Hoofddorp Graan voor Visch Zuid 1e wijziging
Wijzigingsplan - Gemeente Haarlemmermeer
Vastgesteld op 18-07-2017 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan Hoofddorp Graan voor Visch Zuid 1e wijziging met identificatienummer NL.IMRO.0394.WPBennebroekerweg-CO01 van de Gemeente Haarlemmermeer;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.7 bebouwingspercentage:
een percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd;
1.8 bedrijfsactiviteiten:
het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en/of verhandelen van goederen, evenals diverse vormen van (data) opslag en logistiek;
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat blijkens aard en indeling bruikbaar en noodzakelijk is voor de uitoefening van een bedrijf, met uitzondering van (bedrijfs)woningen;
1.10 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen dan wel het Besluit externe veiligheid buisleidingen een grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.11 bergbezinkbassin:
een ten behoeve van de waterhuishouding vuilreducerende voorziening in de riolering met zowel een
bergings- als een bezinkfunctie in de vorm van een bak;
1.12 bestaand bouwwerk:
het op de dag van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan bestaande bouwwerk, evenals een bouwwerk dat wordt of mag worden gebouwd krachtens een voor deze dag verleende of krachtens een voor deze dag aangevraagde, maar nog te verlenen omgevingsvergunning;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 bruto bedrijfsvloeroppervlak:
het totale bedrijfsvloeroppervlak; hieronder wordt verstaan het verkoopvloeroppervlak, de productieruimte, de administratieve ruimte, de verkeersruimte (gangen), de opslagruimte (magazijn, kelder), plus alle overige voor bedrijfsuitoefening benodigde ruimte (sanitaire ruimte, garagebox voor bedrijfsauto);
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 dienstverlening:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s, wasstraten en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van garagebedrijven en seksinrichtingen;
1.25 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde als leefgebied voor één of meerdere al dan niet met een wettelijk beschermde status soorten flora en fauna;
1.26 erf:
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienst van het gebruik van dat gebouw;
1.27 garagebedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het te koop aanbieden van, waaronder uitstalling ten verkoop, verkopen en herstellen van motorvoertuigen;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 horeca
een bedrijfsfunctie, die is gericht op het verstrekken van logies en/of ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De toegestane categorieën zijn conform de bijlage 'Staat van Horeca-activiteiten'.
1.31 kantoor:
een (deel van een) gebouw waarin directie en/of administratie van een (dienstverlenend) bedrijf zijn gevestigd;
1.32 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat strekt tot het tot uitdrukking brengen van een kunstzinnig idee, door het op creatieve wijze vorm geven aan materiaal of materialen, zoals steen, hout, brons, glas en dergelijke;
1.33 kunstwerk:
een civiel bouwwerk, waaronder zijn begrepen aquaducten, bruggen, sluizen, tunnels en viaducten, alsook daarmee gelijk te stellen bouwwerken;
1.34 maaiveld:
de bovenkant van het oorspronkelijke dan wel (verhoogd of verlaagd) aangelegd terrein waar een gebouw zal worden opgericht;
1.35 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;
1.36 normaal onderhoud:
werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden;
1.37 ondergrond bouwen:
het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het maaiveld, zoals kelders en parkeergarages;
1.38 ondersteunende horeca/ dienstverlening/ detailhandel:
activiteiten dienende ter functionele ondersteuning van de hoofdactiviteit op een perceel waarbij geldt dat
- de ondersteunende activiteit niet meer omvat dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 150 m² vvo of 200 m² bvo;
- de openingstijden vallen binnen die van de hoofdactiviteit;
- de toegang uitsluitend plaats vindt via de hoofdingang van de hoofdactiviteit.
1.39 planverbeelding
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan;
1.40 risicovolle inrichting
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. de risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.41 verkoop vloeroppervlak (vvo):
deel van het bruto vloeroppervlak van een bedrijf dat voor publiek toegankelijk is en dat daadwerkelijk kan worden gebruikt voor verkoopdoeleinden;
1.42 voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.43 woning:
een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.44 zend-/ ontvanginstallatie:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct met de grond is verbonden (vrijstaand) of indirect met de grond is verbonden (niet-vrijstaand), gericht op het gebruik voor (mobiele) telecommunicatie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinste is.
(bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; de goothoogte van dakkapellen, topgevels, trappenhuizen, liftkokers, schoorstenen en andere gelijksoortige ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
hoogte van een zend-/ ontvangstinstallatie:
de hoogte gemeten tussen de onderkant van de voet en het hoogste punt van de antenne-installatie, bliksemafleiders en dergelijke niet meegerekend
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen
lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren)
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
peil:
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
- voor een bouwwerk op een viaduct of brug : de hoogte van de kruin van het viaduct of de brug ter plaatse van het bouwwerk.
verticale diepte:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de beganegrondvloer tot het laagste punt van het gebouw, danwel wanneer geen sprake is van een bovenliggende beganegrondvloer, gemeten van het peil tot het laagste punt van het gebouw
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen c.q. bestemmingsgrenzen (dus niet goot- en bouwhoogten) niet meer dan 1 meter bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' uitsluitend een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg, inclusief andere energievormen voor voertuigen;
- wasboxen en naar aard daarmee gelijk te stellen inrichtingen;
met daarbij behorend(e):
- verhardingen, in- en uitritten;
- fiets- en voetpaden;
- groen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub a voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- de omvang van de gebouwen per bouwperceel niet meer mag zijn dan 20 m²;
- de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer mag zijn dan 3 meter respectievelijk 5 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels
- Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan ten behoeve van ondersteuning van de hoofdfunctie als bedoeld in artikel 3 lid 1.
- Per bedrijf is het gebruik van bijbehorende kantoren toegestaan tot een oppervlakte van 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor het vestigen van bedrijfsactiviteiten die één categorie hoger zijn ingeschaald, met dien verstande dat:
- deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan binnen de betreffende bestemming;
- het geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit betreft.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- wandel- en fietspaden;
- in- en uitritten ter ontsluiting van aanliggende percelen;
- speelvoorzieningen;
- bergbezinkbassins;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- kunstobjecten.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, woonstraten, fiets- en voetpaden en verblijfsgebied;
- parkeervoorzieningen;
- groen;
- bergbezinkbassins;
met daarbij behorend(e):
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen ter bevordering van de milieukwaliteit, zoals geluidsschermen en luchtkwaliteitschermen;
- nutsvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- kunstobjecten;
- reclame-uitingen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bergbezinkbassins;
- bruggen;
- behoud, herstel en ontwikkeling van waterstaatkundige infrastructuur en het waterkwaliteitsbeheer;
met daarbij behorend(e):
- verhardingen;
- groen;
- nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- vlonders, steigers, overkappingen of daaraan gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- ligplaatsen voor woonschepen;
- opslag, behoudens tijdelijke opslag voortkomend uit het onderhoud en/ of gebruik in overeenstemming met de bestemming van de betrokken gronden en bouwwerken.
Artikel 7 Leiding - Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een ondergrondse leiding voor het transport van water met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding- Water’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het permanent opslaan van goederen.
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
- die reeds in uitvoering zijn op het van kracht worden van het plan;
- die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Luchtvaartverkeerzone - lib
Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen en
- de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde op de verbeelding en in deze regels voor:
- het afwijken met niet meer dan 10% van de in dit bestemmingsplan aangegeven percentages, maten en oppervlakten;
- het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
- het in geringe mate afwijken tot ten hoogste 2 m van een bouwgrens, mits dit nodig is om het plan aan te passen vanwege een blijkbaar meetverschil tussen werkelijke toestand van het terrein en de verbeelding;
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- het verhogen van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen met maximaal 25% ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de totale oppervlakte van vergrotingen op dat gebouw niet meer is dan 50% van de oppervlakte van de bovenste verdiepingsvloer;
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van civiele kunstwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- het gebruik van gronden die worden toegevoegd aan woonpercelen, voor de functie wonen of tuin, en kunnen daarbij toestaan dat een erfafscheiding op de nieuwe perceelsgrens aan de achterzijde van het achtererf van maximaal 2 meter hoog is toegestaan. Bij een hoekwoning geldt dat de erfafscheiding op de achtererfgrens alleen binnen de denkbeeldige lijn langs de zijgevel van het hoofdgebouw naar de achtererfgrens (=voorgevelrooilijn zijgevel) 2 meter hoog mag zijn.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 13 Parkeerregels
13.1 Bij een rechtstreekse bouwtitel
Indien in het kader van dit bestemmingsplan gebouwd kan worden dienen bij het verlenen van een daartoe benodigde omgevingsvergunning de parkeernormen in acht te worden genomen zoals deze zijn opgenomen in het geldende parkeerbeleid van Haarlemmermeer. De benodigde parkeerplaatsen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd.
13.2 Bij een afwijking van de bouwregels
Indien burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.6.1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening afwijken van de bouwregels dienen bij het verlenen van de omgevingsvergunning de parkeernormen in acht te worden genomen zoals deze zijn opgenomen in het geldende parkeerbeleid van Haarlemmermeer.
