Godelindeweg 15
Bestemmingsplan - Gemeente Hilversum
Vastgesteld op 06-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Godelindeweg 15 met identificatienummer NL.IMRO.0402.05bpgodelinde15-va01 van de gemeente Hilversum.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig en architectonisch opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk inclusief bed en
breakfast, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij functioneel ondergeschikte bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.7 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bed en breakfast
bed & breakfast is een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur. De toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid mag niet als zelfstandige wooneenheid functioneren. Dit betekent dat realisatie van een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan. Daarnaast dient het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning te worden gehandhaafd. Tot slot is het maximaal aantal slaapplaatsen ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid vijf.
1.10 bestaand
- bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestonden of in uitvoering waren, en gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestond, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.23 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.24 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.26 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 hoofdgebouw
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.29 inwoning
bewoning door niet meer dan één huishouden van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden als hoofdbewoner in gebruik is genomen en die niet groter is dan 25% van de vloeroppervlakte van de woonruimte van die hoofdbewoner zonder inwoning (de beperking in vloeroppervlak geldt niet voor huisvesting in verband met mantelzorg);
1.30 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
1.31 meervoudige bewoning
bewoning door meer dan één huishouden, waaronder inwoning en/of huisvesting in verband met mantelzorg niet worden begrepen.
1.32 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.33 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.34 parkeervoorzieningen
elke, al dan niet overdekte, stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd
verkeer.
1.35 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het op de gevel aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.36 peil bestemmingsplan
het peil gerelateerd aan de omgeving, zoals opgenomen in begripsbepaling 1.35.
1.37 peil bouwkundig
het bouwkundig peil is de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.
1.38 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.39 wonen
het houden van verblijf, het huren en ook (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een zelfstandige woning of onzelfstandige woonruimte door niet meer dan één afzonderlijk huishouden.
1.40 woning twee-aaneen
een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen.
1.41 woning vrijstaand
een woning met een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.
1.42 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de onderkant van de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals liftopbouwen, schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 peil
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg, langzaamverkeersroute of voetpad grenst: de hoogte van die weg, langzaamverkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang. In alle andere gevallen en bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aangrenzende maaiveld.
2.10 verticale diepte van een gebouw
vanaf het peil tot aan het laagste punt van het gebouw.
2.11 horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de direct naar de weg gekeerde gevel.
2.12 toepassing van maten
- a. de in deze regels omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, koekoeken, balkons en overstekende daken, en dergelijke naar aard en omvang ondergeschikte bouwonderdelen;
- b. een koekoek mag maximaal 1,00 meter uit de gevel gebouwd worden. Gesitueerd aan de voorgevel mag de koekoek een maximale lengte van 60% van de voorgevel hebben.
2.13 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 4 Wonen - 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in twee-aaneen woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Wonen - 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie - Hoog
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie-Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.
6.3 ontheffing van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
- c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de ontheffing de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en het herstel van de cultuurhistorische, ruimtelijke en landschappelijke waarden en voor het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen.
7.2 Bouwregels
In aanvulling op het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen geldt dat:
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken:
- a. van het bepaalde in 7.2.1 onder a. teneinde een flauwere dakhelling dan 45 graden te realiseren;
- b. van het bepaalde in 7.2.1 onder c., d. en e. voor een bredere of kleinere afstand dan 1,00 meter tot de nok of hogere dakkapel of dakraam.
7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden op de in lid 7.1 bedoelde gronden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders.
- b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, zoals bedoeld in lid 7.4 sub a. uitsluitend, indien het slopen:
- 1. noodzakelijk is in verband met een onherroepelijke vergunning;
- 2. delen betreft van een gebouw die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door het slopen geen aantasting plaatsvindt van de karakteristieke hoofdvorm van het gebouw;
- 3. de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht niet in onevenredige mate aantast.
- c. Bij het voornemen tot het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4 sub a. vragen burgemeester en wethouders de monumentencommissie van de gemeente Hilversum om advies.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden de in artikel 7.1 bedoelde gronden bomen of andere opgaande houtgewassen te rooien zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders.
Uitzondering
- b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.5 sub a. is niet vereist voor bomen en ander opgaand houtgewas, waarvan de stam doorsnede 20 cm of meer mag bedragen.
Beoordelingscriteria
- c. Bij het voornemen tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.5 sub a. vragen burgemeester en wethouders de monumentencommissie van de gemeente Hilversum om advies.
- d. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 7.5 sub a. uitsluitend, indien:
- 1. deze werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met een onherroepelijke vergunning;
- 2. de beplanting door ziekte of anderszins ernstig is aangetast;
- 3. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden alsmede het groene karakter van bebouwing in het groen niet in onevenredige mate worden aangetast.
Artikel 8 Waarde - Natuur En Landschap
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en compensatie door middel van versterking van de natuurlijke- en landschappelijke waarden.
8.2 Bouwregels
De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en compensatie door middel van versterking van de natuurlijke- en landschappelijke waarden.
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 8.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken indien de ter plaatse aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
- b. Burgemeester en wethouders wijken af, zoals bedoeld in artikel 8.3 onder a., uitsluitend indien het bouwwerk:
- 1. noodzakelijk is in verband met de verwezenlijking van de ter plaatse aanwezige bestemming, en;
- 2. niet eerder dan nadat door de aanvrager een rapport is overlegt waarin de natuurwaarden van de gronden waarop gebouwd wordt naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden op de in artikel 8.1 bedoelde gronden (bestaande) gebouwen te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders.
- b. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, zoals bedoeld in lid 8.4 onder a. uitsluitend, indien het slopen:
- 1. noodzakelijk is in verband met een onherroepelijke vergunning waarvoor de gebouwen moeten worden gesloopt;
- 2. een rapport is overlegt waarin de natuurwaarden van de gebouwen die blijkens aanvraag worden gesloopt, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
- 3. Indien uit het in lid b onder 2, bedoelde rapport blijkt dat natuurwaarden van gronden door het verlenen van de vergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk:
- de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor natuurwaarden kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het compenseren van eventueel verlies aan natuurwaarden.
- c. Bij het voornemen tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8.4 sub a. vragen burgemeester en wethouders de monumentencommissie van de gemeente Hilversum om advies.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden de in artikel 8.1 bedoelde gronden bomen of andere opgaande houtgewassen te rooien zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders.
Uitzondering
- b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 8.1 sub a. is niet vereist voor bomen en ander opgaand houtgewas, waarvan de stam doorsnede 20 cm of meer mag bedragen.
