De Entree
Bestemmingsplan - Gemeente Haarlem
Vastgesteld op 19-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan De Entree van de gemeente Haarlem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0392.BP9080003-0002 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid op de verbeelding, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant.
1.8 ander bouwwerk
een bouwwerk geen gebouw zijnde.
1.9 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie op het moment van de omgevinsgvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.
1.11 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens op geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.12 archeologische waarde
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
1.13 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.14 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen.
1.16 begane grond
een bouwlaag waarvan het vloerpeil (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende maaiveld ligt.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van onderbouw en zolder.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.28 brutovloeroppervlak (bvo)
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen, trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons en galerijen.
1.29 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.33 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.34 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.35 peil
voor het hele plangebied geldt dat voor peil 0 m NAP geldt.
1.36 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.37 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.38 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
1.39 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.40 voorgevelrooilijn
de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.
1.41 waterberging
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
1.42 Wet
de Wet ruimtelijke ordening.
1.43 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 bouwlaag
tussen de onderkant van de vloer van de onderste bouwlaag en de onderkant van de vloer van de daarboven gelegen bouwlaag.
2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van aan- of uitbouwen bij het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de breedte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan 2,5 m;
- 2. de hoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag vermeerderd met 0,3 m, van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 3. de diepte ten hoogste 1 m bedraagt;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- d. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m;
- e. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen en andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 20% van het bouwperceel.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 4 Tuin - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. parkeren met dien verstande dat ten minste het aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd overeenkomstig Artikel 11.
4.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. bijgebouwen als zelfstandige woning;
- b. prostitutie en seksinrichtingen;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen voor doorgaand verkeer, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. bijbehorende groenvoorzieningen;
- d. bermen en beplantingen;
- e. straatmeubilair;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. kunstwerken;
- h. geluidswerende voorzieningen;
- i. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
- j. oeververbindingen (bruggen);
- k. bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 3 m, gemeten vanaf aansluitend terrein, mag bedragen en de oppervlakte ten hoogste 15 m² mag bedragen;
- b. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 12 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m bedraagt.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer in-, uitgang parkeergarage' tevens een in- en uitrit van een parkeergarage;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - pergola', tevens pergola's;
- f. bijbehorende groenvoorzieningen;
- g. bermen en beplantingen;
- h. straatmeubilair en abri's;
- i. (ondergrondse) bergbezinkbassins;
- j. speelvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. kunstwerken;
- m. geluidswerende voorzieningen;
- n. bijbehorende waterlopen en waterpartijen;
- o. oeververbindingen, zoals duikers en bruggen;
- p. gemalen;
- q. bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 3 m, gemeten vanaf aansluitend terrein, mag bedragen en de oppervlakte ten hoogste 15 m² mag bedragen;
- b. op deze gronden mogen andere gebouwen, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - pergola' bedraagt de bouwhoogte van pergola's ten hoogste 3 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 7 Wonen - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep, met dien verstande dat niet meer dan 195 woningen zijn toegestaan;
- b. parkeren met dien verstande dat ten minste het aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd overeenkomstig Artikel 11;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', tevens voor een verdiepte of halfverdiepte parkeergarage;
- d. bijbehorende voorzieningen, zoals verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de bestemming, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, tuinen, erven, ontsluitingswegen, nutsvoorzieningen en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. bijgebouwen als zelfstandige woning;
- b. prostitutie en seksinrichtingen;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van een woning mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-gebonden beroep, met een maximum van 50 m².
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4
8.1 Bestemmingsomschrijving
- a. de voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
- a. uitsluitend gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, waarbij de bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- 1. een oppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m²;
- 2. niet verder gaan dan een diepte van 30 cm;
- b. alvorens de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, wordt door de aanvrager een archeologisch rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
8.3 Nader eisen
- a. burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn;
- b. toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
8.4 Afwijken van de bouwregels
- a. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels;
- b. de omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentearcheoloog, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- c. de omgevingsvergunning wordt ook verleend, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van andere informatie heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden;
- d. de omgevingsvergunning wordt voorts verleend, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorschriften te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bebouwingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,75 m;
- b. luifels, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10% van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m; deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg, dan wel 2,2 m boven een rijwielpad of een voetpad;
- c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,8 m boven het aangrenzende maaiveld.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Ten aanzien van het parkeren geldt dat:
- a. 1,5 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd, waarvan ten minste 1 parkeerplaats wordt geprojecteerd binnen de bestemming Tuin - 2;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', 1,5 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd, waarvan ten minste 1 parkeerplaats wordt geprojecteerd binnen het aanduidingsvlak;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren', 1,5 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd, waarvan ten minste 1 parkeerplaats wordt geprojecteerd binnen het aanduidingsvlak.
Artikel 12 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
- a. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan voor:
- 1. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, hoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
- 2. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 10 m² en de hoogte niet meer 3 m mogen bedragen;
- 3. de bouw van andere bouwwerken van openbaar nut, waarvan de hoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
- 4. het overschrijden van de in het plan aangegeven bouwvlakken, voor zover dit ten gevolge van onnauwkeurigheden op de kaart (meetverschillen) dan wel voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een betere situering van bouwwerken en noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van het plan, tot een maximum van 2 m;
- 5. het overschrijden van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
- 6. aangegeven hoogtes voor het bouwen van antenne-installaties;
- 7. het bepaalde in artikel 11 sub c en toestaan dat de parkeerplaats niet binnen het aanduidingsvlak wordt geprojecteerd, mits:
- de parkeerplaats wordt gerealiseerd buiten het aanduidingsvlak;
- voor niet meer dan 2 parkeerplaatsen wordt afgeweken
- b. het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning als genoemd in lid a, sub 1 t/m 6, voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen daarbij of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de bezonning van aangrenzende gronden;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
14.2 Waarde - Archeologie - 4
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 15 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan De Entree'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
De voorzitter, De griffier,
…………… ……………..
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding van dit bestemmingsplan is meerledig.
- De gemeenteraad van Haarlem heeft op 3 december 2009 het bestemmingsplan Haarlem 023 vastgesteld. In de uitspraak d.d. 13 oktober 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het vaststellingsbesluit voor één plandeel vernietigd.
- Om verkeerscongestie op de Schipholweg tegen te gaan, wil de gemeente Haarlem een busbaan aanleggen. Deze is niet mogelijk binnen het trajectdeel dat valt binnen het vigerende bestemmingsplan Haarlem 023.