13.3 Afwijking van de toepassingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 1, in die zin dat ontheffing kan worden verleend van de parkeernormering, indien op basis van gegronde redenen kan worden aangetoond dat het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Een ontheffing wordt niet verleend als het bouwplan redelijkerwijs zodanig gewijzigd kan worden dat alsnog wordt voldaan aan de parkeernormen. Ontheffing kan worden verleend indien:
- aanvrager kan aantonen dat het voldoen aan de parkeernormen feitelijk en/of economisch gezien redelijkerwijs onmogelijk is en het belang dat gediend is met het voldoen aan de parkeernormen niet onevenredig wordt aangetast; en
- op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Hoofddorp Graan voor Visch Zuid 1e wijziging van de gemeente Haarlemmermeer.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de verplaatsing van een motorbrandstoffenverkooppunt mogelijk naar de kruising van de Bennebroekerweg en de Spoorlaan in Hoofddorp. Het betreft een motorbrandstoffenverkooppunt zonder de verkoop van LPG, dat momenteel aan de Burgemeester Pabstlaan is gevestigd.
In eerste instantie is het plan opgevat een motorbrandstoffenverkooppunt met LPG te realiseren. Onderhavig initiatief betreft een motorbrandstoffenverkooppunt zonder de verkoop van LPG. Voor de nieuwe locatie is het bestemmingsplan 'Graan voor Visch Zuid' vigerend. Met het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan op 9 juli 2014 is het mogelijk het planologische vervolg voor de bedrijfsverplaatsing in gang te zetten middels het wijzigen van de bestemming naar een bedrijfsbestemming voor de vestiging van een motorbrandstoffenverkooppunt zonder LPG.
In artikel 23 van het bestemmingsplan 'Graan voor Visch Zuid' is voorzien in een bevoegdheid voor het college om het plangebied te wijzigen en de realisatie van een motorbrandstoffenverkooppunt mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
De planlocatie is gelegen aan de Bennebroekerweg op de hoek met de Spoorlaan te Hoofddorp. In het vigerende bestemmingsplan 'Graan voor Visch Zuid' is voor het plangebied een wijzigingsgebied opgenomen. Dit wijzigingsgebied geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bestemming te wijzigen naar een bedrijfsbestemming.
De locatie bevindt zich in thans grotendeels 'agrarisch' gebied. Op een afstand van ruim een kilometer bevindt zich de woonwijk Toolenburg, het bedrijventerrein Graan voor Visch Zuid, Schiphol Logistics park en werkstad A4 alsmede bedrijventerrein De President.

Globale ligging plangebied (witte cirkel)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan 'Graan Voor Visch Zuid (2013)'
Voorliggend wijzigingsplan moet de realisatie van een autobrandstof verkooppunt mogelijk maken. In het vigerende bestemmingsplan 'Graan voor Visch Zuid (2013)' is voor het plangebied een wijzigingsgebied opgenomen.
Artikel 23: wro-zone - wijzigingsgebied 2, beschrijft de volgende eisen voor het wijzigingsgebied:
- de plaats van het vulpunt, de tank en de afleverzuil ten behoeve van lpg wordt zodanig gekozen dat de hiermee samenhangende veiligheidszones voor het Plaatsgevonden Risico, met uitzondering van de zuidwestgrens van het wijzigingsgebied voor de grootste veiligheidszone, binnen de grenzen van het wijzigingsgebied vallen, dan wel hiermee samenvallen;
- binnen de veiligheidszones PR en binnen de groepsrisico-contour (GR), voor zover deze laatste binnen het wijzigingsgebied valt, worden geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten geprojecteerd;
- de oppervlakte van de bestemming Bedrijf - Verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg en/of functieaanduiding verkooppunt motorbrandstoffen met lpg is maximaal 12.000 m² en het bebouwd oppervlak, met inbegrip van luifels, maximaal 7.200 m²;
- de bouwhoogte van gebouwen is maximaal 14 m, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, waaronder een luifel, maximaal 20 m hoog mogen zijn;
- de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde is maximaal 8 m, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen die maximaal 2 m hoog mogen zijn en reclamemasten die een bouwhoogte van maximaal 23 m mogen hebben;
- het verkooppunt voor motorbrandstoffen wordt op twee locaties ontsloten op de Spoorlaan;
- indien uit verkeerskundig onderzoek blijkt dat dit mogelijk is wordt ruimte gereserveerd voor een extra afslag vanaf de Bennebroekerweg naar het motobrandstoffenverkooppunt.

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (rode contour toont het wijzigingsgebied)
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheden van het plan.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet naast de toelichting, tevens in planregels en een verbeelding.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie heeft het plangebied aan de Bennebroekerweg op de hoek van de Spoorlaan de bestemming groen. Er vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats in het plangebied. Het motorbrandstoffenverkooppunt bevindt zich momenteel aan de Burgemeester Pabstlaan in de kern Hoofddorp (zie onderstaande afbeelding).