Beoordelingscriteria
- c. Bij het voornemen tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.5 sub a. vragen burgemeester en wethouders de monumentencommissie van de gemeente Hilversum om advies.
- d. d. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 8.5 onder a. uitsluitend, indien:
- 1. deze werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met een onherroepelijke vergunning;
- 2. de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor verwerkelijking van de voor het gebied voorgestane natuurontwikkeling;
- 3. de beplanting door ziekte of anderszins ernstig is aangetast;
- 4. de natuurwaarden alsmede het groene karakter van bebouwing in het groen niet in onevenredige mate worden aangetast;
- 5. een rapport is overlegt waarin de natuurwaarden van de gebouwen die blijkens aanvraag worden gesloopt, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
- 6. Indien uit het in lid b onder 4, bedoelde rapport blijkt dat natuurwaarden van gronden door het verlenen van de vergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
- de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor natuurwaarden kunnen worden behouden, dan wel hersteld;
- de verplichting tot het compenseren van eventueel verlies aan natuurwaarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergeschikte bouwdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, glazenwasinstallatie en overstekende daken buiten beschouwing gelaten,
- b. Een koekoek mag maximaal 1,00 meter uit de gevel gebouwd worden; gesitueerd aan de voorgevel mag de koekoek een maximale lengte van 60% van de voorgevel hebben.
10.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.
10.3 Vervangende maat
Voor de maten (goothoogte, bouwhoogte, vierkante meter, kubieke meter) van bestaande gebouwen (waaronder begrepen herbouw of verbouw van deze gebouwen dan wel uitbreiding van het bestaande gebouw binnen het betreffende bouwvlak) zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp, voor zover deze ruimer zijn dan in deze regels is bepaald, geldt de bestaande maat als vervangende maat. Deze vervangende maat geldt niet als de bestaande gebouwen illegaal zijn gebouwd, dan wel niet in overeenstemming waren met het vorige bestemmingsplan. Deze regel geldt ook voor bestaande afstanden die op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp meer of minder waren voorgeschreven.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Hemelwaterinfiltratie
Bij nieuwbouw, renovatie en uitbreiding van verharding wordt in het belang van de hydrologische situatie ter plaatse voldoende ruimte gereserveerd voor het bergen en infiltreren van hemelwater binnen de (toekomstige) eigendomsgrenzen van het perceel.
11.2 Algemeen gebruik
11.3 Meervoudige bewoning
11.4 Parkeren
11.5 Landschappelijke inpassing
Het realiseren van gebouwen is alleen toegestaan, indien deze gebouwen landschappelijk worden ingepast en deze landschappelijke inpassing in stand gehouden wordt. De landschappelijke inpassing en beplanting dient plaats te vinden conform de landschappelijke inpassing die als bijlage 1 is gevoegd bij de regels.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, met dien verstande dat hoogtematen met niet meer dan 2,00 meter mogen worden overschreden;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, tot maximaal 2,00 meter, voor zover zulks van belang is voor een technisch of stedenbouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de totale hoeveelheid (volgens de betreffende regel) toegestane m² bruto vloeroppervlak gelijk blijft;
- c. de bouw van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen en abri's;
- d. de bouw van bouwwerken die ten behoeve van waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en verkeerssluizen, mits de inhoud niet groter is dan 60 m³, de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,50 meter;
- e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van straatmeubilair, kunstobjecten, informatievoorzieningen en/of reclame, mits de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,00 meter.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Godelindeweg 15'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel Godelindeweg 15 in het beschermd stadsgezicht 'Noordwestelijk Villagebied' in Hilversum staat een kantoorpand (figuur 1.1). Dit pand is nog slechts gedeeltelijk in gebruik. Het voornemen is om dit kantoorpand te slopen en op deze locatie drie nieuwe woningen te realiseren. De ontwikkeling bestaat uit de bouw van twee geschakelde villa's met drie bouwlagen en een vrijstaande villa van twee bouwlagen. Het ontwerp houdt rekening met de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing en de gemeentelijke randvoorwaarden.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (ondergrond: Luchtfoto Kadaster, 2017; bewerking Rho)
Op de locatie is het bestemmingsplan “Media Park” vigerend. Het perceel is als 'Kantoor' bestemd. De bouw van woningen is niet mogelijk binnen deze bestemming. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Doelstelling
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en bescherming van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan omvat derhalve een toetsingskader en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor alle betrokkenen.
1.3 Functie Van Het Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan regelt de bestemmingen en het gebruik van en de bouwmogelijkheden op de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels bestaan uit omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
1.4 Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat tevens de leeswijzer. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting.
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen
2.1 Begrenzing Plangebied
Aan de Godelindeweg 15 in Hilversum staat een kantoorpand. Dit pand is slechts gedeeltelijk in gebruik als zodanig en staat voor een deel leeg (figuur 2.1). Het pand is een voormalig 'koetshuis' en ligt op een groot perceel van circa 1.400 m2. Het plangebied ligt in het noordwestelijk deel van Hilversum aan de rand van de villawijk Trompenberg, ten westen van het Media Park.
Figuur 2.1 Impressie huidige situatie kantoorpand (bron: Google Streetview, 2018)
2.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Media Park' vigerend (figuur 2.2). Dit plan is 15-12-2010 onherroepelijk verklaard. Het betreffende perceel is bestemd als 'Kantoor'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor kantoren. De beoogde woningen zijn niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan. Ook passen de woningen niet binnen het vastgestelde bouwvlak. Hiervoor wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 2.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Media Park' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
3.1 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied ligt aan de rand van de wijk Trompenberg. Trompenberg is een ruim opgezette villawijk met veel ruimte voor groen. Ten noorden bevindt zich de tennisvereniging Hoogerheide (Hltc). Ten oosten van het plangebied ligt het Mediapark Hilversum. De Godelindeweg is onderdeel van de buitenring van Hilversum.
Figuur 3.1 Ligging plangebied en omgeving
Het gezicht van het Noordwestelijk Villagebied is heel gedifferentieerd doordat er zowel kleinschalige geleidelijk ontwikkelde villabuurten als ruime planmatig opgezette villaparken zijn. Desondanks kent het gebied een duidelijke ruimtelijke samenhang door de stedenbouwkundige structuur, het groene karakter en de harmonische aansluiting van de wijken en parken onderling. Daarbij vormt het Noordwestelijk Villagebied een geleidelijke overgang van het verstedelijkte centrum naar de bosgebieden Spanderswoud en Corversbos.
