Vliegveld Hilversum
Bestemmingsplan - Hilversum
Vastgesteld op 05-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan ´Vliegveld Hilversum´ met identificatienummer NL.IMRO.0402.01bp05vliegveld-va01 van de gemeente Hilversum;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.8 beperkt kwetsbaar object
beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.12 bedrijf
een onderneming of instelling gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.20 detailhandel:
een onderneming of instelling gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
1.21 dienstverlening:
een onderneming of instelling gericht op het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel, reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen, maar met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.22 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.23 evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur;
1.24 functioneel ondergeschikt
gebruik dat in planologisch opzicht ondergeschikt en ondersteunend is aan het gebruik van het hoofdgebouw;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 horeca(onderneming):
een onderneming, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.28 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.29 hotel
een horecaonderneming, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse;
1.30 huishouden:
een persoon die alleen woont en alleen in het dagelijks onderhoud voorziet hetzij meerdere personen die samen in een woonruimte wonen en samen in hun dagelijks onderhoud voorzien;
1.31 kamerbewoning:
het gebruik van een woning voor onzelfstandige woonruimte;
1.32 kantoor:
een onderneming die bedrijfsmatig diensten verleent of een instelling, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congressen, vergaderaccommodatie;
1.33 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling;
1.34 koekoek:
een uit keerwanden bestaand deel van een bouwwerk ter plaatse van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;
1.35 kwetsbaar object
object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.36 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.37 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;
1.38 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.39 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.40 onzelfstandige woonruimte:
alle woonruimte die niet voldoet aan de definitie van zelfstandige woonruimte;
1.41 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.42 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.43 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.44 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.45 recreatief medegebruik
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;
1.46 schotelantenne of satelietschotel
een cirkelvormige of ovale reflector in de vorm van een parabolische schotel en een ontvangst-kop, LNB (low noise block) genaamd, die de eigenlijke antenne bevat, die -behalve voor het ontvangen van signalen- ook wordt gebruikt voor het zenden van signalen naar satellieten;
1.47 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.48 traverse
een ongelijkvloerse voetgangersoversteek die over een andere verkeersader (weg, spoor, water etc.) heen kruist;
1.49 verbeelding
de gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.50 verkoopvloeroppervlakte
de voor publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.51 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.52 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.53 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
1.54 voorgevelrooilijn
voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;
1.55 woning aaneengebouwd:
een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
1.56 woning gestapeld:
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen, indien de bestemming dat toelaat, met één of meer andere functies;
1.57 woning twee-aaneen:
een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;
1.58 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
1.59 zelfstandige woonruimte:
woonruimte die door één huishouden wordt bewoond zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals keuken, douche en toilet, buiten de woonruimte en beschikt over een eigen afsluitbare toegang, al dan niet bereikbaar via een gemeenschappelijk trappenhuis of galerij;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg, langzaamverkeersroute of voetpad grenst: de hoogte van die weg, langzaamverkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang. In alle andere gevallen en bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aangrenzende maaiveld;
2.7 verticale diepte van een gebouw
vanaf het peil tot aan het laagste punt van het gebouw;
2.8 horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de direct naar de weg gekeerde gevel;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Luchtverkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Luchtverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. luchtvaart;
en tevens voor:
- b. aan luchtvaart gerelateerde bedrijfsdoeleinden;
- c. aan luchtvaart gerelateerde recreatie;
- d. ondergeschikte horeca;
- e. één bedrijfswoning;
- f. de bescherming van cultuurhistorische waarden van het vliegveld;
met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Leiding - Gas
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen en belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van het hartlijn van de leiding.
4.2 Bouwregels
Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leidingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. in geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn;
- b. voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, krijgt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de bestemming, in verband waarmee de beheerder wordt gehoord.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 4.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanleggen van wegen, paden en parkeervoorzieningen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
- 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en/of bomen;
- 5. het permanent opslaan van goederen;
- 6. het aanleggen, vervangen, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 7. het verrichten van grondroeractiviteiten, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 8. het plaatsen van objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
Uitzondering
- b. Het in artikel 4.4 onder a. bedoelde verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
- 1. welke betreffen het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoofdtransportleiding;
- 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
Beoordelingscriteria
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de (hoofd)transportleidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van (hoofd)transportleidingen.
5.2 Bouwregels
Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Het is verboden op de in artikel 5.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de leiding in gevaar kunnen brengen:
- 1. Het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andereoppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
- 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen
- 4. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en/of bomen;
b. Uitzondering
Het in artikel 5.3 onder a. bedoelde verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
1. welke het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoofdtransportleiding betreffen
2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen in uitvoering zijn.
c. Beoordelingscriteria
1. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoofdtransportleidingen ontstaat of kan ontstaan.
2. Alvorens te beslissen omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 onder a. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide Eo - Middelhoog
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 100 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 20 cm.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op de in artikel 6.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 20 cm en een planomvang hebben van meer dan 100 m² zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.
Uitzondering
- b. Het bepaalde in artikel 6.4 onder a. is niet van toepassing:
- 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
- 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Voorwaarden omgevingsvergunning
- c. Voor zover de in artikel 6.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Rapportage-/onderzoeksplicht
- d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Beoordelingscriteria
- e. Het college van burgemeester en wethouders verleent een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 6.4 onder a. uitsluitend na schriftelijk advies van een deskundige inzake archeologie.
- f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 6.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Hoorneboegse Heide eo - Middelhoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 6.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, glazenwasinstallatie en overstekende daken buiten beschouwing gelaten,
- b. Een koekoek mag maximaal 1,00 meter uit de gevel gebouwd worden; gesitueerd aan de voorgevel mag de koekoek een maximale lengte van 60% van de voorgevel hebben.
8.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.