- In de architectonische vertaling van het stedenbouwkundig plan De Entree (voorheen Haarlem 023) naar bouwplannen is gezocht naar een verdere optimalisatie. Hieruit kwam de wens naar voren de bouwblokken aan de Boerhaavelaan te verschuiven en de parkeermogelijkheden in het meest westelijk gelegen bouwblok, gedeeltelijk in het openbaar gebied te realiseren. Deze ontwikkelingen zijn niet mogelijk binnen de regeling van bestemmingsplan Haarlem 023.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State moet het vernietigde plandeel in bestemmingsplan 023 worden hersteld. Bovendien moet een juridisch-planologisch kader worden geboden om aan de hiervoor genoemde nieuwe wensen en ontwikkelingen sinds oktober 2010 invulling te kunnen geven. Daarom is ervoor gekozen om een nieuw, zelfstandig, bestemmingsplan op te stellen voor het plandeel van bestemmingsplan 023 dat door de Raad van State is vernietigd. Dit is het voorliggende bestemmingsplan “De Entree”.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan De Entree ligt aan de oostzijde van Haarlem en bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft de bouwblokken aan de Boerhaavelaan. Dit deel wordt begrensd door het Van der Valk-Hotel in het westen, het bassin aan de noordzijde, de Amerikaweg aan de oostzijde en de Boerhaavelaan aan de zuidzijde.
Het tweede deel van het plangebied betreft een strook tussen de Schipholweg en het Burgemeester Reinaldapark.
De ligging van de twee plandelen is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied gelden twee bestemmingsplannen. Voor het grootste gedeelte geldt het bestemmingsplan Haarlem 023, dat door de raad is vastgesteld op 3 december 2009. Voor het door de ABRvS vernietigde plandeel vigeert het uitbreidingsplan Schalkwijk. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 20 oktober 1954 vastgesteld en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 27 april 1955.
1.4 Planvorm
Dit bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Het biedt de basis voor de in paragraaf 1.1 genoemde ontwikkelingen en wensen die zijn geformuleerd voor het plangebied. Daarbij is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, waarin de beoogde ruimtelijke situatie is vastgelegd.
In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat invulling wordt gegeven aan het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Daarbij worden de beschreven ontwikkelingen ondermeer getoetst aan relevant ruimtelijk beleid en sectorale omgevingsaspecten.
1.5 Leeswijzer
In dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 2 een vergelijking gemaakt tussen de huidige planologische mogelijkheden en de wijzigingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling, die ten grondslag ligt aan de herziening, toegelicht. Hierin wordt uiteengezet wat de opbouw en de planvorm is van de regeling. Daarna worden de bestemmingsregelingen toegelicht. Tot slot wordt nog kort ingegaan op de manier van handhaving van het plan.
In hoofdstuk 4 en 5 worden de wijzigingen die mogelijk worden gemaakt in de herziening getoetst aan het relevant ruimtelijke beleid en de relevante milieuaspecten.
In hoofdstuk 6 is een overzicht opgenomen van het te voeren overleg ex artikel 3.1.1. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.
Hoofdstuk 2 Ontwikkelingen
2.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:
- de reparatie van de uitspraak van de Raad van State, waardoor het bouwblok W8 mogelijk gemaakt wordt;
- de noordelijke verschuiving, ten opzichte van het bestemmingsplan 023, van de bouwblokken W7 en W8;
- het parkeren (gedeeltelijk) van W5 in het openbaar gebied realiseren;
- de aanleg van een busbaan aan de noordzijde van de Schipholweg noordoostelijk van het kruispunt Schipholweg - Amerikaweg.
In dit hoofdstuk zullen deze ontwikkelingen worden toegelicht en onderbouwd.
2.2 Bouwblok W8
Inleiding
Tegen het besluit tot vaststelling van bestemmingsplan Haarlem 023 is door het Kennemer Gasthuis beroep ingesteld bij de ABRvS. Vervolgens heeft de afdeling in de uitspraak van 13 oktober 2010 het vaststellingsbesluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming 'Wonen - 1' en de aanduiding 'zorginstelling - zoi', zijnde bouwblok W8. De ABRvS was daarbij van oordeel dat de gemeenteraad, uit het oogpunt van een zorgvuldige besluitvorming, een onderzoek had moeten uitvoeren naar de gevolgen van de door het ziekenhuis veroorzaakte hinder van sirenes van aan- en afrijdende ambulances. Dit onderzoek is pas uitgevoerd na vaststelling van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan Haarlem 023 voorzag in dit bouwblok 32 woningen, alsmede een verpleegtehuis met 75 plaatsen en met een maximaal oppervlak van 6.000 m². Het verpleegtehuis was beoogd aan de oostzijde van het bouwblok. In het westelijke, lagere deel van het bouwblok waren woningen voorzien.
Ontwikkeling
Bovenstaand programma is, met uitzondering van de zorgfunctie, nog steeds gewenst binnen bouwblok W8. Omdat het programma geen zorgfunctie meer bevat, wordt deze ruimte ingevuld door de realisatie van 21 appartementen. In totaal komt het programma in bouwblok W8 op 53 woningen. Dit programma past binnen het totaal aantal van 440 woningen in het westelijke plandeel. Met dit bestemmingsplan wordt bouwblok W8 alsnog planologisch geregeld. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op het onderzoek naar het ambulancegeluid.
2.3 Verschuiving Bouwblokken W7 En W8
Inleiding
Het plangebied maakt deel uit van de ontwikkeling van het plan De Entree. Deze ontwikkeling betreft de realisatie van een gemengde woonwijk, met naast woningen ook een aantal andere functies, waaronder kantoren, horeca, detailhandel en onderwijs.
De Entree bestaat uit twee rechthoekige deelgebieden die worden doorsneden door de Amerikaweg. Deze deelgebieden hebben een structuur van gesloten bouwblokken met in het midden van de deelgebieden een langgerekt rechthoekig waterbassin. De waterbassins scheiden de bouwblokken die grenzen aan de Schipholweg en de bouwblokken die grenzen aan de Boerhaavelaan. Ook zorgen zij voor samenhang tussen het westelijke en het oostelijke deel van De Entree.
Door de gesloten bouwblokken met hofjes in het bouwblok is aansluiting gezocht bij de Haarlemse binnenstedelijke bouwstructuren en de typische Haarlemse hofjesstructuur. Gesloten bouwblokken zorgen voor een heldere scheiding tussen de openbare straat en het besloten privéterrein. Doordat de bouwblokken ruim zijn opgezet, ontstaat er een krappere openbare ruimte. Deze past binnen de sfeer en stedenbouwkundige structuur van de Haarlemse binnenstad. Tussen de gesloten bouwblokken wordt het Haarlemse binnenstedelijke karakter verder versterkt door de toepassing van intieme kleinschalige straten.
Optimalisatie
In 2010 is gezocht naar een stedenbouwkundige optimalisatie van het plan, waarbij is gezocht naar het versterken en verbeteren van de woonkwaliteit, zonder het karakteristieke stedelijke karakter van het gebied te verliezen. Hierbij is gekeken naar voorbeelden van grondgebonden binnenstedelijke woonmilieus. Hieruit blijkt dat de introductie van kleine voortuintjes, geveltuintjes en zogenoemde 'margestroken' kunnen zorgen voor een groen-stedelijk karakter.