3.2 Verkeer
Gemotoriseerd verkeer
Ontsluiting vindt plaats via de Godelindeweg, een onderdeel van de ringstructuur van Hilversum. In oostelijke richting wordt via de Insulindelaan en de Mies Bouwman-boulevard de N524 bereikt. Via de N524 wordt het naastliggende dorp Bussum bereikt. Via de zuidoostelijke kant van de ringstructuur is tevens de A27 te bereiken.
Openbaar vervoer
Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. Op circa 880 meter loopafstand is het treinstation Hilversum Media Park gelegen. Op dit station halteren sprinters in de richting van Weesp, Hilversum, Amsterdam Centraal en Amersfoort Vathorst met een frequentie van 2 per uur.
Langzaam verkeer
Op de omliggende erftoegangswegen rond het plangebied heeft het fietsverkeer een vrijliggend fietspad. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers.
3.3 Groen, Blauw En Natuur
3.3.1 Groen
Het plangebied en omgeving hebben een groen en natuurrijk karakter. De tuin beslaat het grootste deel van het plangebied, met daarin veel groenstructuren zoals bomen, planten en gras.
Figuur 3.2 Huidige groenstructuur in de omgeving
3.3.2 Blauw
Algemeen
In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Het dakoppervlak bedraagt in de huidige situatie 203 m2.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit grof zand. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste waterstand meer dan 1,4 meter beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste waterstand meer dan 1,6 meter.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
3.3.3 Natuur
Het plangebied omvat uitsluitend eigen terrein, er is geen openbare ruimte in de vorm van groen aanwezig. Binnen het plangebied staan enkele bomen en struiken.
Het dichtstbijzijnde gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevindt zich op ongeveer circa 650 meter afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op een afstand van circa 3,3 km gelegen en betreft het gebied Oostelijke Vechtplassen.
3.4 Duurzaamheid En Leefbaarheid
3.4.1 Duurzaamheid
Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.
De huidige bebouwing op het plangebied bestaat uit een kantoorpand, gebouwd in 1900. Hier zijn geen duurzaamheidsmaatregelen getroffen.
3.4.2 Leefbaarheid
3.5 Cultuurhistorische Waarden
3.5.1 Historisch-geografische waarden
Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het betreft objecten in gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke zich één of meerdere monumenten bevinden. Als een gebied is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, dan dient dit in het bestemmingsplan opgenomen te zijn. Informatie over beschermde stads- en dorpsgezichten is te verkrijgen bij het ministerie, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Plangebied
In het plangebied bevinden zich geen waardevolle objecten, bouwkundige monumenten, dan wel waardevolle bouwwerken. Het plangebied ligt in het 'Noordwestelijk Villagebied'. Dit gebied is op 21 februari 2007 aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht heeft als doel 'de karakteristieke, met de historie samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij verdere ontwikkeling binnen het gebied'. Hierbij gaat het om restanten uit de periode tussen 1850 en 1950. Het ontwerp van het kantoorgebouw uit 1988 valt buiten deze periode.
Hier wordt in paragraaf 5.5.1 nader op ingegaan.
3.5.2 Archeologische waarden
In 1992 is het zogenoemde "Verdrag van Malta" door de Europese lidstaten (waaronder Nederland) aangenomen. Het Verdrag is gericht op bescherming en behoud van het archeologisch erfgoed in de lidstaten. Dit verdrag vormt de basis voor de omgang met archeologie in de Erfgoedwet. Deze wetgeving gaat over de bescherming van ons cultureel erfgoed.
De gemeente is bevoegd gezag en verantwoordelijk voor het opstellen van een zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Hierop staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. De kaart is in 2005 vervaardigd door het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit.
Plangebied
Volgens de archeologische verwachtingskaart is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend. In paragraaf 5.5.2 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden van het plangebied en het archeologisch onderzoek.
3.6 Bodem En Watersysteem
3.6.1 Bodem
De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is in een aparte paragraaf in het bestemmingsplan. In onderstaande paragraaf is ook het grondwatersysteem en daarin eventueel voorkomende verontreinigingen meegenomen.
Bodemopbouw en geohydrologische situatie
De gemeente Hilversum maakt deel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het watervoerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slibhoudende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied.
Volgens het verkennend bodemonderzoek (bijlage 5) bestaat de bodem tot een diepte van 4 m onder maaiveld uit zand (antropogeen of fijn). Hieronder is zandige klei aanwezig. Op de locatie zijn geen gedempte sloten of opgehoogde terreindelen aanwezig.
Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.
Grondwaterbeschermingsgebied
In Hilversum liggen grondwaterbeschermingsgebieden van een tweetal grondwaterwinningen voor drinkwatervoorziening; waterwinning Laren en waterwinning Loosdrecht. Om de waterwinningen te beschermen zijn zones met grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen. Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden wordt een drietal beschermingsniveaus onderscheiden. Vanaf de onttrekking worden de volgende beschermingsgebieden onderscheiden:
- 1. Waterwingebied;
- 2. Grondwaterbeschermingsgebied I, een groot aantal activiteiten, zoals benzinestations, afvalstort en lozingen, ontgrondingen, sport- en recreatievoorzieningen, parkeerterreinen en woonbebouwing worden geweerd;
- 3. Grondwaterbeschermingsgebied II, een beperkt aantal activiteiten, zoals benzinestations, boringen, afvalstort en lozingen worden geweerd.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied.
3.6.2 Watersysteem
Grondwater
De grondwaterstand is in het plangebied niet gekarteerd. Op basis van extrapolatie, in combinatie met de waarschijnlijke aanwezigheid van een haarpodzolgrond in de bodem, heeft het plangebied waarschijnlijk een grondwatertrap VIII. Dit wil zeggen, een gemiddelde hoge grondwaterstand van in ieder geval dieper dan 140 cm-mv.
Watersysteem
In nagenoeg de gehele bebouwde kom van Hilversum komt door de diepe grondwaterstanden en de zandige bodemopbouw van nature geen oppervlaktewater voor. De bodem bestaat voornamelijk uit goed doorlatende zandgronden. In extreem natte tijden met hoge grondwaterstanden wordt een ontwateringsdiepte van 1,0 m binnen nagenoeg de gehele bebouwde kom nog gehaald. Zo ook in dit plangebied.
Afwateringssysteem
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015 - 2020 is deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel mogelijk water worden afgevoerd naar de bodem.
