KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Bestemmingsplan
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Aanleiding Tot Actualisering Van Het Bestemmingsplan
1.4 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.5 Geldende Planologische Regelingen
1.6 Bestemmingsplanprocedure
1.7 Leeswijzer Plantoelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Korte Historische Schets
2.2 Beschermd Stadsgezicht
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europese Richtlijnen
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Bodemparagraaf
4.5 Groenparagraaf
4.6 Waterparagraaf
4.7 Natuurwaarden
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Vliegverkeer
4.11 Cultuurhistorie
4.12 Archeologie
4.13 Molenbiotoop
4.14 Duurzaamheid En Energie
4.15 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen
4.16 Milieueffectrapportage
4.17 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Hoofdstuk 5 Visie Op Het Plangebied
5.1 Inleiding
5.2 Ruimtelijke Aspecten
5.3 Functionele Aspecten
5.4 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Juridische Planopzet
6.3 Hoofdopzet Waarderingskaart
6.4 Hoofdopzet Verbeelding
6.5 Overzicht Bouwmogelijkheden Op/in Het Dak
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid En Handhaving
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid En Overleg
7.3 Handhaving
Bijlage 1 Waarderingskaart
Bijlage 2 Milieuonderzoek Bodem
Bijlage 3 Milieuonderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Bedrijvenlijst
Bijlage 5 Trendkaart
Bijlage 6 Cultuurhistorisch Onderzoek En Redengevende Omschrijving
Bijlage 7 Advies Veilgheidsregio
Bijlage 8 Vooroverlegreacties Conform Artikel 3.1.1 Van Het Besluit Ruimtelijke Ordening
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Gemengd - 2
Artikel 6 Gemengd - 4
Artikel 7 Gemengd - 5
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Tuin - 1
Artikel 13 Tuin - 2
Artikel 14 Tuin - 3
Artikel 15 Verkeer
Artikel 16 Water
Artikel 17 Wonen
Artikel 18 Leiding - Water
Artikel 19 Waarde - Archeologie
Artikel 20 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
Artikel 21 Waarde - Groeiplaats Monumentale Boom
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Bijlage 1 Zoneringslijst

Kleverpark / Frans Hals

Bestemmingsplan - gemeente Haarlem

Vastgesteld op 14-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

verplicht

Afbeelding 1: Ligging van het bestemmingsplangebied in Haarlem

1.1 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels bevatten juridische voorschriften over het gebruik van de ruimte in het plangebied. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de mogelijkheden in het gebied voor bebouwing en functies toegelicht. De toelichting gaat onder andere in op de verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen, milieu- en omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid van het plan.

1.2 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied ligt direct ten noorden van de binnenstad van Haarlem. De Kleverlaan begrenst het plangebied aan de noordzijde. De Schoterweg is de oostelijke grens van het plangebied. Aan de zuidzijde vormen de Schotersingel en de spoorbaan Haarlem - Uitgeest de plangrens. De plangrens aan de westzijde wordt gevormd door de gemeentegrens tussen de gemeenten Haarlem en Bloemendaal.

verplicht

Afbeelding 2: Het bestemmingsplangebied

De Bolwerken waren vroeger een belangrijk onderdeel van de verdediging van de stad Haarlem. Mede door de samenhang vanuit het verleden tussen het stadscentrum van Haarlem en de Bolwerken, is dat gebied buiten dit bestemmingsplan gehouden. Ook het voormalige Pest- en Dolhuys, nu bekend als het Dolhuys, valt buiten het plangebied.

1.3 Aanleiding Tot Actualisering Van Het Bestemmingsplan

Er zijn meerdere redenen om voor het plangebied een nieuw bestemmingsplan te maken.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar te actualiseren. Meerdere nu nog geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied zijn daarom aan een actualisatie toe.

De zuidoostelijke rand van het plangebied behoort tot het op 5 december 1990 aangewezen beschermde stadgezicht Haarlem binnenstad. Op 5 juli 2016 is het overgrote deel van het resterende plangebied ook aangewezen als beschermd stadsgezicht. Dit bestemmingsplan bevat een regeling op grond van artikel 36 van de Monumentenwet om het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied te beschermen.

1.4 Doel Van Het Bestemmingsplan

Het hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals is het bieden van een actueel juridisch kader dat de bestaande en toegestane situatie op een goede manier regelt. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur en de voortzetting van het huidige toegestane gebruik op hoofdlijnen zijn daarbij de uitgangspunten. Actueel beleid en veranderde wet- en regelgeving bepalen mede de keuzes voor de nu geboden gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. De verbeelding en de regels zijn zo opgesteld dat waar nodig het bestemmingsplan een maximale bescherming biedt voor de functies en gebouwen die in het huidige karakter dienen te worden behouden.

Het tweede doel van het bestemmingsplan is het bieden van een afdoende regeling ter bescherming van het beschermde stadsgezicht. Daartoe biedt dit bestemmingsplan bescherming aan vrijwel alle cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en stedenbouwkundige structuren in het plangebied. In de planregels is een aparte beschermende regeling vastgelegd, met een dubbelbestemming "Waarde-beschermd stadsgezicht".

Het derde doel van het bestemmingsplan is om aan te geven waar in beperkte mate ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zowel voor gebruik als voor bebouwingsmogelijkheden. Het plan biedt bijvoorbeeld, waar dat mogelijk en wenselijk is, ruimte voor niet verstorende functieverandering of uitbreiding van bebouwing, zonder dat daarvoor het bestemmingsplan hoeft te worden aangepast.

Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied.

1.5 Geldende Planologische Regelingen

Binnen het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

nr. Naam van het plan Vastgesteld Onherroepelijk
505-1 Frans Halsbuurt 27-09-1989 10-05-1994
610bp001 Kleverpark 20-04-2005 09-08-2006
613bp001 St. Joannes de Deo 26-06-2008 18-11-2009
50801 Frans Hals / Patrimonium 28-05-2009 16-10-2009
00801 Facetbestemmingsplan Archeologie 02-07-2009 21-08-2009
6080003 Badmintonpad 30-09-2010 24-12-2010
6080002 St. Joannes de Deo II 10-02-2011 08-04-2011

Tabel 1: Geldende bestemmingsplannen op moment van opstellen bestemmingsplan

Bij het van kracht worden van het nieuwe bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals verliezen de in de tabel genoemde plannen hun rechtskracht voor het deel dat ligt binnen het plangebied. Voor het bestemmingsplan Frans Hals / Patrimonium geldt dat alleen het gebied ten westen van de Schoterweg binnen het plangebied valt. Voor het gebied ten oosten van deze weg verliest de nu geldende planologische regeling bij het van kracht worden van dit bestemmingsplan haar rechtskracht niet.De regeling uit het Facetbestemmingsplan Archeologie die geldt voor het plangebied, is volledig verwerkt in dit bestemmingsplan. Afwijkende bouwmogelijkheden, zoals die op basis van afgeronde vrijstellings- of ontheffingsprocedures, projectbesluiten en omgevingsvergunningen mogelijk zijn gemaakt, zijn ook in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.6 Bestemmingsplanprocedure

Het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals doorloopt de formele procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. In het kader van participatie heeft overleg plaatsgevonden met de betrokken wijkraden in het plangebied. De gemaakte opmerkingen van de wijkraden en de reacties naar aanleiding van het wettelijke vooroverleg, zijn betrokken bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan.

Vervolgens gaf het college van burgemeester en wethouders na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerp vrij voor tervisielegging op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie lag het ontwerp gedurende zes weken ter inzage. In die tijd kon iedereen zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Na verwerking van de zienswijzen en ambtelijke aanpassingen besloot de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Een vastgesteld bestemmingsplan ligt vervolgens opnieuw zes weken ter inzage. Tijdens deze beroepstermijn kunnen belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brachten of aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen te hebben ingebracht tegen het ontwerpbesluit kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen door de gemeenteraad aangebrachte wijzigingen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De Raad van State behandelt eventuele beroepen en nadat de Raad van State daarop heeft beslist wordt het bestemmingsplan geheel, gedeeltelijk of niet onherroepelijk.

1.7 Leeswijzer Plantoelichting

Het eerste hoofdstuk van de toelichting is de inleiding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard.

Hoofdstuk 3 behandelt het voor het plangebied relevante beleid.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 5 beschrijft de visie op het plangebied en gaat in op ontwikkelingen die momenteel of mogelijk in de toekomst in het plangebied spelen.

Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en licht de planregels, waarderingskaart, verbeelding en de regeling voor bebouwing toe.

Hoofdstuk 7 beschrijft de financieel-economische uitvoerbaarheid en licht de uitkomsten van het gevoerde overleg toe.

De toelichting sluit tenslotte af met een aantal bijlagen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Korte Historische Schets

De onderliggende strandwal aan de oostzijde van het plangebied is bepalend geweest voor de prestedelijke structuur. De Velserstraat aan de westzijde en de Schoterweg en de Kennemerstraat aan de oostzijde begrenzen voor het plangebied globaal deze van noord naar zuid lopende zandrug.

In de periode van de 8e en 9e eeuw raakte het hoogste deel van deze strandwal bewoond en ontstond daarop een langwerpig akkercomplex, ook wel "geestnederzetting" genoemd. De noordelijke punt van de geest is nog te herkennen in de Kennemerstraat en het zuidelijke deel van de Schoterweg, die de geestgrond omsloten. Verder naar het zuiden, in de binnenstad van Haarlem, zijn de oude wegen ter weerszijden van de geest te herkennen als de trajecten Kruisweg - Kruisstraat en de Jansweg - Jansstraat. Ten noorden van de geest liepen er via de strandwal routes naar het noorden. In de lager gelegen gebieden ten westen en oosten van de strandwal werden ter ontwatering parallelle sloten gegraven van oost naar west. De belangrijkste afwatering was de vermoedelijk in de 14e eeuw gegraven De Delft. De noord-zuidverbinding via de Schoterweg is in oorsprong middeleeuws, evenals de oost-westroute via de Kleverlaan. Als verkeersverbindingen zijn deze straten nog steeds structuurbepalende lijnen. De Velserstraat bevindt zich ter plaatse van een oude sloot die van noord naar zuid liep. Toen Haarlem zich in de middeleeuwen ontwikkelde tot een belangrijke en relatief grote stad, werd het gebied ten noorden ervan belangrijk voor de voedselvoorziening van de bewoners. Het gebruik van de gronden in het plangebied was met name agrarisch waarbij op de zandgrond van de strandwal akkerbouw en in de lagere randzones beweiding plaatsvond.

De driehoekige ruimte tussen de Schoterweg en de Kennemerstraat was in de 19e eeuw grotendeels in gebruik als exercitieveld. Langs het terrein stonden halverwege de 19e eeuw enkele villa's en andere huizen. In diezelfde tijd kwamen de buiten de singels gelegen gebieden in beeld als bouwterrein voor de inmiddels sterk groeiende stad. Rond 1880 ontwikkelde zich in de omgeving van het Frans Halsplein en de schuin daarop aansluitende Frans Halsstraat, de eerste stadsuitbreiding in Haarlem-Noord met voorname herenhuizen. Om de verdere groei te kunnen opvangen werd in 1884 het zuidelijke deel van de gemeente Schoten, ten noorden van de Haarlemse singels, door de stad geannexeerd. Zo kon de stad verder naar het noorden worden uitgebreid. De nieuwe gemeentegrens kwam iets ten noorden van de Kleverlaan te liggen.

Voor de Kleverparkbuurten was eind 19e eeuw een stedenbouwkundig plan gemaakt, uitgaande van de aan te leggen tramlijn van Haarlem naar Bloemendaal. Dit verklaart de spiegelende sterk gebogen gevelwanden aan het centrale parkgebied aan de Kleverparkweg. In diezelfde tijd kwam ook de Frans Halsbuurt tot ontwikkeling. Aan de ontwikkeling van de Frans Halsbuurt lag geen samenhangend stedenbouwkundig plan ten grondslag. Mede hierdoor is het stratenplan daar niet echt overzichtelijk en voor een groot deel bepaald door de oudere situatie van bestaande wegen, paden en percelen. Op een groot terrein tegen de Kleverlaan aan verrees vanaf 1882 de imposante Ripperdakazerne. De bebouwing van de Frans Halsbuurt ontwikkelde zich in hoog tempo verder tot een dicht bebouwde woonbuurt. Er was een grote vraag naar woningen door de snel groeiende bevolking. Dit gecombineerd met de wil van particuliere ontwikkelaars om daar geld aan te verdienen leverde vanuit hygiënisch en stedenbouwkundig oogpunt ongewenste situaties op. Zo ontstond binnen het bouwblok tussen de Ruysdaelstraat en de Kennemerstraat een huizenrij van rond 1895 die is ontsloten via een smalle steeg dicht achter de huizenrij aan de Kennemerstraat. Dit leverde voor beide rijen uitzonderlijk weinig buitenruimte en een benauwend karakter op.

Rond 1900 werd er volop gebouwd in zowel de Kleverparkbuurten als de Frans Halsbuurt. De Kleverparkbuurten kregen een representatief karakter en was bedoeld voor de hogere (midden)klassen terwijl in de binnenstraten ook woningen voor arbeiders en de lagere middenstand gebouwd werden. De Frans Halsbuurt werd voornamelijk bebouwd met woningen voor de lagere middenstand en arbeiders. Langs de Schotersingel verrezen wel voorname herenhuizen.

Vanaf de vroege jaren twintig van de 20e eeuw ontstonden enkele omvangrijke woningcomplexen in het hart van het westelijke deel van de Kleverparkbuurt-zuid.

verplicht

Afbeelding 3: uitsnede "Kaart van Haarlem en omgeving" uit 1921, Emrik & Binger

Buiten de woonbebouwing verrezen ook diverse gebouwen met andere functies voor de bevolking van de buurten zoals kerken en winkels. Zo waren op veel straathoeken buurtwinkels gevestigd die inmiddels vaak weer zijn verdwenen. Ook ontstonden er buurtcentra die tot op de dag van vandaag nog bestaan.

Er wordt in de Kleverparkbuurten na de Tweede Wereldoorlog nog slechts in beperkte mate gebouwd, zoals aan de kop van de Verspronckweg en in de Tetterodestraat. Het bouwproject op het Ripperdaterrein blies de monumentale kazernegebouwen uit het einde van de vorige eeuw opnieuw leven in. Alle bestaande monumentale kazernegebouwen worden hergebruikt, er is een ringgracht om het terrein aangelegd en de gekozen architectuurstijl sluit aan bij de bestaande gebouwen. Er zijn diverse functies te vinden zoals wonen, bedrijven en een zorgvoorziening. Voor bewoners van de buurt en bezoekers van het winkelcentrum Cronjé is er een ruime ondergrondse parkeergarage aanwezig.

Eveneens in het oog springend is de herontwikkeling van het voormalige St. Joannes de Deo ziekenhuisterrein. Hier is een hoogwaardig woonmilieu gecreëerd met naast woningen ook op beperkte schaal diverse andere functies. Het voormalige hoofdgebouw van het ziekenhuis is behouden en in gebruik voor woningen met een zorgcomponent.

2.2 Beschermd Stadsgezicht

Sinds 5 december 1990 zijn de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als "beschermd stadsgezicht" in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd. Dit ligt vast in artikel 36 van de Monumentenwet 1988.

De bebouwing aan de Schotersingel, het Frans Halsplein en het meest zuidelijke deel van de Schoterweg vallen in het beschermde stadsgezicht van Haarlem dat in 1990 is aangewezen. Dit is te zien op afbeelding 4. De zwarte bolletjes geven de noordelijke grens van het beschermde stadsgezicht aan.

verplicht

Afbeelding 4: Uitsnede kaart "Stads- en dorpsgezichten ex art 35 Monumentenwet 1988", tekening 270IA, 5 december 1990

Voor de aanwijzing van het beschermde stadsgezicht is destijds onder andere het volgende overwogen:

De singelbebouwing langs de noordzijde en het voormalige pesthuis (het Dolhuys) zijn als ruimtebegrenzing van belang. Het Frans Halsplein is vooral van betekenis vanwege de ruimtelijke hoofdvorm en de monumentale bebouwing ter weerszijden van de Frans Halsstraat.

Een belangrijk deel van Haarlem-Noord stond al geruime tijd op de nominatie om aangewezen te worden als beschermd stadsgezicht. Deze procedure is net voordat dit bestemmingsplan voor vaststelling aan de raad afgerond. Op 5 juli 2016 is het gebied officieel aangewezen als beschermd stadsgezicht. De begrenzing van het nieuwe beschermd stadsgezicht is aangegeven op afbeelding 5. Dit gebied is op afbeelding 5 lichter van kleur en begrensd door een zwarte lijn.

verplicht

Afbeelding 5: beschermd stadsgezicht Haarlem Noord

De waardering van het beschermd stadsgezicht Haarlem-Noord bestaat uit:

  • het algemene belang vanwege de cultuurhistorische betekenis van dit overwegend tussen 1880 en 1940 tot stand gekomen woongebied voor middenstand en arbeiders;
  • de hoogwaardige en overwegend gaaf bewaard gebleven stedenbouwkundige en architectonische samenhang met overwegend tuinwijkachtige kenmerken;
  • de representativiteit van het gebied voor de ontwikkeling binnen de Nederlandse stedenbouw en architectuur uit de periode 1880-1940, met name op het gebied van complexmatige woningbouw voor middenstand en arbeiders als gevolg van de Woningwet 1901.

De verbeelding en de regels van het bestemmingsplan zijn naar aanleiding van deze aanwijzing voorafgaande aan de vaststelling aangepast. De dubbelbestemming Waarde-Beschermd stadsgezicht is nu ook op dit gebied van toepassing.

2.3 Ruimtelijke Structuur

2.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt ten noorden en noordwesten van het NS station van Haarlem en bestaat uit de Kleverparkbuurt-noord, Kleverparkbuurt-zuid, Ripperdabuurt en de Frans Halsbuurt. Het plangebied bestaat uit deelgebieden met een verschillend karakter. Tot de Kleverparkbuurt-noord behoort onder andere het gebied tussen de spoorlijn Haarlem - Uitgeest en het Badmintonpad. Het voormalige ziekenhuis St. Joannes de Deo is onderdeel van de Kleverparkbuurt-zuid. Het Ripperdaterrein behoort tot de Ripperdabuurt. Al deze deelgebieden verschillen van elkaar en hebben hun eigen karakteristiek. Daarom wordt elk van deze deelgebieden in deze paragraaf afzonderlijk besproken.

2.3.2 Bebouwing

Kleverparkbuurt-noord en -zuid

Het overgrote deel van de Kleverparkbuurten is als een zelfstandige eenheid herkenbaar door de vrij duidelijke begrenzingen en een interne samenhangende structuur met centrale plekken. Bijzonder is de combinatie van laagbouw in een relatief hoge dichtheid, voorzien van een grote variatie aan stedenbouwkundige vormen. Er is sprake van gebogen en geknipte straten, diagonalen en groene ruimten van diverse vormen en formaten, variërend van kleine groenstroken tot grote plantsoenen, geheel of half omsloten door bebouwing. De buurten kennen een veelheid aan architectonische en stedenbouwkundige elementen en omgevingsgroen.

De stadsuitbreiding van de Kleverparkbuurten rond 1920 liep tot aan De Delft. Het gebied ten westen daarvan bleef hierdoor onbebouwd. Pas na 1950 is de daar aanwezige bebouwing tot stand gekomen, waarbij allereerst het inmiddels gesloopte basisschoolgebouw aan de Verspronckweg is gebouwd. Tussen de verschillende gebouwen in en buiten het plangebied is nauwelijks samenhang.

Op het terrein van het voormalige ziekenhuis St. Joannes de Deo is een nieuwe woonbuurt met enige mate van functiemenging ontwikkeld. De herontwikkeling draagt bij aan het opheffen van de barrières met de omliggende buurten. De bebouwing is in hoofdzaak beperkt tot drie bouwlagen. In het middengebied is wel hogere bebouwing mogelijk in de vorm van drie hogere woongebouwen. Tussen deze gebouwen bevinden zich twee pleinen die functioneren als openbare ruimte. De woningen worden gekenmerkt door eenheid en variatie door middel van gevelindeling, materiaalgebruik en kleurgebruik. Het voormalige hoofdgebouw van het ziekenhuis aan de Maerten van Heemskerckstraat is behouden gebleven en aangewezen als gemeentelijk monument.

Frans Halsbuurt

De buurt wordt gekenmerkt door voor het grootste gedeelte aaneengesloten rijen woonhuizen. De bebouwing is sterk gedifferentieerd voor wat betreft soorten en maten van bouwvolumes. De bebouwing is voor een groot deel tot stand gekomen als woonbebouwing. Er zijn met name kleinere eengezinswoningen aan de westzijde van de buurt, terwijl in het oostelijke deel van de buurt royale woonhuizen zijn gebouwd.

Ripperdabuurt

Onderdeel van de Ripperdabuurt is het Ripperdaterrein. Dit terrein heeft vanuit het verleden een geheel eigen ruimtelijke karakteristiek. Kenmerkend voor het terrein zijn de verscheidene deelgebieden met een eigen gezicht. Op het voormalige kazerneterrein zijn vrijwel alle oude kazernegebouwen gehandhaafd. De open ruimte ten oosten van het voormalige hoofdgebouw van de kazerne en de flankerende nieuwbouw zijn duidelijk dominant op het Ripperdaterrein. De nieuw gerealiseerde bebouwingsrand aan de noordzijde kan nog worden versterkt door het toevoegen van drie blokken langs de Kleverlaan. Met enkele bouwblokken ten westen van het voormalige hoofdgebouw is er ruimte voor een royaal woonhof. Aan de westzijde van het terrein bevinden zich de voormalige manege en de stallen. Deze bebouwing heeft de oorspronkelijke gedaante behouden. Aan de zuidzijde tenslotte bevinden zich enkelvoudige rijtjes woningen in laagbouw.

2.3.3 Wegenstructuur

De wegenstructuur in het plangebied kent een hiërarchische verkeersstructuur.

Het plangebied wordt door middel van drie bruggen over de Schotersingel en een tunnel onder het spoor verbonden met de binnenstad. De Verspronckbrug en de Kennemerbrug zijn ook bestemd voor gemotoriseerd verkeer terwijl de Noorderbrug uitsluitend is bedoeld voor niet-gemotoriseerd verkeer.

Vanaf de Verspronckbrug wikkelt met name de Verspronckweg aan de westzijde van het plangebied het doorgaande verkeer af richting Haarlem-Noord. Doorgaand verkeer vanuit het noorden van de stad kan eveneens via deze route naar de binnenstad rijden. Meer naar het oosten kan doorgaand gemotoriseerd verkeer vanuit de binnenstad via de Kennemerbrug en vervolgens via het Frans Halsplein en de Schoterweg naar de noordelijker gelegen buurten in Haarlem rijden. Via de Kennemerstraat, de Frans Halsstraat en het Frans Halsplein kan doorgaand verkeer vanuit het noorden van Haarlem naar de binnenstad rijden. Aan de noordoostzijde van het plangebied doorkruist de Westelijke Randweg als belangrijke gebiedsontsluitingsweg het plangebied.

De oost-westverbinding Kleverlaan en de Van Ostadestraat, Kleverparkweg en de Velserstraat zijn belangrijke wegen voor gemotoriseerd en niet-gemotoriseerd verkeer om het plangebied in of uit te gaan.

2.3.4 Water- en groenstructuur

Water

Binnen het plangebied is op twee plaatsen open water aanwezig. Ten westen van de Verspronckweg loopt De Delft. Daarnaast loopt rondom het Ripperdaterrein voor een belangrijk deel de Ripperdasingel. Direct ten zuiden van het plangebied ligt de visueel met het plangebied verbonden Schotersingel.

Groen

De westzijde van het plangebied vormt een overgang van het stedelijke gebied van Haarlem naar de duinen. Nabij het Badmintonpad bevinden zich veel bomen. In de Kleverparkbuurten zijn de plantsoenen aan de Kleverparkweg en aan het Santpoorterplein beeldbepalend openbaar groen. Door de geometrische belijning, formele inrichting, gazons en omzoming door hoge bomen, heeft vooral het plantsoen aan de Kleverparkweg een stedelijke allure. Op het terrein van het voormalige ziekenhuis St. Joannes de Deo is aan de zuidzijde een plein aangelegd met een groen karakter. Op het Ripperdaterrein is veel ruimte voor groen. Met name het Sint Jorisveld draagt bij aan het groene karakter van het terrein evenals het Kazerneplein. In de Frans Halsbuurt is het Frans Halsplein de belangrijkste groene ruimte. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich het groen van het tot het beschermde stadsgezicht behorende Staten Bolwerk.

