Louis Pasteurstraat
Bestemmingsplan - gemeente Haarlem
Vastgesteld op 25-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het vernieuwen van de Boerhaavewijk. Project Pasteur vormt het sluitstuk van de vernieuwing van de Boerhaavewijk. In verschillende fases is deze wijk aangepakt, waardoor er nu een meer leefbare en afwisselende wijk is ontstaan. Project Pasteur richt zich op de vervanging van 84 verouderde sociale huur woningen voor 179 woningen, 1.355 m² BVO kantoor voor Wonen en 440 m² BVO woonwinkel (kantoorfunctie met balie). Ook wordt de aangrenzende openbare ruimte vernieuwd.
Afbeelding 1.1: Ligging van het bestemmingsplangebied
1.1 Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Louis Pasteurstraat bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de toekomstige ontwikkeling van het gebied. De toelichting gaat in op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in de Boerhaavewijk en grenst aan de Louis Pasteurstraat en de Roordastraat. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Floris van Adrichemlaan. De Boerhaavewijk is samen met de Europawijk het oudste deel van Schalkwijk en kent in de traditie van de na-oorlogse stedenbouw een heldere opzet. Op de locatie staan nu drie portiekflats in vier en vijf lagen van Elan Wonen en een tijdelijk gebouw van ZOED in één laag. De flat van Pré Wonen valt buiten het plangebied en blijft staan. De locatie ligt tussen twee verschillende stedenbouwkundige 'blokopzetten'. Ten westen komt de voorgestelde gesloten bebouwing van 'Haave' en St. Jacob, de Poort van Boerhaavewijk, wat aansluit bij de historische opzet waarbij in deze zone afwijkende bebouwing staat (oorspronkelijk zowel in programma als in vorm). Tussen deze twee projecten wordt in de toekomst een buurtpark gerealiseerd. Ten oosten liggen de reeds getransformeerde bouwvelden naar een plan van Must voor Elan Wonen. Hier wordt strokenbouw (gestapeld) gecombineerd met een bouwblok grondgebonden woningen. Daartussen is een stuk collectief groen behouden dat binnen het bouwveld is gelegen en een informele doorsteek voor het langzaamverkeer door het blok vormt. Het plangebied is weergegeven op onderstaand figuur.
Afbeelding 1.2: Plangebied (bron: Qgis, eigen bewerking)
1.3 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan
De aanleiding tot het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de voorziene nieuwbouw in het plangebied. De belangrijkste aanleiding is de vervanging van verouderd bezit in de Boerhaavewijk van Elan Wonen. Het gaat om een locatie tussen de Roordastraat en de Pasteurstraat. Elan Wonen heeft hier in 3 gebouwen 84 portieketagewoningen. Doel van deze transformatie is naast een verdichtingsslag en een vernieuwing van de gebouwen, een meer gedifferentieerd woningaanbod te realiseren. Tegelijkertijd is het een aanleiding een levendiger overgang van openbaar naar privé te maken en een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de directe woonomgeving te leveren. Ook de woonwinkel en het kantoor van Elan Wonen zullen een plek krijgen in de nieuwbouw. In totaal komen er 179 woningen terug, 1.355 m2 BVO aan kantoor voor Elan Wonen en 440 m2 BVO aan woonwinkel (kantoorfunctie met balie).
Besluitvorming
Startnotitie Louis Pasteur en Roordastraat
Op 22 april 2021 heeft de gemeenteraad een startnotitie vastgesteld. In deze startnotitie wordt het voorstel gedaan om de bestaande 84 woningen te slopen en te vervangen door circa 150 woningen in een gedifferentieerd aanbod.
Stedenbouwkundig Programma van Eisen Project Pasteur
Op 15 december 2022 heeft de gemeenteraad het Stedenbouwkundig Programma van Eisen Project Pasteur (SPvE) vastgesteld. Het SPvE brengt de herontwikkeling van de locatie in een volgende fase en verbindt de reeds ingezette ontwikkeling van de Damiate locatie aan de westzijde van het projectgebied met de al eerder uitgevoerde herontwikkeling aan de oostzijde. In afwijking van de eerder vastgestelde startnotitie is hier nu ook het kantoor en woonwinkel van Elan Wonen in opgenomen.
Tevens is tijdens de raadsvergadering op 15 december 2022 een motie aangenomen om een van de drie bouwblokken te verhogen naar 5 bouwlagen, meer woningen toe te voegen en gebruik te maken van de nieuwe (inmiddels in maart 2023 vastgestelde) parkeernormen.
Dit heeft geleid tot een nieuw ontwerp met in totaal 179 woningen.
Deze ontwikkeling is echter qua functie en bouwmogelijkheden in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Boerhaavewijk". Derhalve dient te worden voorzien in een nieuw planologisch kader voor het plangebied. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Geldende Planologische Regelingen
Binnen het plangebied Louis Pasteurstraat gelden de volgende bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluiten:
nr. | Naam van het plan/besluit | Vastgesteld | |||
NL.IMRO.0392.BP9120014-va01 | Boerhaavewijk | 22 oktober 2020 | |||
NL.IMRO.0392.BP0120005-va01 | Reparatieplan C Haarlem 2020 | 22 april 2021 | |||
NL.IMRO.0392.VB0120001-va01 | Flitsbezorging Haarlem | 13 oktober 2022 |
Tabel 1.1: Geldende bestemmingsplannen op moment van opstellen bestemmingsplan.
De vigerende bestemmingsplannen worden in de volgende paragrafen nader toegelicht.
1.4.1 Boerhaavewijk
Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Boerhaavewijk" heeft het plangebied de volgende bestemmingen:
- enkelbestemming 'Wonen';
- enkelbestemming 'Groen';
- enkelbestemming 'Tuin';
- enkelbestemming 'Bedrijf';
- enkelbestemming 'Verkeer';
- enkelbestemming 'Tuin-1';
- dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Tevens gelden er bouwvlakken binnen de bestemming 'Wonen' en 'Bedrijf', waarbinnen de bouwhoogtes variëren van 12 tot 34 meter.
Afbeelding 1.3: uitsnede bestemmingsplan Boerhaavewijk (ruimtelijkeplannen.nl, eigen bewerking)
Relatie tot ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling is op een tweetal onderdelen in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De strijdigheden zijn gelegen in:
- de functie, daar waar woningen en kantoor gebouwd worden op de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'tuin-1'';
- de bouwmogelijkheden, daar de ontwikkeling buiten het bestaande bouwvlak wordt gerealiseerd en op diverse plaatsen de toegestane bouwhoogte overschrijdt.
1.4.2 Reparatieplan C Haarlem 2020
Het bestemmingsplan "Reparatieplan C Haarlem 2020" is van toepassing op heel Haarlem. Het reparatieplan is opgesteld om een aantal onvolkomenheden te repareren. Meest in het oog springende aanpassingen zijn:
- een aantal monumenten stond niet goed op de plankaarten ingetekend. Dit is hersteld;
- het reparatieplan bevat een regeling voor het behoud van originele gevelelementen van beeldbepalende panden (orde 2-panden);
- het reparatieplan biedt bescherming tegen ongewenste woonvormen. Dit is in lijn met de doelstellingen van de Huisvestingsverordening;
- na verkoop van snippergroen kan het gebruik makkelijk worden omgezet naar tuin;
- archeologie was nog niet verwerkt in de bestemmingsplannen voor Delftwijk;
- het reparatieplan treft een regeling met betrekking tot niet gesprongen explosieven.
Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Overige zone - herziening planregels 7'. Deze gebiedsaanduiding bepaalt dat de wijzigingen zoals opgenomen in het Reparatieplan van toepassing zijn. Deze wijzigingen zien toe op de bescherming van ongewenste woonvormen en het omzetten van groen naar tuin. Deze regeling wordt in voorliggend bestemmingsplan overgenomen in de regels.
1.4.3 Flitsbezorging Haarlem
Het voorbereidingsbesluit "Flitsbezorging Haarlem" is van toepassing op heel Haarlem. Het voorbereidingsbelsuit is genomen om flitsbezorging te kunnen reguleren. Sinds het voorjaar van 2021 zijn flitsbezorgers met enkele vestigingen actief in Haarlem. Flitsbezorgers kunnen overlast met zich mee brengen voor de omgeving. De gemeente wil daarom vooraf kunnen beoordelen of een vestiging goed ruimtelijke inpasbaar is. Het is juridisch nog niet volledig zeker of flitsbezorgers wel of geen vorm van detailhandel zijn en daarmee al dan niet passen binnen een bestemming op een perceel waar detailhandel is toegestaan. Met het nemen van een voorbereidingsbesluit, ter voorbereiding van een paraplubestemmingsplan, wordt dit risico ondervangen door het vestigen van een flitsbezorging zonder een omgevingsvergunning te verbieden.
Relatie tot ontwikkeling
Het bestemmingsplan voorziet niet in een flitsbezorging en dit voorbereidingsbesluit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
1.5 Bestemmingsplanprocedure
Het bestemmingsplan Louis Pasteurstraat doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerp is op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties.
Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerp vrij voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. De initiatiefnemer organiseert in deze periode een informatiebijeenkomst waarin het bestemmingsplan wordt toegelicht.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.
Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
1.6 Leeswijzer Plantoelichting
Dit hoofdstuk van de toelichting is de inleiding van het bestemmingsplan. Vervolgens gaat hoofdstuk 2 in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. De ontstaansgeschiedenis van het gebied verklaart namelijk de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel. Hoofdstuk 3 behandelt het voor het plangebied relevante beleid. Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 5 beschrijft de visie op het plangebied en gaat in op ontwikkelingen die nu of mogelijk in de toekomst in het plangebied spelen. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en licht de planregels toe. Het laatste hoofdstuk beschrijft de financieel-economische uitvoerbaarheid en licht de uitkomsten van het gevoerde vooroverleg toe. Bij de toelichting hoort ook een aantal bijlagen. Daarmee sluit de toelichting af.
Hoofdstuk 2 Ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt zowel de bestaande als de toekomstige situatie beschreven.
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Schalkwijk. Het stadsdeel Schalkwijk is hét grote uitbreidingsgebied van Haarlem uit de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw. Doordat dit voormalige veenweidegebied vrij geïsoleerd lag ten opzichte van de stad, bood het door zijn omvang voldoende mogelijkheden om woningen te bouwen. Vanaf de allereerste opzet is Schalkwijk opgevat als een los en zelfstandig stadsdeel van Haarlem. Rond het nieuwe stadsdeel is een strook landschap open gehouden, de zogenaamde Groene Zoom. Brede hoofdwegen vormen de kern van de hele verkeersafwikkeling van Schalkwijk: de Europaweg, Amerikaweg, Aziëweg en Boerhaavelaan. Deze hoofdwegen doorsnijden het stadsdeel Schalkwijk en scheiden de vier woonwijken van het middengebied.
Dit middengebied vormde historisch een soort 'tussenzone' tussen de woonwijken en de hoofdwegen en is gevuld met voorzieningen die, ten tijde van de aanleg, ongeschikt werden geacht om te mengen met een woonomgeving. het middengebied wordt inmiddels getransformeerd en stadsdeel Oost en Schalwijk worden niet meer van elkaar gescheiden door een groenstrook.
Aan de oostzijde van de Amerikaweg waren twee bovenwijkse voorzieningen als losse elementen in een groene zone geplaatst. Dit betreffen de voormalige Boerhaavekliniek van Stichting Sint Jacob en een schoolgebouw van de voormalige LTS, het Damiate college. Het plangebied zelf grenst aan de Louis Pasteurstraat en de Roordastraat. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Floris van Adrichemlaan. De Boerhaavewijk is samen met de Europawijk het oudste deel van Schalkwijk en kent in de traditie van de na-oorlogse stedenbouw een heldere opzet.
Op de projectlocatie staan nu drie portiekflats in vier en vijf lagen van Elan Wonen en een tijdelijk gebouw van ZOED in een laag. De naastgelegen flat van Pré Wonen blijft staan.
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Ruimtelijk concept
De belangrijkste aanleiding voor Project Pasteur is de vervanging van verouderd bezit op deze locatie tussen de Roordastraat en de Pasteurstraat. Het gaat om een locatie tussen de Roordastraat en de Pasteurstraat. Elan Wonen heeft hier in 3 gebouwen 84 portieketagewoningen. Doel van de transformatie is een verdichtingsslag en een meer gedifferentieerd woningaanbod te realiseren en daarnaast ook niet-woon programma toe te voegen op deze locatie in de vorm van een maatschappelijke functie. Tegelijkertijd is het een aanleiding een levendiger overgang van openbaar naar privé te maken en een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de directe woonomgeving te leveren. De groenstructuur met bomenlanen is van goede kwaliteit en van grote waarde voor de wijk en blijft zoveel mogelijk behouden en wordt waar mogelijk nog versterkt. Hierbij blijft de bestaande noord-zuid voetgangersverbinding bestaan en wordt de voetgangersverbinding door de wijk naar de Plaspoelpolder versterkt.
Dit concept is gestructureerd en samengevat in een viertal pijlers:
- Eigentijdse invulling binnen wederopbouw context
- Groen als verbindende kwaliteit en verblijfsgebied
- Variatie toevoegen in programma en verdichten.
- Verduurzaming in de brede zin (woningen en woonomgeving)
1. Eigentijdse invulling binnen wederopbouw context
De nieuwe invulling sluit aan op enkele kenmerkende eigenschappen van de wederopbouw. Zo ontstaat een nieuwe invulling van de stempel in aansluiting op de bestaande flat van Pré Wonen. Voor de nieuwe blokken wordt uitgegaan van eenduidige herkenbare bouwvolumes. Tegelijkertijd is de transformatie een aanleiding een levendiger overgang van openbaar naar privé en een levendige plint te maken en daarmee een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de directe woonomgeving te leveren.
2. Groen als verbindende kwaliteit en als verblijfsgebied
Bestaande kwaliteiten van het groen en de openbare ruimte in het binnengebied worden zo veel mogelijk behouden en versterkt. De toevoeging van een doorsteek vanuit de Roordastraat naar de tussenstraat van het plan Haave richting de oever van de Amerikavaart is een meerwaarde voor de hele buurt. De huidige noord-zuid route blijft behouden als informele route voor voetgangers. Groene verbindingen voor bewoners en omwonenden maar met ook een meerwaarde voor flora en fauna. Bij de inrichting van de openbare ruimte tussen de blokken is aandacht voor het verbeteren van de verblijfskwaliteit van deze ruimte door speelaanleidingen of speelplekken en verblijfsplekken toe te voegen.
3. Variatie toevoegen in programma en verdichten.
Doel van deze transformatie is naast vernieuwing en een verdichtingsslag een meer gedifferentieerd woningaanbod te realiseren en ook niet-woon programma toe te voegen op deze locatie. De toevoeging van ruimte voor maatschappelijk programma naast woonprogramma versterkt het plan door functiemenging.
4. Verduurzaming in de brede zin (woningen en woonomgeving)
Met de nieuwbouw van de woningen kan worden gebruik gemaakt van duurzame energieconcepten en aandacht uitgaan naar het gebruik van duurzame oplossingen en circulair materiaal gebruik. Naast aandacht voor duurzaamheid in de gebouwen zelf gaat aandacht uit naar een gezonde directe leefomgeving. Een omgeving die uitnodigt tot buiten zijn en bewegen. De nabijheid van het openbaar vervoer zal extra onder de aandacht worden gebracht, fietsenberging worden goed bereikbaar gemaakt.
Stedenbouwkundig plan
In het voorstel vormt de locatie een verbinding tussen het westelijk gelegen 'Haave' en de getransformeerde stempels van het eerder aangepaste deel van Elan Wonen door Must. Bij deze beide transformaties was en is het doel het unieke karakter van dit wederopbouwgebied te behouden. In Project Pasteur is ook het doel het groene karakter van dit wederopbouwgebied te behouden en te versterken.
Het bestaande openbare groen binnen het blok in noord-zuid richting blijft behouden. De groene kwaliteit vanuit de wederopbouw verkaveling wordt gekoesterd. Deze groene ruimte krijgt een extra impuls door hier ook een aantal entree's op de begane grond te voorzien. Dwars op deze bestaande groenzone komt een nieuwe groene route die het groen en water van de Poort van Boerhaave met het reeds getranformeerde deel ('plan Must') ten oosten van de locatie, verbindt.
Uitgangspunt voor de verkaveling is de helderheid van bouwvolumes die voor de naoorlogse stedenbouw zo kenmerkend is in een nieuw voorstel te behouden. In hoogte sluit het voorstel aan op de naastliggende stempelverkaveling waarbij de noord-zuid blokken vijf lagen beslaan. Daartussen staan lagere blokken. Ook vormt Project Pasteur een overgang naar 'plan Haave', de entree van de Boerhaavewijk, aan de overzijde van de Louis Pasteurstraat waar de nieuwe woonbebouwing drie lagen beslaat.
Bij de invulling van het woonprogramma wordt vooral uitgegaan van appartementen. Er wordt geen rekening gehouden met ruimte voor voorzieningen. In eerdere studies werd uitgegaan van een pleintje aan de zuidrand van de locatie als belangrijke plek voor de (oudere) jeugd. Om de kwaliteit van de voorzieningen hoog te houden is besloten deze niet veel te verspreiden. Door de bebouwing door te zetten kan ook een heldere rand langs de aan te leggen waterloop worden gerealiseerd.
Parkeren
Binnen het bouwveld moet er voldoende groen en verblijfskwaliteit gemaakt (en behouden) worden. Dat betekent dat eventuele extra parkeerplaatsen zorgvuldig ingepast moeten worden en dat extra parkeercapaciteit op straat primair benut wordt om parkeerdruk binnen het bouwveld zo minimaal mogelijk te maken. Het streven is om op de het bouwveld zoveel mogelijk groen te realiseren. Een nadere uitwerking is te vinden in paragraaf 4.13 Verkeer en parkeren.
Groen
De groenstructuur met bomenlanen is van goede kwaliteit en van grote waarde voor de wijk. Wij respecteren deze bestaande structuur en borduren er op voort. Zo kunnen de grotere bomen welke karakteristiek zijn voor deze groene wijkopzet behouden blijven. Op het bouwveld wordt het openbaar groen beter toegankelijk gemaakt, zowel om daar rustig aan te wonen als om het blok een informele route te geven. Het totale bouwveld is te groot om als één privé domein op te vatten. Een doorsteek van de Roordastraat richting de tussenstraat van Haave richting de oever van de Amerikavaart worden gerealiseerd in combinatie met het behoud van de huidige noord-zuidroute.
Privé-buitenruimtes welke grenzen aan het openbare groen worden begrensd. Lage groene hagen zullen af en toe doorsneden worden door paden naar voordeuren welke soms ook aan deze groenstrook liggen. Bij de invulling van het groen moet rekening worden gehouden met de watercompensatie voor het plan. Ook moet aandacht uitgaan naar de verblijfkwaliteit voor mens en dier in deze zone. Uitgangspunt is behoud van veel van de bestaande bomen. Een nadere uitwerking van het groen is terug te vinden in paragraaf 4.10 Groenparagraaf.
Bebouwing
Project Pasteur beslaat drie bouwvelden waarbij in de twee smalle velden ruimte is voor een corridoroplossing. Het derde bouwveld heeft ruimte voor een open binnengebied. Binnen de bouwvelden zijn onbebouwde zones toegestaan. Deze grenzen echter nooit aan de dwingende rooilijn.
Alle nieuwe gebouwen krijgen een eenduidige hoogte. De verschillende volumes dienen de kwaliteiten van de naoorlogse stedenbouw te respecteren en op een eigentijdse manier te interpreteren. Gevels grenzend aan openbaar gebied zijn alzijdig van karakter en hebben voldoende levendig programma op de begane grond. De nieuwe bebouwing heeft een alzijdige oriëntatie met levendige plinten op de begane grond en entrees aan alle zijden. Plinten hebben een levendige uitstraling die aansluiten op het woonkarakter. 50% van de plintzone (5m vanuit de rooilijn) wordt gebruikt voor de woonfunctie (geen bergingen).
Woningdifferentiatie in de buurt vergroten is uitgangspunt bij deze ontwikkeling. In het voorstel wordt het volledig aantal sociale huurwoningen dat wordt gesloopt (84) teruggebouwd en meer. Door toevoeging van andere woningsegmenten verandert de verhouding tussen koop en (sociale) huur in de wijk.
Afbeelding 2.1: toekomstige bouwblokken (bron: Faro architecten).
De locatie is een overgangsgebied tussen een drietal stempels en een afwijkende structuur. In de opzet van de nieuwe bebouwing zal deze overgang zichtbaar zijn. De structuur ontleent vorm aan zowel de stempels als het westelijk liggende plan Haave. De oostwestelijke groenzone tracht het versnipperde groen te verbinden. De noord zuidroute vormt een route door het groen naar de bestaande supermarkt (Lidl).