8.3 Vervangende maat
Voor de maten (goothoogte, bouwhoogte, vierkante meter, kubieke meter) van bestaande gebouwen (waaronder begrepen herbouw of verbouw van deze gebouwen dan wel uitbreiding van het bestaande gebouw binnen het betreffende bouwvlak) zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp, voor zover deze ruimer zijn dan in deze regels is bepaald, geldt de bestaande maat als vervangende maat. Deze vervangende maat geldt niet als de bestaande gebouwen illegaal zijn gebouwd, dan wel niet in overeenstemming waren met het vorige bestemmingsplan. Deze regel geldt ook voor bestaande afstanden die op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp meer of minder waren voorgeschreven.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemeen gebruik
9.2 Parkeren
9.3 Seksinrichting
9.4 Vuurwerk
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Geluidszone - luchtvaartverkeer 1
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone – luchtvaartverkeer 1', betreffende de gronden binnen de 57 bkl-lijn vanwege luchtverkeer, mag ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:
- a. geluidsgevoelige bebouwing die zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen reeds aanwezig zijn, respectievelijk op dat tijdstip al een hogere geluidsbelasting ondervinden, mits de vervanging niet leidt tot:
- 1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
- 2. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden;
- a. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.
10.2 Geluidszone - luchtvaartverkeer 2
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone – luchtvaartverkeer 2', betreffende de gronden binnen de 47 bkl-lijn vanwege luchtverkeer, mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:
- a. objecten die een open plek in de bestaande bebouwing opvullen;
- b. objecten die ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
- c. objecten die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, mits de vervanging niet leidt tot:
- 1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
- 2. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden;
- a. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor:
- 1. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdruk-, regel-, en meetstations, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud daarvan niet groter is dan 50 m³ en de hoogte niet meer bedraagt dan 2,70 meter;
- 2. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend- en ontvangstmasten, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 meter;
- 3. het bouwen van kleine andere bouwwerken die om verkeers- of waterstaatkundige redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en verkeerssluizen;
- 4. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, in geval van verandering in de tracés van wegen, indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat de weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd, als op ondergeschikte punten van het plan kan worden afgeweken, mits deze wijziging niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
- 5. afwijkingen van het bestemmingsplan, inbegrepen bouwgrenzen en -oppervlakten, ten einde de realisering van bouwwerken en werken mogelijk te maken, in die op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling en/of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is en de afwijking van ondergeschikte aard blijft en niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
- 6. overschrijding van de uit dit plan volgende maximum hoogtematen met maximaal 10% tot een maximum van 2,00 meter;
- 7. het uitbreiden van het bebouwingspercentage ten behoeve van het bouwen van ondergrondse parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
-de ondergrondse parkeervoorziening is gelegen binnen een bouwvlak;
-de bouwhoogte maximaal 0,50 meter bedraagt;
-het bebouwingspercentage met ten hoogste 40% wordt vergroot; - 8. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van straatmeubilair, informatievoorziening, reclame en/of kunstobjecten mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter;
- 9. voor het toelaten van een in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' bij deze regels genoemd bedrijf met een naast hogere milieucategorie, evenals voor het toelaten van een niet in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' genoemde bedrijfsactiviteit, die qua aard en omvang van milieuhinder vergelijkbaar is met een in dit plan toegelaten bedrijfsactiviteit.
b. De onder a. genoemde afwijkingen worden slechts verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het plan en aan de gebruiksmogelijkheden voor de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder lid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ´Vliegveld Hilversum´ van de gemeente Hilversum.
Bijlagen
Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.
1.1 Aanleiding
Hoewel het bestemmingsplan Buitengebied 2013 een actueel bestemmingsplan is, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk voor het vliegveld vanwege een aangenomen motie door de Hilversumse gemeenteraad van 9 januari 2013. In de motie is opgenomen dat, als de gemeente Hilversum in de (nabije) toekomst gevraagd wordt medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van de nieuwbouwwijk Ter Sype te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren, Hilversum daaraan meewerkt onder de uitdrukkelijke voorwaarden zoals genoemd in de brief van 14 september 2010, specifiek:
- een herconfiguratie geen verharding inhoudt van start- en landingsbanen van vliegveld Hilversum en
- een verkeersafwikkeling rond de nieuwbouwwijk die de instemming heeft van de gemeente Hilversum.
Met de motie is het college opgedragen de uitspraak van de raad als uitgangspunt van beleid rond vliegveld Hilversum te verwerken in relevant nieuw beleid van de gemeente Hilversum en de provincie Noord-Holland van deze raadsuitspraak in kennis te stellen.
In onderhavig bestemmingsplan is de aangenomen motie verwerkt.
1.2 Doelstelling
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een actueel planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan is een toetsingskader voor omgevingsvergunningen.
Het bestemmingsplan bestemt de bestaande situatie en verbiedt de aanleg van oppervlakteverhardingen.
1.3 Functie Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijving van de in het plan vervatte bestemmingen met het doel of de doeleinden. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemming.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
1.4 Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn en welke bestemmingsplan voor het plangebied geldt tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van provincie en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak, het ambtelijk overleg en de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. Het onderzoek Externe veiligheid, uitgevoerd ten behoeve van bestemmingsplan Buitengebied 2013 is als bijlage opgenomen.
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplan
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied (zie figuur 1: Begrenzing plangebied) is gelegen ten zuidwesten van Hilversum en wordt globaal begrensd door de Rading, Noodweg en de Weg over de Egelshoek.
Figuur 1: Begrenzing plangebied
2.2 Vigerende Bestemmingsplan
Ter plaatse geldt nu het voorbereidingsbesluit Vliegveld Hilversum, dat is vastgesteld op 26 juni 2013 en op 5 juli 2013 in werking is getreden is geworden. In het voorbereidingsbesluit is bepaald dat het aanleggen van oppervlakteverhardingen in het gebied verboden is. Met het voorbereidingsbesluit is verklaard dat ter plaatse een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2002 wordt voorbereid, waarin verharden niet verboden is.