2.4 Functionele Structuur

2.4.1 Inleiding

Voor het plangebied als geheel is wonen de dominante functie. Daarnaast bevinden zich tal van andere voorzieningen in het plangebied zoals detailhandel, bedrijvigheid en uiteenlopende maatschappelijke functies.

2.4.2 Wonen

Het grootste deel van de woningvoorraad in de Kleverparkbuurten is gebouwd in de eerste 40 jaar van de 20e eeuw. De woningen in de Frans Halsbuurt zijn voornamelijk opgericht in de eerste twintig jaar van de 20e eeuw. Recentelijk is het terrein van het voormalige ziekenhuis St. Joannes de Deo opnieuw ingericht. Ook hier overheerst de woonfunctie. Op de locatie die eerst ruimte bood aan de Ripperdakazerne is eveneens in ruime mate woningbouw gerealiseerd.

In de Kleverparkbuurten is twee derde van de woningen een eengezinswoning. Daarnaast telt de buurt relatief veel boven- en benedenwoningen. In deze buurt is 70% een koopwoning. Boven- en benedenwoningen zijn het meest voorkomende woningtype in de Frans Halsbuurt gevolgd door een substantieel deel eengezinswoningen. In de Frans Halsbuurt wonen relatief veel jongvolwassenen. Daarnaast zijn er in deze buurt veel eenpersoonshuishoudens aanwezig.

2.4.3 Bedrijvigheid en voorzieningen

Verspreid door het plangebied bevindt zich een aantal vestigingen van bedrijven en dienstverlening. In het oog springend is bijvoorbeeld de bedrijvigheid aan de zuidwestrand van het plangebied tussen de Verspronckweg en de spoorbaan Haarlem - Uitgeest. Daar bevindt zich een bedrijvenstrook waar onder andere een bouwmarkt is gevestigd.

Verspreid door het gehele plangebied zijn panden die in gebruik zijn als kantoor of praktijkruimte of waarin een dienstverlenende functie is gevestigd. Zo is in het souterrain van de nieuwbouw aan het Sint Jorisveld in ruime mate dienstverlening aanwezig. Ook in de voormalige maneges van de Ripperdakazerne is dienstverlenende bedrijvigheid gevestigd.

Detailhandel is met name geconcentreerd in het winkelcentrum Kleverpark in de Van Ostadestraat en het zuidelijke deel van de Kleverparkweg, in de Schoterweg en in mindere mate in de Santpoorterstraat nabij het Santpoorterplein. Aan de Meester Cornelisstraat is een supermarkt gevestigd. In de loop der tijd zijn veel voormalige winkelruimten, vooral hoekpanden, omgevormd tot woonpanden.

Op slechts enkele plekken in het plangebied bevinden zich horecavoorzieningen.

In het plangebied is een behoorlijk aantal scholen gehuisvest. De komende jaren wordt een behoorlijke groei van het leerlingenaantal verwacht, waardoor de behoefte aan onderwijsvoorzieningen toeneemt. Om in deze behoefte te voorzien wordt ook nabij het plangebied voorzien in extra onderwijsvoorzieningen. Ten westen van De Delft zijn daarnaast ook nog diverse sportvoorzieningen aanwezig. Verder zijn er in de rest van het plangebied nog de nodige zorgvoorzieningen.

Op veel woonadressen zijn werkactiviteiten geadministreerd. Dit is werk aan of vanuit huis.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk gaat in op beleid dat relevant is voor het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals. Achtereenvolgens is er aandacht voor Europese richtlijnen, het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid. Het rijks- en provinciale beleid voor archeologie is beschreven in paragraaf 4.12.

3.1 Europese Richtlijnen

3.1.1 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die in 2009 is ingegaan en de lidstaten aanzet tot het waar nodig verbeteren van de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Het doel van de KRW is om voor 2027 een goede ecologische toestand van het water te bereiken. Daarbij richt de KRW zich op de zogenaamde KRW-waterlichamen. De KRW onderscheidt natuurlijke, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen. Verder heeft elk waterlichaam van een bepaald type zijn eigen karakteristieke planten- en diersoorten. De KRW hanteert een stroomgebied benadering, met voor Nederland de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems. Haarlem valt binnen het stroomgebied van Rijn-West. Het is aan de Rijksoverheid om deze richtlijn te vertalen in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. Ook stelt de richtlijn kaders voor de taken en bevoegdheden van de waterbeheerder. Paragraaf 4.6 gaat verder in op het aspect water.

3.1.2 Milieueffectrapportage

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Hiervoor gelden twee Europese richtlijnen te weten de Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten van 13 december 2011 en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's van 27 juni 2001. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage ontwikkeld. Paragraaf 4.16 beschrijft dat er geen milieueffectrapportage vereist is voor dit bestemmingsplan.

3.1.3 Vogel- en Habitatrichtlijn

Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen hebben als doel de bescherming van (vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Op basis van deze richtlijnen zijn er speciale beschermingszones aangewezen die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen. Dit zijn de Natura 2000 gebieden. Paragraaf 4.7 beschrijft de natuurwaarden in en nabij het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties met betrekking tot defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Ruimte moet zorgvuldig worden benut en overprogrammering dient te worden voorkomen. Om dat te bereiken is er in het Besluit ruimtelijke ordening een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Paragraaf 4.17 gaat daar verder op in.

Voor dit bestemmingsplan is vooral de bevordering van krachtige steden relevant. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke "massa" en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen zijn van groot belang.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR omdat het bijdraagt aan het bevorderen van een krachtige stad.

3.2.2 Bestuursakkoord Water

Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking. Het doel is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Paragraaf 4.6 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.2.3 Nationaal Waterplan en Deltaprogramma

Het in december 2015 vastgestelde Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan zijn de afspraken uit het Bestuursakkoord Water en de Deltabeslissingen uit het Deltaprogramma opgenomen. Het NWP2 richt zich op een klimaatbestendige inrichting van het watersysteem met een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het Deltaprogramma anticipeert op ons veranderende klimaat en heeft als doel Nederland te beschermen tegen overstromingen en te zorgen voor voldoende zoetwater. Uit het Deltaprogramma zijn vijf zogenaamde Deltabeslissingen voortgekomen, waaronder de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, dat zich richt op een klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied. Paragraaf 4.6 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.2.4 Archeologie

De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn:

  • het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • de zorg voor het archeologisch erfgoed wordt vroegtijdig geïntegreerd in de procedures van de ruimtelijke ordening.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën. Paragraaf 4.12 gaat in op het aspect archeologie.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Inleiding

De provincie Noord-Holland stelde de Structuurvisie Noord-Holland 2040 op. De doorwerking van de structuurvisie vindt plaats door de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

Provinciale belangen

In de structuurvisie staan de provinciale belangen die een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Dit zijn:

  • klimaatbestendigheid;
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • duurzaam ruimtegebruik.

Klimaatbestendigheid

Door klimaatverandering is er in de toekomst meer bergingscapaciteit voor water nodig. Door meer drogere periodes kan een zoetwatertekort ontstaan. De hele provincie is daarom aangewezen als zoekgebied voor "fijnmazige waterberging". De provincie verwacht van de gemeenten en waterbeheerders dat zij deze waterberging waar mogelijk realiseren.

Om energieverbruik te beperken en de resterende vraag met duurzame energie in te kunnen vullen zet de provincie in op het bieden van ruimte voor het kleinschalig opwekken van duurzame energie. Het hele plangebied is aangeduid als "kleinschalige oplossingen voor duurzame energie".

Ruimtelijke kwaliteit

Het uiterste noordwesten van het plangebied is aangeduid als "strandwallen- en vlaktenlandschap". Het gaat om een uitloper van de Kennemerduinen, Duin & Kruidberg, Amsterdamse Waterleiding Duinen. Aan dit deel van het plangebied kent de provincie bepaalde kernkwaliteiten toe. Hier is bij ruimtelijke ontwikkelingen het zorgvuldig omgaan met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap van belang. Dit gebied geniet bescherming via de Provinciale Milieuverordening. Ook is een zeer klein deel van het plangebied direct ten oosten van de spoorlijn Haarlem - Uitgeest aangeduid als "aardkundig waardevol gebied". Door het plangebied loopt een aangeduid "wandelnetwerk" waar de Schoterweg, Schoteringel en de Jan Steenstraat onderdeel van uitmaken wat moet bijdragen aan de bereikbaarheid van groene gebieden rond steden.

Duurzaam ruimtegebruik

Het hele plangebied is aangeduid als "efficiënter benutten OV-knooppunt". Ontwikkelingen rond OV-knooppunten dragen bij aan een optimale benutting van het openbaar vervoernetwerk, korte reistijden, de vraag naar centrummilieus, behoud van het landschap en de leefomgevingskwaliteit in de steden en dorpen binnen de provincie en die van de metropoolregio Amsterdam. Op dit soort locaties is het van belang om de stad optimaal te benutten en ruimte te bieden aan economie en woningbouw. Hierbij is verdere verstedelijking het streven. De Schoterweg is aangewezen als "regionaal HOV - nieuw of ingrijpende reconstructie (indicatief)". Hierin trekken de gemeente en de provincie samen op ter verbetering van het openbaar vervoer. Het plangebied behoort verder tot het "Bestaand Bebouwd Gebied (BBG)". Voor ontwikkelingen daarbinnen gelden geen aanvullende eisen uit de PRV. Tot slot wijst de verordening het hele plangebied aan als gebied voor "gecombineerde landbouw".

Conclusie

Dit bestemmingsplan sluit aan bij het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Provinciale Staten stelden op 28 september 2015 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opnieuw vast. Deze vaststelling wijzigt op een aantal punten de eerder op 3 februari 2014 vastgestelde verordening. Ook zijn de besluiten van 15 december 2014 en 2 maart 2015 over het beleid Wind op land inmiddels in werking getreden.

De PRV duidt het plangebied aan als "Bestaand Bebouwd Gebied", "gebied voor gecombineerde landbouw" en "kleinschalige oplossingen voor duurzame energie". Het uiterste noordwesten van het plangebied is aangeduid als "aardkundig waardevol gebied". De Provinciale Milieuverordening beschermt de aardkundige monumenten in Noord-Holland. Voorkomende bijzondere aardkundige waarden beschermt die verordening niet. De provincie vraagt daarom gemeenten in een bestemmingsplan de daar voorkomende bijzondere aardkundige waarden ingeval van nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk te beschermen. Dit bestemmingsplan biedt geen nieuwe planologisch-juridische mogelijkheden ten opzichte van de voorheen geldende regeling waardoor er geen nadelige gevolgen optreden voor de in het gebied voorkomende bijzondere aardkundige waarden.

Dit bestemmingsplan sluit aan bij de provinciale belangen zoals genoemd in de PRV en levert geen belemmeringen op voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Opgemerkt wordt dat paragraaf 4.6 inzicht geeft in de risico’s van en bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.

3.3.3 Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015 - 2020

Op 15 december 2014 stelden Provinciale Staten het Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015 - 2020 vast. Dit beleid gaat uit van de drie hoofddoelstellingen duurzaam ruimtegebruik, een vitale regionale economie en een aantrekkelijke woon- en leefomgeving.

Om leegstand op een locatie op te lossen of te voorkomen wordt van gemeenten verwacht om herstructurering en transformatie mogelijk te maken door daarvoor planologisch-juridische mogelijkheden te bieden. In het bestemmingsplan krijgt dit onder andere vorm door het gebruik maken van brede bestemmingen ter bevordering van transformatie.

3.3.4 Watervisie 2021

Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

Paragraaf 4.6 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.3.5 Provinciaal Milieubeleidsplan

In het Provinciaal Milieubeleidsplan staan de milieudoelen van de provincie en hoe en wanneer die gerealiseerd dienen te worden. Op 15 december 2014 stelden Provinciale Staten het Milieubeleidsplan 2015-2018 vast. Dit plan biedt voor gemeenten een kader voor hun beleid.

De provincie zet in op het minimaal voldoen aan de wettelijke basiskwaliteit en daarnaast is het de ambitie om kansen te creëren en te benutten gericht op een duurzamer, gezonder en veiliger Noord-Holland.

Dit bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid waar hoofdstuk 4 verder op ingaat, en is voor het overige daarmee niet in strijd.

3.3.6 Archeologie

De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van archeologie. In het Verdrag van Malta ligt vast dat de provincie vindplaatsen in de bodem moet beschermen. Ten tweede moet, wanneer vindplaatsen verstoord worden, archeologisch onderzoek plaatsvinden. En ten derde, moeten de archeologische vondsten toegankelijk zijn voor het grote publiek.

Het archeologische beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland ligt vast in de Provinciale Cultuurnota. Verder geeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie informatie over onder andere archeologische verwachtingen. Paragraaf 4.12 werkt het aspect archeologie verder uit.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurplan Haarlem 2020

De gemeenteraad van Haarlem stelde op 20 april 2005 het Structuurplan Haarlem 2020 vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de stad voor de komende 15 jaar. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en die verder uitbouwen. Haarlem wil voor zijn inwoners een levendige en veilige stad zijn met veel aandacht voor een leefbare woonomgeving en voldoende voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen.

verplicht

Afbeelding 6: Uitsnede hoofdkaart Structuurplan Haarlem 2020

Gebiedstypen

Voor het plangebied zijn de voorstellen die gedaan worden in het structuurplan relatief bescheiden en gericht op versterking van de buurten zelf. Voor het grootste deel wordt geconsolideerd. Dit omdat de opzet van het plangebied en de verscheidenheid in voorkomende functies passend is daarbij.

Wonen

Het plangebied is voornamelijk aangeduid als woongebied. Voor de woongebieden is handhaven van het woonmilieu het hoofdkenmerk, inclusief de bijbehorende buurtgerichte voorzieningen.

Sociaal maatschappelijke ontwikkelingszone

De sociaal maatschappelijke ontwikkelingszone omvat gebieden die kansrijk zijn voor intensivering met allerlei (geclusterde) voorzieningen voor welzijn en zorg. De kansrijkheid is gebaseerd op nabijheid van bestaande publiekstrekkende functies (detailhandelconcentraties), goede bereikbaarheid en/of doorkruising van of grenzend aan een groot aantal aandachtswijken. Het gebied ten oosten van de Kennemerstraat is als sociaal maatschappelijke ontwikkelingszone aangeduid waarbij het Frans Halsplein specifiek benoemd wordt. Verder worden ook de Kleverparkweg en de herontwikkelingslocatie van St. Joannes de Deo genoemd. In het structuurplan wordt aangegeven dat de concrete ruimtebehoefte naar sociaal maatschappelijke functies nog nader onderzocht zal worden.

Sportparken geschikt voor functiemenging

De bestaande sportvoorziening aan het Badmintonpad is aangegeven als locatie waar multifunctionaliteit de inzet van beleid is. Daarmee wordt bedoeld dat dit sportpark blijft bestaan, maar dat deze locatie geschikt is voor intensivering van het gebruik door sportverenigingen en medegebruik door scholen. Daarbij past ook intensivering van het gebruik van sportgebouwen en -terreinen voor welzijn (kinderdagverblijf) en/of onderwijs. Het nieuwe Sterren College Haarlem is hier inmiddels gevestigd.

Reserveringen

In het structuurplan is de hiervoor aangeduide locatie aan het Badmintonpad gereserveerd voor specifieke doeleinden namelijk onderwijs op korte termijn.Deze locatie is inmiddels in gebruik voor onderwijsvoorzieningen.

Acties

Zowel in de noordoost- als in de zuidwesthoek van het plangebied wordt gedacht aan een nieuwe of een te verbeteren waterverbinding. In de noordoosthoek is dit inmiddels gerealiseerd door de aanleg van de Ripperdasingel.

De gewenste nieuwe parkeergarage is inmiddels ook gerealiseerd aan de Kleverlaan. Het gaat om parkeergarage Cronjé. In het oostelijke deel van het plangebied dat als sociaal maatschappelijke ontwikkelingszone is aangeduid is tevens een nieuwe fietsverbinding voorzien. Op het moment dat dit bestemmingsplan wordt opgesteld, is nog niet bekend of deze nieuwe fietsverbinding er daadwerkelijk ook gaat komen.

Een actie voor het plangebied is verder het aanleggen van meer speelvoorzieningen. Deze zijn voorzien in de Kleverparkbuurten.

Zoekgebieden

Aan de westzijde van het plangebied wordt gedacht aan onderwijsvoorzieningen en/of sportvoorzieningen. Deze zijn daar inmiddels gerealiseerd.

3.4.2 Ruimtelijke kwaliteit

Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK) geeft een integrale stadsbrede visie op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. De nota bestaat uit twee delen. In het eerste deel draagt Haarlem kernachtig uit waar haar kracht en ambitie liggen. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendig en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit, is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.

Voor het grootste deel van het plangebied, dat naar verwachting de status krijgt van beschermd stadsgezicht, geldt de beschermende regie. De beschermende regie is gericht op het behouden en versterken van de zichtbare relatie tussen geschiedenis, (inrichting van de) openbare ruimte, architectuur en functie. Die herkenbaarheid maakt de stedelijke ruimte tot een prettige plek om te bezoeken en om in te wonen. De regie is behoudend en gedetailleerd. De bij het beschermde stadsgezicht behorende toelichting vormt de basis van de criteria.

Het overgrote deel van de Kleverparkbuurten maakt deel uit van de gebiedstypering "gebieden 1920-1960". Hier is sprake van een ontworpen, hiërarchisch stratenpatroon waarin stedenbouw, architectuur en openbare ruimte nauw samenhangen. Symmetrische pleinen, gespiegelde straatwanden, wooncomplexen, pleinen en poorten hebben naar één ontwerp gebouwde gevelwanden waarin horizontaliteit overheerst. De overgang van privé naar openbaar gebied is geleidelijk door erkers en voortuinen met (gemetselde) erfafscheidingen. Kenmerken zijn verder ambachtelijk materiaalgebruik en veel siermetselwerk.

De Frans Halsbuurt maakt deel uit van de gebiedstypering "eerste uitbreidingen buiten de vestinggracht (1870-1920)". De kenmerken hiervan zijn een orthogonaal stratenpatroon op vroegere poldersloten, gesloten bouwblokken, weinig openbare ruimte, pleinen die dienst doen als restruimtes, bebouwing in aaneengesloten gevelwanden direct in de rooilijn bestaande uit individuele panden of kleinere ensembles waarbij verticaliteit in de gevelwand overheerst.

Het gebied aan de westelijke kant van het plangebied rondom het Badmintonpad valt onder de consolidatie regie. Deze regie richt zich op de gebieden in Haarlem waar niet zo snel iets zal veranderen aan de stedelijke structuur. De gebiedstypologie voor dit deel is "divers". Het stratenpatroon en de bebouwing zijn weinig coherent en meestal gaat het om een ouder gebied dat al ingrijpend is veranderd en waaraan vaak nog wordt gewerkt.

Voor de Kleverlaan, de Verspronckweg, de Schoterweg en enkele bijzondere plekken en pleinen geldt een bijzondere regie. Voor de openbare ruimte van de lange lijnen betekent bijzondere regie dat ontwikkelingen van een klein stukje van de lijn altijd in het grotere geheel worden bekeken. De opgave is voldoende samenhang in het lengteprofiel te creëren (door bomen, verlichting, detaillering en margestroken) zodat afwisseling in het breedte profiel mogelijk is. De beoordelingskaders voor openbare ruimte van de structuurlijnen geven hiervoor concrete criteria. De Kleverlaan, de Verspronckweg en de Schoterweg hebben als typering "historische route". Het netwerk van historische lange lijnen bevat oude topografische routes en oude toegangswegen tot de stad die nu opgenomen in het stedelijk netwerk de ontstaansgeschiedenis van de stad verbeelden. Vaak samenvallend met de verschillende functionele lijnen door de stad zijn het die routes die door de stadsbewoners (ook nu nog) het meest intensief worden gebruikt. De bijzondere plekken en pleinen vormen stedelijke ruimtes die plek kunnen geven aan ontmoeting, aan sport en spel en verblijf in zijn algemeenheid. Ze vormen ruimtelijke oriëntatiepunten in het stedelijke weefsel en zijn ook vaak functionele knooppunten in het netwerk van routes. Het samenspel tussen bebouwing en ruimte is alles bepalend voor de uiteindelijke beleving en het gebruik van de ruimte. Dit alles bij elkaar vormt de gecompliceerde ontwerpopgave die een integrale benadering vanuit alle disciplines vraagt.

Voor De Delft geldt een bijzondere regie met als gebiedstypologie "waterlopen". De waterlopen zijn essentieel voor de waterhuishouding in de stad. Vaak vanuit de historie ontstaan als functionele waterverbinding (de vaarten) maar altijd gerelateerd aan de ligging op de overgang van duinen naar polder.

Het tweede deel van de nota is het beoordelingskader. De gouden regels zijn hierin vertaald in concrete toetsingscriteria per gebiedstype.

Nota Dak

De Nota Dak is een bijlage bij de NRK. In de Nota Dak ligt vast hoe het Haarlemse daklandschap kan bijdragen aan enerzijds het behouden en vergroten van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds aan een intensiever ruimtegebruik. Ook beschrijft de nota de kansen en mogelijkheden en op welke wijze het dak kan bijdragen aan het verduurzamen van de stad.

In de Nota Dak zijn de grootste delen van de Kleverparkbuurten en een deel van de Ripperdabuurt aangegeven als "eerste uitbreidingen buiten de vestingsgracht". Voor die gebieden, de Bomenbuurt en de Planetenwijk geldt dat:

In de gebieden die van na 1920 dateren, is de bebouwing veelal complexgewijs ontworpen. Dit uit zich in de samenhang van de architectuur, waardoor de panden zichtbaar deel uitmaken van een ensemble op het schaalniveau van het bouwblok. Veelal zijn er op de hoeken van bouwblokken architectonische accenten in de vorm van bijvoorbeeld afwijkende kappen of hogere bebouwing gerealiseerd. Langs hoofdstraten is de bebouwing twee bouwlagen met kap hoog, terwijl in de zijstraten de hoogte beperkt blijft tot één bouwlaag met kap of twee bouwlagen met plat dak. De nokrichting van de kap, een zadel- of een schilddak, loopt evenwijdig aan de as van de straat. Veel daken hebben zowel aan de voor- als achterzijde dakkapellen. Waar de kap ontbreekt wordt vaak per pand een dakopbouw gerealiseerd. De daken worden als zij voorzien zijn van een kap gedekt door matte antraciet kleurige of rode pannen.

Structuurvisie Openbare Ruimte

Op 2 juli 2013 stelde het college van burgemeester en wethouders van Haarlem het voorontwerp van de Structuurvisie Openbare Ruimte (SOR) vast. Deze structuurvisie is een uitwerking van het Structuurplan Haarlem 2020 en biedt het kader voor de ruimtelijke ontwikkeling, herstructurering en het beheer en onderhoud van het publieke domein in de stad.

De visiekaart is het eindresultaat na voorlopige afweging op basis waarvan keuzes gemaakt kunnen worden en prioriteiten kunnen worden gesteld voor gewenste veranderingen van de openbare ruimte in de periode tot 2040.

Het plangebied is aangeduid als toegangsgebied. De Kleverlaan en de Schoterweg zijn aangewezen als fietsradiaal. De Schoterweg is eveneens aangeduid als stadsstraat. Ook is er nog een te realiseren waterstructuur als gewenste ontwikkeling opgenomen door het plangebied. Hiervoor wordt ten noorden van het plangebied in de Stadskweektuin een watergang gerealiseerd die via ondergrondse verbindingen aansluit op de Ripperdasingel en uiteindelijk het water van de Bolwerken.

In toegangsgebieden is het de bedoeling om op termijn de auto minder het straatbeeld te laten bepalen waardoor er mogelijkheden ontstaan om de openbare ruimte in te richten voor verblijf, ontmoeting en langzaam verkeer. De fietsradialen dienen voor fietsers geoptimaliseerd te worden. De stadsstraat waaiert van de binnenstad naar de stadsdelen uit. Langs een stadsstraat concentreert het stedelijk leven zich en is er ruimte voor winkels, bedrijven en voorzieningen. Het idee bestaat om De Delft direct te verbinden met de Schotersingel. De Ripperdasingel zou onderdeel uitmaken van een dergelijke verbinding.