Hemelwater kwaliteit
Om bodem- en grondwaterverontreiniging bij de infiltratiepunten op het eigen terrein te voorkomen is het belangrijk om geen onbehandeld koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) en andere uitlogende (bouw)materialen toe te passen op oppervlakken/straatmeubilair die in aanraking komen met het regenwater. Daarnaast dient er géén gebruik te worden gemaakt van (chemische) onkruidbestrijdingsmiddelen. De perceelseigenaar is verantwoordelijk voor de grondwaterkwaliteit onder het perceel en dus voor de kwaliteit van het infiltrerende hemelwater.
3.7 Kabels En Leidingen
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioleringssysteem en elektriciteitsnetwerk.
3.8 Veiligheid
3.8.1 Sociale veiligheid
Sociale veiligheid omvat de bescherming tegen elke vorm van criminaliteit en fysieke bedreiging/gevoelens van onveiligheid.
Plangebied
Het plangebied is niet toegankelijk voor derden en afgeschermd met hekwerken. Er worden diverse maatregelen genomen om criminaliteit tegen te gaan, zoals bijvoorbeeld beveiliging door middel van camera's. Het gevoel van sociale onveiligheid is daarom minimaal.
3.8.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen.
Gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt nabij een spoorlijn en een gasleiding, in paragraaf 5.8.2 wordt hier nader op ingegaan. Er liggen geen inrichtingen, zoals benoemd in het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Vuurwerkbesluit en de Circulaire opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik in of nabij het plangebied.
3.9 Beheer
Het plangebied is volledig in eigendom en beheer van de eigenaar van het kantoorgebouw. Het gebied is niet openbaar toegankelijk voor derden.
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)
Voor de periode tot 2040 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Gezien de beperkte schaal van de ontwikkeling en hoge abstractieniveau van de structuurvisie zijn er geen raakvlakken met de beoogde ontwikkeling. Op kleine schaal is de zorg voor een leefbare en veilige omgeving van toepassing. Hier wordt in hoofdstuk 5 nader op ingegaan.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding en nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (Natuur netwerk Nederland), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied.
Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk maken, de behoefte moet worden beschreven. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit 3 woningen. Dit aantal woningen wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State 201501297/1/R4) en hoeft dus ook niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Overigens is de bij de ontwikkeling wel sprake van duurzaam ruimtegebruik aangezien de woningen op een binnenstedelijke locatie komen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie NH2050 (2018)
Op 19 november 2018 is de Omgevingsvisie voor de provincie Noord-Holland vastgesteld. De hoofdambitie in de Omgevingsvisie is als volgt: “Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten we ons op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven”.
De provincie heeft vijf samenhangende bewegingen geschetst. Deze bewegingen laten zien hoe de provincie omgaat met opgaven die op onze samenleving afkomen en die ze willen faciliteren. Dat wordt gedaan door een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden mee te geven om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
- Dynamisch schiereiland: hier is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
- Metropool in ontwikkeling: hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.
- Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
- Nieuwe energie: in deze beweging gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
- Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.
De bewegingen verbinden deze economische kansen aan het versterken van de leefbaarheid, juist met het oog op duurzame economische groei. Bijvoorbeeld door de ontwikkeling van het metropolitane landschap nadrukkelijk onderdeel te maken van het gehele metropolitane systeem, inclusief de verstedelijking, alsook om de agrifoodsector te ondersteunen als partner om de biodiversiteit te vergroten.
Voor de beoogde ontwikkeling zijn een aantal randvoorwaarden die binnen deze bewegingen geschetst zijn van belang:
- Wonen en werken worden zoveel mogelijk binnenstedelijk gerealiseerd en geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten).
- Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meest actuele cijfers. Uitgangspunt bij dit principe is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk en –dorps plaatsvinden.
De beoogde ontwikkeling vindt plaats in het bestaand bebouwd gebied van Hilversum. Er worden drie nieuwe woningen toegevoegd in het bestaande villagebied. Dit sluit aan bij de visie van de provincie om in te zetten op verdichting. Deze nieuwe ontwikkeling vindt plaats in de kern Hilversum en sluit aan bij de functies en het karakter van de omgeving. De ontwikkeling is dus in overeenstemming met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie.
4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (geconsolideerde versie januari 2019)
In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend voor ruimtelijke ontwikkelingen. De PRV is één van de instrumenten waarmee de provincie uitwerking geeft aan haar ruimtelijk beleid. In de provinciale ruimtelijke verordening (PRV) is geregeld dat bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling de wettelijke toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt gevolgd zoals geformuleerd in het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.1.2. is geconcludeerd dat de ontwikkeling niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame ontwikkeling.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Hilversum 2030 (2015)
In 2015 is de Structuurvisie voor Hilversum vastgesteld waarin de visie in 2030 geschetst wordt. De speerpunten van de gemeente zijn:
- Goede woongemeente
- Groen buitengebied
- Mediastad & creatieve sector
- Centrumgemeente
- Stedenbouw en architectuur
Voor de beoogde ontwikkeling is vooral de speerpunt 'goede woongemeente' van belang. De visie van de gemeente is om in 2030 een gewilde en aantrekkelijke plaats om te wonen te zijn, waarbij voor elk wat wil is, van dorps en lommerrijk tot meer groen stedelijk en centrumstedelijk. Bij woningbouw ligt de nadruk op consumentgerichtheid, flexibiliteit, aanpasbaarheid en duurzaamheid. In 2030 zijn er tussen de 3.600 en 4.500 woningen toegevoegd, dit beteken teen toename van gemiddeld 200 tot 250 nieuwe woningen per jaar. Daarvan wordt een deel gevonden in het bestaand stedelijk gebied door inbreiding, herontwikkeling van leegstaande panden of vrijkomende locaties. Inpassing in bestaand stedelijk gebied gebeurt met respect voor de stedenbouwkundige kwaliteiten en bestaande woonmilieus.
Ook is er in Hilversum aandacht voor stedenbouw. Zo ligt in de beschermde stads- en dorpsgezichten de nadruk op de bescherming van de stedenbouwkundige structuren, de eenheid in het stedenbouwkundig beeld en de combinatie van gebouw en (openbare) ruimte. Het Noordwestelijk Villagebied heeft oorspronkelijke karakteristieken als vrijstaande, individueel vormgegeven villa's op grote, lommerrijke kavels langs gekromde wegen.