Verder is geconstateerd dat de woonkwaliteit van de Boerhaavelaan onder druk staat door het daar aanwezige brede wegprofiel. Weliswaar bestaat de wens het profiel op termijn aan te passen en een beter verblijfsklimaat te creëren, maar nu dient te worden uitgegaan van de huidige situatie. De verkeersweg vraagt hier om een extra bufferzone.
Uitwerking
In de optimalisatie van het stedenbouwkundig plan is voor de woningen aan de Boerhavelaan ingezet op voortuinen met een diepte van 2,5 m. Deze stedelijke voortuin biedt ruimte aan erkers of veranda's en creëert afstand tot de weg, waardoor een betere woonkwaliteit gerealiseerd kan worden.
In de zijstraten zijn door de beperkte ruimte, weinig mogelijkheden voor de introductie van meer groenvoorzieningen. Een mogelijkheid voor extra groen is het aanbrengen van gevelbeklimmende planten, waardoor ondanks de beperkte ruimte wel een groenstedelijk karakter kan worden gerealiseerd.
In het binnengebied, rond het bassin, bleek er ondanks de aanwezige kwaliteit van de waterpartij, behoefte aan stedelijk groen om de hardheid en de stenigheid hier te verzachten. Daarom is hier een margestrook van 1 m voor de gevels geïntroduceerd, die met een afwijkende bestrating uitgevoerd zal worden. Door een individuele invulling van deze strook met bankjes, planten of erkers van maximaal 40 cm diep, krijgt het gebied een kleinstedelijk karakter.
Ontwikkeling
Om de bovenstaande optimalisatie mogelijk te maken, dienen de bouwblokken W7 en W8 2,5 m naar het noorden verschoven te worden. In de vrijgekomen strook worden tuinen aangelegd. Hierdoor wordt de openbare ruimte tussen de bouwblokken en het bassin smaller. Omdat bovendien een margestrook geïntroduceerd wordt, die de bouwblokken een groen aanzicht geeft, wordt het gebied tussen de margestrook en de groenstrook bij het bassin te smal voor de aanleg van een weg. Daarom wordt de beoogde groenstrook tegen het bassin bij de openbare ruimte betrokken en bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Om alsnog een groene overgang naar het bassin te garanderen, wordt de inrichting van de bassinkade nader bestudeerd. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.11.
2.4 Bouwblok W5
Inleiding
Bij de planvorming van het gebied De Entree was het uitgangspunt om het parkeren zoveel mogelijk op te lossen binnen de bouwblokken. Voor de bouwblokken W5, W7 en W8 zou het parkeren deels op het maaiveld binnen het bouwblok en deels in het openbaar gebied opgelost worden. Voor deze blokken is in het bestemmingsplan Haarlem 023 geregeld dat per woning 1 parkeerplaats binnen het bouwblok en 0,5 parkeerplaats in openbaar gebied dient te worden gerealiseerd.
Bovendien was in bouwblok W5 de mogelijkheid opgenomen om op de begane grond een kinderdagverblijf te vestigen.
Ontwikkeling
In de optimalisering van het plan bleek dat realiseren van parkeerplaatsen binnen het bouwblok W5 niet haalbaar is. Daarom is een alternatieve ontwerp gemaakt, waarbij het parkeren buiten het bouwblok wordt opgelost. Dit is ruimtelijk inpasbaar, met name omdat het feitelijke bouwblok kleiner is dan het bouwblok zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Dit komt voor een deel, omdat het kinderdagverblijf niet meer gerealiseerd zal worden. Er blijft dus ruimte over om parkeervoorzieningen te realiseren.
Om het parkeren buiten het bouwblok mogelijk te maken, moet de bestaande juridische regeling rondom bouwblok W5 aangepast worden. Binnen het bestaande bestemmingsvlak zal een strakker bouwvlak worden opgenomen. Bovendien zal in de regels opgenomen worden dat per woning 1,5 parkeerplaats dient te worden gerealiseerd. Daarbij is het niet van belang of deze binnen het bouwblok of elders worden gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen dienen wel binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd, om overlast elders in het plangebied te voorkomen. Het in het bestemmingsplan 023 nog voorziene kinderdagverblijf wordt niet gerealiseerd. De komst van het kinderdagverblijf is in dit bestemmingsplan daarom komen te vervallen.
2.5 Busbaan
Inleiding
In het Haarlems Verkeers- en Vervoerplan (HVVP) is beschreven dat in de spits op de N205 (Schipholweg) congestie kan ontstaan. De Schipholweg maakt deel uit van het tracé van een busverbinding tussen Haarlem en de regio Amsterdam (Amsterdam, Schiphol, Amstelveen). Deze openbaarvervoerslijn is een stamlijn en maakt onderdeel uit van een hoogwaardig openbaarvervoersnetwerk in de regio. Door de aanleg van een aparte strook kan het openbaar vervoer hier ongehinderd passeren. Hierdoor wordt de doorstroming per openbaar vervoer vanuit Schiphol, Amstelveen en Amsterdam naar Haarlem verbeterd. Dit wordt ook onderschreven door de provincie.
Ontwikkeling
In het kader van de uitvoering van het HVVP, is de gemeente Haarlem voornemens deze busstrook aan de noordzijde van de Schipholweg, ten zuiden van het Burgemeester Reinaldapark, te gaan realiseren. Het benodigde ruimtebeslag voor deze busstrook is beschikbaar, echter, de gronden die zijn gelegen in het vigerende bestemmingsplan Haarlem 023 hebben de bestemming Groen. Binnen deze bestemming is de aanleg van een busbaan niet mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt daarom aan deze gronden de bestemming Verkeer toegekend, zodat de busbaan gerealiseerd kan worden.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk is een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
3.1 Opbouw
De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels met de begrippen en de wijze van meten. Het tweede hoofdstuk bestaat uit de bestemmingen en het gebruik van deze bestemmingen. De algemene regels zijn opgenomen in het derde hoofdstuk. Ten slotte zijn in het vierde hoofdstuk de overgangs- en slotregels geregeld.
3.2 Planvorm
Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader waarbinnen de ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De regeling is ten opzichte van het bestemmingsplan Haarlem 023 verder uitgewerkt, waardoor dit bestemmingsplan toegespitst is op de beoogde ruimtelijke situatie. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het omliggend gebied.
3.3 Bestemmingsregeling
Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht bestemmingsplannen op te stellen voor de hele gemeente. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan de toepassing van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, de zogenoemde planperiode. Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels.
Algemeen uitgangspunt voor de 'De Entree' is een bestemmingsregeling voor de toekomstige bebouwing en functies, welke, binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening, zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Inhoud regels
De regels zijn genummerd en bevatten (in relatie met de verbeelding) het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de toegelaten bebouwing en gebruik van de bebouwing.