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.1.1 Historie
Reeds in de jaren 30 van de vorige eeuw werden er plannen bedacht voor een toekomstig vliegveld Hilversum. Pas in 1939 werd het huidige vliegveld in gebruik genomen waarbij als gevolg van de oorlogsdreiging het veld in datzelfde jaar door de militaire luchtvaart werd ingelijfd. Na de beëindiging van de oorlogshandelingen op 10 mei 1940 werd het veld door de bezetter in gebruik genomen voor de vervaardiging van lesvliegtuigen voor de Luftwaffe. Het veld werd daarbij vergroot van ongeveer 50 ha. naar ongeveer 200 ha.
Voor de oorlog was het terrein eigendom van de Kerk van Naarden. Pas in 1948 verwierf de gemeente Hilversum het veld en verhuurt het sindsdien aan de stichting Vliegveld Hilversum meestal in tranches van 5 à 10 jaar.
3.1.2 Functies
De huidige omvang van het vliegveldterrein is ongeveer 54 ha. Op terrein zijn naast een horecabedrijf, voorzieningen voor het vliegen gevestigd, waaronder een vliegschool, hangars en een controletoren.
Door middel van onderhuur zijn er enkele bedrijven aanwezig voor vlieglessen, rondvluchten en onderhoud (maintenance). Het veld wordt merendeels gebruikt voor lesvluchten, naast mogelijkheden voor parachute springen en zweefvliegen. Daarnaast wordt het gebruikt voor helikoptervluchten. Het aantal vliegbewegingen (dat kan zijn zowel een start als landing) schommelt al enige jaren tussen 40 à 45.000 stuks. Circa 60% van de vluchten op het luchtvaartterrein Hilversum bestaat uit les- en oefenvluchten. De overige 40% bestaat uit vluchten met een bedrijfsmatig doel en uit privé of recreatieve vluchten.
3.1.3 Regelgeving
Het Besluit Regeling Burger en Militaire Luchtvaart (RBML)
In 2009 is de luchtvaartwetgeving aanzienlijk gewijzigd door het ombouwen van de Luchtvaartwet naar de Wet Luchtvaart en het in werking treden van de Regeling Burger en Militaire Luchtvaart (RBML). Als gevolg van deze regeling is het bevoegd gezag voor de regionale en kleinere vliegvelden van het Rijk eind 2009 overgegaan naar de provinciale overheden. Gelet op de overgangsregeling dienen de provinciale besturen in 2014 voor alle kleine vliegvelden een nieuwe beschikking af te geven. Gelet op de omvang van het vliegveld Hilversum zal het provinciaal bestuur van Noord-Holland een "luchthavenbesluit" dienen te nemen. In de tussenliggende periode blijft de huidige aanwijzingsbeschikking in stand en regelt het in 2009 vervallen Bgkl (Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart) nog steeds de geluidszones (zie de overgangsbepalingen van het RBML).
Gelet op de overgangsperiode van het RBML, afgezet tegen het nieuwe provinciale beleid is er voor gekozen, om de situatie zoals deze bij de aanwijzingsbeschikking van 2003 voor het vliegveld is vastgelegd, te handhaven tot het tijdstip waarop een nieuw luchthavenbesluit van toepassing zal zijn. Een en ander houdt ook in dat de oude bepalingen met betrekking tot de planologische beperkingen uit het oude BGKL, mede opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 , onverkort zijn doorgevoerd in dit plan. Gewijzigd is daarbij, dat de ontheffingsmogelijkheid voor geluidshinderbepalingen bij de (toenmalige) minister van VROM is komen te vervallen. Het BGKL kende een dergelijke ontheffingsmogelijkheid niet.
Vliegveiligheid
In gebieden rond luchthavens gelden op grond van (inter)nationale regels beperkingen aan het gebruik van gronden. Deze beperkingen zijn noodzakelijk voor het veilig gebruik van een luchthaven door het luchthavenluchtverkeer. Het gaat in de eerste plaats om hoogtebeperkingen. Deze bewerkstelligen dat in beginsel geen objecten met een bepaalde hoogte worden opgericht die de vliegveiligheid in gevaar kunnen brengen. Daarnaast gelden er diverse beperkingen die ervoor zorgen dat de vliegveiligheid anderszins niet in gevaar wordt gebracht, zoals beperkingen ten aanzien van bestemmingen die apparatuur voor radiocommunicatie, navigatie en plaatsbepaling verstoren of die vogels aantrekken. Deze beperkingen volgen uit voorschriften van de ICAO richtlijnen (Chicago 1944 annex 14).
Samenvattend
Ten aanzien van de contouren en hoogtevlakken het volgende:
- Onder de oude luchtvaartwet waren contouren externe veiligheid en obstakelvlakken voor kleine vliegvelden zoals Hilversum geen wettelijk vereiste. Deze zijn dan ook niet opgenomen in de oude aanwijzing van vliegveld Hilversum, en zullen dan ook geen deel uitmaken van het omzettingsbesluit. Onder het nieuwe recht (RBML) zijn obstakelvlakken en EV-contouren wel verplicht. Dit komt aan de orde bij het vaststellen van een luchthavenbesluit door de provincie.
- Geluidscontouren (met ruimtelijke beperking) waren onder het oude recht wel verplicht. Van deze bkl-contouren wordt in het omzettingsbesluit ook nog uitgegaan. In een bijlage bij het omzettingsbesluit zullen wel de Lden-contouren worden opgenomen (maar dit is puur ter informatie/illustratie). Pas als de provincie een luchthavenbesluit vaststelt, dan worden de nieuwe Lden-contouren van kracht.
In het onderhavige ontwerpbestemmingsplan zijn alleen de bkl-contouren opgenomen met een bijbehorende regeling. Dit is geregeld in artikelen 10.2 en 10.3.