De beoogde ontwikkeling van drie villa's sluit aan bij de visie van de gemeente. De ontwikkeling ligt in het bestaand stedelijk gebied, en gaat uit van hergebruik van een vrijgekomen perceel, waar momenteel een leegstaand kantoorpand staat. Met de ontwikkeling kan voorzien worden in de woningbehoefte in de gemeente. Ook wordt met het ontwerp rekening gehouden met de stedenbouwkundige inpassing. De woningen zijn individueel vormgegeven villa's die met verschillende rooilijnen op de kavel staan. Ook wordt in het gebruik van materialen en daken aangesloten bij de villa's in de omgeving.
4.3.2 Woonvisie gemeente Hilversum 2016-2020
De woonvisie is door de gemeente Hilversum opgesteld met als doel om als input te dienen vanuit Hilversums perspectief voor de regionale woonvisie. In de begroting van 2016 is, in navolging van de opgave in de Structuurvisie Hilversum 2030, vastgelegd dat Hilversum zich inzet om jaarlijks 200 en vanaf 2018 250 extra woningen te realiseren. In het coalitieakkoord is verder afgesproken om 100 extra sociale huurwoningen te realiseren.
De totaal bekende plancapaciteit voor Hilversum bedraagt op dit moment ruim 3.000 woningen en is daarmee ten opzichte van de hierboven geformuleerde kwantitatieve opgave ruim voldoende. Hilversum kiest voor behoud en versterking van haar kwalitatief goede woonklimaat. Om die reden wil Hilversum de haar beschikbare plancapaciteit niet volledig benutten en ruimte houden om per locatie een afweging te kunnen maken voor kwaliteit in termen van dichtheden, kansen voor groen, openbare ruimte, duurzaamheid en (her)gebruik van erfgoed.
De ontwikkeling realiseert 3 ruime woning aan de rand van de bestaande villawijk en past hiermee binnen de omgeving. Door middel van een groene inrichting worden de kansen voor de herontwikkeling van deze locatie goed benut.
4.3.3 Groenbeleidsplan Hilversum 2030
Het groenbeleidsplan is opgesteld met als doel 'de verouderde Hilversumse groenbeleidsnota's te herzien tot een actuele nota die al het groenbeleid voor het gehele grondgebied van Hilversum op hoofdlijnen beschrijft'. In het plan is onder andere aandacht voor versterking van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het veiligstellen van de groenstructuur die het groene imago van Hilversum bepaalt, groen in bouwplannen, de aanpak van de stadranden, versterking van groen in het centrum, kleine groenplannen op buurtniveau en spelen in het groen.
Het groenbeleidsplan beschrijft een integraal, samenhangend en geactualiseerd beleid rond het thema groen voor de gehele gemeente. In dit plan wordt de visie op het groen van Hilversum beschreven aan de hand van vijf deelvisies en één totaalvisie:
- 1. Landschap en cultuurhistorie;
- 2. Ecologie en water;
- 3. Gebruik;
- 4. Beheer en eigendom;
- 5. Bomen;
- 6. Integrale visie op groen.
Het groen in en rondom Hilversum staat onder druk en de verwachting is dat deze druk de komende jaren verder zal toenemen. Bijvoorbeeld door de toenemende verstedelijkingsdruk, decentralisatie van groenbeleid en bezuinigingen. Dit maakt het noodzakelijk om actief groenbeleid te voeren. Hiertoe zijn vijf speerpunten geformuleerd:
- 1. Vastleggen groenbeleid en streefbeelden;
- 2. Behoud en versterking natuurgebieden in het buitengebied;
- 3. Verbeteren samenhang tussen stadsrand en buitengebied;
- 4. Inzetten op kwaliteit en beleving van groen in de stad;
- 5. Mensen betrekken bij groen en profileren Hilversum als groene stad.
Plangebied
Er vindt een geringe afname van het (privaat) groen plaats. Voor de ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. In paragraaf 5.3.1 wordt hier nader op ingegaan.
4.3.4 Visie noordwestelijk villagebied (2002)
Bij het opstellen van de visie is uitgegaan van de beschermingswaardigheid van het gebied, de kansen en risico's worden benoemd en aangegeven hoe veranderingen/ontwikkelingen kunnen voortbouwen op de karakteristieken van het gebied.
Plangebied
Voor het plangebied geldt dat de overgang van de villawijk naar het mediapark aandacht krijgt. Verbindingen en doorgaande lijnen dienen voor zover mogelijk te worden hersteld. Door de groene inrichting van het plangebied wordt een rustige overgang naar het mediapark gecreëerd.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Plan
5.1 Ruimtelijke Structuur
Het voornemen is om op het perceel 3 woningen te realiseren (figuur 5.1). Dit zullen twee geschakelde woningen zijn en één vrijstaande woning. De geschakelde woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap, de vrijstaande woning bestaat uit één bouwlaag met een kap.
Stedenbouwkundige inpassing
Het perceel is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht 'Noordwestelijk Villagebied'. De situering van de beoogde bebouwing past vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt bij het karakter van het villagebied. Gelet op de criteria vanuit het welstandsbeleid wordt een aantal ontwerpprincipes gevolgd. Zo wordt het parkachtige karakter van de villawijk versterkt door het bestaande groen te handhaven en geen harde scheidingen tussen de openbare weg en de woningen op te nemen. Ook is gelet op de afwisselende, gedifferentieerde situering van de gebouwen, dit is toegepast bij de afwisselende afstanden van de rooilijnen van de gebouwen. De situering en bouwhoogte sluiten aan bij de woningen in de omgeving. Door middel van de afstand, situering en bouwhoogte van het plan is geen sprake van aantasting van omliggende functies zoals woningen. Met de beoogde ontwikkeling wordt dus aangesloten op de stedenbouwkundige uitgangspunten uit het aangrenzende bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied'.
Figuur 5.1 Verkaveling beoogde situatie (bron: sumarchitecten)
De gebouwen worden ten opzichte van de huidige situatie, zoals beschreven in hoofdstuk 3, naar achteren geschoven en sluiten meer aan op de huidige rooilijnen van naastgelegen wijk.
5.2 Verkeer
Toetsingskader
Parkeernota Hilversum 2017: De parkeernormen van de gemeente Hilversum zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317). De parkeerkencijfers zijn genoemd in bijlage 1 van de parkeernota.
Parkeren
De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van het voorgenomen programma en wordt voorzien binnen het plangebied. Het parkeerterrein wordt via belendende percelen ontsloten (parkeerterrein Ceintuurbaan en Hoge Naarderweg nr. 199). Op basis van de parkeernormen genoemd in de Parkeernota Hilversum 2017 is de parkeerbehoefte bepaald.