In de specifieke (dubbel)bestemmingen kunnen de volgende regels zijn opgenomen:
- een bestemmingsomschrijving (waar hebben we het over);
- bouwregels van het hoofdgebouw (vooral de uiterlijke maatvoering) en de bouwregels van aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- de eventuele nadere eisen (extra eisen ten behoeve van bepaalde criteria, zoals bijvoorbeeld de woonsituatie. In de plantoelichting wordt de aanleiding en motivering voor de nadere eisen opgenomen);
- de afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels (afwijkingsbevoegdheid van het bevoegd gezag);
- de eventuele regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden;
- de specifieke gebruiksregels (hoe mag het erf en de bebouwing gebruikt worden).
Ten behoeve van de kenbaarheid en eenduidigheid van de in dit bestemmingsplan gehanteerde begrippen en wijze van meten, vangt de planregeling aan met twee algemene artikelen.
Bestemmingsregels
De planregeling is vanwege de gewenste rechtszekerheid grotendeels ongewijzigd overgenomen uit de planregeling voor bestemmingsplan 023. Daar waar dat voor de nieuwe ontwikkeling nodig is, is de planregeling ten opzichte van het bestemmingsplan 023 nader uitgewerkt met inachtneming van het gemeentelijk handboek. Daarbij is de terminologie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, in werking getreden per 1 oktober 2010) overgenomen. Voor de verschillende planonderdelen wordt hierna aangegeven hoe de planregeling nader is vorm gegeven.
Bouwblok W8
Het bouwblok W8 heeft de bestemming Wonen - 1. Deze bestemming komt overeen met de bestemming uit het bestemmingsplan Haarlem 023 met uitzondering van de zorgfunctie. Binnen de bestemming zijn zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen mogelijk. Daarnaast heeft ook voor dit bouwblok een stedenbouwkundige optimalisatie plaats gevonden. Dit is hieronder verder toegelicht.
Stedenbouwkundige optimalisatie
De bouwblokken aan de Boerhaavelaan zijn na de vaststelling van het bestemmingsplan verder uitgewerkt en geconcretiseerd. In dit bestemmingsplan wordt daarom de bestaande regeling toegesneden op deze optimalisatie. De gronden van de bouwblokken W7 en W8 hebben in dit bestemmingsplan ten opzichte van het bestemmingsplan Haarlem 023 verschillende bestemmingen gekregen.
Voor de woningen is de bestemming Wonen - 1 opgenomen. Binnen deze bestemming zijn zowel grondgebonden als gestapelde woningen toegestaan. Hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak, met inachtneming van de aanduidingen op de verbeelding.
Ten opzichte van het bestemmingsplan Haarlem 023 is de noordelijke grens van de bestemming Wonen - 1 ook 1,5 m opgeschoven. Om ook de verschuiving van de weg mogelijk te maken, is in de groenstrook ten noorden van de bouwblokken in dit bestemmingsplan bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied, zodat de verlegging van de weg mogelijk is.
Door het opschuiven van de bouwblokken is er aan de zuidzijde van de bouwblokken ruimte gecreëerd voor het aanleggen van een tuin. De gronden die als voortuin worden gebruikt zijn bestemd als Tuin - 1. Binnen deze bestemming zijn erkers en aanbouwen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1 bouwlaag (vermeerderd met 0,3 m) en een maximale diepte van 1 m. De breedte mag niet meer bedragen dan 2,5 m. Daarnaast mag het totale oppervlak van gebouwen en andere bouwwerken niet meer bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de voortuin.
Ook aan de noordzijde van de bouwblokken W7 en W8 kunnen erkers gerealiseerd worden. Hiervoor zijn aan de noordzijde van het bouwblok de erkers in het bouwvlak opgenomen. Deze zijn binnen de bestemming Wonen - 1 binnen het bouwvlak mogelijk gemaakt met een maximum bouwhoogte van 3 m. Op twee locaties zijn geen erkers toegestaan, maar worden pergola's gerealiseerd. Deze zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied middels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - pergola'.
De achtertuinen van de woningen zijn bestemd als Tuin - 2. Binnen deze bestemming zijn aan-, uit- en bijgebouwen ten behoeve van woningen toegestaan. Ook is binnen deze bestemming parkeren mogelijk. Ten hoogste 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd met aan-, uit- of bijgebouwen. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag vermeerderd met 0,3 m met een maximum van 4 m. Voor bijgebouwen bedraagt de maximale bouwhoogte niet meer dan 5 m.
Bij sommige woningen is een optie opgenomen voor uitbouwen over 2 lagen. In het bestemmingsplan zijn voor deze uitbouwen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn aan/uitbouwen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 6 m.
Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om op de eerste of tweede verdieping van een woning een balkon of dakterras te realiseren. De hiervoor benodigde 'andere bouwwerken'(zoals balustrades), mogen een maximale bouwhoogte van 1,2 m, gemeten vanaf de dakrand, hebben.
Bouwblok W5
Het bouwblok W5 heeft net als de bouwblokken W7 en W8 de bestemming Wonen – 1, waarbij ten opzichte van het vigerende plan binnen hetzelfde bestemmingsvlak een kleiner bouwvlak is opgenomen. Op het bestemmingsvlak is de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – parkeren' opgenomen. Deze verwijst naar de specifieke gebruiksregels, waarin is opgenomen, dat ter plaatse van deze aanduiding 1,5 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd, waarvan tenminste 1 parkeerplaats binnen het aanduidingsvlak. Ten opzichte van het vigerende plan is dus een kleiner bouwvlak toegestaan, maar worden binnen hetzelfde bestemmingsvlak hetzelfde aantal parkeerplaatsen gerealiseerd. Van deze regel kan het bevoegd gezag afwijken, mits de parkeerplaats op een andere locatie wordt gerealiseerd en niet meer dan 2 parkeerplaatsen elders worden gerealiseerd.
Busbaan
De voor de busbaan benodigde gronden aan de noordzijde van de Schipholweg hebben in het bestemmingsplan 023 de bestemming Groen gekregen. Op deze gronden is de busbaan zodoende niet toegestaan. In dit bestemmingsplan is daarom aan deze gronden de bestemming Verkeer toegekend (conform de bestemming van de aangrenzende Schipholweg) zodat de busbaan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
3.4 Handhaving
Met dit plan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook van de gemeente verwacht worden dat er door haar wordt opgetreden als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als er in strijd met het bestemmingsplan wordt gebouwd of indien het gebouwde in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Het achterwege laten van handhaving of het niet goed uitvoeren ervan kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid.
Derhalve dient hier het beleid van de gemeente inzake handhaving uiteengezet te worden en te worden aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan zal worden opgepakt. De landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau heeft het concept programmatisch handhaven ontwikkeld. Eens in de vier jaar wordt een integraal handhavingsbeleid opgesteld waarin de prioriteiten staan aangegeven die zullen worden aangepakt. De prioritering van de gemeente laat onverlet dat altijd als eerste prioriteit zal gelden dat calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortingsgevaar, brandgevaar en asbestvervuiling 100% zullen worden aangepakt.