Afbeelding 2.2: Situatie plankaart (bron: Faro/Hosper)
Afbeelding 2.3: impressie mogelijke eindsituatie (bron: Faro architecten)
Afbeelding 2.4: Impressie toekomstige situatie (bron: Faro architecten).
2.2.2 Programma
Woonprogramma
Door de ontwikkeling van Project Pasteur (verdichting) worden er meer woningen toegevoegd. Woningdifferentiatie is uitgangspunt bij deze ontwikkeling. Er worden appartementen van verschillende grootte voorgesteld. Van de 179 voorgestelde woningen komen er 155 sociale huurwoningen en 24 middeldure huurwoningen. Ook in het sociale huursegment wordt gedifferentieerd door 2 woningen in de kwaliteitskortingsgrens, 95 woningen in de eerste aftoppingsgrens en 58 woningen in de liberalisatiegrens te realiseren.
Het volledige woonprogramma ziet er dan als volgt uit:
Niet-Woonprogramma
Naast woningbouw wordt ook ruimte gereserveerd voor buurtgerichte, vrije economische of maatschappelijke voorzieningen te realiseren. Dit wordt ingevuld door circa 1.355 m2 BVO aan kantoor ten behoeve van Elan Wonen te realiseren in blok B en in de plint op de kop van dit blok aan de kant van de Floris van Adrichemlaan en de gracht circa 440 m2 BVO voor een woonwinkel van Elan Wonen. Deze twee functies zijn intern met elkaar verbonden. Daarmee is de woningcorporatie zichtbaar aanwezig voor onder andere haar eigen huurder en draagt de functie bij aan de levendigheid van de buurt.
Het niet-woonprogramma ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties met betrekking tot defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Ruimte moet zorgvuldig worden benut en overprogrammering dient te worden voorkomen. Om dat te bereiken is er in het Besluit ruimtelijke ordening een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Paragraaf 4.1 gaat daar verder op in.
Relatie tot ontwikkeling
Voor dit bestemmingsplan is vooral de bevordering van krachtige steden van belang. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen zijn van groot belang. In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR omdat het bijdraagt aan het bevorderen van een krachtige stad. Daarnaast wordt geen van de dertien nationale belangen geraakt met voorliggend project.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels aan de inhoud van bestemmingsplannen en vergelijkbare besluiten. Dit besluit is uitgewerkt in de onderliggende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. De regels van het Barro moeten ervoor zorgen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor 13 door de minister genoemde nationale belangen.
Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied bevindt zich niet binnen een gebied waar één van de dertien nationale belangen van kracht is. Het Barro vormt daarom geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.1.3 Bestuursakkoord Water
Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking mede ter uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het doel is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Relatie tot ontwikkeling
Paragraaf 4.15 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.1.4 Nationaal Waterplan en Deltaprogramma
Het in december 2015 vastgestelde Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan zijn de afspraken uit het Bestuursakkoord Water en de Deltabeslissingen uit het Deltaprogramma opgenomen. Het NWP2 richt zich op een klimaatbestendige inrichting van het watersysteem met een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het Deltaprogramma anticipeert op ons veranderende klimaat en heeft als doel Nederland te beschermen tegen overstromingen en te zorgen voor voldoende zoetwater. Uit het Deltaprogramma zijn vijf zogenaamde Deltabeslissingen voortgekomen, waaronder de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, dat zich richt op een klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.
Relatie tot ontwikkeling
Paragraaf 4.15 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het 'waarom' en ten dele over het 'wat'. Onder de hoofdambitie, 'balans tussen economische groei en leefbaarheid', zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerdere ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.
De omgevingsvisie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen, die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Deze bewegingen zijn niet overkoepelend en zijn locatie- of onderwerp specifiek. Het gaat om de onderwerpen: Dynamisch Schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterke regio's, Nieuwe energie en Natuurlijk en Vitaal landelijke omgeving.
Relatie tot ontwikkeling
De ambitie ten aanzien van woningbouw is dat vraag en aanbod van woon- en werklocatie, zowel kwantitatief als kwalitatief, beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van verschillende woningen in het sociale segment en middenhuur woningen. Voor het sociale segment wordt de nadruk gelegd op starters en ouderen. De realisatie van dit programma verbetert het met elkaar in overeenstemming zijn van vraag en aanbod van werk- en woonlocaties. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in lijn met de ambities en doelstellingen uit de Omgevingsvisie NH2050.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien weke regels waar gelden. De Omgevingsverordening NH020 geldt vanaf 17 november 2020. Het Kabinet besloot in mei 2021 om de invoering van de Omgevingswet uit te stellen. Dit heeft gevolgen voor de provincie Noord-Holland. Om te voldoen aan de Omgevingswet werkte de provincie aan de Omgevingsverordening NH2022. Nu de wet is uitgesteld, wordt de inwerkingtreding van verordening NH2022 ook uitgesteld en blijft de nu geldende Omgevingsverordening NH2020 langer van kracht. Deze wordt aangepast om de RES'en leidend te laten zijn voor het onderdeel wind op land.
Relatie tot ontwikkeling
De Omgevingsverordening NH2020 heeft een digitale planviewer. Op deze viewer is te zien dat de projectlocatie is gelegen in het gebied van Kaart 25: Peilbesluit. In deze gebieden stelt het waterschapsbestuur één of meer peilbesluiten vast voor oppervlaktewaterlichamen. Peilbesluiten moeten actueel zijn en in ieder geval rekening houden met veranderingen in de omstandigheden ter plaatse en met de aanwezige functies en belangen. Op het aspect 'Water' wordt nader ingegaan in paragraaf 4.15.
Daarnaast is artikel 6.3 van toepassing waarbij een nieuwe stedelijke ontwikkeling regionaal afgestemd moet worden. In voorliggend geval gaat het om de herbouw van verouderd woningbezit en het toevoegen van extra woningen. Dit is volledig in lijn met het provinciale beleid. Zie ook paragraaf 3.2.3.
Tenslotte is artikel 6.62 van toepassing waarbij in de toelichting van een ruimtelijk plan beschreven moet worden op welke wijze in het plan rekening is gehouden met klimaatadaptie. In voorliggend project is veel aandacht voor klimaatadaptie door onder andere veel groen in te voegen in het plan, een Wadi aan te leggen en een nieuwe watergang te graven aan de zuidkant van het plangebied. In de paragrafen 4.9, 4.10 en 4.15 wordt hier nader op ingegaan.
De Omgevingsverordening NH2020 legt geen restricties op.
3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025
De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.
De Woonagenda bestaat uit drie delen die samen, binnen de kaders van de Omgevingsvisie, de uitvoeringsagenda voor de komende vijf jaar bevat:
- Actieagenda 2020 - 2025
- De ambitie, doelstelling, rol en ruimtelijke uitgangspunten
- Speerpunten provincie en richtinggevende principes voor het woonbeleid
In de Actieagenda staan de concrete actiepunten en kaders voor de uitvoering van de Woonagenda. De Actieagenda bestaat uit acht actiepunten, te weten.
- Het vastleggen van maatwerkafspraken in regionale woonakkoorden.
- Het bieden van kennis, meedenkkracht en hulp.
- Het versnellen van de woningbouwproductie.
- Samenwerking stimuleren.
- Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen.
- Meer flexibiliteit in de woningmarkt.
- Stimuleren circulair bouwen.
- Leveren van informatie en monitoring.
Het doel voor het woonbeleid in de provincie is dat de provincie Noord-Holland zorg draagt voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.
De speerpunten voor het woonbeleid 2020-2025 van de provincie Noord-Holland zijn:
- Een woning voor iedereen:
- Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
- Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
- Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
- Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.
Relatie tot ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft een mix van woningen in het sociale- en middeldure huursegment. Met een dergelijke ontwikkeling wordt bijgedragen aan het doel van de provincie en de speerpunten uit de Woonagenda om voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in lijn met de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020 - 2025.
3.2.4 Watervisie 2021
Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.
Relatie tot ontwikkeling
Paragraaf 4.15 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.2.5 Archeologie
De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van archeologie. In het Verdrag van Malta ligt vast dat de provincie vindplaatsen in de bodem moet beschermen. Ten tweede moet, wanneer vindplaatsen verstoord worden, archeologisch onderzoek plaatsvinden. En ten derde, moeten de archeologische vondsten toegankelijk zijn voor het grote publiek.
Het archeologische beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland ligt vast in de Provinciale Cultuurnota. Verder geeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie informatie over onder andere archeologische verwachtingen.
Relatie tot ontwikkeling
Paragraaf 4.7 werkt het aspect archeologie verder uit.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Woonakkoord Zuid-Kennemerland / IJmond 2021-2025
Op basis van de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vraagt de provincie aan de regio's Woonakkoorden op te stellen. De regio Zuid-Kennemerland/IJmond heeft samen met de provincie Noord-Holland dit Woonakkoord 2021-2025 opgesteld, versie 20 januari 2021. In dit akkoord is aangegeven welke woonopgaven er liggen, welke richting de regio op wil en hoe hier gezamenlijk aan gewerkt wordt. De regio Zuid-Kennemerland/IJmond bestaat uit de gemeenten Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Heemskerk, Heemstede, Velsen en Zandvoort en werkt in deze samenstelling al acht jaar samen. Sinds 2012 heeft deze regio afspraken gemaakt over wonen in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen. Het Woonakkoord bestaat uit een bestuursakkoord en een uitvoeringsagenda.
De regio staat voor een aantal grote uitdagingen:
- Een actueel woningtekort en een nog sterk groeiende woningbehoefte, onder meer aan betaalbare woningen;
- Een vergrijzende bevolking die zo lang mogelijk zelfstandig zal blijven wonen;
- Verschillende (zorg)doelgroepen die een urgente behoefte hebben aan (betaalbare) zelfstandige huisvesting;
- Een duurzame ontwikkeling van nieuwe en bestaande wijken, waarbij draagvlak van de bewoners nodig is.
De missie van de regio Zuid-Kennemerland/IJmond betreft het blijven van een aantrekkelijke en gevarieerde woonregio, waar voor alle doelgroepen plek is en die toekomstbestendig is. Dit doel kan worden nagestreefd middels het realiseren van voldoende woningen binnen gevarieerde en aantrekkelijke woonmilieus. Daarnaast wil de regio een duurzame regio zijn die toegankelijk is voor alle inkomens- en doelgroepen. Woningbouw, bereikbaarheid en economie dienen, voor zover dit mogelijk is, in samenhang ontwikkeld te worden, zodanig dat ze elkaar versterken.
Woningbouw
Om aan de toekomstige groei te voldoen is het nodig dat we de woningvoorraad uitbreiden met 13.150 woningen in de periode 2019-2030. Dat betekent een uitbreiding van tenminste 1.200 woningen per jaar, een vergelijkbare opgave als in de afgelopen jaren nodig was. Binnenstedelijk bouwen en transformatie van gebouwen zijn het meest wenselijk. De mogelijkheden om buiten bestaand stedelijk gebied te bouwen zijn beperkt, maar soms is bouwen in het landelijk gebied toch wenselijk. In de Uitvoeringsagenda is een lijst opgenomen met woningbouwplannen in landelijk gebied, waarover afstemming is geweest tussen regiogemeenten en provincie.
Betaalbaarheid
De sociale huurvoorraad dient in de regio en in elke gemeente uitgebreid te worden, waarbij 30% van de woningbouwproductie sociale huur betreft. De benodigde toekomstige groei ligt in de periode 2019-2030 tussen 2.400 woningen (trendscenario) en 5.350 woningen (tegenspoedscenario). Daarnaast wordt er zorg gedragen voor een evenwichtige en transparante verdeling van de beschikbare sociale huurwoningen in de regio. Ten slotte voegt elke gemeente middensegment toe en wordt de doorstroming in de woningmarkt bevorderd.
Doelgroepen
Bijna 50% van de inwoners van de regio is 55 jaar of ouder. Het aantal senioren in de regio groeit en zij zullen zo lang mogelijk zelfstandig (willen en moeten) blijven wonen. Andere doelgroep zijn spoedzoekers, buitenlandse werknemers, woonwagenbewoners en vergunninghouders.
Duurzaamheid
De sociale energietransitie in de bestaande bouw wordt doorgezet en gekoppeld aan de transitievisie warmte. Daarnaast is het delen van kennis over verduurzaming van nieuwbouw en bestaande bouw één van de opgaven. Er dient klimaatadaptief, natuurinclusief en circulair gebouwd te worden. Tenslotte dienen duurzaamheid en betaalbaarheid dichter naar elkaar toe gebracht te worden.
Relatie tot het project
Haarlem is de hoofdstad van de provincie en is een prettige woonstad met bedrijvigheid en cultuur. Ook is Haarlem de relatief jongste gemeente in de regio, door de instroom van jonge huishoudens. De woningvoorraad groeit binnenstedelijk door nieuwbouw, herstructurering en transformaties. Er vinden dan tal van verhuizingen plaats binnen de regio, zowel binnen deelregio's als tussen deelregio's waarbij Haarlem een centrale functie vervult. Ook blijkt hieruit de sterke samenhang met de MRA: er verhuizen meer huishoudens vanuit Amsterdam naar de regio Zuid-Kennemerland/ IJmond dan andersom. Met name Haarlem is in trek. Haarlem beschikt met name over een aanzienlijk aandeel sociale huurwoningen, terwijl IJmond beschikt over betaalbare koopwoningen. In Haarlem is in 2019-2040 een toename in de woningbehoefte van 13.000 woningen.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 179 woningen, waarbij een woningdifferentiatie van 24 middeldure huurwoningen en 155 sociale huurwoningen wordt aangehouden. Concreet draagt de realisatie van bij aan het toevoegen van 95 nieuwe woningen binnen het gebied. Er worden in totaal 155 sociale huurwoningen gerealiseerd, maar ook 84 bestaande sociale huurwoningen gesloopt. Netto levert dit dus een toevoeging van 71 nieuwe sociale huurwoningen op. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het doel om tot 2030 minstens 2.400 nieuwe sociale huurwoningen te realiseren in de regio. Ook dient elke gemeente aanbod in het middensegment toe te voegen, wat middels de beoogde ontwikkeling wordt gewaarborgd. Bovendien is de beoogde ontwikkeling in lijn met de ambitie om ten minste 1.200 woningen per jaar te realiseren binnen de regio.
Het aspect duurzaamheid wordt uitgebreid toegelicht in paragraaf 4.9.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de opgaven uit het Woonakkoord Zuid-Kennemerland / IJmond 2021-2025.
3.4 Beleid Van Het Hoogheemraadschap
3.4.1 Waterbeheerplan 5
Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het watersysteem in haar beheersgebied dat zich uitstrekt van Gouda tot Spaarndam. Het hele plangebied is daar onderdeel van.
Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren vast in een waterbeheerplan.
De belangrijkste taken van Rijnland zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende, schoon en gezond oppervlaktewater en
- het zuiveren van afvalwater.
Het WBP5 formuleert de ambities van Rijnland voor bovengenoemde taken in de periode 2016 -2021 en werkt deze uit in doelstellingen en maatregelen. Het WBP5 integreert daarbij de actuele hoofdlijnen voor de aanpak voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) zoals voorgeschreven door de Europese Unie.
Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te reguleren, gebruikt Rijnland de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waar werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem aan moeten voldoen.
Relatie tot ontwikkeling
Paragraaf 4.15 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.4.2 Keur van Rijnland
Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te kunnen reguleren, maakt Rijnland gebruik van de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waaraan werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem moeten voldoen. In de Keur 2015 gaat Rijnland niet langer uit van een 'nee, tenzij' aanpak maar van een 'ja, mits' en geeft daarmee verantwoordelijkheid en flexibiliteit aan de initiatiefnemers waar dat kan en stelt regels waar dat moet. Deze aanpak zorgt voor minder regeldruk en daarmee voor minder vergunningen en meldingen.
Ook voor het plangebied is het hoogheemraadschap van Rijnland de waterbeheerder.
Waterschapsverordening
Op dit moment is het waterschap bezig met het vaststellen van een waterschapsverordening in het kader van de naderende Omgevingswet (1 januari 2024). De regels uit de Keur zullen opgaan in deze waterschapsverordening. In de waterschapsverordening zijn deze regels grotendeels beleidsneutraal omgezet. Dat betekent dat ze inhoudelijk niet zijn veranderd.
Relatie tot ontwikkeling
Paragraaf 4.15 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Omgevingsvisie Haarlem 2045
De gemeenteraad van Haarlem heeft op 27 januari 2022 de Omgevingsvisie Haarlem 2045 vastgesteld. Deze visie schetst de koers voor de ontwikkeling van Haarlem en laat zien wat de gevolgen zijn van de keuzes die men maakt in de openbare ruimte. Centraal staat de vraag hoe Haarlem ook in 2045 een aantrekkelijke stad blijft om in te wonen, te werken en te bezoeken? De Omgevingsvisie 2045 is opgesteld in samenspraak met veel Haarlemmers. In 2023 gaat de omgevingswet in. Deze wet verplicht elke gemeente om een omgevingsvisie op te stellen. Haarlem heeft met deze visie voldaan aan deze verplichting.
Stad voor iedereen
Haarlem moet een stad blijven voor iedereen. Voor mensen met verschillende achtergronden en opleiding, een stad voor jong en oud en een stad waar het goed leven is. Juist die veelzijdigheid is wat Haarlem voor velen zo aantrekkelijk maakt.
Strategische keuzes voor de toekomst
De omgevingsvisie is een integrale visie voor de gemeente. Opgaven zoals wonen, werken, mobiliteit, klimaatadaptatie, energietransitie en sociaal komen erin samen. In de visie worden zes strategische keuzes gemaakt: mengen en verdichten, buurtgericht ontwikkelen, vergroenen en vernatten, bevorderen gezonde leefomgeving, ruimte voor energietransitie en mobiliteitstransitie.
Deze keuzes zijn belangrijk voor de ontwikkeling van Haarlem zodat de schaarse ruimte optimaal wordt benut en alle opgaven van de stad een plek krijgen.
Een goede basis om verder te ontwikkelen
De zes strategische keuzes worden niet in heel Haarlem op dezelfde manier uitgevoerd, maar houden rekening met de eigenschappen van de verschillende buurten. De volgende stap is om de omgevingsvisie verder uit te werken in programma's die gericht zijn op de uitvoering van de visie.
De visie wordt concreet in een aantal projecten. Bijvoorbeeld het project 'Dwars door Schalkwijk'. Dwars door Schalkwijk is de groenblauwe as die het Spaarne verbindt met de groene zoom. Deze bestaat uit de Belgiëlaan, de Kennedylaan en de Floris van Adrichemlaan. In deze as komen een nieuwe waterverbinding, een ecologische verbinding en een recreatieve verbinding. Voorliggend project ligt langs dit projectgebied Dwars door Schalkwijk.
3.5.2 Gebiedsvisie Boerhaavewijk
In 2012 heeft de gemeenteraad de Gebiedsvisie Boerhaavewijk vastgesteld. Hoofddoel van de gebiedsvisie is een integraal beeld te geven van de ontwikkeling van de wijk tot 2020 en een doorkijk naar verdere toekomst. Boerhaavewijk is een van de vier wijken van het stadsdeel Schalkwijk in het zuidoosten van Haarlem. De wijk is begin jaren zestig gerealiseerd als onderdeel van de naoorlogse uitbreiding van woningbouw. De wijk ligt ingeklemd tussen de Schipholweg aan de noordzijde, de Amerikaweg aan de westkant, de Aziëweg in het zuiden. Aan de oostkant ligt de Poelpolder. Een belangrijke doorgaande route doorkruist het hart van de wijk: de Floris van Adrichemlaan.
De gebiedsvisie definieert vier verandergebieden waarvan de Poort van Boerhaave er een is, bestaande uit de Sint Jacob kliniek aan de Amerikaweg en het Damiatecollege. De wijkrand aan de Amerikavaart is het eerste beeld van Boerhaavewijk bij binnenkomst via de Amerikaweg en bepaalt voor een belangrijk deel het imago van de wijk. Fysieke verbetering met een herkenbare identiteit is hier gewenst. De opgave is om dit ‘randgebied’ om te vormen tot een representatieve wijkrand van de vernieuwde Boerhaavewijk.
Van verouderde bebouwing is sprake in de huisvesting voor de ouderenzorg in de Sint Jacob Kliniek. Deze kliniek was onvoldoende toegerust om aan te kunnen sluiten bij de trend van het zogenaamde extramuraliseren van de zorg. Hiermee wordt bedoeld dat de landelijke overheden en zorgstellingen af willen van grootschalige verzorgings- en verpleeghuizen en deze willen vervangen door kleinschalige woonzorgcomplexen en woonservicezones. Met het doel om betere zorg te kunnen leveren. De oude kliniek is inmiddels gesloopt en de nieuwbouw wordt op dit moment gerealiseerd.