3.2 Natuur
Het vliegveld ligt in het buitengebied van Hilversum, dat voor een groot deel bestaat uit natuurterreinen en natuurgebieden. Daarmee speelt het buitengebied een belangrijke rol in de regionale en nationale ecologische hoofdstructuur (EHS). Het buitengebied vormt een verbindende schakel tussen de Utrechtse Heuvelrug, het Vechtplassengebied en Nationaal Landschap het Groene Hart.
Diverse natuurterreinen vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998. Voor projecten geldt een vergunningplicht als het project een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben op een Natura 2000-gebied (art. 19d Nbwet). Bij vaststelling van plannen, zoals een bestemmingsplan, moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden (art. 19j, Nbwet). Deels in en deels nabij het grondgebied van de gemeente Hilversum liggen de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen. Beide gebieden hebben zowel de status van Habitat- als van Vogelrichtlijngebied.
Onderstaande figuur toont de ligging van onder andere de EHS en de Natura 2000-gebieden in het buitengebied van Hilversum en omgeving.
Figuur 4: Ecologische hoofdstructuur
Het buitengebied van Hilversum bestaat daarnaast voor een groot deel uit gebieden die als natuur zijn bestemd in de Structuurvisie 2040 van de Provincie Noord-Holland.
Naast de twee Natura 2000-gebieden liggen er diverse heideterreinen, landgoederen en bosgebieden in het buitengebied die bescherming genieten onder de Natuurbeschermingswet 1998, aangezien deze gebieden zijn aangewezen als Beschermd Natuurmonument. De volgende gebieden in het buitengebied zijn aangewezen als Beschermd Natuurmonument; Bussumer- en Westerheide, Zuiderheide en Laarder Wasmeer, Franse kampheide, Hoorneboegse heide, Hilversumsche Waschmeer, Heidebloem en Heide achter het Sportpark (zie figuur 5).
Figuur 5: Beschermde Natuurmonumenten
De Natura 2000-gebieden vormen tezamen met de beschermd natuurmonumenten de kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur in het buitengebied van Hilversum. Er is een groot verschil tussen de oostelijk en westelijk gelegen natuurgebieden. De westelijk gelegen gebieden zoals Naardermeer, Hilversumse bovenmeent, Laegieskamp en Egelshoek zijn typische veenweidegebieden. De oostelijk gelegen gebieden liggen voornamelijk op de hogere (zand)gronden, de aanwezige natuurterreinen bestaan hier voornamelijk uit droge bos- en heideterreinen.
Het vliegveld grenst aan het Groene Hart, de EHS en beschermd natuurmonument Hoorneboegse Heide. Deze ligging vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt immers geen ontwikkelingen mogelijk.
3.3 Duurzaamheid En Leefbaarheid
3.3.1 Duurzaamheid
Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.
Aangezien met voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen worden mogelijk gemaakt, heeft duurzaamheid geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
3.3.2 Leefbaarheid
3.4 Cultuurhistorische Waarden
3.4.1 (Steden)bouwkundige waarden
In het plangebied is een gemeentelijk monument aanwezig: de vliegtuigloods aan de Noodweg 45-49. Dit monument wordt beschermd door de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening.
3.4.2 Archeologische waarden
In 1992 is het zogenoemde “Verdrag van Malta” gesloten, een Europees verdrag dat is gericht op de bescherming van het archeologisch erfgoed. Sinds de officiële bekrachtiging van het verdrag door Nederland in 1998 is gewerkt 'in de geest van Malta' en is de Monumentenwet 1988 herzien, op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), om de archeologie wettelijk te verankeren. Op 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 in werking getreden.
De kernpunten, geregeld in de Monumentenwet, zijn:
- behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed op de plek waar het ligt in de bodem (in situ);
- opnemen archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces;
- 'de verstoorder betaalt';
- transparant en helder besluitvormingsproces, informatie verspreiden en kennis van het archeologisch erfgoed vergroten.
De gemeente is het bevoegd gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een archeologische verwachtings - en beleidskaart. Op de verwachtingskaart staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. Voor het te voeren beleid ten aanzien van de archeologische waarden en verwachtingen in de gemeente, heeft de gemeente een beleidsnota en de daarbij behorende beleidskaart opgesteld. De beleidskaart, moet volgens de Wro in het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat voor de aanvrager van een vergunning duidelijk is in welke gevallen een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze gevallen worden voornamelijk bepaald door een maximale verstoringsoppervlakte en -diepte.
Het archeologische onderzoek is een getrapt proces. Elke stap in het proces wordt afgesloten met een besluit van het bevoegd gezag omtrent het archeologische erfgoed: of het plangebied wordt vrijgegeven, of er wordt een vervolgonderzoek gevraagd, of planaanpassing, of het archeologisch erfgoed wordt in situ beschermd. Eerst moet de aanvrager een inventariserend onderzoek overleggen. In dat inventariserend onderzoek wordt vastgesteld of er archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig is en of er nader onderzoek nodig is. De volgende stap is het verrichten van een verkennend veldonderzoek (proefsleuven) om de aard, omvang en kwaliteit van het archeologisch erfgoed te onderzoeken. Het plangebied kan hierna op grond van een selectiebesluit worden vrijgegeven, beschermd, of, als bescherming niet mogelijk is, kan een opgraving worden gevraagd. Elke fase wordt uitgevoerd op grond van een programma van eisen. Behalve de eisen die aan het onderzoek worden gesteld in het kader van de Kwaliteitseisen Nederlandse Archeologie (KNA) kan de gemeente aanvullende eisen stellen.
Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven. Hiervan is een kaart gemaakt welke is gebruikt voor de bestemmingslegging van de archeologische dubbelbestemmingen. In figuur 7 is deze kaart opgenomen.