3.4.3 Wonen

Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2012-2016, met doorkijk naar 2020, voor behoud en versterking van de aantrekkelijkheid van Haarlem als kwalitatief goede woonstad. Wonen vormt een belangrijke factor bij de duurzame stedelijke ontwikkeling in Haarlem. Ruimtelijke kwaliteit geldt daarbij als uitgangspunt evenals het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte. Door functieverandering, vervanging en intensivering kan de ruimtelijke kwaliteit toenemen. Bouwen kan in Haarlem vaak alleen nog door slim om te gaan met de beschikbare ruimte en meervoudig ruimtegebruik. Het creëren van een goed en gedifferentieerd woonmilieu voor allerlei bewonersgroepen in Haarlem, liefst in alle buurten, is een belangrijke ambitie. De Woonvisie somt uiteenlopende maatregelen op die een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en versterking van historisch interessante woonwijken en beschermde stadsgezichten.

Haarlem is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam. In dat verband zijn afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave in het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) 2012-2015. Hieraan zal Haarlem ook moeten bijdragen. Gelet op de ruimtelijke beperking die Haarlem heeft, betekent dit dat woonruimte binnen het bestaande stedelijke gebied moet worden gerealiseerd.

Een groot aantal panden is beschermd als rijks- of gemeentelijk monument. Ook veel niet beschermde panden zijn historisch vaak interessant vanwege de bijzondere architectuur, detailleringen of de plaatselijke geschiedenis, zodat ook voor die panden de wens bestaat om die te behouden.

De grootste uitdaging ligt binnen de bestaande woningvoorraad. Het gaat daarbij met name om verduurzaming. Een kleinschaliger, meer organische aanpak past hierbij, met stapsgewijze, flexibele verbeteringen in plaats van grote masterplannen.

Het gemeentelijke woningbeleid heeft op het plangebied maar een beperkt effect. Er is in het plangebied geen ruimte voor grootschalige nieuwbouw of herstructureringsprojecten en behoud van de huidige hoogwaardige stedenbouwkundige kwaliteit voorop staat.

3.4.4 Economie

Inzet is versterking van de economie van de stad Haarlem. De Economische Agenda Haarlem Samen Doen uit 2016 moet bijdragen aan een optimaal ondernemingsklimaat, het versterken van sectoren die Haarlem aantrekkelijk maken en de kansen van de nieuwe economie benutten.

De sectoren die Haarlem aantrekkelijk maken zijn detailhandel en horeca, toerisme en de creatieve industrie, kunst en cultuur.

Detailhandel

Detailhandelsvoorzieningen dienen steeds afgestemd te zijn op de veranderende vraag van de consument, die meer gebruik maakt van het internet. Hierdoor zijn er minder fysieke winkels nodig en is er behoefte aan meer concentratie en grotere winkels op sterke winkellocaties. Daarnaast moeten de kleine winkels op bepaalde locaties worden gekoesterd om Haarlem als winkelstad onderscheidend te houden.

Ingezet wordt op zoveel mogelijk ruimtelijke concentratie van voorzieningen en tegelijk een goede ruimtelijke spreiding van met name dagelijkse voorzieningenclusters. Dit vraagt om het behoud en waar mogelijk versterking van de bestaande hoofdwinkelstructuur. Waar nodig kunnen bestaande winkelvoorzieningen getransformeerd worden op niet toekomstbestendige locaties door in het bestemmingsplan ook niet-detailhandelsbestemmingen op te nemen. Hiermee wordt geprobeerd om een bijdrage te leveren aan het voorkomen of beperken van structurele leegstand.

Het plangebied is geen onderdeel van de hoofdwinkelstructuur. Direct ten oosten van het plangebied ligt het regionale winkelcentrum de Generaal Cronjéstraat bestaande uit de Generaal Cronjéstraat, het Julianapark en het Soendaplein dat daar wel onderdeel van is. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Schoterweg in het verlengde van de Generaal Cronjéstraat. Daar bevindt zich een aantal detailhandelsvestigingen. In alle panden aan de Schoterweg die in het plangebied liggen, blijft het mogelijk om detailhandel te realiseren.

In de Kleverparkbuurt-zuid bevindt zich het winkelcluster Kleverpark. De Kleverparkweg en de Van Ostadestraat vormen een belangrijke ontsluitingsroute vanuit de achterliggende buurten naar het centrum van Haarlem. In veel panden in dit winkelcluster is detailhandel gevestigd ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan, of paste dit al in de bestemming die gold in het hiervoor geldende bestemmingsplan Kleverpark uit 2005. Het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals sluit daar op aan waarbij opgemerkt wordt dat uitbreiding van detailhandel hier verder in principe niet gewenst is.

In de Kleverparkbuurt-noord bevindt zich ook nog een concentratie van detailhandel in delen van de Santpoorterstraat en het aangrenzende Santpoorterplein.

Buiten de hiervoor genoemde locaties is detailhandel slechts sporadisch toegestaan als daar ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan geen detailhandel is gevestigd. Op niet toekomstbestendige locaties is detailhandel niet langer toegestaan als er op het moment van opstellen van het bestemmingsplan geen detailhandel is gevestigd.

Standplaatsen

Op 16 februari 2010 stelde het college van burgemeester en wethouders het Standplaatsenbeleid 2010 vast. Dit beleid geeft onder andere criteria voor het nemen van een besluit over een aangevraagde standplaatsvergunning. Voor Haarlem als geheel mag een maximaal aantal standplaatsen worden uitgegeven. Het grondgebied is vervolgens verfijnd naar deelgebieden waarvoor eveneens een maximum is vastgelegd. Ook is bepaald dat er een overgangstermijn van 10 jaar geldt voor bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning) verleend is, terwijl die wel is vereist.

Nieuwe standplaatsvergunningen worden alleen nog maar voor een termijn van maximaal 5 jaar verleend. Standplaatsvergunningen die zijn verleend voordat het standplaatsenbeleid in werking trad blijven van kracht tot wederopzegging.

Op het Frans Halsplein is een kiosk aanwezig. Hiervoor is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend. De kiosk is daarom opgenomen in het bestemmingsplan.

Toerisme

Haarlem behoort tot de toeristische top van middelgrote Nederlandse steden. Om aan die top te blijven wil de gemeente meer in de stijgende vraag naar overnachtingsmogelijkheden voor de zakelijke en toeristische bezoekers voorzien. De in 2012 vastgestelde nota Hotelbeleid werkt dit beleid verder uit. Er blijkt in Haarlem ruimte te zijn voor extra hotelkamers. Primair worden initiatieven voor nieuwe hotels aan de markt overgelaten. Het beleid is er op gericht marktinitiatieven te faciliteren. Wel zal de ruimtelijke inpasbaarheid bij nieuwe initiatieven leidraad zijn. Het aanbieden van bed & breakfast-accommodaties wordt daarnaast gestimuleerd in het plangebied.

Evenementen

Evenementen behoren tot de jaarlijkse hoogtepunten en zijn van grote economische, culturele en maatschappelijke waarde voor de stad. Evenementen trekken veel bezoekers, krijgen een hoge waardering en zetten Haarlem verder op de kaart als toeristische bestemming.

De gemeente Haarlem beschikt over evenementenbeleid. In het beleid is een aantal locaties specifiek aangewezen om evenementen te houden en is ook een onderverdeling gemaakt in drie categorieën van evenementen. Deze categorieën lopen op in schaal en overlast.

Het plangebied is in het evenementenbeleid niet aangewezen als evenementenlocatie. Wel vindt er in het plangebied één keer per jaar een evenement van categorie 2 plaats. Dit evenement, de Kleverparkdag, duurt 1 dag en trekt circa 5000 bezoekers. Voor dat evenement liggen de aard, duur en omvang vast in de regels in de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen'. Evenementen van categorie 1 staat dit bestemmingsplan onbeperkt toe. Gelet op de beperkte schaal en de te verwachten beperkte overlast van dergelijke evenementen worden deze onbeperkt mogelijk gemaakt.

3.4.5 Maatschappelijk

Nota Haarlem Maatschappelijk op de kaart

De in 2010 vastgestelde nota Haarlem Maatschappelijk op de Kaart beschrijft de gewenste maatschappelijke voorzieningenstructuur in Haarlem tot 2020. De nota geeft diverse locaties aan waar kansen liggen om de sociaal-maatschappelijke voorzieningen te ontwikkelen. Samenhang, multifunctionaliteit en clustering zijn daarbij uitgangspunten. De herontwikkelingslocatie van St. Joannes de Deo is genoemd als mogelijke locatie voor kleinschalige woonzorg. Aan de Maerten van Heemskerckstraat 2 is een aantal zorgwoningen gerealiseerd.

Strategisch Huisvestingplan Onderwijs

In 2015 stelde de gemeenteraad het Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs 2015 (SHO) vast. Het SHO is vastgesteld om op planmatige wijze te zorgen voor een voldoende niveau van huisvestingsvoorzieningen voor het onderwijs en een goede spreiding van die voorzieningen. De meest recente leerlingenprognoses voorspellen op kortere en langere termijn een sterke groei van het aantal leerlingen in het primair onderwijs. Deze groei kan niet binnen de bestaande capaciteit van de schoolgebouwen in de programmalijn worden opgevangen. Het op korte termijn uitbreiden van de onderwijshuisvestingscapaciteit is noodzakelijk. Zo wordt het Ter Cleeff permanent uitgebreid in het ten zuiden van het plangebied gelegen Garenkokerskwartier. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs is voldoende onderwijshuisvestingscapaciteit aanwezig. Onderzoek moet uitwijzen of ook voor de langere termijn voldoende onderwijshuisvestingscapaciteit voor het voortgezet onderwijs aanwezig is.

3.4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan (HVVP) uit 2003 beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer op hoofdlijnen. Het plan beschrijft de hoofdstructuren voor het autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het HVVP heeft twee belangrijke doelstellingen. Dit zijn het vergroten van de leefbaarheid en de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) en geen nieuwe wegen in de buurten.

Wegencategorisering

Er vindt in de stad een categorisering plaats van het wegennet om binnen de stad grote stadsleefgebieden te maken. Daarbinnen wordt geen gebiedsvreemd autoverkeer toegelaten om te komen tot een veiliger en leefbaarder stad. Verkeer dat het stadsleefgebied in of uit wil wordt via gebiedsontsluitingswegen type B het gebied uit geleid. Buiten de stadsleefgebieden liggen gebiedsontsluitingswegen type A voor de afwikkeling van het wijkvreemde en doorgaande verkeer. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. De invalswegen zijn aangemerkt als stroomweg of gebiedsontsluitingsweg waar een snelheid van 70 km/u of meer geldt. Alle overige wegen zijn erftoegangswegen waar men maximaal 30 km/u mag rijden.

Langzaam verkeer

Het streven is om het fietsgebruik op korte afstanden te laten toenemen zodat de auto minder vaak wordt gebruikt. Hiervoor zet het HVVP in op drie beleidspunten: verbetering van bestaande fietsroutes en voorzieningen, bij kruisingen voorrang geven aan de fiets boven het autoverkeer en uitbreiding van het fietsennet. Uitgangspunt voor voetgangers zijn goede oversteekvoorzieningen en vermindering van de wachttijden bij verkeerslichten, met extra aandacht voor kinderen, ouderen en gehandicapten.

Openbaar vervoer

Bij openbaar vervoer is er een onderscheid gemaakt tussen de regionale en de lokale functie. Voor de busverbindingen met een regionale functie geldt dat de structuur is opgebouwd uit verbindende stamlijnen aangevuld met ontsluitende lijnen. De Schoterweg is een stamlijn terwijl de Verspronckweg een ontsluitende lijn is. Over de Schotersingel, Van Ostadestraat, Kleverparkweg en de Velserstraat loopt ook een ontsluitende lijn. Om het openbaar vervoer aantrekkelijk te maken wordt ingezet op het verhogen van de kwaliteit en het realiseren van een verbeterde exploitatie.

Autoverkeer

Aan de noordoostzijde van het plangebied doorkruist de Westelijke Randweg het plangebied als stroomweg of gebiedsontsluitingsweg waar een snelheid van meer dan 70 km/u geldt. De Verspronckweg is een gebiedsontsluitingsweg type A. De Kleverlaan is net als de Schotersingel, Van Ostadestraat, Kleverparkweg en de Velserstraat aangewezen als gebiedsontsluitingsweg type B. De Schoterweg en de Kennemerstraat zijn weliswaar wegen waar 30 km/u gereden mag worden maar hierover vindt tevens busvervoer plaats.

Parkeren

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat de bestaande behoefte aan parkeerplaatsen verandert, of dat de ruimte die nodig is om goederen te laden of lossen wijzigt. Aan een gewijzigde parkeerbehoefte als gevolg van nieuwe ontwikkelingen dient in beginsel op eigen terrein te worden voldaan. Dit draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied.

Op 6 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Haarlem de Parkeervisie vast waarin de gemeente inzet op een goede bereikbaarheid van Haarlem en voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk en het realiseren van de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte. Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De parkeernormen worden bepaald aan de hand van de functie en de locatie en liggen vast in de Beleidsregels parkeernormen. Het uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor het laden of lossen van goederen op het eigen terrein worden gerealiseerd. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de parkeernormen zoals genoemd in het gemeentelijke beleid. Deze voorwaarden zijn ook opgenomen in de Beleidsregels parkeernormen. Een gewijzigde parkeerbehoefte kan zowel betrekking hebben op het toevoegen van bouwactiviteiten als op het wijzigen van een functie. Het parkeerbeleid is alleen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Al bestaande situaties zijn hiervan uitgezonderd.

Het bestemmingsplan is een op hoofdlijnen consoliderend plan en voldoet aan de Beleidsregels parkeernormen.

3.4.7 Water

Integraal Waterplan Haarlem

De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan (IWP) Haarlem vastgesteld. Dit plan is in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.

Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water.

Uit het IWP blijkt dat zich binnen het plangebied geen watergangen bevinden die verbeterd moeten worden. Kijkend naar voorziene ontwikkelingen tot in ieder geval 2050 is er wel een nieuw aan te leggen watergang gepland die ertoe leidt dat de Ripperdasingel in verbinding komt te staan met de Schotersingel. Dit is echter een (mogelijke) toekomstige ontwikkeling die niet in de planperiode van dit bestemmingsplan zal plaatsvinden.

Met de aanleg van een nieuwe duikerverbinding aan de noordkant van de watergang die direct ten oosten van het Badmintonpad loopt, zal een knelpunt in het oppervlaktewatersysteem worden aangepakt. De nieuwe duikerverbinding zal naar verwachting wel in de planperiode van dit bestemmingsplan plaatsvinden.

Verbreed Gemeentelijk Riolerings Programma

Het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Programma (VGRP) is een beleidsmatig en strategisch plan dat het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn beschrijft. Met het VGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Het VGRP maakt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. De nadruk in het VGRP 2014-2017 ligt op onderzoek. Hierdoor kunnen in het opvolgende VGRP (2018 en verder) onderbouwde keuzes gemaakt worden voor de noodzakelijke investeringen, om zo te kunnen blijven voldoen aan de gemeentelijke zorgplicht.

3.4.8 Groen

De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarden als van groen met stedelijke waarden. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen. Uitgangspunt is verder de versterking van de beleving van groen in Haarlem. Het plangebied zelf maakt afgezien van de hoofdbomenstructuur geen deel uit van de hoofdzonering van de groenstructuur. Direct ten noorden en zuiden van het plangebied bevinden zich wel gebieden die daar onderdeel van zijn.

Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van de leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 uit 2010 geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand. Bomen begeleiden vooral de oude structuur en ontwikkelingslijnen.

verplicht

Afbeelding 7: Hoofdbomenstructuur

De gemeente Haarlem beschikt verder over een Haarlemse Monumentale Bomenlijst (2009). Vanwege de waarden van monumentale bomen zal in beginsel geen omgevingsvergunning voor het kappen worden verleend voor deze bomen. De Bomenverordening beschermt daarnaast de monumentale bomen.

Dit bestemmingsplan biedt bescherming aan de groeiplaats van alle monumentale bomen in de openbare ruimte die (deels) binnen het plangebied liggen. Op die manier zijn niet alleen de monumentale bomen beschermd op basis van de Bomenverordening, maar zijn op basis van het bestemmingsplan ook de ruimtes die de monumentale bomen nodig hebben om te kunnen groeien beschermd. Voor het kunnen vastleggen van alle groeiplaatsen is er een inventarisatie uitgevoerd waarbij bepaald is welke monumentale bomen er in het plangebied zijn op het moment dat het bestemmingsplan is opgesteld. Ook monumentale bomen die buiten het plangebied staan, maar waarvan de groeiplaats deels binnen het plangebied valt zijn daarbij meegenomen.

De in de toelichting als paragraaf 4.5 opgenomen groenparagraaf gaat uitgebreid in op het aspect groen.

3.4.9 Ecologie

Het ecologisch beleidsplan uit 2013 heeft als doel het kwalitatief verbeteren en verhogen van de ecologische waarden, en de richtlijnen uit het beleid verankeren in planprocessen en beheer- en onderhoudsprogramma's. Duurzaamheid, biodiversiteit en participatie zijn onderwerpen die een belangrijke rol spelen bij de invulling en uitvoering hiervan. Het ecologische beleid is een uitwerking van de Kadernota Duurzaamheid.

Het ecologische beleid bevat een afwegingskader bij projecten en andere ingrepen dat weergeeft waar men op moet letten bij projecten. Hierdoor is er minder kans op vertraging. Ook wordt ingezet op het verbeteren van beheer en inrichting van de locaties met ecologische potentie. Dit kan alleen als het beheer en de inrichting zoveel mogelijk gebaseerd zijn op ecologische principes.

Binnen Haarlem zijn verschillende gebieden aangegeven als ecologische hotspots of als ecologische potentiegebieden. Deze laatste zijn waardevolle groene gebieden die zich door de juiste inrichting en beheer tot hotspots kunnen ontwikkelen. Geen van deze gebieden bevinden zich in het plangebied.

Daarnaast omvat het beleidsplan ook een ecologisch actieplan van de gemeente Haarlem met daarin de ambities voor de periode van 2013-2022 voor onder andere het afkoppelen van regenwater en het toepassen van gevelgroen. Bij nieuwe relevante ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied wordt het ecologisch beleidsplan betrokken.

In het plan staan maatregelen genoemd zoals het inbouwen van faunavoorzieningen (onder meer voorzieningen voor gierzwaluwen, vleermuizen, huismussen en wilde bijen) bij nieuwbouw en renovatie, het verbinden van groenelementen en het ecologisch beheer en onderhoud van de openbare ruimte.

3.4.10 Archeologie

Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren.

Het gemeentelijke beleid voor de archeologische monumentenzorg richt zich er in de eerste plaats op waardevolle archeologische vindplaatsen te behouden in de bodem (in situ). De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem liggen vast in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlemse grondgebied gelden zijn vertaald naar de (voorlopige) Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH).

De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit is aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een archeologisch rapport, het zogenaamde regime.

De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor in elk geval één van de volgende vergunningen vereist is:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.

Het bestemmingsplan kent aan de gebieden die zijn weergegeven op de (voorlopige) ABH de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe. De planregels definiëren de relevante begrippen en bepalen welke archeologische voorwaarden aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.

Bij uitvoering van het gemeentelijke beleid dient tevens rekening gehouden te worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk. Paragraaf 4.12 gaat uitgebreid in op het aspect archeologie.

3.4.11 Duurzaamheid en energie

Duurzame stedelijke ontwikkeling

De gemeente Haarlem bepaalde in de beleidsnota Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. Deze praktijkrichtlijn stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw uit 1999. Toepassen van maatregelen is afhankelijk van het stedelijke milieutype. Een grote waterberging past bijvoorbeeld niet in een hoog stedelijk gebied. In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling, zonoriëntering). De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.

Haarlem Klimaatneutraal

In maart 2007 sprak de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uit dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Voor de eigen organisatie geldt dit al vanaf 2015. Hiertoe stelde de gemeenteraad op 9 oktober 2008 een plan van aanpak vast. Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nadere aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zoveel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt door bijvoorbeeld situering en door zonne-energie in combinatie met warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit het investeren in andere energiemaatregelen buiten het gebied.

Nieuwbouw

Bij eventuele nieuwbouw binnen het plangebied dienen minimaal de vaste maatregelen uit de nationale pakketten duurzaam bouwen te worden uitgevoerd. Dit betreft dus zowel gebouwen als grond- weg- en waterbouw. Daarbij moet gedacht worden aan gunstige oriëntatie op het zuiden voor het toepassen van zonneboilers en (in de toekomst) zonnecellen, compact bouwen en het afkoppelen van regenwaterafvoer. Bij voorkeur wordt nu al rekening gehouden met een mogelijke wijziging van de bestemming in de toekomst. Dit staat ook bekend als flexibel bouwen.

3.4.12 Sport

In Haarlem moet iedereen die dat wil kunnen sporten. De gemeente Haarlem gelooft in de positieve kracht van sport en gebruikt sport als een maatschappelijk bindmiddel in wijken en buurten. Dit ligt vast in de Agenda voor de sport 2015-2019, Samen bewegen. De gemeente zet zich continu in voor het vergroten van de sportparticipatie. Sport en beweging leveren een belangrijke positieve bijdrage in het sociale domein en dragen ook bij aan een goede gezondheid. Optimalisering van het gebruik van sportaccommodaties is daarbij van belang.

Daarnaast stelde de gemeenteraad de nota Strategische Visie Sportaccommodaties vast. Daarin staat onder andere dat bij renovatie of nieuwbouw (mulit)functionaliteit van belang is.

In het plangebied zijn diverse sportaccommodaties aanwezig. Volgens het beleid voor sport en onderwijs wordt de sociaal-maatschappelijke cohesie gestimuleerd door enerzijds de functies te clusteren en anderzijds een brede functionele uitwisseling mogelijk te maken. Een combinatie en concentratie van onderwijs- en sportaccommodaties is te vinden aan de westzijde van het plangebied bij het Badmintonpad. De daar aanwezige badmintonhal vervult een belangrijke rol op topniveau. Een inmiddels onherroepelijk geworden wijzigingsplan maakt nieuwbouw van de badmintonhal Duinwijck mogelijk. Dit wijzigingsplan is verwerkt in dit bestemmingsplan. Wel is er voor de realisatie een omgevingsvergunning nodig.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende milieuonderzoeken.

Dit bestemmingsplan is op hoofdlijnen consoliderend van aard. Als de bestaande situatie wordt gehandhaafd, kan in beginsel via het bestemmingsplan bestaande hinder niet verminderd worden. Daarom heeft er in het kader van dit bestemmingsplan maar aan een beperkt aantal milieuaspecten toetsing plaatsgevonden. Voor toekomstige situaties is dit hoofdstuk de eerste informatiebron om te bepalen welke milieu- en/of omgevingsaspecten een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Inleiding

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt de mogelijkheid om gevoelige functies te vrijwaren van (zware) bedrijvigheid, maar biedt ook de mogelijkheid bepaalde bedrijvigheid te versterken.

In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.

Door een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zoveel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen.

Categorisering van bedrijven in het plangebied

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones zoals het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in november 2002 vaststelde als onderdeel van de nota Milieuzonering. Deze nota is in 2008 geactualiseerd, waarbij de indeling in gebieden of zones uit 2002 is gecontinueerd. Deze opdeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden zoals de aanwezige functies, de bebouwingsdichtheid en de ligging ten opzichte van wegen en stations en dergelijke. Het plangebied valt volgens de milieuzonering in de gebiedstypering wonen met een maximaal toegestane hindercategorie B (laagbouw in lage en/of hoge dichtheid).

Toetsing bestaande bedrijven aan beoogde milieuzonering

Aan de hand van een lijst met bedrijven die vallen onder de Wet milieubeheer (Wm) die binnen het plangebied zijn gelegen is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder daarvan. Deze lijst is als bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd.

Per bedrijf is onderzocht welke categorie van toepassing is. Deze categorieën worden bepaald aan de hand van de zoneringlijst. Deze zoneringslijst is opgenomen in de bijlage bij de regels en geeft, voor zover passend binnen de bestemming, op basis van de hindercategorie aan welk type activiteiten zijn toegestaan. Activiteiten die niet in de lijst omschreven staan kunnen voor zover die passen binnen de bestemming worden beoordeeld op basis van de hinder die ze (kunnen) veroorzaken. Naast deze planologische toetsing vindt ook altijd een toetsing plaats in het kader van de Wm (onder meer het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu of een eventuele melding) wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt.