De Amerikavaart is een parel in potentie. De wijkrand wordt een groengebied met een toegankelijke oever en een vernieuwd buurtpark. Tussen het hart van de Boerhaavewijk en ontwikkeling van De Entree komt een nieuwe snelle fietsverbinding over de Louis Pasteurstraat.
Relatie tot ontwikkeling
Voor de Boerhaavewijk Noord (verandergebied C) is de opgave gedefinieerd om 'via fysieke ingrepen in bebouwing en openbare ruimte - renovatie, nieuwbouw en herinrichting - de woonomgeving te verbeteren en beter te laten aansluiten op het hart van de wijk'. Hierbij moet diversiteit worden aangebracht in de woningbouw, zoals een grotere variatie tussen grondgebonden- en gestapelde woningen.
Uitgangspunten voor de vernieuwing van de woonbuurt zijn;
- deels renovatie / deels sloop en nieuwbouw van grondgebonden woningen;
- de voorkant van de nieuwbouw wordt georiënteerd op de openbare ruimte;
- nieuwbouwwoningen voor verhuur / verkoop in de sociale en vrije huursector;
- de overgangen tussen openbaar en privé worden helder vormgegeven.
Ook de groene omgeving maakt de wijk plezierig om te wonen. Dit komt enerzijds tot uitdrukking via het buurtpark met de singel die in de toekomst midden in de wijk zullen liggen. De voorzieningen langs deze as zorgen voor verschillende sferen.
3.5.3 Ruimtelijke kwaliteit
In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) bestaat uit twee delen. Het eerste deel is de Visie op Ruimtelijke Kwaliteit. Deel twee is het Beoordelingskader voor Ruimtelijke Kwaliteit. De in deel 2 opgenomen criteria hebben betrekking op alle vergunningplichtige plannen.
Relatie tot ontwikkeling
In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit valt onderhavige aanvraag binnen de 'Transformatie regie'. Dit regieniveau is onderverdeeld in verschillende gebiedstypen. Het ingediende plan wordt zowel stedenbouwkundig, landschappelijk als planologisch getoetst aan de criteria voor ruimtelijke kwaliteit die gelden voor het gebiedstype 'Strokenbouw 1960- 1975'.
3.5.4 Wonen
3.5.5 Economie
Economische visie Haarlem
Met de Economische Visie Haarlem 2020 streeft Haarlem ook in de toekomst een woon-werkstad te blijven. De inhoud van de Economische visie Haarlem is gericht op de lange termijn en geeft uitgangspunten op vijf uitvoeringslijnen: ruimte, talent, innovatie, ondernemerschap en profilering. Als hoofdvisie geldt: Haarlem is dé creatieve stad van toegepaste innovatie. De proeftuin om innovatie te testen, op te schalen en te vermarkten. Bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheden werken samen aan innovatieve oplossingen voor maatschappelijke opgaven. Samen vormen deze partijen een krachtig ecosysteem, versterken de economie en werkgelegenheid en dragen bij aan een duurzame, inclusieveen vitale stad. De gemeente versterkt de economische structuur door gerichte acquisitie. Bij het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid zet de gemeente in op kennisintensieve (stuwende) bedrijven in de kansrijke sectoren.'
Programma Groei van Haarlem:
Impact op werkgelegenheid Haarlem heeft de ambitie om 10.000 woningen in acht ontwikkelzones te bouwen. Op basis van gemiddeld twee personen per woning is de verwachte bevolkingsgroei 20.000 inwoners. Met de groei van de stad dient de huidige woon-werkbalans van 0,43 baan per inwoner behouden te blijven (peildatum 2018: 68.739 banen, 159.717 inwoners).
Relatie tot ontwikkeling
Binnen het plangebied wordt een kantoor van Elan Wonen en de woonwinkel van Elan Wonen gerealiseerd. Dit zorgt voor het aanbod van arbeidsplaatsen in de buurt en draagt bij aan het versterken van de economische structuur ter plaatse.
3.5.6 Verkeer en vervoer & Openbare ruimte
Met het vaststellen van de Structuurvisie Openbare Ruimte Haarlem 2040: Groen en Bereikbaar (SOR) op 21 december 2017, is het Haarlems Verkeer en Vervoersplan (HVVP, 2003) vervallen. In de SOR is de ambitie voor Haarlem beschreven: een stad waar ruimte is om met elkaar te kunnen wonen, leven en verblijven. De SOR beschrijft de keuzes die Haarlem in de toekomst groen en bereikbaar houden.
Ten aanzien van het aspect verkeer liggen er specifieke opgaven voor het afwikkelen van verkeersstromen. Of het nu gaat om de groeiende fietsersstromen, de doorstroming van (hoogwaardig) openbaar vervoer (HOV), de afwikkeling van het regionale gemotoriseerde verkeer of om de bereikbaarheid van de binnenstad voor de toenemende stroom bezoekers, waaronder toeristen. Daarnaast moet de parkeerdruk in de wijken beheersbaar blijven om de bereikbaarheid te garanderen en de leefbaarheid te waarborgen.
In het SOR zijn derhalve de volgende aandachtspunten benoemd:
- Groeiende fietsers- en voetgangersstromen accommoderen.
- Regionaal autoverkeer oost- west om de stad geleiden.
- Parkeerdruk binnenstad en omliggende wijken in goede banen leiden.
- Bereikbaarheid binnenstad garanderen.
- Metropolitane verbindingen verbeteren.
In deze structuurvisie staat ook het sleutelproject 'dwars door Schalkwijk'. De Belgiëlaan, Kennedylaan en Floris van Adrichemlaan vormen een brede verbindingsroute dwars door Schalkwijk. Met dit sleutelproject kan de verblijfskwaliteit op deze route worden verbeterd en dat betekent meer ruimte voor recreatief gebruik, bewegen en spelen en meer interactie tussen de wijken. Na herinrichting ontstaat er een aaneengesloten groene route met veel gras, en speel-, zit en wandelmogelijkheden. Ter hoogte van de Floris van Adrichemlaan wordt de parkstrook verrijkt met een nieuwe waterloop. Het groen en water leveren een belangrijke bijdrage aan de natuurkwaliteit in Schalkwijk. De route door de wijk brengt bewoners naar het buitengebied langs de Zuid-Schalkwijkerweg en naar de Poelpolder. In het dagelijks gebruik wordt de route een veiliger zone voor schoolgaande kinderen. Een aantrekkelijke route zorgt voor meer aansluiting tussen Europawijk en Boerhaavewijk.
Eén van de sleutelprojecten uit de SOR is de wens extra water aan te brengen in de Boerhaavewijk, ook verwoord in het project Dwars door Schalkwijk. In dit project wordt de waterpartij langs de Floris van Adrichemlaan, die wordt aangelegd ten behoeve van het project Poort van Boerhaave Damiate, verlengd tot aan de Roordastraat. Dit geeft een kwaliteitsimpuls aan de openbare ruimte, het krijgt belevingswaarde en biedt ruimte om te verblijven en te ontmoeten en voorziet in de noodzaak om de wijk klimaatadaptief te maken door hemelwater af te koppelen en op te vangen in de wijk. De openbare ruimte in het binnengebied is ook de plek voor jonge en iets oudere kinderen om lekker buiten te spelen. Hiertoe wordt bij de verder uitwerking van het ontwerp op voorzien in speelvoorzieningen afgestemd op de behoefte van de wijk.
In paragraaf 4.13 zal het aspect verkeer en vervoer voor het onderhavige plan nader uitgewerkt worden en in paragraaf 4.15 wordt nader ingegaan op de wateraspecten.
3.5.7 Mobiliteitsbeleid
De Haarlemse gemeenteraad heeft op 23 september 2021 nieuw Mobiliteitsbeleid vastgesteld. Hiermee wil Haarlem een aantrekkelijke, gezonde en goed bereikbare stad blijven, terwijl de stad groeit.
Het bereikbaar houden van de groeiende stad is een grote uitdaging. Oude oplossingen als het verbreden of toevoegen van wegen en parkeerplaatsen zijn niet meer voldoende. Het vraagt om een verandering waarbij voorrang wordt gegeven aan schone manieren van vervoer, die zo min mogelijk ruimte innemen: de mobiliteitstransitie.
Met dit Mobiliteitsbeleid maakt Haarlem de keuze hoe vorm te geven aan deze transitie. Met de vaststelling van dit beleid gaat Haarlem de bereikbaarheid anders aanpakken. Dit betekent:
- De fiets en de voetganger krijgen prioriteit.
- Een snelheid van 30km uur wordt de norm en bij alle nieuwe wegontwerpen wordt voortaan eerst gekeken naar de ruimte voor de fietser en de voetganger.
- Het Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) wordt evenwichtiger over de stad verdeeld en het autoverkeer wordt zoveel mogelijk gebundeld op de hoofdroutes.
- Een uitrol voor gereguleerd parkeren wordt opgesteld.
- Het streven is dat in 2030 het merendeel van de korte afstanden binnen Haarlem per fiets of te voet afgelegd worden en dat meer dan de helft van de verplaatsingen vanuit of naar Haarlem met het openbaar vervoer (OV) of de fiets plaatsvinden.
3.5.8 Parkeerbeleid
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat de bestaande behoefte aan parkeerplaatsen verandert, of dat de ruimte die nodig is om goederen te laden of lossen wijzigt. Aan een gewijzigde parkeerbehoefte als gevolg van nieuwe ontwikkelingen dient in beginsel op eigen terrein te worden voldaan. Dit draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied.
Op 30 maart 2023 heeft de gemeenteraad de Nota parkeernormen vastgesteld. Met de Nota parkeernormen vertaalt Haarlem haar ambities in eisen die gelden voor fiets- en autoparkeren in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De gewenste mobiliteitstransitie vormt het uitgangspunt. De aanleg van voldoende, kwalitatief hoogwaardige fietsparkeerplaatsen heeft prioriteit. Nieuwe bewoners, forenzen en bezoekers moeten maximaal worden gestimuleerd om zich met de fiets te verplaatsen. Haarlem kiest voor een verlaging van haar autoparkeernormen. Ook biedt Haarlem initiatiefnemers de ruimte om minder autoparkeerplaatsen aan te leggen als zij mobiliteitsconcepten duurzaam inzetten. Uitgangspunt blijft dat de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein wordt opgelost.
3.5.9 Water
Integraal Waterplan Haarlem
De gemeente Haarlem en het hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan (IWP) Haarlem vastgesteld. Dit plan is in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.
Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water.
Uit het IWP blijkt dat zich binnen het plangebied geen watergangen bevinden die verbeterd moeten worden.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Programma (VGRP) is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn worden beschreven. Met het VGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het VGRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. De nadruk in het VGRP 2018-2023 ligt op onderzoek. Hierdoor kunnen in het opvolgende VGRP onderbouwde keuzes gemaakt worden voor de noodzakelijke investeringen, om zo te kunnen blijven voldoen aan de gemeentelijke zorgplicht.
Hemelwaterverordening Haarlem 2022
Haarlem werkt aan een groene en klimaatbestendige stad. Door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast en overstromingen toe. Het gebeurt steeds vaker dat straten, woningen en gebouwen onderlopen. Om schade te voorkomen, zorgt de gemeente ervoor dat het regenwater in de openbare ruimte snel wordt afgevoerd. Alle herinrichtingen en groot onderhoudswerken in de openbare ruimte worden daarom inmiddels klimaatbestendig uitgevoerd, maar dat is niet voldoende. Het grootste gedeelte van Haarlem bestaat namelijk uit privaat terrein waar ook regenwater kan worden opgevangen. Waar eerder waterbergende maatregelen slechts als richtlijn voor nieuwbouw en verbouw werden voorgeschreven, zorgt de nieuwe hemelwaterverordening ervoor dat dit verplicht wordt. Met het vaststellen van de Hemelwaterverordening Haarlem 2022 wordt het nemen van waterbergende maatregelen juridisch geborgd en dragen nieuwbouw ontwikkelingen en grootschalige verbouwingen voortaan bij aan een klimaatadaptief Haarlem.
Relatie tot ontwikkeling
Paragraaf 4.15 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.5.10 Groen
De groenstructuur van Haarlem is vastgelegd binnen het Groen Structuurplan 2020. Met haar landschappelijke structuur is Haarlem een langgerekte stad; zeven kilometer bij maximaal vier kilometer. Het grootste deel van de stad bestaat uit compact gebouwde wijken. Het groen in Haarlem ligt hierdoor vooral langs de west- en oostrand van de stad. Met deze opbouw is in Haarlem het landschap altijd dichtbij. Dit handelsmerk van Haarlem, de compacte stad in een groene omgeving, is een belangrijk uitgangspunt voor het groenstructuurplan.
De groene stadsranden en de grote groengebieden (parken, begraafplaatsen, een aantal sportvelden en volkstuinen) behoren tot de hoofdgroenstructuur. De hoofdgroenstructuur is vastgesteld in het Structuurplan 2020 en is beschermd. De ambities voor het groen tot 2020 zijn:
- het versterken van de hoofdgroenstructuur,
- het verbeteren van de kwaliteit van het huidige stedelijk groen,
- het realiseren van goede recreatieve verbindingen naar het groen buiten de stad, maar ook tussen de grote groengebieden in de stad zelf en
- het bieden van een richtlijn voor de hoeveelheid groen. In dit groenstructuurplan staat waar in de stad de kansen liggen om de ambities te realiseren.
Binnen elke typologie in Haarlem zijn voorbeelden waar de kwantiteit en kwaliteit van de groenstructuur goed is:
- centrumgebieden: Binnenstad
- verdichte buurten zonder voortuin: Slachthuisbuurt
- verdichte buurten met voortuin: Dietsveld/ Houtvaartkwartier
- gemengde buurten met royale aanleg: Koninginnebuurt/ Bos en Vaart
- tuindorpen: Overdelft
- villawijken: Den Hout
- kleinschalige strokenbouw: Sinnevelt
- grootschalige strokenbouw: Boerhaavewijk
- woonerven: Meerwijk
Meer specifiek is in stadsdeel Schalkwijk sprake van voldoende groen, maar het aanwezige groen, is van matige kwaliteit. Hier ligt de prioriteit in het verbeteren van het groen. De oplossing van de geconstateerde knelpunten in de buurten wordt gezocht in:
- het groen dat er is (vooral in groenarme buurten) ook bij nieuwe ontwikkelingen te behouden of zelfs uit te breiden aan de hand van de groenambitie (zie verder in paragraaf 4.10).
- de kwaliteit van het bestaand buurtgroen te verbeteren en daarmee de leefbaarheid van de buurt.
- het groen buiten de stad of in de omgeving toegankelijk te maken door het verbeteren van de recreatieve routes.
Met compact groen in de vorm van stoepgroen, gevelbegroeiing en daktuinen is een stenige omgeving te vergroenen. Plantsoenen, bredere profelen en/of het aanleggen van (kleine) groengebieden waar gespeeld kan worden, zorgen ook voor meer groen in de buurt. Maar er zijn vooral creatieve oplossingen nodig omdat zowel woningbouw, groen en verkeer aanspraak maken op dezelfde schaarse (openbare) ruimte. Meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld in de vorm van daktuinen het aanleggen van dak- en geveltuinen is een mogelijkheid om in de compacte stad de milieu- en belevingskwaliteit te bevorderen. Deze daktuinen kunnen (deels) opengesteld worden voor het publiek waardoor er aanvullende (semi) openbare ruimte ontstaat.
Afbeelding 3.2: Hoofdbomenstructuur
Relatie tot ontwikkeling
De locatie is gelegen in de Geleerdenbuurt. Daar bestaat 20% van openbare ruimte uit groen. De streefhoeveelheid is ten minste 30%, dit is vastgesteld in de 3-30-300 regel (definitie: vanuit elke woning zicht op ten minste 3 bomen, ten minste 30% van de openbare ruimte is groen, het is hoogstens 300 meter vanuit elke woning naar een groengebied van ten minste 0,5 ha groot) die is opgenomen in het Groenbeleidsplan 2022. Er is dus nog niet voldoende groen aanwezig in deze buurt in de huidige situatie. Het vergroten van de hoeveelheid groen is daarom het uitgangspunt.
Er wordt derhalve met de voorgenomen ontwikkeling ingezet op het behouden van het bestaande groen waar kan en het terugbrengen van groen. De in de toelichting als paragraaf 4.10 opgenomen groenparagraaf gaat uitgebreider in op het aspect groen.
Groenbeleidsplan 'Haarlem gaat op groen!'
In 2022 heeft de gemeenteraad het Groenbeleidsplan 'Haarlem gaat op groen!' vastgesteld. De hoofdgroenstructuur (zoals hierboven besproken), het Natuur Netwerk Haarlem en de hoofdbomenstructuur is vastgelegd in dit beleidsplan. De gemeente zet zich in voor een groene, klimaatbestendige openbare ruimte. Haarlem is een dichtbebouwde stad en het is nodig dat er in de komende jaren meer dan 10.000 woningen bij komen. Met een flinke dosis creativiteit kunnen we met elkaar veel ruimtelijke opgaven oplossen door bouw te combineren met groenvoorzieningen. Natuurinclusieve en groene ontwikkelingen zullen daarom ook bijdragen aan een aantrekkelijker groene en natuurlijke omgeving, waar mensen graag wonen en werken.
De vergroeningsopgave wordt overal in de stad zichtbaar en gekoppeld aan de klimaat- en duurzaamheidsopgaven, in het beheer en onderhoud van de openbare ruimte, in ontwikkelingszones, in programma’s en in infrastructurele en bouwprojecten.
Het plan past binnen de Omgevingsvisie en is de kapstok voor het bestaande groenbeleid zoals het Ecologisch beleidsplan en het toekomstig beleid zoals het Bomenbeleidsplan.
3.5.11 Archeologie
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren.
Het gemeentelijke beleid voor de archeologische monumentenzorg richt zich er in de eerste plaats op waardevolle archeologische vindplaatsen te behouden in de bodem (in situ). De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem liggen vast in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlemse grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH).
De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit is aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waardestellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.
De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor in elk geval één van de volgende vergunningen vereist is:
- een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
- een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.
Het bestemmingsplan kent aan de gebieden die zijn weergegeven op de ABH de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe. De planregels definiëren de relevante begrippen en bepalen welke archeologische voorwaarden aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.
Bij uitvoering van het gemeentelijke beleid moet ook rekening gehouden worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk. Paragraaf 4.7 gaat uitgebreid in op het aspect archeologie.
Relatie tot ontwikkeling
De in de toelichting als paragraaf 4.7 opgenomen archeologisch paragraaf gaat uitgebreid in op het aspect archeologie.
3.5.12 Duurzaamheid en energie
Het Haarlems beleid ten aanzien van Duurzaamheid kent eisen en wensen. De Richtlijn Duurzaam Bouwen Haarlem vat dit beleid samen in concrete 'randvoorwaarden' en 'doeleinden' voor het bouwen.
Randvoorwaarden zijn gebaseerd op het rijksbeleid of bestaande wetten zoals bijvoorbeeld aardgasvrij bouwen en compensatiemaatregelen voor water en ecologie.
Doeleinden zijn ambities van de gemeente zoals natuurinclusief en circulair bouwen. Wanneer nieuw beleid wordt gemaakt of wordt aangescherpt wordt dat in de richtlijn toegevoegd. Bij elk project kan bepaald worden of er doeleinden zijn die als aanvullende randvoorwaarden gesteld worden. Bij elke stap van het ontwikkelproces wordt het pakket aan duurzaamheidsmaatregelen scherper geformuleerd:
- Initiatieffase: In de eerste fase worden de duurzaamheidskansen en -risico's van de locatie gesignaleerd en verwoord in de startnotitie. Het ambitieniveau ten aanzien van duurzaamheid wordt (zo specifiek mogelijk) vastgesteld. Er wordt beoordeeld of/welke doeleinden toegevoegd kunnen worden aan de randvoorwaarden.
- Definitiefase: Het pakket aan randvoorwaarden wordt op haalbaarheid onderzocht en opgenomen in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE). Door vaststelling in de Raad van dit stuk worden de randvoorwaarden bestendigd. Daarnaast kan het vastgelegd worden in afspraken als: samenwerkingsovereenkomst of anterieure overeenkomst.
- Ontwerpfase: De randvoorwaarden worden verwerkt in het ontwerp door de ontwikkelende partij in een Stedenbouwkundig Plan (SP) en Inrichtingsplan IP). De gemeente toetst het resultaat aan het eind van deze fase, vóór bestuurlijke vaststelling (College BenW).