Motorbrandstoffenverkooppunt Burgemeester Pabstlaan
Het plangebied aan de Bennebroekerweg op de hoek van de Spoorlaan is omringd door agrarisch gebied. In de omgeving bevinden zich enkele bedrijfswoningen op een minimale afstand van 250 meter. In hoofdstuk 5 zal verder worden ingegaan op de verschillende milieutechnische omgevingsaspecten.
2.2 Toekomstige Situatie
Zoals in hoofdstuk 1 beschreven staat betreft de ontwikkeling de verplaatsing van een motorbrandstoffenverkooppunt naar de Bennebroekerweg op de hoek van de Spoorlaan. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 4.406 m².
De ontwikkeling betreft het realiseren van een tankstation. Tevens worden op termijn 4 doe-het-zelf-wasboxen gerealiseerd: functies die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van het tankstation. Het tankstation beschikt over 5 pompeilanden. Bij volledige bezetting zijn deze bestemd voor 2 vrachtwagens en 8 personenauto's. De vulpunten komen bij de tankplaats voor vrachtwagens en de reclamemast is geïntegreerd in de technische ruimte. In totaal beslaat de bebouwing ter plaatse van het perceel circa 485 m². Dit betreft 135 m² voor de wasboxen en 350 m² voor de luifel waar de pompeilanden zich onder bevinden. Ter hoogte van de wasboxen worden parkeerplaatsen gerealiseerd.
Het motorbrandstoffenverkooppunt zal geen LPG-vulpunt krijgen. Dit is van belang i.v.m. externe veiligheid en eventuele risico contouren. Op deze wijze vormt het motorbrandstoffenverkooppunt geen belemmering voor de omliggende bedrijfsvoering en omliggende gevoelige en beperkt gevoelige functies. De locatie wordt aan de noordoostzijde ontsloten op de Spoorlaan.

Schets toekomstige situatie

Zij aanzicht tankstation
3 Beleidskader
In hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan 'Hoofddorp Graan voor Visch Zuid (2013)' is reeds een beschrijving gegeven van het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat op het gebied van toepassing is. De wijzigingsbevoegdheden uit bestemmingsplan 'Hoofddorp Graan voor Visch Zuid (2013)' zijn reeds getoetst aan dit beleid. Wanneer aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan kan gesteld worden dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het beleid zoals beschreven in het bestemmingsplan 'Hoofddorp Graan voor Visch Zuid (2013)'. Navolgend wordt kort ingegaan op relevant rijks- provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er geen raakvlak is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling hoeft het initiatief niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden, na de aanvulling van 1 oktober 2012, vijftien onderwerpen beschreven: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld en op 3 november 2010 is deze in werking getreden. In september 2015 is er een ontwerp 'Geconsolideerde Structuurvisie Noord-Holland 2040 na wijziging' opgesteld.
In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoog stedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodem fysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd.
- Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
- Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
- Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.
Voorliggend initiatief is niet in strijd met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
3.2.2 Provinciaal ruimtelijke verordening
Tegelijkertijd met de Structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010).
Voor de doorwerking van het in de Structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie o.a. de beschikking over deze verordening. Dit is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. In deze planproducten zal duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen.
Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Planspecifiek
Voor de ontwikkeling is alleen het in de verordening opgenomen aspect bestaand bebouwd gebied bindend. Het gehele plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. Artikel 9 van de verordening stelt daarbij:
Als bestaand bebouwd gebied wordt de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.
Met de vaststelling van het moederbestemmingsplan 'Hoofddorp Graan Voor Visch Zuid' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden van het plangebied te kunnen omzetten naar een bedrijfsbestemming ten behoeve van een motorbrandstoffenverkooppunt. De voorgenomen ontwikkeling past zodoende binnen de planningsopgave van de gemeente Haarlemmermeer.