De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, wat een uitstralend effect zal hebben.
Handhaving van de bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats middels bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staat hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie zeer belangrijk en hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. Hierbij zal met name onder de aandacht worden gebracht de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer er gehandhaafd zal worden.
Voor het plangebied zal handhaving van de kaders van het bestemmingsplan in eerste instantie plaatsvinden via de te verstrekken omgevingsvergunningen voor het bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden.
Bij dit nieuwbouwproject ligt strijdig gebruik van de opstallen bij de eerste in gebruik name en in de eerste gebruiksjaren, niet voor de hand. Het beoogde gebruik van de gebouwen is in de regel helder door het ontwerp en voorkomen van de gebouwen. Bij alle deelnemende marktpartijen is het toegestane gebruik eveneens helder. Globale gebiedscontrole vindt plaats doordat in Haarlem de toezichthouders gebiedsgericht werken en 'hun' gebied daardoor goed kennen. Indien er in de toekomst signalen komen van strijdigheden in het gebied zal met de handhavende afdeling bepaald moeten worden of aanpak van incidenten de aangewezen weg is of dat een integrale gebiedsgerichte aanpak noodzakelijk is.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid.
4.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte (2006)
In de Nota Ruimte (2006) wordt bundeling van verstedelijking en economische activiteiten voorgestaan. Dit betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, ofwel in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Het Rijk stimuleert revitalisering, herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen. Door het intensiveren en transformeren van stedelijk gebied en de combinaties van functies kan het gebruik van bestaand stedelijk gebied worden geoptimaliseerd.
Ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)
Inmiddels heeft de ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ter inzage gelegen. In deze structuurvisie wordt het beleid van het Rijk aangaande infrastructuur en ruimtelijke ordening vastgelegd. Deze structuurvisie zal de Nota Ruimte vervangen.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Structuurvisie Noord-Holland 2040 (juni 2010)
De structuurvisie Noord-Holland is in werking getreden na de vaststelling van het bestemmingsplan Haarlem 023. Daarom wordt hier een korte weergave gegeven van het beleid.
In de structuurvisie Noord-Holland beschrijft de provincie hoe ze de veelzijdigheid van Noord-Holland wenst te bewaken en op welke manier ze met ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en vergrijzing omgaat. De structuurvisie schetst hoe de provincie er in 2040 uit moet komen te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Daarnaast kan dit door bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen.
In de structuurvisie is het plangebied weergegeven als bestaand bebouwd gebied. Daarnaast is de Schipholweg aangewezen als onderdeel van het regionaal wegennet en als nieuwe HOV-verbinding. De aanleg van een nieuwe busbaan past binnen de uitvoering van dit beleid.
Luchthaven Indelings Besluit(Lib)
Het rijksbeleid ten aanzien van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (Wijzigingswet genoemd). De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit (Lib). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting.
Tevens zijn er hoogtebeperkingen en regels met beperkingen ten aanzien van grondgebruik of bestemmingen met een vogelaantrekkende werking. Binnen het plangebied geldt een hoogtebeperking De maximale bouwhoogte bedraagt 45 m. In het plan is geen bebouwing met een dergelijke hoogte voorzien. Verder gelden er geen beperkingen binnen het gebied.
Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland (2003)
In het Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland geeft de provincie haar visie op het tegengaan van knelpunten ten aanzien van bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Daar waar sprake is van een onevenwichtige woon-werkbalans en een achterstand in investeringen in het infrastructuurnetwerk wil de provincie deze tegen gaan. Ook is aandacht nodig voor geluidsoverlast, uitstoot van schadelijke stoffen, ruimtebeslag en het aantal dodelijke ongelukken in het verkeer.
Een belangrijk uitgangspunt voor mobiliteit is deze te accommoderen. De provincie richt zich daarbij met name op het stimuleren van ketenverplaatsingen. Ruimtelijke ordening is daarbij een belangrijk principe: door een goede afstemming tussen ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer kan een gunstiger woon-werkbalans bewerkstelligd worden, is milieuwinst te behalen door het terugdringen van de reisafstanden en kunnen vervoerswijzen zoals de fiets en het openbaar vervoer op een efficiënte wijze ingezet worden.
Ten aanzien van verstedelijking acht de provincie het gezien het bovenstaande van belang dat verdichting (en functiemenging) in bestaand bebouwd gebied plaatsvindt. Verstedelijking bij stations biedt perspectief voor het verkeer- en vervoersbeleid. Fiets- en OV-gebruik kan daardoor gestimuleerd worden.
4.4 Gemeentelijk Beleid
Ontwikkelingsprogramma Haarlem 2005-2010 (2005)
Het uitvoeringsprogramma voor het naoorlogse stadsdeel Schalkwijk beslaat een periode van 15 jaar. Het belangrijkste doel is een gedifferentieerd en duurzaam woon- en leefklimaat, een evenwichtige bevolkingsopbouw, een passend voorzieningenniveau en goed dagelijks beheer. In 1999 is de stedenbouwkundige hoofdstructuur vastgelegd. De hoofdelementen zijn: selectief verdichten, meer differentiatie in het woningaanbod, handhaven groene zoom, ingrijpend wijzigen verkeersstructuur en het fundamenteel aanpassen van de waterhuishouding.
Structuurplan Haarlem 2020 (2005)
Het Structuurplan legt voor de periode 2005 tot 2020 op hoofdlijnen de ambities en wensen vast die alles te maken hebben met ruimte en de verdeling van ruimte in Haarlem. Daarbij is de samenwerking in de Noordvleugel van de Randstad als stedelijk netwerk vertrekpunt. Het structuurplan vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie Haarlem uit 1999 en laat de mogelijkheden zien voor uitvoering van de stedelijke opgaven.
De speerpunten van beleid zijn profilering op een duurzaam goed woonklimaat, versterking van de zakelijke dienstverlening en versterking van de culturele en toeristische wervingskracht.
In het structuurplan is het plan De Entree opgenomen als stedelijk woongebied met functiemenging aan de zijde van de Schipholweg. Deze ambitie, zoals planologisch geregeld in bestemmingsplan Haarlem 023, wordt met dit bestemmingsplan op onderdelen geoptimaliseerd. Dit bestemmingsplan is daarmee in lijn met het gemeentelijk Structuurplan.
Woonvisie Haarlem 2006-2012 (2006)
In de gemeentelijke Woonvisie zijn speerpunten geformuleerd ten aanzien van de ontwikkeling van de woningvoorraad. Kort samengevat zijn de speerpunten 'meer, beter, dynamisch en betaalbaar'. In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan bovengenoemde speerpunten. Aan de maatregelen die een ruimtelijke impact hebben, en daarmee relevant zijn voor het bestemmingsplan, wordt in deze paragraaf aandacht besteed.
De Entree, waar dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt, in de noordstrook van Schalkwijk, is in de Woonvisie aangemerkt als één van de nieuwbouwprojecten binnen Haarlem. Dit bestemmingsplan voorziet in een optimalisatie van het beoogd woningbouwprogramma, en is daarmee in lijn met de Woonvisie.