- Voorbereidingsfase: In het geval van een omgevingsplan kunnen de eisen vertaald worden in beleidsregels van het omgevingsplan en worden de uitgangspunten juridisch geborgd.
Als meetinstrument wordt de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) gehanteerd. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid.
Randvoorwaarden en doeleinden:
- Energie en Warmte
Randvoorwaarde: Aardgasvrij bouwen
Aardgasvrij bouwen wordt reeds als voorwaarde bij het bouwen gesteld. Het Rijk heeft per 1 juli 2018 de gaswet gewijzigd waardoor nieuwe gebouwen in principe geen gasaansluiting meer krijgen. Gemeente heeft de 'routekaart naar aardgasvrij 2040' vastgesteld.
Randvoorwaarde: Bijna energieneutraal bouwen (BENG)
BENG vervangt per jan 2021 de (EPC). Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat alle aanvragen van omgevings- vergunningen per 1 jan 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG ). Deze vervangt de energieprestatie- coëfficiënt (EPC). De BENG is opgebouwd uit drie indicatoren: de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiel energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. De BENG-eisen gelden alleen voor nieuwbouw.
Doeleinde: Energieneutraal en -leverend bouwen
De BENG-eisen gaan niet uit van volledige energieneutraliteit. De 'versnelling Duurzaamheidsprogramma' (2017) zet in op een klimaatneutraal Haarlem in 2030. Bij nieuwe bouwontwikkelingen waar de gemeente de randvoorwaarden bepaald, zal maximaal op deze ambitie ingezet moeten worden door energieneutraliteit of energieleverende gebouwen te realiseren.
Doeleinde: checklist Warmtebron
Nieuwbouwprojecten kunnen bijdragen aan de energietransitie van omliggende bestaande bouw. De checklist geeft een indicatie of een ontwikkeling in theorie geschikt is voor een collectief warmtesysteem (Energiestrategie Haarlem, 2019)
Doeleinde: Warmtevoorziening via bodemwarmte
Om te voorzien in de benodigde warmtevraag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een bodemwarmtevoorziening. Indien in de omgeving al een warmtenet aanwezig is waar op kan worden aangesloten heeft dit de eerste voorkeur. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt dit gemotiveerd. Bodemwarmtevoorzieningen moeten passen binnen eventueel aanwezige (lokale) bodemenergieplannen. (Routekaart aardgasvrij 2040, en Routekaart Versnelling Duurzaamheidsprogramma)
- Klimaatadaptatie
Randvoorwaarde: Watertoets en watercompensatie
Een ontwikkeling mag niet leiden tot verslechtering van de waterhuishouding of een versnelde toename van de af-en aanvoer van water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden op naastgelegen percelen / gebieden en er wordt rekening gehouden met de gewenste stroombaan van het hemelwater. De watertoets is een wettelijke verplichting bij planvorming en moet uitwijzen of/hoeveel gecompenseerd dient te worden. Het watersysteem wordt robuust ingericht met waterbergings- en afvoermogelijkheden conform de watertoets.
Doeleinde: Toekomstbestendig watersysteem
Het extra hemelwater wordt zoveel bovengronds geborgen en afgevoerd naar open water. Bij nieuwbouw wordt een toekomstbestendig watersysteem aangelegd met voldoende waterbergingscapaciteit. Dat houdt concreet in dat de ontwikkeling minimaal 70 mm water per m2 moet kunnen bergen op eigen terrein gedurende in een etmaal.
Doeleinde: Aanpak droogte en hittestress
Een gebiedsontwikkeling mag niet bijdragen aan een versnelde bodemdaling, verslechtering van waterkwaliteit en hittestress in bestaand stedelijk gebied.
Strategisch plan Klimaatadaptie
Daarnaast heeft het college begin 2022 het Strategisch plan Klimaatadaptatie vastgesteld. Met dit plan geeft het college uitvoering aan de ondertekende intentieovereenkomst 'Klimaatbestendige Nieuwbouw in de MRA en Noord-Holland'. In de MRA is het basisveiligheidsniveau afgesproken. Hierin hebben gemeenten, hoogheemraadschappen, provincie en marktpartijen samen bepaald waaraan nieuwbouw zou moeten voldoen. Er is afgesproken dat alle partijen dit basisveiligheidsniveau gaan hanteren. Voor alle nieuwbouw in Haarlem wordt het daarom voortaan als eis meegegeven. Het strategisch plan bevat verder een beleidsrichting waarmee de gemeente inzet op klimaat adaptieve stad. Dit wordt komend jaar verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma en voorgelegd aan de gemeenteraad. Verder is het Grondstoffenplan Haarlem van belang. Het plan heeft als doel om de afvalstroom voor (openbare) projecten tot nul terug te brengen. Dit doet het grondstoffenplan onder andere door eisen te stellen als het gaat om hoogwaardig hergebruik, inzicht in materiaalstromen en het reduceren van materiaalgebruik.
- Groen en Ecologie
Randvoorwaarde: Natuurtoets en compensatiemaatregelen ecologie
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet deze met een natuurtoets beoordeeld worden op ecologische effecten. Een quickscan ecologie maakt standaard deel uit van de uit te voeren onderzoeken. Deze quickscan kan als basis dienen voor een mitigatie- of compensatieplan in het kader van een ontheffingsaanvraag. Het ontwerp houdt rekening met uitkomsten van de quickscan en wordt hierop aangepast en past, als behoud niet mogelijk is, compenserende maatregelen toe. De compenserende maatregelen worden genomen voor de aangetroffen (beschermde) soorten. (o.a. Wet natuurbescherming 2017 en Ecologisch Beleidsplan 2013-2030, gemeente Haarlem)
Doeleinde: Natuurinclusief bouwen
Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en (openbare) ruimte hier omheen. Behoud en aansluiten op de bestaande ecologische waarden is uitgangspunt. Indien behoud niet mogelijk is, dienen in het bouwproject compensatiemaatregelen te worden getroffen. Daarnaast liggen er grote kansen voor bevordering van natuur binnen bouwprojecten d.m.v natuurinclusief bouwen.
- Circulair bouwen en ontwikkelen
Randvoorwaarde: Milieu Prestatie Gebouwen (MPG)
Voor nieuwbouw dienen de waardes gehanteerd te worden conform bouwbesluit 2018. De Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. De MPG is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. Er geldt voor de MPG een maximum grenswaarde van 1,0. (Bouwbesluit 2018)
Doeleinde: verbeterde Milieu Prestatie Gebouwen
Het verhogen van de ambitie ten aanzien van de MPG is een concrete maatregel die bijdraagt bij aan deze doelstelling. Dat betekent dat waar mogelijk een lagere MPG-norm wordt voorgeschreven (hoe lager de norm, hoe beter de prestatie), te weten: 0,8
Doeleinde: Duurzame GWW
De Aanpak Duurzaam GWW helpt om op een uniforme en systematische manier de juiste processtappen te zetten. Door duurzaamheid te verankeren in de bedrijfsprocessen geven partijen binnen de GWW-sector op een zelfde manier invulling aan duurzaamheid in projecten en zijn verwachtingen vooraf duidelijk. De aanpak Duurzaam GWW wordt gevolgd voor planvorming, aanleg, aanbesteding, beheer en onderhoud. Van de private partijen die GWW aanleggen wordt gevraagd mee te werken aan deze aanpak. (Grondstoffenakkoord, Green Deal Duurzaam GWW 2.0)
Doeleinde: Registratie materialen
Bestaande stad is de grondstoffenmijn van de toekomst. Het opstellen van een materialenpaspoort en de registratie daarvan in het Madaster 7, of vergelijkbaar registratiesysteem, draagt bij aan het hergebruik van materialen. Het betreft een relatief eenvoudig uitvoerbare maatregel omdat het in de ontwerpfase wordt toegepast en geen uitvoeringskosten betreft.
Doeleinde: Toekomstbestendig ontwerpen
Flexibiliteit bieden voor functionele verandering op termijn kan hoge kosten en materiaalverspilling bij een herbestemming of woningaanpassing voorkomen. De woonvisie vraagt aandacht voor flexibiliteit en duurzaamheid. (Doorbouwen aan een (t)huis, Woonvisie Haarlem 2017 - 2020)
Doeleinde: Afvalinzameling integreren in ontwerp
De voorzieningen voor (gescheiden) inzameling van afval dienen bij de oplevering van nieuwbouwlocaties al op orde moeten zijn, zodat geen noodoplossingen worden ingezet. Daarom dienen voorzieningen zoals ondergrondse en inpandige containers in een vroege fase van het ontwerp geïntegreerd te worden.
- Mobiliteit
Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de bebouwing
Voor iedere nieuwe woning schrijft het Bouwbesluit 2012 voor om een eigen berging voor het stallen van fietsen en scootmobielen met een minimale oppervlakte te realiseren. Op grond van de gelijkwaardigheidsbepaling mag er op een andere manier aan worden voldaan dan is aangegeven. De "Beleidsregel bergingen nieuwe woongebouwen Haarlem 2018" geeft voorwaarden daar aan. Tevens wordt er bij woongebouwen rekening gehouden met levensloopbestendigheid (d.m.v. stalling voor scootmobielen).
Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de openbare ruimte
Het aantal autoritten moet gereduceerd worden en het is de bedoeling dat er minder parkeerplaatsen in de openbare ruimte komen. Ook bij (ver)bouwprojecten moet dit principe leidend zijn. Bijvoorbeeld met een aantrekkelijke looproute naar de dichtstbijzijnde HOV-halte of NS-station, autoparkeren op afstand en voldoende en comfortabele fietsenbergingen of -stallingen die gemakkelijker bereikbaar zijn dan de parkeerplaatsen voor auto's.
Doeleinde Duurzaam mobiliteitsplan
Binnen de 'beleidsregels parkeernormen' is het mogelijk om gebruik te maken van een mobiliteitsplan. Het uitwerken van een locatie specifiek mobiliteitsplan is een goede methode om bij te dragen aan de duurzame mobiliteitstransitie én te voorzien in voldoende ruimte voor parkeren. Het mobiliteitsplan wordt opgesteld door de initiatiefnemer en kan elementen bevatten over bijvoorbeeld deelauto's, goede fietsontsluiting i.c.m. nabijheid en OV etc.
Doeleinde: Fietsparkeren in ontwerp
In het ontwerp moet er aandacht zijn voor het fietsparkeren voor bewoners, maar ook voor bezoekers. Slimme locaties, goed bereikbaar en zeer comfortabel waardoor gebruikers verleid worden de fiets te verkiezen boven de auto. Een goede integratie van (voldoende) fietsparkeren in het ontwerp moet als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit vergroten én om het gebruik van de fiets te stimuleren.
Relatie tot ontwikkeling
De in de toelichting als paragraaf 4.9 opgenomen duurzaamheid en energieparagraaf gaat uitgebreid in op het aspect duurzaamheid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.1.1 Inleiding
De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
- Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
- Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Artikel 3.1.6 van het Bro:
- Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
4.1.2 Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat de realisatie van 179 woningen (waarvan er 95 woningen worden toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie) en circa 1.795 m2 aan kantoorruimte en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, wel worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.
Zowel in paragraaf 3.2 Provinciaal beleid als paragraaf 3.3 Regionaal beleid en paragraaf 3.5 Gemeentelijk beleid is reeds de behoefte aan woningen in verschillende segmenten aan bod gekomen. Het gemeentelijk beleid heeft deze behoefte gespecificeerd voor Haarlem, waarbij zowel in detail wordt getreden over Schalkwijk als Boerhaavewijk. In paragraaf 3.5.4.1 wordt de behoefte aangetoond aan zowel woningen binnen het sociale huursegment en middeldure huursgement, waarmee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking binnen het kwalitatieve en kwantitatieve aspect.
De te realiseren kantoorruimte komt voort uit de eigen behoefte van de woningcorporatie om zich hier te vestigen. De eindgebruiker is derhalve al bekend en de wens om meer arbeidsplaatsen toe te voegen wordt daarmee ingewilligd. De behoefte is daarmee aangetoond.
4.1.3 Conclusie
De Ladder voor duurzame verstedelijking is met succes doorlopen.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.2.1 Inleiding
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.
Afbeelding 4.1: richtafstanden bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding. Binnen gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De richtafstanden uit de VNG-handreiking zijn dan niet toepasbaar. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:
- categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen
- categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen
- categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg
4.2.2 Onderzoek
De omgeving van het plangebied is aan te merken als het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Het plangebied wordt omringd door de bestaande woningen aan de Roordastraat, en de nieuw te realiseren woningen van de Poort van Boerhaave locatie. Binnen het plangebied zelf vindt daarnaast ook functiemenging plaats, daar woningen gecombineerd worden met een kantoorfunctie.
Toets aan omliggende bedrijven en woningen
Binnen het plangebied wordt zowel een woonfunctie als een niet-woonfunctie (kantoor) mogelijk gemaakt.
Een woonfunctie levert geen (milieu)hinder op voor omliggende woningen. Derhalve wordt enkel aan de richtafstand voor de niet-woonfuncties binnen het plangebied getoetst ten opzichte van de omliggende woningen aan de oostzijde (bestaande flat van Pre Wonen) en westzijde (Poort van Boerhaave locatie). Een kantoor kent een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Het dichtstbijzijnde bedrijf in de omgeving is het Spaarne Gasthuis (ziekenhuis). De woningen in het plangebied zijn op ruim 200 meter afstand van het Spaarne Gasthuis gelegen, deze afstand is ruim voldoende daar het ziekenhuis valt onder milieucategorie 2 (SBI-2008 code 8610). Voor bedrijven met milieucategorie 2 dient een richtafstand van 10 meter binnen gemengd gebied aangehouden te worden. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Overige bedrijvigheid is op grotere afstand gelegen dan het Spaarne Gasthuis. Deze bedrijvigheid heeft overigens ook geen hogere milieucategorie dan milieucategorie 2, waardoor ook aan de richtafstand ten opzichte van de overige bedrijvigheid ruimschoots wordt voldoen.
De niet-woonfuncties binnen het plangebied vormen tevens geen belemmering voor de omliggende bedrijvigheid. De richtafstanden gelden namelijk niet voor bedrijvigheid onderling.
Toets aan bedrijven en milieuzonering binnen het plangebied
Binnen het plangebied is sprake van functiemenging. De niet-woonfunctie 'kantoor' worden op korte afstand van de woonfunctie gerealiseerd. De te realiseren niet-woonfuncties binnen het plangebied zijn functies die maximaal in categorie A vallen (vergelijkbaar met categorie 1 behorende bij de richtafstanden). De woningen in het plangebied zijn bouwkundig afgescheiden van de niet-woonfuncties. Derhalve is er geen sprake van (milieu)hinder voor de toekomstige woningen in het plangebied.
4.2.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.3 Bodemparagraaf
4.3.1 Inleiding
Op grond van de Wet bodembescherming wordt getoetst of de aanwezige bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de beoogde functies in het bestemmingsplangebied. Voor het bestemmingsplangebied wordt beoordeeld op basis van de bodemkwaliteitskaart en op de aan/afwezigheid van locaties verdacht van bodemverontreiniging en uitgevoerde onderzoeken in het bestemmingsplangebied.
4.3.2 Onderzoek
In het bestemmingsplangebied is één rapportage met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend:
- Verkennend bodemonderzoek Louis Pasteurstraat / Roordastraat Haarlem, door APS Milieu BV, kenmerk R20-B634, augustus 2020. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage Bijlage 1 van deze toelichting.
Bodemopbouw
De locatie ligt in Haarlem. Er is geen sprake van een bodembeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebied en/of drinkwaterwingebied. Het maaiveld ligt op circa 0,2 meter minus NAP (bron: Actueel Hoogtebestand Nederland). In onderstaande tabel is de regionale bodemopbouw, tot circa 35 m-mv, weergegeven (bron: dinoloket).
De verwachting is dat de grondwaterstand van het freatisch grondwater zich op circa 1 mmv zal bevinden.
Op basis van het vooronderzoek kan de onderzoekslocatie als verdachte locatie beschouwd, vanwege de ligging in stedelijk gebied. Op basis van de bodemkwaliteitkaart is de verwachting dat lichte verontreinigingen worden aangetroffen. Ten noorden van de locatie is een grondwatersanering uitgevoerd. De peilbuis van onderhavig verkennend onderzoek zal op het noordelijk deel van de locatie worden geplaatst. De locatie kan als verdacht van de aanwezigheid van asbest worden aangemerkt vanwege de grote kans op de aanwezigheid van asbest in de bebouwing. Wanneer asbestverdachte materialen en/of (asbestverdacht) puin worden aangetroffen, wordt een onderzoek naar asbest in grond conform de NEN5707 uitgevoerd.
Aan de hand van een vooronderzoek (uitgevoerd volgens de NEN-5725) worden deellocaties benoemd waarvoor verschillende hypothesen gelden met betrekking tot de (mogelijke) bodembelasting. In de onderstaande tabel worden de deellocaties en de daarvoor geldende aannames (aard en voorkomen van de verontreiniging) nader uitgewerkt.
De hypothese 'verdachte diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming (VED-HE-NL)' wordt gesteld als er uit het vooronderzoek blijkt dat er op de locatie mogelijk diffuse bodembelasting heeft plaatsgevonden met een heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming. Hierbij valt te denken aan ophooglagen. Er wordt op deze deellocaties verontreiniging in de grond en/of het grondwater verwacht met bepaalde stoffen. De subhypothese 'kleinschalig' is van toepassing op kleinere locaties (<1 ha) of op grotere locaties als deze kleinschalig zijn verkaveld, bebouwd zijn en/of een sterk wisselend gebruik kennen.
Resultaten en conclusies
De bovengrond van het oostelijk deel van perceel 'Haarlem Q 1248' (MM01, traject 0-0,5 m-mv, zand) waarin plaatselijk sporen baksteen en afval zijn aangetroffen, is licht verontreinigd met kwik, lood en PAK. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'wonen'.
De bovengrond van het westelijk deel van perceel 'Haarlem Q 1248' (MM02, traject 0,05-0,5 m-mv, zand) is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'altijd toepasbaar'.
De bovengrond van perceel 'Haarlem Q 1249' (MM03, traject 0-0,5 m-mv, zand) waarin plaatselijk sporen baksteen zijn aangetroffen, is licht verontreinigd met koper, zink, kwik, lood en PAK. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.
De bovengrond van perceel 'Haarlem Q 1250' (MM04, traject 0-0,6 m-mv, zand) waarin plaatselijk sporen baksteen zijn aangetroffen, is licht verontreinigd met koper, zink, kwik, lood en PAK. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'wonen'.
De ondergrond van perceel 'Haarlem Q 1248' (MM05, traject 0,5-1,5 m-mv, zand) is licht verontreinigd met koper, kwik en lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'wonen'.
De ondergrond van de percelen 'Haarlem Q 1249 en 1250' (MM06, traject 0,5-1,5 m-mv, zand), waarin plaatselijk sporen baksteen zijn aangetroffen, is licht verontreinigd met zink en lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'altijd toepasbaar'.
Het grondwater (peilbuis 01) is licht verontreinigd met barium. Peilbuis 01 is geplaatst op het noordelijk deel van de onderzoeklocatie, nabij een voormalige saneringslocatie (grondwater, minerale olie, 1998). Minerale olie is in het grondwater van peilbuis 01 niet aangetroffen.
De hypothese verdacht wordt voor de locatie bevestigd. Geconcludeerd kan worden dat de grond en het grondwater licht verontreinigd zijn. Nader onderzoek naar deze lichte verontreinigingen is niet noodzakelijk.
De kwaliteit van de grond en het grondwater vormen, ons inziens, geen belemmering voor de voorgenomen sloop/nieuwbouw op de locatie.
4.3.3 Conclusie
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor geplande herontwikkeling van de locatie. Het aspect bodem staat derhalve de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Inleiding
Voor het beschouwen van de externe veiligheid zijn het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen), het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) en het Bevt (Besluit transportroutes externe veiligheid) relevant. In deze AMvB's staat beleid waarmee de risico's rondom risicobronnen tot maatschappelijk aanvaardbare proporties kunnen worden beperkt. Risicobronnen kunnen inrichtingen zijn (bedrijven waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen zoals ammoniak, chloor of LPG) of transportassen, zoals buisleidingen of wegen waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De meest effectieve manier om de risico's te beperken is het ruimtelijk scheiden van risicobron en risico-ontvanger. Concreet betekent dit hoe groter de afstand, hoe minder risico. De grens van het invloedsgebied wordt vaak bepaald door de 1% letaliteit-afstand (maar soms ook door een kleinere afstand). Dit is de afstand tussen risicobron en ontvanger, waarbij nog 1% van de ontvangers als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, komt te overlijden. Het invloedsgebied is een belangrijk begrip om te beoordelen of externe veiligheid voor een plangebied een te beschouwen aspect is.