Figuur 7: Archeologische beleidskaart gemeente Hilversum
Zoals uit figuur 7 blijkt kent het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde. Ter bescherming hiervan is de dubbelbestemming ´Waarde-Archeologie´ opgenomen.
3.5 Bodem En Watersysteem
3.5.1 Bodem
De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het water voerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied.
Aardkundige waarden
De grote verscheidenheid en gaafheid van geografische verschijnselen maakt het stuwwallencomplex van het Gooi bijzonder. Eén van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid is het beschermen van onderdelen in het landschap, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied. Hiervoor heeft de provincie Noord-Holland een lijst met 80 gebieden met aardkundige waarden (Aardkundig waardevol gebied) vastgesteld en vervolgens hieruit 17 gebieden geselecteerd als aardkundig monument (Aardkundig Monument). De 80 aardkundige waardevolle gebieden zijn nu opgenomen in de Provinciale Structuurvisie en bijbehorende verordening en genieten als zodanig planologische bescherming.
Een groot deel van het bijzondere stuwwallengebied is daarom door de provincie aangewezen als gebied met aardkundige waarden en de ongeroerde delen zijn zelfs aangewezen als aardkundig monument. Dit plan valt buiten de bodembeschermingsgebieden.
Grondwaterbeschermingsgebied
Ten noordwesten van het plangebied is de grondwaterwinning Loosdrecht gelegen. Het beschermingsgebied van deze grondwaterwinning ligt in zijn geheel buiten het bestemmingsplan. Dit betekent dat binnen het gebied ten opzichte van de gebruikelijke zorgvuldigheid geen extra restricties gelden om de drinkwaterwinning te beschermen.
Bodemverontreining
Binnen het plangebied zijn in het verleden een aantal onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben voornamelijk plaatsgevonden in de directe omgeving van de bedrijfsactiviteiten op het vliegveld. In het algemeen kan gesteld worden dat de grond en het grondwater licht verontreinigd zijn. Op een enkele locatie heeft een grondwatersanering plaatsgevonden waarbij de sterke verontreiniging is verwijderd.
Het plan moet voorzien in het realiseren én behouden van een duurzame bodemkwaliteit. Bodem die schoon is, moet schoon blijven en er moet op een juiste manier worden omgegaan met de aanwezige verontreinigingen. In geval van gebieden met verontreiniging dient de chemische bodemkwaliteit en het gebruik op elkaar afgestemd te worden. De bodem hoeft daarvoor niet in alle gevallen te worden schoongemaakt, maar wordt dan alleen geschikt gemaakt voor de huidige of toekomstige functie.
Wanneer er op een willekeurige locatie binnen het plangebied (her)ontwikkeling gaat plaatsvinden, dient er onderzoek gedaan te worden naar de kwaliteit van de bodem van de betreffende locatie. Hierbij dienen de op dat moment geldende landelijke normen te worden gehanteerd. Deze normen waarborgen onder andere dat bij (her)ontwikkeling op een locatie altijd de provincie en de gemeente worden geraadpleegd voor bodeminformatie.
3.5.2 Watersysteem
Geohydrologische situatie
Het vliegveld in Hilversum-Zuid ligt aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug. Op de hogere gronden van de heuvelrug en Hilversum-oost (maaivelhoogte > NAP + 20 m) infiltreert hemelwater wat in het lager gelegen poldersysteem in en rond het vliegveld opkwelt (maaiveldhoogte NAP + 1 m).
De bodem is hoofdzakelijk opgebouwd uit zand.
Het polderpeil wordt gehandhaafd op maximaal NAP-0,25 m ten oosten van het vliegveld en minimaal NAP-0,85 m aan de westkant. De grondwaterstroming is westelijk gericht.
Het grondwater onder het vliegveld zelf wordt onderbemalen om op het hele terrein voldoende drooglegging te houden. Het streefpeil is gerelateerd aan de het polderpeil van NAP -0,85 m.
Deze onderbemaling voert een belangrijk deel van het lokaal opkwellende grondwater af via het Stergebied van Loosdrecht naar de Loosdrechtse plassen.
Hemelwater
Binnen dit bestemmingsplan kunnen enkel kleine ontwikkelingen plaatsvinden zoals het herbouwen van bestaande bebouwing binnen de bestaande bouwvlakken. Het verhard oppervlak neemt daarmee niet structureel toe en het watersysteem verandert ook niet. Wel dient rekening gehouden te worden met de beleidslijnen ten aanzien van de omgang met (hemel)water.
De gemeente heeft het beleid in aansluiting op het beleid van AGV en de provincie dat bij renovatie- en nieuwbouw het hemelwater wordt verwerkt op het eigen perceel. Hierbij moet gelet worden op gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen om verontreiniging van het grondwater als gevolg van infiltratie afstromend hemelwater te voorkomen.
De gemeente Hilversum en het waterschap zijn algemene regels overeengekomen over de omgang met (hemel)water bij nieuwbouw en renovatie, hiervoor wordt verwezen naar bijlage 3 van dit bestemmingsplan.
3.6 Kabels En Leidingen
In het plangebied ligt een transportleiding ten behoeve van de distributie van drinkwater. Daarnaast is in het plangebied hoge druk gasleiding aanwezig. Volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen dienen berekeningen uitgevoerd te worden, ondanks het conserverende karakter van dit bestemmingsplan. Deze berekeningen zijn uitgevoerd en worden toegelicht in paragraaf 3.7.
3.6.1 Straalverbindingen
In het plangebied is een straalverbinding gelegen vanaf een zendmast buiten het plangebied. De aanwezigheid van deze straalverbinding heeft invloed op de bouwhoogte in het plangebied. De maximale bouwhoogte is 69 meter. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen dusdanige bouwhoogte wordt mogelijk gemaakt, zijn in dit bestemmingsplan geen nadere regels opgenomen.
Voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militair- en burgerluchtverkeer staan militaire radarstations en burgerradarstations verspreid over Nederland. Objecten in een gebied rond een radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld dat de gezamenlijk radarstations opbouwen. Hilversum ligt in het radarverstoringsgebied van Soesterberg en Muiden. Bouwwerken hoger dan 45 meter kunnen voor de radar in Soesterberg verstoring veroorzaken. Voor het baken Muiden (burgerluchtveerkeer) geldt dat bouwwerken hoger dan 100 meter (t.o.v. NAP) kunnen leiden tot verstoring van de radar. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen dusdanige bouwhoogtes mogelijk worden gemaakt zijn in dit bestemmingsplan geen nadere regels opgenomen.
3.7 Externe Veiligheid
3.7.1 Beleidskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie I & M coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- 1. inrichtingen;
- 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetwegen vervoersaantallen zijn vastgesteld en veiligheidszones.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient er verantwoord te worden bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.
Voor het vliegveld is het Besluit burgerluchthavens (2009) van toepassing. In een gebied dat gelegen is op en binnen een 10-5-plaatsgebonden risicocontour worden kwetsbare objecten zoals woningen, aan hun bestemming en is nieuwbouw van een kwetsbaar object niet toegestaan. Dit betekent niet dat bestaand gebruik van een woning zomaar beëindigd kan worden. In het gebied dat gelegen is op een 10-6 -plaatsgebonden risicocontour en tussen deze contour en de daarbinnen liggende 10-5 -plaatsgebonden risicocontour is nieuwbouw van een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, niet toegestaan.
3.7.2 Onderzoek
In het kader van bestemmingsplan Buitengebied 2013 is onderzoek verricht naar het aspect externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in het rapport 'Onderzoek EV buitengebied, projectnr. 234156, revisie 1.1' (Oranjewoud, januari 2013). Hieronder worden de resultaten, voor zover relevant voor dit bestemmingsplan samengevat. Het rapport is als bijlage bijgevoegd.
Inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen, welke onder het Bevi vallen.
De risico's voor vliegveiligheid (hoogtebeperking, vogelaantrekkendewerking e.d. zijn geregeld in artikel 13 en 14 van het Besluit burgerluchthavens. Deze aspecten zijn niet direct aan 'externe veiligheid' gerelateerd. Voor externe veiligheid wordt in de concept Provinciale Beleidsnota Burgerluchtvaart (provincie Noord-Holland, 30 maart 2010) aangegeven dat: geen initiatieven worden toegestaan waarbij kwetsbare objecten binnen de 10-6 -contour komen te liggen. Dit bestemmingsplan conformeert zich hieraan. Er vinden geen veranderingen van het groepsrisico plaats, vanwege de geheel conserverende aard van het bestemmingsplan.
Figuur 8: PR Baanconfiguratie aanwijzing met 76.000 bewegingen klein verkeer
Buisleidingen
Aan de rand van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen. De N.V. Nederlandse Gasunie heeft de leidinggegevens aangeleverd van de relevante aardgasbuis-leidingen. Uit een berekening naar de groepsrisico's blijkt dat de hoogte van de groepsrisico's onder de oriëntatiewaarde ligt. Tevens is de hoogte van de groepsrisico's lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Aangezien het om een conserverend plan gaat is er geen sprake van een toename van de groepsrisico's. Het voorgenomen ruimtelijke besluit ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk-aardgastransportleiding. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de leiding dient voor dit ruimtelijke besluit de verantwoording van het groepsrisico ingevuld te worden. Er vindt in dit geval geen verandering van het groepsrisico plaats, vanwege de geheel conserverende aard van het bestemmingsplan.
In tabel 3.4 van het externe veiligheid onderzoek staat dat het invloedsgebied van de buisleiding 135 meter is. De verkeerstoren en de stalling van het blusvoertuig van de luchtvaartbrandweer bevinden zich op ongeveer 60 meter van de betreffende buisleiding en liggen dus binnen het invloedsgebied. De mensen van de luchtvaartbrandweer werken in de diverse gebouwen die binnen het invloedsgebied liggen. Indien zich een incident met de buisleiding voortdoet dan is het mogelijk dat zowel de verkeerstoren van het vliegveld en de luchtvaartbrandweer buiten dienst raken. De brandweer adviseert om in overleg met het vliegveld dit scenario specifiek te gaan bekijken en op te nemen in de verantwoording van het groepsrisico. De specifieke procedures van hoe dan te handelen worden in het calamiteitenplan van het vliegveld vastgelegd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De invloedsgebieden van de rijkswegen A1 en A27, de (provinciale) N201 en het spoor reiken niet tot in het plangebied en behoeven daarom geen nadere beschrijving.
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskader
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
4.1 Rijk
Gezien de schaal en het conserverende karakter van het voorliggende bestemmingsplan is Rijksbeleid niet relevant. Er zal daarom alleen worden ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met dit bestemmingsplan.
4.2 Provincie
4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid'
De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken
De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:
- 1. klimaat bestendigheid;
- 2. ruimtelijke kwaliteit;
- 3. duurzaam ruimtegebruik.
Ad 1. klimaat bestendigheid
De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie Noord-Holland kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen.
Ad 2. Ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.
Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.
Ad 3. Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten bestaand bebouwd gebied kunnen worden toegepast. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:
- 1. voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;
- 2. behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoersnetwerken;
- 3. voldoende en op behoefte aansluitende huisvesting;
- 4. voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toerisme.
Vanwege het consververende karakter van dit bestemmingsplan treedt er geen aantasting op van de genoemde aspecten.
4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 bovengenoemde Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Vanwege het consververende karakter van dit bestemmingsplan treedt er geen aantasting op van de genoemde aspecten.