Masterplan 023 (2005)
In het Masterplan 023 zijn uitgangspunten opgenomen voor de ontwikkeling van De Entree. Het Masterplan is een uitwerking van het verandergebied Schipholweg zoals dat is opgenomen in het structuurplan Haarlem 2020. De ontwikkeling van De Entree moet leiden tot een stadsentree van Haarlem, een verbinding tussen Schalkwijk en Haarlem-Oost en een aantrekkelijke nieuwe woonbuurt.
In het Masterplan 023 is de stedenbouwkundige structuur en het programma vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat er gesloten bouwblokken worden gerealiseerd met een harde overgang tussen het openbaar gebied en het privéterrein. In de optimalisatie van het stedenbouwkundig plan is dit uitgangspunt genuanceerd. Zie Hoofdstuk 2.
Haarlems Verkeers- en Vervoerplan (2003)
Het HVVP beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 10 jaar. Het HVVP is een plan op hoofdlijnen. In het HVVP wordt een beschrijving gegeven van de hoofdstructuren voor het autoverkeer, het openbaar vervoer en de fiets, waarbij de voetganger een prominente plek inneemt. De Schipholweg, de Amerikaweg en de Boerhaavelaan zijn de belangrijkste ontsluitingswegen voor het plangebied. Deze wegen zijn tevens hoofdrijroutes voor de hulpverleningsdiensten. De Schipholweg en de Amerikaweg zijn gebiedsontsluitingswegen type A, waar een snelheidsregime van 50 km/h geldt. De Boerhaavelaan wordt in het HVVP omschreven als een gebiedsontsluitingsweg type B. De Amerikaweg is tevens een hoofdfietsroute binnen Haarlem. Langs de Boerhaavelaan en de Schipholweg ligt een busroute.
In het HVVP is opgenomen dat in de spits enige congestie kan ontstaan bij het kruispunt Schipholweg - Amerikaweg. De aanleg van een busstrook zorgt voor een betere doorstroming van het openbaar vervoer en zorgt voor minder congestie op de Schipholweg.
4.5 Conclusie
De afwijkingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt ten opzichte van het bestemmingsplan Haarlem 023 past binnen het rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan bestaat deels uit nieuwe ontwikkelingen en deels uit ondergeschikte aanpassingen van het onderliggende, reeds vigerende, bestemmingsplan 023. Juridisch-planologisch wordt de bouw van de woningen in blok W8 en de busbaan als nieuwe situatie aangemerkt. De aanpassingen aan de stedenbouwkundige opzet van de woningen in blokken W5 en W7 zijn ten opzichte van het huidige bestemmingsplan ondergeschikt. Vanuit juridisch-planologisch oogpunt is de aanvaardbaarheid van deze woningen ter plaatse ten aanzien van de milieukundige aspecten reeds voldoende onderbouwd in bestemmingsplan 023. Dit bestemmingsplan bevestigt enkel de keuze voor woningbouw op deze locaties. Daarom wordt in deze paragraaf voor de woonblokken W5 en W7 enkel ingegaan op de aangebrachte wijzigingen.
5.2 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusie
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Tauw, projectnummer 4445068, d.d. 27 april 2006). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied slechts lichte bodemverontreinigingen (boven de streefwaarde) zijn aangetroffen. Deze verontreinigingen geven geen reden tot nader onderzoek of het treffen van maatregelen. Er wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoende is voor de beoogde functies.
5.3 Geluid
In het kader van het bestemmingsplan Haarlem 023 is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer. In dit onderzoek is geconcludeerd dat voor enkele bouwblokken hogere waarden benodigd zijn. In het kader van het bestemmingsplan Haarlem 023 zijn echter voor alle woningen die gerealiseerd worden in De Entree hogere waarden vastgesteld voor de verschillende wegen rondom het plangebied. Het opnieuw vaststellen van hogere waarden is niet noodzakelijk.
Later realiseren van de bouwblokken W2, W3, W4 en W6.
In de fasering worden eerst de bouwblokken W5, W7 en W8 gerealiseerd. Door Tauw is onderzoek uitgevoerd naar de gecumuleerde geluidsbelasting op de bouwblokken W5, W7 en W8 (kenmerk N001-4743750TMM-vsa-V01-NL, d.d. 14 oktober 2010) als gevolg van de Schipholweg.
Indien de bouwblokken W2, W3, W4 en W6 aan de Schipholweg later worden gerealiseerd, is er geen sprake van bufferwerking. En is er dus sprake van een hogere geluidsbelasting op de noordelijke gevels van bouwblokken W5, W7 en W8 als gevolg van de Schipholweg.
In het onderzoek is voor de verschillende bouwblokken aangegeven welke gevels een gecumuleerde geluidsbelasting van meer dan 53 dB hebben. Voor deze gevels dient middels berekeningen te worden aangetoond dat aan de eisen uit het bouwbesluit wordt voldaan.
Zoals eerder al is aangegeven zijn in het kader van het bestemmingsplan Haarlem 023 voor de diverse woningen hogere waarden verleend. De hogere geluidsbelasting op de gevels van W5, W7 en W8 past binnen de eerder verleende hogere waarden.
Kennemer Gasthuis
Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het geluid in de omgeving ten gevolge van ambulances op de openbare weg van en naar het Kennemer Gasthuis (Peutz, rapportnummer O 15226-1-RA, d.d. 2 augustus 2011). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit resultaten van het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de geprojecteerde woningen aan de Boerhaavelaan ten gevolge van de indirecte hinder vanwege het ziekenhuis ten hoogste 65 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 65 dB(A). Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting ten gevolge van de indirecte hinder vanwege het ziekenhuis niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, mits een binnenniveau van 35 dB(A)-etmaalwaarde in de geprojecteerde woningen wordt gewaarborgd.
Bij de bouwaanvraag zal bij de bouwaanvraag een extra toets worden uitgevoerd met betrekking tot de isolatiewaarden van de gevel W7 en W8. Na realisatie van de bouwblokken zal de geluidsbelasting worden gemonitord, om er zeker van te zijn dat het binnenniveau gehaald wordt.
5.4 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt. Naast de concentraties NO2 zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang.
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorie betreft onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek en conclusie
In het kader van het bestemmingsplan 023 is gedetailleerd onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd, waaruit blijkt dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de ontsluitende wegen volgens de meest actuele inzichten lager liggen dan in 2008 berekend. Zowel binnen het plangebied als langs de ontsluitende wegen wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
De aanpassing van het programma van bouwblok W8 past binnen de situaties die worden geschetst in het NIBM.
De Wlk zal de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan dan ook niet in de weg staan.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.