In de structuurvisie Noord-Holland 2040 is het plangebied gelegen in een gebied aangewezen als bedrijventerrein. Bij ontwikkelingen wordt door de provincie toegezien op de vestiging van de juiste bedrijven op de juiste plek. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt een kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte plaats. Immers, in de huidige situatie bevindt zich een tankstation aan de Burgemeester Pabstlaan, in de kern van Hoofddorp. Met onderhavige ontwikkeling maakt de binnenstedelijke locatie van het tankstation plaats voor een locatie op de hoek van de Bennebroekerweg en Spoorlaan: doorlopende wegen welke in directe verbinding staan met de kernen Hoofddorp en Nieuw-Vennep, maar ook met de rijksweg A4. Het nieuwe tankstation wordt een onbemand tankstation en zet in op het lage prijssegment in combinatie met wasfaciliteiten. Zodoende vormt het tankstation op de hoek van de Bennebroekerweg en Spoorlaan een waardevolle aanvulling op het aanbod in de omgeving van Hoofddorp, Nieuw-Vennep en de A4, en ontstaat in de kern van Hoofddorp ruimte voor binnenstedelijke herontwikkeling.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Haarlemmermeer 2030
De structuurvisie Haarlemmermeer 2030 gaat over de inrichting van de ruimte in Haarlemmermeer en de mensen die daarbij centraal staan. Met de structuurvisie wil de gemeente laten zien welke koers Haarlemmermeer de komende 20 jaar op ruimtelijk gebied gaat varen. Naast een duidelijke richting die wordt aangegeven, blijft er voldoende flexibiliteit over om adequaat te kunnen reageren op onverwachte ontwikkelingen.
Onderwerpen als duurzaamheid, een duur en klimaatbestendig watersysteem, energie, netwerk- en klantmobiliteit, de synergie met Schiphol, ruimte voor attracties en de cultuurhistorie en diversiteit als drager van de ontwikkelingen staan centraal. Daarnaast worden belangrijke uitspraken gedaan over de manier waarop ontwikkeld wordt en het centraal stellen van de mens in het ontwikkelproces. Het accent ligt daarbij op sociale duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
De Structuurvisie is het toetsingskader voor alle ruimtelijke plannen. De structuurvisie wordt daarna (ruimtelijk) verder geconcretiseerd in ondermeer de deelstructuurvisie voor Hoofddorp en bestemmingsplannen.
3.3.2 Deelstructuurvisie Hoofddorp 2030
Met de deelstructuurvisie voor Hoofddorp wordt een richting en duidelijkheid gegeven aan de koers die tot 2030 gevaren wordt. Hoofddorp wordt als een belangrijk onderdeel van de gemeente Haarlemmermeer beschouwd. Het moet een grotere, intensieve, maar ook meer levendige stad worden, waar werken, wonen en voorzieningen veel meer met elkaar gemengd worden. Ook een sterke ruimtelijke structuur, gericht op groen en infrastructuur moet een basis vormen voor een duurzame binnenstedelijke ontwikkeling en beheer van het bestaande gebied. Hoofddorp wordt een stad met een goede balans tussen kwaliteit van wonen en voorzieningen.
In de structuurvisie staan 10 grote opgaven tot 2030 beschreven, te weten:
- bouwen van minimaal 3300 woningen voor starters, nieuwkomers en doorstromers;
- voorzieningen realiseren die passen bij de veranderende behoeften;
- herstructureren en transformeren van oudere bedrijven en sportgebieden;
- bereikbaarheid garanderen door scheiden lokaal van regionaal verkeer;
- fiets- en openbaar vervoer-infrastructuur verbeteren;
- het centrum op een logische en toekomstgerichte wijze bereikbaar houden;
- koppelen van het werkgebied ten oosten van het spoor aan het centrum en het woongebied aan de westzijde van het spoor;
- versterken en combineren van groen, water en ecologie met routes;
- identiteit en herkenbaarheid van Hoofddorp verbeteren, en
- van Hoofddorp een klimaatbestendige en klimaatneutrale plaats maken.
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling past bij de uitgangspunten 2, 3 en 4 van de deelstructuurvisie Hoofddorp.
4 Haalbaarheid Van Het Wijzigingsplan
4.1 Wijzigingsbevoegdheid
Voorliggend wijzigingsplan moet de realisatie van een motorbrandstoffenverkooppunt met ondersteunende activiteiten mogelijk maken. In het vigerende bestemmingsplan is voor het plangebied een wijzigingsgebied opgenomen (Artikel 23).