4.4.2 Onderzoek
Met behulp van de risicokaart Nederland is onderzocht of het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een Bevi-inrichting, transportroute gevaalrijke stoffen of buisleiding. Afbeelding 4.2 laat zien dat een buisleiding aan de westkant van het plangebied loopt, langs de Amerikaweg. Dit betreft de leiding W-532-01.
Afbeelding 4.2: uitsnede risicokaart Nederland (bron: www.risicokaart.nl)
Het invloedsgebied van deze buisleiding betreft 140 meter. De dichtstbij gelegen woningen worden op circa 150 meter afstand gerealiseerd. Het nieuwbouwplan valt derhalve buiten het invloedsgebied van de buisleiding en vormt daarmee geen belemmering vanuit het aspect externe veiligheid.
4.4.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling (zie ook Bijlage 2).
4.5 Geluid
4.5.1 Inleiding
In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:
- woningen;
- onderwijsgebouwen;
- ziekenhuizen;
- verpleeghuizen;
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- kinderdagverblijven.
Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.
4.5.2 Onderzoek
In het kader van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Alcedo B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N205 Schipholweg, Boerhaavelaan, Amerikaweg, Kennedylaan/Floris van Adrichemlaan en de 30 km/uur weg Louis Pasteurstraat. De rapportage van 26 april 2023 is bijgevoegd in bijlage 3 van deze toelichting.
Resultaten akoestisch onderzoek
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeer op de Floris van Adrichemlaan wordt overschreden. De maximaal toelaatbare waarde van 63 dB wordt nergens overschreden. Hiervoor dienen hogere waarde te worden aangevraagd.
Voor een aantal appartementen in het zuidelijk deel van gebouw B kan niet volledig aan het gemeentelijk geluidsbeleid worden voldaan. Het is denkbaar dat de eisen uit het beleid voor een geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn zonder dat dit consequenties van stedenbouwkundige aard met zich meebrengt. Gebaseerd op het geluidsbeleid kunnen burgemeesters en wethouders van deze eisen afwijken.
Omdat de gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van een aantal woningen hoger is dan de vast te stellen hogere waarde exclusief correctie, wordt geadviseerd om bij het dimensioneren van de geluidswering de gecumuleerde geluidsbelasting te hanteren. Deze bedraagt maximaal 60 dB. Hierbij dient uitgegaan te worden van gevelwering van respectievelijk 27 en 25 dB voor een verblijfsgebied en verblijfsruimte.
In het ontwerp wordt bij de woningen die niet aan het gemeentelijk beleid kunnen voldoen diverse maatregelen doorgevoerd. Zo komen hier 1,2 meter hoge borstweringen in combinatie met geluidwering aan de onderzijde van de balkons en loggia's aan de kopgevel aan de Floris van Adrichemlaan, waarbij balkons over twee verblijfsruimtes uitstrekken. Hierdoor verbetert de geluidssituatie aanzienlijk en is het acceptabel om af te wijken van de gemeentelijke geluidseisen voor deze woningen middels een hogere waarde besluit. Het ontwerp hogere waarde besluit wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Nader onderzoek geluidluwe gevels blok B
In dit kader is door Cauberg Huygen een nader onderzoek verricht, waarbij de geluidsbelaste woningen in blok B beoordeeld zijn in het kader van het gemeentelijk geluidbeleid. Dit onderzoek is terug te vinden als bijlage 4.
De gemeente Haarlem stelt in het gemeentelijk geluidbeleid 'Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder' van augustus 2009 randvoorwaarden voor het verlenen van een hogere waarde. Relevante bepalingen uit het beleid zijn:
- Woningen dienen ten minste één geluidsluwe zijde te hebben. Een geluidsluwe zijde is een zijde waar de geluidbelasting niet de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.
- Bij geluidbelastingen hoger dan 48 dB dient de buitenruimte aan de geluidsluwe zijde liggen.
- Bij geluidbelastingen hoger dan 53 dB dienen de verblijfsruimten zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde gesitueerd te zijn. Tenminste één slaapkamer dient te liggen aan de geluidsluwe zijde.
Er zijn 3 oplossingsrichting aangedragen tot het realiseren van de geluidluwe gevels. De overschrijding is van beperkte mate (3 dB) en treedt op bij enkele woningen indien oplossing 3 wordt toegepast. Voor deze oplossing is gekozen.
4.5.3 Conclusie
Het aspect geluid staat, met inachtneming van het hogere waardebesluit en te nemen maatregelen, de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Het (ontwerp) hogere waardebesluit is als bijlage 5 aan het bestemmingsplan toegevoegd.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Inleiding
De luchtkwaliteit is van belang voor de gezondheid van mens en dier en voor de kwaliteit van het milieu. In de Europese Unie zijn daarom grenswaarden afgesproken waaraan de concentraties van een aantal stoffen vanaf bepaalde ingangsdata moeten voldoen. Die grenswaarden en regelgeving om ze tijdig te bereiken en te handhaven zijn in Nederland opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Indien een bestemmingsplan vastgesteld of gewijzigd wordt, dient vast te staan dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit voldoen aan die eisen (als gevolg van art. 5.16 lid 1 en 2). Die gevolgen worden bepaald door de verandering in gebruik en functies die door het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande (toegestane) functies. Maatgevend is de met de veranderingen samenhangende groei van het autoverkeer en de daardoor veroorzaakte uitstoot van de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De Wet milieubeheer onderscheidt in artikel 5.16. lid 1 een aantal situaties waarin een bestemmingsplan voldoet aan de regels voor de luchtkwaliteit. Dit is ondermeer het geval indien aannemelijk is dat de ontwikkelingen 'niet in betekenende mate' (NIBM) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit (artikel 5.16 lid 1 onder c). Nadere criteria om te bepalen of er sprake is van NIBM zijn gegeven in een AmvB Niet In betekenende Mate en een gelijknamige Regeling NIBM. Daarin is bijvoorbeeld aangegeven dat van NIBM ondermeer sprake is indien het bestemmingsplan een netto-uitbreiding met minder dan 1.500 woningen of 100.000 m2 BVO kantoren mogelijk maakt.
4.6.2 Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van diverse functies. Om die reden kan niet zondermeer gesteld worden dat sprake is van een ontwikkeling die 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is voor de beoordeling of de beoogde ontwikkeling in 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Uitgangspunt hiervoor is de verkeersgeneratie (zoals berekend in paragraaf 4.13).
Afbeelding 4.4: NIBM-tool, geraadpleegd 26 januari 2024
Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het verkeer (circa 563 voertuigbewegingen, zonder saldering met de huidige situatie, zie paragraaf 4.13) niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentraties voor een bepaald jaar zijn ter plaatse van een projectgebied. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van een planlocatie.
De NSL Monitoringstool (geraadpleegd d.d. 25 mei 2023) laat zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 15,2 µg/m3, van fijnstof PM10 16,9 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 8,9 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing van de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3. De maximale bijdrage van het extra verkeer is niet van zodanige omvang dat de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide de grenswaarden overschrijden.
4.6.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.7 Archeologie
4.7.1 Inleiding
In 1992 ondertekende onder andere Nederland het Verdrag van Valletta. Het doel van dit verdrag is het beschermen van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag is verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Erfgoedwet. De gemeente is op basis van artikel 38a van die wet verplicht om rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:
- het behoud van archeologische waarden in de bodem;
- de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
- het vroegtijdig integreren van de zorg voor het archeologisch erfgoed in de procedures van de ruimtelijke ordening.
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.
De Haarlemse bodem
Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op één na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, vanaf de Karolingische tijd, ontstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is de Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.
Verwachtingswaarde plangebied
Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Boerhaavewijk" heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Bij bouwwerken en/of bodemingrepen is daarom archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk wanneer deze in omvang groter dan 2.500 m2 zijn en dieper reiken dan 30 cm-Mv. De zone van waarde uit het bestemmingsplan is gebaseerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente. Op deze kaart heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. Voor die gebieden gelden volgens het bestemmingsplan een vrijstelling van archeologisch onderzoek tot 2.500 m2 en minder dan 30 cm -Mv, zodat de voorgenomen initiatieven in dit gebied eerst met behulp van archeologisch onderzoek dienen te worden onderbouwd.
4.7.2 Onderzoek
In opdracht van Stichting Elan Wonen heeft RAAP in november-december 2020 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied Louis Pasteurstraat en Roordastraat te Haarlem in de gemeente Haarlem. Het volledige onderzoek is terug te vinden als bijlage 6. De plannen bestaan uit de sloop van de bestaande bebouwing en nieuwbouw met parkeerverhardingen, de aanleg van waterpartijen, en kabels en leidingen. De diepte van de voorgenomen graafwerkzaamheden is nog niet in detail bekend. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1 ha. Dit onderzoek komt voort uit een bureauonderzoek (Kroes, 2020). Het bureauonderzoek was iets breder opgezet en richtte zich op een zone van circa 2 ha. Het huidige onderzoek richt zich op de zone van circa 1 ha, waar de benoemde graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden.
Archeologische verwachting
Op basis van het bureauonderzoek bestond de volgende archeologische verwachting: Er werden geen archeologische resten van bewoning verwacht in het plangebied. Er werd gereconstrueerd dat het plangebied in een strandvlakte lag, die altijd laag gelegen en drassig is geweest en later is overgroeid met veen (eveneens in een nat milieu). Hierbij zullen hoger gelegen strandwallen in de omgeving aantrekkelijkere plaatsen voor bewoning hebben gevormd. Bewoning kan eventueel op kleine duinopduikingen in de strandvlakte hebben plaatsgevonden, maar op basis van het bronnenonderzoek bestonden er geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van zulke duintjes in het plangebied. Hoewel op basis van het bureauonderzoek deze lage archeologische verwachting voor het plangebied werd geformuleerd, heeft de gemeente Haarlem aangegeven dat in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek noodzakelijk is. Dit om eventueel aanwezige nog niet eerder gekarteerde kleine duinopduikingen in kaart te brengen.
Resultaten verkennend archeologisch booronderzoek
In het plangebied is een dik zandig ophoogpakket aanwezig. Dit pakket reikt tot 275-339 cm -mv (tot 2,25-2,95 m -NAP). Onder het ophoogpakket zijn lagen aangetroffen, die in de voormalige strandvlakte zijn gevormd. Het betreft veen en slappe humeuze kleilagen (die waarschijnlijk vanuit het Spaarne zijn afgezet). Deze lagen zullen gezien hun karakter (niet gerijpt) en vormingsprocessen (in tegenstelling tot duinen) niet geschikt zijn geweest voor bewoning of andere vormen van intensief landgebruik, zoals landbouw.
Binnen de maximale boordiepten (330-400 cm -mv/3-3,5 m -NAP) zijn geen (zandige) afzettingen onder het veen aangeboord. Op basis van een DINO-boring, die centraal in het plangebied is uitgevoerd, blijkt dat op deze locatie tot 3,6 m -NAP veen en hieronder een dunne laag klei en vanaf 4 m ?NAP zand aanwezig is. De resultaten van het huidige onderzoek ondersteunen de hypothese uit het bureauonderzoek dat het plangebied in een strandvlakte lag en dat in het plangebied géén hoger liggende zandopduikingen (Oude Duinen) aanwezig zijn. Op basis van vergelijkbaar booronderzoek in de omgeving worden zulke geomorfologische eenheden hoger dan 3,1 m -NAP verwacht. Hoewel niet alle boringen tot dieper dan 3,1 m -NAP konden worden doorgezet, wordt de kans op de aanwezigheid van Oude Duinen erg klein geacht. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan de lage archeologische verwachting voor het plangebied worden gehandhaafd.
Advies
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
4.7.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.8 Cultuurhistorie
4.8.1 Inleiding
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar deel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen
4.8.2 Onderzoek
Het plangebied is niet gelegen binnen het beschermd stadsgezicht. Daarnaast heeft de bebouwing binnen het plangebied geen cultuurhistorische of monumentale waarden.
4.8.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.9 Duurzaamheid En Energie
4.9.1 Inleiding
In paragraaf 3.5.12 is reeds het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid en energie besproken. Middels deze paragraaf wordt in gegaan op de maatregelen die worden genomen ten behoeven van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot duurzaamheid en energie.
4.9.2 Onderzoek
Behoud bestaande groenstructuren
Het beleid van de gemeente Haarlem is gericht op het zoveel mogelijk behouden van de bestaande groenstructuren. Uitgangspunt is behoud van veel van de bestaande bomen en de mogelijkheid om als extra vergroening waar mogelijk ook gevels en daken te vergroenen.
Uitgangspunt is dat de biodiversiteit moet worden behouden en zo mogelijk versterkt. Het groen (en water) moet zo veel mogelijk een aaneengesloten structuur vormen, met zo min mogelijk onderbrekingen. De openbare ruimte met zoveel mogelijk groene, onverharde ruimte krijgt prioriteit (SOR).
Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld door Hosper, waar aandacht besteed wordt aan de groene invulling van buitenruimte én gebouwen. In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan.
Natuurinclusief
De bebouwing dient zo veel mogelijk natuur-inclusief te worden, bijvoorbeeld met groene daken, gevelgroen en nestgelegenheid voor allerlei soorten. Bij het aanbrengen van nieuw groen op de planlocatie moet ten minste 80% van de beplanting uit inheemse soorten bestaan. Om de biodiversiteit te borgen dient er gewerkt te worden met een variatie aan soorten (i.t.t. grote aantallen van één of enkele soorten).Bij nieuwbouw moet er natuurinclusief gebouwd worden. Onder natuurinclusief bouwen valt onder andere het aanbrengen van inbouwkasten voor vleermuizen en verschillende vogelsoorten, zoals huismus en gierzwaluw, en afhankelijk van aanwezige vogelsoorten op locatie ook voor andere soorten. Daarnaast valt onder natuurinclusief bouwen ook het aanbrengen van zo veel mogelijk groene ruimte op, aan en om gebouwen: groene daken, groene gevels, en groene ruimte om nieuwbouw heen.
In het plan worden vleermuisverblijven en nestkasten voor huismus, bijen, gierzwaluw en insecten gerealiseerd in afstemming met beplanting en invulling buitenruimte.
Duurzame warmtevoorziening
De warmtevoorziening van nieuwe ontwikkelingen in Haarlem moeten aardgasvrij worden uitgevoerd. Ook de nieuwbouw is geheel aardgasvrij en gebaseerd op duurzame warmtebronnen. Potentiële warmtebronnen voor een collectief warmtenet zijn aardwarmte en restwarmte van nabijgelegen datacenters.
Voor de nieuw te realiseren nieuwbouw binnen dit project is gekozen voor een systeem met individuele ventilatie warmtepomp.
Energietransitie
Op grond van globale - en landelijke afspraken zal een transitie van energieopwekking, gebaseerd op fossiele brandstoffen, naar energie opgewekt uit duurzame bronnen (zon, wind en biomassa) plaats vinden. Naast het beperken van energiegebruik, is de opgave om energie zoveel mogelijk lokaal op te wekken, op te slaan en te gebruiken (smart grid). Dit houdt in dat de daken en gevels van de gebouwen zoveel mogelijk gebruikt worden voor het produceren van duurzame energie.
In het ontwerp zijn PV-panelen op de daken meeontworpen om op een duurame manier energie te produceren (in samenhang met de warmtepompen).
Minimaal BENG
Voor de nieuw te bouwen woningen is het goed om te kijken waarin verder gegaan kan worden dan de voorgeschreven BENG.
In het project worden de BENG eisen gerespecteerd.
Circulair bouwen
Circulair bouwen betekent grofweg dat de materialen van het gebouw opnieuw gebruikt kunnen worden. Bij nieuwbouw kan mogelijk gebruik worden gemaakt van materialen uit de sloop van de bestaande panden. Om de materialen van de nieuwe gebouwen in de toekomst goed te kunnen gebruiken is het belangrijk om te werken welke materialen gebruikt zijn en hoe deze gemonteerd zijn. Momenteel wordt er nagedacht hoe vastgelegd kan worden dat voor nieuwe gebouwen verplicht de materialen in Madaster (materialenlogboek) worden vastgelegd.en een demontage plan (hoe haal je de materialen uit het gebouw) wordt opgesteld.
Voor de openbare ruimte heeft de gemeente al duurzame Grond-Weg en Waterbouw afspraken. Voor werkzaamheid in de openbare ruimte wordt gewerkt met een materialenpaspoort.
Ook voor de bouwlogistiek moet aandacht zijn. Van toekomstige bouwbedrijven wordt gevraagd na te denken over materialenhubs om (gezamenlijk) zo efficiënt mogelijk de bouwlogistiek te organiseren met zo min mogelijk overlast voor omwonenden en weggebruikers.
In het ontwerp wordt gebruik gemaakt van een materialenpaspoort en bouwen in hout.
Klimaatbestendig ontwerpen: waterstress
Om Haarlem met het oog op klimaatveranderingen ook in de toekomst leefbaar te houden worden eisen gesteld aan de afvoer van water. Bij nieuwe ontwikkelingen moet 90mm/h neerslag verwerkt kunnen worden zonder dat er water de bebouwing in stroomt of schade veroorzaakt.
In het riool/waterbeleid geldt verder als hoofdeis dat regenwater en afvalwater gescheiden worden ingewonnen en getransporteerd.
Afvalwater wordt via DWA-riool (droogweerafvoer) afgevoerd naar de rioolzuivering. Regenwater wordt apart van afvalwater ingewonnen en getransporteerd naar open water (in de omgeving van het plangebied). Indien dit niet mogelijk is dient regenwater op eigen terrein te worden verwerkt. Om op het openwater te mogen aansluiten is toestemming van Hoogheemraadschap van Rijnland (waterbeheerder) nodig. Aan verwerking op het maaiveld of in de ondergrond worden ook specifiek eisen gesteld. De nieuwe regenwaterriolering kan maximaal 30 mm/h (bui 9) verwerken. Dat betekent dat 70 mm/h neerslag via het maaiveld moet worden verwerkt zonder dat er schade in bebouwing ontstaat of wordt afgewenteld op de omgeving. Dit vraagt om integraal ontwerpen met simulatie-software waarbij er simulatie van maatregelen gedaan kan worden om schade te voorkomen en de openbare ruimte zoveel als mogelijk begaanbaar te houden.
Er wordt nieuw oppervlaktewater gegraven (gracht aan zuidzijde projectgebied) waar het hemelwater naar afgevoerd kan worden. Dit nieuwe water ligt net buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt een wadi gerealiseerd om het hemelwater tijdelijk vast te houden en uiteindelijk af te voeren naar de nieuwe watergang.
Mobiliteit
Het fietsgebruik wordt gestimuleerd door voldoende fietsenbergingen te realiseren. De inrichting van de openbare ruimte maakt onderdeel van de bestaande langzaamverkeersroutes in dit deel van de stad die een verbinding maken van noord naar zuid en van west naar oost. Ook ligt het plangebied op goede loop- en fietsafstand van HOV-verbindingen (R-nethaltes en toekomstig HOV knooppunt Haarlem Nieuw Zuid).
4.9.3 Conclusie
In lijn met de beleidskaders en ambities van gemeente Haarlem wordt op voldoende wijze ingezet op duurzaamheid en energie bij de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt aandacht besteed aan circulair bouwen, het natuurinclusief bouwen, klimaatadaptie en een groene inrichting van openbaar gebied.
4.10 Groenparagraaf
4.10.1 Inleiding
De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Groenbeleidsplan 2022. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Alleen de bomen aan de Floris van Adrichemlaan maken deel uit van de Hoofdbomenstructuur. Behoud van deze bomen is verplicht, alsook het bieden van een goede groeiplaats waarin de bomen een leeftijd van 80 jaar kunnen bereiken. Verder is de Floris van Adrichemlaan ook een ecologische verbindingszone, aangewezen in het Natuur Netwerk Haarlem.
Daarnaast gelden vanuit het Groenbeleidsplan de volgende uitgangspunten:
- Het huidig groenoppervlak voor de herinrichting dient minimaal gelijk te blijven en/of in kwaliteit te zijn verbeterd.
- Er wordt natuurinclusief ingericht om te voldoen aan vigerend beleid en geldende wet- en regelgeving.
- De focus ligt op kwaliteit, niet op kwantiteit: beter één goede boom op de juiste plek die zijn volle levensduur kan volmaken, dan twee kwarrende bomen die voortijdig sneuvelen.
