Van Tubergen
Bestemmingsplan - Haarlem
Onherroepelijk op 06-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan-huis-verbonden-beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo) en met een maximum van 50 vierkante meter.
1.2 aanbouw en uitbouw:
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid op de verbeelding, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanlegvergunning:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
1.6 achtergevelrooilijn:
bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk geen gebouw zijnde.
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie op het moment van de bouwvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.
1.10 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie op het moment van de bouwvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.11 archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.12 archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.13 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.15 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bed & breakfast:
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie.
1.17 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.19 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.20 begeleid wonen:
vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.21 beschermd stads- of dorpsgezicht:
beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van deMonumentenwet 1988.
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0392.BP.4080003-0003 met de bijbehorende regels.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.26 bijgebouw:
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.29 bouwhoogte:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
1.30 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 bruto vloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
1.36 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.37 dakhelling:
de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.
1.38 dakkapel:
een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.
1.39 dakopbouw:
een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.
1.40 dakterras:
een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.
1.41 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.
1.42 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen.
1.43 ensemble:
twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.
1.44 evenement:
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.
1.45 gastouderopvang
gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo) en met een maximum van 50 vierkante meter.
1.46 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.48 hoogtescheidingslijn:
een op de verbeelding aangegeven lijn die de grens vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende goot- en bouwhoogten zijn toegestaan.
1.49 horeca 1:
een horecabedrijf met als hoofdactiviteit het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren, zoals onder andere een koffie-/theehuis, ijssalon, croissanterie, lunchroom, dagcafé, dagrestaurant en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, hieronder niet begrepen hotel, herberg of andere logiesverstrekkende functies.
1.50 horeca 2:
een horecabedrijf met als hoofdactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of het verstrekken van dranken zoals een restaurant, café, cafetaria, snackbar, of gelijkwaardige horecabedrijven, hieronder niet begrepen hotel, herberg of andere logiesverstrekkende functies.
1.51 horeca 3:
een horecabedrijf met als hoofdactiviteit het verstrekken van dranken, zoals een discotheek, bar-dancing of gelijkwaardige horecabedrijven, hieronder niet begrepen hotel, herberg of andere logiesverstrekkende functies.
1.52 hotel:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies per nacht met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.53 kamerverhuurbedrijf:
het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.54 kantoor:
een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.
1.55 kap
een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horzontale vlak.
1.56 kiosk:
klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.
1.57 kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.58 maatschappelijke voorzieningen:
Educatieve-, sociale-, culturele- en levensbeschouwelijke voorzieningen, (para)medische-, (sociaal)medische voorzieningen en andere maatschappelijke voorzieningen, met alle eventueel bijbehorende praktijkruimte, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, kinderdagverblijven, kinderopvang, peuterzalen, en bijbehorende (speel)voorzieningen. Permanente drugsopvang is niet toegestaan.
1.59 nieuwbouw:
nieuwbouw betreft bouwwerken jonger dan 50 jaar.
1.60 onderdoorgang/overbouwing:
een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.61 orde 1 bouwwerken:
orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Monumentenverordening.
1.62 orde 2 bouwwerken:
orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.
1.63 orde 3 bouwwerken:
orde 3 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die qua schaal en detaillering passen in de omgeving, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.
1.64 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van die bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.
1.65 plan:
het bestemmingsplan 'Van Tubergen' van de gemeente Haarlem.
1.66 plat dak:
een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
1.67 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.68 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.69 seriebouw:
twee of meer gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.
1.70 sloopvergunning:
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
1.71 standplaats:
een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:
- a. bedrijfsmatig goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt;
- b. voorlichting wordt gegeven al dan niet met promotionele activiteiten.
1.72 straatmeubilair:
andere bouwwerken die zijn bedoeld als openbare voorziening, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, urinoirs, zitbanken, bloemen- en plantenbakken, prullenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, abri's en bouwwerken van beperkte omvang ten dienste van verkeer, waterhuishouding en voorzieningen van openbaar nut.
1.73 verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
1.74 verkooppunt van motorbrandstoffen:
een inrichting waar door middel van een of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd.
1.75 verkoopvloeroppervlakte:
het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.76 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.
1.77 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.78 waterberging:
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
1.79 wet:
1.80 zorgwoning:
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
- a. afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
- b. bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Bij bouwwerken in orde 1 en orde 2 worden siergevels zoals bijvoorbeeld trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels, niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte
- c. dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- d. goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij bouwwerken in orde 1 en orde 2 worden siergevels zoals bijvoorbeeld trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels, niet meegerekend bij het bepalen van de goothoogte;
- e. de goothoogte bij dakkapellen en gedeeltelijke geveloptrekkingen:
indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of gedeeltelijke geveloptrekkingen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de hoogte vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel of geveloptrekking als goothoogte aangemerkt;
- f. verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
vanaf het peiltot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer;
- g. inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- h. oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- i. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
- j. breedte dakvlak bij dakdoorbreking:
de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.
2.2 Overschrijden bouwgrenzen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
- b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
- c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.
- d. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven maximale goot- en bebouwingshoogten in beperkte mate te overschreiden, uitsluitend ten behoeve van topgevels, waarbij de achterliggende kap wel moet voldoen aan de regels van de betreffende bestemming.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening (B-nv)
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf-Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen van openbaar nut;
- b. bij de bestemming behorende tuinen, erven, terreinen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf- Nutsvoorziening' mogen gebouwen en 'andere bouwwerken' worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
Gebouwen:
Voor gebouwen gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 15 lid 2,3
Andere bouwwerken:
- a. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. detailhandel en dienstverlening;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
- c. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
- d. prostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 4 Gemengd - 2 (Gd 2)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
begane grond:
- a. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. detailhandel;
- d. kantoor en dienstverlening;
- e. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B, voor zover passend bij de bestemming;
- f. bij de bestemming behorende tuinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, erven, terreinen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen;
overige verdiepingen
- g. wonen;
- h. bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Gemengd 2' mogen gebouwen en 'andere bouwwerken' worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
Gebouwen
Voor gebouwen gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 15 lid 2,3.
Andere bouwwerken
- a. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. geluidszoneringsplichtige inrichting;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 1 met dien verstande dat een bedrijf is toegestaan dat:
- a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 4.1 onder e indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 4.1 onder e, niet in de bedrijvenlijst worden genoemd;
- b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 4.1 onder e, niet in de bedrijvenlijst worden genoemd;
- c. met dien verstande dat:
- 1. bevi-inrichting niet zijn toegestaan;
- 2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- 3. geluidszoneringsplichtige als bedoeld in artikel 2.4 bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubheer niet zijn toegestaan.
Artikel 5 Gemengd - 3 (Gd 3)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
begane grond:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B, voor zover passend bij de bestemming;
- b. kantoor en dienstverlening;
- c. maatschappelijke voorzieningen;
- d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- e. bij de bestemming behorende tuinen, erven, terreinen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen;
overige verdiepingen
- f. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
- g. bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Gemengd 3' mogen gebouwen en 'andere bouwwerken' worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
Gebouwen
Voor gebouwen gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 15 lid 2,3
Andere bouwwerken
- a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. geluidszoneringsplichtige inrichting;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 1 met dien verstande dat een bedrijf is toegestaan dat:
- a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.1 onder a indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.1 onder a, niet in de bedrijvenlijst worden genoemd;
- b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.1 onder a, niet in de bedrijvenlijst worden genoemd.
- c. met dien verstande dat:
- 1. bevi-inrichting niet zijn toegestaan;
- 2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- 3. geluidszoneringsplichtige als bedoeld in artikel 2.4 bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubheer niet zijn toegestaan.
Artikel 6 Gemengd - 4 (Gd 4)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
begane grond:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
- b. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B, voor zover passend bij de bestemming;
- c. kantoor en dienstverlening;
- d. maatschappelijke voorzieningen;
- e. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- f. bij de bestemming behorende tuinen, erven, terreinen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen;
overige verdiepingen
- g. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
- h. kantoor en dienstverlening;
- i. maatschappelijke voorzieningen;
- j. bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Gemengd - 4' mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:
Gebouwen
Voor gebouwen gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 15 lid 2,3
'Andere bouwwerken'
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. geluidszonerigsplichtige inrichtingen;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 1 met dien verstande dat een bedrijf is toegestaan dat:
- a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.1 onder b indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.1 onder b, niet in de bedrijvenlijst worden genoemd;
- b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 5.1 onder b, niet in de bedrijvenlijst worden genoemd.
- c. met dien verstande dat:
- 1. bevi-inrichting niet zijn toegestaan;
- 2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- 3. geluidszoneringsplichtige als bedoeld in artikel 2.4 bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubheer niet zijn toegestaan.
Artikel 7 Gemengd - 5 (Gd 5)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
begane grond:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B en bijbehorende bedrijfswoningen, voor zover passend bij de bestemming;
- b. kantoor en dienstverlening;
- c. maatschappelijke voorzieningen;
- d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- e. bij de bestemming behorende tuinen, erven, terreinen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen;
overige verdiepingen
- f. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst vallen onder categorie A en B en bijbehorende bedrijfswoningen, voor zover passend bij de bestemming;
- g. kantoor en dienstverlening;
- h. maatschappelijke voorzieningen;
- i. bijbehorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Gemengd - 5' mogen gebouwen en 'andere bouwwerken' worden gebouwd onder de volgende voorwaarden: :
Gebouwen
Voor gebouwen gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 15 lid 2,3
Andere bouwwerken
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
- 2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 1 met dien verstande dat een bedrijf is toegestaan dat:
- a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1 onder a en f indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1 onder a en f, niet in de bedrijvenlijst worden genoemd;
- b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1 onder a en f, niet in de bedrijvenlijst worden genoemd.
- c. met dien verstande dat:
- 1. bevi-inrichting niet zijn toegestaan;
- 2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- 3. geluidszoneringsplichtige als bedoeld in artikel 2.4 bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubheer niet zijn toegestaan.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en beplantingen;
- b. bij de bestemming behorende wegen en paden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken en (ondergrondse) nutsvoorzieningen;
- c. bijbehorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins.
8.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Groen' mogen uitsluitend 'andere bouwwerken' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 m bedragen;
- b. de diepte van een (ondergronds) bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels
- 2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca-activiteiten (categorie 1) ten dienste van deze voorziening tot maximaal 40 % van het bruto vloeroppervlak;
- c. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
- d. bijbehorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins.
9.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen gebouwen en 'andere bouwwerken' worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
Gebouwen
Voor gebouwen gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 15 lid 2,3
Andere bouwwerken
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 6 m bedragen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
- 1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 10 Tuin - 1 (T1)
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. ter plaatse van de aanduidingen 'parkeerterrein' en de specifieke bouwaanduiding 'carport' is parkeren toegestaan;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: fietsenberging, erkers, tuinmeubilair, vijver, tuinverlichting, erfafscheidingen.
10.2 Bouwregels
Andere bouwwerken
Op de gronden met de bestemming 'Tuin 1' mogen uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 m bedragen;
- d. de hoogte van constructies die dienen ter ondersteuning en/of geleiding van beplanting voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat minimaal 70% van de constructie open is;
- e. de gronden mogen voor niet meer dan 10% bebouwd worden;
fietsenberging
- f. het realiseren van een fietsenberging in de voor- of zijtuin mag onder de volgende voorwaarden:
- 1. er is geen achterom aanwezig bij de woning;
- 2. de diepte van de voor- of zijtuin is minimaal 2,5 meter;
- 3. de hoogte van de berging mag maximaal 1,3 meter bedragen;
- 4. de verticale diepte van een berging mag maximaal 1 meter bedragen ten opzichte van het maaiveld;
- 5. de oppervlakte van de berging mag maximaal 20% van de oppervlakte van de voor- of zijtuin bedragen met een maximum van 4 m²;
- 6. de gevels van de berging evenwijdig aan de voorgevel, mogen maximaal 30% van de breedte van die voorgevel beslaan.
10.3 Specifieke gebruiksregels
- 1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
- c. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, tenzij aangeduid als parkeerterrein of met de specifieke aanduiding carport.
Artikel 11 Tuin - 2 (T2)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bebouwing;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en 'andere bouwwerken';
- c. ter plaatse van de aanduidingen 'parkeerterrein' is parkeren toegestaan
- d. bijbehorende voorzieningen, zoals buitentrappen, waterlopen en waterpartijen.
11.2 Bouwregels
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Op de gronden met de bestemming 'Tuin 2' mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en 'andere bouwwerken' zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en 'andere bouwwerken' mag niet meer bedragen dan 50% van de gronden met een maximum van 40 m2;
- a. de bouwdiepte van een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan 2,5 m gerekend vanaf de achtergevel;
- b. In de eerste 2,5 meter achter de achtergevelrooilijn mag de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan de begane grondlaag vermeerderd met 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 4 m, gemeten vanaf het aansluitend peil;
- c. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
- d. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7,0 meter bedragen.
- e. Een dakterras of toegankelijke daktuin is toegestaan, mits:
- gesitueerd op een aanbouw;
- het dakterras van binnenuit wordt ontsloten.
- privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1.8 meter en niet dieper dan 1.5 meter
- de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 meter gemeten vanuit de achtergevel;
- voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 meter;
- er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.
'Andere bouwwerken'
- f. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- g. de bouwhoogte van de erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- h. de hoogte van overige 'benoemen ander bouwwerk' mag niet dan 3 m bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub e verlenen voor een dakterras dieper dan maximaal 2,5 meter achter de achtergevelrooilijn;
Bij de toepassing van de bovenstaande afwijkingsbevoegheden wordt getoetst of er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de bezonningssituatie;
- c. de privacy van omwonenden;
- d. de verkeerssituatie ter plaatse;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels
- 1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
- c. bijgebouwen als zelfstandige woning;
Artikel 12 Verkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en voet- en fietspaden;
- b. in- en uitrit parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer in- en uitrit parkeergarage';
- c. ondergrondse parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer:ondergrondse parkeergarage'
- d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, speel- en groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, oeververbindingen (bruggen);
- e. bijbehorende voorzieningen, waaronder straatmeubilair, kunstwerken, abri's, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval- en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins.
12.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen gebouwen en 'andere bouwwerken' zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
Gebouwen
- a. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer:ondergrondse parkeergarage' dient de parkeergarage volledig ondergronds gerealiseerd te worden
- d. de verticale diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 7,0 m bedragen;
'Andere bouwwerken'
- e. de maximale bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van verkeer en lichtmasten mag niet meer dan 12 meter bedragen;
- f. de maximale bouwhoogte van overige 'andere bouwwerken', geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
12.3 Specifieke gebruiksregels
- 1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud
- c. verkooppunt voor motorbrandstoffen.
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. waterberging, waterhuishouding en waterbeheer;
- c. groenvoorzieningen;
- d. waterstaatkundige voorzieningen, zoals oevervoorzieningen, bruggen, stuwen, dammen, kademuren, steigers, duikers, gemalen en kunstwerken ;
- e. bijbehorende voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Water' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte van gemalen mag niet meer dan 3 m bedragen en de oppervlakte mag niet meer dan 5 m² bedragen;
- b. de bouwhoogte van meerpalen mag maximaal 1,5 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 1 m bedragen;
- d. de bouwhoogte van bruggen mag maximaal 5 m bedragen;
- e. de breedte van een steiger, gemeten haaks op de oeverlijn, mag niet meer dan 1/10 van de breedte van het oppervlaktewater bedragen;
- f. de oppervlakte van een steiger mag maximaal:
- 1. 2,5 bedragen indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 3 en 10 meter;
- 2. 5 m² bedragen indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 10 en 20 meter,
- 3. 10 m2 bedragen indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 20 en 50 meter,
- 4. 15 m² bedragen indien gesitueerd in oppervlaktewater breder dan 50 meter;
13.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
- b. als ligplaats voor hotel- en horecaschepen;
- c. prostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep;
- b. (ondergrondse) parkeervoorzieningen
- c. tuinen, erven en bijbehorende voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mogen gebouwen en 'andere bouwwerken' worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
Gebouwen
Voor gebouwen gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 15 lid 2,3.
'Andere bouwwerken'
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 m bedragen.
14.3 Specifieke gebruiksregels
- 2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
- c. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
- d. bijgebouwen als zelfstandige woning.
Artikel 15 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
15.2 Bouwregels
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor gebouwen de volgende regels:
bouwvlak / voorgevelrooilijn
- a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
- c. gebouwen mogen niet worden samengevoegd;
- d. gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht;
- e. ter plaats van de 'specifieke bouwaanduiding carport' is een carport toegestaan, waarbij maximaal 3 zijden gesloten zijn;
- f. onderdoorgang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" op de verbeelding;
goothoogte / bouwhoogte / ondergronds bouwwerk
- g. ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte' dient de bestaande goothoogte te worden gehandhaafd;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' dient de bestaande bouwhoogte te worden gehandhaafd;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogte te worden gebouwd;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd,
- 1. de minimale goothoogte op de verbeelding is de maximale goothoogte aan de achterzijde;
- 2. de maximale goothoogte op de verbeelding is de maximale goothoogte aan de voorzijde;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte - maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte te worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte grenst aan openbaar gebied;
- m. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen;
dak/ nokrichting/dakopbouw
- n. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding orde 1en 2' dient de bestaande nokrichting en de kapvorm gehandhaafd te blijven;
- o. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding orde 3' en bij nieuwbouw mag boven de (maximale) goothoogte worden afgedekt met een kap waarvan:
- 1. de maximale hoogte 4 meter bedraagt, verticaal gemeten vanaf de goothoogte;
- 2. de dakhelling niet minder bedraagt dan 45 en niet meer dan 60 graden;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' mag boven de minimale goothoogte hoger worden gebouwd dan 4 meter ten behoeve van een ongelijke kap;
- q. de (maximale) goothoogte mag worden overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag, mits:
- 1. de hoogte van de extra bouwlaag maximaal 3 meter boven de goothoogte bedraagt waarbij de contour mede gevormd wordt door een dakvlak met een maximale hellingshoek van 75 graden;
- 2. de achterzijde wordt afgedekt met een dakvlak onder een hoek van maximaal 75 graden of wordt recht opgetrokken binnen de contour indien:
- tegenoverliggende oorspronkelijke achtergevels binnen een afstand van 20 meter liggen;
- wordt gebouwd in de hoek van een bouwblok binnen 20 meter van het snijpunt van de oorspronkelijke achtergevels.
- 3. de zijgevel gelegen aan openbaar toegankelijk gebied dan wel gelegen op een afstand van minder dan 10 meter tot naastgelegen hoofdbebouwing wordt afgedekt met een dakvlak onder een hoek van maximaal 70 graden;
dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
- r. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlakworden opgericht, mits:
- 1. de dakkapel een maximale hoogte heeft van 1,5 meter.
- 2. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
- 3. de onderzijde van de dakkapel minimaal 0,5 meter en maximaal 1,0 meter boven de dakvoet wordt geplaatst;
- 4. de dakkapel in of binnen 0,5 meter van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij:
- de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 meter en niet breder is dan een derde van de breedte van het dakvlak;
- de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter + de afstand van de onderzijde van de dakkapel tot de dakvoet met een maximale hoogte van 2 meter;
- 5. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt;
- 6. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 meter bedraagt.
- 7. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.
dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
- s. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
- 1. de dakkapel een maximale hoogte heeft van 1,5 meter;
- 2. de dakkapel is voorzien van een plat dak;
- 3. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
- 4. de onderzijde van de dakkapel minimaal 0,5 meter en maximaal 1,0 meter boven de dakvoet wordt geplaatst;
- 5. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt;
- 6. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 meter bedraagt;
- 7. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt;
- 8. een dakkapel mag in of binnen 0,5 meter van de dakvoet geplaatst worden, indien deze dakkapel een maximale breedte heeft van 1,5 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak;
dakterras
- t. Een dakterras of toegankelijke daktuin is toegestaan, mits:
- 1. gesitueerd op een erker of een aanbouw;
- 2. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten.
- 3. privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1,8 meter en niet dieper dan 1,5 meter
- 4. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 meter gemeten vanuit de achtergevel;
- 5. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 meter;
- 6. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.
15.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub n en o voor een andere dakvorm, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft;
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub r tot en met s en een ontheffing verlenen voor een dakkapel aan de voor- en achterzijde die in of binnen 0,5 meter van de daknok geplaatst wordt;
- c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub r tot en met s en een ontheffing verlenen voor een dakkapel aan de voor- en achterzijde met een breedte die meer dan helft van het dakvlak bedraagt, mits de afstand tot de perceelgrens minimaal 0,5 m is;
- d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub r tot en met s en een ontheffing verlenen voor een 'dakkapel met een hellend dakvlak' aan de achterzijde ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte;
- e. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub r sub 2 en een ontheffing verlenen, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft;
- f. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub t en een ontheffing verlenen voor een dakterras gesitueerd op de hoofdbebouwing met (een gedeeltelijk) plat dak, mits:
- het dakterras van binnenuit wordt ontsloten.
- de afscheiding op een afstand van minimaal 2 meter van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van minder dan 20 meter;
- de afscheiding op een afstand van minimaal 4 meter van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van meer dan 20 meter;
- de afscheiding aan de achterzijde 2 meter voor de achtergevel wordt geplaatst;
- g. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 sub c en toestaan dat gebouwen, worden samengevoegd ten behoeve van functies passend binnen de bestemming, mits:
- de gebouwen zijn aangeduid als 'orde 2', 'orde 3' en 'nieuwbouw' op de waarderingskaart ';
- niet meer dan twee gebouwen worden samengevoegd;
- de totale voorgevelbreedte van twee gebouwen maximaal 11 meter is;
- de samenvoeging alleen geldt voor de begane grond;
- de individuele voorgevels van de gebouwen intact blijven;
- de samenvoeging omkeerbaar is;
- door het samenvoegen van de gebouwen het aantal opgangen naar bovenwoningen niet afneemt.
Bij de toepassing van de bovenstaande afwijkingsbevoegheden wordt getoetst of er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de bezonningssituatie;
- de privacy van omwonenden;
- de verkeerssituatie ter plaatse;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 16 Waarde - Beschermd Stadsgezicht 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht 2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
16.2 Bouwregels
- a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd, waarbij:
- 1. de minimale goothoogte op de verbeelding de maximale goothoogte aan de achterzijde (tuinzijde) is;
- 2. de maximale goothoogte op de verbeelding de maximale goothoogte aan de voorzijde (hofzijde) is;
- c. de 'minimale - maximale goothoogte' mag worden overschreden, mits:
- 1. aan de voorzijde de hoogte van de extra bouwlaag maximaal 3 meter boven de maximale goothoogte bedraagt, waarbij de contour mede gevormd wordt door een dakvlak met een maximale hellingshoek van 75 graden;
- 2. aan de achterzijde de hoogte van twee bouwlagen van maximaal 6 meter boven de minimale goothoogte bedraagt waarbij de contour mede gevormd wordt door:
- een dakvlak met een maximale hellingshoek van 75 graden tussen de minimale goothoogte en 6 m + peil ;
- een dakvlak met een hellingshoek van 45 graden tussen 6 meter + peil en 9 m + peil;
- d. de diepte van een (ondergronds) bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen;
dakkapellen
- e. één dakkapel mag in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlakworden opgericht, mits:
- 1. de dakkapel een maximale hoogte heeft van 2,6 meter;
- 2. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 meter;
- 3. de onderzijde van de dakkapel in de dakvoet wordt geplaatst;
- 4. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,4 meter bedraagt;
- 5. dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak zijn niet toegestaan
Artikel 17 Leiding - Water (L-w)
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water aangewezen gorden zijn, behalve voor de de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse drinkwaterleiding met een veiligheidsstrook ter breedte van 5 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding ter plaartse van de aanduiding
- b. het beheer en onderhoud van de leiding;
- c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
De dubbelbestemming 'Leiding-Water' is primair ten opzichte van de daar voorkomende andere bestemmingen. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in lid 5 van toepassing.
17.2 Bouwregels
Op de gronden met de dubbelbestemming Leidingwater - Leidingstrook mogen ten dienste van de bedoelde leiding uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd onder de voorwaarde:
- a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
17.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan, met inachtneming van de voor de betrokken geldende bouwregels, dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden op of in de in lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
- b. het ophogen van gronden;
- c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
- e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd.
- 2. Het verbod als bedoeld in lid 4.1 is niet van toepassing op werken en of werkzaamheden die:
- a. normaal onderhoud en beheer betreffen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 18 Waarde - Archeologie
18.1 Bestemmingsomschrijving
1. De voor 'Waarde - Archeologie ' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
2. Voor zover op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voorrang krijgt.
18.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
categorie 3
ter plaatse van de aanduiding 'Waarde-Archeologie' 3 zijn uitsluitend gebouwen of andere bouwwerken toegestaan, waarbij de bodemverstorende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of andere bouwwerken:
- 1. een oppervlakte hebben van ten hoogste 500 m² ;
- 2. niet verder gaan dan een diepte van 0,3 m.
burgemeester en wethouder eisen, uitsluitend voor gebouwen of andere bouwwerken waarbij bodemverstorende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of andere bouwwerken noodzakelijk zijn, die
- 1. een oppervlakte hebben groter dan 500 m²;
- 2. niet verder gaan dan een diepte van 0,3 m, eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsgunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
categorie 5
- d. ter plaatse van de aanduiding 'categorie 5' zijn uitsluitend gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarbij de bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- een oppervlakte hebben van ten hoogste 10000 m² ;
- niet verder gaan dan een diepte van 0,3 m.
- e. ingeval van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning voor de gronden als bedoeld in sub1 onder d, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die
- een oppervlakte hebben groter dan 10000 m²;
- niet verder gaan dan een diepte van 0,3 m,eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de bouwvergunning verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
- f. Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming Waarde- Archeologie, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
18.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
- 2. Ontheffing, wordt in ieder geval verleend indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentelijke archeologisch deskundige, geen archeologische waarden te verwachten zijn.
- 3. Ontheffing, zoals in lid 4 bedoeld, wordt ook verleend, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand van andere informatie heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
- 4. Ontheffing, zoals in lid 4 bedoeld, wordt voorts verleend, indien:
- a. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het bovengenoemd rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde- Archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,3 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
- b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
- c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,3 meter of meer;
- d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
- e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- 2. Dit bovengenoemd verbod is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
- c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing, zoals in lid 4 bedoeld, is verleend;
- d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- 3. Aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- 4. Aanlegvergunning wordt voorts verleend indien de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 5. Aanlegvergunning wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder d bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
-begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
18.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming Waarde-Archeologie toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 2, in te delen.
Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen
Artikel 19 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene Ontheffingsregels
1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van dit plan voor:
a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, hoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10 %;
b. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 10,0 m2 en de hoogte niet meer 3,0 meter mogen bedragen;
c. de bouw van andere bouwwerken van openbaar nut, waarvan de hoogte niet meer dan 10,0 meter mag bedragen;
d. het overschrijden van de in het plan aangegeven bouwvlakken, voor zover dit ten gevolge van onnauwkeurigheden op de kaart (meetverschillen) dan wel voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een betere situering van bouwwerken en noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van het plan, tot een maximum van 2,0 meter;
e. het overschrijden van de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, erkers en luifels tot het maximum van 1,50 meter;
f. het overschrijden van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen, waarvan de hoogte niet meer dan 3,0 meter mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 % van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
g. aangegeven hoogtes voor het bouwen van antenne-installaties.
2. Burgemeester en Wethouders kunnen bij het verlenen van de vrijstelling als genoemd in lid 1, sub b t/m g, voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen daarbij of geen onevenredige aantasting zal plaats vinden van het straat- en bebouwingsbeeld en bestaande monumentale waarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Bouwen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
21.3 Afwijken overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
21.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
21.6 Verboden hervatten gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
21.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze voorschriften kunnen worden aangehaald als voorschriften van het bestemmingsplan Van Tubergen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Van Tubergen ligt ten zuidwesten van de binnenstad van Haarlem en beslaat een oppervlakte van ca.11 ha. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Leidsevaart, aan de noordzijde door de Tweede Emmastraat, aan de oostzijde door de Koninginneweg en Wilhelminastraat en aan de zuidzijde door de Schouwtjeslaan (zie afbeelding 1).
Afbeelding 1: plangrens bestemmingsplan Van Tubergen
1.2 Aanleiding Tot Actualisering Van Het Bestemmingsplan
Voor het plangebied Van Tubergen zijn enkele redenen om een nieuw bestemmingsplan te maken:
- 1. Er zijn verouderde bestemmingsplannen van kracht. Wijken waar verouderde bestemmingsplannen gelden, kennen onvoldoende rechtszekerheid en onvoldoende bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen.
- 2. Door de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 moeten bestemmingsplannen binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, worden herzien. Ook wordt digitalisering van bestemmingsplannen verplicht gesteld.
- 3. Planologisch wordt ruimte gereserveerd voor ontwikkelingen op het Van Breementerrein (zie hoofdstuk 5).
- 4. In het plangebied is in het verleden een aantal malen een vrijstelling verleend op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze zijn in het bestemmingsplan opgenomen.
- 5. Tot slot is voor het plangebied de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht op handen. De beschermende werking van het beschermd stadsgezicht wordt in het nieuwe bestemmingsplan ingepast. Daarom is bij het bestemmingsplan ook een waarderingskaart opgenomen.
1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Van Tubergen bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. Bij de verbeelding zit een waarderingskaart. De regels bevatten juridische voorschriften over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van de regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuhygiënische aspecten.
Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Van Tubergen is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de bestaande situatie adequaat wordt geregeld. Het overwegend consoliderende karakter, de ontwikkeling op het Van Breementerrein is hier een uitzondering op, van het plan krijgt juridisch gestalte door de gedetailleerde bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur en voortzetting van het huidige gebruik vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De verbeelding en de planvoorschriften zijn zo opgesteld dat een maximale bescherming ontstaat voor de functies en gebouwen die in het huidige karakter dienen te worden behouden.
Tweede doel van het bestemmingsplan is aan te geven waar ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zowel wat betreft gebruik als bebouwingsmogelijkheden. In het plan wordt bijvoorbeeld, waar mogelijk en wenselijk, ruimte geboden voor niet verstorende functieverandering of uitbreiding van bebouwing, zonder dat daarvoor het bestemmingsplan behoeft te worden aangepast.
Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied, maar dat bovenal duidelijk is aangegeven, dat consolideren geen stilstand betekent. Daar waar dit mogelijk en verantwoord is, wordt een bestemmings- of bouwverruiming toegepast.
1.4 Geldende Planologische Regelingen
Binnen het plangebied Van Tubergen gelden de volgende bestemmingsplannen:
Tabel 1: vigerende bestemmingsplannen in het plangebied
nr. | Naam van het plan | Vastgesteld | Goedgekeurd | ||
401-4 | Van Tubergen | 18-06-1986 | 20-01-1987 | ||
401-4a | Van Tubergen 1e fase | 10-08-1990 | 30-10-1990 |
Daarnaast zijn diverse bouwinitiatieven met een vrijstelling op basis van art. 19 WRO procedures mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Tubergen zullen de in het schema genoemde plannen hun rechtskracht verliezen.
1.5 Bestemmingsplanprocedure
Het bestemmingsplan Van Tubergen heeft een uitgebreide procedure doorlopen. Na een informatief overleg met de betrokken wijkraden in het plangebied is het concept ontwerpbestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders vrijgegeven worden voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Tevens is in het kader van participatie overleg gevoerd met de wijkraden.
Door B&W is ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan en is het conform art. 3.8 Wet ruimtelijke ordening zes weken ter inzage gelegd. Het besluit is ter bespreking naar de Commissie Ontwikkeling gestuurd. Naar aanleiding van bespreking in de Commissie Ontwikkeling heeft de commissie geadviseerd om met het ontwerpbestemmingsplan nogmaals met de buurt te bespreken. Het plan is hierna ter inzage gelegd. Tegen het plan zijn 340 zienswijzen binnengekomen. Hierna is er nog een informatieavond voor de buurt georganiseerd op 24 januari 2011. Na de verwerking van de zienswijzen zal het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het college van B&W. Vervolgens zal het ter advisering worden aangeboden aan de raadscommissie Ontwikkeling, waarna de gemeenteraad zal besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met eventueel door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Degenen die een zienswijze bij de Raad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kan eenieder beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
Het bestemmingsplan treedt in werking de dag na afloop van de hierboven genoemde beroepstermijn. Een eventueel beroep tegen het bestemmingsplan heeft geen schorsende werking, tenzij een voorlopige voorziening wordt gevraagd bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De huidige planning is dat het bestemmingsplan eind 2011 in werking zal treden.
1.6 Leeswijzer Plantoelichting
Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van dit gebied.
Hoofdstuk 2 gaat in op de ontstaansgeschiedenis en de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied.
In hoofdstuk 3 worden de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten weergegeven. Per document wordt kort samengevat welke kaders er voor de inrichting en/of voor de functies in het plangebied zijn vastgelegd.
Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende milieuonderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig art. 3.1.6 van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 5 geeft aan hoe de inventarisatie van de bestaande situatie, de beleidsdocumenten, en onderzoeken zoals beschreven in de hoofdstukken 2, 3 en 4 zijn vertaald naar concrete ruimtelijk-functionele uitgangspunten.
Hoofdstuk 6 geeft aan welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen.
In hoofdstuk 7 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en wordt ingegaan op de inspraak en participatie. De resultaten van de participatie en het vooroverleg (artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening) zijn opgenomen in bijlage 5 resp. 7.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
In dit hoofdstuk wordt een historische schets van het bestemmingsplangebied gegeven en wordt aangegeven welk deel van het plangebied onder het beschermd stadsgezicht valt. Tevens komt de huidige situatie met betrekking tot de ruimtelijke structuur aan de orde, waarbij aandacht wordt besteed aan de bebouwing, het verkeer en water en groen. Tot slot wordt de functionele structuur beschreven aan de hand van wonen, bedrijvigheid en voorzieningen in het gebied.
2.1 Korte Historische Schets
Het plangebied ligt grotendeels in het veengebied direct ten westen van de strandwal waarop Haarlem is ontstaan en ook de Haarlemmerhout gelegen is. De overgang van strandwal naar veengebied ligt ongeveer ter plaatse van de Koninginneweg en direct achter de huizen aan de westkant van het Wilhelminapark.
In de 17e eeuw is het strandwalgebied ten westen van de Wagenweg verkaveld met vrij kleine kweek- en pleziertuinen voor de Haarlemmers, ontsloten door een groot aantal smalle lanen (de Olieslagerslaan en het Nauwe Geldelozepad zijn restanten hiervan). Westelijk daarvan wordt in de jaren 1656 en 1657 de Leidse trekvaart gegraven. In de 18e eeuw ontstaan daarlangs enkele kleinere buitenplaatsen, waarvan twee restanten in het plangebied gelegen zijn; Vaartzigt en Zwanenburgh. Het tuinengebied breidt zich in die tijd nog wat uit terwijl de daarbinnen gelegen tuinen in veel gevallen worden samengevoegd ten behoeve van het gebruik als commerciële kwekerij.
De Koninginnebuurt heeft zich kunnen ontwikkelen tot een voorbeeld van stadsuitbreiding met hoogwaardige architectuur uit het eind van de 19de eeuw en de eerste decennia van de 20ste eeuw. Het gebied kenmerkt zich door gebogen lanen met woningbouw voor de gegoede burgerij. Aan het Wilhelminapark staan grotendeels vrijstaande villa's en in Bosch en Vaart villa's en geschakelde middenstandswoningen. Dit zijn goed bewaarde voorbeelden van villaparkaanleg en gegoede middenstandsbouw van rond 1900. Dit beeld is goed terug te zien aan de randen van het plangebied Tubergen, welke rond 1910-1920 zijn bebouwd. In de Tweede Emmastraat en de Schouwtjeslaan staan geschakelde middenstandswoningen en aan het Wilhelminapark stadsvilla's.
Het terrein tussen de Leidsevaart, Schouwtjeslaan, Wilhelminapark, Koninginneweg en Emmastraat is tot 1985 in gebruik geweest door de bollenkwekerij van de firma Van Tubergen. Voor het terrein van de voormalige bloembollenkwekerij zijn in de jaren na 1900 verscheidene stratenplannen gemaakt; uiteindelijk wordt één daarvan in 1919 als uitbreidingsplan vastgesteld, maar niet in uitvoering genomen. Het terrein wordt in de jaren '80 bebouwd met complexmatige woningbouw.
2.2 Beschermd Stadsgezicht
Aanwijzing beschermd stadsgezicht
Sinds 5 december 1990 zijn de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als beschermd stadsgezicht, in de zin van de Monumentenwet 1988. In de toekomst zullen, naar aanleiding van het voorstel van de Rijksdienst Monumentenzorg ook een aantal Haarlemse wijken ten zuiden van de binnenstad aan dit beschermd stadsgezicht worden toegevoegd, waaronder het gebied Tubergen. Het te beschermen gebied sluit in het noorden aan op het bestaande beschermd stadsgezicht van Haarlem.
Dit betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd (ex art 36 van de Monumentenwet). In de Monumentenwet is onder meer bepaald dat het verboden is om monumenten af te breken of te wijzigen. De aangewezen beschermde monumenten zijn daarom conserverend opgenomen in het bestemmingsplan. In het plangebied zijn drie rijksmonumenten aanwezig en een groot aantal gemeentelijke monumenten.
Binnen het beschermd stadsgezicht kent de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geen vergunningsvrije bouwwerken. In de Wabo is opgenomen dat nadere eisen aan een bouwvergunning kunnen worden gesteld ten behoeve van de bescherming van monumenten.
Het nu geldende bestemmingsplan heeft geen beschermende werking voor wat betreft het beschermd stadsgezicht en moet mede om die reden worden herzien. Bij dit bestemmingsplan is een waarderingskaart toegevoegd, waarop alle panden die onder het genomineerde beschermd stadsgezicht vallen, zijn gewaardeerd. In dit bestemmingsplan is al geanticipeerd op de aanwijzing beschermd stadsgezicht. In paragraaf 6.8 wordt de hoofdopzet van deze kaart omschreven. In bijlage 4 staat een weergave van de waardering per pand.
Waardering
De gemeente Haarlem, de provincie Noord-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten hebben gezamenlijk de volgende tekst voor het beschermd stadsgezicht opgesteld:
Het gebied Haarlem Zuidwest is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische betekenis van de Koninginnebuurt als één van de vroegste stadsuitbreidingen van Haarlem en aansluitend daarop het Wilhelminapark en Bosch en Vaart, als villaparken van het begin van de 20ste eeuw. Het gebied heeft een hoogwaardig en grotendeels gaaf bewaard gebleven stedenbouwkundig patroon met een karakteristieke architectonische invulling van villa's en geschakelde middenstandswoningen. Van zeer grote betekenis is het in dit gebied gelegen Wilhelminapark en de uitzonderlijk gaaf bewaarde aanleg en invulling van Bosch en Vaart. Een aantal panden in Haarlem Zuidwest geniet al bescherming als rijksmonument, zoals de restanten van de buitenplaatsen aan de Leidsevaart.
Enkele schoolgebouwen aan de Tempeliersstraat, Cruquiusweg en de Zuider Emmakade zijn in de villabebouwing geïntegreerd en zijn op zich representatieve voorbeelden van schoolgebouwen van kort vóór en kort na 1900. Het gebied Haarlem Zuidwest is representatief voor de ontwikkeling van een vroege stadsuitbreiding van Haarlem waarbij gebruik werd gemaakt van een deels historisch bepaald stratenpatroon, dat enerzijds aansluit op de binnenstad van Haarlem en anderzijds op de Haarlemmerhout.
Nadere typering van de te beschermen waarden:
- De Koninginnebuurt met de deels historische straten.
- De karakteristieke aanleg met gebogen straten en pleinen van de Koninginnebuurt, met hierop aansluitend de Emmabrug.
- De voor de periode karakteristieke traditionalistische-functionalistische architectuur van de villabebouwing, geschakelde middenstandshuizen en scholen.
- De restanten van de buitenplaatsen aan de Leidsevaart: Vaartzigt (Van Tubergenpad 10) en Zwanenburgh (Koninginneweg 86).
- De hoofdstructuur van het stedenbouwkundig ontwerp van Bosch en Vaart
- Het specifieke tijdsbeeld van de architectuur van de tussen 1901 en 1920 gebouwde middenstandswoningen van Bosch en Vaart
- De gevarieerde, luxe villabebouwing van het Wilhelminapark uit de periode 1898-1906.
- De samenhang van deze buurten met de Haarlemmerhout.
- De samenhang van het overwegend gebogen stratenpatroon met de architectuur van villa's en geschakelde middenstandswoningen.
- De samenhang van de scholen en complexen met de overige bebouwing.
- Het openbare en particuliere groen als wezenlijk onderdeel voor deze wijk
- Het afwisselend scala van architectuur dat hier werd gerealiseerd vanaf de tweede helft van de 19de eeuw als resultaat van vroege stadsuitbreidingen voor een belangrijk deel aangestuurd door particulier initiatief.
2.3 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied ligt tussen de Leidsevaart, Bosch en Vaart en de Koninginnebuurt. Een deel van de bebouwing in het gebied is tussen 1910 en 1920 gerealiseerd. Het gebied is grotendeels gebouwd in de jaren '80 (tabel 2).
Tabel 2: aantal woningen in het plangebied naar bouwperiode
< 1910 | 1910- 1920 | 1920- 1980 | 1980- 1990 | 1990- heden | totaal | ||||||||||||||
11 | 88 | 7 | 214 | 44 | 364 |
Bebouwing
De bebouwing in het plangebied vertoont een grote mate van diversiteit. Er staan voornamelijk woonhuizen. Na de aanleg van de Leidsevaart verschenen hier in de 18e eeuw de buitenplaatsen Vaartzigt en Zwanenburgh. De woningen aan de Tweede Emmastraat, Koninginneweg, Wilhelminapark, Schouwtjeslaan en Zuider Emmakade zijn gebouwd rond 1910-1920. Deze woningen hebben een grote stedenbouwkundige waarde. Het betreft geschakelde en vrijstaande woningen van 2 bouwlagen met een kap. Aan de Zuider Emmakade 43 verscheen in 1925 het Christelijk Lyceum.
Vanaf het midden van de 19e eeuw tot 1985 is een groot deel van het plangebied in gebruik geweest door bloembollenkwekerij Tubergen. Nadien is dit deel ingericht als woongebied. Hier zijn verschillende typen gezinswoningen en appartementen gebouwd. Het betreft geschakelde gezinswoningen van 2 bouwlagen met een kap, 2 of 3 bouwlagen met plat dak en appartementen van 4 bouwlagen. Hoogbouw komt binnen het plangebied niet voor.
Verkeer
Het stratenpatroon in het plangebied vertoont eveneens een grote mate van diversiteit. De Eerste Emmastraat heeft een belangrijke functie voor de ontsluiting van het plangebied. De straat is een gebiedsontsluitingsweg type B en leidt het verkeer via de Emmabrug naar de Leidsevaart. De Leidsevaart is bestemd voor doorgaand autoverkeer, met eveneens bus en fietsverkeer. De Schouwtjeslaan verbindt de Leidsevaart met de Wagenweg. Het Wilhelminapark en de Koninginneweg hebben een gebogen patroon en sluiten hiermee aan op het stratenpatroon van de Koninginnebuurt. De overige straten in het gebied zijn veelal kort en recht en ingericht als woonstraat. Verreweg het grootste deel van het gebied is ingericht als 30 km/uur zone. De Schouwtjeslaan is eveneens aangewezen en ingericht als 30 km/uur zone.
In de avond is voldoende parkeerruimte beschikbaar in het plangebied, met uitzondering van de Schouwtjeslaan. Overdag is er sprake van een aanzienlijke parkeerdruk aan de oostzijde van het plangebied (Wilhelminapark) door de aanwezigheid van verscheidene kantoorpanden.
Water en groen
De Leidsevaart is de enige waterverbinding in het plangebied. Het water heeft niet alleen een belangrijke functie voor het op orde houden van de waterkwantiteit, het vervult ook een belangrijke functie voor recreatie. Verder zijn er verspreid in het plangebied diverse plantsoenen aanwezig, welke voor een groot deel langs de Leidsevaart liggen. Er zijn ruime voor- en achtertuinen bij de woningen aanwezig. De openbare ruimte in het plangebied heeft hierdoor een groene uitstraling.
2.4 Functionele Structuur
In Van Tubergen vormt wonen de hoofdfunctie. In het zuidelijk deel van het plangebied komt enige bedrijvigheid voor.
Wonen
Het plangebied heeft een vrij divers opgebouwd woningbestand. Op het voormalige kwekerijterrein staan gezinswoningen (met plat dak en kap) en appartementen uit de jaren '80. Er staan rijwoningen en villa's (met kap) uit de jaren 1910-1920 voor de middenklasse en gegoede burgerij tegen de buurten Bosch en Vaart en Koninginnenbuurt.
Tabel 3: leeftijdsopbouw in het plangebied en gemeente Haarlem totaal
0-19 | % | 20-44 | % | 45-64 | % | 65+ | % | Totaal | ||||||||||||||||
Tubergen | 240 | 27,1% | 223 | 25,2% | 310 | 35,1% | 111 | 12,6% | 884 | |||||||||||||||
Haarlem | 32.056 | 21,7% | 54.408 | 36,8% | 38.719 | 26,2% | 22.479 | 15,2% | 147.662 |
Tabel 3 laat zien dat de leeftijdsopbouw in het plangebied vergelijkbaar is met die van de rest van Haarlem. Er wonen verhoudingsgewijs iets meer 45-64 jarigen en kinderen. In het plangebied komen voornamelijk eengezinswoningen voor (66%).
De totale woningvoorraad in het plangebied bedraagt 364 woningen (gemiddeld 33 woningen per hectare). Het aantal inwoners in het gebied Tubergen bedraagt 884, met andere woorden: gemiddeld zijn er circa 80 inwoners per hectare. De gemiddelde woningbezetting komt daarmee op 2,43 personen per woning (voor heel Haarlem is dat 2,24 personen per woning).
Tabel 4: woningvoorraad naar eigendom in het plangebied en Haarlem totaal
eigendom | % | particuliere huur | % | sociale huur | % | totaal | ||||||||||||
Tubergen | 330 | 90,7% | 34 | 9,3% | 0 | 0,0% | 364 | |||||||||||
Haarlem | 36.842 | 53,3% | 9.471 | 13,7% | 22.867 | 33,1% | 69.180 |
In het plangebied staan slechts 364 woningen. Tabel 4 laat zien dat hier verhoudingsgewijs zeer veel koopwoningen en geen sociale huurwoningen staan.
Bedrijven
Het aantal bedrijven in het plangebied is beperkt. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven in de categorie A en B vermeld bij de regels behorende bedrijvenlijst toegestaan. Voor de vestiging van geheel nieuwe bedrijven op nieuwe locaties wordt in het plan geen ruimte geboden.
Op een aantal adressen binnen het plangebied zijn bedrijven gevestigd die wat betreft omvang het karakter hebben van (parttime) beroep-aan-huis. Die kleine bedrijfsvormen zijn inherent aan wonen en behoeven geen specifieke regeling.
Dienstverlening, kantoren en commerciële voorzieningen
Binnen het plangebied is 1 bedrijf gevestigd aan het Wilhelminapark, die een dienstverlening- of kantoorfunctie heeft. Tot kantoorbedrijven en dienstverlenende- of ideële bedrijven worden bijvoorbeeld adviesbureaus, reclamebureaus, boekhoudbureaus, financiële holdings, verzekeringskantoren, makelaardijen, advocatenkantoren, wassalons, kapperszaken en groepspraktijken gerekend.
Maatschappelijke voorzieningen
In het plangebied is een middelbare school aanwezig. Daarnaast zijn er verspreid door de buurt diverse praktijken aan huis (o.a. artsen, fysiotherapeuten, pedicuren).
Speelvoorzieningen
In het plangebied zijn voldoende speelplekken voor kinderen aanwezig.
Nutsvoorzieningen
In het bestemmingsplangbied zijn twee gasdrukregel- en meetstations aanwezig.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk is voor het plangebied het relevante beleidskader weergegeven. Het beleid van het Rijk en de Provincie is in bijlage 1 van de toelichting beknopt beschreven. In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op het algemene beleid. Vervolgens wordt per thema het relevante gemeentelijke beleid voor het gebied Tubergen beschreven. Aan de hand hiervan volgt een samenvatting van de beleidsuitgangspunten voor het bestemmingsplan. Met het opstellen van dit bestemmingsplan wordt niet alleen invulling gegeven aan gemeentelijk beleid, maar worden ook doelstellingen van hogere overheden nader uitgewerkt.
3.1 Structuurplan Haarlem 2020 (2005)
Het Structuurplan legt voor de periode 2005 tot 2020 op hoofdlijnen de ambities en wensen vast die te maken hebben met ruimte en de verdeling van ruimte in Haarlem. Daarbij is de samenwerking in de Noordvleugel van de Randstad als stedelijk netwerk het vertrekpunt. Het Structuurplan vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie Haarlem uit 1999 en laat de mogelijkheden zien voor uitvoering van de stedelijke opgaven. De speerpunten van beleid zijn:
- profilering op een duurzaam goed woonklimaat;
- versterking van de zakelijke dienstverlening;
- versterking van de culturele en toeristische wervingskracht.
Het structuurplan geeft inzicht in de verandergebieden, de dynamische knooppunten en de gebieden die consolideren. Het geeft de beleidskaders die vervolgens juridisch verankerd worden in bestemmingsplannen.
Buurtidentiteit
Relevant voor het plangebied Van Tubergen is het geformuleerde beleid ten aanzien van de woonwijken. In deze gebieden wordt met name ingezet op het speerpunt "Duurzaam goed wonen". Voorop staat verschillen tussen wijken te handhaven of sterker tot uiting te laten komen (buurtidentiteit). De nadruk ligt op versterking van de eigen buurtidentiteit. De opgave is een balans te scheppen tussen de gewenste mate van differentiatie binnen de stad en behoud van eigenheid in de buurten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de knooppunten in de stad vindt hier geen toevoeging van een substantieel programma plaats. Het Structuurplan streeft naar een hoogwaardige leefomgeving door aandacht te besteden aan, en waar mogelijk oplossingen aan te dragen voor ruimte voor ontmoeting, leefbaarheid en levendigheid.
3.2 Groenstructuurplan (1991)
Uitgangspunt van het Structuurplan is het in stand houden en versterken van de bestaande stedelijke hoofd groenstructuur. Onderdeel daarvan vormt de gewenste hoofd bomenstructuur. Tweede uitgangspunt is het vergroten van de gebruiksintensiteit van het bestaande groen in de stad, d.m.v. het verbeteren van de inrichting van groengebieden en het vergroten van de bereikbaarheid.
De bomen langs de Leidsevaart maken deel uit van de hoofd bomenstructuur. Dit zijn lijnen die ruimtelijk en functioneel van belang zijn. Gelet op bovenstaande doelstelling is het van belang deze groenstructuur te behouden.
Het Groenstructuurplan omschrijft het plangebied als gemengde buurt met royale aanleg. Het gebied heeft verschillende bebouwingstypen met grote voor- en achtertuinen. Er staat verschillende beplanting en openbaar groen. Het betreft voornamelijk kijkgroen. In het plangebied staan enkele groenelementen.
3.3 Integraal Waterplan Haarlem (2004)
De gemeente Haarlem en het hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem (IWP) vastgesteld. Doel van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (toename neerslag) en verstedelijking (toename verhard oppervlak), is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden en verbinden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten.
Doelstelling voor het oppervlaktewater voor de periode tot 2015 is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water. Voor het plangebied zijn geen plannen om tot uitbreiding van het wateroppervlak te komen. Er bevinden zich geen watergangen die verbeterd moeten worden of nieuw aan te leggen watergangen. Verder geeft het bestemmingsplan geen aanleiding tot toename van het verhard oppervlak in het plangebied. Daarnaast zijn in het plangebied geen kansrijke locaties voor bergbezinkbassins.
Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding. Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om wateroverlast als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Indien er gebouwd wordt en hierbij wordt meer dan 500 m² onverhard oppervlak omgezet naar verhard oppervlak, dient 15% van dit verhard oppervlak als oppervlaktewater te worden aangebracht. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater.
3.4 Haarlems Verkeers- En Vervoersplan (2003)
Het HVVP beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 10 jaar. Het HVVP is een plan op hoofdlijnen. In het plan wordt een beschrijving gegeven van de hoofdstructuren voor het autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het HVVP heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) en geen nieuwe wegen in de wijken.