Burgemeester en wethouders kunnen, uitsluitend ten behoeve van prioritaire verplaatsing als bedoeld in de Nota Locaties motorbrandstofverkooppunten van 28 oktober 2008 van een verkooppunt voor motorbrandstoffen dat elders in Haarlemmermeer is gevestigd, ter plaatse van de aanduiding ‘wro- zone – wijzigingsgebied 2’ de bestemmingen geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemmingen Bedrijf – Garage en Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg en/of de functieaanduiding verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, wasstraten bij deze bestemmingen/functies inbegrepen, alsmede Groen, Verkeer, Water en veiligheidszone – lpg, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de plaats van het vulpunt, de tank en de afleverzuil ten behoeve van lpg wordt zodanig gekozen dat de hiermee samenhangende veiligheidszones voor het Plaatsgevonden Risico, met uitzondering van de zuidwestgrens van het wijzigingsgebied voor de grootste veiligheidszone, binnen de grenzen van het wijzigingsgebied vallen, dan wel hiermee samenvallen;
- binnen de veiligheidszones PR en binnen de groepsrisico-contour (GR), voor zover deze laatste binnen het wijzigingsgebied valt, worden geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten geprojecteerd;
- de oppervlakte van de bestemming Bedrijf - Verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG en/of functieaanduiding verkooppunt motorbrandstoffen is maximaal 12.000 m² en het bebouwd oppervlak, met inbegrip van luifels, maximaal 7.200 m²;
- de bouwhoogte van gebouwen is maximaal 14 m, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, waaronder een luifel, maximaal 20 m hoog mogen zijn;
- de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde is maximaal 8 m, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen die maximaal 2 m hoog mogen zijn en reclamemasten die een bouwhoogte van maximaal 23 m mogen hebben;
- het verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG wordt op twee locaties ontsloten op de Spoorlaan;
- indien uit verkeerskundig onderzoek blijkt dat dit mogelijk is wordt ruimte gereserveerd voor een extra afslag vanaf de Bennebroekerweg naar het motorbrandstoffenverkooppunt.
4.2 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
Om het tankstation toe te staan dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 27.3 van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Graan voor Visch Zuid'. Deze voorwaarden zijn verwoord in paragraaf 4.1 van deze toelichting. In onderstaande wordt per voorwaarde toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de betreffende voorwaarde.
Voorwaarde a
Het motorbrandstoffenverkooppunt zal niet worden voorzien van een lpg-vulpunt. Derhalve is geen sprake van een plaatsgebonden risico en is het niet noodzakelijk te toetsing aan de veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico uit het Bevi/Revi. Voor het motorbrandstoffenverkooppunt is er geen risicocontour aanwezig, welke derhalve ook niet buiten de grenzen van het wijzigingsgebied valt. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.
Voorwaarde b
Er is geen sprake van een risicocontour in verband met het ontbreken van een lpg-vulpunt en/of installatie. In de buurt van het motorbranstoffenverkooppunt worden geen kwetsbare objecten gesitueerd (zie toelichting paragraaf 5.1.4.)
Voorwaarde c
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 4.406 m². De bebouwing ter plaatse van het perceel beslaat circa 485 m². Dit is binnen de normen van de wijzigingsbevoegdheid.
Voorwaarde d
De maximale bouwhoogte in het ontwerp is 9 meter. De gemiddelde bouwhoogte ligt op 6 meter. Hiermee wordt er voldaan aan de maximale bouwhoogte zoals is voorgeschreven in de wijzigingsbevoegdheid.
Voorwaarde e
Er zijn geen bouwwerken die geen gebouwen zijn, die hoger zijn dan 8 meter. De reclamezuil, geïntegreerd in de technische ruimte, voldoet aan de maximale hoogte van 23 meter.
Voorwaarde f
Het tankstation wordt middels een op- en afrit ontsloten op de Spoorlaan. Een tweede ontsluiting wordt, als het nodig is, gerealiseerd bij uitgifte van het overige perceel aan de Spoorlaan.
Voorwaarde g
Het tankstation wordt middels een op- en afrit ontsloten op de Spoorlaan. Een tweede ontsluiting wordt, als het nodig is, gerealiseerd bij uitgifte van het overige perceel aan de Spoorlaan.
4.3 Conclusie
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt op de plankaart bij het verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' opgenomen. Hiermee wordt technisch voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en is tegelijkertijd de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg mogelijk.
Aan de overige voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt eveneens voldaan. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen.
5 Omgevingsaspecten
In het kader van een 'goede' ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. Omdat gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, kan verwezen worden naar de toelichting behorende bij het bestemmingsplan. Hierin is gemotiveerd dat de wijzigingsbevoegdheid voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
5.1 Milieu
5.1.1 Bodem
In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Een tankstation is geen gevoelige bestemming. Het betreft een locatie waarin niet dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven. Het gaat dus niet om een bestemming waar structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uur dezelfde mensen verblijven. Een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Desondanks is uit het vigerend bestemmingsplan te herleiden dat er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd is in 2011 (zie bijlage). In de boven- en ondergrond en de waterbodem zijn geen verontreinigingen aangetoond. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling geconstateerd.
5.1.2 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het plan betreft het realiseren van een tankstation. Tevens worden op termijn 4 doe-het-zelf-wasboxen gerealiseerd: functies die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van het tankstation.