- Voor nieuwe beplanting geldt dat een beplantings- en boomassortiment wordt toegepast dat klimaatbestendig is (kan tegen droogte en warmte). Van belang is het behoud van gebiedseigen (inheemse/autochtone) soorten. Deze hebben de grootste waarde voor de biodiversiteit en kunnen zich beter aanpassen aan de nieuwe omstandigheden en het veranderende klimaat. De inheemse soorten die toegepast worden zijn gebiedseigen, soortecht/ongecultiveerd en afkomstig uit biologische kweek.
- Er wordt een divers plantensoortenbestand aangeplant: meerdere (boom)soorten op locatie/straat in plaats van één (boom)soort per straat.
- Er wordt gewerkt volgens de 3-30-300 regel. Definitie: vanuit elke woning zicht op ten minste 3 bomen, ten minste 30% van de openbare ruimte is groen, het is hoogstens 300 meter vanuit elke woning naar een groengebied van ten minste 0,5 ha groot. (Groen van ten minste 1 ha groot is op maximaal 750 m van elke woning aanwezig.)
En de volgende uitgangspunten uit het Ecologisch Beleidsplan:
- Voor ontwikkelingen geldt dat bij herinrichting rekening wordt gehouden met bestaande waarden, tot 5 jaar na de werkzaamheden. Bij afname van het groenoppervlak wordt voorzien in de realisatie van nieuwe waardevolle gebieden en/of vergrote natuurwaarden van het restgebied. Belangrijke bestaande ecologische elementen, zoals bermen en watergangen, worden hierbij in stand gehouden.
- De beplanting die wordt toegepast, sluit aan op de omstandigheden van de locatie, zoals grondsoort, waterstand en voedselrijkdom. Hiervoor wordt vooronderzoek gedaan naar de standplaats van het groen, zoals grondwaterstand en grondsoort. Invasieve uitheemse soorten worden niet toegepast. Verontreiniging en verrijking van grond wordt voorkomen en aangevoerde grond is humusarm.
- Groen wordt zoveel mogelijk aanééngesloten, zonder barrières voor fauna, gerealiseerd. In plaats van ondoordringbare omheiningen wordt bijvoorbeeld gewerkt met gemengde hagen. Die voorkomen barrièrewerking voor grondgebonden dieren en hebben een gunstige uitwerking op diverse fauna. Wanneer een afscheiding onvermijdelijk is, worden onderaan openingen van ten minste 10 centimeter hoog aangebracht zodat grondgebonden dieren zoals de egel hier onderdoor kunnen.
- Het gerealiseerde groen wordt in principe ecologisch beheerd en ingericht. De inrichting en het beheer zijn dan ook niet alleen afgestemd op menselijke functies, maar ook op leefvoorwaarden van flora en fauna. Toepassing van groen dat veel onderhoud vergt (denk aan kleine snippers groen of vormbomen) wordt beperkt.
- Minimaal 50% van de beplantingstoepassing dient inheems te zijn in het ''stedelijk gebied''. In parken en grotere groenzones is dit minimaal 80%.
De gemeente Haarlem beschikt verder over een Haarlemse Monumentale Bomenlijst (2009). Door de waarden van monumentale bomen zal in beginsel geen omgevingsvergunning voor het kappen worden verleend voor deze bomen. De Bomenverordening Haarlem beschermt monumentale bomen. In aanvulling daarop zijn alle bomen van 50 jaar en ouder beschermwaardig en is een collegebesluit nodig indien deze gekapt moeten worden. Behoud is het uitgangspunt. Dit geldt voor bomen in het algemeen, maar in het bijzonder voor beschermwaardige bomen. Indien bomen niet behouden kunnen worden, dient dit onderbouwd te worden met een bomenonderzoek en/of Boom Effect Analyse (BEA). Het uitvoeren van een BEA is verplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Herplant van bomen is verplicht op plekken met zowel voldoende boven- als ondergrondse groeiruimte. Bij de registratie van een herplante boom, dient duidelijk te worden welke gekapte boom hiermee vervangen is (door middel van de naam/code van de boom).
Nieuwe bomen krijgen een duurzame groeiplaats waarin ze volledig tot ontwikkeling kunnen komen.
4.10.2 Onderzoek
Boerhaavewijk is een relatief groene wijk met een aantal hoofdboomstructuren. Deze hoofdstructuren liggen vooral op doorgaande routes zoals de Amerikaweg, de Floris van Adrichemlaan, Boerhaavelaan, Professor Eijkmanstraat en de Louis Pasteurstraat. De bomen zijn net als de wijk zo’n 45 jaar oud en beeldbepalend voor de uitstraling van de wijk. Het aanwezige groen is enigszins versnipperd; vooral tussen de bebouwing en langs de Floris van Adrichemlaan. De kwaliteit van het groen is vaak goed, maar de gebruiksfunctie is niet optimaal. Het is niet overal goed toegankelijk. Dat geldt vooral voor het noordelijk deel en de randen van de wijk. Vaak zijn het achterkanten van bebouwing en plinten met bergingen die het gebruik van het groen bemoeilijken. Het aanwezige groen langs de Amerikavaart en de Aziëweg markeren de rand van de wijk. Ondanks de parkachtige inrichting is ook hier het gebruik beperkt. Verder ligt aan de oostzijde de Poelpolder enigszins verscholen in de wijk. Alleen bewoners die hier direct aan wonen, hebben zicht op en toegang tot het openbare groen van deze polder; een natuurlandschap met weinig recreatieve mogelijkheden.
Afbeelding 4.5: Uitsnede monumentale bomenkaart nabije omgeving plangebied.
In het plangebied is door Groenadvies Amsterdam bv een bomeninventarisatie uitgevoerd (d.d. 9 september 2020). De rapportage is terug te vinden als bijlage 7.
De locatie van de onderzochte bomen is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.6: overzichtstekening bijlage 1 Bomeninventarisatie 9 september 2020
Binnen de projectgrenzen zijn 134 bomen aangetroffen. Het betreft 21 verschillende soorten bomen.
Bijna een derde van de bomen is volgroeid. Ongeveer twee derde van de bomen is halfwas en 10% van de bomen is jong. Het merendeel van de jonge bomen is niet kapvergunningsplichting, maar is wel opgenomen omdat ze duidelijk als boomvormers zijn aangeplant.
Bijna de helft van de bomen vertoont een redelijke tot goede scheutgroei. De helft van de bomen vertoont een matige scheutgroei. Circa 5% vertoont een slechte scheutgroei.
Het merendeel van de bomen staat in de open grond, in gazon of heestervak. De overige bomen staan in het voetpad.
Een klein deel van de bomen, circa 10%, vertoont beschadigingen aan de stam of stamvoet.
Eén boom, nummer 9, heeft een afwijkende stamvoet. Dit betreft een Hongaarse eik. Van deze soort zijn problemen met een breukvastheid van de vergoeiing van de ent met de onderstam bekend. Daarom wordt geadviseerd om deze boom nader te laten onderzoeken. Door het vrij graven van de stamvoet moet beoordeeld worden of er een risico is voor de openbare veiligheid.
Drie bomen, de nummers 103, 104 en 105, zijn spontaan gegroeid binnen een hekwerk dat bedoeld is als houvast voor klimrozen. De bomen vertonen een goede groei, maar zijn binnen deze hekwerken niet duurzaam te behouden. De stammen vergroeien deels met de hekwerken en vertonen diverse beschadigingen.
De kwaliteit van bomen wordt over het algemeen uitgedrukt in de conditie en de levensverwachting.
Conditie
De conditie is bepaald aan de hand van de groei, de aan- dan wel afwezigheid van scheut- en taksterfte, de knopzetting en de mate van overgroeiing van snoei- en andere wonden. Onder de huidige omstandigheden:
- verkeren 116 bomen in een redelijke conditie
- verkeren 16 bomen in een matige conditie
- verkeren 2 bomen in een slechte conditie
Levensverwachting
De levensverwachting is bepaald aan de hand van de conditie in samenhang met de aangetroffen gebreken en de lokale groeiplaatsomstandigheden. Uitgangspunt daarbij is dat de groeiplaatsomstandigheden niet wijzigen. De levensverwachting bedraagt voor:
- 109 bomen méér dan 10 jaar
- 18 bomen 5 á 10 jaar
- 2 bomen 1 á 5 jaar
- 5 bomen minder dan 1 jaar
Bijzondere waarden
Vanwege het formaat en de goede toekomstverwachting hebben de volgroeide lindes (nummers 93 t/m 100) en moseiken (nummers 101 en 102) een hogere waarde dan de overige bomen binnen de projectgrenzen.
Inventarisatie waarrdevolle bomen
De bomen aan weerszijden van het pad, 8 grote Hollandse iepen, in het binnengebied zijn waardevol voor het karakter van de binnengebied. Iets noordelijker staan nog twee grote moseiken. De zomereiken aan de westkant van de Roordastraat geven deze straat aan weerszijden een groen karakter. Aan de noordrand staan drie Huntington iepen, waarvan de middelste volgroeid en in redelijke conditie, de twee andere hebben een matige conditie.
Bestaande bomen in relatie tot het voorstel:
- 22 bomen verdwijnen voor bouwvelden, (waarvan 9 tegen het einde van de levensduur), mogelijk verdwijnen nog 2 bomen langs de straat (waarvan 1 tegen het einde van de levensduur), 2 bomen kunnen worden verplaatst;
- er verdwijnen 2 bomen >50 jaar), en mogelijk nog 1 extra (van matige kwaliteit)
- ca. 16 bomen verdwijnen voor de gracht, ca. 4 bomen kunnen hiervan worden verplaatst.
In onderstaand figuur is dit inzichtelijk gemaakt:
Afbeelding 4.7: Overicht te behouden en te verwijderen bomen
Nieuwe situatie
Kenmerkend voor het plangebied is de aanwezigheid van het groen. De beoogde ontwikkeling kan het bestaande groen versterken en uitbreiden, door de gebruikswaarde te optimaliseren. Op een aantal manieren wordt groen geïmplementeerd in het ontwerp. Blok C wordt voorzien van een binnentuin. De binnentuin wordt vormgegeven door groen.
Blok A en B worden omgeven door groen. Ook zonder binnentuin speelt groen hier een grote rol in het ontwerp. De (bestaande) bomen staan langs de verkeersroutes en geven beschutting en schaduw. Tussen de bouwblokken zijn groenstroken vormgegeven voor openbaar gebruik.
Naast de nieuw te realiseren bomen is ook aandacht voor lage beplanting in de vorm van vaste planten, heesters, hagen en oeverbeplanting. De grasveldjes worden ingericht als bloemrijk gazon. Wat mogelijk is op het groene dak, wordt bepaald indien de draagkracht van dit dak bekend is. Gestreefd wordt naar een ecologische dakbeplanting (vaste planten/grassen/kruiden en misschien zels krentenboompjes).
Wadi
Er wordt een wadi aangelegd. In de wadi infiltreert het hemelwater van de daken in de bodem. Ook zorgt de wadi bij extreme buien voor een vertraagde afvoer naar het open water van de gracht. De wadi wordt voorzien van specifieke wadi beplanting, passend bij een natte en droge biotoop.
Natuurinclusief bouwen
In het kader van natuurinclusief bouwen wordt niet enkel een groen dak gerealiseerd, maar worden vleermuisverblijfplaatsen en nestkasten voor huismus, gierzwaluw en insecten meeontworpen in de te realiseren gebouwen.
Afbeelding 4.8: Ontwerp buitenruimte (bron: Hosper, maart 2023)
4.10.3 Conclusie
In het plangebied wordt het huidige groen versterkt en nieuw groen toegepast. Dit onderdeel staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.11 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen
4.11.1 Inleiding
In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. De planologisch relevante leidingen. De ligging van de leiding is globaal vastgelegd op provinciale risicokaarten. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.
4.11.2 Onderzoek
Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied waarvoor een specifieke regeling nodig is. In dit licht zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt daarnaast buiten het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding. In paragraaf 4.4 van deze toelichting is nader op deze ligging ingegaan en geconcludeerd dat deze leiding geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
4.11.3 Conclusie
De aanwezige kabels en leidingen vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.12 Natuurwaarden
4.12.1 Inleiding
Er is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Nationaal Natuurnetwerk
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.
Beleid
Het ecologisch beleidsplan uit 2013 heeft als doel het kwalitatief verbeteren en verhogen van de ecologische waarden en de richtlijnen uit het beleid verankeren in planprocessen en beheer- en onderhoudsprogramma's. Duurzaamheid, biodiversiteit en participatie zijn onderwerpen die een belangrijke rol spelen bij de invulling en uitvoering hiervan. Het ecologische beleid bevat een afwegingskader bij projecten en andere ingrepen dat weergeeft waar men op moet letten bij projecten. Hierdoor is minder kans op vertraging. Ook wordt ingezet op het verbeteren van beheer en inrichting van de locaties met ecologische potentie. Dit kan alleen als beheer en inrichting zoveel mogelijk gebaseerd zijn op ecologische principes.
Binnen Haarlem zijn verschillende gebieden aangegeven als ecologische hotspots of als ecologische potentiegebieden. Deze laatste zijn waardevolle groene gebieden die zich door de juiste inrichting en beheer tot hotspots kunnen ontwikkelen. Geen van deze gebieden bevinden zich in het plangebied.
Daarnaast omvat het beleidsplan ook het ecologisch actieplan van de gemeente Haarlem met daarin de ambities voor de periode van 2013-2022 voor onder andere het afkoppelen van regenwater en het toepassen van gevelgroen. Bij nieuwe relevante ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied wordt het ecologisch beleidsplan Haarlem betrokken.
4.12.2 Onderzoek
Soortenbescherming
Door Groenadvies Amsterdam bv is zowel een ecologische quickscan als een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 8 en bijlage 9 van deze toelichting. De resultaten worden hieronder verkort weergegeven.
Ecologische quickscan
Binnen het projectgebied zijn beschermde soorten aangetroffen of te verwachten. In de bomen, struiken en hagen rondom de flats kunnen algemene broedvogels zoals winterkoning, merel, heggenmus, houtduif en ekster tot broeden komen.
Geadviseerd wordt om de kap van de bomen en het verwijderen van de struiken en hagen rondom de flats buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden (de veilige periode daarbij ligt tussen 1 september en 1 maart). Voorafgaand aan de kap dient een schouw uitgevoerd te worden omdat soorten als Turkse tortel en houtduif jaarrond tot broeden kunnen komen.
Bij het veldbezoek zijn bij de flats geen huismussen en gierzwaluwen waargenomen. Ook troffen we geen andere soorten met een jaarrond beschermd nest aan.
In de struiken en hagen rondom de flats kunnen algemene zoogdiersoorten zoals egel en huisspitsmuis voorkomen. Deze soorten zijn opgenomen in de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland. Dit houdt in dat bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen, waar het huidige werk onder valt, de wettelijke bescherming vervalt. Wel dient er voorafgaand aan de start van de werkzaamheden een melding gedaan te worden bij de desbetreffende Omgevingsdienst.
Rondom de flats zijn bomen aanwezig die geschikt kunnen zijn als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. In alle drie de flats zijn openingen beschikbaar voor gebouwbewonende vleermuissoorten.
Voor het vaststellen van de aanwezigheid en het eventuele terreingebruik door vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk.
Nader onderzoek vleermuizen
Bij het dit jaar uitgevoerde onderzoek werden drie soorten vleermuizen waargenomen. Laatvlieger en rosse vleermuis werd een aantal keer langsvliegend waargenomen. Ze hebben geen verblijfplaatsen in de flats.
De derde soort is de gewone dwergvleermuis. Deze werden vrijwel elk bezoek in aantal bij de boomgroepen rond de flats waargenomen. Kleinere aantallen werden bij de flats zelf foeragerend aangetroffen, deels tot hoog langs de gevels. De bomen zijn van belang voor deze dieren en maken deel uit van het essentiële foerageergebied van de soort. Er zijn nauwelijks alternatieve foerageergebieden in de directe omgeving aanwezig. Ten westen van het projectgebied waren voorheen een aantal boomgroepen aanwezig, maar deze zijn gekapt om plaats te maken voor nieuwbouw. Indien de bomen binnen het projectgebied verwijderd worden heeft dit een negatieve invloed op het foerageergebied van gewone dwergvleermuis binnen en in de directe omgeving van het projectgebied.
In de zomer zijn in alle drie de flats kraamkolonies van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Het gaat om vijf kraamkolonies met in totaal circa 150 dieren. In het najaar werden er op elf locaties baltsende gewone dwergvleermuizen vastgesteld. Het gaat dan om paarverblijven met telkens 1 a 2 mannetjes. Er werden tijdens de nazomerbezoeken nergens zwermende vleermuizen aangetroffen. De aanwezigheid van (massa)winterverblijven met meerdere dieren kan hierdoor worden uitgesloten.
Door de geplande sloop van de flats zullen alle kraamkolonies en paarverblijven van de gewone dwergvleermuis verloren gaan. Ook verdwijnt essentieel foerageergebied door de kap van bomen rond de flats. Het is daarom noodzakelijk een ontheffing Wet natuurbescherming aan te vragen en mitigerende en compenserende maatregelen toe te passen om zo negatieve effecten op de soort te voorkomen.
Op basis van bovengenoemde resultaten dienen er als mitigerende maatregel 20 kraamkasten en 44 paarkasten opgehangen te worden. Deze dienen buiten het projectgebied maar wel binnen 200 meter afstand van de huidige flats geplaatst te worden. Bekend is dat er nauwelijks flats grenzend aan het projectgebied in eigendom zijn van Elan Wonen. Het kan daarom lastig zijn om geschikte locaties voor de kasten te vinden. Een optie kan zijn om meerdere palen met kraam- en paarkasten nabij het projectgebied te plaatsen. Deze methode is nog vrij nieuw maar heeft bij meerdere projecten al positieve resultaten opgeleverd.
In de nieuwe bebouwing dient dan de permanente compensatie geplaatst te worden. Daarbij dient ook gerekend te worden met een factor 4 voor elk verblijf dat verloren gaat. Om geschikte kraamverblijven te creëren, is het wenselijk om op meerdere locaties drie aaneengesloten kasten te plaatsen zodat grotere verblijven ontstaan. Deze tellen dan voor de vereiste compensatie als één kast. Om verlies aan essentieel foerageergebied te compenseren dienen de te kappen bomen gecompenseerd te worden. Het is hierbij van belang dat het foerageergebied zo goed en zo snel mogelijk de oorspronkelijke situatie (gaat) benaderen wat betreft hoogte, dichtheid, structuur, oriëntatie en dergelijke. Het vervangende foerageergebied moet tijdig voor aanvang van de activiteiten aanwezig zijn om de dieren het nieuwe gebied te laten ontdekken, zodat het voor hen kan functioneren. Ook moet het bij voorkeur gelegen zijn nabij het oorspronkelijke foerageergebied maar buiten de invloedssfeer van de activiteiten.
Ontheffing vleermuizen
Conform het advies van Groenadvies is een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd met daarin de mitigerende en compenserende maatregelen opgenomen. Op basis van de jurisprudentielijn is het bestemmingsplan uitvoerbaar aangezien er zicht is op het verkrijgen van de ontheffing nu het onderzoek is afgerond en er mitigerende maatregelen getroffen worden.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied ligt op 4 km afstand (Kennemerland-Zuid). Dat is het gele gebied op onderstaande kaart. In Kennemerland-Zuid liggen meerdere stikstofgevoelige gebieden. Het dichtstbijzijnde ligt op 3,8 km afstand. De gebieden in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) overlappen met de Natura2000 gebieden maar zijn aangevuld met de aangrenzende weidegebieden die vanwege hun waarde voor weidevogels zijn aangewezen. De dichtstbijzijnde gebieden zijn de polder bij Vijfhuizen ten zuidoosten en de oeverlanden Buiten Liede ten noorden van het projectgebied. Deze gebieden liggen op circa 1,7 km afstand van het projectgebied.
Er zullen diverse werkzaamheden plaatsvinden die mogelijk een negatieve invloed hebben op de omliggende Natura2000 gebieden. Voor de natuurwaarden in de Natuur Netwerk Nederland gebieden, anders dan de al genoemde Natura2000 gebieden, zijn vanwege de afstand en beperkte omvang van de werkzaamheden geen nadelige gevolgen te verwachten. In het kader van de mogelijke effecten op de stikstofgevoelige gebieden is door Cauberg Huygen in januari 2024 een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 10). Uit de berekeningen blijkt dat er voor de bouw- en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus geen vergunning benodigd ingevolge de Wet natuurbescherming.
4.12.3 Conclusie
Voor de aangetroffen verblijfplaatsen en foerageergebied van vleermuizen wordt een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd bij de provincie Noord-Holland. Met inachtneming van de te treffen maatregelen staat het aspect natuurwaarden de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.13 Verkeer En Parkeren
4.13.1 Inleiding
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan.