Conclusie

Uit de toetsing komt naar voren dat alle aanwezige bedrijven voldoen aan de noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende - en milieugevoelige functies en kunnen daarmee positief worden bestemd.

4.3 Geluid

Dit bestemmingsplan is een op hoofdlijnen consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn zoveel mogelijk overgenomen. Voor slechts een beperkt aantal bestaande panden is een andere bestemming voorzien. Het bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Het bestemmingsplan bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden, maar die maken niet rechtstreeks geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Dit bestemmingsplan realiseert ook geen nieuwe bronnen in het plangebied. Dit alles betekent dat er geen akoestisch onderzoek nodig is en dat het aspect geluid geen belemmeringen oplevert voor het bestemmingsplan.

4.4 Bodemparagraaf

Er is op grond van de Wet bodembescherming getoetst of de aanwezige bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de beoogde functies in het plangebied. Voor de toetsing is gebruik gemaakt van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart, de aan- of afwezigheid van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging en al uitgevoerde onderzoeken in het plangebied.

Het aspect bodem levert geen belemmering op voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor omgevingsvergunningen die op basis van dit bestemmingsplan worden aangevraagd, kan het noodzakelijk zijn om een technisch bodemonderzoek aan te leveren om de kwaliteit van de bodem ter plaatse te kunnen bepalen.

4.5 Groenparagraaf

4.5.1 Inleiding

De groenparagraaf biedt inzicht in de kwaliteit en de kwantiteit van het aanwezige groen binnen het plangebied. Deze paragraaf sluit aan op het gemeentelijke beleid zoals dat is opgenomen in paragraaf 3.4 en beschrijft niet alleen duidelijk welke effecten dit bestemmingsplan heeft op het aanwezige groen, maar gaat ook in op de kansen voor en de bescherming van groen. De aspecten water en natuurwaarden werkt deze paragraaf niet verder uit. Paragraaf 4.6 gaat dieper in op het aspect water en paragraaf 4.7 op het aspect natuurwaarden.

4.5.2 Beschrijving plangebied

Het plangebied bestaat uit de Kleverparkbuurt-zuid, het overgrote deel van de Kleverparkbuurt-noord, de Frans Halsbuurt en de Ripperdabuurt. De mate van aanwezigheid van groen in de buurten verschilt. Er is in het plangebied over het algemeen sprake van een vrij hoge bebouwingsdichtheid waardoor de ruimte voor groen beperkt blijft.

4.5.3 Groen in het plangebied

Ondanks de vrij hoge bebouwingsdichtheid zijn er belangrijke groenelementen in het plangebied aanwezig die bijdragen aan het karakter van het plangebied. Belangrijke groenelementen zijn:

  • de groene long langs de Kleverparkweg;
  • het Sint Jorisveld;
  • het Kazerneplein;
  • het Santpoorterplein;
  • het Joannes de Deoplein;
  • het Frans Halsplein.

Ook het groen langs de Westelijke Randweg draagt bij aan een groene uitstraling ter plaatse. Daarnaast zijn er nog diverse veelal kleinere groenelementen in de openbare ruimte in het plangebied.

verplicht

Afbeelding 8: groenelement langs de Kleverlaan

Ook op particuliere grond is groen aanwezig. Vaak gaat het om achtertuinen bij woningen, maar op een aantal plaatsen zorgen (gevel)tuinen aan de voorzijde van woningen voor een groene aanblik van een straat.

4.5.4 Bomen

4.5.5 Effecten op groen

Het bestemmingsplan is een op hoofdlijnen consoliderend plan. Daardoor en door de beperkte ruimte binnen het plangebied valt het karakter van het plangebied nauwelijks te beïnvloeden.

4.5.6 Kansen en bescherming groen

De planregels van dit bestemmingsplan zorgen voor een optimale bescherming van het groen in het plangebied. Dit komt in de planregels tot uitdrukking in:

  • de strikte bouwregels binnen de bestemming 'Groen';
  • de opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom'.

4.5.7 Conclusie

Het bestemmingsplan is een op hoofdlijnen consoliderend plan en heeft geen nadelige effecten voor het aspect groen in het plangebied.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Inleiding

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijke procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder en diens beleid, beschrijft het huidige watersysteem en gaat in op de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het beleid voor water van de diverse overheidslagen is weergegeven in hoofdstuk 3.

4.6.2 De waterbeheerder in het plangebied

Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

4.6.3 Beleid waterbeheerder

Waterbeheerplan 5

Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het watersysteem in haar beheersgebied dat zich uitstrekt van Gouda tot Spaarndam. Het hele plangebied is daar onderdeel van.

Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren vast in een waterbeheerplan.

De belangrijkste taken van Rijnland zijn:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende, schoon en gezond oppervlaktewater en
  • het zuiveren van afvalwater.

Het WBP5 formuleert de ambities van Rijnland voor bovengenoemde taken in de periode 2016 -2021 en werkt deze uit in doelstellingen en maatregelen. Het WBP5 integreert daarbij de actuele hoofdlijnen voor de aanpak voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) zoals voorgeschreven door de Europese Unie.

Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te reguleren, gebruikt Rijnland de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waar werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem aan moeten voldoen.

Keur van Rijnland

Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te kunnen reguleren, maakt het hoogheemraadschap van Rijnland gebruik van de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waaraan werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem moeten voldoen. In de Keur 2015 gaat Rijnland niet langer uit van een "nee, tenzij" aanpak maar van een "ja, mits" en geeft daarmee verantwoordelijkheid en flexibiliteit aan de initiatiefnemers waar dat kan en stelt regels waar dat moet. Deze aanpak zorgt voor minder regeldruk en daarmee voor minder vergunningen en meldingen.

Compensatie

Een belangrijke beleidsregel is dat een toename van verharding gecompenseerd moet worden. Bij een aanwijsbare toename van het verharde oppervlak zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van toename van verharding te voorkomen. Indien er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak, dient 15% van de toename van verharding als oppervlaktewater te worden aangebracht.

Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn het realiseren van grasdaken en ontkoppeling van de verharding van het gemengde rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt.

Indien compensatie in het gebied niet gewenst is of niet doelmatig, kan ervoor gekozen worden de Berging Rekening Courant toe te passen. Middels een afkoopbedrag in het Waterfonds, kan elders in Haarlem dan extra waterberging worden gerealiseerd.

Omdat het een op hoofdlijnen consoliderend plan betreft, is er voor dit bestemmingsplan geen compensatie nodig.

4.6.4 Beschrijving watersysteem

Oppervlaktewater

Het open water in het plangebied bestaat uit de Garenkokersvaart aan de westrand van het plangebied, een watergang tussen het spoor en de achterkant van de woningen aan de Verspronckweg aan de zuidwestrand van het plangebied en de Ripperdasingel aan de noordoostrand van het plangebied. Het water van de Schotersingel bevindt zich grotendeels buiten het plangebied.

De Garenkokersvaart is onderdeel van het regionale boezemstelsel van het hoogheemraadschap en heeft een waterpeil van ongeveer 0,60 meter beneden NAP. De Garenkokersvaart eindigt aan de noordkant in een doorstroomgemaal, die het water via een ondergrondse leiding onder de kruising N208/Kleverlaan door naar De Delft pompt. In het Integraal Waterplan Haarlem is de wens opgenomen om het doorstroomgemaal op termijn op te heffen.

De watergang tussen de Verspronckweg en het spoor heeft een waterpeil van ongeveer 0,42 meter beneden NAP en is onderdeel van het onderbemalen systeem met een pompgemaal ter hoogte van de Julianalaan, dat het overtollige water naar de Garenkokersvaart pompt.

De Ripperdasingel heeft een waterpeil dat varieert van 0,40 meter tot 0,70 meter beneden NAP. Ondergrondse leidingen van en naar de Schotersingel zorgen ervoor dat de Ripperdasingel bij een tekort aan water wordt aangevuld en bij een overschot aan water wordt ontlast. De vervanging van deze ondergrondse leidingen door een open waterverbinding tussen Ripperdasingel en Schotersingel is wenselijk en is in de lange termijn visie in het Waterplan en in het voorontwerp Structuurvisie Openbare Ruimte opgenomen. In beide voornoemde plannen is ook opgenomen dat de Ripperdasingel vanuit het noorden een verbinding krijgt met het water uit de Delft dat via de Schoterveenpolder en de Haarlemmerkweektuin naar de Ripperdasingel wordt geleid.

Al het oppervlaktewater in het plangebied heeft een ontwaterende en afwaterende functie. De Garenkokersvaart wordt bovendien gebruikt door de pleziervaart terwijl de Ripperdasingel integraal onderdeel is van de openbare ruimte van de Ripperdabuurt. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het oppervlaktewater.

Grondwater

De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. De gemeente heeft de zorgplicht voor een goede ontwatering van de openbare ruimte en om grondwateroverlast in de openbare ruimte te voorkomen. Daarom is er onder veel wegen in het gebied drainage aangelegd onder de wegen. Deze systemen hebben een regulerend effect op de grondwaterstanden. Bij rioolvernieuwingen legt de gemeente nieuwe drainagesystemen aan indien dit nodig is. Het beleid voor riolering en grondwaterbeheer ligt vast in het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Programma dat ongeveer eenmaal in de 5 jaar geactualiseerd wordt.

Riolering

Het plangebied heeft met uitzondering van het Ripperdaterrein en het Deo-terrein een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolwaterzuivering gevoerd. Enkele malen per jaar treden bij extreme regenbuien riool overstorten naar het oppervlaktewater in werking. Aangezien dit de waterkwaliteit niet ten goede komt, streven de gemeente en het hoogheemraadschap van Rijnland bij de vervanging van bestaande riolering en aanleg van nieuwe riolering naar doelmatige investeringen. Daarbij is het afkoppelen van verharding en het gescheiden afvoeren van hemelwater en afvalwater één van de opties waar naar gekeken wordt om overstorten op open water te beperken en vuil en schoon water aan de bron te scheiden.

4.6.5 Ontwikkelingen plangebied

Het bestemmingsplan is een in hoofdzaak consoliderend plan. De toekomstige situatie wijkt slechts op detailniveau af van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die gelden op basis van de bestemmingsplannen die dit bestemmingsplan vervangt. Dit betekent dat er geen veranderingen in de waterhuishouding zullen optreden.

Niet alle huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn inmiddels benut. Het gaat dan met name om een woonblok aan het Kazerneplein, drie nog nieuw op te richten gebouwen iets ten noordoosten daarvan aan de Kleverlaan en enige nieuwe bebouwing door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid. Deze ontwikkelingen hebben naar verwachting geen tot nauwelijks ruimtelijk effect op de waterhuishouding. Wel dient rekening te worden gehouden met eventuele noodzaak van compensatie zoals beschreven in paragraaf 4.6.3.

4.6.6 Gemaakte inhoudelijke en procesafspraken

Het conceptontwerp van het bestemmingsplan is gestuurd naar het hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap heeft echter geen reactie gegeven in het kader van het wettelijke vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.7 Natuurwaarden

De natuurwaarden worden in Nederland beschermd via twee sporen. Dit verloopt enerzijds via gebiedsbescherming en anderzijds via soortenbescherming. Deze paragraaf gaat in op de natuurwetgeving en werkt deze twee sporen uit voor het plangebied.

Wetgeving

Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 wijst zogenaamde Natura 2000-gebieden aan. Dit zijn gebieden die op Europees niveau een netwerk van te beschermen natuurgebieden vormen. In Nederland liggen deze gebieden met name binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook de beschermde gebieden volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn opgenomen in de Natura 2000-gebieden.

In het kader van een natuurtoets moet worden nagegaan of het plangebied binnen een speciale beschermingszone valt, en of handelingen in of veranderingen in het bestemmingsplangebied invloed zouden kunnen hebben op de kwaliteit van Natura 2000-gebieden in de omgeving. Dit valt onder "externe werking" van een activiteit of een verandering in het bestemmingsplangebied op een Natura 2000-gebied in de omgeving. Naast de Natura 2000-gebieden zijn er nog andere vormen van gebiedsbescherming. Een aantal terreinen is aangewezen als onderdeel van de EHS of als natuurreservaat, anders dan Natura-2000 gebied.

De impact voor een concreet terrein van één van deze vormen van beschermde status kan per situatie anders zijn. Voor dit bestemmingsplan is nagegaan wat de gevolgen zijn van een beschermde status van een natuurterrein, indien dat in het bestemmingplan aanwezig is. Daarnaast is nagegaan, of vanuit het bestemmingsplangebied externe invloeden mogelijk zijn op de beschermde waarden van een natuurfunctie, anders dan Natura-2000 gebied.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura-2000 gebied. Het plangebied ligt op ongeveer 750 meter afstand van het dichtstbij gelegen Natura-2000 gebied de Duinen van Zuid-Kennemerland en is daarvan gescheiden door stedelijke bebouwing, drukke wegen en watergangen. Dat betekent, dat het bestemmingsplangebied geen significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied kan hebben. Een habitattoets is daarom niet noodzakelijk.

Het bestemmingsplan heeft verder geen relatie met een onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur, anders dan een Natura-2000 gebied.

Flora- en faunawet

De soortenbescherming in Nederland is wettelijk geregeld in de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is het beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten en hun leefgebieden. In de Flora- en faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitat- en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.

Er zijn binnen de Flora- en faunawet twee typen soortenbescherming. Dit zijn de algemene zorgplicht en de bescherming van met name genoemde beschermde soorten.

De algemene zorgplicht houdt in dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de algemene zorgplicht. Dat wil zeggen, dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij menselijk handelen, beheerwerk, nieuwbouw en planologische ontwikkelingen dient een ieder hiermee rekening te houden.

Daarnaast geldt extra bescherming voor de met name genoemde wettelijk beschermde soorten in de afzonderlijke tabellen 1 tot en met 4. Voor de soorten van tabel 1 geldt geen ontheffingsverplichting. Voor de soorten van de tabellen 2 t/m 4 moet een ontheffing worden aangevraagd, als exemplaren van die soorten door een voorgenomen activiteit zouden kunnen worden beschadigd of gedood. Indien een initiatiefnemer een door het ministerie goedgekeurde gedragscode hanteert, zijn soorten van tabel 2 niet ontheffingsplichtig.

Voor broedende soorten vogels is geen ontheffing mogelijk. Men moet wachten tot het nest niet meer in gebruik is. Voor sommige soorten vogels en voor vleermuizen zijn ook de tijdelijk niet in gebruik zijnde nesten respectievelijk verblijfsplaatsen jaar rond beschermd.

Door het ministerie zijn van een aantal soortengroepen "rode lijsten" vastgesteld van zeldzame en van afnemende soorten. Deze lijsten worden na tien jaar herzien. Deze rode-lijst-soorten hebben geen wettelijke status maar het is de bedoeling om zoveel mogelijk met deze soorten rekening te houden om te zorgen voor instandhouding van deze soorten. Deze soorten vallen uiteraard wel onder de algemene zorgplicht.

Uitwerking soortenbescherming

Binnen het plangebied kunnen op diverse plekken (gier)zwaluwen en vleermuizen voorkomen. Het is praktisch onmogelijk om alle nestlocaties en verblijfsplaatsen op te sporen en op kaart vast te leggen. (Gier)zwaluwen verdienen als beschermde soort extra aandacht. Deze vogels nestelen onder dakpannen of dakranden of in gebouwen Zij hebben jaar in jaar uit dezelfde broedplek en weigeren een andere broedplek te accepteren wanneer hun vaste plek is verdwenen. Dit betekent, dat bij verbouw of afbraak van daken met broedplekken van de gierzwaluw ontheffing moet worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet omdat er een vaste broedplaats vernietigd wordt. Dit geldt ook bij afbraak buiten het broedseizoen. Voor de gierzwaluw geldt dezelfde soort verplichtingen als voor vleermuizen.

De dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis wonen in gebouwen. Wanneer deze soorten aanwezig zijn in een af te breken of een te renoveren pand, dient ontheffing van de beschermingsverplichting te worden aangevraagd. Er zijn ook soorten vleermuizen die in holtes van bomen wonen; hier geldt deze verplichting ook voor.

De zwarte roodstaart is een schaarse broedvogel van gebouwen in pionierssituaties. De spontane aantalsontwikkeling van deze soort is, dat hij na een aantal jaren vertrekt zodra de pionierssituatie overgaat in een duurzame situatie. Deze vogelsoort is dus niet met in redelijkheid te nemen maatregelen te beschermen. Aanwezige broedlocaties dienen zorgvuldig in stand te worden gehouden, gezien de bedreigde status van deze soort.

Algemeen voorkomende soorten amfibieën, zoals de bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad kunnen in (binnen)tuincomplexen en in kleine waterpartijen in het bestemmingsplangebied voorkomen. Mogelijk zijn deze soorten in het verleden kunstmatig door bewoners aangevoerd nog vóór de tijd, dat dit wettelijk officieel niet meer was toegestaan. Deze soorten zijn wel wettelijk beschermd, maar niet meer ontheffingsplichtig. Voor deze soorten geldt nog wel de zwaardere beschermingsverplichting. Zij mogen niet worden gedood of verstoord in hun winterslaap en hun voortplantingsplekken mogen niet worden vernietigd, voor zover die in redelijkheid bekend (kunnen) zijn en voor zover in redelijkheid uitvoerbaar is om schade te voorkomen. Men is wel verplicht bij de vernietiging van een leefgebied de dieren door iemand met een daartoe strekkende vergunning te laten verplaatsen naar een ander geschikt leefgebied, voor zover het in redelijkheid mogelijk is de bedreigde exemplaren te vangen.

Flora

De meer algemene varensoorten muurvarentje en eikvaren kunnen op verschillende locaties voorkomen. Door diverse renovaties van oude muren zijn deze soorten de laatste jaren sterk afgenomen in aantal. Op basis van de algemene zorgplicht is aandacht nodig om deze soorten duurzaam te laten voortbestaan.

Conclusie

Voor het plangebied geldt dat er geen wijzigingen aan de bestaande situatie worden doorgevoerd als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. Een quick scan onderzoek naar ecologie is daarom niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat de ecologische situatie in het plangebied en de natuurwetgeving geen belemmering vormen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Voorafgaand aan eventuele toekomstige ruimtelijke ingrepen en bij (ver)bouwactiviteiten zal wel in opdracht van de initiatiefnemer aan de hand van veldonderzoek nader geïnventariseerd moeten worden of er daadwerkelijk zwaluwen, vleermuizen en/of andere wettelijk beschermde soorten aanwezig zijn waar rekening mee dient te worden gehouden. Mocht dat het geval zijn dan zal de initiatiefnemer van de betreffende ruimtelijke ingreep of verbouwing een ontheffing van de Flora- en faunawet moeten aanvragen, waarin onder andere aangegeven wordt welke mitigerende of compenserende maatregelen genomen gaan worden.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre de luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht, zoals beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, in acht worden genomen. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.

Het bestemmingsplan is op hoofdlijnen consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen van kantoren of woningen of andersoortige ontwikkelingen van enige omvang mogelijk die niet al ruimtelijk zijn vastgelegd. Op grond daarvan is duidelijk dat sprake is van een "niet in betekenende mate" invloed op de luchtkwaliteit.

Daarnaast geven de jaarlijks doorgerekende prognoses aan dat de luchtkwaliteit in het plangebied in de planperiode ruim zal blijven voldoen aan de grenswaarden. De luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over risicobronnen (bedrijven of transportroutes) en risico-ontvangers (personen of objecten die risico lopen). Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobronnen en risico-ontvangers moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij risicovolle inrichtingen en leidingen gelden wettelijke afstanden, voor vervoer van gevaarlijke stoffen is dat voorlopig nog niet het geval.

Wat betreft de risico-ontvangers maakt de wetgeving onderscheid in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op iemand die continu op die plaats aanwezig is. Het PR kan weergegeven worden met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Het GR is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt meestal begrensd door de 1% letaliteitsgrens. Dit is de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied zijn geen risicovolle inrichting aanwezig. Nabij het plangebied bevindt zich één risicovolle inrichting. Direct ten noorden van het plangebied ligt namelijk de Kunstijsbaan Kennemerland. Deze valt onder de werkingsfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vanwege de aanwezigheid van 1.800 kilogram ammoniak (NH3) in het koelsysteem. Op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen bezitten koel- en vriesinstallaties met ammoniak, met de volgende kenmerken, geen veiligheidsafstanden vanaf de machinekamer of ammoniak-voerende leidingen:

  • inhoud van 1.500 kilogram tot 3500 kg ammoniak;
  • een maximale werktemperatuur tussen de - 25°C en - 5°C waarbij alle ammoniak voerende onderdelen zijn opgesteld in de machinekamer eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten zijn opgesteld.

Naast het PR ten gevolge van het in werking zijn van een inrichting dient ook het GR beoordeeld te worden. In de situatie, waarbij 1.800 kilogram ammoniak aanwezig is, is er geen sprake van een invloedsgebied en behoeft geen verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven. De kunstijsbaan voldoet aan alle in het Bevi opgenomen grens-, richt- en oriëntatiewaarden.

Leidingen

Er bevinden zich geen leidingen in of nabij het plangebied waarlangs veiligheidszones in acht moeten worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de noordwestelijke hoek van het plangebied lopen de Delftlaan en de Westelijke Randweg (de provinciale weg N208). Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Recent onderzoek van de Provincie Noord- Holland naar het vervoer van gevaarlijke stoffen heeft aangetoond dat het GR ter plaatse laag is, minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het GR kan oplopen als gevolg van enerzijds toename van het transport van gevaarlijke stoffen en anderzijds door toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied. Aangezien het een conserverend bestemmingsplan is, zal er niet snel een zodanige toename in bouwvolume gerealiseerd worden dat het GR significant oploopt. Toch vraagt de wet om een verantwoording van het GR. Onderdeel van die verantwoording is een berekening van het GR voor en na het vaststellen van het bestemmingsplan. Aangezien aannemelijk is dat het aantal personen in een conserverend bestemmingsplan niet verandert door het vaststellen van dit bestemmingsplan, heeft Haarlem de hiervoor verplichte berekeningen gestandaardiseerd. Voor het betreffende wegvak is op basis van de onderzochte vervoersfrequentie en de aanwezigheidsdichtheid het GR kleiner dan 10 -9. De kans op 10 of meer slachtoffers is daarom kleiner dan 10-9 per jaar Daarom zijn voor dit wegvak geen berekeningen noodzakelijk.

Direct ten zuiden en westen van het plangebied loopt de spoorlijn van Haarlem naar Uitgeest. Formeel vindt over dit spoor geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer plaats.

In en rond het plangebied bevinden zich geen watergangen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Advies veiligheidsregio

Op 21 november 2014 is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Kennemerland. Dit advies geeft geen aanleiding tot het treffen van nadere maatregelen. Het advies van de veiligheidsregio is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Het aspect externe veiligheid levert gelet op wat hiervoor opgenomen is geen beperkingen op voor het bestemmingsplan.

4.10 Vliegverkeer

Vanaf 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) van kracht. Het LIB wijst rond het luchthavengebied een beperkingengebied aan. Daarbinnen gelden regels voor beperkingen van bestemming en gebruik van grond. Het gaat om beperkingen voor bebouwing, hoogtebeperkingen, beperkingen voor het realiseren van vogelaantrekkende bestemmingen en gebruik en beperkingen voor windturbines en lasers.

Bebouwing

Binnen het plangebied gelden geen beperkingen voor bebouwing en het gebruik daarvan voor het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Het plangebied ligt namelijk niet in een aan- en uitvliegroute van het vliegverkeer en op een te grote afstand van de luchthaven.

Hoogte

Voor het hele plangebied gelden wel hoogtebeperkingen op basis van de artikelen 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB. De hoogtebeperkingen zorgen ervoor dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen. De maximaal toegestane hoogte op grond van artikel 2.2.2 varieert van 124 meter in de noordoostelijke punt van het plangebied tot 146 meter aan de westzijde van het plangebied. Op grond van artikel 2.2.2a geldt verder een toetshoogte waarboven zonder advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen objecten zijn toegestaan. Boven de toetshoogte is het nodig om te beoordelen of een object het functioneren van radarapparatuur en veilig luchtverkeer belemmert. Aan de oostzijde van het plangebied bedraagt de toetshoogte 75 meter en aan de westzijde 81 meter. Ook voor bomen en struiken geldt dat die de veiligheid van het luchtverkeer niet mogen verstoren. Zodra een boom of struik hoger is dan de maximaal toegestane hoogte zoals bepaald in het LIB, kan de ILT bepalen dat deze hinder veroorzaakt voor het vliegverkeer of luchtverkeersapparatuur en adviseren om maatregelen te nemen om de hinder weg te nemen.