Een tankstation is geen geluidgevoelige bestemming zoals bedoend in de Wet geluidhinder. Een onderzoek wegverkeerlawaai is derhalve niet noodzakeljik. Desondanks zouden de nieuwe bedrijfsfuncties van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen. Een eerste indicatie hieromtrent kan verkregen worden uit de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze uitgave kent voor de verschillende bedrijfstypen richtafstanden welke in acht genomen moeten worden bij ruimtelijke planvorming. Voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG geldt een richtafstand van 30 meter. Deze afstand is niet geluidsgerelateerd maar heeft een relatie met externe veiligheid.
Navolgende afbeelding geeft de planlocatie weer ten opzichte van de omliggende woningen.

Ligging plangebied ten opzichte van omliggende woningen (plangebied witte cirkel, woningen geel)
Zoals uit voorgaande afbeelding blijkt, ligt het plangebied op ruime afstand tot omliggende woningen. De meest nabij gelegen woning aan de Bennebroekerweg 521 ligt op ruim 250 m afstand tot het plangebied. De andere woningen liggen op circa 580 m (zuidoostelijke woning) en minimaal 830 m (noordwestelijke woningen) tot het plangebied. Daarmee ligt het tankstation op een dermate afstand tot geluidgevoelige functies dat er geen gevolgen zijn te verwachten voor deze gevoelige functies.
Een tweede indicator betreft de wegen die rondom het plangebied aanwezig zijn. Dit betreffen de Spoorlaan, Bennebroekerweg en de Nieuwe Bennebroekerweg. De Nieuwe Bennebroekerweg ten noordwesten van de Spoorlaan is in plaats van de Bennebroekerweg de hoofdontsluiting geworden van en naar de N520 en N205. De Spoorlaan vormt een ontsluitingsweg tussen Nieuw-Vennep en Hoofddorp en ligt parralel aan de N520. Aan zowel de Spoorlaan als Nieuwe Bennebroekerweg bevinden zich geen geluidgevoelige functies.
Gezien de omvang van het motorbrandstoffenverkooppunt en de ligging ten opzichte van geluidgevoelige functies zijn er geen gevolgen voor geluidgevoelige functies te verwachten en wordt een geluidsrapport niet noodzakelijk geacht. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden en de nieuwe bedrijvigheid is goed inpasbaar. In toelichting paragraaf 5.1.5 wordt dit verder toegelicht. De beoogde ontwikkeling is niet strijdig aan de eisen vanuit de Wet geluidhinder.
5.1.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het plan voorziet de verplaatsing van een motorbrandstofverkooppunt. De Wet Milieubeheer titel 5.2 schrijft voor dat bij het wijzigen van een planologische situatie (o.a. bij een nieuw bestemmingsplan) getoetst moet worden of de nieuwe situatie bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de wet wordt het begrip ‘niet in betekenende zijnde mate bijdragen (NIBM)’ gehanteerd. Het NIBM hanteert normen wanneer een plan bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter vergelijking: een woningbouwplan van 3.000 woningen wordt aangemerkt als een project van in Niet betekenende mate. 3.000 woningen hebben een gemiddelde etmaal intensiteit van circa 24.000 verkeersbewegingen. Het te vestigen verkooppunt voor motorbrandstoffen zal een dergelijk verkeersintensiteit niet bewerkstelligen. Daarmee overschrijdt het plan deze normen niet.
Er bevinden zich tevens geen gevoelige bestemmingen in de directe omgeving van de planlocatie (zie ook toelichting paragraaf 5.1.4). De verplaatsing verzorgt vooral een verbetering van de huidige situatie aangezien de activiteit verplaats wordt van een woonwijk naar landelijk gebied zonder bebouwing in de directe omgeving. Nader onderzoek wordt daarom niet nodig geacht en de luchtkwaliteit vorm geen verder belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.1.4 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en buisleidingen.
Planspecifiek
In het kader van het bestemmingsplan 'Graan voor Visch Zuid (2013)' is reeds gemotiveerd de mogelijkheid opgenomen, middels een wijzigingsbevoegdheid, een verkooppunt voor motorbrandstoffen met de verkoop van LPG mogelijk te realiseren. Nagegaan is of binnen de maximale risicocontour gevoelige of beperkt gevoelige objecten aanwezig waren. Dit is niet het geval gebleken. De schuur op het terrein van naastgelegen boerderij waarin een tijdelijke kerk (de Meerkerk) gevestigd is, valt buiten het invloedsgebied van de LPG-zone. Uit het bestemmingsplan blijkt dat, met de juiste situering van het vulpunt, voldaan kan worden aan de wettelijke geldende normen voor BEVI inrichtingen.