Onderzoek en conclusie
Dit bestemmingsplan biedt een regeling voor de bouwblokken W5, W7 en W8 van het gebied De Entree. Daarbij geldt, dat in W5 geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt worden en dat W7 2,5 meter naar het noorden wordt verplaatst. Blok W8 moet worden beschouwd als nieuwe ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen in een gebied waarbinnen sprake is van functiemenging. Dat betekent, dat direct op, onder of naast woningen niet-woonfuncties zoals kantoren, lichte detailhandel en lichte horeca mogelijk is. In het noordelijk deel van het project De Entree worden dergelijke voorzieningen ook gerealiseerd. Deze functies zullen gezien de aard en omvang geen onacceptabele milieuhinder veroorzaken.
Nabij het plangebied van dit bestemmingsplan komt een aantal (grotere) (potentieel) milieuhinderlijke activiteiten voor, te weten:
activiteit | afstand | richtafstand gemengd gebied | richtafstand rustige woonwijk |
Van der Valkhotel | > 60 m | <10 m | 10 m |
Kennemer Gasthuis | 40 m | 10 m | 30 m |
Boerhaavebad | 10 m | 30 m | 50 m |
Haarlem College | 80 m | 10 m | 30 m |
Uit bovenstaande overzicht blijkt dat voldoende afstand wordt gehouden tot in de omgeving aanwezige activiteiten. Met dit bestemmingsplan wordt bovendien de afstand van de mogelijke van blokken W7 en W8 tot het Kennemergasthuis en de afstand van blok W5 tot het Boerhaavebad vergroot ten opzichte van bestemmingsplan Haarlem 023. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de aanwezige bedrijvigheid nabij het plangebied geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
5.6 Luchtvaartlawaai En Andere Aspecten Schiphol
Toetsingskader
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet Luchtvaart . De ruimtelijke consequenties van de Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit worden ten aanzien van Schiphol beperkingengebieden weergegeven met betrekking tot de aspecten externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogte en de vogelaantrekkende werking.
In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol voor de toekomst ruimte nodig heeft om uit te breiden. Derhalve is op een PKB-kaart de zogenoemde 20 Ke-contour opgenomen. Het plangebied is niet gelegen binnen deze 20 Ke-contour.
Onderzoek en conclusie
Uit de overzichtskaarten bij het Lib blijkt dat binnen het plangebied een hoogtebeperking geldt. De maximale bouwhoogte verloopt van 45 m in het oosten van het plangebied tot circa 70 m in het westen van het plangebied. In het bestemmingsplan zijn maximale bouwhoogtes vastgelegd, waardoor geen bebouwing wordt mogelijk gemaakt die in strijd ismet het Lib.
Tevens is het plangebied gelegen binnen het beperkinggebied voor vogelaantrekkende functies. Aangezien binnen het plangebied geen vogelaantrekkend grondgebruik voorkomt (zoals bedoelt in artikel 2.2.3 van het Lib), levert dit aspect geen beperkingen op voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Verder gelden op grond van het Lib geen beperkingen binnen het gebied.
5.7 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
Uit gegevens van de Professionele Provinciale Risicokaart blijkt dat bij het Boerhaavebad gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Uit onderzoek van AVIV blijkt echter dat de opslag van gevaarlijke stoffen bij het Boerhaavebad dusdanig beperkt is dat er geen plaatsgebonden of groepsrisico aanwezig is (AVIV, project 071336, d.d. 21 april 2008). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Het zwembad leidt daardoor niet tot beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.
Uit informatie van de Veiligheidsregio Kennemerland blijkt dat de Amerikaweg onderdeel is van een route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Over deze weg worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd. Het gaat om de bevoorrading van een aantal benzinestations (ook lpg). Aangezien de weg langs het plangebied loopt, hebben de ontwikkelingen mogelijk (beperkte) gevolgen voor het GR ter plaatse. Naar het Boerhaavebad vindt op beperkte schaal chloridetransport plaats (inschatting Veiligheidsregio Kennemerland: 1x per maand).
Direct langs de oostzijde van de Amerikaweg is een gastransportleiding van Gasunie gelegen. Door de Gasunie is voor de betreffende leiding een berekening uitgevoerd van het PR en GR (Gasunie, Risicoberekening gastransportleiding W-532-01-KR-013 t/m 019, d.d. 12 maart 2009). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Uit de resultaten blijkt dat de PR 10-6 contour niet buiten de leiding ligt. Daarnaast wordt zowel in de huidige situatie als in de plansituatie voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. De realisatie van het plan heeft geen relevante gevolgen voor de hoogte van het GR.
Verantwoording groepsrisico
In het kader van het bestemmingsplan 023 heeft een verantwoording van het groepsrisico plaatsgevonden in verband met de omliggende risicobronnen.
Binnen het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt waar grote aantallen mensen aanwezig zijn met een beperkte zelfredzaamheid, zoals basisscholen of bejaardentehuizen. Het kinderdagverblijf dat in het bestemmingsplan O23 werd mogelijk gemaakt, is met het voorliggende bestemmingsplan komen te vervallen. Het plangebied is vanaf verschillende zijden goed bereikbaar voor hulpdiensten. Daarnaast bevinden de hulpdiensten zich op relatief kleine afstand van het plangebied. De bestrijdbaarheidbij een eventuele calamiteit is geen probleem. Het bestemmingsplan is voor advies voorgelegd aan de regionale brandweer. Het advies is opgenomen in Bijlage 1. In dit advies benoemd de brandweer een aantal maatregelen. Deze maatregelen zullen worden meegenomen in de nadere planuitwerkingen.
Gelezen de paragraaf externe veiligheid in het bestemmingsplan, wordt met het vaststellen van dit bestemmingsplan het restrisico geaccepteerd door het bestuur van de gemeente Haarlem.
Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan.
5.8 Kabels En Leidingen
In de paragraaf externe veiligheid is ingegaan op de gasleiding die is gelegen langs de Amerikaweg. Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen kabels of leidingen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.9 Archeologie
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie Haarlem. Bij de nota hoort de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH). In het kader van bestemmingsplan Haarlem 023 is geconstateerd dat het gehele plangebied zich volgens de ABH bevindt binnen 'categorie 4'.
Categorie 4 (geel) betreft de strandvlakte gelegen tussen de oudste en de op een na oudste strandwal van Nederland. Archeologische vondsten hier hebben aangetoond dat in deze zone archeologische waarden te verwachten zijn in een relatief lagere dichtheid. Om die reden is hier een regime van toepassing door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw-, aanleg- en/of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Bodemroerende activiteiten in het plangebied die dieper gaan dan 30 cm min maaiveld en met een oppervlakte groter dan 2.500 m² mogen pas uitgevoerd worden nadat er het vereiste archeologisch onderzoek, conform de wettelijk van kracht zijnde eisen, heeft plaatsgevonden. Dit is in dit plan opgenomen middels een dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
5.10 Ecologie
In het kader van het bestemmingsplan Haarlem 023 is onderzoek uitgevoerd naar de eventuele aanwezigheid van ecologische waarden. In dit onderzoek is geconcludeerd, dat vanwege het feit dat het plangebied is omgeven door stedelijk gebied, er geen sprake zal zijn van verstoring van natuurwaarden in de ruime omgeving.