Tabel 5.1 Parkeerbehoefte
Functie benaming norm | Hoeveelheid | Parkeerkencijfer | Parkeerbehoefte | |
Vrijstaande woning | Koop, vrijstaand | 1 woning | 2,2 per woning | 2,2 pp |
2-onder-een-kap | Koop, 2-onder-1-kap | 2 woningen | 2,1 per woning | 4,2 pp |
Totaal | 6,4 pp |
In totaal zijn er in de toekomstige situatie 7 parkeerplaatsen benodigd om te kunnen voorzien in de normatieve parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgevangen. De bereikbaarheid van de parkeerplaatsen via belendende percelen is gewaarborgd door de afgesloten akte van erfdienstbaarheid.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie op basis van de gemiddelde kengetallen van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317), hierbij zijn de kenmerken 'zeer stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De verkeersgeneratie is opgenomen in tabel 5.2.
Tabel 5.2 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal
Functie benaming CROW | Hoeveelheid | Mvt/hoeveelheid | Verkeersgeneratie | |
Losstaande woning | Koop, vrijstaand | 1 woning | 8,2 per woning | 8,2 mvt/etmaal |
2-onder-een-kap | Koop, twee-onder-een-kap | 2 woningen | 7,8 per woning | 15,6 mvt/etmaal |
Totaal | 23,8 mvt/etmaal |
De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling bedraagt circa 23,8 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste moment van de dag zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 2 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer. De parkeerbehoefte wordt voorzien binnen het plangebied. De verkeerstoename is zodanig minimaal dat deze niet tot problemen zal leiden in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
5.3 Groen, Blauw En Natuur
5.3.1 Groen
Voor de beoogde ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld, zie figuur 5.2. Hierbij is rekening gehouden met de huidige natuurwaarden van het plangebied. Om de waarden in het gebied te waarborgen wordt de dubbelbestemming 'Waarden - Natuur en landschap' overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 5.2 Inrichtingsplan
De gebouwen worden meer naar achteren geplaatst om aan te sluiten op de directe omgeving. Hierdoor ontstaat er een brede groene zone wat meer waarde geeft aan de straat en omgeving. Dit verhoogt de waarde van beleving. De huidige bomenlaan blijft behouden en wordt versterkt door de groene zone.
5.3.2 Blauw
Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig. In paragraaf 5.6.2 wordt nader ingegaan op de watersystemen en de eisen van het waterschap.
5.3.3 Natuur
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van ruimtelijke ontwikkelingen dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met de ruimtelijke onderbouwing mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De bouw van de woningen vindt plaats in een woonwijk buiten de ring van Hilversum (dichtbij het Media Park). Het dichtstbijzijnde gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevindt zich op ongeveer circa 650 meter afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op een afstand van circa 3,3 km gelegen en betreft het gebied Oostelijke Vechtplassen.
Gezien de ligging op korte afstand van een Natura 2000-gebied is een stikstofberekening uitgevoerd die is opgenomen in bijlage 1.
Zowel voor de gebruiksfase als voor de aanlegfase is geen depositiebijdrage zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar berekend. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Figuur 5.3 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebied (geel gebied)
Figuur 5.4 Ligging plangebied (rode cirkel) tov NNN-gebied
Soortenbescherming
Voor de beoogde ontwikkeling wordt het huidige kantoorpand gesloopt. In het kader van de Wet natuurbescherming is een quickscan ecologie uitgevoerd (bijlage 2). Uit deze quickscan wordt het volgende geconcludeerd ten aanzien van de verschillende beschermde soorten:
- Vleermuizen: In het plangebied ontbreken invliegopeningen in het pand. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden uitgesloten in het pand. Het gebied maakt geen deel uit van een lijnelement en wordt daardoor niet gebruikt als vaste vliegroute van vleermuizen. Als foerageergebied heeft het plangebied geen essentiële functie. In de boom tegen de Godelindeweg bevinden zich meerdere holtes die als paarverblijf dienst kunnen doen. Deze boom ligt langs een drukke weg, waardoor verstoring door verkeer vrijwel continu aan de orde is. De werkzaamheden zullen niet leiden tot dusdanige extra verstoring dat eventueel aanwezige vleermuizen hun paarverblijf zullen verlaten. Wel moet rekening worden gehouden met kunstmatige verlichting. Door overdag te werken wordt dit voorkomen. In de winterperiode zullen vleermuizen vanwege winterrust niet in de holtes zitten, waardoor wel gewerkt kan worden met kunstmatige verlichting. Deze boom blijft behouden voor de beoogde ontwikkeling. Met inachtneming van het bovenstaande is het uitgesloten dat de voorgenomen werkzaamheden negatieve effecten hebben op vaste rust- en/of verblijfplaatsen, vaste vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen.
- Grondgebonden zoogdieren: Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten zoogdieren aangetroffen. Deze worden gezien de verspreidingsgegevens en de ligging van het plangebied in stedelijk gebied ook niet verwacht in de toekomst. Voor eventueel aanwezige algemene zoogdieren geldt de zorgplicht.
- Vaatplanten: Geconcludeerd kan worden dat de aanwezige vaatplanten geen beschermde status hebben en ontwikkelingen niet in de weg staan.
- Vogels: Het plangebied heeft geen functie voor broedvogels waarvan het nest jaarrond beschermd is. In het gebied zijn geen (overblijfselen van) nesten aangetroffen. Huismussen zijn in het gebied niet gesignaleerd, noch doet het plangebied dienst als (essentiële) foerageerplaats of schuilplaats voor huismussen. Het is echter niet uit te sluiten dat algemene soorten in het plangebied gaan broeden, voor deze soorten geldt de algemene zorgplicht.
- Amfibieën en reptielen: Beschermde amfibieën en reptielen kunnen op basis van verspreidingsgegevens en biotoop worden uitgesloten. Vanwege de afwezigheid van de beschermde amfibieën en reptielen zijn nader onderzoek naar het voorkomen van en maatregelen met betrekking tot amfibieën en reptielen niet noodzakelijk.
- Overige beschermde soorten: Met beschermde ongewervelde diersoorten hoeft op grond van biotoop en verspreidingsgegevens geen rekening gehouden te worden.
Natuurinclusief bouwen
Uit het veldonderzoek zijn enkele aanbevelingen gekomen voor natuurinclusief bouwen:
- voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op >2,5 meter hoogte in nieuw te bouwen woningen. Eveneens kunnen vleermuisstenen worden ingemetseld.