Risicocontouren Lpg-station
In de wijzigingsbepaling zijn regels opgenomen voor het ontwerp en de inrichting van de ontwikkeling. Het ontwerp voor het verkooppunt van motorbrandstoffen voldoet aan deze regels. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen verkooppunt voor lpg gerealiseerd en dus is er geen lpg-vulpunt in het plangebied aanwezig. Gevolg is dat er geen risicocontour aanwezig is voor het tankstation. De onderzochte risicocontouren in het bestemmingsplan zijn derhalve niet van toepassing, of anders gesteld, de contouren van de inrichting blijven binnen de onderzochte risicocontouren.
Gevoelige objecten zoals woningen zijn op ruime afstand van het plangebied gelegen (minimaal 250 m) en er is geen sprake van een groepsrisico. De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de eisen van de wijzigingbepaling en de geldende wet- en regelgeving voor verkooppunten van motorbrandstoffen zonder LPG. Derhalve zijn er geen belemmeringen voor de onderhavige planvorming.
Risicovolle inrichtingen
Het projectgebied is gelegen in agrarisch gebied. Op de uitsnede van de risicokaart is een risicovolle inrichting te zien. Het plangebied is niet gesitueerd binnen een zogenaamde 10-6 PR contour. Omdat het plangebied op geruime afstand van de risicovolle inrichtingen is gesitueerd (circa 250 meter tot de propaantank ten noorden van het plangebied) en geen 10-6 PR contour over het plangebied is opgenomen vormen deze risicovolle inrichtingen geen belemmeringen.

Uitsnede risicokaartNederland
5.1.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De beoogde functie is geen gevoelige functie in het kader van milieuzonering. Daarmee belemmert de ontwikkeling omliggende bedrijfsvoeringen niet. Wel dient beoordeeld te worden of de realisatie van de beoogde ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van nabijgelegen woningen in de weg staat.
In onderstaande afbeelding is weergeven hoe de planlocatie is gesitueerd ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.

Ligging plangebied ten opzichte van omliggende woningen (plangebied witte cirkel, woningen geel)
De meest nabij gelegen woning ligt ten noorden van het plangebied aan de Bennebroekerweg 521. Deze woning is op circa 250 m afstand van het plangebied gelegen. Overige woningen en andere milieugevoelige bestemmingen liggen op een grotere afstand.
Op basis van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering" vallen benzineservicestations zonder LPG onder milieucategorie 2. De richtafstand tot een woonwijk of rustig buitengebied is 30 meter. Gezien het feit dat de dichtstbijzijnde woning op circa 250 meter van het plangebied ligt vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.2 Water
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol en in de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De meest actuele versie betreffen de Keur Rijnland 2015 en de Uitvoeringsregels Keur 2015.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Planspecifiek
Om na te gaan of er sprake is van meer dan 500 m² aan extra verharding is een verhardingsbalans opgesteld voor het plangebied:
Dakoppervlak (m²) | Terreinverharding (m²) | Onverhard (m²) | Totale oppervlakte (m²) | |
Huidige situatie | 4.406 | 4.406 | ||
Toekomstige situatie | 485 | 2.981 | 940 | 4.406 |
Verschil | + 485 | + 2.981 | - 3.466 | - |
Aangezien het verhard oppervlak met circa 485 + 2.981 = 3.466 m² (bebouwing en verharding) toeneemt, zal watercompensatie plaats moeten vinden. Hierbij geldt dat 15% van het resultaat van het toegevoegde verhard oppervlak vanaf 500 m² gecompenseerd zal moeten worden. Dit komt neer op circa 445 m² oppervlaktewater. Een mogelijkheid om deze watercompensatie te realiseren zou een verbreding van de omliggende watergangen zijn.
5.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Blom Ecologie een ecologisch onderzoek uitgevoerd (31 januari 2017, zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Vleermuizen maken mogelijk incidenteel gebruik van de locatie tijdens het foerageren. De locatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene (licht beschermde) vissen, amfibieën en zoogdieren. De oevers en sloten op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de identieke nieuwe situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.
De nieuwbouw leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
Geconcludeerd wordt dat de realisatie van een tankstation tussen de Nieuwe Bennebroekerweg en de Spoorlaan te Hoofddorp uitvoerbaar is conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
5.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
In kader van het bestemmingsplan 'Graan voor Visch Zuid' is aangetoond dat in het plangebied geen aardkundige monumenten of aardkundig waardevolle gebieden voor komen. Ervan uitgaande dat er geen grotere bodemverstoring plaatsvindt is een verkennend bureau- en booronderzoek niet noodzakelijk voor de voorgenomen ontwikkeling.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project betreft de realisatie van een brandstofverkooppunt op de hoek Spoorlaan-Bennebroekerweg. De gemeentelijke kosten in verband met de realisatie worden via gronduitgifte (uitgifte in erfpacht) op erfpachter verhaald. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan of het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid zal met het afsluiten van een erfpachtovereenkomst worden aangetoond.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.