4.2.3 Mobiliteit in Noord-Holland: Verkeer en Vervoerplan Noord-Holland 'Ruimte voor Mobiliteit'
Uitgangspunt van dit plan is de vrije mobiliteitskeuze van burgers. De behoefte aan mobiliteit blijft toenemen. Dat wordt onder meer veroorzaakt doordat de afstanden tussen de plaatsen waar mensen wonen, werken, recreëren, winkelen en zorgvoorzieningen gebruik maken steeds groter worden en tegelijk de verplaatsingspatronen steeds complexer worden. Dat veroorzaakt bereikbaarheidsvraagstukken. Daarom zet de provincie niet alleen in op wegen en openbaar vervoer en flankerend beleid, maar tevens op een verantwoorde locatiekeuze van deze activiteiten.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de infrastructuur vastgelegd. Het verkeer en vervoerplan Noord-Holland heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
4.2.4 Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan (PVVP), actualisatie van het PVVP 2007-2013
Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de provincie, zowel voor de economie, maar ook voor de leefkwaliteit voor de burgers. De provincie zet zich in op de drie fronten benutten, beprijzen en bouwen om die bereikbaarheid te kunnen waarborgen. Dit betekent blijvende inzet om de wegcapaciteit te vergroten daar waar nodig, maar ook inzetten op het gebruik van de alternatieven en optimalisatie van de verplaatsing in de 'keten'. De provincie wil een betere balans brengen in het gebruik van de verschillende vervoersmogelijkheden onder andere door gebruik te maken van het prijsinstrument.
In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de infrastructuur vastgelegd. Aan deze infrastructuur hebben, in het kader van het Integraal BereikbaarheidsPlan (IBP), reeds veranderingen plaatsgevonden. Het PVVP heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.
4.2.5 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013
In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit PMP. De activiteiten, beschreven in het PMP, moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.
Er zijn twee overkoepelende doelen:
- het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant.
- het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.
Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de thema's afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht en klimaat en energie.
Het PMP biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is wel onderzoek gedaan naar diverse deelaspecten. Hiermee wordt aangesloten op de eisen vanuit de verschillende wetgeving. De eisen vanuit het PMP komen uit deze wetgeving. Met onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten op de eisen vanuit het PMP.
4.2.6 Waterplan 2010-2015
De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:
- klimaatbestendig waterbeheer;
- water medesturend in de ruimte;
- centraal wat moet, decentraal wat kan;
- gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.
Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.
Onderdeel bij het opstellen van bestemmingsplannen is de watertoets. Hiervoor wordt een waterparagraaf opgesteld welke wordt overlegd met de betreffende waterbeheerder. In het onderhavige bestemmingsplan is dit niet aan de orde vaqnwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan. Verwezen wordt naar de waterparagraaf in het bestemmingsplan Buitengebied 2013.
4.2.7 Waterbeheerplan AGV 2010-2015
Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.
Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is, en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld.
4.2.8 Keur AGV 2011
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen.
4.3 Gemeente
4.3.1 Structuurvisie Hilversum 2030
Door de raad is op 15 mei 2013 een nieuwe structuurvisie vastgesteld, waarin het toekomstbeeld van de gemeente tot 2030 wordt geschetst. In deze structuurvisie zijn de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd.
De structuurvisie bevat de volgende ambities en doelstellingen voor 2030:
- 1. een goede woongemeente om in te leven met voldoende werkgelegenheid en (basis)voorzieningen;
- 2. behoud van omringende natuurgebieden;
- 3. Mediastad en vestigingsplaats voor creatieve bedrijvigheid;
- 4. centrumgemeente met accent op zorg;
- 5. hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de woonwijken staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, inclusief het dynamische gebied Zonnestraal en omgeving, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.
Het centrum en de werklocaties zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn voorts dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio.
In de Structuurvisie is ten aanzien van het vliegveld bepaald dat deze in 2030 zal zijn aangepast. Start- en landingsbanen zullen zijn verschoven, waardoor de ontwikkeling van Ter Sype (in de gemeente Wijdemeren) mogelijk is gemaakt. Bij herconfiguratie is geen sprake van verharding van de start- en landingsbanen. Ten opzichte van het peiljaar 2012 heeft het verschuiven van de start- en landingsbanen niet geleid tot een toename van geluidsoverlast. Een gedeelte van het vliegveld maakt onderdeel uit van een ecologische (verbindende) zone. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie.
4.3.2 Kenniscentrum Hilversum, Economische visie 2007-2020
De Economische visie 2007-2020 is een meerjarenvisie met een kader waaraan economische besluitvorming moet worden getoetst. De raad heeft deze visie 9 mei 2007 vastgesteld. Daarbij is gekozen voor de scenario's:
- 'Hilversum werkstad' om voldoende werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen te houden;
- 'focus' op bepaalde vormen van bedrijvigheid.
In de Economische visie zijn geen projecten genoemd die in het plangebied zijn gelegen. In onderhavig bestemmingsplan wordt de situatie zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan vastgelegd.
4.3.3 Uitwerkingsnotitie toerisme en recreatie, binnenpret en buitenkansen
Toerisme is een speerpunt van het economisch beleid. De kern van de visie is er daarom op gericht om ervoor te zorgen dat Hilversum samen met de regiogemeenten en het bedrijfsleven gebruik maken van deze kansen. De notitie is 9 januari 2008 vastgesteld door de raad. Het benutten ervan kan door aan te sluiten bij de unieke kwaliteiten die de stad Hilversum heeft op de gebieden van multimedia, zorg, cultuurhistorie, natuur en winkelen. Er zijn vooral kansen in het dagtoerisme, waaronder ook zakelijk dagtoerisme. De gemeente kiest bewust niet voor het ontwikkelen van nieuwe grootschalige attracties. De hoofdredenen hiervoor zijn het gebrek aan uitbreidingsruimte en de verkeersaantrekkende werking.
