KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 5 Gemengd - 1
Artikel 6 Gemengd - 2
Artikel 7 Gemengd - 3
Artikel 8 Gemengd - 4
Artikel 9 Gemengd - 5
Artikel 10 Groen
Artikel 11 Horeca
Artikel 12 Kantoor
Artikel 13 Natuur - Bos- En Heidegebied
Artikel 14 Maatschappelijk
Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 16 Tuin
Artikel 17 Verkeer
Artikel 18 Water
Artikel 19 Wonen - 1
Artikel 20 Wonen - 2
Artikel 21 Wonen - 3
Artikel 22 Wonen - 4
Artikel 23 Leiding - Gas
Artikel 24 Leiding - Water
Artikel 25 Waarde - Archeologie - Na 1850 Bebouwd Gebied - Hoog-middelhoog
Artikel 26 Waarde - Archeologie - Na 1850 Bebouwd Gebied - Laag
Artikel 27 Waarde - Archeologie - Na 1850 Bebouwd Gebied - Zeer Laag
Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 29 Waarde - Natuur En Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Artikel 31 Algemene Bouwregels
Artikel 32 Algemene Gebruiksregels
Artikel 33 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 34 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 35 Overgangsrecht
Artikel 36 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doelstelling
1.3 Functie Van Het Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
3.3 Verkeer
3.4 Groen, Blauw En Natuur
3.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid
3.6 Cultuurhistorische Waarden
3.7 Bodem En Watersysteem
3.8 Kabels En Leidingen
3.9 Externe Veiligheid
3.10 Vliegveld
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Regio
4.4 Gemeente
Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Plan
5.1 Ruimtelijke Structuur
5.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
5.3 Verkeer
5.4 Groen, Blauw En Natuur
5.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid
5.6 Cultuurhistorische Waarden
5.7 Bodem En Watersysteem
5.8 Doorlopen Procedures
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Planmethodiek
6.2 Bestemmingsregeling
6.3 Handhaving
6.4 Economische Uitvoerbaarheid
6.5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Externe Veiligheid
Bijlage 2 Externe Veiligheid Verantwoording
Bijlage 3 Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Geluid
Bijlage 5 Zienswijzennota
Bijlage 6 Wijzigingennota

Bosdrift

Bestemmingsplan - Gemeente Hilversum

Vastgesteld op 15-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bosdrift 2013' van de gemeente Hilversum;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk inclusief bed & breakfast, dat door zijn beperkte omvang in een woning en in voorkomende gevallen daarbij functioneel ondergeschikte bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van ofwel een bouwperceel ofwel een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bed & breakfast:

Bed & breakfast is een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur. De toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid mag niet als zelfstandige wooneenheid functioneren. Dit betekent dat realisatie van een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan. Daarnaast dient het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning te worden gehandhaafd. Tot slot is het maximaal aantal slaapplaatsen ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid vijf.

1.12 bedrijf:

een onderneming of instelling gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;

1.13 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.14 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 beschermd monument:

beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder c, van die wet;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.22 bouwmassa:

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.27 creatieve onderneming:

zie lid 1.50 onderneming in de creatieve industrie:;

1.28 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de ontstaansgeschiedenis en het gebruik van de gronden in de loop der tijd, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- en wegenpatroon dan wel de architectuur;

1.29 detailhandel:

een onderneming of instelling gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

1.30 dienstverlening:

een onderneming of instelling gericht op het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel, reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen, maar met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.32 functioneel ondergeschikt:

gebruik dat in planologisch opzicht ondergeschikt en ondersteunend is aan het gebruik van het hoofdgebouw;

1.33 garagebox:

een ruimte die uitsluitend bedoeld is voor de stalling van auto’s of andere vervoermiddelen;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie of een bed & breakfast;

1.37 hotel:

een horecaonderneming, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse;

1.38 huishouden:

een persoon die alleen woont en alleen in het dagelijks onderhoud voorziet hetzij meerdere personen die samen in een woonruimte wonen en samen in hun dagelijks onderhoud voorzien;

1.39 kamerbewoning:

het gebruik van een woning voor onzelfstandige woonruimte;

1.40 kantoor:

een onderneming die bedrijfsmatig diensten verleent of een instelling, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congressen, vergaderaccommodatie;

1.41 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling;

1.42 koekoek:

een uit keerwanden bestaand deel van een bouwwerk ter plaatse van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;

1.43 kwetsbaar object:

object zoals bedoel in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.44 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.45 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.46 maatschappelijke activiteiten:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen: gezondheidszorg en/of, zorg- en welzijn en/of, jeugd/kinderopvang en/of, onderwijs en/of, religie en/of, bibliotheken en/of, openbare dienstverlening en/of, verenigingsleven;

1.47 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.48 omzetting:

een zelfstandige woning wordt omgezet ten behoeve van meerdere onzelfstandige woningen (kamerverhuur);

1.49 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.50 onderneming in de creatieve industrie:

een onderneming of instelling die gericht is op het voortbrengen en exploiteren van kunstzinnigheid, creativiteit en intellectueel eigendom via goederen, diensten of activiteiten, zoals media en entertainment, creatieve zakelijke dienstverlening en kunsten;

1.51 onzelfstandige woning:

woning die niet voldoet aan het gestelde onder lid 1.69;

1.52 postcodegebied:

verzameling adressen met een postcode met dezelfde letter- en cijfercombinatie;

1.53 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.54 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;

1.55 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.56 verbeelding:

de gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

1.57 verbouwen zelfstandige woonruimten:

verbouwen van bestaande panden tot één of meer zelfstandige woonruimten;

1.58 verkoopvloeroppervlakte:

de voor publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.59 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.60 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.61 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.62 voorgevelrooilijn:

voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

1.63 winkelvloeroppervlak:

winkelvloeroppervlak is het voor de consument toegankelijk deel van het winkelpand, dus exclusief magazijn, sociale ruimten, e.d.;

1.64 woning aaneengebouwd:

een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.65 woning gestapeld:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen, indien de bestemming dat toelaat, met één of meer andere functies;

1.66 woning twee-aaneen:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;

1.67 woning vrijstaand:

een woning met een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.68 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.69 zelfstandige woning:

woonruimte die door één huishouden wordt bewoond zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals keuken, douche en toilet, buiten de woonruimte en beschikt over een eigen afsluitbare toegang, al dan niet bereikbaar via een gemeenschappelijk trappenhuis of galerij.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de zijgevels en/of de harten van zijdelingse gemeenschappelijke scheidsmuren;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten, glazenwasinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 peil:

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg, langzaamverkeersroute of voetpad grenst: de hoogte van die weg, langzaamverkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang. In alle andere gevallen en bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aangrenzende maaiveld;

2.8 verticale diepte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan het laagste punt van het gebouw;

2.9 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de direct naar de weg gekeerde gevel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat vanBedrijfsactiviteiten;
  2. b. bedrijven behorende tot maximaal categorie 3.1 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  3. c. bedrijven behorende tot maximaal categorie 3.2 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';

en tevens voor:

  1. d. uitsluitend verkooppunten voor motorbrandstoffen, met uitzondering van LPG, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  2. e. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. f. bovenwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bovenwoning';
  4. g. ondernemingen in de creatieve industrie;
  5. h. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is tevens wonen toegestaan;

met de daarbij behorende voorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. i. de volgende bedrijfsactiviteiten zijn uitgesloten:
    1. 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    2. 2. risicovolle inrichtingen;
    3. 3. detailhandel;
    4. 4. horecabedrijven;
    5. 5. zelfstandige kantoren;
    6. 6. handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven, tenzij deze met de 'aanduiding specifieke vorm van bedrijf - motorvoertuigbedrijf' is aangegeven.

3.2 Bouwregels

Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 ten behoeve van de bouw van een hoofdgebouw tot een maximale diepte van 12,50 meter, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van het deel waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  2. b. het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het openbaar nut;

met de daarbij behorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 1' de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming Wonen - 1, Wonen - 3 en/of Wonen - 4 als bedoeld in artikel 19, 21 en 22 van deze regels, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwgrenzen mogen worden gewijzigd, indien dit in verband met de herstructurering van de wijziging betrokken gronden noodzakelijk is;
  2. b. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag maximaal 9 meter bedragen;
  3. c. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvind van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5 Gemengd - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren, al dan niet met een baliefunctie;
  2. b. detailhandel;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. horeca behorende tot ten hoogste categorie A en B van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';
  5. e. wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit op de verdieping;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'religie': tevens een kerk;

en tevens voor:

  1. g. ondernemingen in de creatieve industrie;

met de daarbij behorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 6 Gemengd - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren, al dan niet met baliefunctie;
  2. b. detailhandel;
  3. c. horeca behorende tot ten hoogste categorie A en B van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';

en tevens voor:

  1. d. wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit op de verdieping;
  2. e. ondernemingen in de creatieve industrie;

met de daarbij behorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

6.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 en de volgende functies toestaan:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat vanBedrijfsactiviteiten,

mits geen afbreuk wordt gedaan aan het functioneren als winkelcentrum ter plaatse van deze bestemming.

Artikel 7 Gemengd - 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. horeca behorende tot ten hoogste categorie A en B van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';
  4. d. bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat vanBedrijfsactiviteiten;
  5. e. wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is wonen op de begane grond niet toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' is geen detailhandel toegestaan;
  8. h. ondernemingen in de creatieve industrie;

met de daarbij behorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de in artikel 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder b voor een oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van maximaal 100% indien de diepte achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw gelegen perceelsgedeelte minder dan 4 meter bedraagt.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder e voor het gebruik van de verdieping(en) tot maximaal 50% ten behoeve van de op de begane grond gevestigde functie.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding'wro - zone - wijzigingsgebied 1' en de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 2' de bestemming 'Gemengd - 3' te wijzigen in de bestemming Wonen - 1, Wonen - 3 en/of Wonen - 4 als bedoeld in artikel 19, 21 en 22 van deze regels, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwgrenzen mogen worden gewijzigd, indien dit in verband met de herstructurering van de wijziging betrokken gronden noodzakelijk is;
  2. b. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag maximaal 9 meter bedragen;
  3. c. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvind van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 8 Gemengd - 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen inzake gezondheidszorg;
  2. b. (zorg)woningen al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
  3. c. kinderopvang;
  4. d. aan gezondheidszorg en (zorg)woningen gerelateerde dienstverlening;
  5. e. horeca behorende tot ten hoogste categorie A en B van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten en zalenexploitatie' (in ten hoogste 1 pand);
  6. f. ondergrondse parkeervoorzieningen (garage);
  7. g. speelplaats;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'terras' zijn de gronden tevens bestemd voor een terras ten behoeve van de horeca, zoal bedoeld onder f.


met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder in ieder geval:

  1. i. erven;
  2. j. groen en water;
  3. k. een inrit ten behoeve van de ondergrondse parkeergarage;
  4. l. nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

8.3 Specifieke gebruiksregels

Gebruik van ruimten in de woning ten behoeve van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige
activiteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden dat:

  1. a. het vloeroppervlak in gebruik voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten niet meer dan 33% van het vloeroppervlak van de woning bedraagt met een maximum van 50 m²;
  2. b. het gebruik geen onevenredig nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. c. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van functionele ondergeschikte horeca en niet zelfstandige detailhandel;
  4. d. het beroep of de activiteit door de bewoner(s) wordt uitgeoefend; er is niet meer dan 1 fte in dienstverband extra toegestaan.

Artikel 9 Gemengd - 5

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 5 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dienstverlening;
  2. b. wonen op de verdieping al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  3. c. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  4. d. een bouwbedrijf met showroom zonder werkplaats, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf';
  5. e. sportschool, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sportschool';
  6. f. groothandel, ter plaatse van de aanduiding 'groothandel';
  7. g. kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  8. h. schoenmaker, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - schoenmaker';
  9. i. medische voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - medisch';


met de daarbij behorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 ten behoeve van de bouw van een hoofdgebouw tot een maximale diepte van 12,50 meter, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van het deel waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  2. b. het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast.

9.4 Specifieke gebruiksregels

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 9.1 voor het toestaan van een onderneming in de creatieve industrie;
  2. b. het bepaalde in lid 9.4.1 voor het gebruik van de verdieping(en) tot maximaal 50% ten behoeve van de op de begane grond gevestigde functie.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. waterpartijen, met onder andere een waterhuishoudkundige functie;
  5. e. verhardingen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op de in artikel 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 11 Horeca

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca behorende tot ten hoogste categorie A en B van de in de bijlage bij deze regels opgenomen 'Staat van Horeca-activiteiten';

en tevens voor:

  1. b. wonen op de verdieping al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

met de daarbij behorende voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op de in artikel 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1 ten behoeve van:

  1. a. de bouw van een hoofdgebouw tot een maximale diepte van 12,50 meter, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van het deel waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
    2. 2. het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Kantoor

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;

en tevens voor:

  1. b. ondernemingen in de creatieve industrie;

met de daarbij behorende voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.1 ten behoeve van de bouw van een hoofdgebouw tot een maximale diepte van 12,50 meter, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van het deel waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  2. b. het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 13 Natuur - Bos- En Heidegebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Bos- en Heidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  2. b. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde landschappelijke- en natuurwaarden, alsmede cultuurhistorische waarden;
  3. c. tuin, ter plaatse van de aanduiding 'tuin';

en tevens voor:

  1. d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. e. picknickplaatsen;
  3. f. agrarisch medegebruik ten behoeve van natuurbeheer;

met de daarbij behorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op de in artikel 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

13.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  1. a. het vergraven van de gronden;
  2. b. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke activiteiten;

met de daarbij behorende voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Op de in artikel 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.1 ten behoeve van de bouw van een hoofdgebouw tot een maximale diepte van 12,50 meter, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van het deel waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  2. b. het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een begraafplaats;
  2. b. een aula;

en tevens voor:

  1. c. ondergeschikte horeca;

met de daarbij behorende voorzieningen.

15.2 Bouwregels

Op de in artikel 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 16 Tuin

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. parkeervoorzieningen;

en tevens voor:

  1. c. waterberging, ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';

met de daarbij behorende voorzieningen.

16.2 Bouwregels

Op de in artikel 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (weg)verkeer;

en tevens voor:

  1. b. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  2. c. een inrit voor een ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - inrit ondergrondse parkeergarage';

met de daarbij behorende voorzieningen.

17.2 Bouwregels

Op de in artikel 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

17.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 1', de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 2' en de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 4' de bestemming 'Verkeer' te wijzigen in bestemming Wonen - 1, Wonen - 3 en/of Wonen - 4 als bedoeld in artikel 19, 21 en 22 van deze regels, met dien verstande dat: :

  1. a. de bouwgrenzen mogen worden gewijzigd, indien dit in verband met de herstructurering van de wijziging betrokken gronden noodzakelijk is;
  2. b. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag maximaal 9 meter bedragen;
  3. c. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvind van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water, al dan niet met waterhuishoudkundige en bluswaterfunctie;
  2. b. waterberging en waterafvoer;

met de daarbij behorende voorzieningen.

18.2 Bouwregels

Op de in artikel 18.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 19 Wonen - 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in aaneengebouwde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  2. b. een auto- en motorrijschool, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';

en tevens voor:

  1. c. een onderdoorgang, ter plaaste van de aanduiding 'onderdoorgang';
  2. d. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  3. e. een seksinrichting, ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting';

met de daarbij behorende voorzieningen.

19.2 Bouwregels

Op de in artikel 19.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

19.3 Specifieke gebruiksregels

19.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 20 Wonen - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

en tevens voor:

  1. b. een onderdoorgang, ter plaaste van de aanduiding 'onderdoorgang';

met de daarbij behorende voorzieningen.

20.2 Bouwregels

Op de in artikel 20.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

20.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 21 Wonen - 3

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in twee-aaneen woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  2. b. kantoor op de begane grond ten behoeve van het naastgelegen bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

met de daarbij behorende voorzieningen.

21.2 Bouwregels

Op de in artikel 21.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

21.3 Specifieke gebruiksregels

21.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 22 Wonen - 4

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

met de daarbij behorende voorzieningen.

22.2 Bouwregels

Op de in artikel 22.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

22.3 Specifieke gebruiksregels

22.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 23 Leiding - Gas

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen

met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van het hartlijn van de leiding.

23.2 Bouwregels

Op de in artikel 23.1 bedoelde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leidingen toegestaan, met dien verstande dat:

  1. a. in geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn;
  2. b. voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, krijgt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de in artikel 23.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    1. 1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    3. 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
    4. 4. het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en of bomen;
    5. 5. het vellen of rooien van houtgewas.
  2. b. Het in artikel 23.3 onder a. bedoelde verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
    1. 1. welke betreffen het normale onderhoud en beheer van de hoofdtransportleiding;
    2. 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  3. c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 23.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de (hoofd)transportleidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  4. d. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 23.3 onder a. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 24 Leiding - Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van (hoofd)transportleidingen.

24.2 Bouwregels

Op de in artikel 24.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de in artikel 24.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de leiding in gevaar kunnen brengen:
      • het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
      • het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
      • het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
      • het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en of bomen;
      • het vellen of rooien van houtgewas.
    1. 1. Het in artikel 24.3 onder a. bedoelde verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
      • welke het normale onderhoud en beheer van de hoofdtransportleiding betreffen;
      • die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen in uitvoering zijn.
    2. 2. De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 24.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoofdtransportleidingen ontstaat of kan ontstaan.
    3. 3. Alvorens te beslissen omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.3 onder a. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 25 Waarde - Archeologie - Na 1850 Bebouwd Gebied - Hoog-middelhoog

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog-middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.

25.2 Bouwregels

Op de in artikel 25.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 100 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 40 cm.

25.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 25.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 25.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
  2. b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
  3. c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) kan het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 25.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Vergunningsplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de in artikel 25.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 40 cm en een planomvang van meer dan 100 m2 hebben, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.

Uitzondering

  1. b. Het is bepaalde in artikel artikel 25.4 onder a. is niet van toepassing:
    1. 1. Op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
    2. 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

Voorwaarden omgevingsvergunning

  1. c. Voor zover de in artikel 25.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 25.4 onder a. worden verleend indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Rapportage-/onderzoeksplicht

  1. d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Beoordelingscriteria

  1. e. Het bevoegd gezag verleend uitsluitend een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 25.4 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie;
  2. f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 25.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

25.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog-middelhoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
  2. b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 25.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

Artikel 26 Waarde - Archeologie - Na 1850 Bebouwd Gebied - Laag

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.

26.2 Bouwregels

Op de in artikel 26.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 500 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 40 cm.

26.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 26.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
  2. b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
  3. c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) kan het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Vergunningsplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de in artikel 26.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 40 cm en een planomvang van meer dan 500 m2 hebben, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.

Uitzonderingen

  1. b. Het bepaalde in artikel 26.4 onder a. is niet van toepassing:
    1. 1. onder normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
    2. 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

Voorwaarden omgevingsvergunning

  1. c. Voor zover de in artikel 26.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 26.4 onder a. worden verleend indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Rapportage-/onderzoeksplicht

  1. d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Beoordelingscriteria

  1. e. Het bevoegd gezag verleend uitsluitend een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 26.4 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
  2. f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 26.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

26.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Laag' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
  2. b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 26.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

Artikel 27 Waarde - Archeologie - Na 1850 Bebouwd Gebied - Zeer Laag

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Zeer laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.

27.2 Bouwregels

Op de in artikel 27.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Dat verbod geldt niet als de omvang van die bouwwerken kleiner is dan 10.000 m² en deze ook niet dieper in de grond reiken dan 40 cm.

27.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 27.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
  2. b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
  3. c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) kan het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Vergunningsplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de in artikel 27.1 bedoelde gronden grondbewerkingen uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, die dieper reiken dan 40 cm en een planomvang van meer dan 10.000 m2 hebben, zonder of in afwijking van een omgevingsverguning van het bevoegd gezag.

Uitzondering

  1. b. Het bepaalde in artikel 27.4 onder a. is niet van toepassing:
    1. 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
    2. 2. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

Voorwaarden omgevingsvergunning

  1. c. zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen die dieper reiken dan 40 cm binnen en een omvang van meer dan 10.000 m² hebben, aanleg of rooien van bos of diepwortelende beplantingen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakte verhardingen, aanlegen van drainage of het verwijderen van funderingen;
    2. 2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    3. 3. het aanleggen van leidingen dieper dan 40 cm onder maaiveld.

Rapportage-/onderzoeksplicht

  1. d. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Beoordelingscriteria

  1. e. Het bevoegd gezag verleend uitsluitend een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 27.4 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
  2. f. Grondbewerkingen, zoals bedoeld in artikel 27.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat deze niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Zeer laag' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
  2. b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 27.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en het herstel van de cultuurhistorische waarden en voor het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen.

28.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen geldt dat:

28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot het uitwendig karakter van gebouwen, naar onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting, en gelet op de situering van gebouwen op het perceel met dien verstande dat de bedoelde nadere eisen uitsluitend mogen worden gesteld om bouwplannen en terreininrichting (meer) in overeenstemming te brengen met de cultuurhistorische waarden van de omgeving.

28.4 Afwijken van de gebruiksregels

Ten aanzien van de afwijkingsbevoegdheid zoals geregeld in 19.4.3, 20.3.2, 21.4.3, 22.4.3 gelden voor de gronden die tevens zijn bestemd voor Waarde - Cultuurhistorie de volgende aanvullende voorwaarden:

  1. a. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van bedrijven, kantoren en/of maatschappelijke activiteiten mag niet meer bedragen dan 45% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
  2. b. verandering van het uitwendige karakter van hoofdgebouwen en aanbouwen, naar hoofdafmeting, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting, is niet toegestaan.

Artikel 29 Waarde - Natuur En Landschap

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behouden en waar mogelijk versterken, van:

  1. a. de migratie-mogelijkheden voor flora en fauna in het gebied;
  2. b. de rust in het gebied;
  3. c. het groene karakter van het gebied; dit houdt onder meer in dat voorafgaand aan de bouw van nieuwe gebouwen een onderzoek naar de ecologische gevolgen zal plaatsvinden;
  4. d. de bomen en waterelementen;
  5. e. de bodemstructuur en waterhuishouding;
  6. f. waar mogelijk ecologisch beheer van de openbare ruimten;
  7. g. stimulering van het ecologisch beheer op privé-gronden.

29.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden de in artikel 29.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. kappen of rooien van opgaande beplanting
    2. 2. bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem
    3. 3. het verbod als bedoeld in 29.2 onder a. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die normaal, ondergeschikt onderhoud betreffen of reeds in uitvoering zin op het van tijdstip van het van kracht worden van het plan.
  2. b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 29.2 onder a. uitsluitend, indien:
    1. 1. de landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de kenmerkende boomstructuur niet wordt aangetast;
    3. 3. voor opgaande beplanting die door ziekte of anderszins ernstig is aangetast of een gevaar voor de veiligheid oplevert;
    4. 4. de bodemgesteldheid niet onevenredig aangetast wordt.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 31 Algemene Bouwregels

31.1 Ondergeschikte bouwdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en glazenwasinstallaties buiten beschouwing gelaten;
  2. b. Een koekoek mag maximaal 1,00 meter uit de gevel gebouwd worden. Gesitueerd aan de voorgevel mag de koekoek een maximale lengte van 60% van de voorgevel hebben.

31.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

31.3 Vervangende maat

Voor de maten (goothoogte, bouwhoogte, vierkante meter, kubieke meter) van bestaande gebouwen (waaronder begrepen herbouw of verbouw van deze gebouwen dan wel uitbreiding van het bestaande gebouw binnen het betreffende bouwvlak) zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp, voor zover deze ruimer zijn dan in deze regels is bepaald, geldt de bestaande maat als vervangende maat. Deze vervangende maat geldt niet als de bestaande gebouwen illegaal zijn gebouwd, dan wel niet in overeenstemming waren met het vorige bestemmingsplan. Deze regel geldt ook voor bestaande afstanden die op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp meer of minder waren voorgeschreven.

31.4 Waardevolle bebouwing

Artikel 32 Algemene Gebruiksregels

32.1 Algemeen gebruik

32.2 Parkeren

32.3 Vuurwerk

32.4 Seksinrichting

Artikel 33 Algemene Aanduidingsregels

33.1 Primair woongebied

33.2 Verbouwen tot één of meer zelfstandige woonruimten uitgesloten

33.3 Geluidzone – luchtvaartverkeer 2

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone – luchtvaartverkeer 2', betreffende de gronden binnen de 47 bkl-lijn vanwege luchtverkeer, mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  1. a. objecten die een open plek in de bestaande bebouwing opvullen;
  2. b. objecten die ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
  3. c. objecten die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, mits de vervanging niet leidt tot:
    1. 1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
    2. 2. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden;
    3. 3. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.

Artikel 34 Algemene Afwijkingsregels

34.1 Algemeen

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor:
    1. 1. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdruk-, regel-, en meetstations, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud daarvan niet groter is dan 50 m³ en de hoogte niet meer bedraagt dan 2,70 meter;
    2. 2. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend- en ontvangstmasten, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 meter;
    3. 3. het bouwen van kleine andere bouwwerken die om verkeers- of waterstaatkundige redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en verkeerssluizen;
    4. 4. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, in geval van verandering in de tracés van wegen, indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat de weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd, als op ondergeschikte punten van het plan kan worden afgeweken, mits deze wijziging niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
    5. 5. afwijkingen van het bestemmingsplan, inbegrepen bouwgrenzen en -oppervlakten, ten einde de realisering van bouwwerken en werken mogelijk te maken, in die op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling en/of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is en de afwijking van ondergeschikte aard blijft en niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
    6. 6. overschrijding van de uit dit plan volgende maximum hoogtematen met maximaal 10% tot een maximum van 2,00 meter;
    7. 7. het uitbreiden van het bebouwingspercentage ten behoeve van het bouwen van ondergrondse parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
      • de ondergrondse parkeervoorziening is gelegen binnen een bouwvlak;
      • de bouwhoogte maximaal 0,50 meter bedraagt;
      • het bebouwingspercentage met ten hoogste 40% wordt vergroot;
    8. 8. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van straatmeubilair, informatievoorziening, reclame en/of kunstobjecten, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter.
    9. 9. Voor het toelaten van een in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' bij deze regels genoemd bedrijf met een naast hogere milieucategorie, evenals voor het toelaten van een niet in de bjlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' genoemde bedrijfsactiviteit, die qua aard en omvang van milieuhinder vergelijkbaar is met een in dit plan toegelaten bedrijfsactiviteit;
  2. b. De in onder a. genoemde afwijkingen worden slechts verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het plan en aan de gebruiksmogelijkheden voor de aangrenzende gronden en bouwwerken.

34.2 Bouwdiepte

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwdiepte' kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor een grotere bouwdiepte, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 12,00 meter op gronden met de bestemming Wonen - 3;
  2. b. de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 15,00 meter op gronden met de bestemming Wonen - 4;

onder de voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het plan en aan de gebruiksmogelijkheden voor de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 35 Overgangsrecht

35.1 Overgangsrecht bouwwerken

35.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder sub a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 36 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bosdrift 2013' van de gemeente Hilversum.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. Een van de wetsartikelen in deze wet is dat een gemeente verplicht is éénmaal per 10 jaar haar bestemmingsplannen te herzien. In het kader van de overgangswetgeving is een overgangsdatum ingesteld die aangeeft dat voor 1 juli 2013 alle bestemmingsplannen jonger dienen te zijn dan de gestelde 10 jaar.

De gemeenteraad van Hilversum heeft op 24 juni 2009 het Integraal Uitvoeringsplan Wet ruimtelijke ordening vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de gemeente Hilversum een groot aantal bestemmingsplannen voor 1 juli 2013 moet actualiseren en digitaliseren.

Het actualiseren van het bestemmingsplan Bosdrift 2013 (bestaande uit bestemmingsplan Bosdrift uit 1998, bestemmingsplan Oosterstraten-Nieuwstraten uit 1996, De Egelantier uit 2010 en voor een klein deel het bestemmingsplan RKZ-terrein uit 1998) maakt onderdeel uit van het Uitvoeringsplan van de gemeente Hilversum.

1.2 Doelstelling

Het doel van het bestemmingsplan Bosdrift 2013 is het herzien van de verouderde bestemmingsplannen waarbij rekening wordt gehouden met nieuwe wet- en regelgeving en dit vast te leggen in een nieuwe planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan dient een toetsingskader op te leveren voor alle bewoners en gebruikers van het plangebied.

Het bestemmingsplan heeft een hoofdzakelijk conserverend karakter, dat wil zeggen dat het plan voornamelijk alle bestaande functies in kaart brengt en bestemt zonder vergaande ontwikkelingsmogelijkheden op te nemen.

1.3 Functie Van Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Bosdrift 2013 regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding of te wel 'de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen' en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden en de bouw en gebruiksmogelijkheden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.

Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat tevens de leeswijzer. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3 tot en met 5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie en de haalbaarheid van het plan. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage opgenomen.

Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied Bosdrift ligt in het zuiden van Hilversum. De noordelijke plangrens wordt globaal gevormd door de Ruitersweg, Elleboogstraat Vaartweg, Hoogstraat, 1e Nieuwstraat, Bilderdijklaan en de Taludweg. De westelijke plangrens bestaat uit de Loosdrechtseweg (bestemmingsplan Vreelandseweg) en de zuidelijke plangrens door de Kolhornseweg, Zuiderheideweg en de van Gentlaan. Aan de oostkant vormen het Eikbosserpad, de Eikbosserweg, de Eikenlaan en de Holleweg de plangrens. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn aangegeven op figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0001.png"

Figuur 1: Globale begrenzing plangebied

2.2 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn de volgende vigerende bestemmingsplannen van kracht, te weten:

Bestemmingsplan Vaststelling Goedkeuring
Bosdrift (1998) 13 mei 1998 8 december 1998
Oosterstraten-Nieuwstraten (1996) 10 april 1996 6 november 1996
RKZ-terrein (1998) 11 juni 1998 1 december 1998
De Egelantier (2010) 13 oktober 2010 n.v.t.

Bestemmingsplan Bosdrift (1998)

In 1998 was voor het grootste gedeelte van het huidige plangebied een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan was opgesteld om tot één actueel plan te komen. De oude plannen werkten verwarrend en dit kan tot rechtsongelijkheid leiden. De gemeente is hierdoor het plan 'Hilversum op bestemming' gestart, waarmee het gehele stedelijk gebied van nieuwe bestemmingsplannen is voorzien.

Bestemmingsplan Oosterstraten-Nieuwstraten (1996)

In 1996 is het bestemmingsplan Oosterstraten-Nieuwstraten vastgesteld. De doelstelling van dit bestemmingsplan was tweeledig. Enerzijds was de functie van dit plan gericht op het geven van een juridische basis voor de herstructurering van het plangebied. Anderzijds was het plan van belang om te beschikken over een actueel en goed hanteerbaar instrument voor het ruimtelijk beheer van het gebied.

Bestemmingsplan RKZ-terrein (1998)

De doelstelling van het bestemmingsplan RKZ-terrein is tweeledig. Enerzijds was de functie gericht op ontwikkeling, anderzijds heeft het plan een consoliderend karakter. Het bestemmingsplan diende als juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van een woongebied en de bouw van een psychiatrisch centrum in het noordelijk deel van het bestemmingsplan. Het zuidelijk deel van het plangebied was consoliderend van aard, gericht op het behoud van de huidige kwaliteiten. Opgemerkt wordt dat slechts een kleine woonstrook aan de westzijde onderdeel uitmaakt van onderhavig plangebied.

Bestemmingsplan De Egelantier (2010)

Bestemmingsplan De Egelantier is opgesteld op initiatief van Dudok Wonen. Deze woningcorporatie wilde op de locatie van de Egelantier een nieuw woondienstencentrum ontwikkelen. Het complex van De Egelantier voldeed niet meer aan de eisen van een hedendaagse zorginstelling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken was een wijziging van het vigerend bestemmingsplan noodzakelijk. Dit vormde de aanleiding voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied

In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde. Onder andere wordt aandacht gegeven aan de ruimtelijke, functionele en bebouwingsstructuur.Daarnaast is om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen een aantal gebiedsonderzoeken uitgevoerd. In dit hoofdstuk zijn de voor het bestemmingsplan relevante sectorale gebiedsaspecten in beeld gebracht. Ingegaan wordt op de aspecten bodem, water, natuur, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, cultuurhistorie en archeologie. De relevante onderzoeken die ten grondslag liggen aan de onderstaande beschrijving zijn als losse bijlagen bij het bestemmingsplan in te zien.

3.1 Ruimtelijke Structuur

3.1.1 Historie

Voordat het gebied bebouwd werd bestond het uit bouwland en heide. De infrastructuur in het plangebied bestond destijds uit heidewegen en enkele wegen vanuit de kom naar de engen toe. In het huidige plangebied zijn nog steeds voorbeelden van die wegen aanwezig, namelijk Bosdrift, de Loosdrechtseweg en de Vreelandseweg.

In 1890 is in het stadsdeel Bosdrift de Nieuwe Algemene Begraafplaats aangelegd naar het ontwerp van J. Springer. De ontwikkeling van deze stadswijk volgde in eerste instantie op de opkomst van de industrie rond 1900 en daarmee gepaard gaande noodzaak tot huisvesting van arbeiders. Rond 1900 werden ten oosten van deze begraafplaats arbeiderswoningen gebouwd. In de periode 1900-1930 zijn rondom deze arbeiderswoningen en de begraafplaats middenstandswoningen gebouwd.

Door het van kracht worden van de Woningwet (1901) en door de snelle bevolkingsgroei, werden er vanaf 1911 volkswoningbouwcomplexen in het gebied aangelegd, met name in de buurt Oosterstraten en tussen de Gijsbrecht van Amstelstraat, Eikbosserweg, Diependaalselaan en Bosdrift.

De oudste bebouwing ligt in het noorden, terwijl de jonge bebouwing, waarvan een deel pas na de Tweede Wereldoorlog is gerealiseerd, zich bevindt aan de zuidzijde. Het zuidwestelijke deel tussen de Eikbosserweg, Diependaalselaan en Bosdrift is aangelegd naar een in 1915 door Dudok gemaakte wijziging op het uitbreidingsplan van 1905.

Karakteristieke bebouwing binnen dit stadsdeel zijn de vele gemeentelijke en door particuliere woningbouwverenigingen gebouwde volkswoningbouwcomplexen, waarbij veelal de bijbehorende openbare gebouwen als scholen of een badhuis, het complex een meerwaarde verschaffen. Daarnaast vormt de Nieuwe Algemene Begraafplaats een belangrijke structuur binnen het stadsdeel. Ook de door Dudok ontworpen groenstrook is een karakteristieke structuur binnen het plangebied. De strook loopt vanaf het buitengebied de woonwijk in via de Lijsterbeslaan en de Kastanjelaan.

De wijk Oosterstraten-Nieuwstraten is eind 19e eeuw geleidelijk ontstaan zonder dat hieraan een bestemmingsplan ten grondslag lag. In deze wijk werden de eerste uitbreidingen ten zuiden van het dorp gerealiseerd. Vanaf 1880 bouwt men hier eenvoudige arbeidershuisjes langs lange, nauwelijks verharde straten. Oosterstraten en Nieuwstraten, beide ontstaan in 1883, vormen één eenheid. De bebouwing is net als de rest van Bosdrift, karakteristiek voor de volkswoningbouw uit de periode rond 1900.

We beschrijven het plangebied hieronder aan de hand van de deelgebieden Bosdrift, Oosterstraten-Nieuwstraten en de Bloemenbuurt.

3.1.2 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied bestaat op hoofdlijnen uit de volgende deelgebieden:

  1. 1. Bosdrift
  2. 2. Oosterstraten-Nieuwstraten
  3. 3. Bloemenbuurt

Bosdrift

Gebied in hoofdlijnen

Deze grote wijk aan de zuidzijde van Hilversum bestaat overwegend uit woningbouw. In dit gebied komen zowel buurten met korte rijtjes arbeiderswoningen voor als middenstandswoningen, blokken gestapelde woningbouw afgewisseld met rijwoningen, woningen uit de jaren ‘70 en villa’s. In het noordelijk deel van het gebied komen ook arbeiderswoningen voor. Bosdrift sluit aan op de arbeiderswoningen die ten behoeve van de opkomst van de industrie aan het begin van de twintigste eeuw aan de rand van het centrum gebouwd zijn en loopt tot aan de rand van de stad. Het deelgebied wordt begrensd door de Loosdrechtseweg, Taludweg, Koningsstraat, Eikbosserweg, Gijsbrecht van Amstelstraat, Hilvertsweg, Bosdrift, Kolhornseweg, Eikenlaan, Holleweg en de Zuiderheideweg.

Bosdrift wordt gestructureerd door een aantal continue lange lijnen met deels een historische oorsprong. Deze lijnen zijn in oost/west richting de Gijsbrecht van Amstelstraat, Neuweg, Diependaalselaan, Kolhornseweg en in de noord/zuid richting de Loosdrechtseweg, Oude Loosdrechtseweg, Admiraal de Ruyterlaan, Bosdrift, Hilvertsweg en Eikbosserweg.

De Algemene begraafplaats aan Bosdrift neemt een bijzondere plek in in de structuur. Dit is een ontwerp van J. Springer en heeft een plattegrond met gebogen wegen en een fraaie beplanting

Bebouwing in hoofdlijnen

De bebouwing bestaat voornamelijk uit seriematige woningbouw. De architectuur van de woningen is gebaseerd op herhaling van de woning als basiseenheid waarbij er binnen het blok accenten voorkomen. Bij de vooroorlogse woningbouw zijn hoeken veelal verbijzonderd en geven rooilijnverspringingen, wisselende dakvlakken en uitbouwen ritmiek aan de bouwblokjes. Bij de naoorlogse gestapelde woningen zijn met name de entreepartijen en trappenhuizen de accenten. De hoekwoningen van de rijen zijn hier op een raam na gelijk aan de tussenwoning. De woningen zijn één tot twee lagen hoog met een dak waarbij de nokrichting evenwijdig is aan de straat. De detaillering is zorgvuldig met ontwerpaandacht voor alle details. De vooroorlogse bebouwing heeft een overwegend fijne detaillering met gootklossen, siermetselwerkverbanden, fijn gedetailleerde kozijnen en mee ontworpen erfafscheiding. De naoorlogse woningbouw heeft bakstenen gevels, soms gecombineerd met puien over meerdere lagen. Het kleurgebruik is terughoudend.

Bijzondere gebouwen

Het gebied Bosdrift is voornamelijk een woongebied en heeft bijbehorende voorzieningen als scholen en kerken. De meeste hebben geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Zo staat aan de Van Ghentlaan de Pniëlkerk. Dit is een eenvoudig bakstenen volumen met een licht hellend zadeldak. De detaillering is fijn. De ramen vormen een apart vlak in de zijgevel met robuuste omlijsting. De begraafplaats Zuiderhof heeft een bijzonder vormgegeven bebouwing en is ontworpen door Dudok. De architectuur van de gebouwen is strak en eenvoudig. Het is opgebouwd uit samengestelde witte blokvormige volumes, waarbij de aula in de middenas van de begraafplaats ligt met daarnaast een serene zuilengalerij.

Deelgebieden

In het gebied zijn de verschillende uitbreidingsperioden herkenbaar met ieder hun eigen karakteristiek. De oudste bebouwing ligt tegen het centrum aan terwijl de jongste bebouwing, waarvan een deel pas na de tweede wereldoorlog is gerealiseerd, zich aan de zuidwestzijde van dit stadsdeel bevind. Ten oosten van de Algemene begraafplaats aan de Bosdrift werd de eerste bebouwing in dit gebied gerealiseerd. Het betrof goedkope arbeidersbouw. Naast de arbeiderswoningen werden er ook middenstandswoningen gerealiseerd. Deze kwamen vooral ten noorden van de Gijsbrecht van Amstelstraat te liggen. De wijk heeft zich na de oorlog uitgebreid naar het zuidwesten, in grote lijnen volgens het uitbreidingsplan van 1933.

Arbeiderswoningen

Het gebied heeft een dichte bebouwing van kleine aaneen gebouwde woningen in blokken van één tot twee bouwlagen hoog met kap met daartussen poorten. De woningen staan langs lange noord/zuidlopende straten met enkele korte doorsteken. De woningen zijn in principe met hun voorgevel georiënteerd op de weg. De bebouwing is gevarieerd en afwisselend en heeft grotendeels, ondanks dat veel woningen deel uitmaken van rijen of blokken, een individueel karakter. De opbouw is in het algemeen eenvoudig. Er komen blokjes gestapelde woningen voor van drie tot vier lagen met plat dak. In het gebied komen verschillende kapvormen voor. De overheersende nokrichting is evenwijdig aan de weg, waarbij een haakse richting voorkomt als accent en voor ritmiek in de straat zorgt.Veel woningen zijn vergroot door (woningbrede) dakkapellen, dakopbouwen en geveloptrekkingen. Gevels hebben in het algemeen een traditionele opbouw met staande ramen. De architectonische uitwerking is afwisselend.

Naoorlogse bebouwing

In het zuidelijke deel van de wijk staat naoorlogse bebouwing. Herhaling van woningen is standaard voor dit gebied.Woningen in het naoorlogse deelgebied maken deel uit van rijen en blokken. Ze vormen composities waarbij de rijen en blokken herhaald voorkomen. Rijen hebben een simpele opbouw van twee lagen met zadeldak. De gestapelde woningen zijn maximaal vijf lagen hoog met een flauw hellend zadeldak of plat dak. Ze zijn met hun voorgevel georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte. De voorgevellijn en nokrichting zijn recht en evenwijdig aan de weg. De woningen aan de Diependaalselaan en de Kolhornseweg staan in uitzondering hierop in clusters haaks op de weg. Binnen de rijen zijn weinig accenten. Hoekwoningen zijn voor het merendeel gelijk aan de tussenwoning op een raam in de zijgevel na. Bij de gestapelde woningbouw is de entree in de gevel veelal verbijzonderd. Op- en aanbouwen komen weinig voor.

‘t Hoogt van ‘t Kruis west

Aan de zuidoostrand van het gebied Bosdrift liggen aan de Eikenlaan vrijstaande woningen en villa’s in een heuvelachtig bosgebied. De bebouwing sluit aan bij het gebied Eikbosserweg / Eikenlaan en op het villapark in het gebied Utrechtseweg. De Algemene Begraafplaats Zuiderhof aan de Bosdrift hoort ook tot dit gebied. De woningen in het gebied zijn georiënteerd op de weg. De bebouwing in dit deelgebied is individueel, afwisselend en varieert in opbouw. De woningen hebben een onderbouw van één tot twee lagen met kap. Verschillende kapvormen komen voor. De nokrichting is afwisselend haaks en evenwijdig aan de weg.

Van der Zaenlaan

In het zuidoosten van het gebied Bosdrift ligt het deelgebied Van der Zaenlaan. Dit is een in zichzelf gekeerd buurtje met geschakelde eengezinswoningen en het wooncomplex Zuiderheide. De woningen staan langs meanderende straten en per straat komt er één woningtype voor. Kenmerkend voor de woningen zijn de samengestelde a-symmetrische dakvlakken, doorgetrokken dakvlakken, aanbouwen aan de voorzijde en dakkapellen. Het buurtje heeft een grillig stratenpatroon met weinig doorgaande wegen. Woningen grenzen met de achterzijde aan de doorgaande wegen. De woningen worden herhaald en zijn geschakeld waarbij de voorgevellijnen verspringen. De opbouw van de woningen bestaat uit een onderbouw van één tot twee lagen met een zadeldak. De dakvlakken zijn veelal a-symmetrisch en samengesteld, waarbij de nokrichting per blok of cluster gelijk is. Aanbouwen onder een doorlopend dakvlak en dakkapellen komen veel voor en zijn in het algemeen mee ontworpen en per cluster of blok van hetzelfde model.

Tuinwijk

Het gebied ten zuiden van de Taludweg en tussen Bosdrift en de Loosdrechtseweg is een wijk met tuinstadachtige bebouwing De verkaveling is ruim en is afwisselend open en gesloten. De wijk is zorgvuldig vormgegeven. De ruimtelijke kwaliteit van dit gebied bestaat vooral uit de zorgvuldige samenhang tussen stedenbouw en woningbouw door onder andere kleine voorgevellijnverspringingen, afwisselende hoogtes en verbijzonderde hoeken. De meeste bebouwing heeft een onderbouw van één tot twee lagen en een nadrukkelijke kap met overstekken. Gevels hebben een horizontale geleding door onder andere raamstroken direct onder de kap en enkele verticale accenten. De detaillering is zorgvuldig en veelal uitgewerkt tot het kleinste niveau. De overgang tussen openbaar en privé is veelal mee ontworpen en bestaat veelal uit lage muurtjes met penanten en daartussen hekwerken. Deze zijn per cluster in samenhang.

Eikbosserweg

De Eikbosserweg is een oude radiaal die van de kern van Hilversum naar het bos en de heidevelden aan de rand van Hilversum loopt. Aan deze weg staat afwisselende bebouwing. De woningen zijn individueel en afwisselend en hebben een geringe onderlinge afstand of zijn tegen elkaar gebouwd. De woningen zijn afwisselend en gedifferentieerd en bestaan uit een onderbouw van twee lagen met een samengesteld dak. De hoofdvorm is compact waarbij de begane grondlaag hoger is dan de laag erboven. De gevels zijn representatief, soms symmetrisch van opzet en een aantal woningen heeft een statige uitstraling. Een deel van de woningen heeft door staande ramen en topgevels een duidelijke verticale geleding. Maar ook woningen met een horizontale geleding met verticale accenten in Amsterdamse Schoolstijl komen voor.

De structuur van het deelgebied Bosdrift wordt in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0002.png"

Figuur 2: Structuur Bosdrift (bron: Welstandsnota Hilversum 2011)

Oosterstraten-Nieuwstraten

Gebied in hoofdlijnen

Het gebied Oosterstraten - Nieuwstraten is een niet planmatig ontwikkelde buurt direct ten zuiden van het centrum met arbeiderswoningen afgewisseld met incidentele nieuwbouw. Langs de Havenstraat, die het gebied als het ware in tweeën deelt staan grotere winkelwoonhuizen met een rijkere architectonische uitwerking dan de rest van het gebied. Het gebied wordt grofweg begrensd door de wegen Vaartweg, Elleboogstraat, Ruitersweg, Neuweg, Koningsstraat, Mauritslaan en Badhuislaan.

Het gebied Oosterstraten - Nieuwstraten is een niet planmatige uitbreiding op de bebouwing in het centrum. De wegenstructuur van dit gebied is gebaseerd op het oude kavelpatroon en eigendomsverhoudingen. Het heeft een traditioneel stedelijke verkaveling waarbij de sterke scheiding tussen privézijde en openbare zijde. De straten zijn smal en de woningen worden slechts door een smalle stoep van de rijbaan gescheiden en hebben geen voortuinen. De Havenstraat / Bosdrift is een belangrijke oude structuurlijn die van oudsher de kern van Hilversum verbond met het bos en de heidevelden. Het profiel van de weg is smal. Het gebied heeft geen grote openbare ruimte als pleinen en plantsoenen. In het gebied staat overwegend aaneengesloten bebouwing van twee bouwlagen met kap. Zowel in architectonische uitwerking als in bouwhoogte is de afwisseling groot.

Bebouwing in hoofdlijnen

Het gebied heeft een dichte bebouwing van kleine aaneen gebouwde woningen. Ze bestaan veelal uit lange blokken woningen van één tot twee bouwlagen hoog en zijn voorzien van een kap veelal met een nokrichting evenwijdig aan de straat. Ze worden afgewisseld door kleine bedrijfjes en individuele dorpsachtige woningen. De rooilijn volgt de weg en heeft kleine verspringingen tussen de hoofdmassa’s. De panden zijn in principe met hun voorgevel georiënteerd op de weg. De bebouwing is gevarieerd en afwisselend en heeft grotendeels ondanks dat veel woningen deel uitmaken van rijen of blokken een individueel karakter. De opbouw is in het algemeen eenvoudig. De oudere woningen hebben een opbouw van één tot twee lagen met kap. Nieuwere bebouwing is veelal breder en hoger. Er komen blokjes gestapelde woningen voor van drie tot vier lagen met plat dak. In het gebied komen verschillende kapvormen voor. De overheersende nokrichting is evenwijdig aan de weg, waarbij een haakse richting voorkomt als accent en voor ritmiek in het de straat zorgt.Veel woningen zijn vergroot door (woningbrede) dakkapellen, dakopbouwen en geveloptrekkingen. Gevels hebben in het algemeen een traditionele opbouw met staande ramen.