- het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeveling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten.
- er kunnen nestpannen of neststenen worden aangebracht ten behoeve van huismussen en gierzwaluwen.
- voor huismussen blijken uit onderzoek zogenaamde mussenvides (onderste foto's) uitstekend te functioneren als nestplaats. Deze zijn gemakkelijk en relatief goedkoop in te bouwen in nieuwe woningen.
- Verstedelijking draagt bij aan het verlies van biodiversiteit, maar de bouw biedt ook kansen. Voor sommige dieren zijn onze steden en dorpen zelfs het belangrijkste leefgebied. Daar kan iedereen een steentje aan bijdragen. Met de Checklist Groen Bouwen kan iedere bouwonderneming, architect of projectontwikkelaar zijn projecten en ontwerpen natuurvriendelijker maken.
In de aanvraag voor de bouwvergunning worden de toe te passen maatregelen met betrekking tot natuurinclusief bouwen nader uitgewerkt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot nadelige gevolgen op beschermde natuurgebieden. Bovendien heeft de beoogde ontwikkeling ook geen effecten op foerageergebieden, rust- of paarplaatsen van beschermde soorten.
5.4 Duurzaamheid En Leefbaarheid
5.4.1 Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk vertrekpunt bij de ontwikkeling. De gebouwen worden geïsoleerd zodat deze voldoen aan de standaarden die momenteel geëist worden aan nieuwbouwwoningen. Concreet betekent dit dat gevels een isolatiewaarde van 4,5 RC krijgen en het dak een isolatiewaarde van 6 RC. De woningen worden gasloos. De bouw zal verder geschieden met duurzame materialen.
5.4.2 Leefbaarheid
5.5 Cultuurhistorische Waarden
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
- Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
- De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.
5.5.1 Historisch-geografische waarden
De locatie is beschermd stads- of dorpsgezicht. Het is als zodanig aangewezen en heeft in het vigerende bestemmingsplan een dubbelbestemming. De regeling is gericht op het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Bij de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Meer informatie over de stedenbouwkundige inpassing van de beoogde ontwikkeling is te vinden in hoofdstuk 3. De beoogde ontwikkeling is door de Commissie voor welstand en monumenten beoordeeld en goedgekeurd.
5.5.2 Archeologische waarden
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is in het bestemmingsplan 'Media Park' een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 40 centimeter en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan. Derhalve is voor de beoogde ontwikkeling nader onderzoek naar archeologie noodzakelijk. Daarom is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Daaruit wordt het volgende geconcludeerd.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op een stuwwal. In het grofzandige sediment met grind is van nature een podzolbodem ontstaan waarvan de humeuze lagen (A en B horizonten) een dikte van 50 tot 100 cm kunnen bereiken. Uit de historische gegevens blijkt dat het plangebied lange tijd gebruikt is als akkerland en daarom is het mogelijk dat de natuurlijke podzolbodem nog bedekt is door een opgebracht plaggendek. Onderzoeken in de omgeving tonen aan dat ook dit plaggendek een dikte kan bereiken van ongeveer 50 cm. Op basis van de ligging op de stuwwal en de mogelijke aanwezigheid van een podzolbodem en/of een plaggendek heeft het plangebied een hoge verwachting op archeologische waarden uit het Midden-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Deze waarden kunnen voorkomen vanaf de onderzijde van het eventuele plaggendek in de top van de stuwwalafzettingen. Eventuele grondsporen zullen zichtbaar worden onder de humeuze lagen en dus vanaf een diepte van 0,5 tot 1,5 m -mv. De archeologische resten die in de bodem kunnen voorkomen, kunnen bestaan uit spreidingen van bewerkt vuursteen (zeker als het gaat om resten uit het Paleolithicum of het Mesolithicum), resten van (verbrand) bot, aardewerk, glas, metaal en dergelijke, maar ook uit grondsporen van paalkuilen, waterputten, greppels en dergelijke.
Door het gebruik als bouwland in met name de 18e en 19e eeuw is waarschijnlijk een plaggendek ontstaan, maar is de bodem ook regelmatig geploegd. Door dit ploegen kan de bovengrond van de stuwwalafzettingen en de podzolbodem zijn omgewerkt. Ook bij de bouw van het huidige kantoor in het plangebied, tussen 1900 en 1955, zal de bodem plaatselijk zijn vergraven en kunnen archeologische waarden zijn verstoord. Datzelfde kan ook hebben plaatsgevonden bij de aanleg van de parkeerplaatsen die momenteel voorkomen in het plangebied. De diepte van deze verstoringen is echter op basis van het bureauonderzoek niet te bepalen.
De verwachtingen van het bureauonderzoek zijn tijdens het veldonderzoek wel bevestigd maar uit het veldonderzoek blijkt ook dat de bodem in het plangebied sterk vergraven en verstoord is. Intacte archeologische resten worden verwacht in de top van de stuwwalafzettingen, in of onder de holtpodzolbodems of direct onder de esdekken. Uit de resultaten blijkt dat in het plangebied zowel de esdekken, de podzolbodems en de top van de stuwwalafzettingen verstoord zijn door vergravingen. Het is dus aannemelijk dat ook alle eventueel aanwezige archeologische resten in het plangebied verstoord zijn geraakt. Bij onderzoeken in de omgeving zijn podzolbodems en esdekken aangetroffen maar werd aan de bodem een lage archeologische verwachting toebedeeld en geen aanvullend onderzoek geadviseerd. Van deze podzolbodems en esdekken zijn hier alleen resten aangetroffen waardoor kan worden aangenomen dat dit plangebied een lage archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van intacte archeologische resten uit de periode Midden-Paleolithicum tot aan de Nieuwe Tijd. Het advies is daarom om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven.
In het noordoostelijke deel van het plangebied is een verhoging waargenomen. Rondom deze verhoging zijn zwerfkeien aanwezig. Vanuit de gemeente is de wens om deze zwerfkeien te beschermen. Ter plaatse van deze zwerfkeien wordt een aparte archeologische regeling toegevoegd.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Door het vrijgegeven terrein wordt de huidige dubbelbestemming 'Archeologie - Hoog' niet opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan (met uitzondering ter plaatse van de aanwezige zwerfkeien).
5.6 Bodem En Watersysteem
5.6.1 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied hebben de gronden de bestemming Kantoor. Om de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast is in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen bodemonderzoek noodzakelijk indien geen recent onderzoek beschikbaar is. Door IDDS is een milieuhygiënisch vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
- In de grond zijn zintuigelijk geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen.
- Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte
- Materialen waargenomen.
- De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium en kwik.
- De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kobalt en nikkel.
- Het grondwater is niet onderzocht.
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet Bodembescherming, niet noodzakelijk is. Belemmeringen voor het opstellen van het bestemmingsplan worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
5.6.2 Water
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk voornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
• Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
• Nationaal Waterplan (NW)
• Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
• Waterwet
Provinciaal
• Provinciaal Waterplan
• Provinciale Structuurvisie
• Omgevingsverordening
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkeling. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:
- Samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;'
- Een klimaatbestendig en daarmee waterrobuust gebied;
- Steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
- Een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
- Water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
- Gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
- Gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
- Vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit voor burgers en bedrijven;
- Afstemming over alle watertaken per stroomgebied (i.c. Rijn-West);
- Behoud van de zelfstandige bevoegdheid.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht schrijft in de Keur dat het verboden is zonder vergunning in stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1.000 m2 aan verhard oppervlak aan te brengen en in overige gebied meer dan 5000 m2. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van drie woningen op een perceel met een grootte van circa 1.400 m2. Het dakoppervlak van de drie woningen bedraagt circa 262 m2, het verhard oppervlak van de parkeerplaatsen bedraagt maximaal 175 m2. Omdat in de huidige situatie het dakoppervlak 203 m2 bedraagt, is de toename minimaal. Het buitenterrein is in de huidige situatie deels verhard, het buitenterrein zal in de toekomstige situatie gaan dienen als tuin voor de woningen. Naar verwachting zal de toename van het verhard oppervlak dan ook ruim onder de grenswaarde blijven. Omdat de toename van het verhard oppervlak minder is dan 1.000 m2, wordt voldaan aan de genoemde regel.
Hiernaast is geborgd dat de tuinen, middels de bestemming 'Tuin' en 'Waarde - Natuur en landschap' groen blijven.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
• hemelwater vasthouden voor benutting,
• (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
• afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
• afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Hemelwater
Het hemelwater dat op het perceel valt moet lokaal worden opgevangen, Dit water kan infiltreren in de bodem en (deels) gebruikt worden voor het besproeien van de tuin of andere doeleinden (hergebruiken). Voor een bui die eens in de 100 jaar voor kan komen moet voldoende opslagcapaciteit worden aangelegd. De grootte van deze bui neemt in de toekomst toe. In 2018 bedraagt zo'n bui 60 mm in een uur en in 2085 zal dat 80 mm in een uur zijn. Opslag van hemelwater kan door de regenpijp aan te sluiten op ondergrondse voorzieningen (infiltratiebakken of verticale infiltratieputten). Vanuit de voorziening infiltreert het water in de bodem. Ook kan (een deel van) de opslag bovengronds worden aangelegd door een deel van het perceel lager aan te leggen of een vijver aan te leggen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.7 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- 3. defensiebrandstoffen;
- 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.8 Veiligheid
5.8.1 Sociale veiligheid
Het plangebied bevindt zich in een sociaal veilige wijk. Er is voldoende sociale controle waardoor er weinig kans is op het ontstaan van conflictsituaties.
5.8.2 Externe veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicorelevante inrichtingen
Uit de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op circa 590 meter ten westen van het plangebied is een spoorlijn aanwezig. De spoorlijn betreft een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, het plangebied is buiten dit gebied gelegen. De spoorlijn heeft geen PR 10-6 contour. Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van het groepsrisico van het spoor (>4000 meter). Doordat het plangebied op meer dan 200 meter ligt van de transportroute hoeven volgens het Bevt ter plaatse van het plangebied geen ruimtelijke beperkingen te worden gesteld. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Op circa 1,7 km ten westen van het plangebied is een aardgasleiding van de Gasunie gelegen (W-533-12). Deze buisleiding heeft geen PR 10-6. Deze leiding heeft een invloedsgebied van 70 meter. Het plangebied is geheel buiten de invloedsgebied van deze aardgasleiding gelegen.
Verder worden nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het water of weg.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Voor de verantwoording zal aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswater-voorzieningen voldoende geborgd zijn.
Het plangebied wordt ontsloten via de Godelindeweg. Via deze weg kan van de bron af worden gevlucht en is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van drie woningen. De aanwezige personen ter plaatse van de woningen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Gelet op de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en ruime afstand tot het spoor neemt het groepsrisico niet toe. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Ter plaatse van de woningen zullen de aanwezigen over het algemeen zelfredzaam zijn. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied.
5.9 Beheer
Het plangebied is volledig in eigendom en beheer van de eigenaren van de woningen. Het gebied is niet openbaar toegankelijk voor derden.
Hoofdstuk 6 Implementatie
In dit hoofdstuk komt de juridische planbeschrijving aan bod. Alvorens per bestemming in te gaan op de opgenomen regelingen en bepalingen wordt de algemene wijze van bestemmen beschreven.
6.1 Planmethodiek
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Voor de bestemmingsregeling in het plangebied is aangesloten op Kapstok Bestemmingsplan (2016) van de gemeente Hilversum.
Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, 1 oktober 2010). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan gaat uit van de bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en de Werkafspraak SVBP begrippen versus Wabo. Aangezien bestemmingsplannen hieraan moeten voldoen, zullen bestemmingsplannen voortaan kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
6.2 Bestemmingsregeling
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
6.2.1 Toelichting op de verbeelding
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
6.2.2 Toelichting op de regels
De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van Geonovum. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
6.3 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, etc., die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
6.3.1 Preventief en repressief toezicht
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
6.3.2 De instrumenten
Een overtreder riskeert:
- a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
- b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplan-regels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is verzwaard;
- c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
6.3.3 Prioriteiten in de handhaving
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
6.3.4 Planinformatie
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
6.4 Economische Uitvoerbaarheid
Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt mee met de procedure van het bestemmingsplan.
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
6.5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.5.1 Burgerparticipatie
Er is contact geweest met de direct omwonende van het plangebied. Uit dit overleg is naar voren gekomen dat het bouwvlak van één woning verschoven moest worden. Verder zijn er geen bijzonderheden gekomen met betrekking tot het bestemmingsplan.
6.5.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zijn gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd in het gemeentehuis van Hilversum en digitaal raadpleegbaar geweest. Gedurende deze periode was het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. In deze periode zijn twee reacties binnen gekomen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen, zie bijlage 6.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 1 Memo Stikstofberekening
Bijlage 1 Memo stikstofberekening
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Quickscan flora en fauna
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek