N207
Bestemmingsplan - Gemeente Haarlemmermeer
Onherroepelijk op 03-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan N207 van de gemeente Haarlemmermeer.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0394.BPGnwv00000000N207-E001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 afwijking
een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.6 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.15 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval.
1.17 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.18 omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden
een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling: de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik van gronden en opstallen strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
- b. de uitoefening van detailhandel met uitzondering van de verkoop van producten van het eigen bedrijf;
- c. het opslaan van goederen, stoffen of materialen, waarvan de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering niet noodzakelijk is;
- d. het aanleggen of verharden van wegen, paden (met uitzondering van kavelpaden) of parkeerplaatsen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, opstelstroken en busstroken, met dien verstande dat het aantal doorgaande rijstroken gemeten vanaf de as van de weg ten hoogste mag zijn:
- 1. 2 x 3 in het wegvak Weteringweg-A4;
- 2. 2 x 1 in het wegvak IJtocht-Elsbroekerbrug;
- 3. 2 x 2 in de overige wegvakken;
- b. voet- en fietspaden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang 1' tevens water;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang 1' tevens railverkeer;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' een tunnel voor langzaam verkeer;
- f. parkeren;
- g. groen;
- h. bergbezinkbassins;
- i. voorzieningen ter bevordering van de milieukwaliteit, zoals geluidsschermen, geluidswallen en luchtkwaliteitschermen;
- j. civiele kunstwerken;
- k. nutsvoorzieningen;
met (de) daarbij behorende:
- l. verhardingen;
- m. paden;
- n. bermen;
- o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- p. uitingen van beeldende kunst;
- q. reclame-uitingen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. bruggen;
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van waterstaatkundige infrastructuur en het waterkwaliteitsbeheer;
- d. nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. vlonders, steigers, overkappingen of daaraan gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. groen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor opslag, behoudens tijdelijke opslag voortkomend uit het onderhoud en/of gebruik in overeenstemming met de bestemming van de betrokken gronden en bouwwerken.
Artikel 6 Leiding - Co2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - CO2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse CO2-leidingspanning met een diameter van maximaal 26 inch en een druk van ten hoogste22 bar.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 6.3 of lid 6.4 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse gasleiding met een diameter van maximaal 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas 1';
- b. een ondergrondse gasleiding met een diameter van maximaal 36 inch en een druk van ten hoogste 66,2 bar ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas 2';
- c. een ondergrondse gasleiding met een diameter van maximaal 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas 3'.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 7.3 of lid 7.4, wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanning van ten hoogste 150 kV.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 8.3 of lid 8.4 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 9 Leiding - Olie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse olieleiding met een diameter van maximaal 12 inch en een druk van ten hoogste 80 bar.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 9.3 of lid 9.4 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 10 Leiding - Riool
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een rioolleiding.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 10.3 of lid 10.4 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 11 Leiding - Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterleiding.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 11.3 of lid 11.4 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. wegen en paden;
- c. parkeervoorzieningen;
met (de) daarbij behorende:
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, het belang van waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en zo nodig door de waterbeheerder een vergunning is afgegeven.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van een omgevingsvergunning van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde op de verbeelding en in deze regels voor:
- a. het afwijken met niet meer dan 10% van de in dit bestemmingsplan aangegeven percentages, maten en oppervlakten;
- b. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. het in geringe mate afwijken tot ten hoogste 2 m van een bouwgrens, mits dit nodig is om het plan aan te passen vanwege een blijkbaar meetverschil tussen de werkelijke toestand van het terrein en de verbeelding;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. het verhogen van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen met maximaal 25% ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de totale oppervlakte van vergrotingen op dat gebouw niet meer is dan 50% van de oppervlakte van de bovenste verdiepingsvloer;
- f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van civiele kunstwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan N207' van de gemeente Haarlemmermeer.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische regeling voor de rijbaanverdubbeling en reconstructie van de N207. Het betreft de N207 tussen de Leimuiderbrug nabij Leimuiden en de Elsbroekerbrug nabij Hillegom, gelegen in de provincie Noord-Holland in de gemeente Haarlemmermeer. Dit wegvak maakt onderdeel uit van de provinciale weg N207 die door de provincies Zuid- en Noord-Holland loopt en de steden Gouda en Alphen aan den Rijn met de Haarlemmermeer en de Bollenstreek verbindt. In Noord-Holland voert de N207 van Ringvaart tot Ringvaart door de Haarlemmermeer, vanaf de Leimuiderbrug via Nieuw-Vennep naar de Elsbroekerbrug. Vanaf de Elsbroekerbrug loopt de N207 in de provincie Zuid-Holland door de gemeente Hillegom naar de aansluiting met de N208. Het deel van de N207 in de provincie Noord-Holland (tussen de Leimuiderbrug en de Elsbroekerbrug) wordt gereconstrueerd. Dit tracé ligt volledig in de gemeente Haarlemmermeer. De reconstructie behelst de verdubbeling van het wegtracé van 2x1 naar 2x2 rijstroken op het wegvak A4-Elsbroekerbrug en van 2x2 naar 2x3 rijstroken op het wegvak A4-Leimuiderbrug en de daarmee samenhangende reconstructie van de kruispunten.
Aangezien de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse deels niet voorzien in de reconstructie, is de geplande ontwikkeling niet rechtstreeks toegestaan. Dit is de aanleiding geweest voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan.
Daarnaast bleek uit overleg met de leidingsbeheerders dat de gasleiding en de CO2-leiding ter hoogte van de Nieuwerkerkertocht als gevolg van de realisatie van onderhavig plan dieper moeten worden gelegd. Als gevolg van deze verdiepte ligging wordt een strook van circa 150 m aan weerszijden van de weg aan het plangebied toegevoegd, zodat dit deel van de gasleiding op een goede manier is voorzien van een juridisch-planologische regeling.
1.2 Aard En Doel
Vanuit de benodigde onderzoeken is een verantwoorde basis gelegd voor de bestemmingsregeling, waarbij de realisatie van de reconstructie van de N207 juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het plangebied omvat uitsluitend het wegtracé, aangevuld met bijbehorende bermen, taluds en bermsloten, aangevuld met gronden in de directe omgeving voor noodzakelijke aanpassingen.
De vigerende bestemmingsplannen voorzien deels reeds in de reconstructie, met name ten zuiden van Nieuw-Vennep. Vanwege consistentie en eenduidigheid is de gehele reconstructie 'van Ringvaart tot Ringvaart' opgenomen in één bestemmingsplan.
1.3 Begrenzing Plangebied
De reconstructie van de N207 behelst zoals gesteld het gehele gebied 'van Ringvaart tot Ringvaart'. Dit gebied maakt daarom, inclusief de Leimuiderbrug en de Elsbroekerbrug, deel uit van het bestemmingsplan, waarbij de grens van de gemeente Haarlemmermeer (tevens die van de provincie Noord-Holland) aan de uiteinden de plangrens vormt. Binnen het plangebied liggen de volgende kruispunten die binnen de reconstructie van de N207 van belang zijn:
- kruispunt N207-Weteringweg;
- kruispunt N207-aansluiting A4 (oost);
- kruispunt N207-aansluiting A4 (west);
- kruispunt N207-Valutaweg;
- kruispunt N207-Getsewoudweg;
- kruispunt N207-N205.
Voorts liggen diverse ongelijkvloerse kruisingen binnen het gebied, zoals de kruising van de A4, de Rijnlanderweg, de HSL, de Schiphollijn, de Hoofdvaart, de Nieuwerkerkertocht, de IJweg, de IJtocht en aan beide uiteinden van het plan de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Toevoeging van de nieuwe kunstwerken is, behalve voor de kruising van de A4, de kruising van de Rijnlanderweg en de kruisingen van de Ringvaart, noodzakelijk voor de reconstructie van de N207.
Diverse kruispuntaanpassingen maken onderdeel uit van andere projecten of zijn al binnen de ter plaatse vigerende bestemmingsregeling mogelijk. Deze onderdelen zullen niet worden meegenomen in het bestemmingsplan. Het betreft:
- de aanpassing van de Getsewoudweg;
- de aanpassing van de N205.
Deze aanpassingen zijn reeds mogelijk in de vigerende bestemmingsplannen. Verder vallen de volgende – deels niet besloten – onderdelen buiten de scope van het bestemmingsplan:
- eventuele aanpassingen op het kruispunt N207-Weteringweg;
- eventuele aanpassingen aan de Leimuiderbrug;
- eventuele tweede Elsbroekerbrug.
Deze aanpassingen vormen geen randvoorwaarde voor onderhavige ontwikkeling, maar hebben relevantie op regionaal niveau. Eventuele uitwerking vindt plaats in het kader van andere besluitvorming.
1.4 Geldende Plannen En Regelingen
Voor het plangebied vigeren meerdere bestemmingsplannen zoals weergegeven in onderstaande tabel. Binnen deze bestemmingsplannen vigeren onder meer de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden', 'Wegen', 'Groenvoorzieningen', 'Agrarische doeleinden'.
Tabel 1.1 Geldende plannen en regelingen
Vigerend plan | Vastgesteld door gemeenteraad | Vastgesteld door GS | |||
1. | Uitbreidingsplan in Hoofdzaak (3e wijziging) | 3 oktober 1963 | 7 september 1965 | ||
2. | Bestemmingsplan Schipholspoorlijn | 1 februari 1979 | 8 april 1980 | ||
3. | Bestemmingsplan Landelijk Gebied | 24 november 1988 | 11 juli 1989 | ||
4. | Bestemmingsplan S20 | 25 januari 1990 | 28 augustus 1990 | ||
5. | Landelijke gebied, Uitwerkingsplan 'Kruising A4/A44/S20' | 18 mei 1993 | |||
6. | landelijk gebied, Busbaan Leimuiderweg/A4 | 2 juni 1996 | |||
7. | Getsewoud | 23 april 1998 | 15 december 1998 | ||
8. | N22-zuid | 29 oktober 1998 | 23 februari 1999 | ||
9. | HSL-Zuid en autosnelweg A4 | 30 maart 2000 | 11 juli 2000 | ||
10. | Bedrijvenpark Nieuw-Vennep Zuid | 19 oktober 2000 | 29 mei 2001 | ||
11. | Venneperhout-oost | 11 december 2003 | 27 juni 2004 |
Randstad 380 kV-Leiding
Naast deze bestemmingsplannen is voor een deel van het plangebied een voorbereidingsbesluit genomen ten behoeve van de Randstad 380 kV-leiding. Het Ministerie van EZ treft in samenwerking met TenneT de voorbereidingen voor de aanleg van de Randstad 380 kV-leiding. Het beoogde tracé Beverwijk-Zoetermeer (Noordring) loopt door de gemeente Haarlemmermeer. Voor het deel dat door de gemeente Haarlemmermeer zijn twee tracévarianten onderzocht: ten oosten en ten westen van Hoofddorp. Beide tracés lopen door het plangebied.
Voor de komst van deze leiding is op 23 november 2010 een voorbereidingsbesluit genomen, dat op 3 december 2010 ter inzage is gelegd. Vanaf de datum van terinzagelegging is het besluit in werking getreden. Dit voorbereidingsbesluit heeft betrekking op beide tracés. De ministers van EL&I en I&M hebben besloten het tracé aan de westkant van Hoofddorp te leggen. Dit is op 19 april 2011 bekend gemaakt in een brief aan de Tweede Kamer. Het voorbereidingsbesluit is echter (nog) niet ingetrokken. Dit bestemmingsplan maakt de komst van een dergelijke leiding echter niet onmogelijk. Het bestemmingsplan is in lijn met het genomen voorbereidingsbesluit.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan N207 bestaat uit een toelichting, de plankaart en de regels. De toelichting vormt het niet-juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan en beoogt op heldere wijze uiteen te zetten welke afwegingen ten grondslag liggen aan de regeling en welke aspecten in de overweging zijn betrokken. Ten behoeve hiervan is de toelichting als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 Bestaande situatie geeft een weergave van de huidige situatie;
- Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving vat de relevante beleidsstukken samen;
- Hoofdstuk 4 Nieuwe situatie geeft een weergave van de beoogde situatie;
- Hoofdstuk 5 Onderzoek en beperkingen toont de uitgevoerde onderzoeken op gebied van milieu, verkeer, bodem, archeologie, ecologie en water;
- Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid maakt de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
- Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving geeft een uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
- Tot slot zijn de uitgevoerde onderzoeken, zoals omschreven in hoofdstuk 5, in een separaat bijlagenrapport bij het bestemmingsplan gevoegd.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Eerst wordt de functie van de N207 in breder kader bezien en vervolgens wordt het traject van de N207 (binnen het plangebied) beschreven. Afgesloten wordt met een afweging van de bij het plan betrokken aspecten.
2.2 Breder Kader
De N207 is een belangrijke provinciale weg die van zuid naar noord door de provincies Zuid- en Noord-Holland loopt. De N207 bestaat uit een zuidelijk deel (Bergambacht-Gouda) en een noordelijk deel (Gouda-Alphen aan den Rijn-Hillegom) en kruist de rijkswegen A12 bij Gouda, N11 bij Alphen aan den Rijn en A4 bij Nieuw-Vennep. De N207 vervult hierdoor een belangrijke route tussen deze rijkswegen en de aanliggende steden en dorpen. Op de N207 doen zich op verschillende wegdelen afwikkelingsproblemen voor. Ook zijn al diverse oplossingsrichtingen voorgesteld. Zo wordt ten zuiden van Gouda een nieuwe tangent aangelegd om het zuidelijke en noordelijke deel te verbinden en wordt er een studie uitgevoerd naar de N207 tussen Waddinxveen en Leimuiden, met name in samenhang met de vervoersvraag op de relatie Amsterdam-Alphen aan den Rijn e.o.1.
Onderhavig plan behelst het noordwestelijke gedeelte van de N207 tussen de Leimuiderbrug over de Ringvaart van de Haarlemmermeer en de Elsbroekerbrug, eveneens over de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Ten westen van het plangebied loopt de N207 nog 0,5 km door naar het kruispunt met de N208. Dit gedeelte ligt in de provincie Zuid-Holland en maakt geen onderdeel van de scope van onderhavig bestemmingsplan. Omdat de N207 binnen het plangebied, in tegenstelling tot het verdere verloop van de weg, meer een oost-westligging kent, zal de beschrijving vanuit deze oost-westbenadering worden ingestoken.
- 1. Corridorstudie N207, provincie Zuid-Holland, 2006
2.3 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan loopt, zoals gesteld, 'van Ringvaart tot Ringvaart' en omvat het gedeelte van de N207 dat ligt in de provincie Noord-Holland binnen de gemeente Haarlemmermeer. De hele N207 binnen het plangebied is op basis van de richtlijnen van Duurzaam Veilig gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h. In de huidige situatie is het eerste deel van de N207 (tussen de Weteringweg/Leimuiderbrug) en de westelijke aansluiting met de A4 uitgevoerd met 2x2 rijstroken en is ontworpen als een stroomweg, maar ingericht als een gebiedsontsluitingsweg type I met een maximumsnelheid van 80 km/h. Tussen de Weteringweg en de oostelijke aansluiting met de A4 heeft de N207 in beide richtingen een busstrook aan de buitenzijden van de weg. Deze busstroken worden met name gebruikt door de interlinerdienst van Amsterdam/Schiphol naar Alphen aan den Rijn en visa versa. De N207 kent hier een relatief brede middenberm.
Het viaduct over de A4 kent 2x2 rijstroken, maar is gedimensioneerd op een breder wegprofiel met een mogelijkheid voor 2x4 rijstroken.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 N207 ten oosten van de A4, zuidbaan in westelijke richting (bron: Google Maps) | Figuur 2.2 Viaduct over de A4, noordbaan N207 in oostelijke richting (bron: Google Maps) |
Ten westen van de A4 is de N207 uitgevoerd als gebiedsontsluitingsweg type II met 2x1 rijstrook met een fysieke rijstrookscheiding. De N207 heeft een maximumsnelheid van 80 km/h. Tussen de aansluiting met de A4 en het viaduct van de Schiphollijn (de spoorlijn Leiden-Schiphol) is het grondwerk van de N207 al in de jaren '80 voorbereid op 2x2-rijstroken. Ook het viaduct van de Rijnlanderweg is hierop voorbereid. Juridisch-planologisch rust op het gehele wegprofiel van dit wegvak de bestemming verkeersdoeleinden en is realisatie op basis van de vigerende regeling reeds mogelijk. De N207 kruist op dit wegvak de Rijnlanderweg, HSL-spoorlijn en Schipholspoorlijn ongelijkvloers en buigt ten westen van de Schiphollijn af in zuidwestelijke richting. Tot de Schiphollijn volgt de N207 de rasterstructuur van de Haarlemmermeer. Het oorspronkelijke tracé van de N207 (voorheen 'secundaire weg 20') liep in een min of meer rechte lijn naar de Hoofdvaart in Nieuw-Vennep. Door de realisatie van het bedrijvenpark Nieuw-Vennep-Zuid was afbuiging van de N207 ten westen van de Schiphollijn noodzakelijk. Ter hoogte van deze afbuiging kruist de N207 de Valutaweg. Dit kruispunt is geregeld met verkeerslichten.
![]() |
Figuur 2.3 N207 in westelijke richting ter hoogte van de Rijnlanderweg
(bron: Google Maps)
Na de Valutaweg volgt de N207 de rasterstructuur van de Haarlemmermeer weer en voert in westelijke richting verder. De N207 kruist de watergangen Hoofdvaart en Nieuwerkerkertocht ongelijkvloers en heeft een aansluiting op de Getsewoudweg, nabij het busstation (P+R) van de Zuidtangent. Na de Getsewoudweg voert de N207 verder en kruist de IJweg ongelijkvloers, waarbij geen aansluiting op de IJweg is. Na de IJweg kruist de N207 de N205 gelijkvloers middels een met verkeerslichten geregeld kruispunt. Vervolgens kruist de N207 de watergang IJtocht. De N207 kent in de huidige situatie op het gehele tracé ten westen van de A4 2x1 rijstroken en is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h. Na de N205 loopt de N207 door naar de Elsbroekerbrug, waar de begrenzing van het plangebied ligt. In de gemeente Hillegom voert de N207 nog 0,5 km door naar het kruispunt met de N208.
Op het gehele tracé heeft de N207 geen fietsvoorzieningen, omdat fietsverkeer een eigen netwerk kent binnen de Haarlemmermeer, dat door de centra van de diverse kernen loopt. Er bestaat derhalve geen verkeersrelatie voor fietsverkeer langs de N207.
Figuur 2.4 N207 binnen de wegenstructuur van de Haarlemmermeer
2.4 Functionele Structuur
Kwaliteit en functie bestaande verbinding
De N207 binnen het plangebied heeft in de bestaande situatie een belangrijke functie voor de ontsluiting van de Haarlemmermeer en het noordelijk deel van de Duin- en Bollenstreek (Lisse/Hillegom) naar de A4. Tevens maakt de N207 onderdeel uit van de zogenaamde uitwijkroutes (U-routes) bij calamiteiten op de A4. De N207 heeft samen met de N205 en de N201 een hoofdfunctie bij de ontsluiting van Nieuw-Vennep en Hoofddorp en de ontsluiting richting de A4. In de huidige situatie zijn de verkeersintensiteiten met name hoog rondom de aansluiting met de A4 en op het wegvak tussen de A4 en de Valutaweg.
De N207 in het oostelijk deel van het plangebied heeft een belangrijke ontsluitende functie voor het noordelijk deel van het Groene Hart rondom Leimuiden en Alphen aan den Rijn. Ook op dit deel van de N207 zijn de verkeersintensiteiten relatief hoog. In de huidige situatie doet zich in de spitsperiode met name congestie voor op het wegvak Valutaweg-A4-Weteringweg. Ook brugopeningen van de Leimuiderbrug spelen een belangrijke rol in de verkeersdoorstroming.
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
3.1 Inleiding
Ontwikkelingen worden breder gedragen naarmate overheidsbeleid hierin voorziet of de
ontwikkelingen in overeenstemming zijn met de beleidslijnen op de verschillende niveaus. In de volgende paragrafen wordt het beleid uiteengezet op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau, waarna wordt geconcludeerd in hoeverre de wegverbreding hiermee overeenkomt.
3.2 Rijksbeleid
Realisatie paragraaf nationaal ruimtelijk beleid (2008)
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatie paragraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB ruimte. De Realisatie paragraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PK-teksten worden gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PK-teksten die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau worden gerealiseerd.
Economische groei en een stevige internationale concurrentiepositie vereisen dat Nederland economie, ruimte en verkeer en vervoer in samenhang ontwikkeld. In de Nota Ruimte is infrastructuur als structurerend ruimtelijk principe opgenomen en zijn duidelijke prioriteiten gesteld voor de investeringen in de infrastructuur ter versterking van de Nederlandse concurrentiepositie: uitbreidingsruimte moet beschikbaar blijven en de hoofdinfrastructuur moet goed worden ingepast. In de Nota Mobiliteit zijn deze uitgangspunten uitgewerkt en het uitvoeringsprogramma staat in het MIRT. De Nota Mobiliteit heeft – anders dan bij de andere PKB's – een wettelijke basis in de planwet verkeer en vervoer en blijft daarmee bindend voor beleid van decentrale overheden op het gebied van verkeer en vervoer.
Structuurvisie buisleidingen (ontwerp, 2011)
Het nationaal ruimtelijk beleid is gericht op verbetering van de basiskwaliteit van de gehele hoofdinfrastructuur. Daarbij is het van belang, dat het bestaande buisleidingennet goed wordt onderhouden en dat voldoende ruimte open blijft voor uitbreiding van het buisleidingentransport in de toekomst.
In de Structuurvisie buisleidingen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) wordt een hoofdstructuur vastgelegd van ruimtelijke reserveringen (buisleidingstroken) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in Nederland voor de komende 25 á 30 jaar. Uitgangspunt daarbij is een zo beperkt mogelijke aanspraak op de ruimte. In veel leidingstroken liggen nu al één of meerdere buisleidingen. Hierin is bovendien ruimte beschikbaar voor het leggen van nieuwe buisleidingen voor aardgas, olieproducten of chemicaliën. Gemeenten zullen te zijner tijd de plicht krijgen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met deze leidingstroken.
De Structuurvisie heeft betrekking op dit bestemmingsplan, in die zin, dat het tracé van een beoogde buisleidingstrook door het plangebied loopt. Dit bestemmingsplan sluit de komst van deze strook niet uit, waarmee het bestemmingsplan aansluit bij het Rijksbeleid.
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)
De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 met de volgende thema's:
- toekomstbestendig en duurzaam bouwen;
- aandacht voor de ruimte buiten de woongebieden;
- leefgebieden worden belangrijker;
- de combinatie van wonen, economie en landschap vormen méér een drie-eenheid dan voorheen.
De structuurvisie is vastgesteld door de Provinciale Staten op 21 juni 2010. Een doel uit de structuurvisie is het behoud en ontwikkeling van het regionale wegennet. De N207 wordt op de kaart behorend bij de structuurvisie aangewezen als nieuw of te reconstrueren regionaal wegennet. Het plangebied valt binnen de Haarlemmermeer waarvan de bereikbaarheid onder druk staat, terwijl er een grote opgave ligt op het vlak van woningbouw. Daarnaast is een goede bereikbaarheid noodzakelijk voor de economische activiteiten aan deze kant van de Metropoolregio (onder andere Schiphol en de Greenport). De provincie is in 2010 gestart met de verdubbeling van de N207 tussen de A4 en de N205 en de realisatie van de nieuwe aansluitingen van de N201 op de A4.
Figuur 3.1 Uitsnede Provinciale structuurvisie
Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (2010)
Tevens is op dezelfde datum als de structuurvisie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 november 2010 in werking getreden. Deze verordening is een vertaling van de structuurvisie naar een juridische regeling. De verordening richt zich voornamelijk op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de juridische inhoud, maar ook om de inhoud van de toelichting. De provinciale verordening heeft voornamelijk betrekking op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. Voor het plangebied gelden diverse regels uit de verordening:
- Bestaand Bebouwd Gebied (BBG): het plangebied is deels gelegen in gebied dat in de verordening is aangewezen als BBG en deels in een transformatiegebied. De verordening geeft aan dat nieuwe woningbouw en/of overige vormen van verstedelijking niet mogen plaatsvinden in het landelijk gebied. Dit bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk die deels in het BBG ligt. Voor het gebied gelegen buiten het BBG is het van belang om de open ruimtes zoveel mogelijk te behouden en te ontwikkelen. Bebouwingsplannen dienen te voldoen aan eisen van nut en noodzaak en ruimtelijke kwaliteit. De beoogde ontwikkeling valt in de verordening.
- Ecologische Hoofdstructuur (EHS): binnen de EHS geldt dat in een bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen en regels worden opgenomen die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten. Uit ecologisch onderzoek (paragraaf 5.7) blijkt dat de verbreding van de N207 geen negatieve effecten heeft op de EHS omdat er momenteel al sprake is van een verstorende omgeving.
- Nationale en metropolitane landschappen: tevens ligt een deel van het plangebied binnen het Groene Hart waarbij ook geldt dat nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden niet zijn toegestaan. Omdat de ontwikkeling een rijbaanverdubbeling betreft, is deze niet in strijd met de verordening.
![]() | ![]() | ![]() | |
Figuur 3.2 Bestaand Bebouwd Gebied | Figuur 3.3 Ecologische Hoofdstructuur | Figuur 3.4 Groene Hart en RodS |
Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, actualisatie van het PVVP 2007-2013 (2007)
De provincie wordt geacht een aantal essentiële onderdelen uit te werken die omschreven staan in de Nota Mobiliteit. Derhalve is het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) geactualiseerd en vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2007. Hierin wordt de visie op de huidige situatie en de effecten van autonome ontwikkelingen beschreven. Aan de hand van deze analyse is een uitvoeringsprogramma geschreven waarin projecten en uitwerkingsmaatregelen zijn opgenomen waarvan verwacht wordt dat zij aanzienlijk zullen bijdragen om de gewenste bereikbaarheidssituatie in 2020 te behalen. De uitdaging van de PVVP is om een positieve bijdrage te kunnen blijven leveren aan de provinciale economische ontwikkeling en sociaalmaatschappelijke ontplooiing van haar inwoners. De provincie Noord-Holland zorgt samen met haar partners voor mobiliteit en bereikbaarheid, en daarnaast voor vooruitgang op het gebied van luchtkwaliteit, leefbaarheid en veiligheid.
De N207 staat op de kaart, behorend bij de PVVP, aangegeven als projectgebied waar mogelijk uitbreiding van de infrastructuur zal moeten plaatsvinden.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie Haarlemmermeer 2015
In december 1997 is de Toekomstvisie Haarlemmermeer 2015 vastgesteld, waarin op hoofdlijnen de meest wenselijke toekomstige ontwikkeling is geformuleerd. Ook is deze visie gericht op een maximale differentiatie van dorpse, suburbane en stedelijke milieus. Het resultaat is in 2015: een gemeente met een herkenbaar en eigen gezicht, waarin iedereen goed kan wonen, werken en recreëren. Dat betekent verdere economische groei, voldoende en gevarieerde woningen en voorzieningen, verbetering van het openbaar vervoer en behoud en versterking van natuur- en recreatiewaarden. Dat alles binnen een evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
Contourennota Structuurvisie 2030
De Contourennota Structuurvisie 2030 is de eerste stap naar een integrale structuurvisie op een duurzame ontwikkeling van Haarlemmermeer. Het gaat hierbij om samenhang tussen ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. De ambitie voor Haarlemmermeer in 2030 is:
- sterk gevarieerd en de atypische stedelijkheid benuttend;
- duurzaam en klimaatbestendig;
- fysiek en sociaal verbonden met elkaar en met de omgeving;
- en blijvend gepositioneerd als attractieve ontmoetingsplaats.
Om de ambities te bereiken zijn vier onderling samenhangende thema's gekozen: sociale duurzaamheid, water, mobiliteit en ruimtelijke transformatie. Betreffende het thema mobiliteit zijn er diverse doelstellingen opgesteld, waaronder het verbeteren van de autobereikbaarheid, een evenwichtige verdeling van mobiliteit, duurzaam mobiliteitsbeleid en het verbeteren van de relatie met de Bollenstreek en Zuid-Kennemerland. Bij de laatstgenoemde doelstelling wordt onder meer het tekortschieten van de capaciteit van de N207, de Bennebroekerweg en de N201 bij de aansluitingen op de A4 genoemd. Dit is een gevolg van een combinatie van groei van het bestemmingsverkeer, groei van het lokale verkeer in Haarlemmermeer en groei van het regionale doorgaande verkeer naar Zuid-Kennemerland en de Bollenstreek. In de Contourennota wordt ten doel gesteld om de oost-westroutes vanuit een breed verband helder te positioneren in de Toekomstvisie.
Nota Bereikbaarheid Haarlemmermeer 2002
De Nota Bereikbaarheid Haarlemmermeer (2002) bevat het vigerende gemeentelijke verkeersbeleid. In deze nota is op basis van een verkeersmodel een analyse gemaakt van mogelijke knelpunten. Hierin komt de N207 naar voren als mogelijk knelpunt. Vanuit het verkeersmodel wordt in de Nota Bereikbaarheid geconcludeerd dat capaciteitsvergroting van 2x1 naar 2x2 rijstroken voor de N207 na 2010 noodzakelijk is.
3.5 Conclusie
Bij de verbreding van de N207 is er sprake van een infrastructureel project dat zal bijdragen aan de verbetering van bereikbaarheid. Het project wordt tevens genoemd in de Nota Bereikbaarheid Haarlemmermeer, waar op basis van een verkeersmodel is geconstateerd dat capaciteitsuitbreiding na 2010 noodzakelijk is. De doorstroming op de N207 wordt verbeterd, waardoor de congestie op het wegvak Valutaweg-N207- Weteringweg zal afnemen en de robuustheid van het netwerk wordt gewaarborgd. Hiermee past de beoogde ontwikkeling binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente.
Hoofdstuk 4 Nieuwe Situatie
4.1 Nieuwe Ontwikkelingen Plangebied
In de toekomstige situatie wordt de N207 verbreed. Op het wegvak Leimuiderbrug-A4 gaat het om verbreding van 2x2 naar 2x3 rijstroken. De verbreding vindt plaats in de middenberm. De wegvakken tussen de A4 en de N205 worden verbreed van 2x1 naar 2x2 rijstroken. Ten westen van de N205, het wegvak N205-Elsbroekerbrug, blijft in het huidige wegprofiel (2x1 rijstrook) gehandhaafd. Tussen de N205 en de IJtocht vindt rijstrookvermindering plaats naar het bestaande profiel. De kruispunten worden aangepast en geschikt gemaakt om de verkeersgroei tot minimaal 2030 af te kunnen wikkelen. In paragraaf 5.3 wordt verder ingegaan op het wegontwerp.
Nut en noodzaak
Het investeren in de regionale infrastructuur is van groot belang voor de (inter)nationale concurrentiepositie van de regio in het kader van de Metropoolregio Amsterdam. Volgens de provinciale structuurvisie, zoals beschreven in paragraaf 3.3, is een goede bereikbaarheid hiervoor noodzakelijk. Nieuwe infrastructurele projecten, waarbij capaciteitsvergroting tot een robuust netwerk leidt, dragen hieraan bij. Zoals gesteld zijn de verkeersintensiteiten op de N207 relatief hoog. In de huidige situatie zijn de verkeersintensiteiten met name hoog rondom de aansluiting met de A4 en op het wegvak tussen de A4 en de Valutaweg. Op de N207 ten oosten van de A4 zijn de verkeersintensiteiten ook relatief hoog. In de huidige situatie doet zich in de spitsperiode met name congestie voor op het wegvak Valutaweg-A4-Weteringweg. Met name in de ochtendspits is de doorstroming matig op het wegvak Getsewoudweg-A4. Om de sterk groeiende verkeersintensiteiten op de N207 het hoofd te kunnen bieden en ook het onderliggend wegennet rondom de N207 te ontlasten, is een verbreding van 2x1 naar 2x2 rijstroken de komende jaren nodig. Verbreding van het gehele tracé N205-A4-Weteringweg is noodzakelijk, teneinde de doorstroming te verbeteren en meer flexibiliteit in het netwerk te bieden. De provincie Noord-Holland heeft de verbreding van de N207 opgenomen in het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur (PMI) 2010-2014.
In het maatregelenpakket van de Nota Mobiliteitsaanpak Haarlemmermeer2 is de verbreding van de N207 en het zuidelijke deel van de N205 opgenomen. Het doel hiervan is om een netwerkstructuur van hoofdwegen binnen de Haarlemmermeer te creëren, die samen met de A4 de afwikkeling van het doorgaande, regionale en lokale verkeer kunnen verzorgen.
Verkeersintensiteiten en verkeersafwikkeling
Op basis van het verkeersmodel Westflank Haarlemmermeer3 zijn de verkeersprognoses opgesteld voor 2010, 2020 en 2030 doorgerekend. Deze verkeersprognoses vormen de basis voor de kruispuntoplossingen in het ontwerp van de N207. In lijn met het bovenstaande is bij het ontwerp van de kruispunten zoveel mogelijk geanticipeerd op de situatie, waarbij de N207 deels kan dienen als alternatieve route voor herkomst- en bestemmingsverkeer in en rondom de Haarlemmermeer bij knelpunten op de A4. Hiermee wordt een robuust wegennet binnen de Haarlemmermeer gecreëerd. De kruispuntvormgeving en onderbouwing is vastgelegd in de verkeersstudie van DHV (zie Bijlage 2). In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
De capaciteitsuitbreiding van de N207 is noodzakelijk om de doorstroming en de flexibiliteit in het wegennet te verbeteren. Bovendien biedt de capaciteitsuitbreiding van de N207 ruimte om nieuwe ontwikkelingen verkeerskundig goed af te wikkelen en het onderliggend wegennet te ontlasten. Als gevolg van de reconstructie is de verkeersafwikkeling gedurende de reguliere spitsen gewaarborgd en bestaat restcapaciteit om nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde verkeersstromen bij knelpunten elders op het wegennet op te vangen.
4.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Wegvakken
De N207 is in de huidige situatie uitgevoerd met 2x1 rijstrook. Bij de reconstructie wordt één rijbaan met twee rijstroken toegevoegd. De gehele N207 wordt in de nieuwe situatie in het kader van Duurzaam Veilig, in lijn met het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg type I met een maximumsnelheid van 80 km/h op wegvakken. Ten oosten van de A4 is reeds sprake van 2x2 rijstroken. Om de capaciteit van de N207 vóór het kruispunt met de A4 en vóór de Leimuiderbrug te vergroten, wordt op het wegvak Weteringweg-A4 in beide richtingen één rijstrook toegevoegd, waardoor, samen met de aanwezige busstrook, twee 4-strooks rijbanen ontstaat en een 2x3-strookssituatie voor het reguliere verkeer. Hierdoor ontstaat voldoende bufferruimte voor afwikkelingsproblemen bij de Leimuiderbrug of de A4. De extra rijstrook wordt toegevoegd in de middenberm en is op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.3, wordt binnen het bestemmingsplan uitgegaan van een ongewijzigde situatie bij het kruispunt met de Weteringweg en de Leimuiderbrug.
Ter hoogte van de A4 is geen extra kunstwerk nodig, omdat de bestaande kunstwerken reeds ruimte bieden aan 2x4 rijstroken. De volle breedte van de kunstwerken zal in de nieuwe situatie worden benut.
Figuur 4.1 Aansluiting A4
Ten westen van de A4 wordt de verbreding aan de noordzijde gerealiseerd met een extra rijbaan met twee rijstroken. Bij de reconstructie van de N207 in de jaren '80 van de vorige eeuw is al rekening gehouden met de verdubbeling, waardoor het grondwerk voor deze realisatie al aanwezig is en de aanleg is reeds mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Daardoor is ter plaatse van het viaduct met de Rijnlanderweg geen nieuw kunstwerk nodig. Wel dienen zowel voor de kruising van de HSL-spoorlijn als de Schiphollijn nieuwe kunstwerken in de vorm van viaducten te worden gerealiseerd voor de extra rijbaan. Na de kruising met de Schiphollijn buigt de N207 af in westelijke richting en wordt de verbreding aan de zuidzijde gerealiseerd. Verbreding aan de zuidzijde hangt samen met ontwikkelingen in Nieuw-Vennep (zoals bedrijventerrein Wilhelminahoeve tussen de Valutaweg, Hoofdvaart en N207), de aanwezigheid van de busverbinding van de Zuidtangent bij de Getsewoudweg en de beschikbare ruimte ter hoogte van de kruising van de IJweg.
Figuur 4.2 Kruispunt N205
Figuur 4.3 Kruispunt Valutaweg
Nieuwe kunstwerken zijn noodzakelijk voor de kruising van de N207 met de Hoofdvaart, de Nieuwerkerkertocht, de IJweg en de IJtocht. Na de kruising met de IJweg wordt de verbreding aan de noordzijde gerealiseerd, vanwege de aanwezige bebouwing aan de zuidzijde en om te anticiperen op een eventuele tweede Elsbroekerbrug. Vanwege de bebouwing aan de zijde van Hillegom is deze brug alleen aan de noordzijde mogelijk. Overigens valt een eventuele tweede Elsbroekerbrug buiten de scope van het bestemmingsplan. In de bestemmingslegging wordt echter wel geanticipeerd op de tweede brug, door de bestemming Verkeersdoeleinden in het volledige wegprofiel door te trekken tot aan de Ringvaart. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een wegprofiel met 2x2 rijstroken op dit wegvak echter niet direct mogelijk, doordat in de regels en de verbeelding door middel van het aangeven van de wegas een 2x1-situatie is geregeld. Het direct mogelijk maken van een 2x2-situatie is niet noodzakelijk voor de verkeersdoorstroming. Nut en noodzaak van deze verbinding maakt onderdeel uit van verkeersstudies naar de verbinding tussen het noordelijk deel van de Bollenstreek en de Haarlemmermeer en maakt derhalve geen onderdeel uit van de scope van onderhavig bestemmingsplan.
Kruispunten
De kruispuntvormgeving (aantal verlengde opstelstroken per richting) is opgenomen in de rapportage van DHV, zie Bijlage 2. De kruispuntvormgeving zoals weergegeven in hoofdstuk 4 van de studie is daarbij leidend.
In het bestemmingsplan wordt alleen de N207 opgenomen. Ook op kruispunten wordt het plangebied beperkt tot de N207 en worden de zijtakken niet opgenomen. Het kruispunt met de Weteringweg wordt niet aangepast en valt buiten de scope. De aanpassingen op de op- en afritten van de A4 worden meegenomen in het bestemmingsplan. Op de Valutaweg is een extra rijstrook noodzakelijk. Deze rijstrook is reeds aanwezig, maar nog niet opengesteld. Deze hoeft derhalve niet meegenomen te worden in het bestemmingsplan. Ter hoogte van de Getsewoudweg is een verbreding van de weg tussen de rotonde en de N207 noodzakelijk. Deze verbreding past binnen de vigerende verkeersbestemming en wordt derhalve niet in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen. Aanpassing van de N205 ter hoogte van de N207 past reeds binnen de vigerende bestemming en wordt indien noodzakelijk meegenomen in de reconstructie van de N205.
Figuur 4.4 Valutaweg in westelijke richting (bron: Google Maps)
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Beperkingen
5.1 Inleiding
De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als water, verkeer, ecologie en verschillende milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. In paragraaf 5.2 wordt allereerst ingegaan op de uitgevoerde mer-beoordeling. In de daaropvolgende paragrafen wordt ingegaan op de sectorale toetsingskaders en de conclusies uit de mer-beoordeling en de onderliggende milieuonderzoeken. Voor een meer gedetailleerd overzicht van de uitgangspunten en resultaten van de onderzoeken wordt verwezen naar de onderliggende stukken. De mer-beoordeling is opgenomen in Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.
5.2 Mer-beoordeling
Om het milieubelang, naast andere belangen, een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu, wordt in Nederland sinds enkele decennia het instrument van de milieueffectrapportage toegepast. In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit m.e.r. is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (mer-beoordelingsplicht). Gelet op de activiteit (wegverbreding) en de wegvaklengte wordt in het kader van onderhavig bestemmingsplan een MER-beoordeling uitgevoerd.
De mer-beoordeling is opgenomen in een separate notitie die een bijlage vormt bij het bestemmingsplan. In de beoordeling staat de vraag centraal of de activiteiten van het project tot zodanige nadelige milieugevolgen leiden dat het opstellen van een volwaardig milieueffectrapport noodzakelijk is. Per milieuthema is een beschrijving opgenomen van de referentiesituatie en de mogelijke effecten van de beoogde ingreep.
Conclusie van de mer-beoordeling is dat de verbreding en reconstructie van de N207 geen belangrijke negatieve milieueffecten zal veroorzaken die een volwaardige m.e.r.-procedure wenselijk of noodzakelijk maken. De geconstateerde mogelijk negatieve effecten zijn zeer beperkt en zullen in geen geval leiden tot knelpunten. Wel zijn per thema (voor zover aan de orde) aandachtspunten geformuleerd voor het vervolgtraject, die kunnen bijdragen aan een verdere optimalisering van het plan.
5.3 Verkeer En Infrastructuur
5.3.1 Inleiding
In hoofdstuk 2 is al een beschouwing gegeven van de nut en noodzaak van de verbreding van de N207 en de functie van de N207 binnen het netwerk van wegen binnen de Haarlemmermeer en de regio. In de mer-beoordeling is een onderbouwing opgesteld voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op de N207. Tevens komt hierin nut en noodzaak op basis van een verkeerskundige afweging aan de orde. Daartoe zijn aanvullende modelberekeningen gemaakt met het verkeersmodel Noord-Holland-Zuid, waarbij de situatie zonder capaciteitsuitbreiding en met capaciteitsuitbreiding beide voor 2030 zijn berekend. Vervolgens zijn de effecten getoetst aan de toetsingscriteria:
- verkeersaantrekkende werking;
- verkeersafwikkeling en doorstroming N207;
- effecten omliggend wegennet;
- verkeersveiligheid.
Hieronder worden de conclusies kort samengevat. Voor een uitgebreide beschouwing wordt verwezen naar de mer-beoordeling.
5.3.2 Onderzoek en conclusie
Als gevolg van de capaciteitsuitbreiding zal de verkeersaanzuigende werking van de N207 fors toenemen. Er is in de toekomstige situatie, ondanks de verkeerstoename, sprake van een goede verkeersafwikkeling op de N207 als gevolg van de capaciteitsuitbreiding. Bovendien is er restcapaciteit aanwezig om eventuele verkeersstromen op te vangen bij knelpunten elders op het wegennet. Uit de modelberekeningen blijkt voorts dat de omliggende wegen rondom Nieuw-Vennep worden ontlast omdat het verkeer zich verplaatst naar de N207. Dit leidt met name tot een verkeersafname op de Venneperweg, de Hoofdweg en de Lisserweg. Op de routes naar de N207 zal de verkeersintensiteit toenemen, zoals op de IJweg en de N205. Dit leidt echter niet tot afwikkelingsproblemen. De I/C-verhouding (verhouding tussen de intensiteit en capaciteit) blijft op deze wegen binnen de acceptabele grenzen (< 0,8).
Geconcludeerd wordt dat de N207 bijdraagt aan een optimalisering van de verkeersdoorstroming binnen de Haarlemmermeer en zal functioneren als robuuste schakel in het wegennet. De verkeersafwikkeling voor alle vervoersmodaliteiten is daarom in voldoende mate gewaarborgd.
5.4 Bodem
5.4.1 Toetsingskader
In verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
5.4.2 Onderzoek en conclusie
In 2010 is door BK ingenieurs bv een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 9). De bodem onder de toekomstige wegverharding voldoet aan de kwaliteitsklassen 'industrie' en is daardoor geschikt voor de beoogde functie als weg. De waterbodems (de bodems in de bestaande watergangen) zijn alle verspreidbaar over aangrenzende percelen. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
5.5 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
5.5.1 Toetsingskader
Monumentenwet 1988
De gewijzigde Monumentenwet 1988 implementeert het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Nota Ruimte
De N207 ligt aan de rand van het Groene Hart, in het deelgebied Hollands Plassengebied. Het Hollands Plassengebied is een afwisselend en waterrijk landschap ten noorden van de Oude Rijn. Het landschap bestaat uit oeverwallen en kleipolders, open veenweidelandschappen, plassen- en petgatenlandschap en diepe droogmakerijen.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie provincie Noord-Holland
De provincie wil de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen behouden en ontwikkelen. Daarom heeft het begrip ruimtelijke kwaliteit een belangrijke plek gekregen in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. De provinciale visie op ruimtelijke kwaliteit en de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen en dorpen van Noord-Holland zijn vastgelegd in de leidraad.
Deze leidraad helpt bij het opstellen van ruimtelijke plannen en wordt door de provincie gebruikt bij ontheffingsaanvragen op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten het Bestaand Bebouwd Gebied.
De droogmakerijen vormen door de mens gemaakte, rationeel ingerichte landschappen, vaak met een hoge cultuurhistorische waarde. De geometrische verkavelings- en ontsluitingsstructuur en het functionele watersysteem zijn nog altijd bepalend voor het grondgebruik en de ruimtelijke ontwikkeling. De ringdijken en ringvaarten laten de oorspronkelijke natuurlijke meervorm zien en geven een fraai contrast met de geometrische indeling. De Haarlemmermeer is herkenbaar aan een strakke, zeer ruime verkaveling waarbij deze in het midden doorsneden wordt door een vaart.
De kernkwaliteiten van het droogmakerijenlandschap zijn:
Ondergrond
Binnen dit landschapstype komen slechts in beperkte mate gebieden met bijzondere archeologische en aardkundige waarden voor.
Landschaps-DNA
Historische structuurlijnen:
- het samenhangende geometrische poldersysteem van ringdijken, ringvaarten en waterlopen. De verschillende droogmakerijen hebben elk hun eigen kenmerken. De basisontginningseenheid wordt gevormd door een rechthoekige kavel met een vaste lengte- en breedtemaat, het zogenaamde polderblok. Het geheel van polderblokken rond de centrale ontginningsassen wordt poldervlak genoemd. Langs de grillige randen van de droogmakerij wordt afgeweken van de regelmatige basisverkaveling en komen andere kavelvormen voor: polderzoom;
- contrast met aangrenzende veengebieden;
- de herkenbaarheid van de Stelling van Amsterdam als een grotere verbindende structuur;
- duidelijke begrenzing door ringdijk, ringsloot of oude, hoge oeverlanden;
- aangelegd watersysteem met hoofdtochten en hoofdgemaal.
Cultuurhistorische objecten:
- stolpboerderijen als identiteitsbepalende onderdelen gelegen aan het samenhangende systeem van ringdijken, ringvaarten en waterlopen;
- de poldermolens met hun biotopen die deel van dit poldersysteem uitmaken;
- de voormalige molenplaatsen die nog deel uitmaken van het landschap;
- in de Haarlemmermeer: boerderijen met verschillende bouwstijlen.
Openheid:
- landschappen van de oude droogmakerijen (Beemster, Purmer, Schermer, Haarlemmermeer, etc.);
- open en vlak landschap, grasland en water;
- getijafzettingsvlakten, oude zeeklei en ontgonnen veenvlakten;
- mate van openheid: landschap met een open karakter en specifieke ruimtevormen.
Dorps-DNA: weg- en vaartdorpen
- geometrisch en planmatig van opzet;
- weg of vaart is structuurdrager;
- doorzichten vanaf de hoger gelegen ringdijk naar lager gelegen polder;
- lint: geconcentreerd bebouwingslint langs ringvaart;
- kruis: van oorsprong evenwichtige ontwikkeling;
- kruis: harde bebouwingsranden in contrast met het omringende landschap, woningen zijn naar buiten georiënteerd;
- iedere polder heeft eigen kenmerkende opbouw en structuur.
In het plangebied kruist de N207 historisch waardevolle linten, te weten de Hoofdvaart met twee hoofdwegen, de IJweg, de Rijnlanderweg en de aanwezige tochten zoals Nieuwerkerkertocht en IJtocht.
Voorontwerp Structuurvisie Haarlemmermeer
De gemeente Haarlemmermeer is bezig met het ontwikkelen van een visie, een toekomstbeeld, van de ruimtelijke ontwikkelingen van de polder. De visie wordt vastgelegd in een structuurvisie en deze wordt het toetsingsinstrument voor ruimtelijke plannen en dient als leidraad voor de ontwikkelingen die de gemeente de komende jaren doet. In de Contourennota (zie paragraaf 3.4) zijn op basis van ambities vier koersen benoemd om de strategie van de structuurvisie te bepalen en koers te kunnen houden. In deze voorontwerpstructuurvisie zijn deze toetsingscriteria kernachtig samengevat als sociale duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Voor de verschillende thema's zijn opgaven opgenomen, zo ook voor landschap. De gemeente wil het oorspronkelijke polderlandschap de basis laten zijn voor lokale ontwikkelingen. Hieruit volgen voor dit plan de volgende randvoorwaarden:
- beplanting langs te onderscheiden wegen in de Haarlemmermeer worden opgevat als één geheel; op deze wijze wordt eenheid en samenhang vergroot en het onderscheid en contrast met landschappen rond de polder versterkt;
- regionale wegen in Haarlemmermeer in de open polder krijgen een beperkte laanbeplanting aan twee zijden van de weg;
- regionale wegen die aan één zijde langs de stadsrand liggen krijgen een laanbeplanting aan één zijde van de weg, waardoor de openheid aan de andere zijde wordt benadrukt.
5.5.2 Onderzoek
Landschap en cultuurhistorie
Het plangebied is gelegen in de droogmakerij Haarlemmermeer. Het ligt aan de rand van een vrij open gebied met een nog duidelijk herkenbaar verkavelingspatroon. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle structuren of objecten aanwezig.
De landschappelijke openheid ten zuiden van het plangebied wordt niet aangetast. Het effect op het verkavelingspatroon is zeer gering. In het plangebied kruist de N207 historisch waardevolle linten. De verbreding leidt tot een beperkte aantasting van deze linten.
Archeologie
In verband met de betreffende planontwikkeling is er een archeologisch onderzoek (RAAP-Rapport 1980, Plangebied N207 tracé A4-Hillegommerdijk Haarlemmermeer, 24 september 2009) uitgevoerd. Het onderzoek had tot doel een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor het plangebied. Op basis hiervan en de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd.
Op basis van de onderzoeksresultaten geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen (waardevolle-intacte-archeologische overblijfselen) uit de periode neolithicum tot en met nieuwe tijd. Tijdens verschillende booronderzoeken in de Haarlemmermeer zijn geen aanwijzingen gevonden voor eventuele bewoning uit het neolithicum op de relatief hoger gelegen oeverwallen en kreekruggen. In de periode ijzertijd tot en met nieuwe tijd bestond het landschap in het plangebied uit veengebieden en binnenmeren. Pas rond 1850 is het Haarlemmermeer ingepolderd en bewoonbaar geworden.
5.5.3 Conclusie
Landschap en cultuurhistorie
Landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden zeer beperkt aangetast. Door rekening te houden met de gemeentelijke landschappelijke randvoorwaarden die voortkomen uit de voorontwerpstructuurvisie (zie paragraaf 5.5.1) en de kruisingen met de historische linten zorgvuldig vorm te geven, wordt de aantasting nog verder beperkt.
Archeologie
Gezien de resultaten van onderhavig onderzoek, wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dat conform de Monumentenwet 1988 aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
5.6 Water
5.6.1 Inleiding
Het doel van de watertoets is om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland (verkort: Rijnland). Bij dit Hoogheemraadschap dient voor het doorlopen van de watertoets advies te worden ingewonnen. Hierbij zal het opgestelde beleid als uitgangspunt worden genomen.
Door BK Ruimte & Milieu is in september 2009 een rapport ('Aanvraag wateradvies in het kader van de watertoets Verbreding N207 Haarlemmermeer', projectnummer RM090056) opgesteld voor het tracé tussen de Hoofdweg (vanaf het viaduct) en de rijksweg A4. Op 13 oktober 2009 is dit aangevuld met 'Supplement adviesaanvraag watertoets' (kenmerk VIH/RM090056.01/WIS). Op 22 oktober 2009 heeft Rijnland ingestemd met deze notities.
In december 2010 is door BK Ruimte en Milieu een rapport ('Aanvraag wateradvies in het kader van de watertoets Verbreding N207 Haarlemmermeer 2e fase', projectnummer RM090218) opgesteld voor het resterende deel van het tracé. Op 26 januari 2011 heeft Rijnland ingestemd met dit rapport.
Onderstaande waterparagraaf is een samenvatting van bovengenoemde rapporten. Voor verdere details, achtergronden en berekeningen wordt verwezen naar Bijlage 10.
5.6.2 Toetsingskader
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Nota Regels voor Ruimte;
- Provinciale Structuurvisie.
Waterschapsbeleid
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan 4 (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. In deze Beleidsregels is het beleid van het Hoogheemraadschap nader uitgewerkt. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van het water in de bodem.
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.
Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.
Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
5.6.3 Onderzoek
Het plangebied is gelegen in de polder Haarlemmermeer. De N207 wordt voor het grootste deel ingesloten door hoofdwatergangen. Ten behoeve van de verbreding van de N207 worden deze watergangen voor een deel gedempt. Deze dempingen dienen 100% gecompenseerd te worden. Daarnaast hanteert Rijnland een compensatie-eis van 15% voor de toename aan verhard oppervlak. Ook dienen watergangen zoveel mogelijk voorzien te worden van natuurvriendelijke oevers en wordt het afkoppelen van verharde oppervlakken gestimuleerd.
Door de verbreding van de N207 wordt de bestaande watergang ten zuiden van de weg gedempt en in meer zuidelijke richting terug gegraven.
Tracé Hoofdweg-A4
Op dit tracé is sprake van een toename van verhard oppervlak van 7.101 m². Dit komt neer op een compensatie van 1.065 m². De compensatiebehoefte wordt volledig opgevangen binnen de te verleggen watergang. Door de vormgeving met natuurvriendelijke oevers, talud 1:3, ontstaat een groter wateroppervlak dan dat van de bestaande sloot. Tevens wordt in de nieuwe watergang een plas-drasoever gerealiseerd die ook als waterberging kan dienen.
In de nieuwe situatie zal in het totaal 3.348 m² meer oppervlaktewater aanwezig zijn dan in de huidige situatie.
Tracé Ringvaart West-Hoofdvaart
Op dit tracé is sprake van een toename van verhard oppervlak van 28.631 m². Dit komt neer op een compensatie van 4.295 m². De compensatiebehoefte wordt volledig opgevangen binnen de te verleggen watergang. Door de vormgeving met natuurvriendelijke oevers, talud 1:3, ontstaat een groter wateroppervlak dan dat van de bestaande sloot. Ten behoeve van de verbreding van de Getsewoudweg wordt de watergang met het oorspronkelijke profiel teruggelegd.
In de nieuwe situatie zal in het totaal 5.702 m² meer oppervlaktewater aanwezig zijn dan in de huidige situatie.
Tracé A4-Ringvaart Oost
Op dit tracé is sprake van een toename van verhard oppervlak van 7.098 m². Dit komt neer op een compensatie van 1.065 m². De compensatiebehoefte wordt volledig opgevangen binnen de te verleggen watergang. Door de vormgeving met natuurvriendelijke oevers, talud 1:3, ontstaat een groter wateroppervlak dan dat van de bestaande sloot.
In de nieuwe situatie zal in het totaal 3.120 m² meer oppervlaktewater aanwezig zijn dan in de huidige situatie.
Afhandeling hemelwater
Hemelwater afkomstig van het wegdek wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het regenwater dat op of naast de weg valt, behoeft niet via een riolering te worden afgevoerd maar kan worden geïnfiltreerd in het grondwater. Het water dat van de weg afstroomt kan op het oppervlaktewater worden geloosd.
Op een aantal plekken is het noodzakelijk om het afvloeiend hemelwater op te vangen in een riool alvorens het geloosd wordt op het oppervlaktewater. Hiervoor zullen indien nodig zuiveringstechnische voorzieningen worden getroffen.
Opbarsting
Omdat de Haarlemmermeer een opbarsting- en kwelgevoelig gebied is, wordt hier bij het graven van de watergangen rekening mee gehouden. Om kortsluiting tussen het freatische water en het diepe grondwater te voorkomen, wordt de onderkant van de verticale drains niet dieper dan circa 2 m boven het pleistocene zand geplaatst.
5.6.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de verbreding van de N207 enkel positieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse heeft. Er wordt 12.170 m² meer oppervlaktewater gecreëerd en de watergangen worden natuurvriendelijk ingericht.
5.7 Flora En Fauna
5.7.1 Toetsingskader
Nota Ruimte
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in de visie 'Natuur ontsnippert'. De rijbaanverbreding die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, blijft buiten de EHS. Wel grenst het gebied van de EHS aan de weg. De provincie heeft dan ook het voornemen bij het beheer van de bermen en bermsloten in de grens met de EHS bijzondere aandacht te besteden aan ecologische aspecten.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
5.7.2 Onderzoek en conclusie
De bestaande provinciale weg N207 wordt verbreed op het traject in de Haarlemmermeer, van Ringvaart tot Ringvaart. Vanuit oostelijke richting wordt het tracé tot aan het viaduct van de Schiphollijn aan de noordkant verbreed. Vanaf de Schiphollijn wordt de verbreding aan de zuidkant gerealiseerd tot de Hoofdweg. Hiertoe wordt het bestaande betonpad en de watergang aan deze zuidkant verlegd. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:
- bestaande betonpad verlegd (bomen gekapt);
- bestaande watergang verlegd (dempen van bestaande watergang);
- het middengedeelte van de weg N207 wordt verhoogd;
- de berm wordt verhard (grasland en struiken verwijderd);
- verkeersborden zullen langs en boven de weg worden geplaatst.
Op basis van de analyse, zoals opgenomen in de mer-beoordelingsnotitie, wordt geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet geen beletsel vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Er is ontheffing van de Ffw nodig voor de kleine modderkruiper en de bittervoorn. Waar nodig dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
5.8 Luchthavenindelingbesluit
5.8.1 Toetsingskader
Luchthavenindelingbesluit
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Luchthavenindelingbesluit.
In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Nota Ruimte
In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol voor de toekomst ruimte nodig heeft om uit te breiden. Derhalve is op een PK-kaart de zogenoemde 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Nota cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.
5.8.2 Onderzoek en conclusie
Uit de overzichtskaarten bij het Lib blijkt dat in het deel van het plangebied hoogtebeperkingen en beperkingen voor bebouwing gelden. Het verbreden van een weg valt echter niet onder één van deze beperkingen. De nieuwe kunstwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) blijven voor wat betreft bouwhoogte ver onder de beperkingen uit het Lib. Het Lib vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van dit plan. Uit de PK-kaart blijkt dat een deel van het plangebied binnen het beperkingsgebied en de 20 Ke-contour valt. Omdat het plan voorziet in de verbreding van een bestaande weg en niet in een nieuwe uitleglocatie ten behoeve van woningbouw vormt ook de ligging binnen de 20 Ke-contour geen belemmering voor de realisatie van dit plan. Ook ten aanzien van het oppervlaktewater leidt het project niet tot strijdigheid met het Lib.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken4 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
In 2010 zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld.
- 4. Dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar.
5.9.2 Onderzoek en conclusie
Uit de analyse, zoals opgenomen in de mer-beoordelingsnotitie en het onderliggende onderzoek door BK ruimte & milieu (zie Bijlage 5 en Bijlage 6), blijkt dat realisatie van het plan niet leidt tot een wijziging van de externe veiligheidssituatie in en rondom het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
5.10 Geluid
5.10.1 Toetsingskader
In onderhavig plan is sprake van reconstructie van de bestaande weg. Daarom dient in het kader van de Wet geluidhinder reconstructieonderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek is beschreven in het akoestisch onderzoek, dat is opgenomen in Bijlage 3.
Volgens de Wgh is er sprake van een reconstructie indien als gevolg van fysieke wijzigingen aan een weg de geluidsbelasting aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen met 1,50 dB of meer toeneemt (afgerond 2 dB). Daarbij geldt dat, wanneer de feitelijke heersende geluidsbelasting voor reconstructie lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, de verhoging moet worden berekend vanaf 48 dB.
De geluidsbelasting aan de gevels van bestaande woningen mag in principe niet met meer dan maximaal 5 dB toenemen. Ook hierbij geldt dat, wanneer de feitelijke heersende geluidsbelasting voor reconstructie lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, de verhoging berekend moet worden vanaf 48 dB.
5.10.2 Akoestisch onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd op basis van de Standaard Rekenmethode II (SRM II) uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 en vastgelegd in de rapportage welke is opgenomen in Bijlage 3. Voor de verkeersintensiteiten en voertuigverdeling is uitgegaan van het Verkeersmodel Haarlemmermeer.
5.10.3 Reconstructieonderzoek
In het akoestisch onderzoek is het reconstructieonderzoek en onderzoek naar het uitstralingseffect beschreven naar alle geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van de te reconstrueren wegvakken. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van vier woningen sprake is van een toename van de geluidsbelasting met 1,50 dB of meer. De toename overschrijdt de maximaal toelaatbare toename van 5 dB niet. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn mogelijk. Daarbij zullen op delen van de wegvakken Elsbroekerbrug-N205 en Valutaweg-A4 geluidswallen met een hoogte van 1,00 en 1,20 m worden toegepast. Hierdoor is er geen sprake meer van overschrijding van de reconstructiewaarde van 1,50 dB. Als gevolg van het toepassen van de geluidswallen zijn geen verdere procedures inzake de Wet geluidhinder noodzakelijk.
In het kader van uitstralingseffect van de reconstructie is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de omliggende wegen. Daarbij is gekeken naar alle wegen waar sprake is van een verkeerstoename van 20% of meer. Bij een dergelijke toename is er sprake van een geluidstoename van 1 dB of meer. Alle wegen met een kleinere procentuele toename zijn niet relevant, omdat voor het uitstralingseffect ook wordt gekeken naar de systematiek van reconstructie. Gesteld wordt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het uitstralingseffect nergens met 5 dB of meer toeneemt. De maximale toename bedraagt 3 dB. Ook wordt nergens de uiterste grenswaarde zoals die geldt voor reconstructie overschreden. Gesteld wordt dat er ten aanzien van het uitstralingseffect sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
5.10.4 Conclusie
Op basis van het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van reconstructie bij het toepassen van geluidsreducerende maatregelen in de vorm van geluidswallen. Deze voorzieningen worden gerealiseerd. In het kader van de Wgh zijn derhalve geen vervolgprocedures vereist.
Ten gevolge van het uitstralingseffect is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat.
5.11 Luchtkwaliteit
5.11.1 Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.4 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 5.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het Besluit niet in betekenende mate en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
5.11.2 Onderzoek en conclusie
Uit de informatie uit de mer-beoordelingnotitie en de onderliggende studie door BK ruimte & milieu onderzoek (zie Bijlage 4) blijkt dat de Wlk geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De verbreding van de N207 leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden voor stikstofdioxide of fijn stof.
5.12 Kabels En Leidingen
5.12.1 Toetsingskader
Het Ministerie van VROM heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Het Ministerie adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden. Bij ondergrondse hoogspanningleidingen dient slechts rekening te worden gehouden met een belemmeringenstrook.
5.12.2 Onderzoek en conclusie
Het plangebied doorkruist twee leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Op deze leidingen is in het onderzoek externe veiligheid ingegaan. Hier wordt nog vermeld dat voor de aardgasleiding een belemmeringenstrook van 4 m geldt en voor de NPM-leiding een belemmeringenstrook van 5 m geldt.
In het westen van het plangebied kruist de N207 met de 150 kV-hoogspanningsleiding Haarlemmermeer-Sassenheim. Voor deze hoogspanningsleiding geldt een indicatieve zone van 80 m aan weerszijde van de leiding. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 22,5 m. Het voorliggend plan maakt geen gevoelige bestemmingen mogelijk. De hoogspanningsleiding vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van dit plan.
Verder zijn er geen straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
Planologisch relevante leidingen zijn in als bestemming leiding opgenomen. Het betreft onderstaande leidingen:
- een rioolleiding op het wegvak N205-Elsbroekerbrug;
- gasleiding hoge druk ter hoogte van de Nieuwerkerkertocht, op het wegvak Valutaweg-A4 en ten zuiden van de A4 op het wegvak A4-Weteringweg);
- een waterleiding ten noorden van de Hoofdvaart;
- een CO2-leiding ter hoogte van de Nieuwerkerkertocht;
- een olieleiding op het wegvak Valutaweg-A4.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Het project 'Verdubbeling N207, gedeelte A4-N205' is opgenomen in het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur (PMI). Het PMI wordt jaarlijks door Provinciale Staten vastgesteld. Het grondwerk voor de verdubbeling is reeds uitgevoerd, maar het project bevindt zich nog in de planfase. Dit betekent dat Provinciale Staten het krediet nog beschikbaar moeten stellen. Naar verwachting gebeurt dit bij de vaststelling van het PMI 2012-2016. In de meerjarenraming wordt wel rekening gehouden met deze uitgaven. Het kasritme bedraagt totaal € 50 miljoen, verdeeld over 4 boekjaren. Twee keer per jaar wordt het kasritme door Gedeputeerde Staten geactualiseerd en kan het worden bijgesteld.
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
In artikel 6.2.1 Bro zijn criteria opgenomen met betrekking tot de verplichting van het opstellen van een exploitatieplan. Voor het project is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen aangezien het gaat om infrastructurele werken.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak
Voor dit bestemmingsplan zal geen inspraakmogelijkheid worden geboden voorafgaand aan de vaststellingsprocedure. De projectorganisatie van de provincie Noord-Holland heeft een aantal informatiebijeenkomsten gepland met de belanghebbenden in en nabij het plangebied. Deze bijeenkomsten zijn bedoeld als informatieverstrekking over ontwerpplanning en uitvoering van het project.
Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan een aantal betrokken instanties die het plan inhoudelijk hebben beoordeeld. De reacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, waarop het inbrengen van zienswijzen mogelijk is. Daarna wordt het ontwerpbestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Haarlemmermeer. Als de zienswijzen daartoe aanleiding geven, kunnen daarbij wijzigingen in het plan worden aangebracht
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1. Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan N207 aan de volgende overlegpartners toegestuurd:
- 1. provincie Zuid-Holland;
- 2. provincie Noord-Holland;
- 3. gemeente Lisse;
- 4. gemeente Hillegom;
- 5. gemeente Kaag en Braassem;
- 6. Hoogheemraadschap Rijnland;
- 7. VROM-Inspectie;
- 8. Brandweer Kennemerland;
- 9. Rijkswaterstaat.
Tevens is het plan toegezonden aan de Stichting Dorpsraad Nieuw-Vennep en de Wijkraad Getsewoud.
Reacties zijn ontvangen van de gemeenten Lisse en Kaag en Braassem en van de VROM-Inspectie. Het plan gaf voor deze drie overlegpartners geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.
De Stichting Dorpsraad Nieuw-Vennep heeft twee opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan:
- 1. Aangegeven wordt dat de verbreding van de Elsbroekerbrug en van het wegvak N207 tussen de Elsbroekerbrug en de N208 zo snel mogelijk moet worden ontwikkeld, zodat dit wegvak geen 'bottleneck' zal worden op de route van de N207.
- 2. In het bestemmingsplan wordt het onderdeel 'beplanting' gemist. Dit wordt van belang geacht in het kader van de lucht- en beeldkwaliteit van de weg.
Beantwoording:
- 1. Het wegvak van de N207 tussen de Elsbroekerbrug en de N208 in Hillegom valt buiten de scope van onderhavig bestemmingsplan. Naast het feit dat dit wegvak in de provincie Zuid-Holland ligt, maakt het ook onderdeel uit van een mobiliteitsstudie in groter verband. Deze studie heeft betrekking op de bereikbaarheid in het gebied tussen de N206 en de A4, de verbinding tussen het noordelijke deel van de Bollenstreek en de Haarlemmermeer. Nut en noodzaak van rijbaanverdubbeling op het wegvak N205-N208 is derhalve afhankelijk van de genoemde mobiliteitsstudie en maakt geen onderdeel uit van de scope van onderhavig bestemmingsplan.
- 2. In het bestemmingsplan wordt beplanting niet specifiek geregeld. Binnen de verkeersbestemming is het echter mogelijk om beplanting (bomen/bosschages) of ander groen (gras) aan te brengen. In het kader van de flexibiliteit worden de bermen van de weg in het bestemmingsplan niet voorzien van een groenbestemming. Bij het wegontwerp is rekening gehouden met de landschappelijke inpassing van de N207, waarbij een beplantingsplan is opgesteld. De provincie Noord-Holland zal dit beplantingsplan, dat in opdracht van de provincie is opgesteld en volgens planning in augustus 2011 gereed is, met de dorpsraad bespreken
6.3 Resultaten Watertoets
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 22 oktober 2009 en 26 januari 2010 ingestemd met de rapporten omtrent de aanvraag van wateradvies in het kader van de watertoets 'Verbreding N207 Haarlemmermeer'. Voor de resultaten van de watertoets wordt verwezen naar de waterparagraaf 5.6.
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
7.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen analoog en digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de verbreding van de N207. Het bestemmingsplan is derhalve ontwikkelingsgericht. Gelet op de ligging in het landschap is het gewenst een gedetailleerde planvorm aan te houden. Binnen deze gedetailleerde ruimtelijke regeling is flexibiliteit in gebruik mogelijk gemaakt.
7.2 Opzet Regels En Planverbeelding
Verbeelding en regels
Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Binnen het bestemmingsplan zijn uitsluitend bestemmingsvlakken opgenomen. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. In de regels wordt geregeld waar en hoe mag worden gebouwd.
Aanduidingen
Op de plankaart is gebruikgemaakt van functieaanduidingen. Hiermee wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan naast de bestemming Verkeer. In dit plan zijn de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang 1', 'specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang 2' en 'tunnel' gebruikt op de locaties waar de N207 water, het spoor en een nog te realiseren fiets- en voetgangerstunnel kruist.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregel.
7.3 Inleidende Regels
Begrippen (Artikel 1)
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
7.4 Bestemmingsregels
Agrarisch (Artikel 3)
Omdat de te kruisen gasleiding ter hoogte van de Nieuwerkerkertocht verdiept moet worden aangelegd, is het plangebied aan weerszijden 150 m verbreed om deze leiding op een juiste wijze te bestemmen. De betreffende gronden aan de zuidzijde hebben in het bestemmingsplan Landelijk Gebied een agrarische bestemming. Deze bestemming is in dit bestemmingsplan, voor zover relevant, overgenomen.
Verkeer (Artikel 4)
Binnen het plangebied is de huidige N207 en de voorgenomen verbreding meegenomen, inclusief de aanwezige bermen en sloten aan beide zijden van de weg. Het gehele plangebied is bestemd als 'Verkeer' waarbinnen 2x2 rijstroken zijn toegestaan, met uitzondering van het wegvak tussen de Weteringweg en de A4 waar 2x3 rijstroken zijn toegestaan. Daarnaast zijn eventuele opstelstroken alsmede de bijbehorende voorzieningen zoals groen en water mogelijk binnen de bestemming Verkeer. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van verkeersafwikkeling en nutsvoorzieningen. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling met een hoogte van ten hoogste 10 m toegestaan. Daar waar de N207 water (de Ringvaart, de watergangen in de west- en oostpunt van het plangebied, de Hoofdvaart, parallel gelegen aan de Hoofdweg, en de Nieuwerkerkertocht), spoor of de nog te realiseren fiets-/voetgangstunnel kruist, zijn de functieaanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang 1', 'specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang 2' en 'tunnel' opgenomen.
Water (Artikel 5)
Het deel van de Ringvaart van de Haarlemmermeer dat gelegen is binnen het plangebied is bestemd als Water. Binnen deze bestemming zijn water en de bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals bruggen, vlonders en steigers. Tevens zijn de gronden bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de waterstaatkundige infrastructuur en het kwaliteitsbeheer.
Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
Leidingen (Artikel 6 tot en met Artikel 11)
De leidingen die het plangebied kruisen zijn, naast de andere aldaar voorkomende bestemming, met een dubbelbestemming opgenomen. Het betreft een ondergronds(e) riool, CO2-, gas-, olie- en waterleiding en een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
Binnen deze dubbelbestemmingen mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m worden gebouwd. Een uitzondering hierop is de bouwhoogte tot 10 m binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', wat aansluit op de bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Verkeer'.
Voor de olie- en gasleidingen zijn, in het kader van externe veiligheid, de maximaal toelaatbare druk (bar) en doorsnede (inch) vastgelegd in de bestemmingsregeling. Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn meerdere functieaanduidingen opgenomen die onderscheid maken tussen de gasleidingen en bijbehorende druk en doorsnede.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 12)
Langs de Ringvaart is een waterkering aanwezig. Deze waterkering is opgenomen in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Middels deze dubbelbestemming wordt het belang van de waterkering beschermd. Binnen deze dubbelbestemmingen mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m worden gebouwd ten dienste van de dubbelbestemming. Andere bouwwerken mogen worden gebouwd, mits de belangen van de waterkering niet worden geschaad.
7.5 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelbepaling (Artikel 13)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 14)
De regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 15)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 16)
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Overige regels - werking wettelijke regelingen (Artikel 17)
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
7.6 Overgangsrecht En Slotregels
Overgangsrecht (Artikel 18)
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel (Artikel 19)
Deze regel bevat de titel van het plan.
7.7 Handhaafbaarheid
Het bestemmingsplan is het juridische instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten mag worden aangewend. In dit bestemmingsplan zijn regels gesteld, waarbij het bestaande gebruik niet kan worden voortgezet omdat sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen is een nieuwe set regels opgesteld waarbinnen de ontwikkeling dient plaats te vinden. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.
Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren, gebruikers en andere rechthebbenden dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan te worden gehouden.
Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en de leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Ook geldt, hoe minder 'knellend' de regels zijn, hoe kleiner de kans is dat het met de regels wat minder nauw genomen wordt. In de praktijk worden op de lange duur vaak alleen de regels gerespecteerd waar betrokkenen de noodzaak en redelijkheid van inzien.
Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.
Bijlage 1 Mer-beoordeling
Bijlage 2 Verkeerskundig Advies Kruispuntvormgeving
Bijlage 2 Verkeerskundig advies kruispuntvormgeving
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 6 Addendum Externe Veiligheid
Bijlage 6 Addendum externe veiligheid
Bijlage 7 Oriënterend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Oriënterend ecologisch onderzoek
Bijlage 8 Addendum Ecologisch Onderzoek
Bijlage 8 Addendum ecologisch onderzoek
Bijlage 9 Verkennend (Water)bodemonderzoek
Bijlage 9 Verkennend (water)bodemonderzoek