Voor de volgende kansen (speerpunten) is door de gemeente in samenwerking met het bedrijfsleven gekozen:
- het leggen van regionale en lokale verbindingen tussen attracties;
Door samenwerking tussen verschillende attracties in de regio Gooi en Vechtstreek (b.v. in de vorm van arrangementen) kan meerdaags toerisme worden bevorderd. Toeristische bestedingen nemen hierdoor toe. Hierbij hoort ook een voldoende en breed aanbod in overnachtingsmogelijkheden. Om het verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente Hilversum te verbreden, wil de gemeente onderzoeken of er in de gemeente ruimte is voor het vestigen van enkele kleinschalige, onderscheidende hotels in een ander marktsegment dan de nu veel voorkomende klasse (4 sterren). Ook zal de gemeente onderzoeken of er in de stad Bed & Breakfasts gevestigd kunnen worden.
- ontwikkeling en profilering van Mediastad Hilversum als attractieve (dag)bestemming;
Om in toeristisch-recreatief opzicht meer rendement uit de Mediasector te halen, is het essentieel dat de media zichtbaarder worden in Hilversum en dat er media-gerelateerde producten worden ontwikkeld. Ook op het Media Park zelf zal meer aandacht moeten zijn voor de zichtbaarheid van het centrum van Hilversum. Om de bezoekers op het Media Park zelf langer vast te kunnen houden wordt door de gemeente de ontwikkeling van een beperkt aantal aanvullende voorzieningen (in zijn totaliteit maximaal 7.500 m²) mogelijk gemaakt, zoals de ontwikkeling van een hotel, detailhandel, horeca en een businesscentrum. Daarnaast kan de link tussen media en binnenstad worden versterkt door samen met het reguliere bedrijfsleven actief acquisitie beleid te richten op innovatieve detailhandel- en horecaconcepten gericht op de multimediasector.
- het ontwikkelen van nieuwe product-markt-combinaties tussen zorg en toerisme in regionaal verband;
Door de schone lucht en groene ruimte kunnen patiënten beter herstellen. Zorg en toerisme zijn dus al decennia lang vervlochten met elkaar. De regio en de gemeente Hilversum hebben gekozen voor de verdere uitbouw van zowel de zorgsector als de toeristische sector.
- het versterken van de centrumpositie van de binnenstad voor de regio;
De Hilversumse binnenstad vervult binnen de regio een centrumpositie op het gebied van winkelen en uitgaan. Een groot deel van de regionale bestedingen op deze terreinen vindt plaats in de Hilversumse binnenstad. Het is voor de Hilversumse binnenstadondernemer van belang dat Hilversum deze positie behoudt en waar mogelijk uitbouwt.
- het beter bereiken van de internationale toerist die komt voor de jonge monumenten.
Hilversum staat nationaal en internationaal bekend als stad van jonge monumenten van architectuur en stedenbouw. In samenwerking met het bedrijfsleven wil de gemeente deze aantrekkelijke kant van Hilversum bij de (internationale) doelgroep meer over het voetlicht brengen.
In de visie wordt het toeristisch recreatief aanbod beschreven, met een onderverdeling in
- Verblijfsaccommodaties (hotels, bed and breakfasts, campings en bungalowparken),
- Musea en bezienswaardigheden
- Natuur en openluchtrecreatie
- Overig (leisure, evenementen, winkelaanbod).
Het vliegveld Hilversum is een openluchtrecreatieve voorziening die druk bezocht wordt. In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van het vliegveld vastgelegd.
4.3.4 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad met de Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
In paragraaf van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied.
Hoofdstuk 5 Implementatie
5.1 Planmethodiek
De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct bouwvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een ´directe bouwtitel´. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake hoeft te zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. In dit bestemmingsplan zijn de bestaande en te handhaven functies voorzien van een gedetailleerde eindbestemming.
5.2 Bestemmingsregeling
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
5.2.1 Toelichting op de verbeelding
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
5.2.2 Toelichting op de regels
De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van IenM, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
5.3 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
5.3.1 Preventief en repressief toezicht
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
5.3.2 De instrumenten
Een overtreder riskeert:
- a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
- b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplanregels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is;
- c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
5.3.3 Prioriteiten in de handhaving
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
5.3.4 Planinformatie
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
5.4 Economische Uitvoerbaarheid
Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (per 1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt dan mee met de procedure van het bestemmingsplan.
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij bouwvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
Kostenverhaal
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor het kostenverhaal inzichtelijk dient te worden gemaakt.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
5.5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De gemeente Hilversum streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Deze paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat nader in op de afweging van belangen van derden bij het opstellen van het bestemmingsplan en de onderliggende documenten, de resultaten van de zienswijzenprocedure en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro.
5.5.1 Overleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) hebben de overlegpartners, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid gekregen om hierop te reageren (van 10 september 2013 tot 27 september 2013). In het vastgestelde bestemmingsplan zijn de aanpassingen naar aanleiding van de reacties van de overlegpartners opgenomen. De reacties zijn opgenomen in de zienswijzen- en vooroverlegnota en van een reactie voorzien. De nota maakt als bijlage (Bijlage 4) onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.5.2 Zienswijzen
In het kader van de zienswijzenprocedure is het ontwerpbestemmingsplan Vliegveld Hilversum met de bijbehorende stukken vanaf 4 oktober 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd op het gemeentehuis en is het plan raadpleegbaar gemaakt via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze terinzagelegging is van tevoren aangekondigd in de Gooi- en Eembode en in de Staatscourant. Daarnaast is het voornemen digitaal gepubliceerd op de gemeentelijke website. Gedurende de periode van tervisielegging bestond voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. In de zienswijzen- en vooroverlegnota is de beantwoording van de zienswijzen opgenomen. Deze is als bijlage toegevoegd aan het vastgestelde bestemmingsplan (Bijlage 4, zie 5.5.1).