In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 5.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | ontheffingsregeling | |
categorie 1 | categorie 2 | categorie 3 |
grote kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, haas en konijn bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad | alle soorten inheemse vogels kleine modderkruiper | alle vleermuizen rugstreeppad |
Een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet is niet nodig voor bovenstaande algemene beschermde soorten (uit categorie 1) die worden verstoord en/of aangetast, aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. Voor vogels is ontheffing niet mogelijk, aangezien verstoring en aantasting van vogels eenvoudig is te voorkomen door de werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (globaal 15 maart tot en met 15 juli) te starten. Indien de rugstreeppad en/of kleine modderkruiper aanwezig zijn en aangetast worden door de betreffende ontwikkeling, dient voor deze soorten een ontheffing te worden aangevraagd. Indien vleermuizen aanwezig zijn in te kappen bomen, wat uit nader onderzoek voorafgaand aan de sloop of kap moet blijken, dient voor deze soorten ontheffing te worden aangevraagd. Omdat het zwaar beschermde soorten betreft dient in dat geval rekening te worden gehouden met mitigerende en eventueel compenserende maatregelen.
Omdat de instandhouding van de soorten niet in het geding is, is het de verwachting dat de ontheffing zal worden verleend. Met inachtneming van de genoemde voorwaarden zal de Flora- en faunawet de uitvoering van de werkzaamheden niet in de weg staan.
5.11 Water
In het kader van de optimalisatie van het stedenbouwkundig plan is een deel van de beoogde groenstrook aan de zuidkant van het westelijke bassin komen te vervallen. Om toch een kwalitatieve overgang naar het bassin te garanderen, wordt het bassin wellicht wat versmald. In dat kader heeft Fugro Ingenieursbureau B.V. aanvullend onderzoek gedaan naar de beregeningssituatie rond het plangebied. Uit dit rapport (Beregeningsberekeningen Project Haarlem 023 Fase West, 1111-0001-000) blijkt dat het vergroten van het tijdelijke waterbassin niet nodig is, er treedt bij een neerslagsituatie van T=100 geen inundatie van het maaiveld op.
Daarnaast blijkt dat het versmallen van het waterbassin met 2,5 m bij T=10 en T=100 neerslagsituaties lijdt tot een maximale peilstijging van 0,01 m. Hierover is overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Overleg Art. 3.1.1
6.1 Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan De Entree wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:
- 1. VROM-Inspectie;
- 2. Ministerie van LNV;
- 3. Rijkswaterstaat;
- 4. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten;
- 5. Ministerie van Economische zaken;
- 6. Provincie Noord-Holland;
- 7. Hoogheemraadschap Rijnland;
- 8. gemeente Bloemendaal;
- 9. Kamer van Koophandel, Amsterdam;
- 10. Luchtverkeersleiding Nederland;
- 11. Brandweer Kennemerland;
- 12. Gasunie;
- 13. Koninklijke Horeca Nederland;
- 14. LTO Noord;
- 15. MKB Haarlem;
- 16. Milieufederatie Noord-Holland;
- 17. Nederlandse spoorwegen;
- 18. Prorail;
- 19. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland;
- 20. Recreatie Noord-Holland;
- 21. KPN.
De VROM-inspectie, de provincie Noord-Holland, de gemeente Bloemendaal, de Brandweer Kennemerland en KPN hebben gereageerd op het plan.
De VROM-inspectie, de provincie Noord-Holland en de gemeente Bloemendaal hebben in hun reactie aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.
6.2 Verwerking Reacties Wettelijk Vooroverleg
Brandweer Kennemerland.
De reactie van de brandweer is meegenomen in de verantwoording van het groepsrisico (paragraaf 5.7). De maatregelen die de brandweer benoemd in zijn advies zullen worden meegenomen in de nadere planuitwerking.
KPN
KPN geeft aan, dat zich aan de westzijde van bouwblok W5 een zwaar kabeltracé ligt, dat de wijk Haarlem Oost verbindt met de telefooncentrale aan de Surinameweg. Dit kabeltracé komt waarschijnlijk in de voortuinen van W5 te liggen. Hiervoor zullen voorwaarden opgenomen worden. KPN geeft aan nog in overleg te zijn met een civieltechnisch ingenieursbureau, en daarom niet kan kan inschatten of deze voorwaarden in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden.
Een kabeltracé zoals dat aanwezig is in het plangebied, is geen planologisch relevante leiding. Dat wil zeggen dat deze geen veiligheidsafstanden of zakelijk rechtstroken heeft. De kabel is daarom ook niet opgenomen in het vigerend bestemmingsplan 023. Wij gaan ervan uit, dat eventuele voorwaarden privaatrechtelijk vastgelegd zullen worden.
Conclusie
De reactie van de KPN geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn zogenaamde (bij het Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplannen voorzien. Voor alle onderhavige gronden (waarop deze bouwplannen zijn voorzien) geldt dat deze betrokken zijn in een grondverkoop van de gemeente aan de 'Ontwikkelingsmaatschappij 023 CV' (hierna OC-023) van 18 december 2007.
Met de verkoop aan OC-023 neemt deze ontwikkelingsmaatschappij het risico van de grondexploitatie (kosten en opbrengsten) over van de gemeente. Voor het moment van aangaan van de overeenkomst – gedurende de onderhandelingen tussen partijen – hebben de vennoten (per brief 19 april 2006) voldoende aangetoond aan de gemeente op basis van objectieve ramingen van kostendeskundigen dat het (prijs)voorstel met betrekking tot de verkoop marktconform is.
De door de gemeente gemaakte kosten met betrekking tot deze ontwikkeling worden daarmee verhaald in de gerealiseerde verkoopprijs.
Wat betreft de door de gemeente beoogde locatiekwaliteit geldt dat de ontwikkelingsmaatschappij contractueel gebonden is om zich te houden aan het vermelden van eisen en randvoorwaarden. Daarmee is er voor de gemeente – conform de inzichten ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, dan wel de huidige inzichten – voldoende regie uitgeoefend op de wijze van ontwikkeling en door de gemeente beoogde locatiekwaliteit. Er is dan ook geen reden om derhalve aanvullende maatregelen te treffen aangaande deze locatie-eisen.
Daar het kostenverhaal dus 'anderszins voldoende is verzekerd' en er geen behoefte is aan het stellen van (aanvullende) locatie-eisen kan de gemeente op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening afzien van het vaststellen van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan.
Voor de aanleg van de busstrook zijn gelden gereserveerd. Hiervoor is bovendien een subsidie van de provincie beschikbaar. Derhalve is dit bestemmingsplan ook voor dit aspect financieel uitvoerbaar.
Bijlage 1 Advies Brandweer
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Peutz
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Peutz