Langzaam verkeer:
Het HVVP gaat uit van het creëren van stadsleefgebieden, met een 30 km/uur beperking, waarbij de rol van de auto geminimaliseerd wordt. De fiets moet voor verplaatsingen binnen Haarlem een groter aandeel krijgen en dat moet ertoe leiden dat de auto voor korte afstanden niet behoeft te worden gebruikt. Hiervoor zet het HVVP in op drie beleidspunten: verbetering van bestaande fietsroutes en voorzieningen, bij kruisingen voorrang geven aan de fiets boven het autoverkeer en uitbreiding van het fietsennet.
Uitgangspunt voor voetgangers zijn goede oversteekvoorzieningen en vermindering van de wachttijden bij verkeerslichten, met extra aandacht voor kinderen, ouderen en gehandicapten.
Autoverkeer:
Het autoverkeer wordt via ontsluitingswegen zo direct mogelijk vanuit de stadsleefgebieden naar de randen van het gebied geleid. Dit houdt in dat het verkeer zo snel mogelijk uit de 30 km-gebieden richting de 50 km/u wegen wordt geleid. Doorgaand verkeer zal zoveel mogelijk langs de rand van de stad worden afgewikkeld. Met uitzondering van de Schouwtjeslaan komt door het plangebied weinig autoverkeer.
3.5 Woonvisie Haarlem 2006-2012
Haarlem is een gewilde woonstad. Vraag en aanbod op de woningmarkt dienen beter op elkaar te worden afgestemd. Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2006-2012 voor: "meer, beter, dynamisch en betaalbaar". In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan bovengenoemde speerpunten. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en versterking van historisch interessante woonwijken en beschermde stadsgezichten.
Op de eerste plaats zet Haarlem in op het opvoeren van de woningbouwproductie. Haarlem wil de woningvoorraad onder andere uitbreiden door het mogelijk maken en stimuleren van meervoudig ruimtegebruik en menging van de woonfunctie met werkfuncties. Het eventueel omzetten van een werkfunctie naar een woonfunctie is ook denkbaar, maar dit mag niet ten koste gaan van de spreiding van de werkfuncties. De woonfunctie van het plangebied zal behouden blijven. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn wel beroepsmatige activiteiten aan huis mogelijk.
Een betere woningvoorraad heeft met name betrekking op herstructurering, duurzaam bouwen en het bevorderen van sociaaleconomisch gemengde buurten. Het creëren van een gedifferentieerd woningaanbod, het vernieuwen van de woningvoorraad, het vergroten van de toegankelijkheid en het verbeteren van de leefomgeving (met name de inrichting van de openbare ruimte) zijn hierbij belangrijke aandachtspunten. In dit bestemmingsplan is geen ruimte voor grootschalige nieuwbouw of herstructureringsprojecten.
Het bouwen van woningen voor senioren zorgt voor de meeste doorstroming op de Haarlemse woningmarkt. Daarnaast wil Haarlem inspelen op de behoefte van bewoners die weliswaar zorg nodig hebben, maar desondanks zelfstandig willen blijven wonen (dus niet in een instelling). Deze bevolkingsgroepen kunnen vervolgens gebruik maken van zogenaamde zorgsteunpunten in de buurt. Deze woningbehoefte van ouderen en gehandicapten vertaalt zich in het realiseren van gelijkvloerse woningen (met name appartementen) en kleinschalige beschermde woonvormen zoals begeleid wonen en groepswonen. De op dit moment meest zichtbare behoefte betreft veelal een eengezinswoning. Toch wordt door de vergrijzing en nieuwe woonwensen een groeiende acceptatie van en vraag naar meer stedelijk wonen voorspeld en wordt een verschuiving in de behoefte richting appartementen verwacht.
Op de vierde plaats wil Haarlem de betaalbaarheid van woningen waar mogelijk garanderen. Dit kan door goede afspraken te maken met corporaties en een betere spreiding van de kernvoorraad door bouw en herstructurering.
3.6 Haarlem Maatschappelijk Op De Kaart (2010)
In het in 2005 vastgestelde Structuurplan Haarlem 2020 zijn gebieden aangewezen die in potentiegeschikt of kansrijk zijn om (nieuwe) sociaal-maatschappelijke voorzieningen te vestigen of te clusteren. De meer concrete invulling is open gelaten.
In de praktijk wordt ad hoc door verenigingen, instellingen of andere initiatiefnemers in overleg met de gemeente gezocht naar oplossingen voor huisvestingsvraagstukken. Dit brengt het risico mee dat er teveel vanuit afzonderlijke sectoren als welzijn, zorg of onderwijs wordt gedacht. Vanwege haar positie als overkoepelende lokale overheid voert de gemeente regie in een complex proces waarbij meerdere partijen betrokken zijn. Om deze regierol beter te kunnen invullen ontstond een duidelijke behoefte aan meer zicht op aanbod en spreiding van de maatschappelijke voorzieningen, hoe die aansluit bij de wensen en ontwikkelingen in de toekomst en hoe dit ruimtelijk in te passen. Dit heeft zich vertaald in deze visie. Tegelijkertijd is de visie een handvat voor de ontwikkeling of bijstelling van het eigen gemeentelijk accommodatiebeleid, met aanbevelingen voor nieuwe vormen van gecombineerd gebruik of andere keuzes voor locaties en gebruik.
3.7 Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs (2004)
Op 22 december 2004 heeft de raad besloten dat het Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs het vertrekpunt wordt voor de verbetering van de onderwijshuisvesting met het volgende doel:
goede voorzieningen op de juiste locaties. Inbegrepen doelen zijn hierbij: verbreding van de functies van de gebouwen en functionele flexibilisering van de gebouwen.
In 2007 is een meerjarenprogramma van start gegaan om te komen tot realisering van de doelen van het Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs. Jaarlijks wordt dit programma geëvalueerd en worden per onderwijssoort en/of stadsdeel de programma's bijgesteld. Het meerjarenprogramma is in eerste instantie gericht op het realiseren van voldoende huisvesting voor de leerlingen die op de scholen staan ingeschreven en die in de toekomst worden verwacht.
De schoolbesturen voortgezet onderwijs zijn overeengekomen dat de bestaande capaciteit van het schoolgebouw, vermeerderd met de in het Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs opgenomen uitbreiding van de capaciteit bepalend is voor het maximale aantal leerlingen dat op de afzonderlijke scholen voor voortgezet onderwijs wordt ingeschreven. Naast deze tussen de schoolbesturen gemaakte afspraken geldt voor de scholen voor voortgezet onderwijs het volgende: de gemeente kent geen uitbreiding van het schoolgebouw voortgezet onderwijs toe dan op het moment dat is vastgesteld dat de gevraagde uitbreiding van het schoolgebouw voortgezet onderwijs noodzakelijk is en de gevraagde uitbreiding groter is dan 10% van de bestaande capaciteit. Dit gemeentelijke uitgangspunt is opgenomen in de verordening 'Voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Haarlem 2009'. Deze keuze betekent dat de school voor voortgezet onderwijs een toename van het aantal leerlingen in eerste instantie binnen het eigen schoolgebouw moet opgevangen. Achtergrond van dit gemeentelijke uitgangspunt is dat hiermede, als gevolg van de fluctuaties van het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs, desinvesteringen (bouwen voor leegstand op termijn) wordt voorkomen.
Met deze afspraken is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen te voorkomen dat binnen de schoolgebouwen leegstand ontstaat en de gemeente geconfronteerd wordt met aanvragen om uitbreiding van de huisvestingsvoorzieningen, terwijl er binnen de gemeente voldoende capaciteit beschikbaar is
3.8 Speelruimteplan (1998)
Doelstelling in het Structuurplan is streven naar een hoogwaardige leefomgeving door aandacht te besteden aan, en waar mogelijk oplossingen aan te dragen voor ruimte voor ontmoeting, leefbaarheid en levendigheid. Speelvoorzieningen maken een belangrijk deel uit van het woon- en leefmilieu. Ze bieden ruimte voor spel en ontmoeting.
Ten aanzien van de speelruimten in de stad is een Speelruimteplan gemaakt waarin kwaliteit en kwantiteit van de speelplekken wordt gewogen. Tubergen is een redelijk kinderrijke wijk, met verschillende speelruimten voor kinderen. Het Structuurplan geeft aan dat het woongebied Koninginnebuurt een gebrek aan speelvoorzieningen heeft. Dit gebrek geldt niet voor Van Tubergen waar voldoende speelruimten is.
Het Speelruimteplan is destijds opgesteld voor een periode van 10 jaar. Het plan zal geëvalueerd worden en er zal een nieuw beleidsplan worden opgesteld. Voor toekomstige uitbreidingsbehoeften van speelfaciliteiten binnen het plangebied is ruimte geboden binnen de gronden die bestemd zijn als 'Groen' en 'Verkeer'.
3.9 Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw
De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota "Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw" bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. Voor gebouwen heeft het college de nota duurzame nieuwbouw woningen vastgesteld. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999).
In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren op eigen terrein), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering). De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.
Duurzaam bouwen
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:
- Het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
- Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. De gemeente kan het initiatief nemen om samen de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).
3.10 Beleidsnota Archeologie
Met de goedkeuring van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is de Monumentenwet zodanig gewijzigd dat de gemeente vanaf 1 september 2007 primair verantwoordelijk is voor de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunten van het nieuwe beleid zijn de vroegtijdige integratie van archeologische waarden in de procedures van ruimtelijke ordening en het principe dat initiatiefnemers van projecten waarbij archeologische waarden worden aangetast verantwoordelijk zijn voor de kosten van noodzakelijk archeologisch onderzoek.
In de wetgeving is opgenomen dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook is bepaald dat in een bestemmingsplan regelingen kunnen worden opgenomen ten behoeve van het beschermen van archeologische waarden. Aangezien de verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed wordt gedecentraliseerd, dienen de gemeenten binnen dit kader hun eigen beleid te ontwikkelen. In dit kader heeft de gemeente Haarlem het initiatief genomen tot de ontwikkeling van diverse maatregelen, waardoor archeologie meer onderdeel van het planologische instrumentarium wordt.
Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)
Verantwoord beheer van het eigen bodemarchief begint met het inzichtelijk maken waar, wanneer en hoe met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De Wamz bepaalt dat de gemeente in de voorbereidingsfase van een bestemmingsplan een inventarisatie naar (verwachte) archeologische waarden uit laat voeren. In het bestemmingsplan stelt de gemeente vervolgens voorwaarden aan het uitvoeren van bodemverstorende activiteiten voor die gebieden waarvan in de inventarisatie is vastgesteld dat ze (potentieel) archeologisch waardevol zijn. Hiermee wordt bereikt dat naast andere belangen, ook het archeologisch belang een volwaardige plaats krijgt.
Verder bepaalt artikel 41a van de Monumentenwet dat projecten kleiner dan 100 m2 vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek. De gemeenteraad kan een hiervan afwijkende oppervlakte vaststellen. Het is voor de wetgever immers onmogelijk om voor iedere gemeente een passende maatgeving te verschaffen. Van deze bevoegdheid wenst de gemeente Haarlem gebruik te maken door een differentiatie binnen het Haarlemse grondgebied aan te brengen.
Om de kwaliteit en omvang van het bodemarchief inzichtelijk te maken en de archeologische belangenafweging in het ruimtelijke ordeningsproces zo werkbaar mogelijk te houden heeft de gemeente een Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) opgesteld. Met deze kaart geeft het gemeentebestuur aan in welke gebieden grondverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Haarlem heeft een archeologische ondergrond die qua archeologische waarde sterk uiteenloopt.
De beleidskaart hanteert een indeling in verschillende categorieën 'Waarde - archeologie'. Voor elk van deze categorieën is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een archeologisch rapport, het zogenaamde regime. De regimes gelden voor bodemverstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is om aan te vragen:
- een reguliere bouwvergunning;
- een aanlegvergunning;
- een sloopvergunning (bij beschermd stadsgezicht);
- een ontheffing van het bestemmingsplan.
In paragraaf 4.9 staat de archeologische waarde van het plangebied beschreven en in paragraaf 6.4 de bijbehorende regimes.
3.11 Samenvatting Beleid
De belangrijkste beleidsuitgangspunten die ruimtelijk-functionele gevolgen hebben voor het plangebied kunnen als volgt worden samengevat:
- Het behouden en versterken van de huidige (woon)functie van de buurt. In het bestemmingsplan wordt hiermee rekening gehouden door de bestaande bestemmingen over te nemen in het bestemmingsplan. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn ook beroepsoefeningen aan huis mogelijk;
- Het verbeteren van de leefomgeving om het karakter van de buurt te versterken. In het bestemmingsplan wordt hiermee rekening door het mogelijk maken van verbeteringen binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer';
- Behoud en versterking van het bestaande karakter en kwaliteit van de gebouwde omgeving. Het plangebied is genomineerd als beschermd stadsgezicht. In het bestemmingsplan wordt hiermee rekening gehouden door de beschermende werking van de waarderingskaart.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten van het plangebied Van Tubergen, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken (zie bijlage2 Milieuonderzoek). Daarbij komen de volgende aspecten aan de orde: milieuzonering, geluid, bodem, water, luchtkwaliteit, natuurwaarden, MER, cultuurhistorie, archeologie, duurzaamheid en energie, vliegverkeer, externe veiligheid en andere belemmeringen zoals kabels en leidingen.
4.1 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt de mogelijkheid om gevoelige functies te vrijwaren van (zware) bedrijvigheid, maar biedt ook de mogelijkheid bepaalde bedrijvigheid te versterken.
In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.
Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zo veel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen. In geval van wegbestemming zal een financiële regeling moeten worden getroffen en/of zal er een verplaatsing moeten worden geregeld.
Categorisering van bedrijven in het plangebied en zonetypering
Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door de specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied is getypeerd als laagbouw in lage dichtheid. De maximaal toegestane milieucategorie is B.
Aan de hand van een lijst met bedrijven, die binnen het plangebied zijn gelegen, is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder daarvan. Per bedrijf is onderzocht welke categorie van toepassing is. Deze categorieën zijn bepaald aan de hand van een zoneringlijst. Uit het onderzoek is gebleken dat alle bedrijven passen binnen het plangebied en positief kunnen worden bestemd.
4.2 Geluid
Het plangebied valt niet binnen de geluidzone van het spoortraject of industrieterreinen. Binnen het bestemmingsplan is dus alleen sprake van wegverkeerslawaai.
De Eerste Emmastraat heeft een relevante geluidbelasting op het plangebied. De snelheidsbeperking bedraagt hier 50 km/uur. De overige wegen binnen het plangebied zijn 30 km/uur wegen en vallen daardoor buiten het kader van de Wet Geluidhinder. Langs het plangebied loopt de Leidsevaart. Ook hier geldt een snelheidsbeperking van 50 mk/uur.
Volgens de Wet Geluidhinder geldt voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor zogenaamde “nieuwe situaties” bedraagt 63 dB en voor bestaande situatie 68 dB.
Van Breementerrein:
De voorkeursgrenswaarde als gevolg van verkeer op de Schouwtjeslaan en de Uit den Boschstraat werd overschreden met 10 dB. De geluidbelasting ten gevolge van deze wegen bedraagt maximaal 58 dB. Hiervoor dienen hogere waarden te worden vastgesteld en moet worden voldaan aan de eis van een ‘geluidluwe gevel’. Het college heeft ingestemd met het ontwerpbesluit hogere waarden (Reg.nr. 2009/182237).
Tussen het ontwerp en de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft het college op 23 november 2010 besloten tot 'Vaststellen definitief ontwerp Schouwtjeslaan en Uit den Boschstraat'. Hierin is bepaald dat in de Schouwtjeslaan en de Uit den Boschstraat een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De rijbaan wordt versmald en er komt een drempel op de Schouwtjesbrug. Het besluit om de Schouwtjeslaan te categoriseren tot een 30 km weg heeft tot gevolg dat er geen besluit Hogere Waarden meer is vereist voor het Van Breementerrein.
4.3 Bodemkwaliteit
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie bijlage 2). In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart (Bkk) worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per zone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 2.
Bodemkwaliteitszone 2
In de bodemkwaliteitszone 2 is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld matig verontreinigd met lood en zink. Verder is de grond gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, minerale olie en PAK (teerachtige verbindingen in bijvoorbeeld koolas). Er kunnen uitschieters voorkomen van sterke verontreinigingen met lood en zink. Koper en PAK kunnen plaatselijk als matige verontreiniging voorkomen. De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, lood, zink, PAK en minerale olie. In de ondergrond kunnen uitschieters voorkomen van sterke verontreinigingen met koper, zink en lood.
Bodemverontreiniging
Algemeen geldt dat bij bestemmingswijzigingen of verbouwingen een bodemonderzoek uitgevoerd zal moeten worden. Ingeval een bodemonderzoek reeds bekend is moet getoetst worden of dit onderzoek voldoende is voor een bouwvergunning of een bestemmingswijziging.
Indien binnen het plangebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal het meestal een bodemverontreiniging betreffen die ontstaan is door plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, zullen dergelijke gevallen gesaneerd moeten worden voordat ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden.
Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het plangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het plangebied. De eventuele bodemverontreiniging in het gebied als gevolg van de in onbruik zijnde ondergrondse tank is in voldoende mate gesaneerd.
De bodemonderzoeken die verricht zijn binnen het plangebied tonen resultaten die passen binnen het beeld van de bodemkwaliteitskaart. De aangetoonde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik in het gebied. Binnen het plangebied zijn geen gevallen van ernstige verontreinigingen bekend.
Op het Van Breementerrein is een geval van ernstige verontreiniging aanwezig. Hier stond voorheen een benzinestation, dat de oorzaak is van een ernstige verontreiniging met minerale olie. In het grondwater is een verontreiniging met Methyl tertiair Butyl Ether (MtBE) aangetoond. MtBE is een vervanger van lood in benzine. Deze verontreiniging verspreidt zich via het grondwater in het plangebied in de richting van de Leidsevaart.
In 2004 heeft de eerste fase van de sanering van dit geval plaatsgevonden. De eerste fase bestond uit het verwijderen van de ondergrondse tanks en de verontreiniging met minerale olie. De tweede fase van sanering bestaat uit monitoren van de grondwaterverontreiniging. In 2005, 2006 en 2007 is er grondwater bemonsterd en geanalyseerd. De trend in de waarnemingen geeft aan dat er een afname is in concentraties. In 2010 zijn gegeven aangeleverd over 2009, daaruit blijkt een afnemend gehalte MTBE.
De aangetoonde gehalten MtBE overschrijden de streefwaarde. Voor de verontreiniging met MtBE in het grondwater geldt dat deze valt onder de zorgplicht van de wet bodembescherming. De eigenaar/opdrachtgever van de sanering heeft met het indienen van het monitoringsplan en het uitvoeren van de monitoring invulling gegeven aan het zorgplichtartikel. De verontreiniging moet volledig verwijderd worden.
De gehalten zijn van een dermate laag niveau dat er geen humane risico's zijn. Ingeval er werkzaamheden in het gebied zijn en daarvoor wordt grondwater onttrokken dan is daarvoor een melding aan bevoegd gezag nodig. De onttrekking van het grondwater kan de verspreiding van de verontreiniging van het grondwater beïnvloeden.
Van Breementerrein
De Schouwtjeslaan 19-21 is gesaneerd naar aanleiding van bodemverontreiniging. Daarvan is een evaluatierapport ingediend bij de gemeente. De gemeente Haarlem heeft laten weten in te stemmen met het resultaat van de 1e fase sanering. De 1e fase sanering is uitgevoerd op het kadastrale perceel 4125.
De verontreinigde grond van het van perceel 4125 is afgegraven en ondergrondse tanks zijn afgevoerd. Tijdens het graafwerk is grondwater onttrokken. Tussen perceel 4125 en perceel 4124 (bebouwd perceel) is een foliescherm geplaatst. Op perceel 4124 is een drain aangelegd.
De 2e fase sanering bestaat uit de aanpak van de MtBE-verontreiniging (MtBE; Methyl tertiair Butyl Ether, vervanger van lood als öktaan verhoger”, om het vereiste oktaan niveau in benzine te verkrijgen) in het grondwater en de aanpak van de verontreiniging als gevolg van de ondergrondse HBO-tank ter plaatse van kadastraal nummer 4124.
De aanpak van de MtBE verontreiniging bestaat uit monitoring. In het plangebied zijn hiervoor monitoringpeilbuizen aanwezig. Met de planontwikkeling moet rekening gehouden worden met dit monitoringnetwerk. Jaarlijks worden de peilbuizen van het monitoringnetwerk bemonsterd en onderzocht. Er wordt ingestemd met een afnemende inspanningsverplichting voor de monitoring. Daarvoor wordt een voorstel gemaakt dat ter beoordeling aan het bevoegd gezag wordt voorgelegd.
Ten aanzien van de ondergrondse HBO tank en aanwezige verontreiniging op perceel 4124 is een saneringsnoodzaak aanwezig. Voor het realiseren van het bouwplan moet daarvoor een saneringsplan opgesteld worden.
4.4 Water
Watertoets
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is een toets op de mogelijke impact van het voorgenomen plan voor het waterbeheer van belang. De Nota Ruimte beschrijft de uitgangspunten voor het ruimtelijk waterbeleid en de instrumenten, waaronder de watertoets. De watertoets is sinds 1 november 2003 via een regeling in het Bro 1985 wettelijk verplicht voor ruimtelijke planvormen. Het Bro 2008 sluit bij die regeling aan (Art. 3.1.6 b).
In bijlage 1 is het Europees, Rijks- en Provinciaal waterbeleid uiteengezet. De onderstaande tekst is in overleg met het hoogheemraadschap opgesteld. In paragraaf 7.2 van de toelichting zijn de uitkomsten van het overleg in het kader van de watertoets beschreven.
Oppervlaktewater
In het plangebied bevindt zich alleen de Leidsevaart, een open waterverbinding langs de westkant van het plangebied. De in de 17e eeuw gegraven Leidsevaart verbindt Haarlem met Leiden. Het water in de Leidsevaart bestaat uit boezemwater. De kwaliteit van het boezemwater is slecht.
In het geval dat door bebouwing het verharde oppervlak toeneemt, zal regenwater sneller dan in de huidige situatie naar het oppervlaktewater afstromen. Om problemen niet op de omgeving af te wentelen, is voldoende bergingscapaciteit binnen het watersysteem nodig. Uitgangspunt hierbij is: geen verslechtering van de huidige situatie. Dit betekent dat de toename van verharding moet worden gecompenseerd door extra open water te graven. In Rijnlands beleid is vastgesteld dat binnen een straal van 5 km rond het plangebied 15% van de toename van verharding als 'functioneel' open water moet worden gerealiseerd. Functioneel houdt in dat het open water in open verbinding staat met het overige oppervlaktewater binnen het watersysteem. Voorwaarde van het hoogheemraadschap van Rijnland is dat de waterberging is gerealiseerd voordat er sprake is van een toename van de verharding, zodat het watersysteem altijd op orde is.
Grondwater
Volgens het gemeentelijk grondwaterplan (GGP) ligt het gebied in de Strandwallenzone. De strandwallenzone betreft de ten oosten van de binnenduinrandzone gelegen, relatief vlakke zone, tussen de strandwallen van Overveen en het Spaarne. Centraal in de strandwallenzone bevindt zich de hoger gelegen Haarlemse Strandwal. Het oorspronkelijke maaiveld bevindt zich in de strandwallenzone op een niveau van gemiddeld circa NAP tot NAP -0,40 m. Het maaiveldniveau ter plaatse van de Haarlemse Strandwal varieert van gemiddeld circa NAP +1,0 tot NAP +3,0 m.
Het boezempeil in Haarlem bedraagt NAP -0,60 m. De belangrijkste waterlopen in Haarlem zijn het Spaarne, de Delft en de Leidsevaart. Enkele kleinere waterpartijen worden op een afwijkend peil beheerst.
De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn dan ook onder een groot aantal wijken in Haarlem drainagesystemen aangelegd. Deze systemen hebben grote, positieve invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem. In het plangebied is drainage aanwezig. De werking van deze oude drainage is echter niet overal voldoende. Deze drainages worden vervangen op het moment dat ook andere infrastructurele werkzaamheden zullen plaatsvinden.
De kwaliteit van het grondwater in Haarlem is niet bekend. De kwaliteit is gerelateerd aan de bodemkwaliteit, welke is beschreven in paragraaf 4.3.
Afvalwater
Op 17 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Haarlem het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) goedgekeurd. In dit plan zijn de ambities voor de riolering van de gemeente Haarlem verwoord. Het plangebied heeft een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolzuivering gevoerd. De ambities zijn o.a. om riolen van slechte kwaliteit te vervangen en de riolering tevens te verbeteren. In Tubergen wordt de riolering waar nodig vervangen op het moment dat ook andere infrastructurele werkzaamheden zullen plaatsvinden.
Afkoppelen
Het afkoppelen van hemelwater kan niet in een bestemmingsplan verplicht worden gesteld. De meest geëigende plaats om een scheiding tussen afvalwater en hemelwater te regelen is de gemeentelijke bouwverordening. Op dit moment staat de bouwverordening lozing van hemelwater, anders dan de openbare riolering, toe, voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd. Indien aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, geldt onder andere de bepaling dat leidingen voor de afvoer van hemelwater zodanig moeten lozen dat geen verontreiniging kan optreden van water, bodem of lucht. De bouwverordening is bindend bij het toetsen van bouwaanvragen, net als een bestemmingsplan en het bouwbesluit.
Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak hanteert Rijnland de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' van de Werkgroep Riolering West-Nederland als richtlijn. Bij het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)bouwactiviteiten gelden de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbedekking, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen.
Bij de afvoer van hemelwater is het uitgangspunt de doelstelling uit het waterbeheer 21ste eeuw (de trits: vasthouden - bergen - afvoeren). Bij voorkeur wordt hemelwater hergebruikt of geïnfiltreerd in de bodem (vasthouden). Een tweede optie is het tijdelijk bergen en vertraagd afvoeren van hemelwater bijvoorbeeld op daken, onder wegen of in de groene ruimte (bergen). Dit dient in de bestemmingen ruimtelijk mogelijk te worden gemaakt. Als vasthouden en bergen niet mogelijk zijn kan direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. In dat laatste geval hanteert het hoogheemraadschap de volgende uitgangspunten:
- 1. emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk voorkomen (of met een passende zuiveringstechniek zoals een berm-/bodempassage of bergbezinkvoorziening afvangen);
- 2. het geloosde hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken;
- 3. het ontvangende oppervlaktewater is ruim genoeg.