4.13.2 Onderzoek
Autoparkeren
Door Bono Traffics is de totale parkeervraag voor de voorgenomen ontwikkeling berekend. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte zijn de normen voor parkeren van de afzonderlijke functies bepaald o.b.v. de parapluplan parkeernorm Haarlem 2018 en CROW 381. De gemeente Haarlem hanteert in de basis de parkeernormen zoals beschreven in de Nota parkeernormen (30 maart 2023 vastgesteld door de gemeenteraad). Conform de nota valt het plangebied binnen de schil 'stedelijk' van Haarlem. Dit onderzoek uit januari 2024 is opgenomen als bijlage 11 van deze toelichting.
Er zijn een aantal uitgangspunten die gehanteerd worden in de berekening. Zo wordt rekening gehouden met dubbelgebruik en wordt de bestaande parkeervraag van de nu aanwezige woningen gesaldeerd. Op basis van de Nota parkeernormen worden twee mobiliteitscorrecties toegepast: de aanwezigheid van HOV in de vorm van de R-net halte Aziëweg en het inzetten van deelauto's. Elan Wonen is voornemens om twee deelauto's in te zetten.
Parkeervraag per moment
De toename van de parkeervraag van de ontwikkeling aan de Louis Pasteurstraat is per doelgroep en per moment weergegeven in onderstaande tabel. De toename bestaat uit de vraag van het toekomstige programma min de vraag van het bestaande programma. De toename van de parkeervraag bedraagt maximaal, afgerond conform de Nota parkeernormen van Haarlem, 53 parkeerplaatsen op het maatgevende moment, de werkdagavond.
Afbeelding 4.9: Toename parkeervraag plangebied, bron: BonoTraffics
Restcapaciteit directe omgeving
De Verkeerstellers hebben in mei 2022 een parkeertelling gedaan in het omliggende gebied om te kunnen bepalen hoeveel restcapaciteit aanwezig is in de openbare ruimte en op het terrein van Pre Wonen. De telling is uitgevoerd op een aantal (maatgevende) momenten. Alle onderzochte secties vallen binnen het invloedsgebied van de ontwikkeling en binnen een loopafstand van 100 meter, daarmee is een kortere loopafstand gehanteerd dna de in de Nota parkeernormen aangegeven 200 meter. Sectie 1 (westzijde Pasteurstraat) is wat betreft de capaciteit buiten beschouwing gelaten maar wat betreft de bezetting wel meegeteld. Dit omdat deze capaciteit benut gaat worden door bewoners van het wooncomplex Damiate. In onderstaande tabel zijn de resultaten van de telling opgenomen. Het beleid van de gemeente Haarlem geeft aan dat maximaal tot 85% van de openbare capaciteit benut mag worden ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling. Hiervan uitgaande is de restcapaciteit in de openbare ruimte maximaal 46 parkeerplaatsen op de werkdagavond.
Afbeelding 4.10: Restcapaciteit openbaar (binnen 100 meter), bron: BonoTraffics
Restcapaciteit Pré Wonen
Direct ten zuidoosten van de ontwikkeling ligt het woonblok van Pre Wonen. Dit woonblok beschikt over een eigen parkeerterrein. Met Pré Wonen is de afspraak gemaakt dat de restcapaciteit op het parkeerterrein benut kan worden voor de ontwikkeling. Het parkeerterrein is feitelijk openbaar toegankelijk waarbij geen sprake is van parkeerregulering. De huidige entree is gevestigd aan de Roordastraat. Gezien de beperkte (loop)afstand tussen dit parkeerterrein en de woonblokken is dit een goede optie om te voorzien in de vraag. In het parkeeronderzoek is de capaciteit en bezetting van het parkeerterrein van Pre Wonen in beeld gebracht. Het privé terrein van Pré Wonen mag voor 100% worden benut. In onderstaande tabel zijn de resultaten van het onderzoek samengevat. Uit de tabel blijkt dat op het terrein van Pré Wonen nog een restcapaciteit is van maximaal 37 parkeerplaatsen op de werkdagmiddag.
Afbeelding 4.11: Restcapaciteit Pre Wonen, bron: BonoTraffics
Parkeerclaim Damiate
Binnen het aangeven plangebied ligt nog een 'parkeerclaim' vanuit het naastgelegen gebied waar het plan 'Damiate' wordt ontwikkeld. In de parkeerbalans van Damiate is er rekening mee gehouden dat de parkeervraag deels wordt opgevangen aan de oostzijde van de Louis Pasteurstraat. Het gaat om 4 parkeerplaatsen.
Nieuwe te realiseren plaatsen openbaar.
Parallel aan de ontwikkeling van de nieuwe woningen en kantoorruimte wordt gewerkt aan een plan voor de openbare ruimte en het parkeren rondom de bouwblokken. De sommatie van de parkeerplaatsen levert het beeld op zoals weergegeven op onderstaande afbeelding (dit is nadrukkelijk geen maaiveldontwerp). Een aantal bestaande langsparkeervakken komt te vervallen en er worden nieuwe haakse parkeervakken aangelegd. Daarnaast wordt ruimte gereserveerd voor een toegang tot een parkeergelegenheid in het noordelijke bouwblok. Het plan moet nog worden uitgewerkt maar het uitgangspunt is dat er netto geen parkeerplaatsen verloren gaan in het openbaar gebied. De openbare parkeerplaatsen gelegen aan de westzijde van de Louis Pasteurstraat zullen in de toekomst in gebruik zijn door de bewoners en bezoekers van 'Damiate' en zijn buiten beschouwing gelaten.
Afbeelding 4.12: Schets plangebied, globale inrichting, bron: BonoTraffics
Verdwijnen plekken terrein Pré Wonen
Naast de wijzigingen van het parkeren in de openbare ruimte wordt het terrein van Pré Wonen heringericht. Dit kan betekenen dat het aantal parkeerplaatsen minder wordt. Uitgangspunt is dat de parkeercapaciteit met maximaal 6 parkeerplaatsen afneemt. Dit is in de berekening meegenomen.
Totaal aanbod parkeerplaatsen
In onderstaande tabel is het totaal van het aantal beschikbare en te gebruiken parkeerplaatsen weergegeven.
Afbeelding 4.13: Aanbod parkeerplaatsen, bron: bonoTraffics
Parkeerbalans
In onderstaande tabel is de parkeerbalans voor de ontwikkeling aan de Louis Pasteurstraat weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de toename van de parkeervraag op de drukste momenten kan worden opgevangen binnen de bestaande restcapaciteit in het openbare gebied en bij Pre Wonen. In de tabel staat een aantal keer 'nb'. Dit betekent 'niet bekend'. Van deze momenten zijn geen telgegevens bekend. Op basis van de aanwezigheidspercentages van het CROW kan worden aangenomen dat deze momenten qua parkeren niet drukker zijn dan de getelde (drukke) momenten.
Afbeelding 4.14: Parkeerbalans Pasteurstraat, bron: BonoTraffics
Volgens de Nota parkeernormen dient de parkeerbehoefte in de basis op eigen terrein te worden opgelost. De mogelijkheid om gebruik te maken van openbare parkeerplaatsen heeft Haarlem ingekaderd. Dit is namelijk alleen mogelijk voor het faciliteren van de parkeerbehoefte van sociale woningbouw. In de voorliggende situatie is echter sprake van een combinatie van functies, namelijk sociale woningbouw, middeldure woningen, een woonwinkel en een kantoorruimte.
In overleg met de gemeente Haarlem is daarom besloten om de parkeervraag van de middeldure woningen, de woonwinkel en de kantoorruimte als eerste te salderen ten opzichte van de huidige situatie. Na saldering blijkt dat de toekomstige parkeervraag van deze functies op alle momenten lager is dan de parkeervraag van de huidige situatie. Onderstaande tabel geeft de saldering weer tussen de huidige situatie en de parkeervraag van middeldure woningen, de woonwinkel en de kantoorruimte.
Afbeelding 4.15: Salderen exclusief toevoeging sociale woningbouw, bron: BonoTraffics
De resterende toekomstige parkeervraag wordt dus veroorzaakt door de sociale woningbouw. Deze parkeervraag wordt gedeeltelijk gesaldeerd en gedeeltelijk opgevangen op het terrein van Pré Wonen. Tevens is nog sprake van een reductie als gevolg van de inzet van deelauto's. De resterende parkeerbehoefte van de sociale woningbouw wordt opgevangen door gebruik te maken van openbare parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de eis dat enkel de parkeerbehoefte van de sociale woningbouw in de openbare ruimte wordt opgevangen. Uit de totale parkeerbalans (afbeelding 4.14) is reeds gebleken dat op ieder weekmoment sprake is van een overschot van parkeerplaatsen.
Parkeervraag en -aanbod fiets
Dubbelgebruik
De huurwoningen krijgen ieder een eigen berging voor fietsen van bewoners. Voor personeel van het kantoor en de woonwinkel wordt een eigen gezamenlijke fietsenstalling aangelegd. Deze stallingen zijn daarmee niet beschikbaar voor dubbelgebruik.
Voor bezoekers van de woningen en de woonwinkel wordt openbaar toegankelijke stallingscapaciteit aangelegd. Tussen de bezoekers van de woningen en de bezoekers van de woonwinkel is dus wel dubbelgebruik mogelijk.
Salderen parkeervraag fiets
Voor de fiets wordt voor het vaststellen van de parkeervraag niet gesaldeerd met de huidige vraag naar fietsparkeren. De Nota parkeernormen biedt wel de mogelijkheid om dit te doen met fietsparkeerplaatsen die op dit moment openbaar toegankelijk zijn. Het is echter nauwelijks vast te stellen hoeveel openbare parkeerplekken voor fietsen op dit moment aanwezig zijn in het ontwikkelgebied.
Parkeervraag fiets huurwoningen
De huurwoningen worden conform het Bouwbesluit voorzien van voldoende bergingscapaciteit. In de volgende tabel is weergegeven wat de totale vraag is die moet worden opgevangen bij de huurwoningen.
Afbeelding 4.16: Parkeervraag fiets huurwoningen, bron BonoTraffics
Parkeervraag fiets werknemers
Voor het personeel van de woonwinkel en het kantoor van Elan wonen wordt, zoals beschreven, een eigen fietsenstalling gerealiseerd. In de volgende tabel is op basis van de Nota parkeernormen weergegeven hoeveel stallingscapaciteit nodig is in deze stalling.
Afbeelding 4.17: Parkeervraag fiets werknemers, bron: BonoTraffics
Parkeervraag bezoekers per moment
Voor de bezoekers van de woningen en de woonwinkel is dus wel sprake van dubbelgebruik. In de volgende tabel is per moment de parkeervraag voor fiets parkeren weergegeven voor bezoekers.
Afbeelding 4.18: Toename parkeervraag plangebied fiets
Op het piekmoment hebben de bezoekers 90 stallingsplekken nodig. Elan wonen is voornemens deze parkeervraag doormiddel van fietsnietjes op te vangen. Op basis van het uitgangspunt dat een fietsnietje twee fietsen kan opvangen, zijn de bezoekers in totaal 45 nietjes nodig.
Conclusie parkeren
Sluitende balans autoparkeren
De ontwikkeling van de nieuwe appartementen en kantoorruimte in het gebied gelegen aan de Pasteurstraat heeft een toename van de parkeervraag tot gevolg van maximaal 53 parkeerplaatsen op een werkdagavond en 50 parkeerplaatsen op de zaterdagavond. De toename van de parkeervraag kan op alle drukke momenten worden opgevangen binnen de bestaande restcapaciteit in het direct omliggende openbare gebied en op het terrein van Pré Wonen, zo blijkt uit de tellingen en berekeningen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de gewenste wijzigingen aan de parkeerplaatsen in het openbare gebied en op het terrein van Pré Wonen en de 'claim' qua parkeren van de naastgelegen ontwikkeling Damiate.
Het maatgevende moment in de balans is de nachtperiode. Dan is de toename van de parkeervraag weliswaar kleiner dan in de avondperiode, maar is minder restcapaciteit beschikbaar. In de nachtperiode is het berekende overschot beperkt tot 2 parkeerplaatsen. Hierbij moet worden opgemerkt dat in de berekening, conform het beleid van de gemeente Haarlem, rekening is gehouden met een maximale bezettingsgraad in het openbare gebied van 85%. Daarbij is rekening gehouden met de door de gemeente ingekaderde mogelijkheid voor het parkeren in de openbare ruimte. Dit is namelijk alleen mogelijk voor het faciliteren van de parkeerbehoefte van sociale woningbouw.
Toevoeging parkeerplaatsen Elan
De theoretische parkeerbalans houdt geen rekening met een parkeervraag van de kantoorruimte in de nachtperiode. Omdat in de praktijk mogelijk toch ook in de nachtperiode auto's van Elan aanwezig zullen zijn in het gebied, wordt een extra parkeergelegenheid gerealiseerd van circa 16 parkeerplaatsen in het noordelijke bouwblok, specifiek voor personeel en bezoekers van Elan. Hiermee kan niet alleen de mogelijke parkeervraag in de nachtperiode ruimschoots worden opgevangen maar wordt ook de toename van de parkeerdruk in de omgeving op andere momenten verder beperkt. Zoals beschreven worden twee van deze zestien parkeerplaatsen gereserveerd voor de inzet van de deelauto's.
Fietsparkeren
Wat betreft fietsparkeren dient Elan wonen conform het Bouwbesluit en de Nota parkeernormen te voorzien in voldoende stallingscapaciteit bij de huurwoningen. De huurwoningen vragen voor bewoners een capaciteit van 537 fietsen. Het kantoorpersoneel en het personeel van de woonwinkel hebben een stallingsvraag van 63 plekken.
Voor bezoekers van de woonwinkel en de woningen moeten op het maatgevende moment (de zaterdagavond) 90 openbaar toegankelijke stallingsplaatsen gerealiseerd worden. Elan wonen is voornemens deze parkeervraag op te vangen met fietsnietjes. In dat geval zijn 45 fietsnietjes nodig om voldoende capaciteit te bieden. Bij het indienen van de aanvraag voor de omgevingsvergunning dient Elan wonen aan te tonen dat wordt voldaan aan de eisen voor wat betreft het aanbod van fietsparkeren.
Verkeersgeneratie
Om de verkeersgeneratie te berekenen is gebruik gemaakt van de kencijfers van het C.R.O.W. (publicatie 318, 2008, Toekomstbestendig parkeren). Hierbij wordt aangesloten bij de maximale kencijfers voor verkeersgeneratie voor de middeldure huurwoningen, sociale huurwoningen en kantoor met en zonder baliefunctie. Dit leidt tot de volgende tabel:
In totaal zijn 563 verkeersbewegingen per etmaal te verwachten in de nieuwe situatie. Opgemerkt moet worden dat er op dit moment 84 sociale huurwoningen aanwezig zijn. Deze kennen op basis van de kencijfers een verkeersgeneratie van 218 verkeersbewegingen per etmaal. Per saldo betekent dit dus een toename van 345 verkeersbewegingen per etmaal. Deze bewegingen zijn goed op te vangen door het bestaande verkeersnetwerk.
Ontsluiting
Het plangebied is op een goede manier ontsloten, zowel per auto, per openbaar vervoer (OV) als per fiets en te voet. Binnen 100 meter van het plangebied bevindt zich een bushalte van citybus lijn 3. Deze rijdt 4 keer per uur naar winkelcentrum Schalkwijk, het centrum van Haarlem, het station en door naar IJmuiden. Op circa 500 meter bevindt zich nog een aantal bushaltes, onder ander op de N205 (Burgemeester Reinaldapark). Hier halteert een aantal lijnen tussen Haarlem centrum en Amsterdam. Het plangebied ligt op acceptabele fietsafstand van het centrum van Haarlem (2,5 km) en het station (3 km). Ook het centrum van Schalkwijk (op circa 500 meter) is met de fiets goed bereikbaar. Ditzelfde centrum Schalkwijk ligt zelfs voor voetgangers op een realistische loopafstand.
De verkeersstructuur voor de auto is op te vatten als een ringstructuur (wijkontsluitingsring) welke ook nog wordt kortgesloten door de Floris van Adrichemlaan, die dwars door de wijk loopt. In de toekomst wordt de Floris van Adrichemlaan opgeheven voor doorgaand autoverkeer. Het snellere autoverkeer wordt buiten de wijk omgeleid over de route Amerikaweg - Boerhaavelaan. De wijk zelf wordt ontsloten via de route Louis Pasteurstraat - Professor Eijkmanlaan - Kochlaan - Professor Donderslaan. Belangrijkste wijziging in het netwerk is het opheffen van Floris van Adrichemlaan voor doorgaand autoverkeer. De weg is als 30 km/uur weg wel te gebruiken voor lokaal verkeer. Ook de busroute blijft vooralsnog over de Floris van Adrichemlaan lopen.
4.13.3 Conclusie
De verkeer- en parkeeraspecten vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.14 Vliegverkeer
4.14.1 Inleiding
Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.
De beperkingen voor de vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.
4.14.2 Onderzoek
Onderhavig plan ligt niet in een beperkingen gebied met betrekking tot hoogte, geluid en externe veiligheid. Wel ligt het plangebied binnen de zones 'beperking aantrekken vogels' en 'toetszone windturbines en lasers'. Er worden echter geen functies gerealiseerd (zoals een viskwekerij) die van invloed zijn op het aantrekken van vogels. Ook wordt er met dit plan geen windturbine of laser mogelijk gemaakt.
4.14.3 Conclusie
Het aspect vliegverkeer vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.15 Waterparagraaf
4.15.1 Inleiding
Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder, beschrijft het relevante beleid en het huidige watersysteem en gaat in op de effecten daarop van ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
4.15.2 Onderzoek
De waterbeheerder in het plangebied
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Huidige situatie plangebied
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt buiten de beschermingszone van de regionale waterkering, zie onderstaande uitsnede van de Legger Regionale Waterkering.
Afbeelding 4.19: ligging en beschermingszone regionale waterkeringen (bron: Legger Hoogheemraadschap Rijnland)
Grondwater en ontwatering
Het grondwaterbeleid van de gemeente is erop gericht om grondwateroverlast op openbaar terrein te voorkomen. Daarom wordt in veel wijken in Haarlem de grondwaterstand verlaagd door een drainagesysteem. Deze systemen zorgen ervoor dat de grondwaterstanden gereguleerd kunnen worden. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsprogramma is het beleid met betrekking tot grondwaterbeheer en riolering opgenomen. Dit is reeds aan bod gekomen in hoofdstuk 3.
De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn dan ook onder een groot aantal wijken drainagesystemen aangelegd. Deze systemen hebben grote invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem.
In voorliggend plan worden er geen kelders gegraven, zo vindt het parkeren op maaiveld plaats, waardoor de invloed van het plan op de grondwaterstand beperkt blijft. Bovendien is Schalkwijk opgehoogd met circa 2 meter zand en kent het een grondwaterstand die relatief diep is, minimaal 1 meter minus maaiveld (in droge perioden meer) en dat sprake is van wegzijging (=grondwaterstroming naar diepere watervoerende lagen).
Compensatieregeling
Indien verharding in een gebied toeneemt, zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland stelt als richtlijn dat - indien gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak - minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van oppervlaktewater.
Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater middels grasdaken en ontkoppeling van het rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt.
In voorliggend plan is sprake van een toename aan verharding van meer dan 500 m2. Er dient dan minimaal 15% van deze toename aan verharding gecompenseerd te worden.
In totaal moet 327 m2 aan (open) water gecompenseerd worden.
Aan de zuidzijde van het plangebied wordt in het kader van de te realiseren nieuwbouw van het project Damiate een nieuwe watergang gegraven langs de Floris van Adrichemlaan. Hier wordt in totaal 1.300 m2 aan watergang gegraven. Voor het project Damiate was slechts 268 m2 aan compensatie nodig. Het nieuw te graven water is voldoende groot om ook de compensatie van voorliggend project Pasteur op te vangen. In overleg met de gemeente kan via de Berging Rekening Courant (BRC) een financiële bijdrage geleverd worden om gebruik te maken van deze compensatie. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer. In dit bestemmingsplan is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 6.3.2) die waarborgt dat er 327 m2 aan water wordt gecompenseerd in de nieuwe watergang langs de Floris van Adrichemlaan.
Wadi
Infiltratie op deze locatie is niet de meest doelmatige oplossing en het is beter om open water te maken. In dit plangebied kan het inderdaad niet helemaal opgelost worden, omdat er veel bestaande bomen staan. De plek van de wadi is de enige locatie waar het kan, en die is niet groot genoeg.