De architectonische uitwerking is afwisselend. Siermetselwerkverbanden, fijn gedetailleerde gootklossen, daklijsten en kozijnen komen voor. Met name oudere panden hebben een fijne detaillering. Deze is bij wijzigingen veelal verloren gegaan. Nieuwere panden hebben een zorgvuldige en veelal sobere architectonische uitwerking. In het algemeen is het materiaal- en kleurgebruik terughoudend, hoewel er ook opvallende of fel materiaal- en kleurgebruik voorkomt.Gevels zijn in hoofdzaak van baksteen, soms geschilderd of gepleisterd in een lichte kleur of gecombineerd met houten delen. Hellende daken zijn gedekt met dakpannen. Houtwerk is geschilderd. De winkelwoonhuizen aan de Havenstraat hebben een statiger karakter dan de buurten achter de Havenstraat. Ze vormen een min of meer gesloten gevelwand met veelal hoge en rijk gedetailleerde panden. De opbouw is veelal twee lagen met een samengestelde kap met een hoge verdiepingshoogte van met name de begane grondlaag. De winkels en bedrijven hebben veelal een afwijkende gevel op de begane grond. De detaillering en het materiaal- en kleurgebruik wijkt veelal af van de bovenbouw. Luifels, zonwering en reclameborden zorgen voor een sterke horizontale scheiding. De etalagepuien lopen veelal door tot aan de hoeken van het pand waardoor de massa niet meer duidelijk begrensd is. Reclame komt veel voor en maakt in negatieve zin een opvallend onderdeel uit van het straatbeeld.

De structuur van het deelgebied Oosterstraten-Nieuwstraten wordt in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0004.png"

Figuur 3: Structuur Oosterstraten-Nieuwstraten (bron: Welstandsnota Hilversum 2011)

Bloemenbuurt

Gebied in hoofdlijnen

Dit aan de zuidzijde van Hilversum gelegen gebied bestaat overwegend uit volkswoningbouwcomplexen en middenstandswoningen en is een in 1912-1935 tot stand gekomen planmatige stadsuitbreiding met architectonische samenhangende bebouwing. In het noordelijk deel van het gebied komen ook arbeiderswoningen voor. De Bloemenbuurt sluit aan op de arbeiderswoningen die ten behoeve van de opkomst van de industrie aan het begin van de twintigste eeuw aan de rand van het centrum gebouwd zijn en loopt tot aan de rand van de stad. Het gebied wordt begrensd door de Bosdrift, Hilvertsweg, Gijsbrecht van Amstelstraat, Eikbosserweg en Kolhornseweg. De Bloemenbuurt wordt gestructureerd door een aantal lange lijnen met deels een historische oorsprong. In oost/west richting lopen de Gijsbrecht van Amstelstraat, Neuweg, Diependaalselaan, Kolhornseweg en in noord/zuid richting Bosdrift, Hilvertsweg en Eikbosserweg. De overgang tussen bebouwing en het landschap is met de groene insteken Bosdrift, Hilvertsweg en Lijsterbeslaan vormgegeven. Tussen de structurerende lijnen lopen de verschillende buurtjes geleidelijk in elkaar over waarbij de grenzen veelal over de achterterreinen lopen. Bij de ensembles en complexen sluiten het openbare gebied, de stedebouwkundige opzet en de architectuur van de bebouwing op elkaar aan, waarbij de bijbehorende openbare gebouwen als een kerk, een school of een badhuis het complex of ensemble een meerwaarde verschaffen. Door de verkaveling en de vele zichtlijnen op deze openbare gebouwen te richten fungeren deze hiervan als herkennings- en oriëntatiepunt in het gebied. Langs de Gijsbrecht van Amstelstraat komen veel winkels en horeca voor. Door de luifels, uithangborden, etalagepuien en reclame is het beeld heel afwisselend.

Bebouwing in hoofdlijnen

De architectuur van de woningen is gebaseerd op herhaling van de woning als basiseenheid waarbij met name bij de complexen en ensembles verbijzonderingen in de openbare ruimte worden vertaald in accenten in de architectuur. De woningen vormen afgewogen composities met herhalingen, accenten en symmetrie-assen. Bij stedenbouwkundige aanleidingen komen onder andere hoogteverschillen in de massa, nokverdraaiingen, poorten en gevellijnverspringingen voor. De woningen zijn één tot twee lagen hoog met veelal een nadrukkelijke kap. De voorgevellijn is per cluster is samenhang waarbij verspringen voorkomen. Opbouw en gevels hebben een horizontale geleding met verticale accenten. De rand van het dak is benadrukt door overstekken en een uitkragende dakgoot. De overgang tussen openbaar en privé is met zorg vormgegeven door middel van bijvoorbeeld portieken, luifels en tuinmuurtjes.

Bijzondere gebouwen

In de Bloemenbuurt staan veel bijzondere gebouwen. Naast de kerken Clemenskerk, Diependaalsekerk en Zuiderkerk zijn binnen veel volkswoningbouwcomplexen openbare gebouwen opgenomen als de Oranjeschool, Geraniumschool, Dr. H. Bavinckschool, de Julianaschool en een badhuis. De kerken zijn oriëntatiepunten in de wijk. De Zuiderkerk staat in de as van de Orchideestraat en heeft een robuuste opbouw met bescheiden een rechthoekige toren met een langgerekt puntdak die aan de voorzijde van de kerk is uitgebouwd.

De structuur van het deelgebied Bloemenbuurt wordt in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0006.png"

Figuur 4: Structuur Bloemenbuurt (bron: Welstandsnota Hilversum 2011)

3.1.3 Groenstructuur

Het plangebied vormt een stadsdeel waarin huizen, laanbomen, en groenstructuur in het grootste deel een harmonieus geheel vormen. Op een aantal plaatsen is een duidelijke oriëntatie aanwezig van de stedelijke zijde.

De groenstructuur van het plangebied wordt bepaald door zeven wegen met groenbeplanting en middenbermen. Aan de zuidzijde van het plangebied vormt de Kolhornseweg de grens tussen het plangebied en de heide en bossen uit het buitengebied. Vanuit de Kolhornseweg gaan drie groene radialen de stad in die in directe verbinding staan met het buitengebied, namelijk: de Admiraal de Ruyterlaan, de Bosdrift en de Hilvertsweg. Daarnaast worden de westzijde en de oostzijde van het plangebied begrensd door wegen met een groen karakter. De Loosdrechtseweg aan de westzijde heeft een vrij uitgebreide groenbegeleiding van bomen en brede bermen. De Eikbosserweg aan de oostzijde is een ruim opgezette laan met huizen en groenbegeleiding van bomen.

Binnen het plangebied liggen verder als belangerijke groene elementen de Algemene begraafplaats Bosdrift en de Kastanjevijver. De grotere groene elementen zijn door brede lanen, met groene middenbermen met het buitengebied verbonden.

Groenstructuur en ecologie in detail

Nieuwe Algemene Begraafplaats Bosdrift: De begraafplaats heeft een groen bosachtig karakter met markante bomen. Het is een rustig gebied door de functie, de grootte en het geringe aantal entrees. Dit zorgt ervoor dat de begraafplaats mede geschikt is voor vogels. De begraafplaats en de omliggende wijk zijn dan ook zeer vogelrijk.

Kastanjevijver: De Kastanjevijver is het enige open water in het plangebied en een waardevolle plek voor Bosdrift. Om de vijver zijn verharde taluds, paden, gras en bomen gesitueerd. De vijver is gelegen in een Dudokwijk heeft een statig cultureel karakter. De Kastanjevijver is omringd door wegen en de formele groenstructuur waardoor de vijver ecologisch vrij geisoleerd ligt.

Rooms-Katholieke Begraafplaats St. Barbara: De Begraafplaats St. Barbara is kleiner dan de Nieuwe Algemene Begraafplaats Bosdrift. De begraafplaats is vrij open van karakter, met wat laag blijvende begroeiing en omzoomd met dichte boom- en struikbeplanting. De begraafplaats biedt goede ecologische mogelijkheden voor de flora en fauna door de aanwezigheid van de Hoorneboegse Heide.

Algemene Begraafplaats Zuiderhof: De Algemene Begraafplaats Zuiderhof is omringd door de Hoorneboegse Heide en vormt hier een geheel mee. Het aanwezige formele groen op de begraafplaats is minder waardevol dan de randvegetatie die kenmerken heeft van de bosvegetatie in het buitengebied.

Speel-buurtpark Neuweg: Dit buurtpark uit omstreeks 1994 is deels verhard en heeft een gevarieerde gebruiksfunctie. Omdat het buurtpark is gelegen in een dicht bebouwde woonwijk heeft het aanwezige groen een relatief belangrijke gebruikswaarde. Daarnaast heeft het ook een ecologische functie.

Overig groen: De kleinere groenelementen worden gevormd door de tuinen en beplanting om verschillende kerken, scholen, bejaardentehuizen en andere instellingen. De plantsoenen van het Busken-Huetplein en het Lavendelplein maken eveneens deel uit van het overig groen.

3.1.4 Waterstructuur

Het plangebied kent door het ontbreken van grotere waterlopen geen waterstructuur. De Kastanjevijver is het enige oppervlaktewater in dit vrij grote gebied.

3.1.5 Verkeersstructuur

De wegen binnen Bosdrift hebben een belangrijke verkeersfunctie. De wegen worden gekenmerkt door het intensieve gebruik door gemotoriseerd verkeer en (brom)fietsverkeer.

De Bosdrift vormt samen met de Hilvertsweg een radiaal die in het noorden van het plangebied overgaat in de Havenstraat. Op het gedeelte ten noorden van de Neuweg geldt op de Bosdrift eenrichtingsverkeer richting het centrum. De andere belangerijke radiaal in het plangebied wordt gevormd door de Neuweg en het verlengde daarvan. Op het gedeelte ten noorden van de kruising tussen de Hilvertsweg en de Neuweg geldt op de Neuweg eenrichtingsverkeer richting het zuiden.

Als één van de in- en uitvalswegen van Hilversum heeft de Diependaalselaan een belangrijke verkeersfunctie, waarbij volledige scheiding van verkeerssoorten is toegepast. Ook in de Havenstraat vindt een volledige scheiding tussen verkeerssoorten plaats. De Gijsbrecht van Amstelstraat kent alleen tussen de Bosdrift en de Neuweg een volledige scheiding tussen verkeerssoorten. Op de overige belangrijke wegen in het plangebied vindt een gemengde verkeersafwikkeling plaats.

3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen

3.2.1 Wonen

3.2.2 Werken

Bedrijven

In het plangebied zijn geen bedrijventerreinen gelegen. Wel is verspreid over het plangebied bedrijvigheid aanwezig. Het betreft hier circa 40 bedrijven met een maximale milieucategorie van 3.2. Uit het bedrijvenoverzicht blijkt dat ter hoogte van Bosdrift 10C het grootste cluster van bedrijven, een bedrijfsverzamelgebouw, aanwezig is. Aan de Hilvertsweg 45a is een seksinrichting aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0008.jpg"

Figuur 6: bedrijvigheid aan de Hilvertsweg (bron: Google Streetview)

Kantoren

In Bosdrift is slechts een beperkt aantal kantoren gelegen. De aanwezige kantoren liggen verspreid door de wijk in de woongebieden.

Horeca

Verspreid in het plangebied zijn verschillende vormen van horeca aanwezig. De aanwezige horeca in het plangebied is vooral gecentreerd rond de Gijsbrecht van Amstelstraat, de Hilvertsweg en de Havenstraat. Als doorgaande wegen zijn de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Hilversweg de ideale locatie voor cafés en restaurants. De Havenstraat is een aanloopstraat naar het centrum van Hilversum en is daarom ook een ideale locatie voor horeca. Op figuur 10 is café de Kaars aan de Havenstraat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0009.jpg"

Figuur 7: Café De Kaars aan de Havenstraat ter hoogte van de Ruitersweg (bron: Google Streetview)

Detailhandel

Het plangebied kent diverse locaties met detailhandel. Aan en rond de Gijsbrecht van Amstelstraat ligt een grote concentratie van winkels. De Gijsbrecht is na de binnenstad de tweede winkelconcentratie van de stad, zowel wat betreft het aantal winkelvestigingen als wat betreft de verkoopruimte. Ook aan de Hilvertsweg is detailhandel gevestigd. De detailhandel aan deze weg ligt vooral in de nabijheid van de Gijsbrecht van Amstelstraat. Verder liggen in het plangebied twee buurtwinkelcentra, beide met een supermarkt: buurtwinkelcentrum Chatham en Heigalerij. Op onderstaande figuur is detailhandel aan de Gijsbrecht van Amstelstraat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0010.jpg"

Figuur 8: Detailhandelsvestigingen aan de Gijsbrecht van Amstelstraat (bron: Google Streetview)

3.2.3 Voorzieningen

Onderwijsvoorzieningen

Bosdrift kent een aantal onderwijsvoorzieningen. Verspreid over het plangebied staan zes scholen voor basisonderwijs. Drie scholen zijn ten zuiden van de Diependaalselaan gelegen, te weten aan de Banckertlaan, de J.P. Coenstraat en de Gouden Regenlaan. De andere scholen liggen noordelijk van de Diependaalselaan. Deze zijn gelegen aan de Bosdrift, de Violenstraat en de Irisstraat. Verder is er één gymzaal ten behoeve van basisonderwijs, gelegen aan de Gouden Regenlaan. Tot slot bevindt zich aan de Van Ghentlaan een school voor voortgezet onderwijs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0011.jpg"

Figuur 9: Dudokschool Dr. H. Bavinckschool aan de Bosdrift (bron: Google Streetview)

Religieuze voorzieningen

Het plangebied kent in totaal negen kerken. Ten zuiden van de Diependaalselaan staat een kerk aan de Van Ghentlaan 47. Vijf kerken staan in het gebied tussen de Diependaalselaan en de Gijsbrecht van Amstelstraat, te weten aan de Neuweg 148, Loosdrechtseweg 263, Diependaalselaan 138, Bosdrift 53 en de Frederik van Eedenlaan 15. Tot slot staan er drie kerken ten noorden van de Gijsbrecht van Amstelstraat, te weten aan de Taludweg 35a, de Badhuislaan 15 en de Zadelstraat 5. Deze kerken zijn niet allemaal in de klassieke vorm van een kerk, maar ook in een modern vormgegeven gebouwen gerealiseerd.

Maatschappelijke doeleinden

Naast de scholen en kerken kent het plangebied nog andere maatschappelijke bestemmingen, zoals:

  • een medisch centrum met apotheek, huisarts, tandarts, fysiotherapeut en verloskundigen (Frederik van Eedenlaan 13);
  • een zorginstelling met fysiotherapie dependance (Diependaalselaan 337, Egelantierstraat 196, Bosdrift 96);
  • een kinderdagverblijf in de nabijheid van basisonderwijs (Eikbosserweg 166, Bosdrift 21, Gouden Regenlaan 3, Banckertlaan 132b);
  • een filiaal van Stichting Openbare Bibliotheek Hilversum.

3.3 Verkeer

3.3.1 Autoverkeer

In Hilversum wordt gestreefd naar de inrichting van wegen volgens de principes van Duurzaam Veilig. Concreet betekent dit dat alle wegen in Hilversum zijn gecategoriseerd in gebiedsontsluitingswegen (50 km/u) en verblijfsgebieden (30 km/u). Door de categorisering te versterken neemt de functionaliteit, vindbaarheid en herkenbaarheid in de wijk en daarmee ook de voorspelbaarheid van het autoverkeer toe. In het plangebied zijn diverse wegen gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Op gebiedsontsluitingswegen wordt, in het belang van het functioneren van de stad als geheel, aan de stroomfunctie van het verkeer een hoger belang toegekend dan aan de verblijfsfunctie. De grenzen van de verblijfsgebieden zijn herkenbaar vormgegeven door middel van poortconstructies. De maximum snelheid op deze wegen is 50 km/u. De gebiedsontsluitingswegen vormen ook de hoofdroutes voor nood- en hulpdiensten. De interne wegen in de wijken van het plangebied hebben een verblijfsfunctie. Deze wegen hebben als hoofdfunctie het rechtstreeks ontsluiten van woningen, winkels en bedrijven. De verblijfsfunctie staat centraal en de verkeersbelasting is beperkt. De maximale snelheid op deze wegen bedraagt 30 km/u.

De afgelopen jaren is in lijn met de voorstellen uit het Integraal BereikbaarheidsPlan Hilversum (IBP), gewerkt aan de realisatie van een uitgebalanceerd pakket verkeersmaatregelen, waarmee op het totale stelsel van lokale hoofdwegen een redelijke (zo mogelijk optimaal mogelijke) doorstroming van het verkeer kan worden behaald. Daarmee wordt niet alleen de bereikbaarheid in de stad verbeterd, maar ook de milieukwaliteit. Het maatregelenpakket uit het IBP richt zich niet alleen op de bereikbaarheid per auto, maar verbetert ook de mogelijkheden voor openbaar vervoer en fiets. Het IBP is binnen het plangebied Bosdrift voltooid.

3.3.2 Parkeren

Binnen het plangebied zijn verschillende vormen van parkeren aanwezig. Zo zijn er in het grootste deel van het plangebied vormen van langsparkeren en parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig. Aan de Gijsbrecht van Amstelstraat is ter hoogte van de detailhandel alleen betaald parkeren mogelijk. Verder zijn in enkele delen van het plangebied garageboxen aanwezig, veelal op de kenmerkende binnenterreinen.

3.3.3 Openbaar vervoer

Door het plangebied lopen meerdere openbaar vervoersroutes. Buslijnen 1 en 121 halteren aan de rand van het plangebied op de Boomberglaan en de Loosdrechtseweg. Lijn 1 vormt een verbinding tussen Kerkelanden en station Hilversum en lijn 121 tussen station Hilversum en Uithoorn. Buslijn 104 loopt door het plangebied en verbindt Nieuw-Loosdrecht met station Hilversum. De bushalte "Loosdrechtseweg" is de enige bushalte die aansluiting heeft met meerdere buslijnen (1, 121).

3.3.4 Langzaam verkeer

Fietser

Naast het autoverkeer geeft het plangebied volop ruimte voor het gebruik van de fiets. De doorgaande wegen (Loosdrechtseweg, Diependaalselaan en delen van de Gijsbrecht van Amstelstraat en Neuweg) kennen aan beide zijden een vrijliggend fietspad, waardoor op deze drukke wegen geen of nauwelijks conflicten kunnen ontstaan met het overige verkeer. De Bosdrift en de andere delen van de Gijsbrecht van Amstelstraat en Neuweg hebben fietsstroken. De overige wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen, waarop gemengd verkeer plaatsvindt. In het plangebied zijn geen grote fietsparkeervoorzieningen aanwezig.

Voetganger

Voor voetgangers zijn geen bijzondere voorzieningen getroffen. Voetgangers kunnen gebruik maken van de aanwezige stoepen.

3.4 Groen, Blauw En Natuur

3.4.1 Groen

Het plangebied bestaat grotendeels uit bebouwd stedelijk gebied. Het noordelijke deel ( het Schrijverskwartier) bestaat uit een ruim opgezette woonwijk. Er is veel groen in de wijk aanwezig. Laanbomen zijn uitgegroeid tot beeldbepalende bomen. De veelal (half)vrijstaande huizen worden omringd door parkachtige tuinen met monumentale bomen en bosschages. Het Schrijverskwartier grenst aan de Oude Haven, het uiteinde van de Gooische Vaart. Langs de Bosdrift is de Nieuwe Algemene Begraafplaats gelegen. Deze begraafplaats is in 1890 ontworpen door de tuinarchitect L.A. Springer. Op de begraafplaats is een grote variatie aan bomen en heesters aanwezig, waarvan diverse uit de beginjaren van de begraafplaats moeten zijn. De Diependaalselaan vormt een groen lint in de woonwijk. Deze drukke autoweg heeft een brede middenberm met een parkachtig inrichting. Gazons, boomgroepen en plantvakken wisselen elkaar af en vormen zo een groen lint langs de weg. Langs de westelijke toegangsweg Loosdrechtseweg is eveneens een groene buffer aanwezig.

Het zuidelijke deel van het plangebied, (Zeeheldenkwartier) is minder ruim opgezet. De bebouwing bestaat voor een groot deel uit flats en rijtjeswoningen, er is minder ruimte voor tuinen en openbaar groen. Het zuidelijke deel van dit gebied, de Kolhornseweg, grenst direct aan de uitgesterke natuurterreinen in beheer bij het Goois Natuurreservaat. Tussen Hilversum en Loosdrecht ligt Landgoed Zonnestraal, een prachtig landgoed omgeven door 120 hectare bos. In het zuidoostelijke deel van het bestemmingsplangebied liggen 2 begraafplaatsen. Vanwege de rust op de begraafplaatsen en de hoeveelheid groen vormen dergelijke gebieden veelal een leefgebied voor flora en fauna. De Algemene begraafplaats Zuiderhof grenst zowel aan de oostelijke en zuidelijke zijde direct aan de natuurterreinen in het beheer bij het Goois Natuurreservaat. De RK begraafplaats Sta Barbara grenst aan alleen de zuidzijde aan de heideterreinen.

3.4.2 Blauw

Binnen het plangebied liggen met uitzondering van de Kastanjevijver geen relevante waterpartijen.

3.4.3 Natuur

Op stadsecologisch niveau biedt het groen van de tuinrijke woonbuurten, begraafplaatsen en brede wegbermen levensruimte aan vogels, amfibieën, zoogdieren, flora en vlinders. De structuurrijke en overwegend parkachtige tuinen en lanen in het noordelijke deel herbergen een relatief grote rijkdom aan vogels en zijn van waarden voor fauna. De daarin gelegen Nieuwe Algemene Begraafplaats met oude bomen, aaneengesloten opgaande beplanting, diversiteit aan vegetatiestructuren en rust vormt daarin een belangrijk rustpunt. Door de geïsoleerde ligging is het gebied vooral van waarde voor vogels. Mogelijk zijn op het terrein verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De meer compacte bouwstijl in het zuidelijke deel van het bestemmingsplan beperkt de leefomstandigheden voor typisch stadssoorten. Door de ligging van de begraafplaatsen Zuiderhof, St Barbara en de groenstroken langs de Loosdrechtseweg kan uitwisseling van soorten plaatsvinden tussen het Goois Natuurreservaat en deze groene gebieden.

3.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid

3.5.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.

In het kader van het bestemmingsplan Bosdrift 2013 is een onderzoek uitgevoerd naar "Duurzaamheid Prestatie van een Locatie" (DPL). In dit onderzoek zijn de duurzaamheidsaspecten in het plangebied in kaart gebracht. Uit de DPL blijkt het onderzochte plangebied een score van circa 5,8 te krijgen (een 10 is de maximale score). Hiermee is de score lager dan de gekozen referentiewijk, welke een gemiddelde score van 6,0 heeft. De aspecten ruimtegebruik, afvalinzameling, bodemkwaliteit, geluidshinder, geurhinder, sociale veiligheid, bereikbaarheid OV + fiets, kwaliteit van woningen en omgeving, cultuurhistorische waarde en functiemenging scoren ruim voldoende tot zeer goed. De verschillende aspecten met een hoge score zijn goed te beredeneren. Hier zitten geen aspecten tussen die niet te onderbouwen zijn. Het aspect kwaliteit van woningen en omgeving is met name van toepassing op het zuidelijke deel van het plangebied, omdat de gemiddelde WOZ-waarde van woningen zeer hoog is.

De aspecten ruimtegebruik, energie, waterbeheer, voorzieningen en winkels, groen in de wijk, water in de wijk, cultuurhistorische waarde, diversiteit bedrijvigheid en flexibiliteit hebben een lage score. Met name het aspect groen in de wijk heeft een lage score. Het plangebied heeft een zeer groen karakter, waardoor juist een hoge score wordt verwacht. Veel van dit groen is gelegen op percelen in privaat eigendom en kennen hierdoor geen 'Groen' bestemming. De benodigde oppervlakte om tot een score te komen wordt hierdoor negatief beïnvloed. Het aspect water in de wijk is wel te verklaren. Vanwege de ondergrond kent Hilversum weinig open water.

3.5.2 Leefbaarheid

3.6 Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Historisch-geografische waarden

Beschermd dorpsgezicht

Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het (voormalige) ministerie van VROM en het ministerie van OC en W. Het betreft groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke groepen zich één of meerdere monumenten bevinden. Als een gebied daadwerkelijk is aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht, dan dient dit uiteindelijk in het bestemmingsplan opgenomen te worden.

Binnen het plangebied is het toekomstige beschermd dorpsgezicht Tuindorp Zuid en Plan Zuid (start procedure in 2008) gelegen. Dit geldt voor een relatief groot deel van het plangebied. De zuidzijde wordt begrensd door de Kolhornseweg, de westzijde door Bosdrift en de noordzijde door de Hilvertsweg en de Gijsbrecht van Amstelstraat. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de Eikbosserweg en de Orchideestraat. De aanwijzing is nog in procedure en derhalve niet meegenomen in onderhavig bestemmingsplan. Dit zal in een apart bestemmingsplan gebeuren omstreeks de feitelijke aanwijzing door het rijk.

Overige historisch-geografisch waardevolle gebieden

Verder zijn in het plangebied een zestal historisch-geografisch waardevolle gebieden gelegen. Deze gebieden kennen geen specifieke bescherming, maar worden hieronder kort beschreven. De beschrijving van deze gebieden is afgeleid van de gebiedsindeling, zoals deze in de welstandsnota is aangehouden.

Gebied tussen Bosdrift-Loosdrechtseweg-Gijsbrecht

De cultuurhistorische groenstructuur in dit gebied wordt bepaald door de Nieuwe Algemene Begraafplaats en het Busken-Huetplein. Deze begraafplaats is in 1890 aangelegd volgens het ontwerp van J. Springer en uitgebreid door Andriessen. Het plantsoen van de begraafplaats aan de Bosdrift kan gezien worden in relatie met het vierde volkswoningbouwcomplex van Dudok uit 1920-1922. De bebouwing in het gebied wordt gekenmerkt door middenstandswoningen uit de periode 1900-1930, zowel lostaand (Hyacintenlaan) als in reeksen met meer woningen onder één kap. Het Busken-Huetplein met omringende complexbebouwing en het straatwand-complex met plantsoenen aan de Da Costalaan zijn de meest bepalende eenheden.

Gebied tussen Bosdrift-Gijsbrecht-Johan de Wittstraat

Dit gebied sluit aan op het eerste gebied ten noorden / noordwesten hiervan gelegen. Het gebied wordt gekenmerkt door middenstandswoningen (meer onder één kap). Langs de Van Oldenbarneveltlaan/ Jacob Catsstraat/Van Hoornstraat wordt het monumentale beeld gekarakteriseerd door het rode dakenlandschap. Bosdrift 54-76 vormen een opvallend complex woningbouw van D.A. van Zanten met een bijzondere plattegrondvorm en horizontale afsluiting.

Vanuit de Hugo de Grootstraat is er zicht op de monumentale Clemenskerk. De Clemenskerk is het scharnierpunt waarop het woningbouwcomplex door Dudok werd ontworpen. Het Carolushuis is in dit gebied een grootschalig element.

Gebied tussen de Frederik van Eedenlaan-Loosdrechtseweg-Diependaalselaan

Als een gebogen arm loopt de Oude Loosdrechtseweg, de oude verbinding met Loosdrecht, door dit gebied dat een rechtlijnig stratenpatroon kent in aansluiting op het gebied ten zuiden van de Diependaalselaan. Langs de Frederik van Eedenlaan en de Vosmaerlaan wordt de structuur doorbroken door grootschalige eenheden, zoals een scholencomplex, een bejaardenwoningencomplex en een kerk. De middenstandsbebouwing langs de Frederik van Eedenlaan dateert uit het einde van de jaren dertig, aansluitend op het gebied ten oosten (Hugo de Grootstraat en omgeving, gebied 2). De rest van de bebouwing dateert herkenbaar uit de jaren vijftig (Birkenheuvel 1953-1955, Neuweg 1950-1960, Loosdrechtseweg 78-160 1955). Het complex van C. Trappenburg (Loosdrechtseweg 78-160) is bijzonder met een opvallende detaillering. De plantsoenen maken deel uit van het stedenbouwkundig ontworpen geheel met eigen patroonkenmerken rond de Neuweg. De grenzen van dit gebied vloeien duidelijk uit in een gebied met een ander karakter en ander tijdsbeeld.

Gebied tussen de Diependaalselaan-Bosdrift-Kolhornseweg-Loosdrechtseweg

De bebouwing langs de Diependaalselaan valt op door de plaatsing van de flatblokken, haaks op de weg, met daartussen het doorstekende groen, gebouwd aan het eind van de jaren vijftig. Vanuit de Diependaalselaan wordt het zicht afgesloten door flatblokken die evenwijdig aan de Diependaalselaan zijn geplaatst (Karel Doormanlaan).

De bebouwing langs de rechte straten is bloksgewijs, uit de jaren vijftig en zestig. In het zuidoosten van het gebied komt enige volkswoningbouw voor uit de jaren dertig en veertig. De Admiraal de Ruyterlaan is een groene ader in het gebied. Een element met bijzondere functie is de R.K. Begraafplaats St. Barbara uit de jaren vijftig. Het zuidwesten van het gebied onderscheidt zich in aanleg van het rechtlijnige stratenpatroon en in bebouwing wat betreft de architectuur, het is een bebouwing uit de jaren zeventig.

Gebied tussen de Koningsstraat-Hilvertsweg-Gijsbrecht-Neuweg

Dit gebied de "Bloemenbuurt Noord" wordt gekenmerkt door bebouwing van het type arbeiderswoningen. Langs de Rozenstraat ontstond de eerste bebouwing. Er is dan ook een relatie met de buurt met arbeiderswoningen "Oosterstraten-Nieuwstraten", die ten noorden van het gebied is gelegen. Er zijn in het gebied ook enkele middenstandswoningen te vinden, zoals bijvoorbeeld langs de Chrysantenstraat. De bebouwing kwam rond 1900 tot stand. Hier en daar is het oorspronkelijke ontwerp nog aanwezig. Dat is te herkennen hoe de rijen arbeiderswoningen met de noklijn parallel aan de veelal rechte straten het ritme bepaalden met elementen in het ontwerp, zoals hoekoplossingen, dakkapellen en accenten boven ramen en deuren. Langs de aders die het gebied omsluiten zijn de winkels gesitueerd. Het schoolgebouw (oorspronkelijk twee openbare scholen) aan de Violenstraat en de speelvoorziening aan de Neuweg zijn grootschalige elementen in het gebied. In het algemeen is de karakteristiek van de arbeidersbuurten aan het verdwijnen. Met name de vele individuele en verschillende verbouwingen en aanpassingen hebben de eenheid en de uitstraling verminderd. Van stijlen kan niet altijd meer gesproken worden, (waaronder de Art-Déco) omdat de details uit het ontwerp zijn verdwenen. Dit gebied kenmerkt zich nu door een veelheid aan elementen.

Gebied Oosterstraten-Nieuwstraten

De Mauritslaan en Mauritsstraat vormen als geheel een ensemble in het gebied. Met name Mauritslaan 6-36 en 23-51 zijn waardevolle panden. Verder staan in de 1e en 2e Nieuwstraat enkele witte huizen met 1 bouwlaag en een mansarde-kap die mede bepalend zijn voor het gebied Nieuwstraten. In dit gebied komen geen monumenten voor, die als zodanig staan geregistreerd.

3.6.2 (Steden)bouwkundige waarden

Rijksmonumenten staan ingeschreven in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Provinciale monumenten zijn opgenomen in de provinciale monumentenlijst, gemeentelijke monumenten in de gemeentelijke monumentenlijst. UNESCO-monumenten zijn opgenomen in de lijst van het werelderfgoed.

Binnen het bestemmingsplan Bosdrift 2013 ligt de Algemene Begraafplaats Bosdrift naar ontwerp van J. Springer en uitbreiding van Andriessen. De begraafplaats wordt omringd door een karakteristieke erfafscheiding ontworpen door P. Andriessen. Verder staat op het terrein de bijbehorende aula eveneens naar ontwerp van P. Andriessen.

De begraafplaats, de erfafscheiding en de aula zijn aangewezen als Rijksmonument. Verder bevinden zich in het plangebied de volgende Rijks- en gemeentelijke monumenten.

Rijksmonument gemeentelijk monument
Egelantierstraat 115 Van Ghentlaan 47 en 49
Egelantierstraat 67 t/m 120 (even en oneven) Loosdrechtseweg 263
Cameliastraat 1 t/m 7 en 22 t/m 28 Van Hoogendorplaan 20a t/m 74
Neuweg 249 en 251 Neuweg 357
Ericastraat 49 t/m 90 (even en oneven) Bosdrift 66 t/m 76
Bosdrift 53/55 Eikenlaan 36
Bosdrift 23 t/m 29 Bosdrift 56 t/m 64
Bosdrift 21 Hyacintenlaan 90 en 92
Meidoornstraat 8 t/m 14 Hyacintenlaan 94 en 96
Meidoornstraat 5 t/m 11 Bosdrift 30 en 32
Bosdrift 19 Bosdrift 26 en 28
Hilvertsweg 4 t/m 12 Bosdrift 10, 10a en 10b
Bosdrift 1 t/m 19 Vosmaerlaan 1 t/m 11
Meidoornstraat 1-3, 4-6 Busken-Huetplein 1 t/m 15
Meidoornstraat 2 Busken-Huetplein 2 t/m 22
Bosdrift 12 (meerdere objecten) Egelantierstraat 39 t/m 45
Dahliastraat 13 t/m 23
Violenstraat 7
Diependaalselaan 138
J.H.B. Koekkoekstraat 61 en 63
Neuweg 85
J.H.B. Koekkoekstraat 65
Koningsstraat 156
Havenstraat 101 en 101a
Havenstraat 81 t/m 85
Havenstraat 73a t/m 75
Havenstraat 71
Ruitersweg 83 en 85
Ruitersweg 93 t/m 115
Gasthuisstraat 8b
1e Nieuwstraat 60
Floralaan 12
Neuweg 18 en 20
Prinsenstraat 2
Prinsenstraat 23

Het open water van de Kastanjevijver is een waardevolle plek voor Bosdrift. Om de vijver zijn verharde taluds, paden, gras en bomen aanwezig (gemeentelijk monument). De vijver is aangelegd in 1935. Het is van belang dat de Kastanjevijver het statige en cultuurlijke karakter binnen deze Dudokwijk behoudt.

3.6.3 Archeologische waarden

In 1992 is het zogenoemde “Verdrag van Malta” gesloten, een Europees verdrag dat is gericht op de bescherming van het archeologisch erfgoed. Sinds de officiële bekrachtiging van het verdrag door Nederland in 1998 is gewerkt 'in de geest van Malta' en is de Monumentenwet 1988 herzien, op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), om de archeologie wettelijk te verankeren. Op 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 in werking getreden.

De kernpunten, geregeld in de Monumentenwet, zijn:

  • behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed op de plek waar het ligt in de bodem (in situ);
  • opnemen archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces;
  • 'de verstoorder betaalt';
  • transparant en helder besluitvormingsproces, informatie verspreiden en kennis van het archeologisch erfgoed vergroten.

De gemeente is het bevoegd gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een archeologische verwachtings- en beleidskaart. Op de verwachtingskaart staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden en archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. Voor het te voeren beleid ten aanzien van de archeologische waarden en verwachtingen in de gemeente heeft de gemeente een beleidsnota en de daarbij behorende beleidskaart opgesteld. De beleidskaart moet volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat voor de aanvrager van een vergunning duidelijk is in welke gevallen een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze gevallen worden voornamelijk bepaald door een maximale verstoringsoppervlakte en -diepte.

Het archeologische onderzoek is een getrapt proces. Elke stap in het proces wordt afgesloten met een besluit van het bevoegd gezag omtrent het archeologische erfgoed: of het plangebied wordt vrijgegeven, of er wordt een vervolgonderzoek gevraagd, of planaanpassing, of het archeologisch erfgoed wordt in situ beschermd. Eerst moet de aanvrager een inventariserend onderzoek overleggen. In dat inventariserend onderzoek wordt vastgesteld of er archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig is en of er nader onderzoek nodig is. De volgende stap is het verrichten van een verkennend veldonderzoek (proefsleuven) om de aard, omvang en kwaliteit van het archeologisch erfgoed te onderzoeken. Het plangebied kan hierna op grond van een selectiebesluit worden vrijgegeven, beschermd, of, als bescherming niet mogelijk is, kan een opgraving worden gevraagd. Elke fase wordt uitgevoerd op grond van een programma van eisen. Behalve de eisen die aan het onderzoek worden gesteld in het kader van de Kwaliteitseisen Nederlandse Archeologie (KNA) kan de gemeente aanvullende eisen stellen.

Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven. Hiervan is een kaart gemaakt die is gebruikt voor de bestemmingslegging van de archeologische dubbelbestemmingen. In figuur 13 is deze kaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0012.jpg"

Figuur 10: Archeologische beleidskaart gemeente Hilversum

Zoals in figuur 10 is aangegeven kent bijna het gehele plangebied een hoge en middel-hoge verwachtingswaarde. Voor een kleine strook aan de zuidwest-zijde geldt een lage verwachtingswaarde en voor een klein gebiedje ten oosten van de Haven geldt een zeer een lage verwachtingswaarde.

3.7 Bodem En Watersysteem

3.7.1 Bodem

De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is toegelicht in paragraaf 3.6.3. In deze paragraaf is ook het grondwatersysteem en daarin eventueel voorkomende verontreinigingen meegenomen.

Bodem

De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het water voerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied.Dit plangebied bestaat geheel uit zandige ondergrond.

Het bestemmingsplangebied loopt van het centrum richting het zuiden van Hilversum en ligt grotendeels op de hoge gronden van de Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied loopt in z'n geheel af naar het zuidwesten: de hoogste gronden met circa N.A.P. +20 m liggen op de noordoostgrens van het plangebied en het maaiveld loopt af tot circa N.A.P. +4 m aan de zuidwestzijde. Zo is in de op de westflank van de Utrechtse Heuvelrug gelegen Bloemenbuurt een groot verschil in maaiveldhoogtes aanwezig.

Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.

Aardkundige waarden

De grote verscheidenheid en gaafheid van geografische verschijnselen maakt het stuwwallencomplex van het Gooi bijzonder. Eén van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid is het beschermen van onderdelen in het landschap, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied. Hiervoor heeft de provincie Noord-Holland een lijst met 80 gebieden met aardkundige waarden (aardkundig waardevol gebied) vastgesteld en vervolgens hieruit 17 gebieden geselecteerd als aardkundig monument. De 80 aardkundige waardevolle gebieden zijn nu opgenomen in de provinciale structuurvisie en bijbehorende verordening en genieten als zodanig planologische bescherming. Een groot deel van het bijzondere stuwwallengebied is daarom door de provincie aangewezen als gebied met aardkundige waarden en de ongeroerde delen zijn zelfs aangewezen als aardkundig monument. Vrijwel het gehele buitengebied van Hilversum betreft gebieden met aardkundige waarden en monumenten door de aanwezigheid van fysisch geografische eenheden zoals stuwwal, smeltwateren windvormingen, typische deken stuifzandvormingen, vennen en droge dalen. In figuur 14 zijn de aardkundige waarden rondom het plangebied weergegeven.

Activiteiten als ontgrondingen, egalisaties, grondverzet en diepploegen kunnen schade toebrengen aan de aardkundige waarden. Aanvullend zijn de niet toegestane activiteiten en handelingen in de 17 aardkundige monumenten (vallend onder de milieubeschermingsgebieden) opgenomen in de Provinciale milieuverordening tranch 7 Noord-Holland (PMV). Een ontheffing aanvragen is mogelijk. Daarnaast wordt passende planologische bescherming opgenomen voor de aardkundige waardevolle gebieden inclusief de aardkundige monumenten binnen bestemmingsplannen. Gezien de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en de ligging binnen het stedelijk gebied zijn de oorspronkelijke waarden binnen het plangebied vermoedelijk reeds ernstig verstoord. Dit is de reden dat het plangebied nagenoeg geheel buiten de gebieden met aardkundige waarden ligt.Uitzondering hierop is de zuidoostelijke hoek van het plangebied (ten zuiden van de Kolhornseweg en de Eikenlaan), dat onderdeel uitmaakt van het aardkundig monument Hoorneboeg, Zwarte Berg e.o. Hilversum, zoals te zien is in figuur 14. Dit aardkundig monument geniet extra planologische bescherming, zodat de aardkundige waarden in de toekomst niet aangetast worden. In figuur 11 zijn de aardkundige waarden rondom het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0013.jpg"

Figuur 11: aardkundige waarden plangebied en omgeving.

Grondwater

De hydrologie wordt gekenmerkt met een stuwwal als inzijgingsgebied met kwelsystemen aan de westkant van Hilversum. Op een deel in het westen na is sprake van een natuurlijk fluctuerende grondwaterstand van de Utrechtse Heuvelrug binnen Hilversum. De grondwater stromingsrichting is hoofdzakelijk noordwestelijk. Specifiek voor dit plangebied geldt dat de Oude Haven, die met een waterpeil van N.A.P. -0,20 m (veel) dieper ligt dan de omliggende maaiveld bebouwing, een drainerende werking heeft en daardoor lokaal de grondwaterstanden zal verlagen.

Nagenoeg binnen de gehele bebouwde kom van Hilversum is de grondwaterstand relatief diep. In extreem natte tijden met hoge grondwaterstanden wordt een ontwateringsdiepte van 1,0 m binnen nagenoeg de gehele bebouwde kom nog gehaald. Zo ook in dit plangebied.

In het oosten en centrale deel van het plangebied Bosdrift, komen bovenop de hoge gronden van de Utrechtse Heuvelrug, grondwaterstanden voor tussen N.A.P. +0,6 m en N.A.P. -0,1 m, deze liggen circa 10 à 11 meter beneden maaiveld (ter plaatse van peilbuis Bosdrift - Meidoornstraat). Aan de westzijde van het plangebied liggen de grondwaterstanden tussen N.A.P. -0,1 m en N.A.P. -0,5 m, circa 2,5 meter beneden maaiveld.

Grondwaterbeschermingsgebied

Ten zuidwesten van het plangebied is de grondwaterwinning Loosdrecht gelegen. Het grondbeschermingsgebied van deze grondwaterwinning, waarvoor regels vastgelegd zijn in de Provinciale milieuverordening, ligt in zijn geheel buiten het plangebied. Dit betekent dat binnen het gebied ten opzichte van de gebruikelijke zorgvuldigheid geen extra restricties gelden om de drinkwaterwinning te beschermen.

Bodem- en grondwaterverontreining

In de oudere wijken is naast woonbestemming veel bedrijvigheid geweest, met name in de Bloemenbuurt. Als gevolg van het langdurige intensieve gebruik is de bovengrond in deze gebieden over het algemeen licht verontreinigd met PAK en zware metalen (en oplosmiddelen). Plaatselijk komen ernstige verontreinigingen voor. In het verleden zijn een aantal verontreinigingen reeds gesaneerd. In de nieuwere woonwijken zijn weinig bodemonderzoeken uitgevoerd. Over de milieukundige bodemkwaliteit is daarom weinig bekend. Vanwege het gebruik is niet te verwachten dat hier ernstige verontreinigingen aangetroffen zullen worden.

In het gebied ten noorden van de Diependaalselaan komen lokaal in de bovengrond (traject tot 0,5 m - maaiveld) en ondergrond (tot 2,0 m - maaiveld) licht verhoogde gehalten aan zware metalen (cadmium, kwik, koper, lood en zink) voor. Deze gehalten overschrijden de achtergrondwaarden (AW2000). Dit geldt met name voor de Bloemenbuurt en het noordelijker deel vanaf de Koningsstraat.

De gemeente heeft in 2008 een bodemfunctieklassekaart opgesteld. Op de bodemfunctieklassekaart wordt de gewenste bodemkwaliteit voor nu en toekomst binnen de gemeentegrenzen van Hilversum aangegeven. Uitgangspunt is dat de klasse die aan een bepaald gebied wordt toegekend, overeenkomt met de gevoeligste bodemfunctie binnen het gebied. Het noordelijke deel is geclassificeerd als functie wonen en het zuidelijke, nieuwere woongebied vanaf de Diependaalselaan heeft de bodemfunctieklasse AW2000 gekregen.

De afgelopen jaren heeft de gemeente geconstateerd dat er zich lokaal verhoogde concentraties zink in de bodem van de gemeente bevinden. Dit geldt ook voor dit plangebied. De gemeente onderzoekt momenteel of er een verband is met het van oudsher in de bodem brengen van regenwater van wegen en daken via zakputten. De uitkomsten van dit onderzoek zijn aandachtspunten bij het toekomstige afkoppelbeleid van de gemeente (zie ook paragraaf 5.7.2).

3.7.2 Watersysteem

Beschrijving huidige watersysteem

In nagenoeg de gehele bebouwde kom van Hilversum komt door de diepe grondwaterstanden en de zandige bodemopbouw van nature geen oppervlaktewater voor. In dit plangebied ligt dan ook slechts één open water, de Kastanjevijver in het zuidoosten van het plangebied. Hilversum ligt volledig in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht (AGV). Binnen het beheersgebied geldt de AGV Keur 2011 van het waterschap.

In delen van het plangebied wordt hemelwater afkomstig van wegen en bebouwing geïnfiltreerd in de bodem via infiltratieputten van wegen en regenwaterzakputten, zoals te zien is in figuur 12. Bij twee wegen is ook geen hemelwaterriool aanwezig, dat het hemelwater afvoert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0014.png"

Figuur 12: watersysteem in en rondom het plangebied.

In een groot deel is een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel aanwezig, waarbij het regenwater en het vuile afvalwater gescheiden afgevoerd worden. Het regenwater wordt afgevoerd naar de Kastanjevijver en naar de Oude Haven net buiten het plangebied. Daarnaast is in een deel van de Bloemenbuurt een gemengd rioolstelsel aanwezig, waarbij het regenwater tezamen met het vuile afvalwater wordt afgevoerd.

De Kastanjevijver heeft een oppervlak van circa 0,35 ha. De vijver, gelegen in een Dudokwijk, heeft verharde taluds en wordt omringd door paden, gras en bomen. De Kastanjevijver wordt uitsluitend gevoed door hemelwater. Suppletie is niet mogelijk en de bodem ligt boven het grondwaterpeil. Het streefpeil van de vijver is NAP + 13,65 m. Bij overtollige neerslag vindt afvoer plaats middels een gemaal naar het vuilwaterriool. De inrichting van de Kastanjevijver en de aanwezige aanliggende groenstructuur bieden weinig schuilgelegenheid aan andere dieren dan eenden. De wegen en de formele groenstructuur vormen verder een barrière met het buitengebied, waardoor de Kastanjevijver ecologisch vrij geïsoleerd ligt.

Aan de noordzijde loopt langs de grens van het plangebied de Oude Haven. De Oude Haven is een tot in het grondwater van de heuvelrug gegraven waterloop in het verlengde van de Gooisevaart in de 's-Gravelandsepolder. Door de insnijding in het grondwater heeft de Oude Haven een drainerende functie voor de directe omgeving (zie ook paragraaf grondwater).

3.8 Kabels En Leidingen

3.8.1 Riolering

De Utrechtse Heuvelrug verdeelt het rioolstelsel van de kern Hilversum in twee delen, een oostelijk en een westelijk deel. Het plangebied behoort tot het westelijke rioolstelsel, dat gekenmerkt wordt door een grotendeels gescheiden stelsel, met aparte inzameling van regenwater. De in dit plangebied gelegen Bloemenwijk is hier een uitzondering op. Het regenwater van de gescheiden stelsels van west lozen al dan niet via stadsvijvers op de wateren van de Kortenhoefsepolder (Hilversums kanaal) of op de wateren van de ’s-Gravelandse polder (Oude Haven/Gooise Vaart).

Het plangebied kenmerkt zich door een sterk hellend maaiveld en langgerekte riooldistricten. In het plangebied zijn enkele onderbemalingsgebieden aanwezig. In het plangebied is op uitzondering van de Bloemenbuurt een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Bij een gescheiden rioolstelsel worden de afvalwaterstroom en de regenwaterstroom los van elkaar via verschillende rioleringsnetwerken afgevoerd; het hemelwater via een hemelwaterleiding en het afvalwater via een droogweerafvoerleiding.

In de Bloemenbuurt Noord is een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd dat het overtollige hemelwater afvoert naar de Oude Haven. Een verbeterd gescheiden rioolstelsel is een rioolstelsel dat op dezelfde manier werkt als een gescheiden rioolstelsel, echter wordt de eerste afstroom van regenwater verpompt naar de RWZI via de droogweerafvoerleidingen in verband met opvang van de in beginsel vrijkomende verontreinigingen.

In het overige deel van de Bloemenbuurt is daarnaast een gemengd rioolstelsel aanwezig. Hierbij worden de regenwaterstroom en de afvalwaterstroom tezamen afgevoerd via één rioolnetwerk en bij hevige of langdurige neerslag stort gemengd riooloverstortwater over op oppervlaktewater. Vanuit dit gemengd rioolstelsel is een overstort aanwezig op de buiten het plangebied gelegen vijver Kerkelandenlaan.

Het afvalwater uit het plangebied wordt via een hoofdrioolgemaal buiten het plangebied afgevoerd naar de rioolwaterzuivering (RWZI) Horstermeer. Deze RWZI is in beheer van AGV en ligt in de gemeente Wijdemeren.

3.8.2 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn de volgende hogedruk aardgasleidingen gelegen:

  1. 1. De leiding W-533-12 die volgens de risicokaart een diameter van 12 inch en een werkdruk van 40 bar heeft. Conform de risicokaart heeft de leiding een plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. Het 1%-letaliteitsgebied bedraagt 140 meter en het 100%-letaliteitsgebied 70 meter. Deze hogedruk aardgasleiding is een relevante risicobron voor het plangebied en conform het Bevb is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd . Deze QRA is als bijlage toegevoegd. Hieruit is gebleken dat het plaatsgebonden risico geen belemmering oplevert voor het bestemmingsplan. Uit de berekening naar het groepsrisico blijkt dat de hoogte van de groepsrisico's onder de oriëntatiewaarde ligt. Tevens is de hoogte van het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, waardoor volstaan kan worden met een beknopte verantwoording van het GR.
  2. 2. De leiding W-500-19 die volgens de risicokaart een diameter van 6 inch en een werkdruk van 40 bar heeft. Conform de risicokaart heeft de leiding een plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. Het 1%-letaliteitsgebied bedraagt 70 meter en het 100%-letaliteitsgebied 50 meter. Het bestemmingsplan is gelegen buiten het 1%-letaliteitsgebied van de leiding, zodat de leiding geen relevante risicobron voor het plangebied is.

In het rapport Risicoberekening Hogedruk-aardgasleiding, projectnr. 234154, revisie 01 (Oranjewoud, 2 februari 2012) zijn de naar aanleiding van deze aardgasleidingen uitgevoerde berekeningen gepresenteerd.

Conclusie

De uitgevoerde risicoanalyse heeft geleid tot de volgende conclusies. Uit de berekening blijkt dat er geen plaatsgebonden risico van 10-6/jaar wordt berekend. Er is daarmee automatisch voldaan aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico. Uit de berekening naar het groepsrisico blijkt dat de hoogte van de groepsrisico's onder de oriëntatiewaarden ligt. Tevens is de hoogte van het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoordingsplicht: Het voorgenomen ruimtelijke besluit ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de leiding dient voor dit ruimtelijke besluit de verantwoording van het groepsrisico ingevuld te worden. De uitgebreidheid van de invulling van de verantwoording van het groepsrisico is afhankelijk van de ligging van het plangebied en de hoogte van het groepsrisico. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Bij de invulling van de verantwoording kan volstaan worden met het invullen van de elementen betreffende de hoogte en toename van het groepsrisico, de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en beperking van de omvang van een ongeval en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid.

3.8.3 Straalverbindingen

In het plangebied zijn geen straalverbindingen gelegen.

3.9 Externe Veiligheid

3.9.1 Beleidskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van I&M coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  1. 1. inrichtingen;
  2. 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  3. 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien op grond van een Wro-besluit de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.

In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetwegen vervoersaantallen zijn vastgesteld en veiligheidszones.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.

3.9.2 Onderzoek

Inrichtingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen die onder het Bevi vallen.

Buisleidingen

Binnen het plangebied bevindt zich twee hogedruk aardgasleidingen, zie hiervoor paragraaf 3.8.2.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

  1. 1. De provinciale weg N201 en de aansluitende Utrechtseweg zijn gelegen op circa 375 meter van het plangebied. Deze zijn aangewezen als lokale routering. Volgens opgaaf van de Brandweer Gooi- en Vechtstreek is deze route geheel niet meer in gebruik. Middels ontheffingen worden alle transporten via de afslag 'Maartensdijk' van de A27 geleid. Hierdoor vind geen transport van gevaarlijke stoffen meer plaats door het plangebied. Conform opgaaf van de Brandweer Gooi- en Vechtstreek is het lokaal transport niet relevant voor het nieuwe ruimtelijk besluit.
  2. 2. Aan de westzijde van de gemeente loopt een lokale routering via de N201 Hilversum binnen. Over deze route worden 2 tankstations bevoorraad. De belangrijkste daarvan is Autobedrijf Poll (zie figuur 3.1). De route naar dit LPG-tankstation ligt binnen 300 meter afstand van het plangebied. Hierdoor overlapt het invloedsgebied van de routering met het plangebied. Uit de rapportage ' Externe veiligheid routering gevaarlijke stoffen Hilversum' (AVIV; 30 januari 2012, Project : 112139) blijkt dat er geen sprake is van een 10-6 contour. Tevens is er geen sprake van een belemmerend groepsrisico (minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde). De lokale transporten van gevaarlijke stoffen aan de westzijde van de gemeente zijn niet relevant voor onderhavig ruimtelijk besluit 'Bosdrift'.
  3. 3. De spoorlijn Amsterdam-Amersfoort is gelegen op ongeveer 750 meter afstand van plangebied. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats conform de 'beleidsvrije marktprognose vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor' (PoRail, 2007). De invloedsgebieden van de toxische stoffen reiken tot over het plangebied. Hiermee is de spoorlijn een relevante risicobron voor het plangebied. In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan 'Utrechtseweg' zijn eveneens voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor risicoberekeningen uitgevoerd waaruit bleek dat het groepsrisico veroorzaakt door de spoorlijn Amersfoort-Amsterdam boven de oriëntatiewaarde ligt. Aangezien deze berekening is uitgevoerd op het gedeelte van de spoorlijn dat ook representatief is voor dit bestemmingsplan geldt ook voor het bestemmingsplan Bosdrift 2013 dat het groepsrisico hoger is dan de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat aandacht besteed dient te worden aan de verantwoording van het GR conform de cRvgs. Het plaatsgebonden risico legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. Er is voor gekozen om geen nieuwe kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uit te voeren in het kader van dit bestemmingsplan. Dit is omdat het bestemmingsplan op grote afstand van de spoorlijn is gelegen en daardoor niet een hoger groepsrisico zal veroorzaken (ook gezien de conserverende status ervan) en de eerder uitgevoerde berekening voor bestemmingsplan Utrechtseweg voldoende representatief is voor de absolute hoogte van het groepsrisico.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van de inventarisatie is gebleken dat het plangebied zich in de omgeving bevindt van meerdere transportassen, te weten lokaal transport aan de westzijde van de gemeente, de spoorlijn Amsterdam-Amersfoort en hogedruk aardgasleidingen.

  • het lokaal transport aan de westzijde van de gemeente is geen relevante risicobron voor het plangebied.
  • de spoorlijn is een relevante risicobron en moet beschouwd worden binnen de verantwoordingplicht. In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan 'Utrechtseweg' is een QRA uitgevoerd waaruit is gebleken dat het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt. Het plaatsgebonden risico legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.
  • De hogedruk aardgasleiding W-533-12 is een relevante risicobron voor het plangebied en conform het Bevb is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat het plaatsgebonden risico geen belemmering oplevert voor het bestemmingsplan. Uit de berekening naar het groepsrisico blijkt dat de hoogte van de groepsrisico's onder de oriëntatiewaarde ligt. Tevens is de hoogte van het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, waardoor volstaan kan worden met een beknopte verantwoording van het GR.

Verantwoordingsplicht

Hieronder worden kort de belangrijkste constateringen en aan te raden maatregelen samengevat per aspect van de verantwoordingsplicht. Uit bovenstaande alinea is reeds gebleken dat binnen de verantwoording van het GR voor het bestemmingsplan 'Bosdrift' aandacht besteed dient te worden aan de spoorlijn Amsterdam-Amersfoort en de hogedruk aardgasleiding W-533-12. Omdat het bestemmingsplan geheel van conserverende aard is en de risico's beperkt zijn, is een beknopte invulling van de verantwoordingsplicht mogelijk. Dit is nader toegelicht in het rapport 'Onderzoek EV Bosdrift, (projectnr. 234154, revisie 0.2, Oranjewoud B.V.).

Groepsrisico

Autonome situatie

  • Spoorlijn Amsterdam-Amersfoort: groepsrisico bevindt zich boven de oriëntatiewaarde.
  • Hogedruk aardgasleiding: groepsrisico bevindt zich onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Nieuwe situatie

  • Spoorlijn Amsterdam-Amersfoort: groepsrisico bevindt zich boven de oriëntatiewaarde en verandert niet.
  • Hogedruk aardgasleiding: groepsrisico bevindt zich onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde.en verandert niet.

Er vindt geen verandering van het groepsrisico plaats, vanwege de geheel conserverende aard van het bestemmingsplan.

Zelfredzaamheid

  • er zijn bijzondere doelgroepen in het plangebied aanwezig; in de zuidwestelijke hoek van het plangebied liggen een aantal kwetsbare functies dichtbij de hogedruk aardgasleiding.
  • er zijn voldoende vluchtwegen van hogedruk aardgasleiding af gericht;
  • omdat het bestemmingsplan geheel conserverend is, worden bouwkundige maatregelen tegen een toxisch scenario in algemeen niet geadviseerd, maar wel voor de kwetsbare functies in het plangebied.

Bestrijdbaarheid

  • De bereikbaarheid voor hulpdiensten in de zuidwestelijke hoek van het plangebied bij de verschillende kwetsbare functies kan mogelijk verbeterd worden.

Ruimtelijke maatregelen

Het schuiven met ruimtelijke elementen is wegens de conserverende aard van het bestemmingsplan niet mogelijk.

Risicocommunicatie

Voer een actief risicocommunicatie beleid. Zorg voor een goede WAS-dekking in het gebied. De risicoanalyse hogedruk aardgasleidingen is aan de Veiligheidsregio voorgelegd voor advies.

3.9.3 Waterkeringen

Binnen het plangebied liggen geen waterkeringen. Ter plaatse van dit plangebied ligt de (diep) ingesneden Oude Haven. Langs de Oude Haven zijn dan ook geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied ligt ook niet binnen een dijkringgebied waardoor geen risico op overstromingen aanwezig is.

3.10 Vliegveld

Eigendomssituatie

Voor de oorlog was het terrein eigendom van de Kerk van Naarden. Pas in 1948 verwierf de gemeente Hilversum het veld en verhuurt het sindsdien aan de stichting Vliegveld Hilversum meestal in tranches van 5 à 10 jaar. De huidige omvang van het terrein is ongeveer 54 ha. Op terrein zijn naast een horecabedrijf, voorzieningen voor het vliegen gevestigd: w.o. een vliegschool, hangaars, een controletoren e.d.

Door middel van onderhuur zijn er enkele bedrijven aanwezig voor vlieglessen, rondvluchten en onderhoud (maintenance). Het veld wordt merendeels gebruikt voor lesvluchten, naast mogelijkheden voor parachute springen en zweefvliegen. Daarnaast wordt het verder gebruikt voor helikopter vluchten. Het aantal vliegbewegingen (dat kan zijn zowel een start als landing) schommelt al enige jaren tussen 40 à 45.000 stuks. Circa 60% van de vluchten op het luchtvaartterrein Hilversum bestaat uit les- en oefenvluchten. De overige 40% bestaat uit vluchten met een bedrijfsmatig doel en uit privé of recreatieve vluchten.

Regelgeving

De stichting vliegveld Hilversum beschikt op basis van de Luchtvaartwet sinds haar ontstaansgeschiedenis over een aanwijzingsbeschikking waarvan de laatste dateert van 2003. In deze aanwijzingsbeschikking is niet alleen baanconfiguratie van het vliegveld vastgelegd, maar ook de omvang van de geluidszones zoals deze waren vastgelegd in de Algemene Maatregel van Bestuur: het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL) Deze geluidscontouren zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van 2003 waarbij tevens de beperkingen vanuit het BGKL in de bestemmingsplanvoorschriften zijn vastgelegd.

Het planologisch regime binnen de geluidscontouren (de 57 bkl (= belasting kleine luchtvaart) en 47 bkl geheten) is als volgt:

  1. 1. 47 bkl is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen nog niet aanwezig zijn en waarvoor nog geen bouwvergunning is verleend;
  2. 2. in afwijking van het vorenstaande is 57 bkl de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in artikel 7 die
    1. a. een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;
    2. b. ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of
    3. c. zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen.

De 57 bkl-contour ligt ruim buiten dit bestemmingsplangebied. De 47-bkl-contour ligt voor een beperkt gedeelte in het plangebied.


Het Besluit Regeling Burger en Militaire Luchtvaart (RBML)

In 2009 is de luchtvaartwetgeving aanzienlijk gewijzigd door het ombouwen van de Luchtvaartwet naar de Wet Luchtvaart en het in werking treden van de Regeling Burger en Militaire Luchtvaart. Als gevolg van deze regeling is het bevoegd gezag voor de regionale en kleinere vliegvelden van het Rijk eind 2009 overgegaan naar de provinciale overheden. Gelet op de overgangsregeling dienen de provinciale besturen in 2014 voor alle kleine vliegvelden een nieuwe beschikking af te geven. Gelet op de omvang van het vliegveld Hilversum zal het provinciaal bestuur van Noord-Holland een "luchthavenbesluit" dienen te nemen.In de tussenliggende periode blijft de huidige aanwijzingsbeschikking in stand en regeert het in 2009 vervallen BGKL nog steeds de geluidszones (zie de overgangsbepalingen van het RBML).

Gelet op de overgangsperiode van het RBML en het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, afgezet tegen het nieuwe provinciale beleid is er voor gekozen is om de situatie zoals deze bij de aanwijzingsbeschikking van 2003 voor het vliegveld is vastgelegd te handhaven tot het tijdstip waarop een nieuw luchthavenbesluit van toepassing zal zijn. Een en ander houdt ook in dat de oude bepalingen met betrekking tot de planologische beperkingen uit het oude BGKL, mede opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2003, onverkort zijn doorgevoerd in dit plan. Gewijzigd is daarbij, dat de ontheffingsmogelijkheid voor geluidhinderbepalingen bij de (toenmalige) minister van VROM is komen te vervallen. Het BGKL kende een dergelijke ontheffingsmogelijkheid niet.

Vliegveiligheid

In gebieden rond luchthavens gelden op grond van (inter)nationale regels beperkingen aan het gebruik van gronden. Deze beperkingen zijn noodzakelijk voor het veilig gebruik van een luchthaven door het luchthavenluchtverkeer. Het gaat in de eerste plaats om hoogtebeperkingen. Deze bewerkstelligen dat in beginsel geen objecten met een bepaalde hoogte worden opgericht die de vliegveiligheid in gevaar kunnen brengen. Daarnaast gelden er diverse beperkingen die ervoor zorgen dat de vliegveiligheid anderszins niet in gevaar wordt gebracht, zoals beperkingen ten aanzien van bestemmingen die apparatuur voor radiocommunicatie, navigatie en plaatsbepaling verstoren of die vogels aantrekken. Deze beperkingen volgen uit voorschriften van de ICAO richtlijnen (Chicago 1944 annex 14).

Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van het vliegveld Hilversum. Binnen het plangebied mag in het meest zuidwestelijke gebied niet hoger dan 45 meter worden gebouwd. Hoe verder verwijderd van het vliegveld hoe hoger de maximale bouwhoogte is, met een maximum van 100 meter ter hoogte van de Oude Haven. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen dusdanige bouwhoogte mogelijk wordt gemaakt, zijn in dit bestemmingsplan geen nadere regels opgenomen.

Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 14 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het huidig ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk richt zich met de Structuurvisie op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed.

Een opsomming van de 13 nationale belangen:

  1. 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1);
  2. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2);
  3. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3);
  4. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4);
  5. 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5);
  6. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6);
  7. 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7);
  8. 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8);
  9. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);
  10. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10);
  11. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11);
  12. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);
  13. 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de hierin opgenomen nationale belangen.

4.1.2 Structuurvisie Randstad 2040

In deze structuurvisie voor de Randstad geeft het rijk aan hoe hij de problemen van de achteruitgang van leefbaarheid, klimaatverandering, bereikbaarheidsproblemen en de aanhoudend grote ruimtevraag en druk op onze concurrentiepositie wil aanpakken en oplossen. Het rijk heeft hoge ambities en wil dat de Randstad zich ontwikkelt tot een topregio in Europa. De Randstad is in 2040 een veilige, klimaatbestendige groenblauwe delta. Tot 2040 moeten er 500.000 nieuwe woningen in de Randstad bijkomen. Dit onder andere door sterke verdichting, herstructurering van verouderde werk- en woonlocaties en de schaalsprong van Almere. Voor Hilversum wordt een sterke verdichting van de ruimte voorzien. Tevens wordt naar een verbetering gezocht van de openbare vervoersverbinding tussen Almere en Utrecht.

Het rijk is bezig met ingrijpende bezuinigingen die gevolgen kunnen hebben voor de latere uitvoering van woningbouw en aan te leggen wegen. Onderhavig bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en regelt de bestaande situatie. Deze bezuinigingen hebben dus geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.1.3 Nationaal Bestuursaccoord Water (NBW) en Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

In 2003 sloten Rijk , Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord is te beschouwen als het bestuurlijke antwoord op het rapport WB21 (Waterbeheer 21e eeuw). In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke plannen en de waterhuishouding.

In 2011 is een nieuw akkoord afgesloten door de koepels. De essentie van dit nieuwe akkoord is een doelmatig beheer en meer samenwerking tussen beheerders in de waterketen en kostenbesparingen door grotere efficiëntie en effectiviteit.

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf (paragraaf 5.7.2) opgenomen, waarin is beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn en hoe water is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Kaderrichtlijn Water.

4.1.4 Nota natuur, bos en landschap in de 21ste eeuw

De nota is in 2000 vastgesteld. Natuur en landschap leveren een essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. Hoofdpunten zijn de Ecologische Hoofdstructuur, biodiversiteit, karakteristieke natte natuur en natuur in en om de stad. Het Gooi aangewezen als kerngebied van de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid is er gericht op vergroting van natuurgebieden, herstel van milieukwaliteiten en het scheppen van samenhang tussen natuurgebieden. Door de aanleg van robuuste ecologische verbindingen krijgen populaties van plant- en diersoorten kansen om hun aantal door migratie en uitwisseling op peil te houden, te herstellen of te versterken. Ontsnippering is van cruciaal belang.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en heeft derhalve geen gevolgen voor eventuele aanwezige ecologische waarden. Voor de gebieden met een overwegend groen karakter is een groen of bos bestemming opgenomen.

4.1.5 Erfgoed en ruimte

De nota “Erfgoed en Ruimte Kiezen voor Karakter” is de opvolger van de nota Belvédère. In deze nota geeft het Rijk aan welke opgaven ze als belangrijk beschouwd. Dit zijn namelijk:

  1. 1. Werelderfgoed: samenhang borgen en uitstraling vergroten;
  2. 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. 3. Herbestemming als (stedelijk) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bovendien wil het Rijk cultureel erfgoed en ruimtelijke ordening koppelen. Deze koppeling/verankering wordt bewerkstelligd door het verplichten van iedere overheid om rekening te houden met cultuurhistorische waarde. Dit dient de desbetreffende overheid te doen door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse bij ieder nieuw plan en de verplichting van het benoemen van de verschillende cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Het Rijk heeft het plassengebied en de Utrechtse heuvelrug nog steeds aangewezen als gebieden met een aantal bijzondere cultuurhistorische waarden. Ten opzichte van het de nota Belvédère zijn er voor Hilversum weinig veranderingen.

4.2 Provincie

4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid'

De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken.

De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:

  1. 1. klimaat bestendigheid;
  2. 2. ruimtelijke kwaliteit;
  3. 3. duurzaam ruimtegebruik.

Ad 1. klimaat bestendigheid

De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie Noord-Holland kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen.

Ad 2 ruimtelijke kwaliteit

De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.

Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.

Ad 3. Duurzaam ruimtegebruik

Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied kunnen worden toegepast. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:

  1. 1. voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;
  2. 2. behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoersnetwerken;
  3. 3. voldoende en op behoefte aansluitende huisvesting;
  4. 4. voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toerisme.

Vanuit de structuurvisie worden er geen specifieke eisen gesteld aan onderdelen in het plangebied.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 bovengenoemde Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

4.2.3 Partiele herziening provinciale Structuurvisie voor EHS, ecologische verbindingszone en weidevogelleefgebied

Op 18 januari 2011 hebben de Gedeputeerde Staten de partiele herziening van de provinciale Structuurvisie vastgesteld. Deze partiele herziening betekent voor Hilversum wijzigingen op het gebied van de Ecologische Hoofdstructuur.

4.2.4 Economische Agenda 2008-2011

Het economische beleid voor Noord-Holland is verwoord in de EconomischeAgenda 2008-2011. Belangrijk uitgangspunt van deze agenda is het benutten van kansen en het bundelen van krachten. Want hoewel de economische resultaten binnen de provincie zeer verdienstelijk zijn, moeten de sterke punten niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. Daarnaast geldt als uitgangspunt voor deze Economische Agenda 'krachten bundelen door samenwerking'. Bij de uitvoering van de Economische Agenda zoekt de provincie nadrukkelijk de samenwerking met partners in de regio. Voor Noord-Holland Zuid is het versterken van de internationale concurrentiepositie de economische opgave.

Om de doelstellingen voor Noord-Holland Zuid te bereiken richt de provincie zich op de volgende thema's:

  • regionale samenwerking;
  • werklocaties;
  • innovatie en ondernemerschap.

Voor het plangebied speelt met name de doelstelling 'innovatie en ondernemerschap' een rol. Met dit thema wordt aandacht besteedt aan het verbeteren van de concurentiepositie van de provincie met onder andere ondersteuning van midden- en kleinbedrijf. Deze onderdelen zijn echter niet ruimtelijk relevant. Daarnaast is onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard. Hierdoor verandert niets op het gebied van werklocaties. Dit beleid heeft dan ook geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.2.5 Provinciale Woonvisie 2010 - 2020

De provinciale woonvisie ´Goed wonen in Noord - Holland´ heeft als doelstelling dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen beschikken met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De doelstelling is uitgewerkt in drie speerpunten:

  • Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren, wil de provincie deze doelstelling en speerpunten behalen. De RAP's worden in het eerste kwartaal van 2011 afgerond voor de periode 2011-2015. In 2015 worden de RAP's voor de volgende periode (2016-2020) opgesteld, mede op basis van de woonmonitor 2014. Voor de regio Gooi en Vechtstreek is een RAP opgesteld.

De provinciale woonvisie is op 27 september 2010 vastgesteld.

4.2.6 Mobiliteit in Noord-Holland: Verkeer en Vervoerplan Noord-Holland 'Ruimte voor Mobiliteit'

Uitgangspunt van dit plan is de vrije mobiliteitskeuze van burgers. De behoefte aan mobiliteit blijft toenemen. Dat wordt onder meer veroorzaakt doordat de afstanden tussen de plaatsen waar mensen wonen, werken, recreëren, winkelen en zorgvoorzieningen gebruik maken steeds groter worden en tegelijk de verplaatsingspatronen steeds complexer worden. Dat veroorzaakt bereikbaarheidsvraagstukken. Daarom zet de provincie niet alleen in op wegen en openbaar vervoer en flankerend beleid maar tevens op een verantwoorde locatiekeuze van deze activiteiten.

In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de infrastructuur vastgelegd. Aan deze infrastructuur hebben, in het kader van de IBP, reeds veranderingen plaatsgevonden. Het verkeer en vervoerplan Noord-Holland heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.

4.2.7 Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan (pvvp), actualisatie van het pvvp 2007-2013

Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de provincie, zowel voor de economie, maar ook voor de leefkwaliteit voor de burgers. De provincie zet zich in op de drie fronten benutten, beprijzen en bouwen om die bereikbaarheid te kunnen waarborgen. Dit betekent blijvende inzet om de wegcapaciteit te vergroten daar waar nodig, maar ook inzetten op het gebruik van de alternatieven en optimalisatie van de verplaatsing in de 'keten'. De provincie wil een betere balans brengen in het gebruik van de verschillende vervoersmogelijkheden onder andere door gebruik te maken van het prijsinstrument.

In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie van de infrastructuur vastgelegd. Aan deze infrastructuur hebben, in het kader van de Integraal BereikbaarheidsPlan (IBP), reeds veranderingen plaatsgevonden. Het pvvp heeft derhalve geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.

4.2.8 Een goede plek voor ieder bedrijf, naar een nieuw locatiebeleid in Noord-Holland

De beleidsnota “Een goede plek voor ieder bedrijf” geeft voor de provincie Noord-Holland vorm aan het locatiebeleid. De kern van het (nieuwe) locatiebeleid is samen te vatten als “het bieden van een geschikte vestigingsplaats voor iedere activiteit met economische gevolgen, te weten bedrijvigheid (in ruime zin) en grootschalige voorzieningen”. Daarbij gaat het niet meer louter om mobiliteitsaspecten die dergelijke activiteiten oproepen, maar wordt het (oude; tot de vaststelling van deze beleidsnota gevoerde) locatiebeleid verbreed tot:

  • economische ontwikkelingsmogelijkheden (en daarmee de versterking van de regionale economie) in de vorm van het bieden van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor de activiteiten waarop het locatiebeleid van toepassing is;
  • bereikbaarheidsaspecten in de vorm van een doelmatig gebruik van alle (op regionaal niveau en voor de regio) voor personen en goederen over weg, spoor en water beschikbare vervoersmogelijkheden;
  • het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit in zijn algemeenheid in de vorm van efficiënt ruimtegebruik, van kwaliteit en variatie in vestigingsmilieus (op de vraag afgestemd) met voldoende aandacht voor functiemenging, van kwaliteit van de leefomgeving en het voorzien in op de locatie afgestemde parkeerfaciliteiten;
  • bedrijven en voorzieningen, die uit een oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn, ruimte te bieden op daarvoor te bestemmen (bedrijven)terreinen;
  • het bieden van ruimte aan bedrijven en voorzieningen, die omvangrijke goederenstromen oproepen en/of een sterke verkeersaantrekkende werking hebben, op locaties met een goede aansluiting op (verschillende) verkeers- en vervoersverbindingen.

Het voordeel van het locatiebeleid is dat bedrijven en voorzieningen in het voor hun geschikte vestigingsmilieu zowel economisch als vanuit het oogpunt van bereikbaarheid optimaal kunnen functioneren. Daardoor draagt het locatiebeleid bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland als geheel en brengt het de beginselen van een goede ruimtelijke ordening in de praktijk. Uitgangspunten zijn daarbij selectiviteit, bundeling en differentiatie. Het locatiebeleid is 26 april 2005 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord Holland.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Hierdoor verandert niets op het gebied van het locatiebeleid. De (planologisch) toegestane bedrijvigheid in de vigerende situatie wordt exact overgenomen. Dit beleid heeft geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.2.9 Detailhandels- en Leisurebeleid Noord Holland (2009)

De ambitie van de provincie Noord-Holland voor de detailhandel en leisure in de provincie is om toe te werken naar een vitaal, aantrekkelijk en evenwichtig winkel- en leisureaanbod, dat goed aansluit op de behoeftes van de bewoners van en de bezoekers aan Noord-Holland. De provincie Noord-Holland heeft een positieve grondhouding voor nieuwe ontwikkelingen, innovatieve concepten, schaalvergroting, enzovoort, die versterkend kunnen zijn voor detailhandelstructuur in het algemeen, en kunnen bijdragen aan de vitaliteit en aantrekkingskracht. Hierbij geldt dat nieuwe detailhandels-ontwikkelingen of uitbreidingen mogen niet leiden tot ernstige verstoring en duurzame ontwrichting van de bestaande winkelstructuur in de regio. De regionale afstemming vindt plaats in regionale adviescommissies. Gemeenten moeten grootschalige plannen ter advisering aan de commissie voorleggen.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Hierdoor verandert niets op het gebied van detailhandellocaties. Dit beleid heeft geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.2.10 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013

In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit PMP. De activiteiten beschreven in het PMP moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.

Er zijn twee overkoepelende doelen:

  • het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant.
  • het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.

Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de de thema's afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht en klimaat en energie.

Het PMP biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen.

Voor het Gooi geldt dat in het kader van de PMP de grote grondwaterverontreinigingen worden aangepakt.

Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringprogramma's. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld.

Ondanks dat onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is en derhalve geen ontwikkelingen mogelijk maakt is wel een onderzoek gedaan naar diverse deelaspecten. Hiermee wordt aangesloten op de eisen vanuit de verschillende wetgeving. De eisen vanuit het PMP komen uit deze wetgeving. Met onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten op de eisen vanuit het PMP.

4.2.11 Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie

Noord-Holland is een provincie met prachtige, uiteenlopende landschappen en met een rijke cultuurhistorie. De herkenbaarheid van elementen en structuren uit het verleden maakt dat de ontwikkelingsgeschiedenis aan het landschap afleesbaar is. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie uit 2006 staat in teksten en op kaarten aangegeven waarmee op het gebied van landschap en cultuurhistorie rekening is te houden bij nieuwe ontwikkelingen en wat aangrijpingspunten kunnen zijn voor meer kwaliteit bij de planvorming. De provincie staat een ontwikkelingsgerichte benadering voor (behoud door ontwikkeling), met behoud van kwaliteit en het ontwikkelen van nieuwe kwaliteit. De ontwikkelingen moeten zodanig worden uitgewerkt dat de geschiedenis van het landschap leesbaar blijft. Het beleidskader is een vertrekpunt bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Hierdoor worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit beleid heeft geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.2.12 Waterplan 2010-2015

De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • Klimaatbestendig waterbeheer.
  • Water medesturend in de ruimte.
  • Centraal wat moet, decentraal wat kan.
  • Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.

Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.

Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld die is overlegd met de waterbeheerder.

4.2.13 Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.

Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld. Voor de gemeente Hilversum is in het plan een aanpassing van de RWZI opgenomen voor 2013. Het nautisch en vaarwegbeheer voor het Hilversums Kanaal ligt bij de gemeente Hilversum.

Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld welke wordt overlegd met de betreffende waterbeheerder.

4.2.14 Keur AGV 2011

Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen.

4.3 Regio

4.3.1 Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 (eindbalans)

De Noordvleugel vormt weliswaar geen bestuurlijk geheel, maar in ruimtelijk-economisch opzicht wel een sterk eenheid. Daarom hebben de betrokken overheden waaronder de gemeente Hilversum op verzoek van de rijksoverheid een visie opgesteld die een samenhangend antwoord moet geven op de complexe ruimtelijke vraagstukken waarvoor het gebied is gesteld.

Essentie van deze ontwikkelingsvisie is het vinden van een oplossing voor de spanning tussen twee waarden: ten eerste de behoeft aan ruimte om te wonen en te werken voor het nog steeds groeiende aantal huishoudens van de Noordvleugel, ten tweede, de net zo dringende behoefte aan bescherming van natuur en landschap en de duurzaamheid in de ruimtelijk-economische ontwikkeling.

Uit de ontwikkelingsvisie blijkt dat de spanning weliswaar blijft bestaan, maar dat het mogelijk is er op een verantwoorde manier mee om te gaan. Verantwoord wil zeggen: het huidige bebouwde gebied optimaal benutten voor nieuwe woningbouw, het waar mogelijk met elkaar mengen van de functies wonen en werken, en het creëren van voldoende recreatieaanbod in en rondom de steden. Verder wordt in de ontwikkelingsvisie voorgesteld een spoorverbinding tussen Almere via Hilversum naar Utrecht aan te leggen.

Het beschreven beleid betreft een ontwikkelingsvisie. Onderhavig bestemmingsplan is daarentegen conserverend van aard en maakt nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk. De bestaande bouwmogelijkheden worden exact overgenomen. Indien zich ontwikkelingen voordoen vanuit deze ontwikkelingsvisie dient hiervoor een aparte planologische procedure te worden doorlopen.

4.3.2 Metropoolregio Amsterdam, ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040

De nota vormt het gemeenschappelijke vertrekpunt voor de raden voor het opstellen van de structuurvisies en is een uitwerking van de Structuurvisie Randstad 2040 van het rijk. De kern van de strategie is het ontwikkelen van wervende grootstedelijke vestigingsmilieus, die internationaal kunnen wedijveren met concurrerende metropolen. Kernwaarden intensiteit, bereikbaarheid en duurzaamheid. Voor het stedelijk gebied wordt gestreefd naar intensiveren en transformeren. Doel is niet zozeer verdichting maar vooral efficiënter ruimtegebruik, transformatie van verouderde gebieden naar moderne, gespecialiseerde of gemengde gebieden, behoud van sociale en culturele menging in de stedelijke gebieden, concentratie van regionale voorzieningen, publieke diensten en economische functies bij knooppunten van regionaal openbaar vervoer.

Voor het door ontwikkelen van de netwerkstad Noordvleugel tot een Europese metropool is vereist dat de internationale en interregionale bereikbaarheid gegarandeerd is. Hierbij zijn betere verbindingen nodig tussen Almere en Utrecht en Amersfoort. Er moet geïnvesteerd worden in een metropolitaan landschap. Het bestaande landschap voegt een onmisbare en onderscheidende kwaliteit toe aan de metropool. Met name de positie van de agrarische bedrijvigheid, de wateropgave en natuurontwikkeling vereisen een langjarige regionale strategie met forse investeringen. Dit alles moet bovenal duurzaam zijn.

De nota is vastgesteld op 14 december 2007.

4.3.3 Regionale woonvisie 2007-2020

In de visie worden afspraken gemaakt om te gaan samenwerken in de regio en staat het regionale woonbeleid verwoord. Dit beleid is gericht op een economisch en sociaal vitale regio die recht doet aan de lokale en subregionale diversiteit. Dit betekent vitale steden, dorpen en buurten waar ook mensen met een dunnere portemonnee kunnen wonen en werken. Het lokale beleid zal worden aangepast aan dit regionale woonbeleid. Gestreefd wordt naar een gevarieerd palet van woonzorgvormen en zorgaanbod. Hilversum heeft een herstructureringsopgave. Nadruk bij herstructurering ligt op het creëren van betaalbaar aanbod voor ouderen (levensloopbestendige/ nultreden woningen) en jongeren en jonge gezinnen (sociale huur en betaalbare koop).

De Hilversumse gemeenteraad heeft de Regionale Woonvisie op 23 april 2008 vastgesteld.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Hilversum 2030

Een structuurvisie is een visie op de toekomst. De gemeente beschrijft hierin wat ze met de beschikbare ruimte doet om in de toekomst te voldoen aan de behoeften van iedereen die in Hilversum woont, werkt en recreëert. Het gaat bijvoorbeeld om de beste plek voor huizen, bedrijven, parken en recreatiemogelijkheden. Een structuurvisie opstellen betekent nu keuzes maken voor later. De Hilversumse gemeenteraad heeft ervoor gekozen om voor Hilversum als geheel één structuurvisie op te stellen, met een looptijd tot 2030.

Momenteel worden de uitgangspunten voor het gemeentelijke ruimtelijke beleid vastgelegd in een structuurvisie. Begin maart 2011 is de kenschets door de raad ter kennisgeving aangenomen. Daarbij is vastgesteld dat het eindproduct van fase 1, de kenschets, de onderdelen omvat zoals vastgesteld door de raad met het Plan van aanpak structuurvisie Hilversum 2030 (23 november 2009). Daarnaast is fase 1 (de analyse van de bestaande situatie en het vastgestelde beleid) afgerond. Overeenkomstig het vastgestelde plan van aanpak is fase 2 van het structuurvisie proces doorlopen. Deze fase bestond uit een drietal participatieronden en het opstellen van een visiedocument in de vorm van de Contourennota Structuurvisie Hilversum 2030. In de contourennota is op basis van de verzamelde informatie en inzichten een doorvertaling gemaakt in een visie op hoofdlijnen van het toekomstig ruimtelijk beleid.

De planning van het project is geactualiseerd. Uitgaande van een positief raadsbesluit zijn de volgende mijlpalen gesteld, namelijk:

  • Oktober 2012 voorontwerp structuurvisie vrijgeven voor inspraak;
  • Juni 2013 ontwerp structuurvisie vaststellen.

4.4.2 Toekomstvisie Hilversum 2015

In de toekomstvisie 2015 kiest de gemeente voor een stabilisatie van het inwonersaantal rond 80.000 inwoners en een stabilisatie en versterking van de werkgelegenheid. In de nota zijn hoofdlijnen uitgezet ten behoeve van komende beleidsontwikkelingen en zijn binnen die hoofdlijnen speerpunten en sleutelprojecten aangegeven die kunnen worden geconcretiseerd. Onevenwichtigheden aanpakken en tegelijk de bestaande kwaliteiten die Hilversum heeft, behouden en versterken is daarbij de leidraad. Doelgericht, maar ook zorgvuldig en behoedzaam toewerken naar een compacte en tegelijk complete stad die duurzaam in evenwicht zal zijn. Waar sprake is en blijft van hoogwaardig wonen en werken in het groen, voor jong en oud en alles daartussenin. De toekomstvisie Hilversum 2015 is op 10 november 1999 door de gemeenteraad vastgesteld.

Vanuit de toekomstvisie Hilversum 2015 worden geen ontwikkelingen voorgesteld welke als een nieuwe ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Het beleid heeft dan ook geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.4.3 Kenniscentrum Hilversum, Economische visie 2007-2020

De Economische visie 2007-2020 is een meerjarenvisie met een kader waaraan economische besluitvorming moet worden getoetst. De raad heeft deze visie 9 mei 2007 vastgesteld. Daarbij is gekozen voor de scenario's:

  • Hilversum werkstad' om voldoende werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen te houden;
  • 'focus' op bepaalde vormen van bedrijvigheid.

De speerpunten van bedrijvigheid zijn:

  1. 1. multimedia;

In regionaal verband gaat de gemeente een programma ontwikkelen voor transformatie van werklocaties.

Het mediapark zal de komende jaren verder worden getransformeerd en uitgebreid tot een modern hoogwaardig terrein voor multimediabedrijven. Op het Mediapark bevindt zich de grootste concentratie aan multimediabedrijven. In aanvulling op de uitbreiding van het Mediapark kan de locatie Mussenstraat/Arendstraat zich ontwikkelen tot een kleinschalig terrein voor mediabedrijven die qua uitstraling, imago een ander vestigingsklimaat wensen dan wordt aangeboden op het Mediapark. Creativiteit en jong ondernemerschap vinden hier hun plek. Daarnaast is de wijk Over 't Spoor aangewezen als creatieve wijk en wordt kleinschalige creatieve bedrijvigheid hier bevorderd. De gemeente wil in samenwerking met investeerders ruimte vinden voor creatieve bedrijvigheid met de nadruk op creatieve werk- en broedplaatsen.

  1. 2. zorg;

De visie richt zich op het verder ontwikkelen van de tweede- en derdelijnszorg van zowel commerciële als reguliere zorginstellingen. Daarnaast vallen onder deze visie het verder verstevigen van economische activiteiten in de zorg zoals research en development van medische industrie, preventieve/ontspannende verzorging in de vorm van gezondheidsvoorzieningen, het ontwikkelen van gemaksdiensten zoals domotica. Hilversum wil de zorg concentreren op en rond bestaande voorzieningen. Ziekenhuislocatie/Heideheuvel biedt ruimte voor een hoogwaardige locatie voor zorgfuncties, zoals een zorghotel, bedrijvigheid op het gebied van medische technologie of klantgerichte bedrijvigheid op het gebied van de zorg. Ook de uitbreiding van het ziekenhuis en Heideheuvel krijgt hier een plek. Een tweede locatie voor zorg is landgoed Zonnestraal.

  1. 3. toerisme.

Er liggen vooral kansen voor dagrecreatie. Vooral de natuurgebieden rondom Hilversum zijn trekkers. De economische potentie van het buitengebied kan beter worden benut door op beperkte schaal laagdrempelige horecavoorzieningen aan de rand van het buitengebied toe te staan en de bereikbaarheid van de natuurgebieden per fiets te verbeteren. Daarnaast wordt het ontwikkelen van innovatieve dag- en verblijfsrecreatieve arrangementen en activiteiten door het regionaal expertisecentrum aangemoedigd.

In de onderstaande tabel staat de ontwikkelingsrichting aangegeven. Waarbij de uitgangspunten zijn:

  • behoud van bestaande werklocaties;
  • benutting van alle economische ruimte in de stad;
  • gevestigde bedrijfsleven koesteren binnen de randvoorwaarden.

4.4.4 Uitwerkingsnota Detailhandel en Horeca

In september 2008 heeft de gemeenteraad de Uitwerkingsnota Detailhandel en Horeca vastgesteld. De gemeente hecht veel waarde aan een goed functionerend detailhandels- en horeca-aanbod. Winkels, horeca en de warenmarkt vormen de motor van de binnenstad. Op buurt- en wijkniveau dragen de voorzieningen sterk bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Tot slot beperkt een goed aanbod op korte afstand van de woning de verkeersbewegingen.

In de nota zijn de hoofdlijnen van beleid voor winkels, horeca en de warenmarkt aangegeven. Het daagt uit tot een veelheid aan acties en maatregelen. Centraal staan het bevorderen van een goed ondernemersklimaat, een goede overlegstructuur en het blijvend voorzien in de benodigde randvoorwaarden. Verder zijn voor winkels, horeca en de warenmarkt de prioriteiten benoemd.

De Gijsbrecht van Amstelstraat is een uitloper van het kernwinkelgebied. Aan deze uitlopers is wonen bij detailhandel en horeca toegestaan. In dit bestemmingsplan is voor de detailhandel en horeca aan de Gijsbrecht van Amstelstraat rekening gehouden met deze toegestane functiemenging.

4.4.5 Uitwerkingsnotitie toerisme en recreatie, binnenpret en buitenkansen

Toerisme is een speerpunt van het economisch beleid. De kern van de visie is er daarom op gericht om ervoor te zorgen dat Hilversum samen met de regiogemeenten en het bedrijfsleven gebruik maken van deze kansen. De notitie is 9 januari 2008 vastgesteld door de raad. Het benutten ervan kan door aan te sluiten bij de unieke kwaliteiten die stad Hilversum heeft op de gebieden van multimedia, zorg, cultuurhistorie, natuur en winkelen. Er zijn vooral kansen in het dagtoerisme, waaronder ook zakelijk dagtoerisme. De gemeente kiest bewust niet voor het ontwikkelen van nieuwe grootschalige attracties. De hoofdredenen hiervoor zijn het gebrek aan uitbreidingsruimte en de verkeersaantrekkende werking.

Voor de volgende kansen (speerpunten) is door de gemeente in samenwerking met het bedrijfsleven gekozen:

  • het leggen van regionale en lokale verbindingen tussen attracties;

Door samenwerking tussen verschillende attracties in de regio Gooi en Vechtstreek (bv in de vorm van arrangementen) kan meerdaags toerisme worden bevorderd. Toeristische bestedingen nemen hierdoor toe. Hierbij hoort ook een voldoende en breed aanbod in overnachtingsmogelijkheden. Om het verblijfsrecreatieve aanbod in de gemeente Hilversum te verbreden wil de gemeente onderzoeken of er in de gemeente ruimte is voor het vestigen van enkele kleinschalige, onderscheidende hotels in een ander marktsegment dan de nu veel voorkomende klasse (4 sterren). Ook zal de gemeente onderzoeken of er in de stad Bed & Breakfasts gevestigd kunnen worden.

  • ontwikkeling en profilering van Mediastad Hilversum als attractieve (dag)bestemming;

Om in toeristisch-recreatief opzicht meer rendement uit de Mediasector te halen, is het essentieel dat de media zichtbaarder worden in Hilversum en dat er media-gerelateerde producten worden ontwikkeld. Ook op het Media Park zelf zal meer aandacht moeten zijn voor de zichtbaarheid van het centrum van Hilversum. Om de bezoekers op het Media Park zelf langer vast te kunnen houden wordt door de gemeente de ontwikkeling van een beperkt aantal aanvullende voorzieningen (in zijn totaliteit maximaal 7.500 m²) mogelijk gemaakt, zoals de ontwikkeling van een hotel, detailhandel, horeca en een businesscentrum. Daarnaast kan de link tussen media en binnenstad worden versterkt door samen met het reguliere bedrijfsleven actief acquisitie beleid te richten op innovatieve detailhandel- en horecaconcepten gericht op de multimediasector.

  • het ontwikkelen van nieuwe product-markt-combinaties tussen zorg en toerisme in regionaal verband;

Door de schone lucht en groene ruimte kunnen patiënten beter herstellen. Zorg en toerisme zijn dus al decennia lang vervlochten met elkaar. De regio en de gemeente Hilversum hebben gekozen voor de verdere uitbouw van zowel de zorgsector als de toeristische sector.

  • het versterken van de centrumpositie van de binnenstad voor de regio;

De Hilversumse binnenstad vervult binnen de regio een centrumpositie op het gebied van winkelen en uitgaan. Een groot deel van de regionale bestedingen op deze terreinen vindt plaats in de Hilversumse binnenstad. Het is voor de Hilversumse binnenstadondernemer van belang dat Hilversum deze positie behoudt en waar mogelijk uitbouwt.

  • het beter bereiken van de internationale toerist die komt voor de jonge monumenten.

Hilversum staat nationaal en internationaal bekend als stad van jonge monumenten van architectuur en stedenbouw. In samenwerking met het bedrijfsleven wil de gemeente deze aantrekkelijke kant van Hilversum bij de (internationale) doelgroep meer over het voetlicht brengen.

In onderhavig bestemmingsplan wordt de situatie zoals vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen en doorlopen vrijstellingen vastgelegd. Indien uit de uitwerkingsnotitie nieuwe ontwikkelingen volgen dient hiervoor een aparte ruimtelijke procedure te worden doorlopen.

4.4.6 Van app tot z@pp

De nota ´Van app tot Z@pp, werkprogramma voor versterking van het creatieve bedrijfsleven in Hilversum (november 2011) vervangt het bestaande Uitvoeringsprogramma versterking positie Hilversum Mediastad, die in 2010 door de Raad werd vastgesteld. De beleidslijnen voor versterking van de mediasector (scheppen van klimaat van innovatie, netwerkvorming en profilering als Hilversum Mediastad) zijn in deze nota opgenomen maar hebben daarmee een bredere doelgroep gekregen, te weten de gehele creatieve sector.

Dit sluit ook aan bij de behoefte van de creatieve sector om niet afzonderlijke creatieve disciplines te ondersteunen maar juist de crossovers en interdisciplinariteit waaraan de creatieve sector haar bestaansrecht ontleent.

De activiteiten die zijn opgenomen in deze nota ondersteunen primair de versterking van de creatieve sector als economisch relevante sector voor Hilversum. De creatieve sector is bij uitstek een sector die niet alleen waarde hecht aan ‘harde’ vestigingsplaatsfactoren zoals bedrijfshuisvesting maar juist aan ‘zachte’ vestigingsplaatsfactoren zoals kwaliteit van het woon- en leefklimaat, culturele diversiteit en imago van de locatie. Die ‘zachte’ vestigingsplaatsfactoren worden in deze nota besproken als relevant flankerend beleid.

Beleid voor versterking van de creatieve sector vraagt om een bredere benadering, die niet alleen tegemoet komt aan de behoeften vanuit het mediabedrijfsleven maar ook vanuit bedrijven in de creatieve zakelijke dienstverlening, de kunsten, het cultureel erfgoed en de entertainmentsector. Vanuit het economisch perspectief richt beleid voor de creatieve sector zich op verbetering van het vestigings- en ontwikkelingsklimaat voor creatieve ondernemers. Het vraagt echter ook een nauwe samenwerking op het terrein van cultuurbeleid: kunst, cultuur en cultureel erfgoed (waaronder monumenten) vertegenwoordigen een maatschappelijke waarde en vormen de humuslaag voor Hilversums creatieve ondernemingen.

Hilversum en de regio herbergen een schat aan human capital, creatieve bedrijvigheid en creatief talent. De rol van de overheid is om deze elementen te verbinden en te faciliteren en (soms financieel) te ondersteunen in hun ontwikkeling waar dat nodig is.

Een groot deel van de activiteiten die zijn gestart onder het Uitvoeringsprogramma Versterking positie Mediastad levert ook een bijdrage aan de versterking van de creatieve sector in brede zin. Het investeringsprogramma voor de creatieve sector omvat drie hoofdlijnen:

  1. 1. verbetering vestigings- en ontwikkelingsklimaat creatieve bedrijven;
  2. 2. versterking innovatieklimaat;
  3. 3. versterking communicatie.

Creatieve ondernemers waarderen Hilversum om zijn ‘harde’ vestigingsplaatsfactoren: dichtbij opdrachtgevers in de omroepsector, met een breed spectrum aan toeleverende bedrijven die nodig zijn voor audiovisuele en digitale productie van content (= nieuws, entertainment, games etc). Dat is Hilversums ‘unique selling point’ en dat vestigingsklimaat moet op peil worden gehouden om Hilversum aantrekkelijk te houden. Investeringen zijn nodig in kennis en innovatie, en in uitstraling van Hilversumals mediastad of Hilversum als creatieve stad.

Creativiteit is een containerbegrip en betekent niets meer en niets minder dan het vermogen om te vernieuwen. Creativiteit is daarom niet louter voorbehouden aan creatieve klasse of creatieve sector maar kan in alle sectoren van de economie voorkomen, sterker: is zelfs een vereiste om -als bedrijf of organisatie- duurzaam te overleven.

Ook de creatieve sector is een containerbegrip, en omvat bedrijfstakken met zeer uiteenlopende kenmerken.

Een onderneming in de creatieve industrie is gericht op het voortbrengen en exploiteren van kunstzinnigheid, creativiteit en intellectueel eigendom. Hieronder worden ondernemingen en organisaties verstaan die actief zijn in sectoren media- en entertainmentindustrie (inclusief gameontwikkeling en -exploitatie), creatieve zakelijke dienstverlening (bijvoorbeeld vormgeving, reclame en softwareontwikkeling), en kunsten en cultureel erfgoed (inclusief beeldende kunst). De creatieve industrie is een verzameling van culturele en economische sectoren waarin creativiteit centraal staat.

De creatieve industrie is onderverdeeld in 3 categorieën:

  1. 1. Media en entertainment

De media- en entertainmentindustrie is een consumentenmarkt. Technologische ontwikkelingen maken verspreiding en exploitatie op grote schaal mogelijk. Door de oriëntatie op de markt en de wereldwijde verspreiding is de media- en entertainmentindustrie onderdeel van het dagelijks leven. Hieronder vallen creatieve beroepen zoals schrijver, journalist, uitgever, boekhandelaar, boekdrukker, game-ontwerper en film-, radio- en televisie-industrie;

  1. 2. Creatieve zakelijke dienstverlening

De creatieve zakelijke dienstverlening is een zakelijke markt. Deze bedrijven leveren creativiteit en symbolische waarde aan andere bedrijven. Hieronder vallen creatieve beroepen zoals modeontwerper, grafisch ontwerper, (landschap) architect en (industrieel) vormgever;

  1. 3. Kunsten

In de kunsten staan doorgaans artistieke motieven centraal. Economische motieven komen op de tweede plaats. Hieronder vallen de creatieve beroepen in de sectoren podiumkunsten (theater, muziek, dans), de museumsector en de cd- en dvd-industrie.

4.4.7 Nota Geïntegreerd parkeerbeleid in Hilversum (2009)

Het behoud van karakteristieke waarden van de stad stelt grenzen aan de opnamecapaciteit van het autoverkeer. Tegelijkertijd is voor een duurzame maatschappelijke en economische ontwikkeling van de stad een goede bereikbaarheid met de auto, het openbaar vervoer en langzaam verkeer een voorwaarde. De grenzen van de opnamecapaciteit voor de auto komen langzamerhand in zicht. Dat vraagt om ruimtelijk maatwerk en stevig flankerend verkeersbeleid.

De visie in deze nota is er een van gecontroleerde groei. Geïntegreerd parkeerbeleid is inhoudelijk, organisatorisch en financieel stevig verankerd in het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid van Hilversum.

De doelen van het geïntegreerde parkeerbeleid zijn:

  1. 1. Effectief gebruik van de beschikbare parkeerruimte (te meten in bezettingsgraden van parkeergarages en maaiveldparkeerplaatsen).
  2. 2. Minder overlast in woonwijken door geparkeerde auto´s van woon-werkverkeer en bezoekers van het centrum (te meten met de Omnibusenquête).
  3. 3. Mobiliteitsgroei wordt niet meer voornamelijk opgevangen met de auto. Er wordt tot 2010 flankerend verkeersbeleid voor fiets, OV en mobiliteitsmanagement vastgesteld en in uitvoering gebracht. In de programmabegroting staat de ambitieuze doelstelling ´vasthouden van de aandelen van fiets en OV in de totale mobiliteit´ (fiets en OV samen is 48%, te meten door de modal split uit het Mobiliteitsonderzoek Nederland). Dat betekent een verandering met voorbije jaren, waarin de groei van de totale mobiliteit in Hilversum vooral met de auto werd opgevangen.
  4. 4. Een evenwichtige parkeerbalans (vraag en aanbod zijn ook op termijn, rekening houdend met autonome mobiliteitsgroei en toevoegen programma, in evenwicht) en meer kwaliteit in parkeren.

Het parkeervraagstuk spitst zich toe op het centrum en omliggende buurten. Deze nota biedt mogelijkheden tot maatwerk voor deze gebieden, maar is van toepassing op de totale stad. Door de vraag beter te sturen, stevig flankerend beleid te voeren en aanhaken op plannen en plaatsen waar al beweging is in de bestaande stad, willen wij een integrale en positieve bijdrage aan de ontwikkeling van de stad leveren. Tegelijkertijd volgen wij ontwikkelingen en vernieuwing op het gebied van technologie en wetgeving nauwlettend.

De nota ´Geintregreerd parkeerbeleid is in 2009 vastgesteld.

4.4.8 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum

Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto’s op ‘eigen terrein’, alsmede de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen betrekking hebbend op bouwen en/of gebruik.

Ook wordt een eis gesteld aan de afmetingen van de parkeer-/stallingsruimte en wordt een verplichtinggeformuleerd inzake laad- of losruimte.

Het doel van dit beleid is dat in parkeer-/stallingsruimte voor auto’s, dan wel laad- of losruimte, op eigen terrein moet worden voorzien als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van bouwen, waarvoor een vergunning is vereist, en/of gebruik, waarvoor een ontheffing nodig is op grond van de Wro. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen primair bij de ‘veroorzaker’ van de parkeervraag gelegd.

4.4.9 Nota aanvullend fietsbeleid

Het gaat goed met het gebruik van de fiets in Hilversum. Naast het continueren van investeringen in nieuwe fietsvoorzieningen en het economische en culturele klimaat van de Hilversum zijn extra impulsen noodzakelijk om het fietsgebruik verder te laten groeien. Niet het fietspad maar de fietser staat hierbij centraal. Hoe kan de Hilversummer worden verleid om te gaan fietsen? De komende vijf jaar zijn hiervoor tientallen miljoenen euro's beschikbaar gesteld. Dit bedrag is naar verwachting voldoende om een groot aantal projecten op de korte termijn te realiseren. De grootste investering betreft het completeren van het recreatieve fietspadennetwerk. De nota is 16 oktober 2008 vastgesteld door de raad.

In onderhavig bestemmingsplan wordt de situatie zoals vastgelegd in de vigerende bestemmingsplannen en doorlopen vrijstellingen mogelijk gemaakt. Indien uit het fietspaden beleid nieuwe ontwikkelingen volgen dient hiervoor een aparte ruimtelijke procedure te worden doorlopen.

4.4.10 Hilversum meer dan Groen

Dit plan is een groenstructuurplan voor de bebouwde kom van Hilversum en is een integrale visie op de onbebouwde ruimte op hoofdlijnen. Het plan is in mei 1993 vastgesteld door de raad. Het doel van het plan is het veiligstellen en ontwikkelen van de specifieke kwaliteitskenmerken van de onbebouwde ruimte van Hilversum. Grootste problemen zijn verdichting, meer ruimte voor auto's en het uitblijven van beheermaatregelen. Doordat Hilversum niet kan uitbreiden, moeten bouwwensen binnen de bebouwde kom worden opgelost. De druk op onbebouwde ruimte is groot, hetgeen ten koste kan gaan van de kwaliteit van die onbebouwde ruimte. De aanwezige kwaliteit dreigt verkleind en versnipperd te worden.

Uitgangspunten voor de ruimtelijke structuur zijn:

  • de specifieke ruimtelijke kwaliteiten van de gebieden en lijnen veilig stellen en waar mogelijk versterken;
  • handhaven van het concept van de Dudokwijken in hoofdlijnen;
  • bewaren en versterken van het los verkavelde bosachtige karakter van de villagebieden;
  • herstellen en bewaren van het compacte karakter van bepaalde oude wijken;
  • verdichten van het compacte centrum met zowel behoud van dorpse als ontwikkeling van stedelijke elementen;
  • accentueren en verbeteren van de ruimtelijke structuur van de laatste jongste wijken, waarbij de groenstructuur aansluit op het buitengebied;
  • een continue ruimtelijke inrichting van de hoofdlijnen per lijn (radialen, recreatieve routes, zichtassen);
  • een zo uniform mogelijk continue ruimtelijke inrichting van de ringweg een logische route per wijkkarakteristiek;
  • accentueren van belangrijke knooppunten van een invalsweg met de ring als herkenningspunt;
  • de samenhang tussen onbebouwde en bebouwde ruimte veiligstellen en waar mogelijk versterken;
  • de karakteristieke overgang van stadsranden en de stadsrandzones herstellen en veiligstellen;
  • een geleidelijke overgang in de villagebieden tussen bebouwing en bos;
  • voornamelijk harde overgangen in de Dudokwijken;
  • geen onderlinge negatieve beïnvloeding van stedenbouwkundige kwaliteiten en kwaliteiten van het buitengebied (harmonie);
  • sturen van typische activiteiten in de stadrand.

Het bestemmingsplan kent twee verschillende bestemmingen die de groene ruimte vastleggen, namelijk Groen en Tuin. De bestemming Groen is voor de groene ruimte in het straat beeld, zoals pleintjes of kleine groenstructuren. De Tuin bestemming is opgenomen voor groene ruimte rondom woningen.

De groene ruimte zoals in de huidige situatie in het plangebied aanwezig is, wordt met een groenbestemming vastgelegd in onderhavig bestemmingsplan.

Er is een Groenbeleidsplan in voorbereiding. In dit plan beschrijft de gemeente welke ‘groene ambitie’ zij heeft. Wat moet er tot 2030 gebeuren om het groen in en om de stad te behouden en te versterken? De gemeenteraad stelt naar verwachting het plan in het eerste kwartaal van 2013 vast.

4.4.11 Landschapsbeleidsplan Gemeente Hilversum

De meeste natuurgebieden zijn in handen van natuurorganisaties. De gemeente heeft alleen publiekrechtelijke invloed op het behoud en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden in haar buitengebied. Dit moet gebeuren vanuit een totaalvisie op natuur en landschap, waartoe dit Landschapbeleidsplan door de gemeenteraad in december 1992 is vastgesteld. Uit het landschapsbeleidsplan volgt een aantal concrete projecten dat planologische gevolgen kan hebben zoals:

  • planologisch medewerking verlenen aan verplaatsing van stuwtjes in Laegieskamp Zuid;
  • planologisch medewerking verlenen aan de mogelijkheid tot peilverhoging in de Bovenmeent;
  • het creëren van robuuste aaneengesloten gebieden die bestemd zijn voor 'Natuur';
  • het creëren van verbindingzones tussen natuurgebieden;
  • het actualiseren van planologische regelingen in de kritische stadrandzones, ter bescherming van landschappelijke en ecologische structuren en een betere overgang van stad naar buitengebied;
  • het instellen van rustzones voor natuurontwikkeling en deze zoneringsuitgangspunten vertalen in bestemmingsplannen.

De groene ruimte zoals in de huidige situatie in het plangebied aanwezig is, wordt met een groenbestemming vastgelegd in onderhavig bestemmingsplan.

4.4.12 Waterplan 1997-2001

De gemeente Hilversum heeft een Waterplan 1997-2001. Binnen de gemeente Hilversum is binnen het stedelijk gebied nagenoeg geen oppervlaktewater aanwezig en is het aanwezige oppervlaktewater sterk verweven met het rioolsysteem.

Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld, zoals opgenomen in paragraaf 5.7.2, die wordt overlegd met AGV, de waterbeheerder binnen het plangebied.

4.4.13 Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2014

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2014 is deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis, dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel mogelijk water worden afgevoerd naar de bodem. Zeer belangrijk hierbij is dat de kwaliteit van het afgekoppelde water goed moet zijn door onder andere geen toepassing van uitlogende materialen en bestrijdingsmiddelen.

Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld, zoals opgenomen in paragraaf 5.7.2, welke wordt overlegd met AGV, de waterbeheerder binnen het plangebied.

4.4.14 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'

De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.

‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.

Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.

In paragraaf 5.6.3 van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied.

4.4.15 Visie op cultuur in Hilversum

De missie voor cultuurbeleid in Hilversum is het versterken van veelzijdig cultureel aanbod en verbinden van media en cultuur als bijdragen aan een vitale samenleving en aan de profilering van de identiteit van Hilversum.

De kern van deze visie ligt besloten in de volgende vier punten.

  1. 1. Strategische doelen

De gemeente Hilversum werkt toe naar gezamenlijke sturing op strategische doelen met alle daarvoor in aanmerking komende bedrijven, instellingen en organisaties.

2. Concentratie en verbinding

De gemeente Hilversum werkt toe naar een concentratie en verbinding van voorzieningen en activiteiten in het centrumgebied om daarmee gemakkelijker synergie te krijgen tussen cultuur en media en economie en daarmee een betere zichtbaarheid en profilering van de cultuursector als proeftuin voor experiment en talentontwikkeling.

3. Sturing op programma´s

De verhouding tussen gemeente en gesubsidieerde instelling zal het karakter krijgen van een zakelijk relatie tussen opdrachtgever (inkoper) en opdrachtnemer (leverancier).

4. Ondernemerschap

Bezuinigingen leiden tot ingrijpende bijstelling van het financiële perspectief. Subsidies worden beëindigd waar een terugtredende lokale overheid op zijn plaats is. De instellingen ontwikkelen hun cultureel ondernemerschap waar dat nog onvoldoende het geval is.

De nota is vastgesteld door de gemeenteraad op 21 december 2011.

4.4.16 Beleidsnota Monumenten van zorg tot kans, Hilversums erfgoed bron van dynamiek

In de nota wordt voorgesteld naast het Noordwestelijk Villagebied ook Hilversum Oost/Kamrad, en Hilversum Zuid als beschermd dorpsgezicht aan te wijzen. In gebieden met een beschermd stads- of dorpsgezicht is de bescherming van de cultuurhistorische waarden noodzakelijk.

De nota is op 9 september 2009 door de raad vastgesteld.

4.4.17 Welstandsnota Hilversum 2008

De welstandsnota is op 23 april 2008 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Daarbij staat behoud van de bestaande kwaliteiten voorop. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten. Daarom is in Hilversum de afspraak gemaakt dat bestemmingsplannen vooraf om advies aan de commissie voor welstand en monumenten worden voorgelegd, waarbij het in eerste instantie gaat om de kwalitatieve paragrafen en de wijzigingsbevoegdheden. Momenteel is een nieuwe Welstandsnota in voorbereiding.

Het plangebied heeft in de welstandsnota Hilversum 2008 per deelgebied de volgende gewenste welstandsniveaus gekregen:

Deelgebied Welstandsniveau
Stedelijke rand Regulier
Villa- en waaiermilieu Regulier
Eikbosserweg/Eikenlaan Bijzonder
Laan van Heelmeesters e.o. Regulier
Klein stedelijk gebied Bijzonder
Dorpse bebouwing Regulier
De Waaier Bijzonder
Klein stedelijk villagebied Bijzonder
Villapark Bijzonder
Parkzone Regulier

Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden.

In 2012 zal de Welstandsnota worden geactualiseerd.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Plan

Het bestemmingsplan Bosdrift 2013 heeft grotendeels een consoliderend karakter. Hierbij zijn de bestaande planologische mogelijkheden, zoals de vigerende planologische regelingen en verleende vrijstellingen of ontheffingen als uitgangspunt gehanteerd. Nieuwe ontwikkelingen die reeds voldoende concreet zijn en onderbouwd en waarover door het bevoegd gezag is besloten, zijn tevens opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de nieuwe situatie beschreven. De juridische vertaling van het plan wordt in hoofdstuk 6 uiteengezet.

5.1 Ruimtelijke Structuur

5.1.1 Stedenbouwkundige structuur

Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Gelet hierop zal de huidig aanwezige ruimtelijke structuur niet wijzigen. In de komende planperiode blijven de in het plangebied gelegen woongebieden in hun huidige vorm in stand. De structuur van het plangebied is beschreven in paragraaf 3.1.

In de vigerende bestemmingsplannen (met uizondering van De Egelantier) is sprake van een Beschrijving in Hoofdlijnen. Deze is conform de Wro in de huidige vorm niet meer mogelijk. De volgende zaken uit de Beschrijving in Hoofdlijnen zijn overgenomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan:

  1. 1. vastleggen van de bebouwde en onbebouwde ruimte door middel van gebruikmaking van bouwvlakken en de bestemmingen Tuin, Verkeer en Groen;
  2. 2. de afstand tussen hoofdgebouwen vastleggen door middel van gebruikmaking van bouwvlakken: bij de zuidelijk gelegen woonpercelen is hiervoor een afstandsmaat van 10 meter tot de zijdelingse perceelsgrens opgenomen;

Deze twee onderdelen komen terug in de wijze van bestemmen in alle onderstaande bestemmingen.

Randvoorwaarden

Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard, ook qua gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn gelijk gehouden als in de vigerende bestemmingsplannen.

Gezien de verschillende regelingen uit de vigerende regimes is het van belang, dat in dit plan een eenduidige richting is gekozen voor de diverse regelingen. Belangrijk is, dat de bestaande planologische rechten blijven behouden.

Voor de woongebieden is in afwijking op de vigerende bestemmingsplannen gewerkt met bouwvlakken. De hoofdbebouwing is vastgelegd in bouwvlakken, waarbij voor aaneengebouwde woningen de bouwdiepte 10 meter is, voor twee-aaneengebouwde woningen 12 meter en voor vrijstaande woningen 15 meter. Dit is volgens de standaard die in geheel Hilversum wordt gehanteerd, waarbij bestaande bouwmogelijkheden niet worden aangetast, i.c. daar waar bestaande rechten afwijken van de standaardsystematiek zijn de bestaande rechten overgenomen. Verder is op het gehele woongebied de systematiek van het vergunningvrije bouwen rechtstreeks doorvertaald naar zowel de bestemmingslegging als de bestemmingsregels.

Het bestemmingsplan regelt met de bestemmingen het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Bouwgrenzen, bouwhoogtes, goothoogtes, nokrichtingen en bebouwingspercentages zijn bebouwingsbepalingen die in het bestemmingsplan opgenomen kunnen worden.

5.2 Wonen, Werken En Voorzieningen

5.2.1 Wonen

Algemeen

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden met dit bestemmingsplan geen extra woningen mogelijk gemaakt. Het huidige woningenbestand blijft daarmee intact.

De aanwezige woningen worden mogelijk gemaakt in de verschillende woonbestemmingen. Hierin is een onderscheid gemaakt in het type van de woning, waardoor in totaal vier verschillende woonbestemmingen zijn ontstaan:

  • Wonen - 1: aaneengebouwde woningen;
  • Wonen - 2: gestapelde woningen;
  • Wonen - 3: twee-aaneengebouwde woningen;
  • Wonen - 4: vrijstaande woningen

Taludweg 35c-37

Ter plaatse van Taludweg 35c-37 is het bouwvlak enkele meters in zuidoostelijke richting verschoven.
Hieraan voorafgaand is beoordeeld of de omgevingsaspecten bodem, archeologie, geluid en
milieuzonering deze verschuiving toelieten .De resultaten zijn hierbij weergegeven:

1. bodem: in principe is voor het veranderen van alleen een bouwvlak geen bodemonderzoek nodig. Op de locatie is in het verleden wel een bodemonderzoek uitgevoerd (Linge Milieu BV, 08-2048, april 2008). Hierin wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen enkele belemmering vormt voor een
eventuele ontwikkeling. Bij een daadwerkelijke vergunningsaanvraag zal het bodemaspect nader door
de gemeente bekeken worden. Het genoemde onderzoek uit 2008 kan eventueel tot 2013 gebruikt
worden bij een vergunningsaanvraag (maximale ouderdom onderzoek is 5 jaar). Er wordt niet
verwacht dat de bodemkwaliteit ter plaatse vanaf 2008 is veranderd. Naar aanleiding van de huidige
resultaten zijn er geen bezwaren wat de bodemkwaliteit betreft voor de verschuiving van het
bouwvlak.

2. archeologie: het perceel valt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwdgebied - Hoog-middelhoog'. Er geldt een bouwverbod, maar het bouwverbod geldt niet voor bouwwerken die dieper dan 40 cm reiken en groter zijn dan 100 m². Hier wordt aan voldaan. De fundering zal dieper zijn dan 40 cm. Het hoofdgebouw is 60 m2 en verschuift slechts enkele meters. De verschuiving is niet dusdanig dat een oppervlakte van meer dan 100 m2 geroerd wordt door de eventuele nieuwbouw. Archeologisch onderzoek is pas nodig, als aan geen van beide voorwaarden voldaan wordt. Archeologie vormt geen belemmering voor het verschuiven van het bouwvlak.

3. geluid: op de Taludweg geldt een snelheidsregime van maximaal 30 km/u. Hiermee is ingevolge de Wet geluidhinder geen geluidonderzoek nodig. De woning wordt afgeschermd door de woningen aan de Taludweg 39-51. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de verschuiving van het bouwvlak.

4. milieuzonering: er is getoetst aan de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009) vanwege de nabije ligging van een kerk (ten oosten van het perceel). De indicatieve afstand volgens deze VNG brochure voor een kerk is 30 m. In de bestaande situatie is die afstand net geen 30 m (29 m). Er wordt dus nu ook al niet aan de indicatieve afstand voldaan. In de nieuwe situatie wordt die afstand nog iets kleiner, 25 m. De afstanden in de VNG-brochure zijn indicatief en er mag gemotiveerd van af worden geweken. In dit geval kan gemotiveerd worden dat de verkleining van de afstand van 29 naar 25 m acceptabel is. De afstand voldoet nu ook al niet. In werkelijkheid staan er woningen in de omgeving die nóg dichterbij staan. Het is een relatief kleine kerk die geen grote aantallen mensen trekt. De gemeente acht de verkleining van de afstand van 29 m naar 25 m acceptabel.

5.2.2 Werken

Bedrijven

In het bestemmingsplan is verspreid over het plangebied sprake van bedrijvigheid. Overeenkomstig het huidige bestemmingsplan worden hier bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegelaten. In het gebied aan de Gijsbrecht van Amstelstraat en ten noorden (Rozenstraat) zijn op een aantal locatie ook bedrijven uit milieucategorie 3.1 en 3.2 toegestaan.

Aan de Hilvertsweg 45a is een seksinrichting aanwezig die positief bestemd is. Deze valt binnen de woonbestemming en heeft een aanduiding seksinrichting gekregen.

Kantoren

De aanwezige kantoren in het plangebied zijn conform de vigerende bestemmingsplannen bestemd. Hierbij wordt aangesloten bij de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit de regels van de vigerende plannen. Behoudens de mogelijkheden uit de vigerende situatie maakt dit nieuwe bestemmingsplan geen nieuwe kantoren mogelijk.

Horeca

De in het plangebied aanwezige horecagelegenheden blijven in het plangebied aanwezig. In de bestemming horeca worden de verschillende horeca-activiteiten uit categorie A en B uit de Staat vanHoreca-activiteiten toegestaan.

Detailhandel

De aanwezige detailhandel in het plangebied is bestemd als Gemengd - 5 met de aanduiding detailhandel.

5.2.3 Voorzieningen

Onderwijsvoorzieningen

De aanwezige onderwijsvoorzieningen worden in voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Op de gronden met een maatschappelijke bestemming bestaat deze mogelijkheid.