Voor het bestemmingsplan hebben de hoogtebeperking door de gehanteerde maximale hoogten geen gevolgen.

Vogelaantrekkende bestemmingen en gebruik

Binnen het hele plangebied is het niet toegestaan om vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik toe te staan. Dit voorkomt dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen. Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:

  • industrie in de voedselsector met extramurale opslag of overslag;
  • viskwekerijen met extramurale bassins;
  • opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  • natuurreservaten en vogelreservaten;
  • moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.

Het bestemmingsplan maakt geen vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik als bedoeld in artikel 2.2.3 van het LIB mogelijk.

Windturbines en lasers

Op grond van artikel 2.2.4 van het LIB gelden er binnen een bepaalde toetszone rondom de luchthaven Schiphol extra beperkingen voor windturbines en vaste laserinstallaties. Deze regels moeten hinder voor landend en startend vliegverkeer voorkomen en een goede werking van de luchtverkeersapparatuur waarborgen. Voor nieuwe windturbines geldt een maximaal toegestane tiphoogte van 35 meter of bij plaatsing van een dakturbine op een gebouw een maximale tiphoogte van de turbine van 5 meter waarbij de hoogte van het gebouw inclusief de tiphoogte van de turbine de 35 meter niet mag overschrijden. Uiteraard blijft daarnaast gelden, dat een nieuwe windturbine niet door een toetsvlak mag steken zoals geregeld in artikel 2.2.2 tenzij een verklaring van geen bezwaar is verkregen. Ook voor nieuwe laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit binnen de toetszone, is een verklaring van geen bezwaar nodig als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

Dit bestemmingsplan maakt geen windturbines met een tiphoogte van meer dan 35 meter mogelijk en ook geen vaste laserinstallaties.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het LIB.

4.11 Cultuurhistorie

4.11.1 Inleiding

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar deel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Voor een volledige inventarisatie van cultuurhistorische waarden is een onderzoek gedaan. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. Dit onderzoek gaat ook kort in op het beschermde stadsgezicht.

In dit onderzoek is het gedeelte van het plangebied ten westen van de Verspronckweg niet meegenomen. In dit deel van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.11.2 Beschermd stadsgezicht

De bebouwing aan de Schotersingel, het Frans Halsplein en het meest zuidelijke deel van de Schoterweg vallen in het beschermde stadsgezicht van Haarlem dat in 1990 is aangewezen. Verder behoort een groot deel van het plangebied tot het op 5 juli 2016 aangewezen beschermde stadsgezicht Haarlem-Noord.

4.11.3 Monumenten

In het bestemmingsplangebied zijn verschillende panden die vanwege hun cultuurhistorische betekenis bescherming genieten. Het gaat om panden die als rijksmonument of als gemeentelijk monument wettelijk zijn beschermd.

In het plangebied zijn 26 rijksmonumenten aanwezig en tientallen gemeentelijke monumenten. Al deze monumenten zijn op de bij dit bestemmingsplan behorende waarderingskaart weergegeven als orde 1 panden. Deze aanduiding heeft voornamelijk een informatieve waarde. De bescherming zelf is geregeld in de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Haarlem 2013. Het bestemmingsplan heeft geen directe invloed op de bescherming, onderhoud en herstel van het monument. Wel zal bij het bestemmen van de betreffende gebouwen en directe omgeving, in het bestemmingsplan waar nodig rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarde. De bestaande situatie waaronder de goot- en bouwhoogte is het uitgangspunt en dient bij de ordepanden behouden te blijven. De waarderingskaart is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

4.11.4 Erfgoed en ruimte

In 2013 is Haarlem gestart met een actualisering van het gemeentelijke erfgoedbeleid. In juli 2013 gaf het college van burgemeester en wethouders de conceptnota Aanpak Erfgoed & Ruimte vrij voor de inspraak. Deze nota geeft een koers en een uitvoeringsprogramma voor het erfgoedbeleid in de komende jaren. Het naoorlogse/wederopbouw erfgoed en industrieel erfgoed maakt onderdeel uit van dit geactualiseerde erfgoedbeleid. Uiteindelijk doel is een interactieve erfgoedkaart met daaraan gekoppeld een beleidskader. In de erfgoedkaart worden de cultuurhistorische waarden digitaal raadpleegbaar. Naast een informatieve functie kan de informatie van de erfgoedkaart meegenomen worden en dienen als uitgangspunt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ten tijde van de afronding van dit bestemmingsplan was de inventarisatie van het erfgoed nog niet gereed.

Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen wordt cultuurhistorisch onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een lijst met beeldbepalende panden, die nadere bescherming behoeven. De waarderingskaart is vertaald naar de verbeelding en de regels.

4.11.5 Beeldbepalende bebouwing en de hoofdstructuren

In het plangebied is een groot aantal bouwwerken en complexen aanwezig die ouder zijn dan 50 jaar en die vanwege hun hoge architectonische kwaliteit en/of hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld van het plangebied. Deze panden zijn op de waarderingskaart aangeduid als orde 2 panden. In de waardering van deze panden is gezocht naar de samenhang tussen stadsbeeld en de individuele panden en complexen.

De hoofdstructuren in het plangebied, zoals de (doorgaande) straten langs de flanken (Schotersingel, Verspronckweg, Kleverlaan), de hoofdbuurtstraten (zoals Santpoorterstraat, Kleverparkweg en Kleverparkstraat, Velserstraat, Santpoorterplein, Molijnstraat en Engelszstraat) zijn de toonaangevende lijnen en plekken in het plangebied. De aan de hoofdstructuur gesitueerde panden en complexen hebben vanwege hun veelal hoge beeldwaarde extra aandacht gekregen. Ook de in hun stedenbouwkundige aanleg en architectonische verschijning goed behouden gebleven volks- en middenstandswoningbouwcomplexen aan de Verspronckweg en de omgeving van de Dusartstraat zijn in deze inventarisatie hoog gewaardeerd. Verder zijn enkele markante hoekpanden, ook in delen van het plangebied van meer secundaire betekenis als orde 2 panden opgenomen.

4.11.6 Bescherming cultuurhistorie in het bestemmingsplan

Voor de bescherming van monumenten geldt het regime van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Daarnaast wordt de beschermende werking van het beschermde stadsgezicht in het bestemmingsplan ten eerste verzekerd door het consoliderende karakter van het bestemmingsplan. Verder is in het kader van dit bestemmingsplan op basis van de cultuurhistorische inventarisatie een waarderingskaart opgesteld. Deze kaart is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Doel van deze kaart is het in beeld brengen van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.

Het borgen van cultuurhistorische waarden betekent niet dat er niets meer mag gebeuren. Wel dient rekening gehouden te worden met het beschermenswaardige karakter van de omgeving en/of het pand. Naast de beschermende functie, geeft dit bestemmingsplan dan ook een toetsingsraamwerk ter begeleiding en sturing van nieuwe ontwikkelingen.

De gebieden die vallen onder het beschermde stadsgezicht hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

Beeldbepalende bebouwing buiten het beschermde stadsgezicht is op de waarderingskaart gewaardeerd als orde 2. Ter indicatie is voor deze bebouwing in het bestemmingsplan de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' opgenomen. Hoofdstuk 5 gaat verder in op hoe de gemeente Haarlem nu en in de toekomst de cultuurhistorische waarden van deze panden wil behouden.

4.12 Archeologie

De Haarlemse bodem

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op een na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, in de Karolingische tijd (7e-8e eeuw n. Chr.), ontstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

Verwachtingswaarde plangebied

Het plangebied staat op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) als een terrein van archeologische en hoge archeologische waarde. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied voor het grootste deel een middelhoge trefkans. Waar van oudsher de eerste bewoning plaatsvond is een hoge trefkans. Dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden hoog wordt geacht. Er zijn enkele waarnemingen en vondstmeldingen bekend, die te dateren zijn in het Laat Neolithicum en de periode Middeleeuwen-Nieuwe Tijd.

Op grond van de voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) is het plangebied onderverdeeld in een aantal categorieën op basis van de archeologische verwachtingswaarde.

verplicht

Afbeelding 9: Uitsnede Archeologische Beleidskaart Haarlem

Een klein deel van het plangebied, met blauw aangeduid op afbeelding 8, behoort volgens de (voorlopige) ABH tot categorie 2 (rood). Categorie 2 is van toepassing op terreinen die van bijzonder archeologisch belang zijn voor de gemeente Haarlem en terreinen die staan aangegeven op de AMK van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). In het plangebied zijn resten dorps- en stedelijk leven uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd te verwachten, zoals die van de bolwerken en buitenplaatsen.

Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 50 m2 en meer, en die dieper gaan dan 30 cm onder het maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport dient te worden overlegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Op grond van vondsten en de geologische ondergrond (strandwal) wordt verwacht dat zich binnen categorie 3 (oranje) hier sporen van bewoning zullen bevinden daterend vanaf het Laat-Neolithicum tot en met de Romeinse tijd. In het plangebied is een tiental archeologische waarnemingen geregistreerd, waarbij prehistorische vuurstenen werktuigen zijn gevonden en aardewerk uit de romeinse tijd en de periode 1500-1850. Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt hier een regime, dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- , aanleg- en/of sloopvergunning bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte van 500 m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld van toepassing is.

Het plangebied behoort voor het grootste deel volgens de (voorlopige) ABH tot categorie 5 (grijs). In gebieden van de vijfde categorie zijn sporen te verwachten daterend vanaf de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Vooral uit de periode van de 17e-19e eeuw zijn in vondsten gedaan. Deze gebieden zijn relatief laat voor bewoning geschikt gemaakt en hebben daarom een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt een regime van 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.

4.13 Molenbiotoop

In de nabijheid van het plangebied ligt een rijksmonumentale molen met grote landschappelijke en cultuurhistorische betekenis. Het gaat om de molen van de Schoterveenpolder (of de Stoop) aan de Heussensstraat. Een molenbiotoop is de gehele omgeving van een molen voor zover die omgeving van invloed is op het functioneren van de molen als maalwerktuig (en als monument). Hierbij wordt aangesloten bij de leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland.

De leidraad is onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040. De landschappelijke en cultuurhistorische betekenis van molens is groot. In verband met de windvang en het weren van storende visuele elementen dient buiten bestaand bebouwd gebied de vrije ruimte rond molens gehandhaafd te blijven. De "1:100 regel" is hierbij het uitgangspunt. Dit betekent allereerst dat binnen 100 meter rond de molen geen bebouwing of beplanting hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek mag worden opgericht. Verder geldt dat binnen een afstand van 100 tot 400 meter rond de molen wat betreft bebouwing en beplantingen geregeld dient te worden dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk of de beplanting en de molen gerekend van de onderste punt van de verticaal staande wiek. De molen en het plangebied van dit bestemmingsplan liggen beiden binnen bestaand bebouwd gebied. Voor die gebieden geeft de provinciale leidraad aan dat gestreefd wordt naar het zoveel mogelijk rekening houden met de uitgangspunten voor de molenbiotoop.

De molen van de Schoterveenpolder is aan drie kanten ingepakt door bebouwing en groen. Het is voor de molen van belang dat de enige open zijde aan de Jan Haringstraat en Dortstraat zoveel mogelijk open blijft. Aandachtspunten bij deze molen zijn het snoeien en kappen rondom de molen en het in bedrijf stellen van voldoende afvoermogelijkheden. Het bemalingssysteem van de molen (scheprad) is nog volledig maalvaardig. Dit systeem kan ingezet worden om het water in de vijver en het poldertjes te verversen en botulisme tegen te gaan.

Het bestemmingsplan is een op hoofdlijnen consoliderend plan. Het plan maakt geen grotere hoogtes mogelijk dan die al waren toegestaan binnen de voorheen geldende bestemmingsplannen en levert daardoor geen beperkingen op voor de werking van de molen. Gelet op de bestaande bebouwing en de vrij grote afstand tussen de molen en het plangebied is er evenmin sprake van het toevoegen van storende visuele elementen.

4.14 Duurzaamheid En Energie

Omdat het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, vindt er geen toetsing plaats aan dit milieuaspect. In paragraaf 3.4.11 is aangegeven welke zaken voor dit aspect relevant zijn en waar ten tijde van eventuele ontwikkelingen op gelet moet worden.

4.15 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen opgenomen die ruimtelijk relevant zijn en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.

Binnen het plangebied lopen een transportleiding voor drinkwater en een ondergrondse hoogspanningsleiding.

De ondergrondse hoogspanningsleiding van 50 kilovolt (kV) ligt onder en nabij de Verspronckweg. Ter plaatse van deze leiding wordt geen nieuwe planologische situatie gecreëerd. Indien in de grond werkzaamheden plaats gaan vinden dan dient er altijd eerst overleg plaats te vinden met de desbetreffende nutsleveranciers en er wordt een zogenaamde KLIC-melding uitgevoerd. Het beschermen van deze leiding in het bestemmingsplan is gelet op het bovenstaande niet nodig.

De hoofdtransportleiding voor drinkwater loopt direct ten oosten van de Westelijke Randweg en krijgt wel bescherming in het bestemmingsplan. Voor deze leiding is een veiligheidsstrook ter breedte van 5 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding opgenomen. Dit ligt in de regels vast in artikel 18. Bij het uitvoeren van werkzaamheden dient hier rekening mee te worden gehouden.

De in het plangebied aanwezige kabels en leidingen leveren geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.16 Milieueffectrapportage

Voor dit bestemmingsplan hoeft op grond van de Wet milieubeheer geen milieueffectrapport te worden gemaakt.

Op 1 april 2011 wijzigde het Besluit milieueffectrapportage. De wijziging houdt in dat als nieuwe activiteiten of projecten mogelijk worden gemaakt, een afweging moet plaatsvinden of een m.e.r.-beoordeling nodig is of niet. Een m.e.r.-beoordeling is nodig als niet kan worden uitgesloten dat het betreffende project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben op grond van de selectiecriteria zoals genoemd in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Die selectiecriteria hebben onder meer betrekking op de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en de aard van de omgeving.

Mede gelet op wat elders in deze toelichting is opgemerkt over de afzonderlijke milieuaspecten, heeft dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in de zin van het Besluit milieueffectrapportage en de Europese richtlijn.

4.17 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat er standaard een aantal stappen gezet moeten worden indien er een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor moet er voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling sprake zijn van een goede onderbouwing en een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing.

De gevraagde stappen zorgen ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

De te doorlopen stappen zijn:

  1. beschrijven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. beschrijven in hoeverre in de regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, beschrijven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het bestemmingsplan is een op hoofdlijnen consoliderend plan waarbij er geen sprake is van nieuw ruimtebeslag en dat slechts een beperkte wijziging van het toegestane gebruik mogelijk maakt. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Visie Op Het Plangebied

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals is een op hoofdlijnen consoliderend plan. Het uitgangspunt van het bestemmingsplan is het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent echter niet dat het bestemmingsplan helemaal geen veranderingen toestaat. Het bestemmingsplan biedt namelijk op een aantal vlakken flexibiliteit, zowel voor de toegestane bebouwing als voor de toegestane functies.

5.2 Ruimtelijke Aspecten

5.2.1 Beschermd stadsgezicht

Het overgrote deel van het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht. De bebouwing aan de Schotersingel, het Frans Halsplein en het meest zuidelijke deel van de Schoterweg vallen in het beschermd stadsgezicht van Haarlem dat in 1990 is aangewezen. Het Kleverpark de FransHalsbuurt vallen in het beschermd stadsgezicht Haarlem-Noord dat in juli 2016 is aangewezen. Het bestemmingsplan beschermt het bijzondere ruimtelijke karakter van dat deel van het plangebied op grond van de Monumentenwet. Het beschermen van de bestaande kwaliteiten is het stedenbouwkundige en cultuurhistorische hoofduitgangspunt. Deze kwaliteiten worden voor het beschermde stadsgezicht als geheel met name bepaald door:

  1. de historisch gegroeide ruimtelijke hoofdstructuur en de samenhang van de openbare ruimte en de waardering van de kwaliteit van de daaraan gelegen bebouwing;
  2. de schaal en verscheidenheid van de bebouwing;
  3. de verscheidenheid en vervlechting van functies en activiteiten.

De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht betekent niet dat er niets meer kan of mag. Het plangebied moet wel kunnen leven om het dynamische karakter van de stad te behouden. De opgave van dit bestemmingsplan is om bij eventuele nieuwe ontwikkelingen de historische stedenbouwkundige eenheid zoveel mogelijk te versterken.

Bij dit bestemmingsplan hoort een waarderingskaart (zie paragraaf 6.3 en bijlage 1 bij de toelichting). Deze kaart is een combinatie van de waardering van afzonderlijke gebouwen en de waardering van de stedenbouwkundige structuur. Het behouden van architectonische en stedenbouwkundige waarden heeft concrete gevolgen voor het vastleggen van rooilijnen, dakopbouwen, goot- en bouwhoogtes, erfafscheidingen, overstekken en dergelijke. Deze visie op het beschermde stadsgezicht leidt tot een bestemmingsplanregeling die het stadsgezicht op een passende wijze beschermt. De hoofdopzet van deze regeling bestaat uit de volgende elementen:

  • een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' met gedetailleerde, strakke bouwregels die de bestaande situatie vastleggen met slechts beperkte ontwikkelingsmogelijkheden;
  • strakke bouwvlakken op de verbeelding, waarbinnen de hoofdbebouwing moet zijn gesitueerd;
  • om de karakteristieke structuur van de open binnenterreinen en tussen panden gelegen tuinen te behouden is voorzien in tuinbestemmingen met beperkte bebouwingsmogelijkheden;
  • de orde-aanduidingen op de verbeelding en in de planregels. De basis van de orde-aanduidingen is terug te vinden in het cultuurhistorische onderzoek (zie bijlage 6);
  • gelet op de gedetailleerde, strakke bestemmingsregels zijn specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen, die passen bij de aard van het gebied en die tegemoet komen aan het karakter van de levende stad.

5.2.2 Stedenbouwkundige visie

5.2.3 Stedenbouwkundig instrumentarium / uitgangspunten

Voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het plangebied worden de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten gehanteerd.

Voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak. Het is de scheidslijn tussen bebouwd en onbebouwd. De manier waarop de voorgevelrooilijn loopt bepaalt de loop van de gevels en daarmee vaak de vorm van de openbare ruimte. De voorgevelrooilijn is dus een belangrijke vormgever van de historische kenmerken van het plangebied. Uitgangspunt is dat de voorgevel in de voorgevelrooilijn wordt gebouwd.

Bouwvlak

Met het bouwvlak worden de gronden aangeduid waar bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, zijn toegelaten. In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de historisch bepaalde situatie. Veel bebouwing mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij moet worden aangesloten op de belendende gebouwen.

Parcellering

Het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van veel historische panden. Samenvoegen van panden gaat ten koste van deze structuur en van de bouwhistorische waarden van vooral de historische tussenmuren.

Hoogtes

Doordat elk pand een individuele goothoogte en dakvorm en nokrichting kent, zit er veel variatie in het daklandschap en gevelaanzichten. De bestaande variatie in goothoogte wordt in het bestemmingsplan gewaarborgd door vast te leggen dat de bestaande goothoogte gehandhaafd moet blijven bij de orde 1. Onder strikte voorwaarden mag hiervan worden afgeweken.

Monumenten (orde 1) kennen wettelijk al een beschermde status. Orde 2 panden (zie ook bijlage 6) krijgen bescherming met een te handhaven goot- en/of bouwhoogte tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

Daklandschap

De bebouwing is veelal complexgewijs ontworpen. Dit uit zich in samenhang van de architectuur, waardoor de panden zichtbaar deel uitmaken van een ensemble op het schaalniveau van het bouwblok. Veelal zijn er op de hoeken van bouwblokken architectonische accenten in de vorm van bijvoorbeeld afwijkende kappen of hogere bebouwing gerealiseerd.

Langs hoofdstraten is de bebouwing twee bouwlagen met kap, terwijl in de zijstraten de hoogte beperkt blijft tot één bouwlaag met kap of twee bouwlagen met plat dak. De nokrichting van de kap, een zadel- of schilddak, loopt evenwijdig aan de as van de straat. Veel daken hebben zowel aan de voor- als achterzijde dakkapellen. Waar de kap ontbreekt wordt vaak per pand een dakopbouw gerealiseerd. De daken worden als zij voorzien zijn van een kap gedekt door matte antracietkleurige of rode pannen.

De ruimtelijke - en stedenbouwkundige uitgangspunten zijn meegenomen bij het opstellen van de regels in het bestemmingsplan. Paragraaf 6.4 zet uiteen hoe de juridisch bindende delen van het bestemmingsplan, de regels, de verbeelding en de waarderingskaart, zijn vormgegeven.

5.2.4 Uitbreiding / aanpassing van de woning

Bij bestaande woningen neemt in de regel de wens tot veranderingen in en aan de woning toe naarmate de woning ouder is. Aanvragen hebben meestal betrekking op de uitbreiding van de woonruimte, het luxer maken van de woning, of een grotere berging/garageruimte in de achter- of zijtuin. Nieuwe wensen hangen voor een groot deel samen met een verandering van levensfase (bijvoorbeeld kinderen krijgen of de deur uit, hoger inkomen, pensionering). Ook maatschappelijke veranderingen, zoals de wens om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen, kunnen een reden zijn voor aanpassing.

Dit plan voorziet hierin door regels op te nemen voor standaard uitbreidingen waarvan verwacht wordt dat deze geen onevenredige invloed hebben op het straatbeeld, op de cultuurhistorische waarden, de privacy en de bezonning van de directe omgeving en het daklandschap. Te denken valt hierbij aan aan- en uitbouwen, dakkapellen, bijgebouwen en andere ondergeschikte uitbreidingen.

In principe kan in het plangebied worden toegestaan om een opbouw te plaatsen waar een bebouwing staat van twee lagen. Om meer rust en uniformiteit terug te brengen in deze buurt wordt in dit bestemmingsplan gewerkt met het toekennen van trends in de vorm van dakopbouwen en kappen.

5.2.5 Trends

Trends zijn de binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen (uitbreiding ten opzichte van de oorspronkelijke woning), kapvormen of dakkapellen die juridisch, technisch en vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit passend zijn en daardoor de "blauwdruk" vormen van toekomstige uitbreidingen. In het geval dat er meerdere dakopbouwen zijn gerealiseerd wordt de meest voorkomende vorm als trend benoemd (50% criterium). Ter behoud of bevordering van een rustig straatbeeld zijn per straat trends in dakopbouwen geïnventariseerd en direct mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Er komen in dit plangebied acht trends voor, deze zijn schematisch toegelicht in paragraaf 6.5 .

In bijlage 5 staat waar de trends voorkomen. Als er geen trend is aangegeven zijn de standaard uitbreidingen toegestaan. Op de verbeelding zijn de trends voor dakopbouwen opgenomen met specifieke bouwaanduidingen.

5.3 Functionele Aspecten

5.3.1 Uitgangspunt is het vastleggen van de bestaande situatie

Het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals is een op hoofdlijnen consoliderend plan. Daarom is in veel gevallen de vergunde/bestaande situatie als uitgangspunt genomen voor de toegekende bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3.2 Wonen is de belangrijkste functie

Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit woningen. De woonfunctie blijft in het nieuwe plan behouden. In woningen is het mogelijk om onder voorwaarden een aan-huis-verbonden-beroep uit te oefenen of gastouderopvang of bed & breakfast aan te bieden.

Beroepsmatige activiteiten aan huis

Werken aan huis kan een bijdrage leveren aan het plaatselijke (met name dienstverlenende) voorzieningenniveau. Het toestaan van beroepsmatige activiteiten aan huis kan de economische ontwikkeling stimuleren. Het starten van een bedrijf is op deze wijze heel laagdrempelig. Veel ondernemers zijn op deze manier begonnen. Binnen de ruimtelijk-functionele opzet van bestaande woonwijken zijn de mogelijkheden van het toestaan van beroepsmatige activiteiten aan huis uiteraard beperkt. Overlast voor het wonen moet namelijk voorkomen worden, omdat bijvoorbeeld het verkeerssysteem en de verkaveling niet inspelen op andere functies en de gevolgen daarvan. Ook mag het werken de woonfunctie niet verdrijven. Kortom: de gemeente staat in principe positief tegenover deze ontwikkeling zonder de mogelijke nadelen uit het oog te verliezen. Het gebruiken en inrichten van woningen en bijgebouwen voor beroepsmatige activiteiten aan huis is mogelijk als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo zijn alleen dienstverlenende beroepen mogelijk en mag er geen overlast voor de woonomgeving ontstaan. Bovendien geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie gehandhaafd dient te blijven. De omvang van de beroepsmatige activiteiten wordt daarom in de regels gelimiteerd: 35 procent van het brutovloeroppervlak van een woning tot een maximum van 50 m2 mag voor beroepsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt.

Aan huis verbonden, dienstverlenende beroepen kunnen bijvoorbeeld zijn: kleine adviesbureaus, kleine financiële instellingen, pedicures en praktijkruimten voor de zogenaamde vrije beroepen zoals arts, tandarts en notaris. Bed & breakfast is toegestaan voor zover het maximaal 4 personen tegelijk over maximaal 2 kamers betreft.

5.3.3 Concentratie detailhandel

Het aantal winkels in het plangebied is in de loop van de tijd sterk afgenomen. Voormalige buurtwinkels zijn in veel gevallen getransformeerd naar woningen. Vooral het bestemmingsplan Frans Hals / Patrimonium kende aan veel locaties de mogelijkheid toe om detailhandel te realiseren. Hiervan is tot op heden nauwelijks tot geen gebruik gemaakt. Inzet van dit bestemmingsplan is het concentreren van detailhandelsvestigingen op een beperkt aantal locaties. Door concentratie kunnen de bij elkaar gelegen detailhandelsvestigingen elkaar namelijk versterken.

Langs de Schoterweg is bijvoorbeeld een locatie waar het stedelijke leven zich kan concentreren en is er ruimte voor winkels, bedrijven en voorzieningen. In de Kleverparkbuurt-zuid bevindt zich het winkelcentrum Kleverpark. Ook hier is het wenselijk om de detailhandelsfunctie te behouden. Daarnaast bevinden zich in de Santpoorterstraat en op een deel van het Santpoorterplein ook een concentratie van detailhandel en aanverwante functies. De huidige detailhandel blijft verder mogelijk op de huidige locaties. Voor een aantal panden in het plangebied verdwijnt echter de mogelijkheid om daar detailhandel te vestigen, met name in de Frans Halsbuurt. In de betreffende panden is al sinds lange tijd geen detailhandel meer gevestigd of is er nooit detailhandel geweest. Omdat de detailhandel wordt geconcentreerd langs de Schoterweg, in het winkelcentrum Kleverpark en in delen van de Santpoorterstraat en het Santpoorterplein zijn nieuwe detailhandelsvestigingen niet wenselijk. Uitbreiding van verspreid liggende winkels in het plangebied wordt voorkomen door deze functie niet langer mogelijk te maken voor een aantal verspreid liggende panden waar het op dit moment toegestaan is om een winkel te realiseren. Dit voorkomt dat de bestaande structuur van de detailhandel in dit stadsdeel en Haarlem als geheel niet (verder) verzwakt. Veel van deze panden behouden wel een brede bestemming die mogelijkheden biedt om aan de panden een toekomstbestendige invulling te geven. De toegekende bestemming is vaak 'Gemengd'. Hierbij geldt dat er nog steeds sprake is van voldoende functiemenging in het plangebied voor het optimaal functioneren van deze buurten. Voor het wijzigen van de gebruiksmogelijkheden is gekeken naar:

  • de locatie;
  • de bouwkundige eigenschappen van het gebouw;
  • het huidige gebruik en het gebruik in het verleden;
  • de vergunde situatie.

5.3.4 Behoud en verbreding maatschappelijke functies

Samenhang, multifunctionaliteit en clustering zijn het uitgangspunt voor de maatschappelijke functies in het plangebied. Voor deze gebouwen is het mogelijk om in enige mate uitwisseling van (maatschappelijke) functies te realiseren. Hierbij is in een aantal gevallen wel maatwerk vereist omdat niet alle functies dezelfde ruimtelijke impact en uitstraling hebben.

Aan het Frans Halsplein is het net als in het voorgaande bestemmingsplan mogelijk om sociaal-maatschappelijke functies te vestigen. Verder wordt ingezet op het behoud en versterking van de onderwijs- en sportaccommodaties aan de westzijde van het plangebied bij het Badmintonpad.

5.3.5 Horeca op maat bestemmen

Bestaande legale horecagelegenheden binnen het plangebied worden opgenomen. Deze horecagelegenheden zijn aangeduid met een functieaanduiding op de verbeelding. Bestaande rechten voor het vestigen van nieuwe horeca worden daarnaast overgenomen voor zover het ruimtelijk voorstelbare locaties betreft. Het gaat dan bijvoorbeeld om het winkelcentrum Kleverpark en de Schoterweg.

Daarnaast geldt dat voor het Ripperdaterrein net als in het voorheen geldende bestemmingsplan voor een aantal plaatsen de mogelijkheid is opgenomen voor het realiseren van een nieuwe horecavestiging op de begane grond. Een horecavestiging wordt gezien als een belangrijke kwaliteitstoevoeging in dat gebied. Om de mogelijkheden voor een horecavestiging op het Ripperdaterrein op dit moment niet teveel te beperken is een aantal mogelijke locaties opgenomen die hiervoor uit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt in aanmerking komen. Wel is bepaald dat een horecavestiging een oppervlakte mag hebben van maximaal 200m².

5.4 Ontwikkelingen

5.4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is een op hoofdlijnen consoliderend plan. Dat wil echter niet zeggen dat er geen initiatieven in het plangebied zijn waarvoor dit bestemmingsplan als planologisch-juridische basis kan dienen. Ook herstelt dit bestemmingsplan enkele onvolkomenheden uit de geldende bestemmingsplannen die het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals gaat vervangen.

Dit bestemmingsplan maakt eventuele toekomstige nieuwbouwplannen aan het Badmintonpad mogelijk met een aantal wijzigingsbevoegdheden die reeds waren opgenomen in het vorige bestemmingsplan. Voor de nieuwe badmintonhal ligt er inmiddels een onherroepelijk wijzigingsplan. Dit onherroepelijke plan is overgenomen in dit bestemmingsplan. Daarnaast is net als in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de Verspronckweg 150 om de bestemming 'Maatschappelijk' onder voorwaarden te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt de herontwikkeling van deze locatie mogelijk.

5.4.2 Planologisch-juridisch mogelijk gemaakte ontwikkelingen

5.4.3 Overige ontwikkelingen

Voor de in deze paragraaf beschreven ontwikkelingen is dit bestemmingsplan niet de planologisch-juridische basis. Deze ontwikkelingen zullen, indien ruimtelijk aanvaardbaar, via een aparte ruimtelijke procedure planologisch-juridisch mogelijk gemaakt kunnen worden.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Dit zijn het toepassen van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals 'Wonen' of 'Bedrijf'. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Juridische Planopzet

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.

De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP in de volgende 4 hoofdstukken uiteen:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen, die in de regels worden gehanteerd. Dit voorkomt dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.


Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen schrijft de SVBP dwingend voor.

6.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Een bestemming brengt tot uitdrukking welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingen worden gescheiden door bestemmingsgrenzen.

6.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 22)

Deze regel voorkomt dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden al meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Algemene bouwregels (artikel 23)

In dit artikel zijn de regels voor het bouwen van onder andere gebouwen, dakopbouwen en aan- en uitbouwen gedetailleerd vastgelegd. Omdat het overgrote deel van het plangebied binnen het beschermd stadsgezicht ligt zijn de daarop van toepassing zijnde regels ook bij dat artikel 20 ondergebracht. Deze regels gelden naast de in een aantal bestemmingen genoemde specifieke bouwregels.

Er zijn algemene bouwregels opgenomen voor het bouwvlak, de voorgevelrooilijn en de gevelindeling voor orde 1 en orde 2 panden. Op basis van de bouwregels voor gebouwen geldt dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding orde - 1' en 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de bestaande gevelindeling van gevels, voor zover gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied, gehandhaafd dient te blijven. Deze regel geldt niet indien gebouwd wordt overeenkomstige de op de verbeelding aangeduide trend.
Voor ordepanden geldt een strenger welstandsregime. Voor monumenten geldt daarbij dat voor aanpassingen aan, ontsieringen van of het in gevaar brengen van een monument een omgevingsvergunning is vereist. Zo kan er, ondanks het aanpassen van de gevel, toch enige invloed op de uiterlijke verschijningsvorm van het pand worden uitgeoefend. Gelet hierop zal naar verwachting het risico op grootschalige inbreuk op de nu beschreven cultuurhistorische waarden gering zijn.

Voor ordepanden geldt eveneens dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding orde - 1' en 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de bestaande nokrichting, kap- of dakvorm gehandhaafd dient te blijven. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt indien gebouwd wordt overeenkomstig de op de verbeelding aangeduide trend. Of bij ondergeschikte onderdelen zoals dakkapellen en/of dakdoorbrekingen. Voor monumenten geldt daarbij dat voor aanpassingen aan, ontsieringen van of het in gevaar brengen van een monument een omgevingsvergunning is vereist. Net als bij de gevelindeling kan met een binnenplanse afwijking meegewerkt worden aan het realiseren van een extra bouwlaag, als voldaan wordt aan de afwijkingscriteria zoals genoemd in artikel 23.2.1 onder h.

Verder bevat dit artikel met name bepalingen over hoogtes, bebouwingspercentages en dakopbouwen.

Het is mogelijk om af te wijken van de algemene bouwregels indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 23.2.1 onder h.

Algemene gebruiksregels (artikel 24)

De artikelen 24.1 en 24.2 leggen een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de Beleidsregels parkeernormen van de gemeente Haarlem. De parkeernormen liggen niet vast in het bestemmingsplan maar in de gemeentelijke beleidsregels. Het voordeel daarvan is dat het bestemmingsplan niet gewijzigd hoeft te worden wanneer er behoefte is aan het wijzigen van de parkeernormen. Het wijzigen van de Beleidsregels parkeernormen volstaat daarvoor. In de gemeentelijke beleidsregels is aangegeven wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's en het laden of lossen van goederen. Ook de mogelijkheden om af te wijken van de geldende parkeernormen staan omschreven in het parkeerbeleid. Indien er een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend waardoor de parkeerbehoefte wijzigt, zal getoetst worden aan de Beleidsregels parkeernormen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

De bepaling in artikel 24.3 geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen gelden, tenzij dit in de specifieke gebruiksregels expliciet alsnog wordt toegestaan. Een dergelijke situatie doet zich binnen de bestemmingsregels niet voor. Wel komen aanvullende specifieke gebruiksregels voor binnen een aantal bestemmingen.

Algemene aanduidingsregels (artikel 25)

Het bestemmingsplan bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden. Hiermee kan het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan op een aantal punten wijzigen. De wijzigingen hebben te maken met voorziene aanpassingen binnen het plangebied en komen de flexibiliteit van het bestemmingsplan ten goede. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen in de vorm van gebiedsaanduidingen. Een dergelijke aanduiding verwijst naar een gebied waarvoor specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 (artikel 25.1)

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' is bebouwing mogelijk die geheel worden gebruikt voor sportvoorzieningen. Het bebouwingsvlak mag volledig worden bebouwd met een maximale bouwhoogte van 10 meter. Onder de gebouwen mag worden geparkeerd.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2 (artikel 25.2)

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' is bebouwing mogelijk die geheel wordt gebruikt voor sportvoorzieningen, dienstverlening, maatschappelijk en verkeer. Het bebouwingsvlak mag volledig worden bebouwd met een maximale bouwhoogte van 14 meter tenzij anders aangegeven in de regels. Onder de gebouwen mag worden geparkeerd.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 (artikel 25.3)

Deze wijzigingsbevoegdheid is bedoeld voor het opnieuw inrichten van de openbare ruimte die ontstaat na sloop van de bestaande badmintonhal en het fitnesscentrum. Ter plaatse hiervan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Sport', 'Verkeer' en 'Water' mogelijk. Hier mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 (artikel 25.4)

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 kan de bestemming 'Maatschappelijk' onder voorwaarden gewijzigd worden om te komen tot een toekomstbestendige herontwikkeling van het voormalige schoolgebouw aan de Verspronckweg 150.

Algemene afwijkingsregels (artikel 26)

Voor de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in bepaalde algemene afwijkingsregels voor het bevoegd gezag. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.

6.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 27)

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.


Slotregel (artikel 28)

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Bijlage 1 Zoneringslijst

De zoneringslijst is opgenomen in bijlage 1 van de regels en geeft (voor zover passend binnen de bestemming) op basis van de hindercategorie aan welk type activiteiten zijn toegestaan. Activiteiten die niet in de lijst omschreven staan kunnen – voor zover passend binnen de bestemming – worden beoordeeld op basis van de hinder die ze (kunnen) veroorzaken. Vanuit milieuoverwegingen (zoals lawaai en stank) zowel als vanuit ruimtelijke overwegingen (een bedrijf met een vloeroppervlak van 90 m2 ziet er geheel anders uit dan een bedrijf met een vloeroppervlak van 350 m2) is het wenselijk niet alle werkfuncties toe te laten. Daarom is als bijlage achter de regels een zogeheten Zoneringslijst opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. In deze bijlage wordt uiteengezet hoe de lijst is samengesteld en hoe de toetsing aan de Zoneringslijst verloopt. Naast deze planologische toetsing vindt ook altijd een toetsing plaats in het kader van de Wet milieubeheer (onder meer het verlenen van een milieuvergunning) wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt.

Milieuzonering is het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De in het gebied voorkomende activiteiten zijn overeenkomstig het huidige gebruik en bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor bestaande werkfuncties die een hogere milieucategorie hebben dan het bestemmingsplan toelaat worden geen uitbreidingsmogelijkheden geboden. De milieuhinder van de bedrijfsfuncties moet passen binnen de voor het gebied geldende categorieën van de zoneringslijst. Bedrijven met een hogere milieuhindercategorie zijn slechts toegestaan waar dat nader is aangeduid op de verbeelding.

6.3 Hoofdopzet Waarderingskaart

Een deel van het bestemmingsplangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Voor een groot deel van het gebied is een aanwijzing tot beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet op handen. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te behouden en een nadrukkelijke plaats te geven bij de verdere ontwikkeling binnen het gebied. In het geheel als beschermd stadsgezicht aan te wijzen gebied is het patroon van straten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing van belang. In het grootste deel van het (voorgenomen) beschermd stadsgezicht is het historisch karakter in sterke mate bewaard gebleven. Ook de profilering en inrichting van de openbare ruimten en de structuur van verkaveling en bebouwing is in een groot deel van het gebied nog blijven bestaan.

Er is voor het plangebied een waarderingskaart voor de gebouwde omgeving opgesteld. De waarderingskaart is een combinatie van de afzonderlijke gebouwen met de waardering van de stedenbouwkundige structuur. Doel van deze kaart is de beschermende werking van het beschermd stads- en dorpsgezicht in het bestemmingsplan juridisch en planologisch te regelen. De waarderingskaart vormt een onderdeel van de toelichting. De waarderingskaart is door middel van een indeling in twee verschillende orden (orde 1 en 2), ensembles en seriebouw gekoppeld aan een mate van bescherming in de planregels.

Daarnaast heeft de waarderingskaart een informatieve waarde naar bewoners en gebruikers van het plangebied. De waarderingskaart geeft immers inzicht in verschillende aspecten van het beschermd stadsgezicht op perceelniveau.

De verbeelding heeft een indirecte koppeling met de waarderingskaart. Op de verbeelding zijn gebouwen met Orde 1 en Orde 2 strak bestemd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke bebouwing hier is overgenomen. Voor orde 1 en 2 gebouwen moet de bestaande goothoogte worden gehandhaafd in combinatie met onder meer een te handhaven kaprichting of dakvorm.

Objectwaardering (waardering van afzonderlijke gebouwen)

Orde 1 (rood) betreft gebouwen die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet of de gemeentelijk monumentenverordening. In de Monumentenwet 1988 is onder meer bepaald dat het verboden is om monumenten af te breken of te wijzigen. De aangewezen beschermde monumenten zijn daarom conserverend opgenomen in het bestemmingsplan. Aangewezen gemeentelijke en rijksmonumenten worden op de waarderingskaart voorzien van de aanduiding 'Orde 1'. Dit heeft voornamelijk een informatieve waarde. De bescherming zelf is geregeld in de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordering. Het bestemmingsplan heeft geen directe invloed op de bescherming, onderhoud en herstel van het monument. Wel zal bij het bestemmen van de betreffende gebouwen en directe omgeving in het bestemmingsplan waar nodig rekening worden gehouden met de cultuurhistorische waarde.

Orde 2 (oranje) betreft gebouwen (ook bruggen) die ouder zijn dan vijftig jaar en die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. De toegevoegde waarde van deze bouwwerken heeft niet alleen betrekking op de aanwezigheid binnen het (voorgenomen) beschermd stadsgezicht, maar ook op individuele architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten van de bouwwerken. Behoud van de specifieke waarden van deze gebouwen voor de gevelwand is het uitgangspunt. Bijlage 6 van de toelichting bevat een omschrijving van de specifieke waarden per orde 2 pand.

Ensembles en seriebouw worden aangegeven op de kaart. Dit betreft gebouwen die in één bouwstroom zijn neergezet. Er is sprake van een ensemble als in de vormgeving van de verschillende gebouwen de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat. Seriebouw bestaat uit een aantal gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd. Voor ensembles en seriebouw geldt als uitgangspunt dat de samenhang tussen de verschillende gebouwen niet mag worden verstoord. Daarom dient een eventuele bouwkundige ingreep aan de kap/gevel van een onderdeel van een ensemble of seriebouw zodanig te gebeuren dat het betreffende ensemble of seriebouw niet in onevenredige mate wordt verstoord.

6.4 Hoofdopzet Verbeelding

6.4.1 Inventarisatie plangebied

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van behoud van de bestaande situatie waarbij vervanging binnen grenzen mogelijk wordt gemaakt. De bestaande bebouwing wordt daarom positief bestemd.

De gemeente Haarlem heeft op de volgende wijze onderzoek gedaan om de bestaande situatie goed in beeld te brengen voor van de totstandkoming van dit bestemmingsplan en de verbeelding in het bijzonder:

  • bouwblokonderzoek, rapportages;
  • daarnaast zijn er meerdere locatiebezoeken gebracht aan het plangebied door de kerngroep(leden) om specifieke situaties te controleren of correct in beeld te krijgen;
  • waar nodig is er een analyse gemaakt van de luchtfoto's uit 2015 en de 360° foto's zoals beschikbaar via het gemeentelijke interne informatienetwerk Stroomlijn;
  • waar nodig is voor dit bestemmingsplan het gemeentelijke bouwarchief geraadpleegd met bouwvergunningen, omgevingsvergunningen en vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen.

Met de informatie van deze bronnen is een compleet beeld van het plangebied ontstaan op basis waarvan de bestemmingen, de bouw- en gebruiksmogelijkheden en de bouwvlakken op de verbeelding konden worden vastgelegd en in de regels konden worden geregeld.

6.4.2 Opbouw verbeelding

De verbeelding is opgebouwd uit verschillende elementen. Dit zijn:

  • bestemmingen;
  • dubbelbestemmingen;
  • bouwvlakken;
  • diverse aanduidingen.

Hieronder wordt verder uitgelegd wat deze elementen inhouden.

Bestemmingen

Op de verbeelding zijn in verschillende kleuren de bestemmingen weergegeven. De bestemmingen zijn begrensd door bestemmingsgrenzen. In de regels is per bestemming aangegeven wat deze bestemming inhoudt en welke bouw- en gebruiksregels gelden voor die betreffende bestemming. Voorbeelden van veel voorkomende bestemmingen zijn 'Wonen' en 'Verkeer'. Soms worden ook verzamelbestemmingen toegepast waarbinnen een grotere diversiteit aan functies mogelijk is zoals 'Gemengd - 1'. Ter onderscheid met de dubbelbestemmingen worden de bestemmingen ook wel enkelvoudige bestemmingen genoemd.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn een aparte vorm van bestemmingen. Dubbelbestemmingen beslaan veelal een groter gebied en omvatten vaak meerdere enkelvoudige bestemmingen. Op de verbeelding zijn ze opgenomen door middel van een arcering. De regels van de dubbelbestemmingen gaan vóór ten opzichte van de regels van de enkelvoudige bestemmingen. Dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van specifieke sectorale belangen. Zo is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' gericht op de bescherming van het stadsgezicht en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op de bescherming van de archeologische waarden in de ondergrond. Een andere dubbelbestemming is die voor diverse typen grotere leidingen zoals 'Leiding - Water' die is opgenomen ter bescherming van de betreffende (hoofdtransport)leiding. Voor de dubbelbestemmingen geldt net als voor de enkelvoudige bestemmingen dat in de regels de specifieke bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen.

Aanduidingen

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming nader of specifieker te regelen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen opgenomen:

  1. bouwvlakken;
  2. functieaanduidingen;
  3. bouwaanduidingen (zie ook paragraaf 6.3);
  4. maatvoeringen;
  5. figuren;
  6. gebiedsaanduidingen.

1. bouwvlakken

Bouwvlakken zijn een noodzakelijk onderdeel van de verbeelding. Bouwvlakken bestaan uit dikke zwarte lijnen, die aangeven waarbinnen hoofdbebouwing is toegestaan. Bouwvlakken bepalen veelal ook de voorgevelrooilijn van gebouwen of clusters van gebouwen, waardoor ze een belangrijk element vormen bij de bescherming van een bepaald straatbeeld. Ook de achtergevelrooilijn wordt vaak al bepaald met een deel van de bouwvlaklijn. Hier geldt echter vaak een vergunningsvrije bouwmogelijkheid, waar er hier minder sprake is van een beschermend karakter in vergelijking met de voorgevelzijde.

In de meeste gevallen laten de bouwvlakken op de verbeelding in combinatie met de bouwregels, verbetering, vernieuwing, bescheiden vergroting of vervanging met gelijkwaardige bouw toe. Daarbij is rekening gehouden met de nodige flexibiliteit, kwaliteitseisen voor de bebouwing, de woonomgeving en bereikbaarheid. Over het algemeen zijn de bebouwingsgrenzen van de geldende bestemmingsplannen overgenomen. Daar waar met een ontheffing is afgeweken van het geldende beleid is de nieuw ontstane situatie opgenomen.

2. functieaanduidingen

Functieaanduidingen zijn er in vele soorten en maten. De benaming van de diverse functieaanduidingen ligt vast in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. Een functieaanduiding is op de verbeelding opgenomen om binnen een bestemming maatwerk te kunnen leveren voor het gebruik. Het is daarbij doorgaans niet wenselijk of mogelijk om de aangeduide functie in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van het gebruik, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van gebruikte functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'horeca tot en met categorie 2' en 'kinderdagverblijf'.

3. bouwaanduidingen

Bouwaanduidingen geven specifieke bouwmogelijkheden aan. Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. De benaming van de diverse bouwaanduidingen liggen vast in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Een bouwaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd voor de bouwmogelijkheden. Het is daarbij doorgaans niet wenselijk of mogelijk om de betreffende bebouwing in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen. Een voorbeeld van een bouwaanduiding is 'onderdoorgang'. De in Haarlem meest gebruikte specifieke bouwaanduiding hangt samen met het beschermde stadsgezicht en de daarbij toegepaste 'ordes'. Voor dit plangebied zijn de meest relevante aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' (voor monumenten) en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' (voor beeldbepalende panden ouder dan 50 jaar).

4. maatvoeringen

Maatvoeringsaanduidingen hebben in dit bestemmingsplan betrekking op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel voor het bouwen als voor het gebruik. Het bestemmingsplan hanteert de volgende maatvoeringaanduidingen:

  • maatvoeringsvlak;
  • maximum goothoogte;
  • maximum bouwhoogte;
  • maximum bebouwingspercentage;
  • maximum goothoogte, maximum bouwhoogte;
  • maximum goothoogte, maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage;
  • maximum vloeroppervlakte.