Van Breementerrein:
Het Van Breementerrein was reeds verhard. Dit heeft tot gevolg dat het niet nodig is om water te compenseren.
4.5 Luchtkwaliteit
Volgens de Wet milieubeheer titel 5.2 luchtkwaliteiteisen moet bij vaststelling van een bestemmingsplan onderzoek gedaan worden naar de concentratie luchtverontreinigende stoffen om te kunnen toetsen aan de grenswaarden in de Wet milieubeheer.
Voor alle luchtverontreinigende stoffen, met uitzondering van stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10), geldt dat deze in de Nederlandse situatie in het algemeen, gezien de lage achtergrondwaarden, niet tot overschrijdingen leiden. Voor de emissie van deze twee stoffen geldt dat door maatregelen de achtergrondconcentraties en uitstoot sneller dalen dan de toename door de autonome groei van het verkeer. Dit betekent dat het jaar 2010, waarin de grenswaarden van kracht worden, de meest ongunstige situatie is.
Berekeningen en toetsing moet volgens het Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor NO2 op 5 meter en voor PM10 op 10 meter uit de wegrand gedaan worden tenzij de bebouwing dichter bij de wegrand ligt.
Berekening concentratie
Aan de hand van hierboven vermelde gegevens is een berekening uitgevoerd om de concentratie luchtverontreinigende stoffen te bepalen. De berekening moet voor NO2 op 5 meter en voor PM10 op 10 meter uit de wegrand worden uitgevoerd. Omdat het Car-model uitgaat van de as van de weg zijn de rekenafstanden hier op afgestemd.
Uit de resultaten van de berekening blijkt dat voor PM10 aan de grenswaarde in de Wet milieubeheer wordt voldaan. Voor NO2 wordt tevens voldaan aan de grenswaarde vanaf 2010. De berekening is alleen uitgevoerd voor een afstand van 5 meter (of dichterbij indien bebouwing dichter bij de wegrand is gesitueerd) uit de wegrand. De grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer worden niet overschreden. Het bestemmingsplan Tubergen voldoet aan de luchtkwaliteiteisen uit de Wet Milieubeheer.
Van Breementerrein:
De concentraties in het gebied liggen ruim beneden de grenswaarden en vormen dus geen aanleiding voor planologische restricties. Het plan heeft een niet in betekende mate invloed op de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke eis luchtkwaliteit.
4.6 Natuurwaarden
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming. In de Natuurbeschermingswet zijn zogenaamde Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden die op Europees niveau een netwerk van te beschermen natuurgebieden vormen. De Natura 2000-gebieden in Nederland komen overeen met de gebieden volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit valt grotendeels samen met de nationale Ecologische Hoofd Structuur.
Verder zijn er kleinere natuurreservaten, die buiten Natura 2000 vallen. Die gebieden zijn ook beschermd en bevatten vaak soorten die wettelijk beschermd zijn en ontheffingsplichtig op basis van de Flora- en Faunawet. Het noodzakelijke leefgebied van deze beschermde soorten is soms groter dan het reservaat.
De soortenbescherming in Nederland is wettelijk geregeld in de Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten en hun leefgebieden. In de Flora- en Faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitat- en Vogelrichtlijn geïmplementeerd. In bovengenoemde wet is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Dat wil zeggen, dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij menselijk handelen, beheerswerk, nieuwbouw, planologische ontwikkelingen dient een ieder hiermee rekening te houden.
Die zorgplicht houdt onder meer in dat "een ieder die weet heeft of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is (...) alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken”.
Daarnaast geldt extra bescherming voor de met name genoemde wettelijke beschermde soorten. Voor deze soorten geldt, dat activiteiten met een schadelijk effect in principe verboden zijn. Onder voorwaarden is echter een ontheffing of een vrijstelling mogelijk. De minister is formeel bevoegd om deze ontheffing of vrijstelling te verlenen. De Flora- en Faunawet is op het gebied van soortenbescherming passief, in die zin dat verslechtering van natuurwaarden wordt voorkomen. Actieve soortenbescherming geschiedt in Nederland door het opstellen van soortenbeschermingsplannen en zogenaamde Rode Lijsten. De status van rode lijstsoort geeft geen extra bescherming. Wel geldt uiteraard de algemene zorgplicht.
Gebiedsbescherming
In het kader van de natuurtoets is nagegaan of het bestemmingsplangebied binnen een speciale beschermingszone valt. Op basis van gegevens van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplangebied geen deel uitmaakt van de Natura-2000 gebieden. Het plangebied heeft daarnaast ook geen significante gevolgen voor deze gebieden, en evenmin voor gebieden van de Ecologische Hoofd Structuur.
Soortenbescherming
Van deze wijk zijn geen detailgegevens bekend over het voorkomen van wettelijk beschermde en ontheffingsplichtige soorten. Er zijn evenmin gegevens over het voorkomen van zeldzame soorten of bedreigde soorten, die extra aandacht verdienen in het kader van de algemene zorgplicht.
Dat er geen gegevens bekend zijn, betekent niet, dat deze typen soorten afwezig zijn. De waarnemingsdichtheid in dit bestemmingsplangebied is te klein om alles te kunnen registeren. De kans op voorkomen van genoemde typen soorten is wel klein. Met name beschermde soorten muurvarens als tongvaren komen op oudere muren af en toe voor. Beschermde planten als de gewone vogelmelk, ruig klokje en kaardenbol zijn vrijwel altijd als gekweekte exemplaren of verwilderde nakomelingen daarvan aanwezig. Deze gekweekte exemplaren vallen niet onder de bepalingen van de Flora- en Faunawet.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn geraadpleegd de brochure van de provincie Noord-Holland "Rekening houden met Habitatrichtlijnsoorten in Noord-Holland". Aan de hand van kaartmateriaal uit bovengenoemde brochure kan geconcludeerd worden dat de dwergvleermuis als streng beschermde en ontheffingsplichtige soort in principe kan voorkomen in de bebouwing. Wanneer deze soort aanwezig is in een af te breken of te renoveren pand, dient ontheffing van de beschermingsverplichting te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Aan de ontheffing worden vaak voorwaarden gesteld van te nemen compenserende en beschermende maatregelen.
Het Natuurloket geeft voor dit gebied aan dat er 9 vaatplantsoorten worden beschermd middels de Flora en Faunawet. Tevens staat er 1 vaatplant op de 'Rode Lijst'. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter voor de bebouwing waardoor dit geen negatieve invloed zal hebben op de beschermde soorten.
In het bestemmingsplangebied moet bij het uitvoeren van werken en van beheer en verbouwen van opstallen rekening worden gehouden met het mogelijk voorkomen van gierzwaluwen en vleermuizen. Gierzwaluwen verdienen als beschermde soort extra aandacht. Deze vogels nestelen onder dakpannen of dakranden of in gebouwen. Zij hebben jaar in jaar uit dezelfde broedplek en weigeren een andere broedplek te accepteren wanneer hun vaste plek is verdwenen. Dit betekent, dat bij verbouwen of afbraak van daken met broedplekken van de gierzwaluw ontheffing moet worden aangevraagd in het kader van de Flora- en Faunawet. Er wordt immers een vaste broedplaats vernietigd. Dit geldt ook bij afbraak buiten het broedseizoen. Voor de gierzwaluw gelden dezelfde verplichtingen als voor vleermuizen.
De egel en andere algemeen voorkomende kleine zoogdieren en de bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad komen voor in binnentuincomplexen. Deze soorten zijn wel wettelijk beschermd, maar niet meer ontheffingsplichtig. Voor deze soorten gelden nog wel de zwaardere beschermingsverplichtingen dan de algemene zorgplicht. Zij mogen niet worden gedood of verstoord in hun winterslaap en hun voortplantingsplekken mogen niet worden vernietigd, voor zover die in redelijkheid bekend (kunnen) zijn en voor zover in redelijkheid uitvoerbaar is om schade te voorkomen. Men is wel verplicht bij de vernietiging van een leefgebied de dieren door iemand met een daartoe strekkende vergunning te laten verplaatsen naar een ander geschikt leefgebied, voor zover het in redelijkheid mogelijk is de bedreigde exemplaren te vangen.
Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen en bij (ver)bouwactiviteiten zal in opdracht van de initiatiefnemer aan de hand van veldonderzoek nader geïnventariseerd moeten worden of zwaluwen en eventueel vleermuizen en andere wettelijk beschermde soorten inderdaad aanwezig zijn. Mocht dat het geval zijn dan zal de initiatiefnemer van de betreffende ruimtelijke ingreep of verbouwing een ontheffing van de Flora- en Faunawet moeten aanvragen, waarin onder andere aangegeven wordt welke compenserende maatregelen genomen gaan worden.
Van Breementerrein:
Er is geen reden voor ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven geen bijzondere maatregelen te worden genomen. Wanneer het terrein na 1 januari 2014 nog steeds braak ligt is er een nieuwe quickscan nodig om na te gaan of de conclusies ten aanzien van de Flora- en Faunawet nog steeds van toepassing zijn.
4.7 Mer
In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. Dit heeft uiteraard raakvlakken met het bestemmingsplan, waarin de milieukwaliteit een belangrijk onderdeel is van de ruimtelijke belangenafweging. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bepaling in de Wet milieubeheer dat voor (bepaalde) inrichtingen een milieuvergunning vereist is. In dit bestemmingsplan is, in aanvulling hierop, rekening gehouden met de planologische wenselijkheid van inrichtingen (zie ook de Milieuzoneringen in paragraaf 4.1).
Ook bevat de Wet milieubeheer bepalingen die een rechtstreekse relatie hebben met bestemmingsplannen. In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieueffectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieueffectrapportage (MER) moet worden opgesteld.
Volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 bestaat er een MER-beoordelingsplicht voor de uitvoering of wijziging van een stadsproject. Er is sprake van een stadsproject wanneer een nieuwbouw project de omvang heeft van 100 hectare of meer of wanneer wordt voorzien in de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer.
Volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 moet er voor een ruimtelijk plan (zoals een bestemmingsplan of een uitwerkingsplan), dat de nieuwbouw van 2.000 woningen of meer mogelijk maakt in een aaneengesloten gebied binnen de bebouwde kom, worden beoordeeld of er een milieueffectrapportage opgesteld dient te worden.
Volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 dient een MER-beoordelingsplicht te worden uitgevoerd wanneer er in een ruimtelijk plan een recreatieve of toeristische voorziening wordt toegestaan die meer dan 250.000 bezoekers per jaar aantrekt.
In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van MER-plichtige dan wel MER-beoordelingsplichte activiteiten.
4.8 Cultuurhistorie
De provincie toetst bestemmingsplannen op het aspect cultuurhistorie. Daarvoor heeft de provincie Noord-Holland een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld, in combinatie met de nota “Cultuurhistorische regioprofielen”. In de nota staat dat gemeenten bij de voorbereiding van bestemmingsplannen de cultuurhistorische waardenkaart moeten raadplegen om te weten welke cultuurhistorische elementen of structuren in het geding zijn.
De cultuurhistorische waardenkaart onderscheidt de thema's “bouwkunde”, “historische geografie” en “archeologie”. Hieronder wordt aan de hand van deze thema's voor het plangebied verkend welke beperkingen er vanuit deze onderwerpen gelden voor het bestemmingsplan. Archeologie komt aan bod in paragraaf 4.9.
Rijksmonumenten
In de Monumentenwet 1988 is onder meer bepaald dat het verboden is om monumenten af te breken of te wijzigen. De aangewezen beschermde monumenten worden daarom conserverend opgenomen in het bestemmingsplan. In het plangebied zijn drie rijksmonumenten aanwezig:
- De Koninginneweg 86; dit landhuis is gebouwd in de 18e eeuw en gelegen aan de Leidsevaart. Het huis is in gebruik als woonhuis.
- Van Tubergenpad 10; dit landhuis is eveneens gebouwd in de 18e eeuw en gelegen aan de Leidsevaart. Het huis is meerdere malen uitgebouwd en in gebruik als woonhuis.
- De Zuider Emmakade 45; dit bedrijfspand is in 1917 gebouwd als glazeniersatelier met twee bovenwoningen. Het pand is gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School.
Bouwkunde
Het deel van het plangebied wat valt onder het beschermd stadsgezicht is van zeer hoge bouwkundige waarde. Het woongebied is vanwege de historisch stedenbouwkundige structuur door het rijk aangewezen als toekomstig beschermd stadsgezicht. De bebouwing is gebouwd in het begin van de 20e eeuw. In bijlage 4 staat een weergave van de waardering per pand.
Historische geografie
De Leidsevaart is van hoge historisch geografische waarde. De trekvaart is aangelegd in de 17e eeuw. Kenmerkend voor Kennemerland-Zuid is het voorkomen van trekvaarten. De Leidsche Vaart vormde de verbinding tussen Haarlem en Leiden. Trekvaarten zijn provinciaal en nationaal tamelijk zeldzaam.
Welstandsnota
Een welstandsnota is het beleidsdocument dat moet voorzien in de criteria die burgemeester en wethouders hanteren bij het beoordelen van een bouwaanvraag op welstandsvereisten.
In paragraaf 2.2 is beschreven dat het gehele gebied zal worden/is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Een beschermend bestemmingsplan is behoudend van karakter wat betreft de cultuurhistorische waarden. Wanneer de Welstandscommissie / Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit plannen toetst binnen het beschermd stadsgezicht zal er specifiek op gelet worden dat het gebouw en de directe omgeving kwalitatief gehandhaafd blijft en liefst verbeterd. Daarom zal bij bestemmingsplannen binnen het beschermd stadsgezicht gebruik worden gemaakt van de waarderingskaart (zie § 6.8).
De gemeente heeft verschillende cultuurhistorische waarden toegekend aan de bebouwing in het plangebied. Deze waarden vertalen zich naar de bij de welstandsbeoordeling te hanteren niveaus. De welstandsniveaus uiten zich in meer of minder gedetailleerde criteria. Voor de welstandtoets wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende drie niveaus:
- I. De meest gedetailleerde welstandstoets; deze geldt onder meer voor de beschermde stads- en dorpsgezichten. Veel waarde wordt gehecht aan behoud en versterking van het bestaande karakter en kwaliteit.
- II. Bijzondere welstandstoets, met extra aandacht voor specifieke bebouwingskenmerken.
- III. Reguliere welstandstoets, waar het beleid is gericht op het handhaven of versterken van een basiskwaliteit.
Voor het gehele gebied geldt welstandsregime I. De bestaande omgeving is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en detaillering, kleur- en materiaalgebruik van die gebouwen als uitgangspunt dient te nemen. Relevant hierbij is of de omringende bebouwing ontworpen is als complex of een individuele uitstraling op pandniveau heeft.
4.9 Archeologie
Haarlem heeft een rijk verleden. Zo´n 5600 jaar geleden ontstonden evenwijdig aan de huidige kustlijn de eerste strandwallen. Op deze strandwallen vond duinvorming plaats. Het huidige Haarlem ligt op de oudste en twee na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen werden aanvankelijk alleen eenvoudige onderkomens gebouwd door jagers en vissers. Vanaf circa 4000 jaar geleden, werden er akkers aangelegd en verrezen er grote boerderijen. Op deze plek ontstond vele eeuwen later, in de Karolingische tijd, de nederzetting Harulahem. Dit betekent: huis op een open plek in een op zandgrond gelegen bos.
In de 11e en 12e eeuw groeide de prestedelijke nederzetting Haarlem snel. Het kreeg in 1245 stadsrechten. Het ontwikkelde zich tot een voor die tijd belangrijke stad. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door stuifafzettingen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. De Haarlemse bodem is dus letterlijk een opeenstapeling van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis in de vorm archeologische landschappen, opgebouwd uit diverse bodemlagen. Van tijd tot tijd komen deze lagen bij graafwerkzaamheden weer aan het daglicht.
Archeologische waarde
Het gebied is van archeologische waarde. De begrenzing is vastgesteld door de gemeentelijk archeoloog van Haarlem op grond van vondsten en geologische ondergrond (strandwal). Verwacht wordt dat zich hier sporen van bewoning zullen bevinden daterend vanaf het Laat-Neolithicum tot en met de Romeinse tijd.
Van Breementerrein
Op de Archeologische beleidskaart, gemeente Haarlem maakt het plangebied deel uit van een zone, die is aangegeven als archeologisch waardevol (categorie 3). Binnen deze zone dient bij alle ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,30 m - mv archeologisch (voor)onderzoek plaats te vinden.
Feit is echter dat de locatie van het voormalige benzinestation zelf (kadastraal perceel 4124) grotendeels tot grote diepte is ontgraven. Op deze ontgraven locatie worden geen archeologische waarden meer verwacht.
Op de locatie van de huidige bebouwing (kadastraal perceel 4125) bestaat wel een kans op aanwezigheid van archeologische sporen. Onderzoek in de Schouwtjeslaan heeft geen aanwijzingen van de aanwezigheid hiervan opgeleverd.
Voor beide kadastrale percelen wordt op basis hiervan geen verder onderzoek meer aanbevolen. Indien tijdens de werkzaamheden alsnog (toevals)vondsten worden gedaan dienen deze evenwel direct aan het bevoegd gezag gemeld te worden en dient de gelegenheid geboden te worden deze vondsten te bergen en te documenteren.
4.10 Vliegverkeer
Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer.
Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen. De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.
In het bestemmingsplangebied gelden geen hoogtebeperkingen en geen beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik.
4.11 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld vuurwerk, LPG, fossiele brandstoffen en oplosmiddelen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen van een gebied. Er zijn veiligheidsafstanden nodig tussen bedrijven en of (spoor)wegen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en/of vervoerd. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wil burgers in hun woon- en leefomgeving een wettelijk minimum beschermingsniveau bieden tegen gevaarlijke stoffen. De milieukwaliteitseisen betreffen het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico is het risico op een bepaalde plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op die plaats in de omgeving van een inrichting of transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval. Uitgangspunt is dat die persoon onbeschermd en permanent op die plaats aanwezig is. Binnen een risicocontour van 10-6 mogen geen kwetsbare objecten zijn gelegen zoals scholen en woningen.
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van een minimaal bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in de omgeving van een inrichting of transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.
Binnen het plangebied en in de naaste omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die onder het Bevi vallen. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water vindt in en rond het plangebied niet plaats. De spoorbaan Haarlem-Leiden is op meer dan 370 meter westelijk van het plangebied gelegen. Hierover vindt slechts vervoer van uitermate kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen plaats. Veranderingen worden hier vooralsnog niet in voorzien.
Van Breementerrein:
Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van woningen aan de Schouwtjeslaan.
4.12 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen
Ter hoogte van de Schouwtjeslaan ligt een 20'' drinkwatertransportleiding is opgenomen op de verbeelding. De herontwikkeling van het terrein aan de Schouwtjeslaan dient in overleg met de beheerder van de drinkwatertransportleiding te gebeuren.
Hoofdstuk 5 Visie Op Het Plangebied
In dit hoofdstuk worden de verschillende ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten binnen het plangebied beschreven. Deze uitgangspunten hebben betrekking op zowel bebouwing als op functies.
Ruimtelijke uitgangspunten
Het ruimtelijk hoofduitgangspunt voor het bestemmingsplan is behoud en versterking van de huidige situatie. Bestaande bestemmingen worden zo veel mogelijk in het huidige plan overgenomen, met uitzondering van het Van Breementerrein. Het bestemmingsplangebied heeft grotendeels een woonfunctie en deze blijft ook behouden. Binnen de bestemming 'Wonen' is beroepsoefening aan huis mogelijk.
De bestemming 'Gemengd 2' wordt uitgebreid met de functie maatschappelijke voorzieningen. Binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' zijn speelvoorzieningen toegestaan en kunnen wijzigingen ten behoeve van langzaam verkeer worden doorgevoerd.
De bestaande bedrijfspanden aan en Schouwtjeslaan 23a t/m 63, krijgen de bestemming 'Gemengd 3'. Voor wat betreft de begane grondverdieping is flexibiliteit geboden voor functieverandering. Op de boven de begane grond gelegen verdiepingen is uitsluitend wonen toegestaan.
De Zuider Emmakade 45 en Wilheminpark krijgen de bestemming Gemengd 4 om ook de uitwisseling van functies tussen de verdiepingen te bewerkstelligen.
Het bestaande bedrijfspand aan het Wilhelminapark 28 krijgt de bestemming 'Gemengd 5'. Er wordt flexibiliteit geboden voor functieverandering. Naast bedrijvigheid zijn hier ook maatschappelijke voorzieningen, kantoor en dienstverlening toegestaan. Dit geldt voor de begane grond en de boven de begane grond gelegen verdiepingen. Wonen is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Voor het bestaande ECL-gebouw zijn de reeds toegestane uitbreidingen meegenomen. Er worden geen verdere uitbreidingen op het terrein mogelijk gemaakt.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
De bescherming van de bestaande kwaliteiten van het plangebied is het stedenbouwkundig hoofduitgangspunt. Voor het oprichten van gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden strenge voorwaarden en toetsingscriteria.
In paragraaf 2.2 is beschreven dat het plangebied is aangewezen als (genomineerd) beschermd stadsgezicht door de Rijksdienst Monumentenzorg. Een deel van het plangebied heeft een hoogwaardig en grotendeels gaaf bewaard gebleven stedenbouwkundig patroon met een karakteristieke architectonische invulling van villa's en geschakelde middenstandswoningen. De huidige karakteristiek is vooral bepaald door de bebouwing uit de eerste decennia van de 20ste eeuw. Van zeer grote betekenis is het deels in dit gebied gelegen Wilhelminapark. Het Wilhelminapark is in zijn oorspronkelijke conceptie bewaard gebleven. Handhaven, herstellen en versterken van deze kwaliteiten zijn de uitgangspunten. Het behouden van de architectonische waarden heeft concrete gevolgen voor dakkapellen, overstekken, kozijnen, erfafscheidingen, schilderwerk e.d. Voor de nieuwbouwwoningen uit de jaren '80 en '90 gelden minder strenge criteria.
Voor Wilhelminapark 28 is een uitbreidingsmogelijkheid opgenomen, die is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Aangezien het pand inmiddels als orde 2 is aangewezen en de gehele buurt als beschermd stadsgezicht zal zeer zorgvuldig moeten worden omgegaan met de uitbreidingsmogelijkheid. Cultuurhistorisch en stedenbouwkundig is het een grote wens om de schuur vrij te laten staan in zijn omgeving, zonder aan en uitbouwen. Het heeft de voorkeur dat wanneer er toch een eventuele uitbreiding komt, deze in het noordelijk gedeelte van de kavel te bouwen.
Van Breementerrein
Na het vrijkomen van het Van Breementerrein aan het smalle gedeelte van de Schouwtjeslaan – voorheen waren hier een tankstation en wasstraat gevestigd – zijn verscheidene bestemmingen overwogen. Uiteindelijk is er, ook gelet op de overweggende woonfunctie in de directe omgeving, voor gekozen dit terrein hoofdzakelijk een woonbestemming te geven.
Ligging en afmetingen van het terrein leidden qua verkaveling niet tot een bepaalde vanzelfsprekende ruimtelijke opzet; uitgaande van bebouwing aan de bestaande openbare weg – de Schouwtjeslaan – zou ten noorden daarvan een groot terrein ongebruikt blijven liggen. Voor wat betreft de bestemming van het terrein in zijn totaliteit is een bouwinitiatief voor deze locatie gevolgd.
Na een grondig proces met een grote betrokkenheid van de omwonenden en belanghebbenden is het bouwplan een aantal keren aangepast. het aantal woningen, het gehele volume, de maximale goot- en nokhoogtes zijn naar beneden toe bijgesteld.
Zorgvuldig is gezocht naar een goed evenwicht – qua ruimtelijkheid en privacy-aspecten – tussen de omvang van de woonhof en de ruimte die aanwezig zal zijn tussen de hofwoningen en de bestaande woningen daaromheen. Bovendien zullen de hofwoningen vooral op de binnenhof zijn gericht en slechts in beperkte mate op de eigen (kleine) achtertuin. Er is nauwkeurig gekeken naar de bebouwing in de buurt. Het bouwplan voegt zich naar gemiddelde hoogtes en diepte van bestaande bebouwing in de directe omgeving.
Het plan heeft twee belangrijke karakteristieken: het afmaken van de bebouwingswand aan de Schouwtjeslaan en een woonhof op het binnenterrein. De bebouwing aan de Schouwtjeslaan staat in de rooilijn en is qua diepte vergelijkbaar met de buurwoningen. Voor goot- en bouwhoogte is een maat aangehouden die gemiddeld in de omgeving voorkomt. Er is nadrukkelijk gekozen voor het afmaken van de de wand om zo de Schouwtjeslaan rust en kwaliteit te kunnen geven. Deze toevoeging heeft meer waarde voor de buurt dan een open hof.
De afstand tussen de bestaande en nieuwe bebouwing is wisselend. Op een aantal plaatsen royaal maar op andere plaatsen behoorlijk klein. In verband met privacy zijn de nieuwe grondgebonden woningen vooral georiënteerd op het binnenpleintje, met een beperkt uitzicht aan achterzijde.
Gedurende het proces is het woningprogramma steeds kleiner geworden. In het bouwvlak zijn nu ongeveer 24 woningen mogelijk. In de regels is bij de hofwoningen een minimale beukmaat opgenomen zodat de woningen genoeg interne ruimte hebben om de orientatie voornamelijk op de hof te kunnen richten.
De bebouwing op het Van Breementerrein vormt een verdichting ten opzichte van het gemiddelde van de directe omgeving. Maar ook in de bestaande omgeving zijn er al grote verschillen in dichtheid te vinden. De dichtheid van de woningen aan de Prins Clausstraat en Soestdijkstraat is veel hoger dan aan het Wilhelminapark en de Koninginneweg. Dit maakt van deze buurt een gevarieerde buurt, met andere woorden; variatie in dichtheid is een eigenschap die de buurt rond het van Tubergenterrein als kwaliteit in zich heeft. Het verschil in dichtheid geeft een variatie in typen bebouwing, sferen en plekken.
Het parkeren dient geheel op eigen terrein te worden gerealiseerd. Op dit moment geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. Dit is inclusief het bezoekersparkeren.
De omvang van de productie en attractie van verkeer van en naar de 24 woningen is zeer beperkt en zonder problemen te ontsluiten op de Schouwtjeslaan, mits de aansluiting verkeerskundig goed is ontworpen, met aandacht voor het fietsverkeer. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn aanpassingen en verdere herinirichting van de straat mogelijk.
Visie op het groen
Eerder in paragraaf 2.3 en 3.2 is het bestaande groen in het plangebied omschreven.
Het plangebied wordt omschreven als gemengde buurt met royale aanleg. Het gaat om de diverse plantsoenen die verspreid in het plangebied aanwezig zijn, welke voor een groot deel langs de Leidsevaart liggen. Er staat verschillende beplanting en openbaar groen. Het betreft voornamelijk kijkgroen.
De bomen langs de Leidsevaart maken deel uit van de hoofd bomenstructuur. Dit zijn lijnen die ruimtelijk en functioneel van belang zijn. Het is belangrijk deze groenstructuur te behouden.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bescherming van het bestaande groen en daarmee de bestaande groene uitstraling van het plangebied. In dit bestemmingsplan wordt het bestaande openbaar groen beschermt binnen de bestemming groen, maar ook binnen de bestemmingen water en verkeer is groen mogelijk gemaakt. Daarnaast vormen de tuin-bestemmingen een bescherming van het bestaande privé groen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
De beleidsuitgangspunten zijn op de verbeelding weergegeven als bestemmingen. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels (hoofdzakelijk bestemmingsregels) die hierop van toepassing zijn. Hierna wordt aangegeven hoe de verbeelding gehanteerd dient te worden.
6.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de voorschriften alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is te karakteriseren als een consoliderend bestemmingsplan met één bouwontwikkeling op het Van Breementerrein. Dat betekent dat de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk zijn overgenomen.
6.2 Juridische Planopzet
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. De regels van het bestemmingsplan vallen conform het SVBP in de volgende 4 hoofdstukken uiteen:
6.3 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen zijn op grond van de SVBP 2008 dwingend voorgeschreven.
6.4 Hoofdstuk 2: Bestemmingregels
Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 3)
Nutsvoorzieningen hebben de bestemming bedrijf - nutsvoorziening gekregen.
Gemengd 2 (artikel 4)
De bestaande bedrijvigheid gemengd met de woonfunctie is hier door middel van de bestemming 'Gemengd 2' in het plan opgenomen. Voor wat betreft de begane grond wordt flexibiliteit geboden voor functieverandering. Naast wonen, kleinschalige bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen, kantoor en dienstverlening is tevens detailhandel mogelijk.
Gemengd 3 (artikel 5)
Deze bestemming is bedoeld voor de bestaande bedrijfspanden waar boven de begane grond gewoond mag worden. Voor wat betreft de begane grondis flexibiliteit geboden voor functieverandering. Naast bedrijvigheid zijn hier ook maatschappelijke voorzieningen, kantoor en dienstverlening toegestaan. Op de boven de begane grond gelegen verdiepingen is uitsluitend wonen toegestaan.
Gemengd 4 (artikel 6)
Deze bestemmings is bedoeld voor bestaande bedrijfspanden waar verticale uitwisseling van wonen en andere functies is toegestaan, zoals dienstverlening, kantoor en maatschappelijke voorzieningen.
Gemengd 5 (artikel 7)
Deze bestemming is bedoeld voor de bestaande bedrijfspanden waar niet gewoond mag worden. Er wordt flexibiliteit geboden voor functieverandering. Naast bedrijvigheid zijn hier ook maatschappelijke voorzieningen, kantoor en dienstverlening toegestaan. Dit geldt voor de begane grond en de boven de begane grond gelegen verdiepingen. Wonen is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Groen (artikel 8)
Binnen deze bestemming vallen: park; groenvoorziening, plantsoenen en speelweiden; water- en oevervoorzieningen; ondergrondse vuilcontainers met bijbehorende bovengrondse voorzieningen; nutsvoorzieningen; bijbehorende voorzieningen. Het realiseren van gebouwen onder deze bestemming is niet gewenst vanwege de bescherming van het groen in dit plangebied.
Maatschappelijk (artikel 9)
Deze bestemming is bedoeld voor bestaande gebouwen die geheel worden gebruikt ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Per voorziening zijn, voor zover ruimtelijk mogelijk en wenselijk, uitbreidingen toegestaan. Tevens is functieverandering naar andere maatschappelijke functies toegestaan (het soort maatschappelijke voorzieningen is gelimiteerd in de begripsomschrijving).
Tuin 1 (artikel 10)
De in het gebied niet voor gebouwen bedoelde gronden behorende bij woningen worden bestemd als 'Tuin 1'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze bestemming komt vrij vaak voor aan de voorzijde van de woningen. Bebouwing aan de voorzijde van woningen geeft een rommelig beeld.
Tuin 2 (artikel 11)
Binnen deze bestemming zijn onder voorwaarden wel gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze bestemming komt veelal voor aan de achterzijde van woningen. Het is niet toegestaan dat 'Tuin 2' geheel wordt volgebouwd. Dit in belang van voldoende woonkwaliteit in de vorm van voldoende openheid en groen.
Verkeer (artikel 12)
De in het plangebied voorkomende wegen, met bijbehorende bermen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden en alle andere bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de verzamelbestemming 'Verkeer'.
Water (artikel 13)
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging en/of waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, oevers, kunstwerken en bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, sluizen, stuwen, dammen, steigers, duikers, gemalen.
Wonen (artikel 14)
Alle bestaande woningen in het plangebied zijn positief bestemd als 'Wonen'. Onder voorwaarden zijn beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Woningen zijn uitsluitend toegelaten binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
Dubbelbestemming Waarde beschermd stadsgezicht 1 (artikel 15)
De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing. Voor een nadere specifering van de bouwregels (zie paragraaf 6.7).
Dubbelbestemming Waarde beschermd stadsgezicht 2 (artikel 16)
Er gelden aparte bouwregels voor de hofwoningen. Deze tekening is ter verduidelijking van deze regels. Een dakkapel aan de hofzijde is toegestaan.
Dubbelbestemming Leiding- Leidingstrook (artikel 17)
In het bestemmingsplangebied loopt een drinkwatertransportleiding. Deze leiding is op de verbeelding aangeduid als dubbelbestemming 'Leiding- Leidingstrook'. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
Dubbelbestemming Waarde- Archeologie (artikel 18)
De aanwezige architectonische waarden worden opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie'. De voor 'Waarde- Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden (zie paragraaf 4.9).
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de archeologische waardenkaart van de provincie Noord-Holland. Hierbij wordt aangesloten bij de indeling van de concept beleidskaart van de gemeente door de te verwachten archeologische waarden te beschermen middels de verschillende categorieën. In het bestemmingsplan komen de categorieën 3 en 5 voor. Het deel van het plangebied ten oosten van de Prins Clausstraat valt onder categorie 3, het overige deel onder categorie 5.
Categorie 3 (Waarde Archeologie 3)
Op de Haarlemse strandwal en de oostflank ervan, waarop de historische stadskern van Haarlem gelegen is, een deel van Haarlem-Noord en Haarlem-Zuid, kunnen relatief veel sporen van bewoning uit de Prehistorie en Middeleeuwen worden verwacht. In de periode na het Late Neolithicum zijn deze hoger gelegen gebieden in een vrij nat landschap namelijk uitermate geschikt geweest voor bewoning.
Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- , aanleg-, en/of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlakte van 500 m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld van toepassing is.
Categorie 5 (Waarde Archeologie 5)
De vijfde categorie geldt voor die gedeelten van het grondgebied van Haarlem die relatief laat voor bewoning geschikt gemaakt zijn. Daarom is hier een regime door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw-, aanleg-, en/of sloopvergunning bij grondverstorende activiteit met een oppervlakte van 10.000 m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld van toepassing.
6.5 Hoofdstuk 3: Algemene Regels
Antidubbeltelregel (Artikel 19)
Dit artikel regelt hoe voorkomen kan worden dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval onderdelen van bouwpercelen van eigenaars verschillen en wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw. Door verwerving van een extra bouwperceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.
Algemene ontheffingsregels (artikel 20)
Er wordt in sommige gevallen aan gebruikers van gronden en opstallen vrijheid gegeven voor functiewijzigingen of bouwkundige aanpassingen. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd. Indien bouwkundige aanpassingen niet ondenkbaar zijn, maar belangen van andere burgers mogelijk in het geding zijn, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden.
Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden, maar zijn deze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van ontheffingen. Op die manier kan per geval bekeken worden of de beoogde aanpassing ruimtelijk aanvaardbaar is.
In dergelijke gevallen is het niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situatie deze extra mogelijkheid zou kunnen worden toegekend dan wel de extra beperking noodzakelijk zal zijn. Daarom is maatwerk nodig in de vorm van de genoemde ontheffingsregels.
In het artikel 'Algemene ontheffingsregels' is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in het plan. Ontheffing verlenen gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken. Een aantal van de gegeven maxima kan op grond van dit artikel in beperkte mate worden overschreden.
6.6 Hoofdstuk 4: Overgangs- En Slotregels
Overgangsbepalingen (artikel 21)
In het artikel 'Overgangsbepalingen' wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of het gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.
Het eerste lid regelt de bebouwing, waarbij onder a. vernieuwing en verandering van bebouwing welke in strijd is met het bestemmingsplan wordt toegestaan, onder voorwaarde dat de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot. Een reeds eerder afgegeven bouwvergunning mag worden benut, ook al is het bouwen in strijd met het bestemmingsplan. Het hier gestelde geldt niet indien een raadsbesluit tot onteigening is genomen. Onder b. wordt geregeld dat bij het verloren gaan van bebouwing als bedoeld onder a., als gevolg van een calamiteit (brand e.d.), deze bebouwing mag worden herbouwd, indien binnen 2 jaar na de calamiteit een bouwvergunning wordt aangevraagd en onder de voorwaarde dat de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot. Net als onder a. geldt het hier gestelde niet indien een raadsbesluit tot onteigening is genomen.
Het tweede lid van dit artikel regelt het gebruik. Onder a. is geregeld dat gebruik dat volgens eerdere bepalingen was toegestaan maar op basis van dit nieuwe bestemmingsplan wordt verboden mag worden voortgezet. Dit geldt niet voor gebruik dat ook onder de eerdere bepalingen niet was toegelaten. Onder b. is geregeld dat gebruik als bedoeld onder a. mag worden gewijzigd in ander gebruik als de afwijking van het plan hierdoor niet groter wordt.
6.7 Hoofdopzet Verbeelding
Bebouwingsgrenzen en bestemmingsgrenzen
Uitgaande van de bestaande bebouwing en bestaand gebruik zijn op de verbeelding bebouwingsgrenzen en in de regels bebouwingsregelingen aangegeven. De bebouwingsgrenzen geven het gebied aan waarbinnen mag worden gebouwd. Over het algemeen zijn de bestaande bebouwingsgrenzen overgenomen. De bestemmingen worden gescheiden door de bestemmingsgrens.
Hoogteaanduidingen
Bouwhoogte
Op de verbeelding is de bouwhoogte van orde 1 en 2 panden aangegeven met de aanduiding 'bouwhoogte'. Dit wil zeggen dat de bestaande bouwhoogte gehandhaafd dient te blijven.
Maximale bouwhoogte
De aanduiding maximale bouwhoogte is gebruikt in bouwvlakken die maximaal tot een bepaalde hoogte mogen worden bebouwd en waarbij het niet bezwaarlijk is om lager dan die aangegeven waarde te bouwen. Deze aanduiding wordt binnen beschermd stadsgezicht alleen gebruikt voor orde 3 bouwwerken, nieuwbouw of bij achterbebouwing.
Goothoogte
Op de verbeelding is de goothoogte van orde 1 en 2 panden aangegeven met de aanduiding 'goothoogte'. Dit wil zeggen dat de bestaande goothoogte gehandhaafd dient te blijven. Boven de goot mag worden afgedekt met een kap of dakvorm binnen de in de bouwregels gestelde voorwaarden.
Maximale goothoogte
De aanduiding maximale goothoogte is gebruikt in bouwvlakken die maximaal tot een op de verbeelding aangegeven hoogte mogen worden bebouwd en waarbij het niet bezwaarlijk is om lager dan die aangegeven waarde te bouwen. Deze aanduiding wordt binnen beschermd stadsgezicht alleen gebruikt voor orde 3 bouwwerken en nieuwbouw of bij achterbebouwing.
Maximale goot- en bouwhoogte
Deze aanduiding is op de verbeelding aangegeven bij bebouwing die aan de straatzijde (maximale bouwhoogte) recht is opgetrokken en aan de achterzijde is voorzien van een hellend dakvlak met een maximale goothoogte (zie afbeelding).
Minimale- maximale goothoogte
Deze aanduiding is op de verbeelding gebruikt bij bebouwing die voorzien is van een hoge goothoogte aan de straat zijde en een lage goothoogte aan de achterzijde. Omdat de svbp (standaard vergelijkbare bestemmingsplannen) niet voorziet in een aanduiding goothoogte voor en - goothoogte achter is ervoor gekozen de aanduiding 'minimale- maximale goothoogte' te gebruiken. Het dient duidelijk te zijn dat aan de achterzijde niet hoger mag worden gebouwd dan de minimale goothoogte (zie afbeelding).
Regeling voor huidige bebouwing, bouw- en goothoogte
In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van behoud van de bestaande situatie waarbij vervanging binnen grenzen mogelijk wordt gemaakt. De bestaande bebouwing wordt daarom positief bestemd. In het bestemmingsplan is er voor gekozen alle bebouwing die aanwezig was tijdens de bouwblokopnames d.d. oktober 2004 positief te bestemmen.
Voor wat betreft de voor- en achtergevelrooilijnen wordt in het bestemmingsplan aangesloten op de bestaande situatie. Dit houdt in dat de contouren van de originele bebouwing conserverend worden ingetekend op de verbeelding. Van deze regel is niet afgeweken daar waar ten opzichte van het vorige bestemmingsplan sprake zou zijn van een aanzienlijke vermindering van het bouwvolume.
6.8 Hoofdopzet Waarderingskaart
Bij het bestemmingsplan is naast de verbeelding ook een waarderingskaart toegevoegd. Op de waarderingskaart zijn alle panden die vallen onder het genomineerd beschermd stadsgezicht gewaardeerd. De waardering per pand is opgenomen in bijlage 4. Het doel van de waarderingskaart is de beschermende werking van het beschermd stadsgezicht vast te leggen in een indeling in drie verschillende orden, welke zijn gekoppeld aan een mate van bescherming in de planregels.
- orde 1: Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, beschermd door de Monumentenwet;
- orde 2: beeldbepalende panden van voor 1950, die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld en behoudenswaardig zijn;
- orde 3: panden van voor 1950 van wisselende architectonische kwaliteit, die voor wat schaal en detailllering betreft, een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben;
- nieuwbouw: nieuwbouw na 1950;
- ensembles: in de vormgeving van verschillende gebouwen wordt de suggestie gewekt dat het om een groter gebouw gaat;
- seriebouw: een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.
Stedenbouwkundige waardering
De onderlegger voor de waardering per pand (object) wordt gevormd door de stedenbouwkundige waardering per straat. Deze waardering is ingedeeld in verschillende zones. De zones worden hieronder beschreven en zijn aangegeven op de waarderingskaart. In geval van stedenbouwkundige advisering, welstandsadvies, projectbesluiten, binnenplanse of buitenplanse ontheffingen kan de ligging binnen een bepaalde zone betrokken worden bij de afweging.
Zone A:
Zone van bovenlokaal belang, met zeer waardevolle of unieke planmatige historisch stedenbouwkundige plattegrond, hoge continuïteit van het historisch gevelbeeld, ingevuld met bovengemiddelde historische architectuur en/of architectonische verbijzondering met meerwaarde. De straat heeft veelal een zeer evenwichtig profiel met een goede schaalverhouding.
Zone B:
Zone met historisch stedenbouwkundig belangrijke plattegrond, een homogeen historisch gevelbeeld met nauwelijks verstoringen. De gevelwand heeft een grote architectonische continuïteit en er is architectonische verbijzondering met meerwaarde aanwezig. De straat heeft een evenwichtig en kwalitatief hoogwaardig profiel van de straat en de gevelopstanden.
Zone C:
Dit is de basiszone. Er is een goeddeels historisch stratenpatroon, een overwegend homogeen historisch gevelbeeld met hooguit enkele verstoringen. Er is een redelijk evenwichtig profiel van de straat en de opstanden aanwezig. Geen meerwaarde in ontwerp en bebouwing.
Hoofdstuk 7 Overleg En Uitvoerbaarheid
7.1 Resultaten Participatie
Het ontwikkelingsprogramma Haarlem (OPH) geeft twee lijnen aan om te komen tot een duurzaam goed woonmilieu: de lijn van de participatie en de lijn van de versterking van het woon- en leefklimaat. De sociale programmalijnen uit het OPH dragen hieraan bij, hetzij door participatie te bevorderen, hetzij door zorg te dragen voor randvoorwaarden. Middels participatie heeft de wijkraad Koninginnebuurt bijgedragen bij de voorbereiding van dit plan.
De versterking van het woon- en leefklimaat heeft zowel een sociale als een ruimtelijkfysieke component. Uitgangspunt is het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte binnen Haarlem. Het mengen van functies, waarbij de veiligheid van de omgeving niet aangetast mag worden, is een belangrijk instrument om woonwijken levendig te maken.
In het kader van de participatie met de wijkraad is het concept ontwerpbestemmingsplan gelijktijdig met het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro aan de wijkraad Koninginnebuurt verzonden. Gedurende een periode van 6 weken, van 4 juni tot en met 15 juli 2009, was het mogelijk om een schriftelijke reactie te geven.
Op 14 juli 2009 is de schriftelijke reactie van de wijkraad Vondelkwartier ontvangen. De schriftelijke reactie is als bijlage 4 bijgevoegd. In bijlage 5 volgt de beantwoording van de gemeente.
7.2 Uitkomst Watertoets
Voorafgaand aan het opstellen van het concept ontwerpbestemmingsplan heeft vooroverleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap van Rijnland. In het kader van het pré advies Watertoets heeft Rijnland d.d. 3 juni 2009 per brief een positief wateradvies op het plan gegeven.
7.3 Uitkomsten Overleg
Overeenkomstig artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:
- Connexxion Nederland NV, Jan van Krimpenweg 16, 2031 CG HAARLEM
- LNV Directie Regionale Zaken Vestiging West, Postbus 19143, 3501 DC Utrecht
- Eerstaanw. Ing. Dir. Ministerie van Defensie, Directie West-Nederland, Postbus 90027, 3509 AA Utrecht
- Gasunie West, Postbus 444, 2740 AK Waddinxveen
- Hoogheemraadschap van Rijnland, t.a.v. Dijkgraaf en Hoogheemraden, Afdeling PLV, team ROR, Postbus 156, 2300 AD LEIDEN
- Horeca Nederland, Afdeling Haarlem, Dhr. G. van Oudhaarlem, Riviervismarkt 7, 2011 HJ Haarlem
- VROM- inspectie regio Noord-West, Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem
- Recreatie Noord-Holland NV t.a.v. Recreatieschap Spaarnwoude, Postbus 2571, 2002 RB HAARLEM
- Luchtverkeersleiding Nederland, T.a.v. Liason Office, Postbus 75200, 1117 ZT LUCHTHAVEN-SCHIPHOL
- Kamer van Koophandel Amsterdam, t.a.v. D. Freling, Postbus 2852, 1000 CW AMSTERDAM
- KPN Telecom BV, Afd. Projectering bouw Haarlem, A. Hofmanweg 1 B-C, 2031 BH HAARLEM
- Milieufederatie Noord-Holland, Stationsstraat 38, 1506 DH ZAANDAM
- Ministerie van Economische Zaken, Regio Noord-West ALP E/113, t.a.v. H. Slotema, Postbus 20101, 2500EL Den Haag
- MKB Haarlem, Nassauplein 2 – 8, 2011 PG HAARLEM
- NUON N.V., Postbus 521, 2003 RM HAARLEM
- Provincie Noord-Holland, Directie Subsidies, Handhaving en Vergunningen (SHV), Houtplein 33, Postbus 3007, 2001 DA HAARLEM
- Prorail, afdeling MJB, Postbus 2520, 1000 CM AMSTERDAM
- Waternet, Postbus 94370, 1090 GJ Amsterdam, T.a.v. Vincent Dijkdrent
- Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, Postbus 1600, 3800 BP AMERSFOORT
- Rijkswaterstaat, Directie Noord-Holland, Toekanweg 7, 2035 LC HAARLEM
- VAC Haarlem, Postbus 479, 2000 AL HAARLEM
- NV Nederlandse Spoorwegen, Afdeling Bedrijfs- en Productontwikkeling, t.a.v. Dhr. J.N. Paulissen, Hoofdgebouw IV kamer 17.k.33, Postbus 2025, 3500 HA UTRECHT
- PWN, Waterleidingbedrijf, Noord-Holland, Postbus 2113, 1990 AC VELSERBROEK
- Bestuur Regionale brandweer Kennemerland, t.a.v. S. Egbers, Veiligheidsbureau HDK, WESTERGRACHT
- LTO Noord, Postbus 126, 7400 AC DEVENTER, T.a.v. de heer G. van het Klooster
- Wijkraad Koninginnebuurt, Olieslagerslaan 16, 2012 EX, Haarlem
De volgende instanties hebben niet gereageerd:
- Connexxion
- LNV Directie Regionale Zaken Vestiging West
- Ministerie van Defensie, Directie West-Nederland
- Horeca Nederland
- Recreatie Noord-Holland
- KPN, Afdeling Projectering Bouw Haarlem
- Milieufederatie Noord-Holland
- Ministerie van Economische Zaken, regio Noord-West
- MKB
- NUON N.V.
- Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
- Rijkswaterstaat
- NV Nederlandse Spoorwegen
- LTO Noord
- VAC Haarlem
- Commando DienstenCentra
- ProRail
- Luchtverkeersleiding Nederland
De volgende instanties hebben schriftelijk aangegeven geen opmerkingen op het ontwerpbestemmingsplan te hebben:
- Kamer van Koophandel
- Gasunie West
- NS Reizigers
- Provincie Noord-Holland
De volgende instanties hebben schriftelijk hun opmerkingen kenbaar gemaakt:
- Hoogheemraadschap van Rijnland
- Waternet
- VROM-inspectie
- Wijkraad Koninginnebuurt
- PWN
In bijlage 6 zijn de artikel 3.1.1 Bro reacties toegevoegd. In bijlage 7 volgt een reactie daarop van de gemeente.
7.4 Economische Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan Van Tubergen heeft, behoudens het Van Breementerrein, een consoliderend karakter zonder financiële gevolgen. Ten behoeve van de financiële haalbaarheid van dit ontwerpbestemmingsplan wordt voor het Van Breemerterrein met de eigenaar/ontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal wordt daarmee anderszins verzekerd zodat er ingevolge artikel 6.12 lid 2 onder a. van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.
7.5 Handhaving
Met dit plan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid te formuleren. Op grond daarvan mag van de gemeente verwacht worden dat zal worden opgetreden als de voorschriften van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als er in strijd met het bestemmingsplan wordt gebouwd of indien het gebouwde in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
Gemeenten zijn verplicht jaarlijks een handhavingprogramma op te stellen waarin wordt aangegeven hoe de regels omtrent bouwen, wonen en ruimtelijke ordening gehandhaafd worden. Hierover moet gerapporteerd worden aan de VROM inspectie en de gemeenteraad. Er wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenladder, welke de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. In het handhavingprogramma hebben calamiteiten met een levensbedreigend of voor de gezondheid gevaarlijk karakter altijd de hoogste prioriteit. Hierbij moet men denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De ontwikkeling van een nieuw bestemmingsplan kan een praktisch moment zijn voor een projectmatige en gebiedsgerichte handhaving van de ruimtelijke regelgeving.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Zoneringslijst
Milieuzonering
(Nota Milieuzonering, Gemeente Haarlem, afdeling milieu, 2008)
Inleiding
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is milieuzonering een standaardinstrument voor de ruimtelijke ordening. Milieuzonering is bedoeld om indicatief te beoordelen in hoeverre de woon, werk en recreatieve functies, of (indirect) verkeer, belemmeringen voor elkaar opleveren. Het doel is deze eventuele hinder of belemmeringen te voorkomen in nieuwe situaties en te verhelpen of te beperken in bestaande situaties.
Toepassing milieuzonering
Om de afweging of een bestemming ergens wel of niet past te kunnen maken biedt milieuzonering handvatten (een gebiedstypering en een bedrijvenlijst). De kaart van Haarlem is opgedeeld in gebieden die zich van elkaar onderscheiden door de (mate van) aanwezige functies en is gebaseerd op de situatie in 2001.
Gebiedstypering
Het toenemend intensief en doelmatig ruimtegebruik vraagt om een integrale benadering van de kwaliteit van de leefomgeving. Door te weten waar theoretisch welke bedrijfsactiviteiten en welke duurzaamheidmaatregelen mogelijk zijn, wordt het ruimtelijk plannen eenvoudiger. Zodoende is één integrale kaart en typeringsomschrijving ontwikkeld. In de praktijk bevat het plangebied van een bestemmingsplan meestal meerdere gebiedstypen en is ieder plangebied weer uniek. Dit is van groot belang voor de ruimtelijke indeling van verschillende functies. In de gebiedstypologie is vrijwel het gehele grondgebied van de gemeente Haarlem terug te vinden. De hoofdgroepen wonen, werken en natuur & recreatie geven de belangrijkste functie binnen een gebiedstype weer. (De tabel typeert op hoofdlijnen. De verfijning dient plaats te vinden op bestemmingsplanniveau.)
Typologie | Omschrijving | Maximaal toegestane bedrijfs-categorie | |
Wonen | |||
Overwegend laagbouw in een lage dichtheid | Dichtheid < 40 w/ha | B | |
Overwegend laagbouw in een hoge dichtheid | Dichtheid = 40 w/ha | B | |
Flatwijk | = 50% van het aantal woningen zijn flatwoningen | B | |
Stedelijke centra | Historisch centrum en moderne | C | |
Werken | |||
Corridors/ Gemengd gebied | Hoofdfunctie is werken. Bedrijven zijn gemengd met woningen. Werkfuncties langs stadsstructuurwegen. | C | |
Bedrijvigheid | Bedrijven geconcentreerd in een gebied | C of D | |
Natuur en Recreatie | |||
Stadsnatuur | Alle stedelijke parken en plantsoenen | n.v.t. | |
Dagrecreatie | Recreatie gericht op ontspanning voor minder dan een dag | Recreatie gebonden | |
Buitengebied/ natuurontwikkeling | Landelijk gebied met en zonder woningen | B (gebiedsgebonden) |
Voor de drie eerstgenoemde woontypologieën zijn in principe categorie B bedrijven altijd toegestaan. Wel kan via het bestemmingsplan besloten worden om in afzonderlijke wijkdelen of straten slechts categorie A bedrijven toe te staan. Feitelijke juridische vastlegging van een dergelijke milieuzonering vindt plaats in bestemmingsplannen. Daarom blijft het onderscheid tussen categorie A en B bestaan. Tot de vierde woontypologie “stedelijke centra” worden de vergrote binnenstad gerekend.
Ad B Werken
Wat betreft de typering “corridors/ gemengd gebied” geldt dat corridors doorgaande routes/ verkeersassen met openbaar vervoer zijn, die en verbinding vormen met het centrum (of centrum Schalkwijk) met nadruk op de werkfunctie. Hiertoe wordt de direct nabij gelegen bebouwing links en rechts gerekend. Categorie C bedrijven zijn hier toegestaan. Voor deze bedrijven geldt in principe een indicatieve afstand van 50 meter. De typering van het achterliggende gebied en de bijbehorende toegestane bedrijfscategorieën zijn bepalend voor de toegestane milieuhinder aan de achterzijde van bebouwing in een corridor. In het bestemmingsplan zullen de details nader worden bepaald. Tussen woonwijken en corridors kan nog een tussenvorm herkend worden, wijkontsluitingswegen, die om reden van vereenvoudiging niet apart is getypeerd. Langs deze wegen overheerst de woonfunctie, maar de verkeersintensiteit is relatief hoog en ook hier rijdt veelal openbaar vervoer. Categorie C bedrijven zijn niet ondenkbaar langs wijkontsluitingswegen, maar het aantal dient duidelijk lager te liggen dan in corridors.
Ad C Natuur en recreatie
Onder “stadsnatuur” worden naast openbare parken ook begraafplaatsen gerekend. Onder “dagrecreatie” wordt naast groengebied buiten de stad ook sport gerekend. In deze gebiedstypen kunnen gebiedsgebonden activiteiten worden toegestaan en kan eventueel horeca ook een plek krijgen. Voor het “buiten-/ natuurontwikkelingsgebied” geldt dat gebiedsgebonden bedrijfsactiviteiten tot categorie B zijn toegestaan. In sommige gevallen zal categorie C toelaatbaar zijn, afhankelijk van de nabijheid van gevoelige bestemmingen en de verkeersaantrekkende werking.
Bedrijvenlijst
De door bedrijven veroorzaakte mate van hinder is weergegeven in een categorie indeling, daarbij geldt hoe lager het categoriecijfer des te minder hinder een bedrijf oplevert. De categorieën A en B zijn in principe in de hele stad Haarlem toegestaan. Voor een specifieke locatie (zoals een woonwijk in lage dichtheid) kan bepaald worden dat alleen een categorie A of geen bedrijvigheid is toegestaan. Bedrijven van categorie C en D (en in uitzonderlijke gevallen E) dienen per definitie nader beoordeeld te worden op de daadwerkelijke hinder (in relatie tot de geplande locatie) door de afdeling milieu. Dit geldt voor alle nieuwe bestemmingsplannen.
Steeds meer bedrijven vallen onder Algemene Maatregel van Bestuur en zijn niet meer vergunningplichtig. Er zijn dus minder bedrijven waaraan specifieke eisen kunnen worden gesteld via een vergunning. Voor een deel wordt dit ondervangen met de preventieve werking van het instrument milieuzonering. Daarmee is milieuzonering een belangrijk instrument. De bedrijvenlijst (milieuzoneringslijst) garandeert deze preventieve werking voldoende.
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | ||
- | CATEGORIE | ||
01 | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | ||
014 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² | B | |
15 | |||
15 | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | ||
151 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | ||
151 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² | B | |
1552 | Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² | B | |
1581 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2500 kg meel/week | B | |
1584 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | ||
1584 | - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² | B | |
1584 | - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² | B | |
1593 t/m 1595 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | B | |
17 | |||
17 | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | ||
174, 175 | Vervaardiging van textielwaren | B | |
176, 177 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | B | |
18 | |||
18 | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | ||
181 | Vervaardiging kleding van leer | B | |
20 | |||
20 | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | ||
203, 204, 205 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | B | |
205 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | B | |
22 | |||
22 | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | ||
221 | Uitgeverijen (kantoren) | A | |
2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | B | |
2223 | Grafische afwerking | A | |
2223 | Binderijen | B | |
2224 | Grafische reproduktie en zetten | B | |
2225 | Overige grafische aktiviteiten | B | |
223 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | A | |
24 | |||
24 | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN | ||
2442 | Farmaceutische produktenfabrieken: | ||
2442 | - verbandmiddelenfabrieken | B | |
26 | |||
26 | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN | ||
2615 | Glasbewerkingsbedrijven | B | |
262, 263 | Aardewerkfabrieken: | ||
262, 263 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | B | |
267 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | ||
267 | - indien p.o. < 2.000 m² | B | |
2681 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | B | |
28 | |||
28 | VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) | ||
281 | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | B | |
284 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | B | |
2852 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 | B | |
287 | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 | B | |
30 | |||
30 | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | ||
30 | Kantoormachines- en computerfabrieken | B | |
33 | |||
33 | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | ||
33 | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. | B | |
36 | |||
36 | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | ||
361 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | A | |
362 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | B | |
363 | Muziekinstrumentenfabrieken | B | |
3661.1 | Sociale werkvoorziening | B | |
40 | |||
40 | PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | ||
40 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | ||
40 | - < 10 MVA | B | |
40 | Gasdistributiebedrijven: | ||
40 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | A | |
40 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | B | |
40 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | ||
40 | - blokverwarming | B | |
41 | |||
41 | WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER | ||
41 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | ||
41 | - < 1 MW | B | |
45 | |||
45 | BOUWNIJVERHEID | ||
45 | Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1000 m2 | B | |
50 | |||
50 | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | ||
501, 502, 504 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | B | |
5020.4 | Autobeklederijen | A | |
5020.5 | Autowasserijen | B | |
503, 504 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | B | |
51 | |||
51 | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | ||
511 | Handelsbemiddeling (kantoren) | A | |
5148.7 | Grth in vuurwerk en munitie: | ||
5148.7 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | B | |
5153 | Grth in hout en bouwmaterialen: | ||
5153 | - indien b.o. < 2000 m2 | B | |
5153.4 | zand en grind: | ||
5153.4 | - indien b.o. < 200 m² | B | |
5154 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | ||
5154 | - indien b.o. <2.000 m² | B | |
52 | |||
52 | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | ||
52 | Detailhandel voor zover n.e.g. | A | |
5211/2,5246/9 | Supermarkten, warenhuizen | B | |
5222, 5223 | Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken | A | |
5224 | Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel | A | |
5231, 5232 | Apotheken en drogisterijen | A | |
5249 | Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt | A | |
527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | A | |
55 | |||
55 | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | ||
5511, 5512 | Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra | A | |
553 | Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. | A | |
554 | Café's, bars | A | |
554 | Discotheken, muziekcafé's | B | |
5551 | Kantines | A | |
5552 | Cateringbedrijven | B | |
60 | |||
60 | VERVOER OVER LAND | ||
6022 | Taxibedrijven | B | |
603 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | B | |
61, 62 | |||
61, 62 | VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT | ||
61, 62 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | A | |
63 | |||
63 | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | ||
6322, 6323 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | A | |
633 | Reisorganisaties | A | |
634 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | A | |
64 | |||
64 | POST EN TELECOMMUNICATIE | ||
642 | Telecommunicatiebedrijven | A | |
642 | zendinstallaties: | ||
642 | - FM en TV | B | |
642 | - GSM en UMTS-steunzenders | B | |
65, 66, 67 | |||
65, 66, 67 | FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN | ||
65, 66, 67 | Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen | B | |
70 | |||
70 | VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED | ||
70 | Verhuur van en handel in onroerend goed | A | |
71 | |||
71 | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | ||
711 | Personenautoverhuurbedrijven | B | |
72 | |||
72 | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | ||
72 | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | A | |
72 | Switchhouses | B | |
73 | |||
73 | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | ||
732 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A | |
74 | |||
74 | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | ||
74 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | A | |
7484.4 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | A | |
75 | |||
75 | OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN | ||
75 | Openbaar bestuur (kantoren e.d.) | A | |
80 | |||
80 | ONDERWIJS | ||
801, 802 | Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | B | |
803, 804 | Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs | B | |
85 | |||
85 | GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG | ||
8512, 8513 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | A | |
8514, 8515 | Consultatiebureaus | A | |
853 | Verpleeghuizen | B | |
853 | Kinderopvang | B | |
9001 | rioolgemalen | B | |
91 | |||
91 | DIVERSE ORGANISATIES | ||
9111 | Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) | A | |
9131 | Kerkgebouwen e.d. | B | |
9133.1 | Buurt- en clubhuizen | B | |
92 | |||
92 | CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | ||
9234 | Muziek- en balletscholen | B | |
9234.1 | Dansscholen | B | |
9251, 9252 | Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | A | |
9261.2 | Sporthallen | B | |
9261.2 | Bowlingcentra | B | |
9262 | Schietinrichtingen: | ||
9262 | - binnenbanen: boogbanen | A | |
9262 | Sportscholen, gymnastiekzalen | B | |
9272.1 | Amusementshallen | B | |
93 | |||
93 | OVERIGE DIENSTVERLENING | ||
9301.3 | Wasverzendinrichtingen | B | |
9301.3 | Wasserettes, wassalons | A | |
9302 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | A | |
9303 | Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra | A | |
9304 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | B | |
9305 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | A |
Bijlage 1 Rijks- En Provinciaal Beleid
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid van het rijk, vastgelegd in de Nota Ruimte “Ruimte voor ontwikkeling” (2005), richt zich vervolgens op vier algemene doelen:
- 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
- 2. het bevorderen van krachtige steden en vitaal platteland;
- 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- 4. het borgen van de veiligheid.
Ten aanzien van de steden stimuleert het rijk revitalisering, herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen in het algemeen. Door het intensiveren en transformeren van stedelijk gebied en de combinaties van functies kan het gebruik van bestaand stedelijk gebied worden geoptimaliseerd.
De Nota Mobiliteit (2006), een verkeerskundige uitwerking van de Nota Ruimte, geeft de volgende beleidsdoelen aan:
- het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
- het verbeteren van de interne en onderlingen bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
- een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
- het inzetten van proces- en technologie-innovatie ter realisering van beleidsdoelen.
In de provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010) zijn de uitgangspunten van de Nota Ruimte verder uitgewerkt. De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Het Noord-Hollandse landschap is namelijk gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. Noord-Holland moet daarom aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De identiteit van de landschappen in Noord-Holland zijn daarom in 2040 versterkt met behoud door ontwikkeling en door transformatie. De afwisseling tussen stad en open landschap is duidelijk herkenbaar.
Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen, namelijk: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. De Beleidsnota Landschap & Cultuurhistorie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vormen belangrijke (juridische) onderleggers van de Structuurvisie, waarin enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (Ruimtelijke Kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking is neergelegd.
Bestaande stedelijke woonmilieus dienen waar mogelijk verder te transformeren tot hoogstedelijke milieus en bestaande werklocaties dienen waar mogelijk verder te intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Een belangrijke drager voor de toeristische aantrekkelijkheid, leefbaarheid en economie van Noord-Hollandse steden is detailhandel. De hoofdwinkelstructuur dient daarom beschermd en versterkt te worden.
In het kader van het hoofdbelang Duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Het BBG vervangt hiermee de rode contouren uit het oude Streekplan. Door te verdichten, stationslocaties en knooppunten optimaal te benutten, ondergronds te bouwen, en door woningbouwprogramma zoveel mogelijk te realiseren binnen het BBG, wordt intensivering en bundeling van stedelijkheid bevorderd. Hierdoor is ook een winst te behalen in het fiets- en OV-gebruik.
In het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan 2007-2013 (2008) (PVVP) zet de provincie zich in op het faciliteren van mobiliteit om een goede bereikbaarheid te kunnen waarborgen. Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de provincie, zowel voor de economie, maar ook voor de leefkwaliteit voor de burgers. Dit betekent blijvende inzet om de wegcapaciteit te vergroten daar waar nodig, maar ook inzetten op het gebruik van de alternatieven en optimalisatie van de verplaatsing in de 'keten'. De provincie wil daarom een betere balans brengen in het gebruik van de verschillende vervoersmogelijkheden onder andere door gebruik te maken van het prijsinstrument. Uitgangspunt is gebiedsbenadering, verkeersveiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid. Ruimtelijke ordening is hierbij een belangrijk principe: door een goede afstemming tussen ruimtelijke ordening en verkeer & vervoer kan een gunstiger woon-werkbalans bewerkstelligd worden, is milieuwinst te behalen door het terugdringen van de reisafstanden en kunnen vervoerswijzen zoals de fiets en het openbaar vervoer op een efficiënte wijze ingezet worden.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013 (2009) stelt de provincie zich tot doel om eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit te bereiken. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen & -regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren. Er zijn twee overkoepelende doelen gesteld:
- 1. het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant;
- 2. het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.
De focus wordt gelegd op acht milieuthema's, namelijk: afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht, klimaat en energie.
Rijks- en provinciaal beleid met betrekking tot water
Doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) is dat het grond- en oppervlaktewater in 2015 van goede kwaliteit zal zijn. Hierbij is de uitdaging om op een duurzame, milieuvriendelijke en energiezuinige manier de kwaliteit van het water zo hoog mogelijk te maken en te houden, en de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) is in 2003 door de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen ondertekend en geactualiseerd in 2008. Met de ondertekening van het NBW hebben alle partijen het belang van een gezamenlijke en integrale aanpak om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren onderstreept.
Het akkoord sluit aan op de doelstelling van de KRW, en heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt als gevolg hiervan namelijk steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Inmiddels is vanaf 22 december 2009 de nieuwe Waterwet ingegaan. Deze nieuwe Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater, en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet is in december 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld, dat inmiddels de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1988) vervangen heeft.
In het Nationaal Waterplan worden antwoorden geformuleerd op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Ook is in dit plan een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Daarnaast is voor ieder Nederlands deel van de grensoverschrijdende stroomgebieden van de Eems, Maas, Rijn en Schelde een stroomgebiedbeheerplan opgesteld. In ieder beheerplan is voor de periode tussen 2009-2015 aangegeven welke doelen er gelden voor de grond- en oppervlaktewateren, hoe de kwaliteit behouden kan blijven en waar nodig verder verbeterd gaat worden. Deze plannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang hiermee te worden gezien.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is op 16 november 2009 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is het beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.
In het Provinciaal Waterplan zijn strategische waterdoelen geformuleerd. De strategische waterdoelen zijn overigens in het Waterplan verder uitgewerkt, waarin de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen naar onderwerp worden toegelicht.:
- De provincie waarborgt samen met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
- De provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie wordt versterkt .
- De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. Dat wordt georganiseerd door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
- De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt integrale gebiedsontwikkeling gehanteerd.
Waterbeheerplan Rijnland 2010-2015 (2009)
Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat al het werk van Rijnland in het teken van drie hoofddoelen, namelijk veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Rijnland kiest voor een gebiedsgerichte aanpak met een pakket aan maatregelen en uitvoeringsprogramma om de drie hoofddoelen tijdens de planperiode te verwezenlijken.
De bescherming van inwoners en voorziening in het beheergebied tegen overstroming behoort tot één van de kerntaken van Rijnland. Cruciaal hiervoor is dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn, en blijven. In de planperiode van 2010-2015 zal de focus primair op de regionale keringen liggen, waarbij alle regionale keringen zullen worden getoetst. Het streven is dat in 2020 alle regionale keringen voldoen aan de gestelde normen en de primaire keringen in 2015. Ook de 'veiligheidsketen' staat in het kader van bescherming als hoofdpunt op de agenda. Hier geldt dat per 2015 een beproefde aanpak voor noodsituaties beschikbaar en operationeel moet zijn.
Bij de tweede hoofddoel 'voldoende water' gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Binnen dit kader is het baggeren een belangrijke opgave voor deze planperiode. De inzet is dat uiterlijk in 2020 alle wateren in het beheergebied de vereiste diepte hebben. Dit is enerzijds van belang om de wateraanvoer en de waterafvoer naar de gemalen veilig te stellen en anderzijds om een gezond en schoon watersysteem te krijgen en te behouden. Een andere belangrijke kerntaak van Rijnland is peilbeheer. Om de watersystemen op orde te krijgen, moeten peilbeheer, berging en afvoer integraal worden beschouwd. Het is daarom zaak om in sommige gebieden maatregelen te nemen, zoals voor waterberging, maar ook in het beheer van grondwater ligt hier een taak voor Rijnland. Tot slot is het binnen dit kader noodzakelijk om gedurende de planperiode alle polder- en boezemgemalen te renoveren waar nodig is.
Als beheerder van de waterkwaliteit is Rijnland ervoor verantwoordelijk dat het watersysteem zowel chemisch als ecologisch in een goede toestand verkeerd (denk aan: helder water, natuurvriendelijke oevers, gezonde visstand, enz.). Het eerste kernpunt is te voorkomen dat er te veel voedingsstoffen in het watersysteem terechtkomen. Rijnland zal er op toezien dat de lozing van voedingsstoffen door Rijnlands eigen afvalwaterzuiveringsinstallaties in ieder geval tot een minumum te beperken en het beheer van de waterketen integraal te benaderen (samenwerking met andere overheden, zoals gemeente). Ten tweede zal Rijnland zich richten op ecologische uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals het aanleggen van natuurlijke oevers. Ten slotte speelt de verziltingsproblematiek, waarbij Rijnland een pro-actieve rol moet spelen om het onderwerp nadrukkelijker op de (politieke) agenda te zetten bij de verschillende overheden en belangengroepen.
Werken
Het economische beleid voor de komende jaren is verwoord in de Economische Agenda. Met de doelstellingen voor Noord-Holland Zuid sluit de provincie aan op de gebiedsspecifieke kansen en problematiek voor dit deel van de provincie. Voor Noord-Holland Zuid is het versterken van de internationale concurrentiepositie de economische opgave. Om de doelstellingen voor Noord-Holland Zuid te bereiken richt de provincie zich op de volgende thema’s:
- regionale samenwerking;
- werklocaties;
- innovatie en ondernemerschap.
Wonen
Het Streekplan Noord-Holland Zuid geeft aan dat de opgaven voor wonen zowel kwantitatief als kwalitatief omvangrijk zijn. Globaal zijn tot 2020 ongeveer 166.000 woningen nodig om te voorzien in de groei van de woningbehoefte van Noord-Holland Zuid. Deze groei zal voor een groot deel plaatsvinden in Amsterdam en de Haarlemmermeer. Hiernaast nemen de kwaliteitseisen van de woonconsument toe: meer koopwoningen, grotere woningen, meer keuzevrijheid en variatie. Enerzijds is er een ruime vraag naar stedelijke woonmilieus met menging van functies en in hogere dichtheden en anderzijds naar groene woonmilieus, rustig en met overwegend eengezinswoningen. De vergrijzing en de zorgbehoefte nemen tot 2020 toe. Wonen en zorg moeten goed op elkaar worden afgestemd.
Cultuurhistorie
Een van de belangrijkste uitgangspunten van de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007), is het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden voor alle overheden. Om dit te bewerkstelligen dient archeologie tijdig bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten te worden meegewogen. De initiatiefnemer van de bodemroerende activiteiten is verantwoordelijk voor de kosten van het archeologische (voor)onderzoek.
Een belangrijk instrument voor het beleid is de Cultuurhistorische Waardenkaart, waarbij de waarden in drie graden van waardering zijn aangeduid voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines; bouwkunde, historische geografie en archeologie.
Bijlage 2 Milieuonderzoek
Bestemmingsplan Tubergen
Figuur 1 Milieukwaliteit van de bodem
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie figuur 1). In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per zone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 2.
In onderstaande tabel zijn de gemiddelden en de P95-waarden van het betreffende bodemkwaliteitszone weergegeven.
bodemkwaliteitszone 2
In de bodemkwaliteitszone 2 is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld matig verontreinigd met lood en zink. Verder is de grond gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, minerale olie en PAK (teerachtige verbindingen in bijvoorbeeld koolas). Er kunnen uitschieters voorkomen van sterke verontreinigingen met lood en zink. Koper en PAK kunnen plaatselijk als matige verontreiniging voorkomen. De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, lood, zink, PAK en minerale olie. In de ondergrond kunnen uitschieters voorkomen van sterke verontreinigingen met koper, zink en lood.
bodemonderzoek
Algemeen geldt dat bij bestemmingswijzigingen of verbouwingen een bodemonderzoek uitgevoerd zal moeten worden. Ingeval een bodemonderzoek reeds bekend is moet getoetst worden of dit onderzoek voldoende is voor een bouwvergunning of een bestemmingswijziging.
Indien binnen het plangebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal het meestal een bodemverontreiniging betreffen die ontstaan is door plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, zullen dergelijke gevallen gesaneerd moeten worden voordat ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden.
Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het plangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het plangebied.
Vanaf het midden van de 19e eeuw tot 1986 is een groot deel van het plangebied in gebruik geweest bij bloembollenkwekerij Tubergen. Nadien is dit deel ingericht als woongebied. De zuid- en oostzijde van het plangebied hadden al vanaf het begin van de 20e eeuw voor het grootste deel een woonbestemming.
Uit de inventarisatie van de ondergrondse brandstoftanks blijkt dat de in onbruik zijnde ondergrondse tanks zijn gesaneerd. De eventuele bodemverontreiniging in het gebied als gevolg van deze ondergrondse tanks is in voldoende mate gesaneerd.
De bodemonderzoeken die verricht zijn binnen het plangebied tonen resultaten die passen binnen het beeld van de bodemkwaliteitskaart. De aangetoonde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik in het gebied. Binnen het plangebied zijn geen gevallen van ernstige verontreinigingen bekend.
Aan de zuidoostzijde, direct grenzend aan het plangebied, is op de locatie Schouwtjeslaan een geval van ernstige verontreiniging aanwezig. Dit was een benzinestation, dat de oorzaak is van een ernstige verontreiniging met minerale olie. In het grondwater is een verontreiniging met MtBE aangetoond. Methyl tertiair Butyl Ether (MtBE) is vervanger van lood in benzine. Deze verontreiniging verspreidt zich via het grondwater in het plangebied in de richting van de Leidsevaart. In 2004 heeft de eerste fase van de sanering van dit geval plaatsgevonden. De eerste fase bestond uit het verwijderen van de ondergrondse tanks en de verontreiniging met minerale olie. De tweede fase van sanering bestaat uit monitoren van de grondwaterverontreiniging. De aangetoonde gehalten MtBE overschrijden de streefwaarde. Voor de verontreiniging met MtBE in het grondwater geldt dat deze valt onder de zorgplicht van de wet bodembescherming. De verontreiniging moet volledig verwijderd worden.
Gebiedsgericht grondwaterbeheer
Binnen het plangebied zijn ontwikkeling en implementatie van gebiedsgericht grondwaterbeheer mogelijk. Het beheer betreft de kwalitatieve en/of kwantitatieve aspecten van grondwater. Beleid hiervoor is in ontwikkeling.
2 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt de mogelijkheid om gevoelige functies te vrijwaren van (zware) bedrijvigheid, maar biedt ook de mogelijkheid bepaalde bedrijvigheid te versterken.
In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.
Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zo veel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen. In geval van wegbestemming zal een financiële regeling moeten worden getroffen en/of zal er een verplaatsing moeten worden geregeld.
Categorisering van bedrijven in het plangebied en zonetypering
Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door de specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied Tubergen is getypeerd als laagbouw in lage dichtheid. De maximaal toegestane milieucategorie is B.
Aan de hand van een lijst met bedrijven, vallend onder de Wet milieubeheer (Wm) (bijlage 1), die binnen het plangebied zijn gelegen, is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder daarvan. Per bedrijf is onderzocht welke categorie van toepassing is. Deze categorieën zijn bepaald aan de hand van de zoneringlijst welke is bijgevoegd. (bijlage 2).
Conclusie
Uit het onderzoek is gebleken dat alle bedrijven passen binnen het plangebied en positief kunnen worden bestemd.
3. Duurzaamheid
Duurzame stedelijke ontwikkeling
De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999).
In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren op eigen terrein), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).
De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.
Duurzaam bouwen
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:
- Het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
- Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.
De gemeente kan het initiatief nemen om samen de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).
Wat is GPR?
De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. Ter toelichting hierop het volgende: Invullen van maatregelen conform het Bouwbesluit levert een score van 5 op. Invullen van de voorkeurslijst levert een 6 op.
4. Externe veiligheid
Externe veiligheid betreft het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld vuurwerk, LPG, fossiele brandstoffen en oplosmiddelen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen van een gebied. Er zijn veiligheidsafstanden nodig tussen bedrijven en of (spoor) wegen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en/of vervoerd. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna te noemen Bevi) wil burgers in hun woon- en leefomgeving een wettelijk minimum beschermingsniveau bieden tegen gevaarlijke stoffen. De milieukwaliteitseisen betreffen het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Dit is het risico op een bepaalde plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op die plaats in de omgeving van een inrichting of transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval. Uitgangspunt is dat die persoon onbeschermd en permanent op die plaats aanwezig is. Binnen een risicocontour van 10-6 mogen geen kwetsbare objecten zijn gelegen zoals scholen en woningen.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van een minimaal bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in de omgeving van een inrichting of transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.
Bedrijvigheid
Binnen het plangebied en in de naaste omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die onder het Bevi vallen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water vindt in en rond het plangebied niet plaats.
De spoorbaan Haarlem-Leiden is op meer dan 370 meter westelijk van het plangebied gelegen. Hierover vindt volgens de Risicoatlas Spoor slechts vervoer van uitermate kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen plaats. Veranderingen worden hier vooralsnog niet in voorzien.
Leidingen
Blijkens de risicokaart van de Provincie Noord-Holland lopen er door het plangebied geen leidingen, waarlangs zones dienen te worden aangehouden.
Conclusie
Het onderwerp externe veiligheid is in dit plangebied niet relevant.
5. Geluid
5.1 Wettelijk kader en Geluidzones
Volgens de Wet Geluidhinder gelden zogenaamde zones langs wegen, spoorwegen en rond industrieterreinen, waar grote lawaaimakers zijn gevestigd. Binnen deze zones moet er in het kader van de wet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidbelasting van de weg, spoorweg of het industrieterrein. Deze geluidbelasting moet vervolgens getoetst worden aan de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarden voor de verschillende soorten geluid.
-Zones wegverkeer
In artikel 74 van de wet is aangeven welke breedte de zone voor de verschillende wegtypen heeft waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Volgens de definitie van de wet is het stedelijk gebied het “gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg”, en het buitenstedelijk gebied het “gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg”.
De zone wordt gemeten vanuit de as van de weg. In onderstaande tabel is per wegtype de breedte van de zone aangegeven.
Tabel 1: Zonebreedte wegverkeer Wet Geluidhinder
Aantal rijstroken | Zonebreedte (m) | ||
Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied | ||
1 of 2 | 200 | 250 | |
3 of 4 | - | 400 | |
3 of meer | 350 | - | |
4 of meer | - | 600 |
De geluidzones gelden niet met betrekking tot:
wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied
wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt
-Zones spoorwegverkeer
Langs een landelijke spoorweg bevindt zich een zone, waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op de spoorkaart. Deze kaart wordt jaarlijks geactualiseerd en wordt opgenomen in het zogenaamde “Akoestisch spoorboekje” (ASWIN).
-Zones industrieterrein
De geluidzone rond een industrieterrein wordt vastgesteld bij vaststelling van een bestemmingsplan. Er geldt dat buiten de zone de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
5.2 Geluidbelasting
De vast te stellen geluidbelasting Lden (day, evening, night) ten gevolge van weg- en spoorwegverkeerslawaai is het rekenkundig gemiddelde van de volgende drie waarden:
het equivalente geluidsniveau gedurende de dagperiode (7.00-19.00 uur);
het equivalente geluidsniveau gedurende de avondperiode (19.00-23.00 uur), vermeerderd met 5 dB(A);
het equivalente geluidsniveau gedurende de nachtperiode (23.00-7.00 uur), vermeerderd met 10 dB(A).
De vast te stellen geluidbelasting Leq (equivalente geluidsniveau) ten gevolge van industrielawaai is de hoogste van de volgende drie waarden:
het equivalente geluidsniveau gedurende de dagperiode (7.00-19.00 uur);
het equivalente geluidsniveau gedurende de avondperiode (19.00-23.00 uur), vermeerderd met 5 dB(A);
het equivalente geluidsniveau gedurende de nachtperiode (23.00-7.00 uur), vermeerderd met 10 dB(A).
5.3 Geluidsnormen
-Normering wegverkeerslawaai
Volgens de Wet geluidhinder geldt voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hierbij moet opgemerkt worden dat alvorens toetsing plaatsvindt van de berekende waarde 2 of 5 dB mag worden afgetrokken. Deze aftrek heeft betrekking op het redelijkerwijs te verwachten stiller worden van het wegverkeer in de toekomst (artikel 110g Wet geluidhinder). In het rekenmodel is namelijk het wagenpark gemeten zoals dat eind jaren '70 en begin jaren '80 reed op de Nederlandse wegen. De berekening van de geluidbelasting leidt dus voor de aftrek in feite tot een te hoge geluidbelasting. Bij wegen met een maximale snelheid vanaf 70 km/uur mag 2 dB aftrek worden toegepast en bij de overige wegen 5 dB.
Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe situaties in stedelijk gebied bedraagt 63 dB, voor bestaande situaties 68 dB. In buitenstedelijk gebied bedraagt de maximale waarde voor nieuwe situaties 53 dB (58 dB vanwege uitvoering van een agrarisch bedrijf) en 68 dB in bestaande situaties.
Voordat ontheffing wordt verleend zal het gemeentebestuur eerst moeten nagaan of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te verlagen. Hiervoor wordt naar paragraaf 5.4 verwezen.
-Normering spoorweglawaai
Volgens de Wet geluidhinder geldt voor spoorweglawaai een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB. Hierbij zijn dezelfde beleidsregels als bij wegverkeerslawaai van toepassing.
-Normering industrielawaai
Volgens de Wet geluidhinder geldt voor industrielawaai een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 55 dB(A) en voor aanwezige woningen 60 dB(A). Hierbij zijn dezelfde beleidsregels als bij wegverkeerslawaai van toepassing.
5.4 Toepassingsvolgorde geluidsreducerende maatregelen
Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, ongeacht de bron van het geluid (weg-, rail- of industrielawaai) is de volgorde van toepassing van geluidsreducerende maatregelen als volgt:
Eerst worden bronmaatregelen beoordeeld. Vervolgens maatregelen in de overdrachtsweg; Als laatste komen geluidwerende maatregelen in of aan de gevel aan de orde.
Bronmaatregelen
Een voorbeeld van een bronmaatregel bij wegverkeer, die binnen de competentie van de lokale overheid ligt is het aanbrengen van geluidsreducerend asfalt. De praktische mogelijkheden en de te bereiken reducties zijn de laatste jaren verder ontwikkeld. Ook binnenstedelijk zijn er tegenwoordig belangrijke reducties te behalen. De kosten van het aanbrengen van bijvoorbeeld Twinlay, en de kosten van extra onderhoud ten opzichte van het standaard dichte asfaltbeton moeten echter binnen het project worden gedekt. Alleen bij grootschalige (ver-)nieuwbouwprojecten kan dit toegepast worden.
Maatregelen in de overdrachtsweg
Voorbeelden van maatregelen in de overdrachtsweg zijn geluidsschermen of geluidswallen.
In de Haarlemse praktijk worden deze weinig toegepast, vanwege stedenbouwkundige bezwaren en financiële drempels. De kans dat een geluidsscherm wordt gebouwd is bij railverkeerslawaai groter dan bij wegverkeerslawaai.
Geluidwerende maatregelen
Geluidwerende maatregelen, ook wel gevelmaatregelen genoemd, worden veruit het meest toegepast bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maatregelen hebben als doel het beperken van het geluidsniveau in de woning tot een waarde (het “binnenniveau”) zoals die in het Bouwbesluit is vastgelegd. Een nadeel van deze maatregel is dat het geluidsniveau buiten nog steeds te hoog is. Dit doet afbreuk aan de leefbaarheid van de omgeving, zowel de privé-terreinen (tuinen) als de openbare terreinen (park, plein, straat). Voor nieuw te bouwen woningen bedraagt het binnenniveau maximaal 33 dB in geluidsgevoelige ruimten.
Bij elk bestemmingsplan moet nagegaan worden of de bovengenoemde maatregelen kunnen worden toegepast.
5.5 Uitgangspunten
Het plan Tubergen is een conserverend bestemmingsplan zonder nieuwe ontwikkelingslocaties of wijzigingsbevoegdheden. Het plangebied is binnen de geluidzones van diverse stedelijke wegen gesitueerd. Het spoortraject Haarlem-Leiden is op minimaal 370 meter gesitueerd. De geluidzone van het spoor bedraagt 300 meter (bron Aswin) en het plangebied valt dus niet binnen deze zone. In de directe omgeving van het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein aanwezig en het bestemmingsplan is dus niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein gesitueerd.
Binnen het bestemmingsplan is dus alleen sprake van wegverkeerslawaai.
Rekenmethode
De berekeningen voor wegverkeerslawaai zijn uitgevoerd conform rekenmethode 1 van het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.
Verkeersgegevens
Voor de verkeersgegevens is uitgegaan van de verkeersgegevens voor 2015 van de verkeersstudie HMR214. Voor de verkeersgegevens voor 2018 is uitgegaan van 0,5 % autonome groei per jaar vanaf 2015. De voertuigverdeling is afkomstig uit de verkeersmilieukaart (variant 2010HVVP van VMK Haarlem).
De gehanteerde busintensiteiten zijn afkomstig uit het busboekje (2007-2008). Voor de intensiteit in 2018 is uitgegaan van 1% groei per jaar tussen 2015 en 2018. Per wegvak is in onderstaande tabel de verkeersintensiteit en voertuigverdeling in 2018 aangegeven.
Tabel. Verkeersintensiteiten 2018, snelheid, wegdek, periode- en voertuigverdeling
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van het beschikbare digitale kaartmateriaal van de Vastgoed Raadpleeg Applicatie van de gemeente Haarlem. Langs de relevante wegvakken is steeds op de meest kritische woning de geluidbelasting berekend.
Aangezien de snelheid van de beoordeelde wegvakken maximaal 50 km/uur bedraagt, is bij de berekeningsresultaten een aftrek van 5 dB toegepast (conform artikel 110 g van de Wet geluidhinder).
5.6 Resultaten
In de bijlagen 3 zijn de berekeningssheets opgenomen. In de volgende tabel zijn de resultaten samengevat. De opgenomen geluidbelasting is inclusief aftrek conform artikel 110g. Deze berekeningssheet is gemaakt voordat de Schouwtjeslaan een 30 km zone werd.
Wegvak | Rekenafstand [m] | Geluidbelasting [dB] | |
Leidsevaart tzv A. de Jongestraat | 36,5 | 56 | |
Leidsevaart tussen A. de Jongestraat-Schreveliusstraat | 22 | 58 | |
Leidsevaart tnv Schreveliusstraat | 33 | 57 | |
Eerste Emmastraat | 18 | 58 | |
Tweede Emmastraat | 8 | 50 | |
Koninginneweg | 4.5 | 59 | |
Wilhelminapark | 6.5 | 60 | |
Schouwtjeslaan twv v. Merlenstraat | 31 | 55 | |
Schouwtjeslaan V. Merlenstraat – Uit den Bosstraat | 8 | 50 | |
Schouwtjeslaan tov Uit den Bosstraat | 6 | 52 | |
Wagenweg | 31 | 57 |
De voorkeursgrenswaarde (48 dB) wordt ter hoogte van de bestaande situaties overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.
5.7 Maatregelen
Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient tevens naar maatregelen te worden gekeken. Het toepassen van een stil wegdek zoals dunne deklagen levert een verlaging van de geluidbelasting op. Het vervangen van klinkers door asfalt levert tevens een verlaging van de geluidbelasting op.
Het toepassen van een type dunne deklaagverhardig zorgt voor een verlaging van circa 2 a 3 dB. Daarnaast kan bij of voor opdrachtverstrekking om het asfalt te vervangen door een stil wegdektype aanvullende eisen worden gesteld en berekeningen worden uitgevoerd. Het toepassen van asfalt in plaats van klinkers of de zogenaamde stille klinkers levert een reductie van circa 5 dB op.
Het aanbrengen van geluidsschermen ten behoeve van de woningen in het bestemmingsplan is gezien stedenbouwkundige bezwaren niet gewenst.
Naast bron- en overdrachtmaatregelen zijn ontvangermaatregelen mogelijk, zoals geluidsisolerende voorzieningen aan de gevel.
5.8 Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat de geluidsgevoelige bestemmingen binnen het bestemmingsplan een geluidbelasting ondervinden ten gevolge van wegverkeer. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt langs de beschouwde wegen overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting is maximaal 60 dB.
6. Lucht
Inleiding
Volgens de Wet milieubeheer titel 5.2 luchtkwaliteiteisen moet bij vaststelling van een bestemmingsplan onderzoek gedaan worden naar de concentratie luchtverontreinigende stoffen om te kunnen toetsen aan de grenswaarden in de Wet milieubeheer.
Voor alle luchtverontreinigende stoffen, met uitzondering van NO2 en PM10, geldt dat deze in de Nederlandse situatie in het algemeen, gezien de lage achtergrondwaarden, niet tot overschrijdingen leiden. Voor de emissie van deze twee stoffen geldt dat door maatregelen de achtergrondconcentraties en uitstoot sneller dalen dan de toename door de autonome groei van het verkeer. Dit betekent dat het jaar 2010, waarin de grenswaarden van kracht worden, de meest ongunstige situatie is.
Berekeningen en toetsing moet volgens het Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor NO2 op 5 meter en voor PM10 op 10 meter uit de wegrand gedaan worden tenzij de bebouwing dichter bij de wegrand ligt.
Uitgangspunten
De wegverkeerintensiteiten zijn ontleend aan de verkeerskaart HMR214 voor het peiljaar 2015. De voertuigverdeling is afkomstig uit de verkeersmilieukaart (HVVP 2010). De busintensiteiten zijn afkomstig uit het huidige busboekje (2007-2008) en lijnenkaart van Connexxion
Voor de autonome groei is voor de wegvakken een groeipercentage van 0,5 % per jaar gehanteerd. Voor de bussen is een groeipercentage van 1% per jaar aangehouden.
Berekening concentratie
Met het Car-model (versie 7.0.1.0) is aan de hand van hierboven vermelde gegevens een berekening uitgevoerd om de concentratie luchtverontreinigende stoffen te bepalen. De berekening moet voor NO2 op 5 meter en voor PM10 op 10 meter uit de wegrand worden uitgevoerd. Omdat het Car-model uitgaat van de as van de weg zijn de rekenafstanden hier op afgestemd.
Resultaten
Uit de resultaten van de berekening (bijlage 4) blijkt dat voor PM10 aan de grenswaarde in de Wet milieubeheer wordt voldaan. Voor NO2 wordt tevens voldaan aan de grenswaarde vanaf 2010.
De berekening is alleen uitgevoerd voor een afstand van 5 meter (of dichterbij indien bebouwing dichter bij de wegrand is gesitueerd) uit de wegrand, omdat hier de grenswaarde al niet worden overschreden. Op grotere afstand van de wegas is de concentratie verontreinigende stoffen immers altijd lager.
Conclusie
De grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer worden niet overschreden. Het bestemmingsplan Tubergen voldoet aan de luchtkwaliteiteisen uit de Wet Milieubeheer.
Bijlage 3 Preadvies
Bijlage 4 Reactie Wijkraad Koninginnebuurt
Bijlage 5 Verwerking Reactie Wijkraad
Reactie | Antwoord |
De toelichting is zo algemeen, dat het er op lijkt dat deze niet specifiek voor Tubergen is geschreven. | De wijkraad is verzocht met suggesties te komen voor de toelichting. |
Op de waarderingskaart staan diverse fouten; de meeste aanbouwen van het ECL zijn van na 1960 en niet van ervoor en hoeven dus niet te worden gewaardeerd. | De aanbouwen van het ECL zijn nogmaals bekeken. Behoudens de aanbouw aan de Prins Clausstraat, zijn de aanbouwen van vóór 1960. de aanbouw aan de Prins Clausstraat is op de waarderingskaart aangepast. |
De waardering van de panden aan de Schouwtjeslaan 7 t/m 17 vinden wij verdacht laag. Gevraagd is of dit een aanzet tot sloop is. | De waardering van panden betreft een uitwendige waardering. De sloop is geregeld binnen de monumentenwet en de monumentenverordening van Haarlem en valt dus buiten het bestemmingsplan. |
Ook wordt op pagina 19 van de toelichting gemeld dat er door het plangebied weinig autoverkeer komt. Hoe staat het met de Schouwtjeslaan? | De tekst is gewijzigd in: “Met uitzondering van de Schouwtjeslaan komt door het plangebied weinig autoverkeer.” |
Het basketbalveldje op de hoek van de Van Merlenstraat en de Prins Clausstraat is niet op de plankaart te vinden. Graag zien wij dit als speelterrein terug. Dit geldt ook voor de kinderspeelgelegenheden op het Zwanenburgplantsoen en de Soestdijkstraat. | Speelgelegenheden zijn onder de bestemming Verkeer mogelijk gemaakt. Er is geen reden om de speelgelegenheden op de verbeelding nader aan te duiden. |
De al gestarte nieuwbouw van het ECL is niet meegenomen in dit plan. Daardoor ontbreekt ook de discussie over het gewenste eindbeeld m.b.t. al maar doorgaande nieuwbouw van het ECL. Daarnaast staan er plannen op de stapel voor nieuwe bouwaanvragen. Het bestemmingsplan moet dit beter regelen zodat er een basis is om discussie te voeren over het ECL. | De verbeelding is aangepast voor wat betreft de reeds gestarte nieuwbouw van het ECL. Het bebouwingspercentage is van de verbeelding geschrapt. |
Van de gemeente wordt een heldere invulling verwacht van de functie van het Van Breementerrein, de bebouwingsdichtheid en de hoogte in een zogenoemde ruimtelijke envelop. | De invulling is toegevoegd in het ontwerpbestemmingsplan Van Tubergen, zodat een ieder hiervan kennis kan nemen en eventuele reacties kan geven. |
Vanwege het ontbreken van de invulling van het terrein, kon door de wijkraad geen commentaar worden geleverd in het kader van het wettelijk vooroverleg. Gegeven het feit dat de invulling van het Van Breementerrein in het verleden veel te doen is geweest in de buurt, wordt de gemeente verzocht om, na invulling van het terrein, de wijkraad opnieuw om advies te vragen, alvorens de officiële terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ingaat. | De terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Van Tubergen geeft een ieder de mogelijkheid om eventuele reacties te geven op het plan. In dit kader kan ook de wijkraad net als een ieder, reacties geven. De belangen van de wijkraad die kenbaar worden gemaakt naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan, worden even zwaar gewogen als de belangen die in het kader van het vooroverleg bekend zijn gemaakt. |
Het ontbreken van de een artikel “Beschermd stadsgezicht” in de planregels is een duidelijke omissie, nu binnen 10 jaar het plangebied zal worden aangewezen als beschermd stadsgezicht. | Ter voorbereiding op de aanwijzing van het beschermd stadsgezicht is ervoor gekozen om de panden te waarderen via een waarderingskaart. Aan deze waardering zijn planregels gekoppeld waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande goot- en bouwhoogte. |
Er wordt voor gepleit om bij de komende herziening van het bestemmingsplan Koninginnebuurt (niet de huidige herziening maar die van 2010) de “oude” delen die nu in Tubergen zitten, onder het bestemmingsplan Koninginnebuurt te laten vallen. Zodoende ontstaat er een plan waarbij het “monumentale” deel van de buurt de hoofdmoot vormt en een plan met een veel moderner karakter. | Hiervan wordt kennis genomen. |
Verzocht wordt om de gemengde bestemming van de woningen langs de Schouwtjeslaan te wijzigen in de bestemming 'Wonen', daar deze rij huizen al decennialang woontrottoir zijn. Verzoek is mede gebaseerd op de algemene uitgangspunten die door de gemeente is geformulierd op pagina 37 van het bestemmingsplan. | Het bestemmingsplan is gebaseerd op het oude bestemmingsplan Van Tubergen. De rechten uit dit bestemmingsplan zijn voor een groot deel overgenomen. Er is geen reden om hiervan af te wijken voor wat betreft de woningen langs de Schouwtjeslaan. Het bestemmingsplan is op dit punt niet gewijzigd. |
De wijkraad maakt bezwaar tegen de toegekende functie “Gemengd-5” aan de voormalige bollenschuur Wilhelminapark 28. De plek is er nauwelijks geschikt voor omdat buitenruimte ontbreekt. | Het pand heeft een grote buitenruimte. |
De tekst op pagina 16 van de toelichting dient ook te worden aangepast; er is in het plangebied geen kinderdagverblijf. | De toelichting is hierop aangepast. |
De tuin voor nr. 28 en achter nr. 29 aan de Wilhelminapark heeft de bestemming “Verkeer” gekregen. Daarmee wordt een grotendeel illegaal gecreëerde situaite gesanctioneerd en de deur open gezet voor soortgelijke ontwikkelingen achter andere kantoren. Hiertegen wordt bezwaar gemaakt. Op een erf mag al geparkeerd worden, nu is een gebied dat voor kort zelfs voor een deel nog tuin was officieel een parkeerterrein geworden. | De verbeelding is aangepast. In het geldende bestemmingsplan Van Tubergen heeft het desbreffend perceel de bestemming Bedrijf. Het perceel heeft de bestemming GD-5 gekregen conform de rechten vervat in het oude bestemmingsplan Van Tubergen. |
Bijlage 6 Artikel 3.1.1 Bro Reacties
Waternet
Dossier TL 1535
Geachte heer Haastrecht,
naar aanleiding van de ontvangst van uw brief met kenmerk STZ/RP/2009?103761 d.d. 3 juni j.l. met betrekking tot het vooroverleg concept ontwerpbestemmingsplan Van Tubergen ontvangt u hierbij onze reactie.
Waternet beheert namens de gemeente Amsterdam de 20" drinkwatertransportleiding welke in de Schouwtjeslaan ligt. Voor de exacte ligging van de leiding verwijzen wij u naar de bijgevoegde digitale tekening. Deze drinkwatertransportleiding is aangelegd in 1852. U geeft in uw brief aan dat het leegstaande terrein aan de Schouwtjeslaan mogelijk herontwikkeld wordt. Vooruitlopend op definitieve plannen voor het mogelijk herontwikkelen van het leegstaande terrein zien wij graag onze belangen hierin meegewogen. Met name het inzichtelijk krijgen van de effecten van de herontwikkeling op de ongestoorde ligging van onze transportleiding zijn van groot belang en kunnen, indien niet meegewogen, mogelijk ernstige schade toebrengen aan de drinkwatervoorziening van de gemeente Amsterdam e.o..
Wij verzoeken u daarom de drinkwatertransportleiding op te nemen in de plankaart als een 10 meter brede belemmerende zone, gemeten vanuit het hart van de leiding, 5 meter aan beide zijden van de leiding. Daarnaast verzoeken wij u in het bestemmingsplan op te nemen dat de herontwikkeling van het leegstaande gebied aan de Schouwtjeslaan in overleg met de beheerder van de 20" drinkwatertransportleiding dient te gebeuren.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Indien er nog vragen zijn kunt u contact opnemen met ondergetekende.
Met vriendelijke groet,
Ingrid Haazebroek
Sr. Assetbeheerder Transport
Sector Drinkwater
Afd Beleid & Planvorming
Tel.: 020-6086527
Bijlage 7 Verwerking Artikel 3.1.1 Bro Reacties
Rijnland
Reactie | Antwoord |
Rijnland verzoekt in paragraaf 4.4 een beleidstekst op te nemen inzake toename van verhard oppervlak. | Deze tekst is in paragraaf 4.4 van de toelichting opgenomen. |
Gasunie
Reactie | Antwoord |
Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitgrens van de dichts bij gelegen leiding van de Gasunie. Deze leiding heeft geen invloed op de verdere planontwikkeling. | Hiervan wordt kennis genomen. |
Waternet
Reactie | Antwoord |
Waternet beheert namens de gemeente Amsterdam de 20" drinkwatertransportleiding welke in de Schouwtjeslaan ligt. Wij verzoeken u daarom de drinkwatertransportleiding op te nemen in de plankaart als een 10 meter brede belemmerende zone, gemeten vanuit het hart van de leiding, 5 meter aan beide zijden van de leiding. | De verbeelding is hierop aangepast. In de planregels is een dubbelbestemming Leiding-leidingstrook opgenomen met daarin de te houden afstanden. |
Daarnaast verzoeken wij u in het bestemmingsplan op te nemen dat de herontwikkeling van het leegstaande gebied aan de Schouwtjeslaan in overleg met de beheerder van de 20" drinkwatertransportleiding dient te gebeuren. | In de toelichting is aangegeven dat de herontwikkeling van het terrein aan de Schouwtjeslaan in overleg met de beheerder van de drinkwatertransportleiding dient te gebeuren. Aan de dubbelbestemming Leiding-leidingstrook is onder lid 1 een voorrangsregeling gekoppeld. Deze dubbelbestemming heeft voorrang boven alle enkelbestemmingen. Tevens is een aanlegvergunningstelsel opgenomen, waarin is geregeld dat zonder een aanlegvergunning geen werken of werkzaamheden zijn toegestaan. Bij het verlenen van een dergelijke vergunning wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de leiding. Hiermee is een goed overleg bij een eventuele herontwikkeling goed gewaarborgd. |
NS Reizigers
Reactie | Antwoord |
Geen opmerkingen. | Hiervan wordt kennis genomen. |
VROM-Inspectie
Reactie | Antwoord |
In dit onderdeel geeft u aan, dat de Kaderrichtlijn Water wordt geïmplementeerd in de Waterwet. De Waterwet is inmiddels door het parlement aanvaard en hiermee is de implementatie afgerond. | Dit is in de toelichting opgenomen. |
De Vierde Nota zal naar verwachting in december 2009 worden vervangen door het Nationaal Waterplan. Bij de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging moeten krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota het geval is. Geadviseerd wordt daarom om het Nationaal Waterplan bij de verder ontwikkeling van dit plan te betrekken. | Dit is in de toelichting opgenomen. |
Kamer van Koophandel
Reactie | Antwoord |
Geen opmerkingen. | Hiervan wordt kennis genomen. |
Provincie Noord-Holland
Reactie | Antwoord |
Geen opmerkingen. | Hiervan wordt kennis genomen. |
PWN
Reactie | Antwoord |
Ter veiligstelling van de aanwezige c.q. de in het plan te leggen leidingen wordt verzocht om de voorwaarden in acht te nemen die openbare nutsbedrijven moeten stelllen om hun taak in het algemeen belang te kunnen uitoefenen. Een van de voorwaarden is om voldoende ruimte beschikbaar te stellen in de openbare grond voor het ondergronds verkeer. Dit betekent dat deze ruimte vrij dient te zijn van bomen en stekelige beplanting. Ingeval de leidingstrook voorzien wordt van verharding, dient deze verharding 'open' te zijn. Tevens dient het leidingtracé vrij te blijven van opslag e.d. | Hiervan wordt kennis genomen. |
Verzocht wordt om, voordat tot effectuering van het plan wordt overgegaan, in overleg te treden met het bedrijf. | Hiervan wordt kennis genomen. |
Tevens wordt aandacht gevraagd om het volgende. In overleg met de brandweer wordt bestudeerd of het verzoek om bluswater in het ontwerp kan worden ingepast. In de gevallen dat dit niet kan worden gehonoreerd, dient de brandweer naar een alternatieve bluswatervoorziening uit te zien. Deze alternatieven dienen in een zeer vroeg stadium ontwikkeld te worden, zodat er voldoende financiële middelen voor vrijgemaakt kunnen worden. | Hiervan wordt kennis genomen. |
Er wordt aandacht gevraagd voor het standaarddocument VANN. | Hiervan wordt kennisgenomen. |
In het belang van de volksgezondheid mogen in het plan gelegen gronden geen gevaarlijke stoffen bevatten, die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen. Zonder tegenbericht wordt aangenomen dat in het onderhavige plan geen vervuilde gronden aanwezig zijn. | Zie paragraaf 4.3 Bodemkwaliteit |
Bijlage 8 Waardering Orde 2 Panden
Koninginneweg | 90 | Gaaf bewaard gebleven vrijstaande villa die in 1908 is gebouwd naar een ontwerp van J. Wolbers. Opdrachtgevers waren ene J.M.C. en T. Hoog. Het pand staat vlakbij de aansluiting op de Olieslagerslaan en telt twee bouwlagen en een zolderverdieping onder een schilddak met licht zwenkende schilden en gesmoorde pannen. Wolbers voerde het pand uit in een traditioneel-rationalistische stijl. De voorgevel heeft een asymmetrische indeling, met rechts de onder een luifel gevatte hoofdingang met nevenlicht. Boven de luifel is de blinde rondboog te zien. Verder bevat de gevel zowel boven als beneden vensters met originele schuiframen en 6-ruits bovenlichten. De vanaf de straat zichtbare zijgevels hebben een gevarieerde indeling en op de linker zijgevel sluit een forse bakstenen serre aan. Het pand bevindt zich op een bijbehorend terrein met tuin. Langs het voortuintje bevindt zich een smeedijzeren hekwerk. | |
Schouwtjeslaan | 1 | Vrij gaaf bewaard gebleven historisch winkelpand met bovenwoning op de hoek van de Schouwtjeslaan en het Wilhelminapark, waar het bouwwerk deel uitmaakt van een ensemble van (deels voormalige) winkels. Het pand dateert uit omstreeks 1898 en onderging in 1912 een verbouwing. Aanvrager voor de verbouwing was ene L. Evendijk. De tweelaags bouwmassa is opgetrokken op een L-vormige plattegrond en heeft een plat dak. Op de achtergevel sluit een éénlaags uitbouw met balkon aan. Met uitzondering van deze uitbouw zijn de aan de straatzijden gelegen bovenvensters verlevendigd met gepleisterde sluitstenen. Een hoofdgestel vormt de gevelbeëindiging en langs de bovenzijde van de eerste bouwlaag bevindt zich een gepleisterde cordonlijst. Deze vormt de beëindiging van de deels vlak- en deels in rough cast gepleisterde winkelpuien die in hun opzet uit omstreeks 1920-1925 dateren. De in een schuine gevelhoek opgenomen winkelingang bevat een oorspronkelijke deur en | |
wordt zowel aan de voor- als de zijkant van het pand geflankeerd door een groot etalagevenster. Boven de etalagevensters bevat de tweede bouwlaag enkelvoudige vensters met een enkelruits schuifraam. Het bouwdeel dat uitspringt langs de zijgevel heeft aan de kant van de Schouwtjeslaan zowel beneden als boven een venster, maar is aan de kant van het Wilhelminapark blind. Verder hebben ook de éénlaags achterbouw en de achtergevel diverse vensters en ingangen, ook hier met oorspronkelijke invullingen. Langs het Wilhelminapark wordt het pand voorafgegaan door een tuintje met een smeedijzeren hekwerk. | |||
Schouwtjeslaan | 3a-3b | Gaaf bewaard gebleven winkelhuis dat in 1941 in opdracht van de dames Milatz is gebouwd door architect B.J.J.M. Stevens. Het object maakt deel uit van een ensemble van (deels voormalige) op de rooilijn gelegen winkels op de hoek van de Schouwtjeslaan en het Wilhelminapark. Stevens voerde het object uit in een traditionalistische stijl, stoelende op de Oudhollandse woonhuisbouw. De bouwmassa telt twee-en-een-halve bouwlaag en een zolderverdieping onder een haaks op de voorgevel gelegen zadeldak met rode pannendekking. Het metselwerk bestaat uit deels gesinterde handvormsteen. Op de begane grond bevindt zich een symmetrische pui in bruingebeitst hout met een door de ingangsportieken van de bovenwoning (l.) en de winkel geflankeerde etalagekast. Een reeks bovenlichten met glas-in-lood beëindigt de pui. Op de bovenverdieping zijn er twee vensters met een zwaar kozijn, een 12-ruits ijzeren raam en een ½-steens rollaag. De ramen zijn deels taats. Hierboven bevindt zich een reliëfsteen met de naam DE COMENIJ en een afbeelding van een toonbank met winkelier en klanten. De steen verwijst naar de delicatessenzaak van de dames Milatz die hier jarenlang gevestigd was. Geheel bovenin is er nog een venster met een 9-ruits ijzeren raam en in de geveltop bevindt zich een klein zoldervenster. | |
Schouwtjeslaan | 5 | Vrij gaaf bewaard gebleven winkelhuis met bovenwoning, in 1925 door architect G. Meppelink J.Dzn. in opdracht van ene A. Groen verhoogd. Waarschijnlijk was de bouwmassa oorspronkelijk éénlaags en dateerde deze uit omstreeks 1898, vergelijkbaar met de buurpanden vanaf de nrs. 7. Het object maakt deel uit van een ensemble van drie (deels voormalige) op de rooilijn gelegen winkels op de hoek van de Schouwtjeslaan en het Wilhelminapark. De bouwmassa is tweelaags en voorzien van een zolderverdieping onder een mansarde met zinken roevendekking. Op het voorschild bevindt zich een houten dakkapel met klauwstukken en een timpaan. Langs de eerste bouwlaag is er een asymmetrische winkelpui uit omstreeks 1935, met rechts een inloopportiek met vitrine. Links bestaat de pui uit een forse etalagekast. Een | |
reeks bovenlichten met glas-in-lood beëindigt de pui en vormt de overgang naar de tweede bouwlaag waar zich een driezijdige erker met enkelruits ramen en van glas-in-lood voorziene bovenlichten bevindt. Een forse bakstenen rollaag vormt de gevelbeëindiging en sluit aan op een houten lijstgoot. | |||
Schouwtjeslaan | 29 rood/zwart 31 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven blok uit 1909 (uitvoerder H.J. Peper) dat is opgezet als een winkel met drie (beneden- en boven)woningen. Ook de winkel is nu als woning in gebruik. Het blok vormt een wezenlijk onderdeel van een uit herenhuizen met beneden- en bovenwoningen bestaande gevelwand die karakteristiek is voor het stedenbouwkundig aanzicht van de Schouwtjeslaan. Het onderhavige door ondiepe tuintjes voorafgaande blok telt twee bouwlagen en een zolderverdieping onder een plat dak met langs de voorzijde een 'show-kap'. Deze heeft de vorm van een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel en ongelijke zijden. Het dak heeft rode pannendekking. Aan de voorkant bevat nr. 31 links een driezijdige erker die langs beide bouwlagen is doorgestoken en tot aan een topgevel met steekkap reikt. Nr. 29 bevat op de begane grond een voormalig etalagevenster met een gewijzigde indeling en in witgeglazuurde steen gemetselde penanten. Een reeks van vier ingangen scheidt dit venster van voornoemde erker. Op | |
de bovenverdieping bevinden zich in hoofdzaak nieuw ingevulde vensters en verder is ook nr. 29 voorzien van een topgevel met steekkap. Topgevels vormen een Leitmotiv binnen de betreffende gevelwand en zijn er markante accenten. | |||
Schouwtjeslaan | 33 rood/zwart 35 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven blok van twee eenvoudige herenhuizen met beneden- en bovenwoningen, deel uitmakende van een gevelwand met vergelijkbare panden. De gevelwand is door zijn opzet en vormgeving karakteristiek voor het aanzicht van het betreffende deel van de Schouwtjeslaan. Het onderhavige blok dateert uit 1909 (uitvoerder H.J. Peper i.o.v. de weduwe A.S. Duys) en is symmetrisch opgezet. De bouwmassa telt drie lagen en een zolderverdieping onder een plat dak met aan de voorkant een 'show-kap' in de vorm van een smal schilddak met de nok evenwijdig aan de voorgevel en gedekt met rode pannen. Van de vier assen brede voorgevel worden de uiterste vensterassen gemarkeerd door een driezijdige erker met balkon. In de lengteas daarvan bevindt zich een topgevel met steekkap. De erkers bevatten deels van glas-in-lood voorziene bovenlichten en dragen niet oorspronkelijke balkonhekken. Een reeks van vier ingangen wisselt de erkers af. In de tweede bouwlaag is er een afwisseling van twee in het midden gelegen vensters alsmede balkonpuien met een dubbele deur. Op de bovenste verdieping bevinden zich in totaal zes vensters, deels nog met oorspronkelijke schuiframen. Genoemde topgevels zijn blind. Kleine tuintjes gaan aan de woningen vooraf. | |
Schouwtjeslaan | 37 rood/zwart39 rood/zwart41 rood/zwart43 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven blok van vier eenvoudige herenhuizen met beneden- en bovenwoningen, deel uitmakende van een gevelwand met vergelijkbare panden. De gevelwand is door zijn opzet en vormgeving karakteristiek voor het aanzicht van het betreffende deel van de Schouwtjeslaan. Het onderhavige blok dateert uit 1909 (uitvoerder A.A. Zuurendonk, i.o.v. de weduwe A.S. Duys) en is symmetrisch opgezet. De bouwmassa telt drie lagen en heeft een plat dak. Het metselwerk bestaat uit bruine baksteen, met langs de vensters en ingangen aangebrachte hardstenen negblokken als gevelaccenten. Op de begane grond worden tweemaal twee driezijdige erkers met een balkon afgewisseld door in tweetallen gekoppelde ingangen. De balkons verloren hun oorspronkelijke hekwerken, maar het merendeel van de erkervensters behield de oorspronkelijke schuiframen met veelruits bovenlichten. Ook de oorspronkelijke voordeuren bleven behouden. Ze vormen een harmonieuze eenheid met de ingetogen gedetailleerde lateien van de ingangspartijen. Op de bovenverdiepingen vallen vooral de balkonpuien met dubbele deuren, neven- en bovenlichten op. Ook deze puien zijn voorzien van sober | |
gedetailleerde lateien. De deels nog oorspronkelijk ingevulde puien worden afgewisseld door vensters. Net als de vensterreeksen in de derde bouwlaag behielden ze voor het merendeel hun schuiframen met veelruits bovenlichten. Breed overstekende houten lijstgoten met klossen worden langs de twee middelste assen van het blok afgewisseld door gemetselde sierbalustrades. Aan de onderzijde hiervan worden de middenassen geaccentueerd door licht uitkragende gevelvelden. | |||
Schouwtjeslaan | 45 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven pand uit 1910 dat is opgezet als een winkelhuis met bovenwoning (uitvoerder C. van der Keek i.o.v. de weduwe A.S. Duijs). Tegenwoordig is ook de winkel als woning in gebruik. Het bouwwerk maakt deel uit van een gevelwand die door zijn opzet en vormgeving karakteristiek is voor het aanzicht van het betreffende deel van de Schouwtjeslaan. De bouwmassa is twee-en-een-halflaags en voorzien van een zolderverdieping onder een plat dak met aan de voorzijde een schuin schild met een steekkap. De dakdekking bestaat uit roodkeramische pannen. Het metselwerk bestaat uit roodbruine baksteen dat constrasteert met de negblokken van de vensters en ingangen. Op de asymmetrische voorgevel sluit links een erkeruitbouw met een voormalig etalagevenster aan. Via een strook met gezwenkte hoeken sluit deze erker langs de bovenverdieping aan op een driezijdige erker met een schilddakje. De markante opzet van deze vensteras wordt versterkt door een rondboogvenster op de bovenste verdieping, doorgestoken in een topgevel. Rechts bevat de eerste bouwlaag een dubbele ingang. In de tweede bouwlaag bevindt zich hier een tweelichtsvenster. Net als de ingangspartij is dit venster verlevendigd met blinde rondbogen. Geheel bovenin is een klein venster doorgestoken in de breed overstekende houten goot, welke bovendien een omkadering vormt voor dit venster. Het pand sluit via een ondiep tuintje aan op de straat. | |
Schouwtjeslaan | 47 rood/zwart 49 rood/zwart 51 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven blok uit 1910-1911 dat uit drie eenvoudige herenhuizen met beneden- en bovenwoningen bestaat (uitvoerder H.J. Peper i.o.v. A.S. Duijs). Het blok maakt deel uit van een gevelwand met vergelijkbare panden die door zijn opzet en vormgeving karakteristiek is voor het aanzicht van het betreffende deel van de Schouwtjeslaan. De bouwmassa is drielaags en voorzien van een plat dak met aan de voorkant een 'showkap' in de vorm van een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel en gedekt met roodgeglazuurde pannen. Er is een asymmetrische gevelindeling met per eenheid een breedte van twee vensterassen. Op de tweede vensteras vanaf de linkerzijde en op de vensteras uiterst rechts sluit een langs twee bouwlagen doorgestoken driezijdige erker met balkon aan. De derde vensteras is daarentegen voorzien van een | |
éénlaags erker, eveneens met een balkon. Het bakstenen metselwerk van de gevels contrasteert met de hardstenen negblokken van vensters en ingangen. In tweetallen gekoppelde ingangspartijen met sober gedetailleerde lateien en oorspronkelijke voordeuren wisselen de erkers af. Decoratieve lateien sieren ook de balkonpui en vensters op de bovenverdieping. De pui is voorzien van dubbele deuren, neven- en bovenlichten. Vergelijkbare balkonpuien en vensters wisselen elkaar af op de bovenste verdieping. Drie asymmetrisch geplaatste topgevels met steekkappen vormen de beëindiging van de gevel. Diverse vensters en balkonpuien hebben een vernieuwde invulling maar het authentieke karakter is goed herkenbaar gebleven. Aan de woningen gaan tuintjes met hekwerken vooraf. | |||
Schouwtjeslaan | 53 rood/zwart 55 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven blok van twee eenvoudige herenhuizen met beneden- en bovenwoningen uit 1911 (uitvoerder G. v/d Aardweg, i.o.v. Van de Grouw). Het blok maakt deel uit van een gevelwand met vergelijkbare panden, die door zijn vormgeving en opzet karakteristiek is voor het aanzicht van het betreffende deel van de Schouwtjeslaan. De bouwmassa is tweelaags en voorzien van een zolderverdieping onder een plat dak met aan de voorkant een schuin schild met vernieuwde dekking. Op de vier vensterassen brede voorgevel sluit uiterst links en rechts een driezijdige erker met balkon aan. De linker erker is tweelaags, terwijl de rechter erker éénlaags is. Verder heeft het blok een symmetrische opzet. De middelste assen bevatten elk een gekoppelde ingangspartij met historische voordeuren. Van de linker erker heeft de eerste bouwlaag een ingrijpend gewijzigde afwerking, maar van de rechter erker bleef het authentieke karakter goed behouden. Op de bovenverdieping ondergingen alle vensters alsook de rechts gelegen balkoningang vernieuwing. Het hier gelegen balkon heeft een houten balustrade, terwijl het balkon van de linker erkerpartij juist een gemetselde sierbalustrade heeft. De in een dakhuis opgenomen balkonpui heeft een niet oorspronkelijke invulling. Het dakhuis heeft uiterst rechts een pendant. Twee dakkapellen wisselen de dakhuizen af. De huizen worden voorafgegaan door tuintjes. | |
Schouwtjeslaan | 57 rood/zwart 59 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven blok uit 1912 dat uit twee eenvoudige herenhuizen met beneden- en bovenwoningen bestaat (uitvoerder G. van de Aardweg die tevens eigenaar van de grond was). In de oorspronkelijke opzet bestond het bouwwerk uit twee winkels met bovenwoningen. Het blok maakt deel uit van een gevelwand die door zijn opzet en vormgeving karakteristiek is voor het aanzicht van het betreffende deel van de Schouwtjeslaan. Het onderhavige blok is vier vensterassen breed en telt twee bouwlagen en een zolderverdieping onder een plat dak met aan de voorkant een | |
schuin schild met vernieuwde dekking. Op de uiterste vensterassen sluit een rechthoekige erker aan, links tweelaags en rechts éénlaags. In beide gevallen bestaan ze aan de bovenzijde uit een balkon. De in de erkers gesitueerde voormalige etalagevensters vallen op door hun afgeschuinde bovenhoeken. Vier in tweetallen gekoppelde ingangen wisselen de erkers af. Met uitzondering van de meest rechter ingang behielden ze hun oorspronkelijke deuren. De meest linker ingang bevat een voormalige winkeldeur met Jugendstilbelijning. Op de verdieping bevindt zich onder meer een balkonpui met gewijzigde invulling. Centraal zijn er twee vensters en de tweelaags erker bevat een drielichtsvenster. Verder zijn er twee dakhuizen, waarvan het linker exemplaar de toegang van het linker balkon bevat. Twee dakkapellen wisselen de dakhuizen af. De goten, lijsten en dakkapel van het pand op nr. 57 ondergingen ingrijpende wijziging. | |||
Schouwtjeslaan | 61 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven winkelhuis met bovenwoning uit 1912 (uitvoerder en opdrachtgever G. van de Aardweg). Het pand vormt het linker hoekpand van een gevelwand die in hoofdzaak uit vergelijkbare herenhuizen met beneden- en bovenwoningen bestaat. Direct rechts (nrs. 57-59) bevinden zich nog enkele (voormalige) winkels, eveneens door Van de Aardweg gebouwd en met vergelijkbare kenmerken als nr. 61. De drie vensterassen brede bouwmassa telt twee bouwlagen en een zolderverdieping onder een afgeplat omlopend schilddak met niet oorspronkelijke dekking. De middelste as wordt geaccentueerd door een erkeruitbouw met balkon en een via een steekkap op het dak aansluitende trapgevel. In de erker bevindt zich een etalagevenster met een decoratieve latei en afgeschuinde bovenhoeken. Links van de erker is er een ingang met een vergelijkbare latei en een dubbele tuindeur. Rechts van de erker bevinden zich de gekoppelde winkel- en woningingang, beide met een oorspronkelijke deur. Op de verdieping is in het midden een pui met een dubbele balkondeur gesitueerd en bevatten de opzij gelegen assen een venster met een dubbel draairaam. Een vergelijkbaar venster maar dan met een bovenlicht voorziet de zolder van daglicht en verder bevindt zich rechts van de trapgevel een dakkapel. Afgezien van voornoemde gekoppelde ingangen hebben de vensters en ingangen een (in authentieke stijl) vernieuwde invulling. Het bouwwerk wordt voorafgegaan door een bijbehorend pleintje. | |
Tweede Emmastraat | 22-24 | Gaaf bewaard gebleven dubbele villa die de rechter hoekoplossing vormt van een uit herenhuizen bestaande gevelwand langs de zuidwestzijde van de straat. Het bouwwerk dateert uit omstreeks1910-1915 en is uitgevoerd in een rationalistische trant. De bouwmassa telt drie bouwlagen en zolders onder een gezamenlijk afgeplat omlopend schilddak met steekkappen en roodgeglazuurde pannen. Het in bruine baksteen uitgevoerde metselwerk wordt verlevendigd door roodgeglazuurde waterlijsten en verder zijn er risalerende geveldelen. Aan de straatzijde is er een levendige afwisseling tussen een tweelaags erker (links), een rondboogingang en dito portiek, alsmede balkons met houten hekwerken. De ingangen en vensters behielden hun oorspronkelijke deuren, schuiframen en veelruits bovenlichten. Voornoemde erker bevat in beide bouwlagen drie vensters en accentueert tezamen met de bovenaan gelegen balkonpui de betreffende vensteras die uitmondt in een topgevel met zoldervensters. Rechts hiervan domineren de beide woningingangen de middelste vensterassen, op nr. 22 in een portiek welke deel uitmaakt van een risaliet waartegen zich op de bovenste verdieping een balkon bevindt. Ook het risaliet | |
wordt beëindigd door een topgevel. In de overige vensterassen bevatten de diverse bouwlagen enkelvoudige vensters. Een afgeschuinde hoekpartij markeert de overgang naar de deels blinde zijgevel. | |||
Tweede Emmastraat | 26-36 | Vrij gaaf bewaard gebleven reeks herenhuizen aan de zuidwestzijde van de straat die vanuit één opzet zijn gerealiseerd (circa 1905-1910). De woningen zijn uitgevoerd in een traditionalistische trant met invloed van de Chaletstijl. Ze tellen twee bouwlagen en hebben een zolder onder een gezamenlijk plat dak met aan de voorzijde een schuin schild dat grotendeels nog met roodgeglazuurde pannen is gedekt. Het bruine metselwerk van de gevels is verlevendigd met speklagen, siermetselwerk en overige gevelaccenten in gele verblendsteen. In oranje geglazuurde waterlijsten markeren de overgang tussen beide bouwlagen. Verder zijn er breed overstekende steekkappen en dakkapellen die vooral door hun sierspanten, korbelen en houtbeschot het karakter van dit symmetrisch opgezette blok bepalen. Risalieten en op de hoekassen aansluitende driezijdige erkers met balkon accentueren de symmetrie. Iedere woning heeft een enkelvoudige ingang met een originele voordeur. Enkelvoudige vensters met schuiframen wisselen de ingangen af, overwegend twee per woning. Op de verdieping zijn er vergelijkbare vensters en de hoekwoningen bevatten hier bovendien een pui met een dubbele balkondeur. Verder zijn er divers vormgegeven zoldervensters. | |
Van Merlenstraat | 4 | Gaaf bewaard gebleven vrijstaande conciërgewoning van het naastgelegen Christelijk Lyceum. De in 1924 gebouwde woning is ontworpen door architect A. de Maaker. Het pand is uitgevoerd in een rationalische trant met enige invloed van de Amsterdamse School. De op een L-vormig grondplan opgetrokken woning telt één bouwlaag en een zolderverdieping onder een samengestelde mansardekap met rode pannendekking. Waar de voorgevel risaleert is de mansarde afgewolfd. Het metselwerk bestaat uit bruine baksteen. De drie vensterassen brede voorgevel is asymmetrisch. Waar de gevel terugwijkt bevindt zich links een tweelichtsvenster en rechts de van een oorspronkelijke voordeur voorziene hoofdingang. In het rechts gesitueerde risaliet voorziet een drielichtsvenster de woning van daglicht. Hier is in de op het wolfeinde aansluitende topgevel een venster met twee draairamen gesitueerd. Er zijn diverse overige vensters en ingangen en op de zijschilden van het dak bevinden zich dakkapellen. De woning is gelegen in een bijbehorende tuin met gemetselde omheiningsposten. | |
Zuider Emmakade | 47-57 | Vrij gaaf bewaard gebleven herenhuizenblok dat in 1914 in opdracht van A. v/d Veen is gebouwd door L. Tuynman die een jaar later voor dezelfde opdrachtgever ook de hoekbebouwing op de nrs. 59-63 realiseerde. Het blok is symmetrisch opgezet, met twee bouwlagen en onder een gezamenlijk plat dak met schuine voorschilden opgenomen zolders. De schilden zijn met roodgeglazuurde pannen gedekt en hebben brede lijstgoten met sierklossen. Afwisselend vormgegeven steekkappen accentueren de symmetrie, maar iedere woning heeft een asymmetrische voorgevel. Ze zijn elk drie vensterassen breed, met op de begane grond telkens twee vensters met een enkelruits schuifraam en een onder een rondboog gevatte ingangspartij met een originele voordeur en een luifel. Op de verdieping hebben de woningen een breed balkon met bakstenen consoles en een niet oorspronkelijk hekwerk. Onder een segmentboog gevatte puien met dubbele deuren bieden toegang tot de balkons. Verder hebben de woningen op deze verdieping nog een venster met een dubbel draairaam. Voornoemde steekkappen liggen in de as van de balkonpuien en zijn blind. Hier is evenwel enig siermetselwerk toegepast. De woningen sluiten direct aan op de rooilijn. | |
Zuider Emmakade | 59 rood/zwart 61 rood/zwart | Redelijk gaaf bewaard gebleven blok met beneden- en bovenwoningen, dat in 1915 in opdracht van A. v/d Veen is gebouwd door L. Tuynman, tegelijk met het naastgelegen hoekblok bij de aansluiting op de Schouwtjeslaan. De ingetogen vormgegeven bouwmassa is drielaags en heeft een plat dak met een breed overstekende lijstgoot met sierklossen. Het metselwerk is verlevendigd door sluitstenen en negblokken. Alhoewel diverse originele ramen en deuren verloren gingen bleef het authentieke karakter vrij goed herkenbaar. Enkele bovenlichten behielden hun veelruits invulling. De symmetrische voorgevel is vier assen breed, met op de begane grond tweemaal twee gekoppelde ingangen met deels gewijzigde originele voordeuren. Uiterst links en rechts bevindt zich een dubbel venster met daarboven een breed balkon met vernieuwd hekwerk. Er zijn brede balkonpuien onder een segmentboog met van siermetselwerk voorziene boogtrommels waarin een bovenlicht is doorgestoken. Vensters met een flauwe segmentboog wisselen de puien af. Op de bovenste verdieping hebben de woningen enkele markante vensters met een trapsgewijs doorgestoken bovenlicht. Het bouwwerk sluit direct aan op de rooilijn. | |
Zuider Emmakade/ Schouwtjeslaan | 63/ 65 rood/ zwart, 67 | Redelijk gaaf bewaard gebleven blok van twee voormalige winkels met bovenwoningen, markant gelegen op het raakvlak van de Zuider Emmakade (nr. 63), Schouwtjeslaan (nrs. 65 & 67) en Van Merlenstraat. Mede door de vrij massieve opzet vormt het bouwwerk een opmerkelijke blikvanger met stedenbouwkundige waarde. Het object is in 1915 in opdracht van A. v/d Veen gebouwd door L. Tuynman. Hij bouwde tegelijk ook het naastgelegen en vergelijkbaar vormgegeven blok aan de Zuider Emmakade 59-61. De ingetogen vormgegeven bouwmassa is drielaags en heeft een plat dak met een breed overstekende lijstgoot met sierklossen. Het metselwerk is verlevendigd door sluitstenen en negblokken. Alhoewel een groot aantal vensters en ingangen de oorspronkelijke invulling verloor bleef het authentieke karakter vrij goed herkenbaar. Aan de kant van de Schouwtjeslaan zijn er twee gewijzigde etalagevensters, afgewisseld door een dubbele ingang. Twee balkons met onder een segmentboog gevatte puien domineren de tweede bouwlaag. Verder zijn er op deze verdieping twee vensters onder een segmentboog. De derde bouwlaag heeft enkele vensters met een trapsgewijs verspringend bovenlicht. In beide zijgevels heeft het blok overwegend minder markante vensters, maar ook hier wordt de bovenste verdieping gedomineerd door trapsgewijs opgezette vensteropeningen. Langs de Van Merlenstraat behielden de vensters hun veelruits bovenlichten. |