Het realiseren van open water wordt dan ook gedaan net buiten het plangebied met de nieuw te realiseren watergang langs de Floris van Adrichemlaan zoals hierboven al vermeld. Wel is er de ruimte om een wadi aan te leggen voor tijdelijke waterberging / vertraagde afvoer in geval van extreme regenval. In de wadi infiltreert het hemelwater van de daken in de bodem. Ook zorgt de wadi bij extreme buien voor een vertraagde afvoer naar het open water van de gracht.
De te realiseren wadi is 271 m2 groot en 40 cm diep (waarvan maximaal 35 cm water). Dat betekent dat de wadi een capaciteit heeft van 61.5 m3.
Het totale dakoppervlak is 4158 m2. In geval van een maatgevende 70 mm bui bedraagt de hoeveelheid water op de daken 291 m3. De capaciteit van de wadi is onvoldoende om zo'n extreme bui te kunnen bergen. Zoals aangegeven zal het nieuw te graven water net buiten het plangebied het hemelwater kunnen bergen.
Een dergelijke bui komt gemiddeld 1x in de 100 jaar voor. Minder extreme buien komen veel vaker voor. Zo valt er tijdens een normale bui tussen de 1 en 3 mm regen, tijdens een flinke bui tussen de 3 en 10 mm regen, tijdens een hoosbui 25 mm regen en tijdens een stortbui 40 mm regen.
De wadi kan een bui opvangen van 14 mm. Daarmee kan de wadi alle normale en flinke buien prima opvangen. In de praktijk komt dat neer op het overgrote merendeel van de buien. In geval van extreme neerslag loost de wadi het overige water via een overstort naar de (nieuw te graven) gracht.
Afbeelding 4.20: wadisysteem (bron: Voorloping ontwerp, maart 2023, Hosper)
Afvalwater en riolering
In de huidige situatie is het plangebied gemengd gerioleerd. Dat betekent dat huishoudelijk afvalwater en regenwater gezamenlijk worden ingezameld en afgevoerd naar de AWZI. Bij hevige regenbuien is de capaciteit van de riolering echter te klein om al het water te ontvangen en stort rioolwater over op de Amerikavaart (zie onderstaande afbeelding). Het afvalwater gaat naar AWZI Schalkwijk. Deze wordt binnen enkele jaren gesloten. Dan gaat het afvalwater naar AWZI Zwanenburg. In het plangebied is geen afvalwatertransportleiding aanwezig.
Afbeelding 4.21: locatie overstorten riolering (bron: Hoogheemraadschap Rijnland)
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is een gescheiden rioolstelsel verplicht. Hierbij wordt alleen huishoudelijk afvalwater via de riolering afgevoerd naar de AWZI. Schoon hemelwater wordt direct afgevoerd op oppervlaktewater (of via een infiltratiezone). Door het oppervlaktewater in de buurt is de afvoer van schoon regenwater naar oppervlaktewater eenvoudig te realiseren. Uitwerking vindt plaats in overleg met gemeente Haarlem en HHR.
Extreme regenval vloeit weg via de straten, daarom moeten de drempelhoogtes voldoende boven straatniveau liggen. Dit wordt in het ontwerp meegenomen.
Het huishoudelijk afvalwater wordt ingezameld en aangesloten op het vuilwaterriool van Schalkwijk. Uitwerking vindt plaats in nauwe afstemming met de rioolbeheerder in verband met de capaciteit van het ontvangende rioleringssysteem.
Waterspreekuur
Het plan is tijdens het waterspreekuur bij de gemeente Haarlem besproken met Rijnland. De resultaten van dit informele overleg zijn verwerkt in voorliggende waterparagraaf.
4.15.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.16 Bezonning
4.16.1 Inleiding
Bij bezonning bij ruimtelijke plannen gaat het om voldoende zon op de gevel en om schaduwwerking. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de openbare ruimte of tuinen van omwonenden. Voorkomen moet worden dat de schaduw te veel toeneemt. Sommige functies hebben juist een goede bezonning nodig, zoals tuinen, terrassen of speelplekken. Er is geen wet- en regelgeving voor bezonning. Bezonningsdiagrammen geven inzicht in de bezonning van de gevels en (extra) schaduw op de omgeving.
4.16.2 Onderzoek
Door bezonningsingenieur.nl is in juni 2023 een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 12). Dit onderzoek is uitgevoerd met als doel de veranderende bezonningssituatie ter plaatse van de omliggende woningen te beoordelen en vast te stellen. In het onderzoek is zowel de bestaande situatie als de nieuwe situatie (maximale bouwmogelijkheden bestemmingsplan) onderzocht. De woningen rondom het plangebied zijn voor het hele jaar beschouwd. Eventuele woningen waaruit niet direct valt op te maken of er voldoende bezonning mogelijk is worden getoetst aan de lichte TNO-bezonningsnorm. Deze norm stelt het volgende: er zijn tenminste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden) in het midden van de vensterbank aan de binnenkant raam.
Op basis hiervan valt te stellen over omliggende straten om het plangebied:
- Roordastraat (ten oosten van plangebied): Aan het eind van de middag (winter) en avond (voor- najaar en zomer) is er een beperkte invloed.
- Louis Pasteurstraat (ten noorden van plangebied): Tussen 21 november en 19 februari (winter) is er in de middag invloed. Tussen 21 maart en 21 september blijkt er geen invloed.
- Louis Pasteurstraat (ten westen van plangebied): In de ochtend (winter) en eind van de ochtend (voor- en najaar) is er een beperkte delen invloed. In de zomer is er vrijwel geen invloed.
- Floris van Adrichemlaan (ten zuiden van het plangebied): Vanwege de oriëntatie ten opzichte van het plangebied is de invloed nihil.
Kortom de invloed blijkt beperkt voor vrijwel het gehele omliggende plangebied. In onderstaand figuur zijn een viertal momenten te zien van de bestaande en nieuwe situatie om 16.00 uur 's middags. In de bezonningsstudie (bijlage 12) zijn alle maanden en diverse momenten over de dag terug te vinden.
Afbeelding 4.22: bezonningsdiagrammen huidige situatie en nieuwbouw (bron: bezonningsingenieur.nl)
Omdat uit de afbeeldingen niet direct kan worden afgeleid of er meer dan 2 uur bezonning mogelijk is, is door de bezonningsingenieur.nl getoetst ter plaatse van Westermanstraat 48, Louis Pasteurstraat 261-265 deze woningen aan de lichte TNO-bezonningsnorm. De volgende conclusies worden getrokken:
- Westermanstraat 48 (kopwoning): In zowel de bestaande situatie als situatie bestemmingsplan bouwenvelop nieuw blijkt dat wordt voldaan aan de eis van 2 uur bezonning per dag.
- Louis Pasteurstraat 261-265: In beide situaties blijkt wordt voldaan aan de eis van 2 uur bezonning per dag, uitgezonderd Louis Pasteurstraat 263 waar op 19 februari met 1:55 uur op 5 minuten na niet wordt voldaan in de situatie bestemmingsplan bouwenvelop nieuw. Van de woningen oostelijker gelegen van Louis Pasteurstraat 261 kan aangenomen worden dat deze ook voldoen in beide situaties omdat deze steeds verder weg zijn gelegen en belemmeringen lager zijn.
- De berekende afnames treden aan het begin en eind van de toetsingsperiode (19 februari-21 oktober) op. Benadrukt moet worden dat deze afnames snel minder worden zodat tussen 21 maart en 21 september (=6 maanden) geen invloed meer is bij de getoetste woningen.
Afweging bezonning Louis Pasteurstraat 263
Uit de berekening blijkt dat op 19 februari er voor de woning aan de Louis Pasteurstraat 263 net niet voldaan kan worden aan de eis van 2 uur bezonning per dag (1:55 uur zon). Voor de overige periodes in het voorjaar, zomer en najaar kan voldaan worden aan de TNO norm. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de afweging gemaakt tussen alle (ruimtelijke) aspecten die de nieuwbouw met zich meebrengt. De kwaliteit van het te realiseren project zit niet direct in de bezonningsaspecten, maar meer in het toevoegen van enerzijds meer woningen om aan de flinke woningbehoefte te kunnen voorzien en anderzijds in het toevoegen van veel ruimtelijke kwaliteit door zowel de te realiseren gebouwen als openbare ruimte met veel groen en aandacht voor klimaatadaptie en duurzaamheid. Bij het herstructureren van bestaand woningbezit in een stedelijke omgeving en het daarbij intensiveren van het programma (toevoegen van woningen) is het in voorliggend geval vanuit ruimtelijk oogpunt acceptabel dat bij één omliggende woning de bezonningsnorm op 19 februari net niet gehaald wordt. Het kwalitatief verbeteren van de ruimtelijke- en bebouwde omgeving in de directe nabijheid van de woning én het feit dat voor de overige omliggende woningen wel kan worden voldaan aan de TNO-norm wordt hiermee meer waarde toegedicht.
4.16.3 Conclusie
Gesteld kan worden dat ten gevolge van de maximale bebouwingsmogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan de invloed voor vrijwel alle bebouwing rondom het plangebied gedurende het hele jaar beperkt is en voldoen aan de lichte TNObezonningsnorm. Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
4.17 Niet Gesprongen Explosieven
In opdracht van de gemeente Haarlem heeft het bureau REASeuro in 2016 historisch vooronderzoek gedaan naar niet gesprongen explosieven uit de Tweede Oorlog. Op Open Data Portaal van de gemeente Haarlem is een kaart beschikbaar gesteld met de locaties waar waarschijnlijk niet gesprongen explosieven aangetroffen kunnen worden bij werkzaamheden aan de bodem. Deze kaart is verwerkt in de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan "Reparatieplan C". Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een locatie waar niet gesprongen explosieven zijn te verwachten.
4.17.1 Conclusie
Het plan is voor wat betreft niet-gesprongen explosieven uitvoerbaar.
4.18 Mer-beoordeling
4.18.1 Inleiding
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.18.2 Onderzoek
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 179 woningen en circa 1.795 m2 aan kantoorruimte. Daarmee is sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, welke voorkomt op bijlage D categorie 11.2 van het Besluit m.e.r.. Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Zie hiervoor bijlage 13. Voor de goede orde moet worden opgemerkt dat de bijlagen bij de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. al als bijlagen bij deze toelichting zijn opgenomen en derhalve niet nogmaals zijn toegevoegd als bijlagen bij de aanmeldnotitie. Geconcludeed wordt dat de realisatie van voorliggend project geen significant negatieve effecten met zich meebrengt waardoor een nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Het besluit op de aanmeldnotitie is gepubliceerd op 20 september 2023 (Bijlage 14).
4.18.3 Conclusie
Het aspect MER-beoordeling staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.
Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.
5.2 Juridische Planopzet
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor iedereen volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.
De regels van het bestemmingsplan vallen op grond van de SVBP2012 in 4 hoofdstukken uiteen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen schrijft de regeling SVBP2012 dwingend voor.
5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
De openbare groen gebieden zijn specifiek bestemd als 'groen', dit betreft de aanwezige bomen en in te richten grasgebieden, oevers en taluds in het plangebied. In de bestemming groen is tevens water toegestaan, alsmede ondersteunde voorzieningen van het groengebied als (fiets)paden, bruggen, straatmeubilair en speelvoorzieningen.
Artikel 4 Verkeer
De bestaande openbare straten in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'verkeer'. In deze bestemming zijn tevens de benodigde voorzieningen voor deze bestemming opgenomen, als een trottoir, straatverlichting en nutsvoorzieningen.
Artikel 5 Water
In de bestemming 'water' zijn de in het plangebied voorkomende watergangen en bijbehorende voorzieningen opgenomen. Het gaat dan om de nieuw te graven watergang ten zuiden van de ontwikkeling. De gronden zijn bestemd voor taluds, oevers, waterberging, waterhuishouding, bruggen, stuwen, dammen, sluizen, steigers, duikers en gemalen. In de bestemming 'water' mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bestaande kaden, meerpalen of aanlegplaatsen.
Artikel 6 Wonen
Deze bestemming is bedoeld om het wonen binnen het plangebied toe te staan. Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn binnen de bestemming 'wonen' toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen. In deze bestemming zijn tevens de benodigde bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen en erven.
Naast de woonfunctie zijn ook kantoorruimtes voor Elan wonen en de woonwinkel van Elan in het plan verwerkt. In de regels zijn hier beperkingen opgelegd ten aanzien van het aantal vierkante meters.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Het bestemmingsplan houdt rekening met de (voorlopige) Archeologische Beleidskaart Haarlem. In het plangebied komt de categorie 4 voor.
Categorie 4
In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een lage archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 2.500 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toegekend.
5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is vooral van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden al meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn de bouwregels voor alle bestemmingen opgenomen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen.
Om te waarborgen dat een goed woonklimaat in het kader van geluid wordt gerealiseerd, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van woningen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Dit artikel geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen opgeld doen, tenzij dit in de specifieke gebruiksregels expliciet alsnog wordt toegestaan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, bij nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voorschreidend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering oif een andere functie van bouwwerken.
Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.
Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.
Artikel 11 Overige regels
Parkeren, laden en lossen
Dit artikel legt een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. De normen voor parkeren, stallen, laden en lossen zelf liggen namelijk niet vast in dit bestemmingsplan, maar in gemeentelijke beleidsregels. Die beleidsregels geven aan wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor parkeren, stallen, laden en lossen. Uitgegaan wordt altijd van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Lid 11.1.3 geeft ook aan wat als strijdig gebruik van gronden en bouwwerken is aangemerkt. Strijdig gebruik is het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor parkeren, stallen, laden en lossen overeenkomstig het gemeentelijke beleid.
Tot slot bepaalt lid 11.1.4 dat er afgeweken kan worden onder de voorwaarden zoals die zijn genoemd in de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. Ook hiervoor geldt dat uitgegaan dient te worden van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.
Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.
Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van al strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.
Artikel 13 Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het vigerende juridisch-planologisch kader te herzien naar aanleiding van de gewenste realisatie van 179 woningen en 1.790 m2 kantoorruimte en woonwinkel van Elan wonen. Er is hierdoor sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk, tenzij de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd zijn.
Tussen gemeente en de ontwikkelpartij is een anterieure overeenkomst gesloten waarin ingegaan wordt op het kostenverhaal. Hiermee zijn de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Wettelijk vooroverleg
Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan verschillende instanties. Van de volgende instanties is een reactie ontvangen.
Provincie Noord-Holland
De provincie Noord-Holland heeft aangegeven akkoord te zijn met deze binnenstedelijke ontwikkeling. Zij hebben nog aandacht gevraagd voor een paar relevante punten uit de Omgevingsverordening (klimaatadaptie en regionale afstemming). Dit is verwerkt in paragraaf 3.2.2 Omgevingsverordening NH2020.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de waterbelangen voldoende zijn geborgd in het bestemmingsplan. Wel vragen zij nog aandacht voor de nadere uitwerking van het plan en met name de inrichting van de openbare ruimte en graven van de nieuwe watergang. Rijnland wordt betrokken bij de inrichting van het nieuwe watersysteem en zal vooraf om advies worden gevraagd in het kader van de aan te vragen watervergunning.
Veiligheidsregio Kennemerland (VRK)
De veiligheidsregio heeft het bestemmingsplan beoordeeld en geconstateerd dat er externe veiligheidsaspecten aan zijn verbonden, vanwege de hogedrukaardgasleiding en vervoer gevaarlijke stoffen. Zij adviseert bij de uitvoering maatregelen door te voeren in de vorm van goede informatievoorziening om het risicobewustzijn te vergroten. Het plangebied is verder in voldoende mate bereikbaar en is er voldoende openwater, geschikt als bluswater.
Liander
Liander heeft aangegeven geen planologische opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.
GGD Kennemerland
De GGD heeft het bestemmingsplan beoordeeld en is positief te lezen dat er aandacht is voor het creëren van een gezonde leefomgeving. Daarnaast hebben zij enkele aanbevelingen gegeven ten aanzien van geluid, hitte, groen en openbare ruimte. In de nadere uitwerking kan rekening gehouden worden met deze aanbevelingen om een optimale bijdrage te leveren aan een gezonde leefomgeving.
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingplan heeft vanaf 16 november 2023 ter inzage gelegen voor een periode van 6 weken (tot en met 27 december 2023). Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
6.3 Handhaving
Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt namelijk gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid over de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.
Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, wat een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt vooral de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.
Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan ook plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Zo draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.
Bijlagen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Rapport Externe Veiligheid
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Geluidluwe Gevel
Bijlage 5 Besluit Hogere Waarde Wet Geluidhinder
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Bomeninventarisatie
Bijlage 8 Quickscan Ecologie
Bijlage 9 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 10 Stikstofberekening
Bijlage 11 Mobiliteitsplan
Bijlage 12 Bezonningsstudie
Bijlage 13 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 14 Publicatie Besluit Op De Aanmeldnotitie
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan-huis-verbonden beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.2 aanbouw en uitbouw:
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanlegvergunning:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.6 achtergevelrooilijn:
bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.
1.7 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
1.9 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.10 archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.
1.11 archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.12 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.15 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.16 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.17 begeleid wonen:
vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.18 bestaande (situatie)
onder “bestaande” goot- of bouwhoogte, kap- en dakvorm, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte wordt verstaan de goot-/bouwhoogte, kap- en dakvorm, nokrichting, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens bestaat of rechtens mag bestaan.
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.23 bijgebouw:
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.31 bruto vloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
1.32 dakhelling:
de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.
1.33 dakkapel:
een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.
1.34 dakopbouw:
een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.
1.36 dienstverlening:
het verlenen van diensten in de vorm van publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening.
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.39 horeca 1:
horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.40 horeca 2:
horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.41 horeca 3:
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals (eet)cafés en bars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.42 horeca 4:
horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen.
1.43 horeca 5:
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.44 kamerverhuurbedrijf:
het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.45 kantoor:
een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.
1.46 kap:
een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.
1.47 kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.48 middeldure huurwoning
huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder j. van het Besluit ruimtelijke ordening.
1.49 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.50 peil:
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.51 plan:
het bestemmingsplan Louis Pasteurstraat met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP9120021-va01 van de gemeente Haarlem.
1.52 plat dak:
een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
1.53 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.54 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.55 sociale huurwoning
huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.
1.56 verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
1.57 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.
1.58 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.59 waterberging:
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
1.60 wet:
1.61 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.
1.62 zorgwoning:
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandelingsinstallaties, glasbewassingsvoorzieningen, liftopbouwen, zonnepanelen, valbeveiligingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
breedte dakvlak bij dakdoorbreking
de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.
2.2 Overschrijden bouwgrenzen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
- gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2,2 m boven een fiets- en/of voetpad;
- hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.
- balkons, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m dan wel 3 m voor balkons naar de niet naar de weg gekeerde zijde van het gebouw (waarbij de wegen zijn: Louis Pasteurstraat, Floris van Adrichemlaan en Roordastraat). De balkons mogen niet lager gelegen zijn dan 3,5 m boven de rijweg, dan wel 2,2 m boven een fiets- en/of voetpad.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- (openbare) groenvoorzieningen;
- voet- en fietspaden;
- ondergrondse voorzieningen van openbaar nut:
- bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, speel- en sportvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
3.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Groen' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- de bouwhoogte van speel- en sportvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 1 meter bedragen.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- straten en wegen;
- voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- voorzieningen van openbaar nut:
- bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, speel- en sportvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
4.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Verkeer' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 9.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- waterberging:waterbeheer en waterhuishouding;
- waterlopen en waterpartijen;
- verkeer te water;
- ondergrondse voorzieningen van openbaar nut:;
met daarbij behorende:
- waterstaatkundige voorzieningen;
- aanmeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen in een woning:, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden, gastouderopvang of bed & breakfast;
- kantoren;
- dienstverlening;
- bijbehorende voorzieningen zoals: groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, parkeervoorzieningen, opwekking, ontsluitingen en opslag van energie en warmte, inpandige of ondergrondse voorzieningen van openbaar nut:, bergingen, tuinen, erven en terreinen.
6.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Wonen' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 9 alsook, in aanvulling hierop en zo nodig in afwijking hiervan:
6.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
7.2 Bouwregels
- In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
- ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2.500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
- Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 7.2 onder 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.
- Het bepaalde in lid 7.2 onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
7.4 Afwijken van de bouwregels
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
- Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
- nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
- aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- diepploegen;
- het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
- het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
- het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
- de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 7.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 7.4 bedoeld, is verleend;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
- de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- Ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 7.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald gelden voor het bouwen de volgende regels:
9.1 Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
- prostitutie en seksinrichtingen;
- het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
- verslavingszorg;
- bijgebouwen als zelfstandige woning.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijken van de regels algemeen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
- de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
- van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.
11.2 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 11.1 onder a tot en met c nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeerssituatie ter plaatse;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- cultuurhistorische waarden.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren, laden en lossen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Bouwen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden hervatten gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan
'Louis Pasteurstraat'.