De opgenomen maten zijn in hele meters en naar boven afgerond.

maatvoeringsvlak

Een maatvoeringsvlak geeft de hoogte weer op de verbeelding. Vaak is dit gekoppeld aan een (deel van een) bouwvlak en geeft een maatvoeringsvlak de verschillende hoogtes weer. In enkele gevallen is bestaande bebouwing in tuinen hoger dan de bestemmingsregels standaard toestaan. Dan wordt een maatvoeringsvlak om de betreffende bebouwing geplaatst met daarin een aanduiding 'maximum goothoogte' of 'maximum bouwhoogte'.

maximum goothoogte

De aanduiding maximum goothoogte is gebruikt in bouwvlakken die maximaal tot een op de verbeelding aangegeven hoogte mogen worden bebouwd en waarbij het niet bezwaarlijk is om lager dan die aangegeven waarde te bouwen.

maximum bouwhoogte

De aanduiding maximum bouwhoogte is gebruikt in bouwvlakken die maximaal tot een bepaalde hoogte mogen worden bebouwd en waarbij het niet bezwaarlijk is om lager dan die aangegeven waarde te bouwen.

De aanduiding 'maximum bouwhoogte' wordt gebruikt in de bestemmingen 'Tuin' wanneer de maximum hoogte van 3 meter wordt overschreden. De daadwerkelijke bouwhoogte is opgenomen.

maximum bebouwingspercentage

De maximale oppervlakte van het bouwvlak dat bebouwd mag worden uitgedrukt in percentage.

maximum goothoogte, maximum bouwhoogte

Deze aanduiding is gebruikt voor bebouwing waarvan de toegestane maximum bouwhoogte anders is dan wat gebruikelijk is toegestaan boven de maximaal toegestane goothoogte.

maximum goothoogte, maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage

Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat de toegestane maximum bouwhoogte anders is dan wat gebruikelijk is toegestaan boven de maximaal toegestane goothoogte waarbij ook regels gelden voor het percentage dat bebouwd mag worden.

maximum vloeroppervlakte

De aanduiding 'maximum vloeroppervlakte' is toegepast voor het Ripperdaterrein. Daar geldt dat op de locaties waar horeca is toegestaan, een horecavestiging een oppervlakte mag hebben van maximaal 200m²

5. figuren

Figuren hebben in tegenstelling tot de andere aanduidingen geen betrekking op een vlak. Een figuur bestaat altijd uit lijnstukken. Een figuur is in dit bestemmingsplan gebruikt voor de waterleiding waarvoor een goede planologische regeling noodzakelijk is. Dit is de 'hartlijn leiding - water'.

6. gebiedsaanduidingen

Gebiedsaanduidingen zijn op de verbeelding opgenomen om voor een op de verbeelding afgebakend gebied een specifieke regeling op te kunnen nemen. Het gat in dit plangebied om wijzigingsgebieden, waarvoor de bestemming gewijzigd kan worden. Dit wordt op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduidingen 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1', 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2', 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4'. Op de verbeelding zijn de gebiedsaanduidingen herkenbaar door schuin roodgekleurde arceringen.

6.5 Overzicht Bouwmogelijkheden Op/in Het Dak

Het dak en/of de kap biedt ruimte aan diverse uitbreidingsmogelijkheden. In de volgende subparagrafen is een overzicht gegeven van de bouwmogelijkheden op en in het dak die zijn opgenomen in de regels behorende bij artikel 20 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' en in de algemene bouwregels zoals genoemd in artikel 23. Naast de standaard regels voor dakkapellen en kappen en dakterrassen zijn de diverse in het plan voorkomende trends beschreven en gevisualiseerd.

6.5.1 Kapvormen

Het uitgangspunt is eenheid en aansluiting op de trend indien er een trend aanwezig is. Dit geldt zowel voor het volume als voor de materialisering.

In de basis bestaat een kap uit twee of meer dakvlakken die onder een hoek tussen de 30° en 70° graden samenkomen in een nok. Waar een kap grenst aan openbaar toegankelijk gebied of niet wordt "opgesloten" tussen bebouwing dient ook daar het dakvlak of de dakvlakken te worden afgeschuind.

Een variant op de kap is het veel voorkomende mansardedak. De bovenste dakvlakken hebben veelal een hellingshoek die kleiner is dan 30 graden. De algemene bouwregels voorzien in die mogelijkheid.

Een andere variant is een gedeeltelijk plat dak. Indien het platte deel van het dak minder bedraagt dan de helft van de diepte of de breedte van het gebouw wordt dit nog steeds als kap gezien.

De kapvormen van orde 1 en orde 2 gebouwen dienen gehandhaafd te blijven. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid af te wijken indien het toevoegen van een kap of het wijzigen van een kapvorm gezien wordt als een herstel of een verbetering van het historische daklandschap.

verplicht

Tabel 6: bouw- en afwijkingsmogelijkheden kapvormen

Zie voor de bouwregels de artikelen 20.2 en 23.1.1.

6.5.2 Dakkapellen

In kappen en afgeschuinde dakvlakken bestaat de mogelijkheid om door middel van een dakkapel de (woon)ruimte in de kaplaag te vergroten. In onderstaand overzicht zijn de diverse basis bouwmogelijkheden en ook de afwijkingsmogelijkheden gevisualiseerd.

verplicht

Tabel 7: bouw- en afwijkingsmogelijkheden dakkapellen

Zie voor bouwregels de artikelen 20.2 en23.1.1.

6.5.3 Opbouw 70-70

Het uitgangspunt is eenheid en aansluiting op de trend voor zover deze aanwezig is. Dit geldt voor zowel het volume als de materialisering. Een dakopbouw mag maximaal 3 meter boven de maximale goothoogte en bestaande goothoogte bij orde 1 en orde 2 gebouwen worden gebouwd, rekening houdend met de aangegeven hellingshoeken en daartussen voorzien van een platte afdekking.

Als er al opbouwen aanwezig zijn met een flauwere dakhelling aan de voorzijde dan dient hierop te worden aangesloten.

Op hoeken dienen in ieder geval de naar de openbare weg gekeerde dakvlakken te worden afgeschuind.

De achterkant mag recht worden uitgevoerd binnen de contour "70° graden voor, 3 meter hoog en 70 graden achter". De achtergevel mag recht worden opgetrokken mits wordt voldaan aan voldoende afstand ten opzichte van omliggende bebouwing zoals weergegeven in de regels.

De uitbreiding biedt mogelijkheid tot vergroten woonkwaliteit passend in het straatbeeld en schaal. Een dergelijke uitbreiding leidt niet tot onevenredige aantasting van privacy en bezonning van de directe woonomgeving.

verplicht

Tabel 8: bouwmogelijkheden opbouw (70-70)

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.1.

6.5.4 Opbouw 1

Het uitgangspunt is eenheid en aansluiting op de trend zowel voor wat betreft volume als materialisering. De hoogte van de dakopbouw mag maximaal 3 meter boven de maximale goothoogte en bestaande goothoogte bij orde 1 en orde 2 gebouwen liggen. De voorzijde dient minimaal 1 meter terug te liggen aan de straatzijde(n).

De achterkant mag recht worden uitgevoerd binnen de contour "70 graden voor 3 meter hoog en 70 graden achter".

De achtergevel mag recht worden opgetrokken mits wordt voldaan aan voldoende afstand ten opzichte van omliggende bebouwing zoals weergegeven in de regels. Deze uitbreiding biedt de mogelijkheid tot het vergroten van de woonkwaliteit die past in het straatbeeld en schaal. Een dergelijke uitbreiding leidt niet tot onevenredige aantasting van de privacy en bezonning van de directe woonomgeving.

Afwijkingen:

  • 50% bouwen op de voorgevelrooilijn ten behoeve van accent expressie.

Afwijking toegestaan om 50% te bouwen op de voorgevelrooilijn. Beoogde straatbeeld voldoet aan gestelde uitgangspunten met betrekking tot straatbeeld, schaal en samenhang. Materialisering aansluitend op bestaande.

  • Toestaan terrassen aan voorzijde.

Afwijking toegestaan met terras aan de voorzijde en privacyscherm volgens trend. Beoogde straatbeeld voldoet aan gestelde uitgangspunten met betrekking tot straatbeeld, schaal en samenhang. Materialisering aansluitend op bestaande.

verplicht

Tabel 9: bouw- en afwijkingsmogelijkheden opbouw 1

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.1.

6.5.5 Opbouw 2

Kap mag worden doorgetrokken tot maximaal 3 meter boven de maximale goothoogte en bestaande goothoogte bij orde 1 en orde 2 gebouwen.

De achtergevel mag recht worden opgetrokken mits wordt voldaan aan voldoende afstand ten opzichte van omliggende bebouwing zoals weergegeven in de regels. Deze uitbreiding biedt de mogelijkheid tot het vergroten van de woonkwaliteit die past in het straatbeeld en schaal. Een dergelijke uitbreiding leidt niet tot onevenredige aantasting van de privacy en bezonning van de directe woonomgeving.

Bij de adressen Meester Cornelisstraat 60 tot en met 102 mag de hoogte van de extra bouwlagen boven de bestaande goothoogte niet meer dan 6 meter bedragen waarbij de diepte van de vierde bouwlaag de oorspronkelijke achtergevelrooilijn van de zolderverdieping niet mag overschrijden.

Gezien het aantal gerealiseerde opbouwen ontstaat een eenheid qua straatbeeld met behoud van aanwezige schaal. Beoogde straatbeeld voldoet aan gestelde uitgangspunten met betrekking tot straatbeeld, schaal en samenhang. Materialisering aansluitend op bestaande.

verplicht

Tabel 10: bouw- en afwijkingsmogelijkheden opbouw 2

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.1.

6.5.6 Opbouw 3

Kap mag worden doorgetrokken tot maximaal 3 meter boven de maximale goothoogte met aangegeven hellingshoek zijgevels.

Gezien het aantal gerealiseerde opbouwen ontstaat een eenheid qua straatbeeld met behoud van aanwezige schaal. Beoogde straatbeeld voldoet aan gestelde uitgangspunten met betrekking tot straatbeeld, schaal en samenhang. Materialisering aansluitend op bestaande.

verplicht

Tabel 11: bouw- en afwijkingsmogelijkheden opbouw 3

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.1.

6.5.7 Recht optrekken achterzijde

De achtergevel mag recht worden opgetrokken aan de achterzijde tot maximaal 4 meter boven de maximale goothoogte en bestaande goothoogte bij orde 1 en orde 2 gebouwen. De bestaande nokhoogte mag hierbij niet worden overschreden.

De uitbreiding biedt de mogelijkheid tot het vergroten van de woonkwaliteit die passend is in het straatbeeld en de schaal. Een dergelijke uitbreiding leidt niet tot onevenredige aantasting van privacy en bezonning van de directe woonomgeving.

verplicht

Tabel 12: bouw- en afwijkingsmogelijkheden recht optrekken achterzijde

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.1.

6.5.8 Mansardekap

Het uitgangspunt is eenheid en aansluiting op de trend voor zover deze aanwezig is. Dit geldt voor zowel het volume als de materialisering. Mansardekap met aangegeven hellingshoeken en maximaal 4 meter boven maximale goothoogte (6 meter) toegestaan.

verplicht

Tabel 13: bouw- en afwijkingsmogelijkheden mansardekap

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.1.

6.5.9 Nokverhoging

De dakhelling is te flauw om dakkapellen toe te staan. Dakhelling volgens aangegeven hellingshoeken waardoor dakkapellen mogelijk zijn welke voldoen aan de basisvorm.

Dakverhoging biedt mogelijkheid tot vergroten wooncomfort passend in het straatbeeld en schaal.

Beoogde straatbeeld voldoet aan gestelde uitgangspunten met betrekking tot straatbeeld, schaal en samenhang. Materialisering aansluitend op bestaande.

verplicht

Tabel 14: bouw- en afwijkingsmogelijkheden nokverhoging

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.1.

6.5.10 Bijzondere dakopbouw

Aan de Maerten van Heemskerckstraat 4a tot en met 4h, en 28 tot en met 40 is door de architect een trend ontworpen waarbij zowel aan de voor- als achterzijde de gevel recht mag worden opgetrokken 1 meter terugliggend. Een vastgelegd deel van de voorgevel moet 1,5 meter terugliggend zijn. Afschuinen onder een hoek van 70 graden is niet toegestaan.

verplichtverplicht

Tabel 15: bouw- en afwijkingsmogelijkheden bijzondere dakopbouw

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.1.

6.5.11 Dakterrassen

verplicht

Tabel 16: bouwmogelijkheden dakterrassen

Zie voor de bouwregels artikel 23.1.2.

De trends voor dakopbouwen zijn in de verbeelding opgenomen via diverse bouwaanduidingen. Dit zijn de:

  • specifieke bouwaanduiding - opbouw 70-70
  • specifieke bouwaanduiding - opbouw 1
  • specifieke bouwaanduiding - opbouw 2
  • specifieke bouwaanduiding - opbouw 3
  • specifieke bouwaanduiding - recht optrekken achterzijde
  • specifieke bouwaanduiding - mansardekap
  • specifieke bouwaanduiding - nokverhoging
  • specifieke bouwaanduiding - bijzondere dakopbouw

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid En Handhaving

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan ook een exploitatieplan moet vaststellen als het kostenverhaal bij bouwplannen niet is verzekerd.

Het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals maakt geen nieuwe bouwplannen mogelijk als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er is dus geen plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplan is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop- of nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.

De plankosten van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente Haarlem.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid En Overleg

7.2.1 Wettelijk vooroverleg

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan op 26 maart 2015 toegezonden aan de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Ministerie van Defensie;
  • Ministerie van EL&I;
  • ProRail;
  • NS;
  • Brandweer Kennemerland;
  • Gemeente Bloemendaal;
  • Liander.

Op 31 maart 2015 is het conceptontwerpbestemmingsplan ook toegezonden aan:

  • Wijkraad Kleverpark;
  • Wijkraad Frans Hals;
  • Woonstichting De Key.

Dit bestemmingsplan wordt op het internet gepubliceerd. De werking van de Wet bescherming persoonsgegevens strekt zich niet uit tot gegevens over ondernemingen die behoren tot een rechtspersoon. Deze namen zijn daarom ook niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die beroepsmatig bij de procedure zijn betrokken (zoals advocaten en gemachtigden).

De volgende instanties hebben niet gereageerd:

  • Rijkswaterstaat;
  • Ministerie van Defensie;
  • Ministerie van EL&I;
  • NS;
  • Brandweer Kennemerland.

De volgende instanties hebben schriftelijk aangegeven geen opmerkingen op het conceptontwerpbestemmingsplan te hebben:

  • Gemeente Bloemendaal;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Prorail.

De volgende instanties hebben schriftelijk hun opmerkingen kenbaar gemaakt:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Liander;
  • Wijkraad Kleverpark;
  • Wijkraad Frans Hals;
  • Woonstichting De Key.

Hierna volgt een reactie daarop van het gemeentebestuur. De ingezonden reacties zijn samengevat. De volledige schriftelijke reacties zijn toegevoegd bij de toelichting van het bestemmingsplan. Het kan zijn dat wij een deel van de reactie niet of niet helemaal beschrijven. Dan hebben wij bij de beoordeling toch rekening gehouden met dat deel.

Reactie Provincie Noord Holland Antwoord gemeente
Het conceptontwerpbestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals geeft aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen:
- Provinciaal milieubeleidsplan Noord-Holland
De toelichting gaat niet in op het Milieubeleidsplan 2015-2018 (vastgesteld op 15 december 2014). Het plan is hier te vinden: http://www.noord-holland.nl/web/Themas/Milieu/Provinciaal-Milieubeleidsplan.htm
Afhankelijk van jullie beoordeling van dat document kun je ook volstaan met de vermelding dat er geen voor dit plangebied van belang zijnde zaken spelen.
Er is een paragraaf toegevoegd aan de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan die ingaat op het Provinciaal Milieubeleidsplan
§ 3.3.4 Provinciaal Waterplan 2010-2015
De tekst is gedateerd.
De ontwerp-Watervisie heeft vanaf 6 januari 2015 voor zes weken ter inzage gelegen. In deze Watervisie bepaalt de provincie wat er tot 2021 op watergebied centraal moet staan.
De toelichting bij het bestemmingsplan gaat in op actueel vastgesteld relevant beleid. De Watervisie is nog geen vastgesteld document en is daarom vooralsnog niet opgenomen. Stellen Provinciale Staten de Watervisie vast voordat het bestemmingsplan ter vaststelling wordt aangeboden aan de gemeenteraad, dan wordt de Watervisie alsnog opgenomen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
- § 3.3.5 Archeologie
Deze tekst is achterhaald. De nota De waarde van cultuur (zie http://www.noord-holland.nl/web/Themas/Cultuur/Cultuurbeleid-1.htm) verwijst naar de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (zie http://www.noord-holland.nl/web/Digitaal-loket/Kaarten-en-data-1/Kaartviewers-1/Cultuur-en-cultuurhistorie-1.htm).
Afhankelijk van uw beoordeling van deze documenten kunt, naast de al bestaande verwijzing naar uw beleid (§4.13 van de toelichting en ook §3.4.10), ook volstaan met de vermelding dat er geen voor dit plangebied van belang zijnde zaken spelen.
De paragraaf in de toelichting die ingaat op het archeologische beleid is aangepast. Deze paragraaf gaat in op de Provinciale Cultuurnota en de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie.
- Tenslotte wijst de provincie op de aanstaande wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de Structuurvisie Noord-Holland 2040. De ter visie ligging is afgelopen.
De besluitvorming hierover (vaststelling wijzigingen van de verordening en de structuurvisie) vindt naar verwachting plaats na de zomer van dit jaar.
De toelichting bij het bestemmingsplan gaat in op actueel vastgesteld beleid. Stellen Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de Structuurvisie Noord-Holland 2040 gewijzigd vast voordat het bestemmingsplan ter vaststelling wordt aangeboden aan de gemeenteraad, dan wordt dit alsnog verwerkt in de toelichting bij het bestemmingsplan.

Reactie Liander Antwoord gemeente
Liander Infra West N.V. is eigenaar van een 50kV-kabelverbinding , gelegen langs de Verspronckweg. Liander N.V. is belast met het beheer, het onderhoud en de instandhouding van het hoogspanningsnet met een spanningsniveau tot en met 50kV. Verzocht wordt om binnen de bestemming 'Water' nutsvoorzieningen toe te staan. Geconstateerd wordt dat binnen de bestemming 'Bedrijf' nutsvoorzieningen alleen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' maar dat dit voor de kabelverbinding niet het geval is. Verzocht wordt verder om aan de gronden waarin de 50kV-kabelverbinding ligt een dubbelbestemming toe te kennen met passende bouwregels en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden. Er is overleg geweest met Liander. Resultaat van dit gesprek is dat 50kV leidingen niet opgenomen hoeven te worden in bestemmingsplannen. Verder worden alleen leidingenstroken die ruimtelijk relevant zijn met een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding.

Reactie Wijkraad Kleverpark Antwoord gemeente
In paragraaf 1.5 van de toelichting van het conceptontwerp ontbreekt het Ripperdaterrein bij het overzicht van geldende planologische regelingen. De wijkraad meent dat het Ripperdaterrein in een apart bestemmingsplan is vastgelegd. Het geldende bestemmingsplan voor het Ripperdaterrein is Frans Hals / Patrimonium. Dit bestemmingsplan staat in de paragraaf over de geldende planologische regelingen. Aanpassing daarvan is daarom niet nodig.

Reactie Wijkraad Frans Hals Antwoord gemeente
De bestemming 'Groen' van de groenstroken langs de Ripperdasingel ten zuiden en ten oosten van verpleeghuis Overspaarne is gewijzigd in de bestemming 'Verkeer'. Wij zouden de bestemming 'Groen' willen behouden Het omzetten van de gronden waar de wijkraad op doelt naar de bestemming 'Verkeer' betreft een vergissing. Deze gronden krijgen in het ontwerpbestemmingsplan daarom de bestemming 'Groen'
Is het gewenst de geplande torenflats aan de Kleverlaan noordzijde Ripperdaterrein nog steeds in het bestemmingsplan op te nemen? De bewoners van de appartementen aan het Sint Jorisveld noordzijde hebben voorkeur voor het handhaven van de huidige groenstrook daar ter plaatse, mede vanwege hun uitzicht Aan het einde van de twintigste eeuw zijn de uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld voor de herinrichting van het Ripperdaterrein. De drie blokken waar de wijkraad op doelt maken daar sinds die tijd onderdeel van uit. Voor de bebouwing ten noorden van het Sint Jorisveld is het nog steeds het uitgangspunt dat deze bebouwing op een aantal plaatsen onderbroken dient te worden voor het creëren van een visuele relatie tussen het exercitieveld en het groen langs de Kleverlaan. De noordelijke bebouwingsrand krijgt door het toevoegen van een drietal blokken langs de Kleverlaan meer body. Door het vastleggen van de locatie van de blokken blijft de transparantie behouden. Stedenbouwkundig is het toevoegen van deze woonblokken aanvaardbaar. Er is geen aanleiding om de bouwmogelijkheid die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen voor de drie woonblokken niet weer op te nemen
De voortuinen van Schotersingel 67c t/ m 87e hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming Tuin-1 en krijgen in het bestemmingsplan Kleverpark/Frans Hals de bestemming 'Verkeer' (althans op de verbeelding van 30 maart 2015). Deze laatste bestemming is ook gegeven aan de voortuinen van Schotersingel 89 t/m 111. Dit lijkt ons een foutje Het omzetten van de gronden waar de wijkraad op doelt naar de bestemming 'Verkeer' betreft een vergissing. Deze gronden krijgen in het ontwerpbestemmingsplan daarom de bestemming 'Tuin - 1'.
Verder valt ons op dat niet overal bij de orde 1 gebouwen bij het aangegeven bouwvlak de historisch bepaalde situatie is aangehouden. Zo is bijvoorbeeld bij Schotersingel 19 niet de historisch bepaalde en nog altijd aanwezige achtergevel aangehouden maar is als bouwvlak het gehele perceel aangegeven. Wij hebben dit eveneens geconstateerd. Bij een groot aantal panden moet dit nog worden aangepast. Dit is een tijdrovende klus waar ook de afdeling cultuurhistorie nauw bij betrokken wordt. Tussen ontwerp en vaststelling van dit bestemmingsplan zullen deze aanpassingen worden doorgevoerd.
In artikel 23.1.1 Bouwregels voor gebouwen is onduidelijk of bepaalde regels voor alle gebouwen gelden of alleen voor gebouwen waar geen specifieke regels voor gelden (restcategorie). Geldt 23.1.1 onder p (dakopbouw algemeen) bijvoorbeeld voor alle gebouwen, ook orde 1 en 2? En geldt artikel 23.1.1 onder n - bouwen boven de maximale goothoogte - ook voor alle gebouwen Deze regels gelden voor orde 1 en orde 2 panden, maar wel onder voorwaarden. Om hiervan gebruik te mogen maken moet aangesloten worden bij een reeds ingezette trend. Dus als er al een dakopbouw aanwezig is in de omgeving van de locatie met een gelijksoortige dakopbouw dan wordt daaraan getoetst. Dit soort bouwplannen wordt ook getoetst aan de criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Reactie Woningstichting De Key Antwoord gemeente
Woningstichting de Key heeft naar aanleiding van het conceptontwerpbestemmingsplan verschillende reacties gestuurd. Men verzoekt om de rechten uit het oude plan over te nemen in het nieuwe plan. Tevens wordt verzocht de orde-2 aanduiding op het oorspronkelijke gebouw op te nemen en niet op het hele terrein. Naar aanleiding van de reactie is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ter plaatse van de voormalige school en het achterliggende terrein/de achterliggende gebouwen. Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn in de planregels voorwaarden verbonden die ertoe strekken dat de wijziging van de functie op een ruimtelijk aanvaardbare wijze zal plaatsvinden. De 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' is ingeperkt tot het oorspronkelijke hoofdgebouw.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan lag van 27 november 2015 tot en met 7 januari 2016 ter inzage en is tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl). Gedurende deze periode kon iedereen een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren brengen. Van het ter inzage leggen en het elektronisch beschikbaar stellen is op 26 november 2015 mededeling gedaan in het huis-aan-huisblad de Haarlemmer, in de Staatscourant en op de site met de officiële bekendmakingen van de gemeente www.overheid.nl. Op 9 december 2015 was er een inloopbijeenkomst in de Fonteinkerk aan het Frans Halsplein. Daar kon het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken worden ingezien en er was gelegenheid tot het stellen ter vragen.

Het eindverslag van de zienswijzeprocedure is onderdeel van het raadsbesluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan.

7.3 Handhaving

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten "bouwen", "het uitvoeren van een werk" en "het gebruiken van gronden en bouwwerken". Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Bijlage 1 Waarderingskaart

bijlage 1 Waarderingskaart

Bijlage 2 Milieuonderzoek Bodem

bijlage 2 Milieuonderzoek bodem

Bijlage 3 Milieuonderzoek Luchtkwaliteit

bijlage 3 Milieuonderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 4 Bedrijvenlijst

bijlage 4 Bedrijvenlijst

Bijlage 5 Trendkaart

bijlage 5 Trendkaart

Bijlage 6 Cultuurhistorisch Onderzoek En Redengevende Omschrijving

bijlage 6 Cultuurhistorisch onderzoek en redengevende omschrijving

Bijlage 7 Advies Veilgheidsregio

bijlage 7 Advies veilgheidsregio

Bijlage 8 Vooroverlegreacties Conform Artikel 3.1.1 Van Het Besluit Ruimtelijke Ordening

bijlage 8 Vooroverlegreacties conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan-huis-verbonden-beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.2 aanbouw en uitbouw:

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid op de verbeelding, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanlegvergunning:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 achtergevelrooilijn:

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.7 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 archeologisch deskundige:

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.9 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 archeologisch rapport:

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.11 archeologisch waardevol gebied:

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.12 archeologische waarde:

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken.

1.14 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.15 bed & breakfast:

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie.

1.16 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 begane grond:

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.19 begeleid wonen:

vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.20 beschermd stads- of dorpsgezicht:

beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0392.BP6120006-va01 met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bijgebouw:

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk:

elke bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 bruto vloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.33 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.34 dakhelling:

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.35 dakkapel:

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.36 dakopbouw:

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.37 dakterras:

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.39 dienstverlening:

het verlenen van diensten in de vorm van publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening.

1.40 ensemble:

twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.

1.41 evenement categorie 1:

evenementen met onversterkte muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties. Bij categorie 1 evenementen horen ook straat/buurtfeesten, georganiseerde picknicks, kinderfeesten etc.

1.42 evenement categorie 2:

evenementen met spreekinstallaties, versterkte (live) muziek met kleinschalig karakter, orkest, taptoe, etc.

1.43 evenement categorie 3:

evenementen zoals popconcerten, live optredens, houseparty, Dj's, Rap, Dance-event en muziekprogramma's van radio en Tv-omroepen, etc.

1.44 gastouderopvang

gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.45 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 horeca 1:

horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.48 horeca 2:

horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.49 horeca 3:

horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals (eet)cafés en bars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.50 horeca 4:

horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen.

1.51 horeca 5:

horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.52 kamerverhuurbedrijf:

het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.

1.53 kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, camper of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen voor recreatief nachtverblijf.

1.54 kap:

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.55 kiosk:

klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.

1.56 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.57 lessenaarsdak:

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild die onder een zekere helling is aangebracht.

1.58 niet-publieksgerichte dienstverlening:

het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.

1.59 onderdoorgang/overbouwing:

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.60 orde 1 bouwwerken:

orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening.

1.61 orde 2 bouwwerken:

orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.

1.62 pand:

de kleinste bij de totstandkoning functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.63 peil:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.64 perifere detailhandel:

detailhandel die moeilijk inpasbaar is in bestaande winkelgebieden vanwege de volumineuze aard en de bevoorrading ( zoals auto's, boten, caravans, tuincentra artikelen, bouwmarkt, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en woninginrichting).

1.65 plan:

het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP6120006-va01 van de gemeente Haarlem.

1.66 publieksgerichte dienstverlening:

het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.

1.67 plat dak:

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.68 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.69 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.70 seriebouw:

twee of meer gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.

1.71 sloopvergunning:

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.72 standplaats:

een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:

  1. bedrijfsmatig goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt;
  2. voorlichting wordt gegeven al dan niet met promotionele activiteiten.

1.73 straatmeubilair:

andere bouwwerken die zijn bedoeld als openbare voorziening, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, urinoirs, zitbanken, bloemen- en plantenbakken, prullenbakken, gedenktekens, speelvoorzieningen, straatverlichting, abri's en bouwwerken van beperkte omvang ten dienste van verkeer, waterhuishouding en voorzieningen van openbaar nut.(vergunningvrij op grond van Besluit omgevingsrecht bijlage II).

1.74 supermarkt:

een specifieke vorm van detailhandel in de vorm van een zelfbedieningszaak in goederen met (hoofdzakelijk) een grote verscheidenheid aan algemene en verse levensmiddelen (eventueel aangevuld met huishoudelijke artikelen,) met een verkoopvloeroppervlakte van 500m2 of meer.

1.75 trend:

binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg indentieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn).

1.76 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.77 verkoopvloeroppervlakte:

het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

1.78 voorgevelrooilijn:

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.79 voorzieningen van openbaar nut:

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.80 wellness:

een activiteit gericht op het ervaren en beleven van lichamelijke en geestelijke ontspanning en gezondheid.

1.81 wet:

1.82 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

1.83 zorgwoning:

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten

  1. afstand tot de bouwperceelsgrens:
    tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

  1. bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

  1. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

  1. goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

  1. verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

  1. inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

  1. oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  2. breedte dakvlak bij dakdoorbreking:
    de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven en bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in de categorieën A en B van de zoneringslijst;
  2. alsmede perifere detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  3. alsmede een sportschool, ter plaatse van de aanduiding 'sportschool';
  4. uitsluitend een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  5. uitsluitend opslag en het parkeren van (motor)voertuigen ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  6. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

3.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Bedrijf' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 1 onder a. ten behoeve van een bedrijf dat niet in de zoneringslijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar dat naar aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met de toegelaten milieucategorieën.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

4.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 onder b, ten behoeve van een bedrijf dat niet in de zoneringslijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar dat naar aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met de toegelaten milieucategorieën.

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

5.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1, onder e, ten behoeve van een bedrijf dat niet in de zoneringslijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar dat naar aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met de toegelaten milieucategorieën.

Artikel 6 Gemengd - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

6.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Gemengd - 4' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1, onder g. ten behoeve van een bedrijf dat niet in de zoneringslijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar dat naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.

Artikel 7 Gemengd - 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de categorieën A en B van de zoneringslijst;
  2. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast;
  3. publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening;
  4. alsmede maatschappelijk, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', waarbij de functies zijn toegestaan die zijn opgenomen in artikel 10 'Maatschappelijk';
  5. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Gemengd - 5' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1, onder a ten behoeve van een bedrijf dat niet in de zoneringslijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar dat naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. stadslandbouw;
  3. voet- en fietspaden;
  4. evenementen categorie 1;
  5. één evenement categorie 2;
  6. alsmede een ondergrondse parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
  7. alsmede parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  8. bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstobjecten, waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen, bergbezinkbassins, reclame-uitingen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport, fietsparkeervoorzieningen.

8.2 Bouwregels

  1. de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 3 m bedragen, met uitzondering van speelvoorzieningen; deze mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 5 m;
  2. de oppervlakte per 'bouwwerk, geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 10 m² bedragen;
  3. de diepte van een (ondergronds) bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;
  4. alsmede één vlaggenmast ter plaatse van het Sint Jorisveld waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 20 m.

8.3 Specifieke gebruiksregels

  1. voor de in lid 1 onder e. genoemde functie geldt een maximum per jaar van één dag met een maximaal aantal bezoekers van 5.000. Bij de bepaling van het aantal dagen dat een evenement duurt, wordt de tijd die nodig is voor het op- en afbouwen niet meegerekend.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca tot en met categorie 2;
  2. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. bijbehorende voorzieningen, zoals terrassen.

9.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Horeca' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. educatieve voorzieningen, buitenschoolse opvang, levensbeschouwelijke voorzieningen, (sociaal-)culturele voorzieningen, openbare dienstverlening, gezondheidszorg (inclusief apotheek), sociaal-medische dienstverlening, peuterspeelzaalwerk, verenigingsleven, welzijnsinstelling, woonzorgvoorzieningen;
  2. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca-activiteiten tot en met categorie 2, ten dienste van deze voorzieningen met niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlak;
  3. aan de hoofdfunctie ondergeschikte sportactiviteiten;
  4. alsmede wonen op de verdiepingen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  5. alsmede een kinderdagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf';
  6. alsmede een ondergrondse parkeergarage met bijbehorende voorzieningen en toegangen alsmede voor bergingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
  7. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

10.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor daklozen- en drugsopvang.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. fitnesscentrum, sport, sportcentrum, sportschool;
  2. verenigingsleven;
  3. buitenschoolse opvang;
  4. kinderopvang;
  5. dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  6. evenementen categorie 1;
  7. sportgerelateerde evenementen;
  8. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca-activiteiten ten dienste van deze voorzieningen met niet meer dan 40% bruto vloeroppervlak;
  9. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, wegen en paden, nutsvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport;
  10. bijbehorende voorzieningen, zoals tribunes, lichtmasten, antenne-installaties, ballenvangers, dug-outs, vlaggemasten, slagkooien, backstops, hekwerken.

11.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Sport' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

Artikel 12 Tuin - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. alsmede parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', waarbij ter plaatse van het binnenterrein achter de J. de Braystraat 4-6 geldt dat daar maximaal 5 parkeerplaatsen zijn toegestaan;
  3. een ondergrondse parkeergarage met bijbehorende voorzieningen en toegangen alsmede voor bergingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
  4. bijbehorende voorzieningen en bouwwerken ten behoeve van het hoofdgebouw zoals fietsenberging/cubes, erkers, speeltoestellen, erfafscheidingen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

12.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  1. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen tenzij anders op de verbeelding aangegeven;
  2. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-erfafscheiding' zijn erfafscheidingen toegestaan tot 2 m;
  3. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;
  4. de hoogte van constructies die dienen ter ondersteuning en/of geleiding van beplanting mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat minimaal 70% van de constructie open is;

fietsenberging/cubes

  1. het realiseren van een fietsenberging in de voor- of zijtuin mag onder de volgende voorwaarden:
    1. er is geen achterom aanwezig bij de woning;
    2. de diepte van de voortuin of de breedte van de zijtuin is minimaal 2,5 m;
    3. de hoogte van de berging mag maximaal 1,3 m bedragen;
    4. in afwijking van 12.2 onder c. mag de verticale diepte van een berging maximaal 1 m bedragen ten opzichte van het maaiveld;
    5. de oppervlakte van de berging mag maximaal 20% van de oppervlakte van de voor- of zijtuin bedragen met een maximum van 4 m²;
    6. de gevels van de berging evenwijdig aan de voorgevel, mogen maximaal 30% van de breedte van die voorgevel beslaan.

erker

  1. het realiseren van een erker mag onder de volgende voorwaarden:
    1. een erker mag tot maximaal 0,5 m uit de voorgevel worden gerealiseerd;
    2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag vermeerderd met de hoogte van de verdiepingsvloer met een maximum bouwhoogte van 4,0 m;
    3. erkers mogen worden voorzien van een hekwerk met een maximum hoogte van 1,2 meter.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, met uitzondering van die gronden met de aanduiding 'parkeerterrein'.

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 onder b en parkeren toestaan op plaatsen waar geen aanduiding 'parkeerterrein' is weergegeven, mits er geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 13 Tuin - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. alsmede parkeren ter plaatse van de aanduidingen 'parkeerterrein' ;
  3. parkeren op bebouwde gronden;
  4. alsmede garagebox ten dienste van de hoofdbestemming ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  5. bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het hoofdgebouw, zoals speeltoestellen en erfafscheidingen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

13.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

13.3 Afwijken van de bouwregels

kap op bijgebouw

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat de goot van bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximum hoogte van 2 m;

kap op (zij) aanbouw

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor het aanbrengen van een kap op een aan- en uitbouw gebouwd aan de oorspronkelijke zijgevel onder de volgende voorwaarde:

  1. de goothoogte van een aan- en uitbouw aan de oorspronkelijke zijgevel mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag vermeerderd met 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum goothogte van 4,0 m, gemeten van het aansluitend peil;
  2. de dakhelling van de kap aan de voor- en achterzijde niet meer bedraagt dan de dakhelling van de hoofdbebouwing.

aan- en uitbouw in twee lagen

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor het verhogen van de bouwhoogte van een aan- en uitbouw achter de achtergevelrooilijn onder de volgende voorwaarden:
    1. de afstand tussen voor- en achtergevelrooilijn bedraagt minder dan 9 m;
    2. de extra bouwlaag wordt niet hoger dan de goothoogte van de hoofdbebouwing;
    3. de diepte van de extra laag bedraagt niet meer dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevelrooilijn;
    4. de afstand tussen de tegenoverliggende achtergevelrooilijnen bedraagt minimaal 18 m.

dakterrassen

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.3 onder d. en toestaan dat een dakterras met een andere diepte dan maximaal 2,5 m achter de achtergevelrooilijn wordt gebouwd;

  1. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de privacy en bezonning van de omwonenden;
    3. de verkeerssituatie ter plaatse;
    4. de cultuurhistorische waarden;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van:

  1. bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, tenzij dit gebruik is toegestaan middels de aanduiding 'parkeerterrein'.
  3. het gebruik van dakterrassen ten behoeve van andere functies dan wonen , tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 onder b en parkeren toestaan op plaatsen waar geen aanduiding 'parkeerterrein' is weergegeven, mits geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

  1. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de cultuurhistorische waarden;
    3. de verkeerssituatie ter plaatse;
    4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 14 Tuin - 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. bijbehorende bouwwerken ten dienste van het hoofdgebouw;
  3. parkeren van motorvoertuigen binnen bebouwing;
  4. warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

14.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 3' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

14.3 Afwijken van de bouwregels

kap op bijgebouw

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2 onder a. en toestaan dat de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximum hoogte van 2
  2. het bepaalde in lid 2.2 onder b. en toestaan dat de bouwhoogte van de aan- of uitbouw wordt verhoogd naar maximaal 4 m.

dakterrassen

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.3 onder a5 en toestaan dat een dakterras met een andere diepte dan maximaal 2,5 m achter de achtergevelrooilijn wordt gebouwd.

afwijkingscriteria

  1. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 3 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de privacy en bezonning van de omwonenden;
    3. de cultuurhistorische waarden;
    4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. bijgebouwen als zelfstandige woning;
    2. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
    3. het gebruik van dakterrassen ten behoeve van andere functies dan wonen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten en wegen, voet- en fietspaden;
  2. pleinen;
  3. stadslandbouw;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. evenementen categorie 1;
  7. één evenement categorie 2;
  8. toegangstrappen tot gebouwen;
  9. hellingbanen ten behoeve van de bereikbaarheid van aangrenzende gebouwen;
  10. brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  11. verblijfsgebied ten behoeve van in- en uitrit ten dienste van de ondergrondse parkeergarage, paden, verhardingen, groenvoorzieningen, bruggen, speelvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied';
  12. in- en uitrit ten dienste van een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit parkeergarage'
  13. ondergrondse parkeergarage met bijbehorende voorzieningen en toegangen alsmede voor bergingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
  14. alsmede kiosk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - kiosk'
  15. alsmede een garagebox ter plaatste van de aanduiding 'garage';
  16. standplaatsen, terrassen en uitstallingen;
  17. ondergrondse vuilcontainers met bijbehorende bovengrondse voorzieningen;
  18. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, reclame-uitingen, voorzieningen voor de waterhuishouding, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

15.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

15.3 Afwijken van de bouwregels

speelvoorzieningen

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en een hogere bouwhoogte voor speelvoorzieningen toestaan tot een maximum van 4 m;

voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat een Wmo-voorziening in openbaar toegankelijk gebied wordt geplaatst, mits:
    1. er is geen achterom aanwezig bij de woning;
    2. de hoogte van de voorziening mag maximaal 1,3 m bedragen;
    3. de oppervlakte van de voorziening mag maximaal 4 m² bedragen.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het parkeren van motorvoertuigen ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied'.
  2. Voor de in lid 1 onder g. genoemde functie geldt een maximum per jaar van één dag met een maximaal aantal bezoekers van 5.000. Bij de bepaling van het aantal dagen dat een evenement duurt, wordt de tijd die nodig is voor het op- en afbouwen niet meegerekend.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging, waterbeheer en waterhuishouding;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. verkeer te water;
  4. waterstaatkundige voorzieningen, zoals bruggen, taluds en oevers, sluizen, stuwen, dammen, steigers, kademuren, duikers, gemalen en overige kunstwerken;
  5. ondergrondse parkeergarage met bijbehorende voorzieningen en toegangen alsmede voor bergingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
  6. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstobjecten.

16.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Water' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

bouwhoogte

  1. de bouwhoogte van gemalen mag niet meer dan 3 m bedragen en de oppervlakte mag niet meer dan 5 m² bedragen;
  2. de bouwhoogte van meerpalen mag maximaal 1,5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 1 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van bruggen mag maximaal 3 meter bedragen;

doorvaarthoogte

  1. de doorvaarthoogte van bruggen dient minimaal 1,5 te bedragen.

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast;
  2. alsmede zorgwoningen ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  3. alsmede een onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
  4. een nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  5. een ondergrondse parkeergarage met bijbehorende voorzieningen en toegangen alsmede voor bergingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
  6. bijbehorende voorzieningen zoals, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen, erven en terreinen.

17.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Wonen' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 23.

17.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk.

strijdig gebruik

  1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
    2. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 18 Leiding - Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een ondergrondse drinkwaterleiding met een veiligheidsstrook ter breedte van 5 m aan weerszijde van de hartlijn van de leiding;
  2. bij de dubbelbestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde'.

18.2 Bouwregels

Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Water' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht, onder de voorwaarde dat de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' niet meer dan 3 m mag bedragen.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de bouwregels van de andere bestemming, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. het onderhoud en beheer betreffen, passend in het normale gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan krachtens een verleende vergunning;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  1. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, mits:
    1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
    2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 19 Waarde - Archeologie

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

19.2 Bouwregels

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' 2 dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' 3 dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    3. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' 5 dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;

  1. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 2 sub 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

19.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

19.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentearcheoloog, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
  • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • het doen van opgravingen;
  • begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

19.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 2, in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Artikel 20 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

20.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) en de algemene bouwregels in artikel 23, gelden voor bouwwerken de volgende regels:

bouwvlak / samenvoeging

  1. binnen het bouwvlak dient aangesloten te worden op de aangrenzende belendende gebouwen;
  2. gebouwen mogen niet worden samengevoegd;

dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  1. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlakworden opgericht, mits:
    1. de dakkapel een maximum breedte heeft van 2,5 m, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    2. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 m bedraagt.

dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  1. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
    1. de dakkapel een maximum breedte heeft van 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
    2. de onderzijde van de dakkapel:
      • minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
      • in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
    4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 m bedraagt. In geval van een dwarskap bedraagt de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de voorgevel minimaal 2,5 m;
    5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimum afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.

collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking

  1. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:
    1. op een schuin dak de collectoren of de panelen:
      • aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
      • in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
      • dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.
    2. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel;
    3. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.

20.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvormvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  3. de cultuurhistorische waarden;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

20.4 Afwijken van de bouwregels

samenvoegen (parcellering)

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder b. en toestaan dat gebouwen, worden samengevoegd ten behoeve van functies passend binnen de bestemming, mits:
    • niet meer dan twee gebouwen worden samengevoegd;
    • de totale voorgevelbreedte van twee gebouwen maximaal 11 m is;
    • de individuele voorgevels van de gebouwen intact blijven;
    • de samenvoeging omkeerbaar is;
    • door het samenvoegen van de gebouwen het aantal opgangen naar bovenwoningen niet afneemt.

afwijkingscriteria

  1. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 4 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de cultuurhistorische waarden;
    3. de bezonningssituatie;
    4. de verkeerssituatie ter plaatse;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 21 Waarde - Groeiplaats Monumentale Boom

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de groeiplaats van monumentale bomen.

21.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat het verboden is om op deze gronden te bouwen.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2, mits de groeiplaats van de monumentale boom niet onevenredig wordt geschaad. Dit dient door de aanvrager te worden aangetoond door een groentoets.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    5. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    6. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    7. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    8. het wijzigen van de grondwaterstand en/of waterhuishouding door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan krachtens een verleende vergunning;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    4. plaatsvinden op het moment dat de monumentale boom niet meer aanwezig is;
    5. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de monumentale waarden van de boom.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend indien:
    1. de waarde die de boom monumentaal of waardevol maakt niet langer aanwezig is en deze niet kan worden hersteld;
    2. de boom niet in onevenredige mate worden aangetast; waarbij de gemeente desgewenst aan de aanvrager kan verzoeken een onderzoek aan te leveren waarin dit aangetoond wordt ;
    3. de mogelijkheden voor het behoud van de boom niet worden verkleind.

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - groeiplaats monumentale boom':

  1. geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien:
    1. bescherming van de betreffende monumentale boom niet langer noodzakelijk is, omdat:
      • de boom niet meer aanwezig is;
      • de levensverwachting van de betreffende monumentale boom minder dan 10 jaar bedraagt;
    2. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
  2. toe te voegen voor bomen in het plangebied die een monumentale status hebben verkregen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

23.1 Bouwregels

23.2 Afwijken van de bouwregels

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

24.1 Parkeren, laden en lossen

Bij een gebouw moet overeenkomstig de gemeentelijke beleidsregels parkeernormen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor:

  1. het parkeren van auto's;
  2. het laden of lossen van goederen.

24.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 24.1 overeenkomstig de gemeentelijke beleidsregels parkeernormen.

24.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen, tenzij op de verbeelding is toegestaan;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

  1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming 'Sport', zoals opgenomen in artikel 11;

  1. Er mag gebouwd worden onder de volgende voorwaarden:
    1. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
    2. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 3 meter bedragen;
    4. de verticale diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 7,0 meter bedragen.

25.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

  1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' wijzigen in de bestemmingen:
  1. 'Dienstverlening';
  2. 'Maatschappelijk', zoals opgenomen in artikel 10.
  3. 'Sport', zoals opgenomen in artikel 11;
  4. 'Verkeer' , zoals opgenomen in artikel 15.

2. Er mag gebouwd worden onder de volgende voorwaarden:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het wijzigingsgebied worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 14 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  5. de verticale diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 7,0 meter bedragen.

25.3 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

  1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' wijzigen in de volgende bestemmingen:
  1. 'Groen', zoals opgenomen in artikel 8;
  2. 'Sport': sportvelden met bijbehorende voorzieningen;
  3. 'Verkeer', zoals opgenomen in artikel 15;
  4. 'Water', zoals opgenomen in artikel 16.

2. Er mag gebouwd worden onder de volgende voorwaarden:

  1. het wijzigingsgebied mag niet bebouwd worden, met uitzondering van 'bouwwerken geen gebouw zijnde';
  2. de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 5 meter bedragen.

25.4 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4

  1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4' wijzigen in de volgende bestemmingen:
  1. 'Gemengd - 1', zoals opgenomen in artikel 4, met daarbij de aanduidingen 'maatschappelijk' conform artikel 10 en 'bedrijf uitgesloten';
  2. 'Tuin - 1', zoals opgenomen in artikel 12, met de aanduiding 'parkeerterrein';
  3. 'Tuin - 2, zoals opgenomen in artikel 13, met de aanduiding 'parkeerterrein'.

  1. Voor de gronden van het wijzigingsgebied 4 die geen deel uitmaken van het hoofdgebouw met de 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' gelden de volgende voorwaarden:
  1. niet meer dan 50% van de oppervlakte wordt bebouwd ten behoeve van de bestemming 'Gemengd - 1';
  2. ten minste 25% van de oppervlakte wordt bestemd als 'Tuin - 1' of 'Tuin - 2';
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 meter;
  4. de totale parkeerbehoefte vindt geheel of gedeeltelijk ondergronds plaats op op eigen terrein op maaiveld, of in een gebouwde (ondergrondse) parkeergarage op eigen terrein;
  5. de maximale bouwhoogte van een ondergrondse parkeervoorziening bedraagt niet meer dan 1,5 meter boven het huidige maaiveld;
  6. de ontsluiting vindt plaats aan de Brakenburghstraat.

25.5 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen bij de wijzigingsbevoegdheid aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
    2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    3. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
    4. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.

  1. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 1, sub a tot en met d voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

27.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 27.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

27.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken

Lid 27.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

27.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 27.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

27.6 Verboden hervatten gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 27.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

27.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Lid 27.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Kleverpark / Frans Hals.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ……………

De voorzitter, De griffier,

…………… ……………..

Bijlage 1 Zoneringslijst

bijlage 1 Zoneringslijst