Maatschappelijke activiteiten

Voor de maatschappelijke activiteiten is één maatschappelijke bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming zijn alle maatschappelijke activiteiten toegestaan. Hierbij wordt aangesloten op de wijze van bestemmen bij andere bestemmingsplannen in Hilversum, aangepast op de specifieke situaties in de bestemmingsplannen Bosdrift en Oosterstraten-Nieuwstraten.

Het plangebied kent ook een aantal locaties met een kinderdagverblijf. Deze locaties hebben ook een bestemming Maatschappelijk.

5.3 Verkeer

Ontsluiting

In Hilversum wordt gestreefd naar de inrichting van wegen volgens de principes van Duurzaam Veilig. Concreet betekent dit dat alle wegen in Hilversum zijn gecategoriseerd in gebiedsontsluitingswegen (50 km/u) en verblijfsgebieden (30 km/u). In het plangebied zijn de volgende wegen gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen:

  • Diependaalselaan;
  • Loosdrechtseweg;
  • Gijsbrecht van Amstelstraat;
  • Bosdrift/Havenstraat;
  • Neuweg;
  • Hilvertsweg (gedeeltelijk).

Alle overige wegen zijn aangemerkt als verblijfsgebied.

In de planperiode zijn er geen ontwikkelingen, anders dan ter uitvoering van het Integraal BereikbaarheidsPlan (IBP) gepland op verkeersgebied.

Parkeren

In het plangebied is voornamelijk sprake van langsparkeren of parkeren op eigen terrein. Bij elk toekomstig bouwplan wordt verplicht gesteld dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. De gemeente heeft beleidsregels vastgesteld waaraan bouwplannen worden getoetst. Deze zijn verankerd in de planregels (algemene gebruiksregels). De brandweer adviseert om bij wegwerkzaamheden rekening te houden met de minimale wegbreedte. Het is van belang dat incidentlocaties bereikbaar blijven voor hulpverleningsvoertuigen.

Daarnaast is op verschillende binnenterreinen sprake van autoboxen/garages. In het geldende bestemmingsplan is hiervoor de bestemming Autoboxen opgenomen. Deze autoboxen/garages zijn in het onderhavge plan opgenomen binnen de bestemming Verkeer met de functieaanduiding 'garage', aangezien het hier geen bedrijfsactiviteiten betreft. De bestemming Verkeer is overigens niet bedoeld voor bedrijfsactiviteiten. In deze garages is het gebruik voor bedrijven dus niet toegestaan.

5.4 Groen, Blauw En Natuur

5.4.1 Groen

Binnen de planperiode worden geen ontwikkelingen voorzien in het groengebied. De huidige groenstructuur blijft daarmee intact.

5.4.2 Blauw

Het plangebied kent relatief weinig oppervlaktewater. De Kastanjevijver vormt momenteel de enige blauwe structuur in het plangebied. Dit wijzigt in de planperiode ook niet. De Oude Haven ligt ten noorden van het plangebied.

5.4.3 Natuur

Gebiedsbescherming

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet in werking getreden. Sindsdien zijn de bepalingen van de Europese Volgelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

In de Natuurbeschermingswet is de bescherming van gebieden geregeld. Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, dient nagegaan te worden of in of nabij het plangebied sprake is van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (EHS) of van gebieden die zijn aangewezen conform de natuurbeschermingswet (o.a. Natura 2000).

De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen. Wanneer zich in of in de buurt van een beschermingszone een (nieuwbouw)plan aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan significante negatieve gevolgen voor het gebied kan hebben. Als dit het geval is, dan dienen passende maatregelen getroffen te worden om te zorgen dat de kwaliteit van de leefgebieden van soorten in de SBZ niet verslechtert.

Ten aanzien van het bestemmingsplan Bosdrift 2013 kan worden opgemerkt dat het niet in, of direct grenst aan een Natura 2000-gebied. Het westelijk van Hilversum gelegen Natura 2000-gebied Oostelijke vechtplassen ligt op ruim 1 kilometer van de grens van het bestemmingsplangebied..Het zuidelijk deel van het plangebied grenst wel aan bijzondere heide- en bosterreinen. Het bestemmingsplangebied grenst aan de het Loosdrechtse bos. Dit gebied is een onderdeel van de Hoornboegse Heide, dat op 26 april 1995 door het toenmalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij is aangewezen als Beschermd natuurmonument. De heide en bossen in dit gebied vormen leefgebied voor een rijke vogelgemeenschap (roofvogels, spechten, heidevogels). Daarnaast is het gebied van belang voor diverse beschermde soorten uit verschillende soortgroepen zoals zoogdieren (das, boommarter, vleermuizen), amfibieën (kamsalamander), reptielen (levenbarend hagedis, hazelworm) en kent het bijzondere vegetaties. De heideterreinen en bossen ten zuiden van Hilversum maken onderdeel uit van het Nationaal Landschap 'Groene Hart'.

Aangezien het bestemmingsplan een conserverend karakter heeft kan uitgesloten worden dat er (significant) negatieve effecten op het Beschermd natuurmonument optreden. De natuurlijke kwaliteiten en natuurwetenschappelijke waarden van deze omliggende gebieden ondervinden geen negatieve gevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan. Voor eventuele (grootschalige) toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied is een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan worden deze ontwikkelingen evenwel niet mogelijk gemaakt. Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, dient nagegaan te worden of het plangebied van belang is van natuurwaarden die zijn beschermd onder het aanwijsbesluit en of dat er eventuele externe effecten kunnen optreden.

Ecologische structuur

Naast de bescherming onder Natura 2000 zijn er gebieden die beschermd zijn als EHS. De Natura 2000 gebieden maken deel uit van de EHS in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. Het Loosdrechtse Bos, gelegen ten zuiden van de Kolhornseweg, maakt onderdeel uit van de Ecologische hoofdstructuur. Dit geldt ook voor alle bossen en heidevelden ten oosten en zuiden van de begraafplaats Zuiderhof. Deze gebieden maken onderdeel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur. De EHS is vastgelegd in de structuurvisie van de Provincie Noord-Holland. Het bestemmingsgebied behoort niet tot de ecologische hoofdstructuur maar grenst wel direct aan dit planologisch beschermde gebied. Grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die invloed kunnen hebben deze beschermde gebieden dienen getoetst te worden aan het provinciale 'nee-tenzij' toetsingskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.14bp00bosdrift-va01_0015.png"

Figuur 13: De EHS vastgestelde gebieden door GS van Provincie Noord-Holland (16-2-2010).

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het (tenzij ontheffing verkregen is) verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hier op vooruit lopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied. In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  1. 1. Soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt (soorten van tabel 2).
  2. 2. Soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2).
  3. 3. Alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3).

De 3e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c).

Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van EL&I goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:

  • bestendig beheer en onderhoud;
  • bestendig gebruik;
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Voor de 1e categorie geldt een algemene vrijstelling voor:

  • bestendig beheer en onderhoud;
  • bestendig gebruik;
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden

Het plangebied vormt een geschikt leefgebied voor een aantal in Hilversum en landelijk algemeen voorkomende beschermde flora - en fauna soorten van het stedelijk gebied. Gezien de ligging van een deel van het gebied, grenzend aan uitgestrekte natuurgebieden en de parkachtige inrichting behoort het gebied tot de gebieden binnen de gemeente Hilversum met de hoogste natuurwaarden.

Algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten) die in het gebied zijn te verwachten zijn onder meer egel, konijn, ware- en woelmuizen, vos, bruine kikker, groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Er zijn daarnaast diverse (strikt) beschermde soorten (tabel 2 en 3 - soorten) binnen de grenzen van het plangebied te verwachten. Uit de volgende soortengroepen zijn (incidenteel) binnen de grenzen van het plangebied te verwachten; amfibieën (heikikker), reptielen (levenbarend hagedis, hazelworm) en zoogdieren (eekhoorn, boommarter, diverse vleermuissoorten). Daarnaast zijn de tuinen, groenstroken en begraafplaatsen leefgebied voor een gevarieerde vogelgemeenschap, met name bosvogels waaronder diverse spechtachtige, roofvogels (sperwer), uilen (bosuil, ransuil) en zangvogels. Aangezien het bestemmingsplan een consoliderend bestemmingsplan betreft, treden er geen negatieve effecten op beschermde waarden op. Het voortbestaan van de bestaande populaties van beschermde soorten in gebied wordt niet aangetast.

Binnen het stedelijke gebied komen (oude) gebouwen, groenstructuren, laanbeplanting en waterpartijen voor die belang zijn voor diverse soorten vleermuizen. In gebouwen maar ook in oude bomen kunnen zich kolonies bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. Bij ruimtelijke ontwikkeling aan potentieel geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen zal vanwege het mogelijk voorkomen van deze strikt beschermde soortgroep een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Voor de strikt beschermde (bijlage IV van de Habitatrichtlijn) vleermuizen zal voorafgaand aan de sloop van gebouwen onderzocht dienen te worden of er al dan niet verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Dit geldt ook als, voor vleermuizen geschikte, oude loofbomen met holen (m.n. beuken en eiken) verwijderd worden. In specifieke gevallen zal ook bij aanbouw aan bestaande bouw een vleermuisinventarisatie noodzakelijk zijn. Hierbij kan worden aangesloten op de 'Groene kaart' van Hilversum. Aan de hand van deze kaart kan bij (ver-)bouwplannen nagegaan worden of voor een bepaalde locatie een waardeverwachting geldt voor flora, fauna en/of natuur. Voor activiteiten in de op de 'Groene kaart' aangegeven gebieden geldt een verwachting en is dus toestemming nodig, voor activiteiten in de wit aangegeven gebieden niet (en is dus geen toestemming nodig). Als voor de locatie een waardeverwachting geldt, dan hoeft dit nog niet te betekenen dat die bepaalde waarde ook daadwerkelijk wordt verstoord. Aan de hand van een activiteitenoverzicht kan worden vastgesteld welke activiteiten naar verwachting geen verstoring opleveren. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van dakkapel of het uitbouwen van de woning aan de achterzijde. Is de voorgenomen activiteit niet risicovol, dan hoeft in het kader van de groene regelgeving geen actie te ondernemen. In het algemeen kan gesteld worden dat in het plangebied (binnenstedelijk gebied) in tuinen geen sprake kan zijn van aantasting van strikt beschermde flora. Indien een activiteit ontwikkeld wordt (met uitzondering van grootschalige ontwikkelingen op braakliggende percelen), dan is een onderzoek naar veelal flora niet nodig.

Alle vogels in Nederland zijn gelijk beschermd. Werkzaamheden waarbij vogels worden gedood, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Voor vogels geldt dat bij werkzaamheden op voor vogels geschikte broedlocaties (openbaar groen, tuinen, etc) vooral in het broedseizoen sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Door de werkperiode aan te passen (buiten het broedseizoen) wordt overtreding van de Flora- en faunawet veelal voorkomen. Speciale aandacht verdienen de nestlocaties van vogelsoorten die jaarlijks gebruik maken van dezelfde nestlocatie. Deze nestlocaties zijn als vaste verblijfplaats het gehele jaar beschermd onder de Flora- en faunawet. Typische stadsvogels als huismuis en gierzwaluw staan beide op de lijst met jaarrond beschermde vogelnesten. Nesten van deze vogelsoorten mogen niet zonder mitigerende maatregelen aangetast worden. Overige aandachtssoorten binnen het stedelijke gebied zijn verder de nestlocaties van onder meer holenbroeders (boomklever, boomkruiper, spechten), zwaluwen (huis- en boerenzwaluw), roofvogels (sperwer, buizerd, torenvalk) en uilen.

Ruimtelijke ontwikkeling waarbij niet is uit te sluiten dat er sprake is van negatieve effecten op de nestlocatie optreden (ook buiten het broedseizoen), kunnen geen doorgang vinden zonder aanvullend onderzoek en passende mitigerende maatregelen. Aangezien het een consoliderend bestemmingsplan betreft treden er geen negatieve effecten op. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt met dit bestemmingsplan niet in gevaar. Bij (grootschalige) ruimtelijke procedures zal vanwege het voorkomen van beschermde soorten een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Verder zijn alle in het gebied voorkomende vogelsoorten beschermd. Hiervan moet bij een grootschalige ruimtelijke procedure een rapportage gemaakt worden. Indien bepaalde beschermde soorten worden aangetroffen, zal ontheffing in het kader van artikel 75 lid 4 van de Flora- en faunawet bij het Ministerie van EL&I aangevraagd moeten worden.

Onderdeel van deze aanvraag is een projectplan waarin wordt aangegeven hoe met de beschermde soorten wordt omgegaan. De aanvraag resulteert naar alle waarschijnlijkheid in een ontheffing met bindende voorschriften. De voorschriften kunnen onder andere leiden tot planaanpassing. Een ontheffing is niet nodig indien er alleen algemeen voorkomende beschermde soorten zijn welke onder de vrijstellingsregeling vallen, zoals die in de Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten) is opgenomen en welke sinds 1 februari 2005 van kracht is.

Ten aanzien van dit bestemmingsplan

Het aanwezige groen wordt, zoals in de huidige situatie aanwezig is, bestemd. Alle parken welke met name zorgen voor de belevingswaarde van het gebied en niet direct een ecologische waarde hebben, krijgen eveneens een 'Groen' bestemming. Gebieden binnen deze beschrijving krijgen bij nieuwe ontwikkelingen te maken met wetgeving Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

5.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid

5.5.1 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Energiebesparing vormt bij duurzaam bouwen een belangrijk item. Hierbij kan gedacht worden aan compacte bouwvormen, gunstige lichttoetreding en zongerichte verkaveling. Ook waterbesparing is een belangrijk aspect. Het installeren van waterbesparende voorzieningen is hiervan een voorbeeld.

Voor een bestemmingsplan geldt de verplichting tot het maken van een 'waterparagraaf'. Tevens moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het advies van de waterbeheerder. Waterhuishoudkundige aspecten worden in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in de onderwerpen 'blauw', 'duurzaamheid' (watergebruik), 'watersysteem', 'riolering' en 'externe veiligheid en waterkeringen'. Deze onderwerpen vormen tezamen met de beschrijving hoe is omgegaan met het advies van de waterbeheerder de watertoets.

5.5.2 Leefbaarheid

Geluid

Aangezien met voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt, heeft het aspect geluid geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Indien in het plangebied nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden waarbij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden toegevoegd dient voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB of dient een hogere waarde conform de Wet geluidhinder vastgesteld te worden. In het bestemmingsplan worden evenwel geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Geur

In het plangebied zijn er geen inrichtingen opgenomen die geurhinder kunnen veroorzaken. Er is daarom geen sprake van op te nemen geurcontouren.

Licht

In het plangebied zijn er geen inrichtingen opgenomen die lichthinder kunnen veroorzaken. Er is daarom geen sprake van op te nemen lichtcontouren.

Lucht

Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. Hiervoor is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in de bestemmingsplansituatie Bosdrift geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden, zoals gesteld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Er wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, artikel 5.16 lid 1 onder a. De luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de actualisatie van het bestemmingsplan. De norm is ontleend aan de Wet luchtkwaliteit.

Trilling

In het plangebied zijn er geen inrichtingen opgenomen die trillingshinder kunnen veroorzaken.

Milieubeoordeling

Het bestemmingsplan Bosdrift 2013 is conserverend van aard. Dit wil zeggen dat de huidige juridische-planologische mogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen één op één worden overgenomen. Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In het bestemmingsplan zitten nog enkele ongebruikte bouwmogelijkheden. Toetsing van deze plannen aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn leidt tot de conclusie dat het gebruik maken van de bouwmogelijkheden per saldo geen of weinig milieugevolgen zullen hebben en er derhalve voor dit bestemmingsplan geen m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.6 Cultuurhistorische Waarden

5.6.1 Historisch-geografische waarden

In het plangebied is in het zuidoosten, tussen Bosdrift en de Eikbosserweg, sprake van een toekomstig beschermd dorpsgezicht. Daarnaast is, zoals voorgaand reeds beschreven, in drie van de vigerende bestemmingsplannen sprake van een beschrijving in hoofdlijnen. Een beschrijving in hoofdlijnen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening niet meer mogelijk. De vigerende beschrijving in hoofdlijnen is voor wat betreft de regeling voor de cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden vertaald in de regels van dit bestemmingsplan.

De bescherming van de landschappelijke, cultuurhistorische en ruimtelijke waarden in het gebied wordt geregeld met toepassing van onder andere een omgevingsvergunningenstelsel voor het kappen van bomen, verharden van tuinen en het afgraven of ophogen van gronden en een . Een en ander is opgenomen in de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie en Waarde - Natuur en landschap van onderhavig plan.

5.6.2 (Steden)bouwkundige waarden

Voor de rijks- en gemeentelijke monumenten is ter bescherming en behoud van de cultuurhistorische waarden de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' opgenomen. Hiermee is geregeld dat ter plaatse van die aanduiding de bestaande goot-, bouwhoogte en oppervlakte als maximum wordt beschouwd. De monumenten zijn benoemd in paragraaf 3.6.1 van deze toelichting.

5.6.3 Archeologische waarden

Voor de in het plangebied voorkomende gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zijn in dit bestemmingsplan beschermende regels opgenomen. Voor de gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde is een specifieke dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen, te weten Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog-middelhoog. Voor de gebieden met een lage en zeer lage verwachtingswaarde is eveneens een specifieke dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen, te weten Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Laag en Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Zeer laag.

Dit gebied is op de verbeelding aangeduid. Bouw- en graafwerkzaamheden zijn niet toegestaan, indien deze de archeologische waarden kunnen verstoren.

5.7 Bodem En Watersysteem

5.7.1 Bodem

Het plan moet voorzien in het realiseren én behouden van een duurzame bodemkwaliteit. Bodem die schoon is, moet schoon blijven en er moet op een juiste manier worden omgegaan met aanwezige verontreinigingen. In geval van gebieden met verontreiniging dient de chemische bodemkwaliteit en het gebruik op elkaar afgestemd te worden. De bodem hoeft daarvoor niet in alle gevallen te worden schoongemaakt, maar wordt dan alleen geschikt gemaakt voor de huidige of toekomstige functie.

Wanneer er op een willekeurige locatie binnen het plangebied (her)ontwikkeling gaat plaatsvinden, dient er onderzoek gedaan te worden naar de kwaliteit van de bodem van de betreffende locatie. Hierbij dienen de op dat moment geldende landelijke normen te worden gehanteerd. Deze normen waarborgen onder andere dat bij (her)ontwikkeling op een locatie altijd de provincie en de gemeente worden geraadpleegd voor bodeminformatie. Omdat de gemeente heeft besloten (nog) geen nieuwe bodemkwaliteitskaart op te stellen zal de actuele bodemkwaliteit in de meeste gevallen bepaald moeten worden door het uitvoeren van een (verkennend) bodemonderzoek.

Daarnaast geldt dat vrijwel alle riolen in Hilversum (met uitzondering van de riolen in de wijk Kerkelanden en de Hilversumse Meent) boven het grondwater liggen. Dit heeft tot gevolg dat uit eventuele lekke riolen rioolwater uittreedt en verontreiniging van de bodem en grondwater kan veroorzaken. Deze lekke riolen worden met voorrang vervangen.

5.7.2 Waterparagraaf

Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Binnen het bestemmingsplan kunnen enkele kleine ontwikkelingen/reconstructies plaatsvinden. Denk hierbij aan het (her)bouwen van bebouwing binnen de bestaande bouwvlakken of het bouwen van een erker. Het verhard oppervlak neemt dan ook niet structureel toe en het watersysteem verandert ook niet. Wel dient bij lokale ontwikkelingen / reconstructies rekening gehouden te worden met de beleidslijnen ten aanzien van omgang met (hemel)water. Gezien de relatief lage grondwaterstanden is dit gebied kansrijk voor het infiltreren van regenwater, maar ook voor ondergronds bouwen.

Voor het gescheiden gerioleerd gebied is het voornemen dat verkeerde aansluitingen worden aangepakt. Voor het gescheiden gerioleerd gebied is eveneens het voornemen om regenwater bij herontwikkelingen zo veel mogelijk te infiltreren. Het te infiltreren water mag uiteraard niet verontreinigd zijn (moet voldoen aan de streefwaarden van de wet Bodembescherming).

Onderzoek wijst uit dat afkoppelen en op eigen perceel infiltreren van regenwater kan leiden tot bodem-en grondwaterverontreinigingen, omdat afstromend regenwater niet altijd schoon is. Daarom wil de gemeente hier in de toekomst genuanceerder mee omgaan.

Voorwaarden bij infiltratie zijn het aanleggen van lokale zuiveringsvoorzieningen (wadi's, helofyten, bezinkvoorzieningen en dergelijke), het tegengaan van uitlogende (bouw)materialen en het vermijden van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen. Het afkoppelbeleid wordt in samenwerking met de provincie en het hoogheemraadschap in het kader van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP periode 2009-2014) aangepast aan deze nieuwe inzichten. Voor de toekomstige invulling van het afkoppelbeleid wordt verwezen naar het GRP.

Voor het opstellen van dit bestemmingsplan heeft afstemming plaatsgevonden met het Waternet, als vertegenwoordiging van het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht. Tijdens een overleg d.d. 10 februari 2011 zijn een aantal afspraken gemaakt ten aanzien van de toelichting en de bestemmingsmethodiek van wateraspecten. Ten aanzien van de bestemmingsplanmethodiek is afgesproken dat de Gooise Vaart, het Hilversum Kanaal en de overige waterpartijen in het stedelijk gebied een bestemming water krijgen ongeacht of deze wel of niet zijn opgenomen in de legger. Binnen het plangebied van bestemmingsplan Bosdrift 2013 ligt de Kastanjevijver als relevante waterpartij die dan ook bestemd is als water.

5.8 Doorlopen Procedures

Kolhornseweg 8

Burgemeester en wethouders van Hilversum hebben middels een wijzigingsprocedure als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de aangeduide gronden gewijzigd in Woondoeleinden. Op het perceel Kolhornseweg 8 zijn 52 woningen en 22 appartementen opgericht. Het perceel is bestemd met de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'.

Havenstraat 71

Burgemeester en wethouders van Hilversum hebben middels een wijzigingsprocedure als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de aangeduide gronden gewijzigd in Gemengde doeleinden-1. Op het perceel Havenstraat 71 zijn op grond van dat wijzigingsplan bedrijfsruimte en 8 appartementen opgericht. Het perceel is in het onderhavige bestemd met de bestemming 'Gemengd - 1'.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planmethodiek

De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.

Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen voor het bouwen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsregels. In deze gevallen is sprake van een ´directe bouwtitel´. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake hoeft te zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. Afhankelijk van de situatie kan een eindbestemming een globaal karakter hebben en meerdere functies bevatten (bestemmingen).

In dit bestemmingsplan zijn de bestaande en te handhaven functies voorzien van een gedetailleerde eindbestemming.

6.2 Bestemmingsregeling

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en één of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

6.2.1 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding van het analoge bestemmingsplan bestaat uit zeven bladen. Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).

6.2.2 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2008 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2008. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2008, te raadplegen via de website van Geonovum (www.geonovum.nl), dossier RO standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.

6.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.

6.3.1 Preventief en repressief toezicht

Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van bouwaanvragen, verzoeken om ontheffing van het bestemmingsplan en aanvragen om aanlegvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van verleende bouw- en aanlegvergunningen en ontheffingen, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).

6.3.2 De instrumenten

Een overtreder riskeert:

  1. a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
  2. b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplan-regels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is verzwaard;
  3. c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.

Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder vergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.

6.3.3 Prioriteiten in de handhaving

Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.

In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.

Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.

6.3.4 Planinformatie

Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.

6.4 Economische Uitvoerbaarheid

Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (per 1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt dan mee met de procedure van het bestemmingsplan.

Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij bouwvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.

Kostenverhaal

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor het kostenverhaal inzichtelijk dient te worden gemaakt.

Ten aanzien van dit bestemmingsplan

Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

6.5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De gemeente Hilversum streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht de gemeente als bevoegd gezag veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Deze paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat nader in op de afweging van belangen van derden bij het opstellen van het bestemmingsplan en de onderliggende documenten, de maatschappelijke dialoog, de resultaten van de inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro.

6.5.1 Inspraak

Ingevolge de inspraakverordening is het voorontwerp bestemmingsplan Bosdrift 2013 voor de inwoners van de gemeente Hilversum en voor de in de gemeente belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen ter inzage gelegd voor een periode van 6 weken, van 1 juni 2012 tot en met 12 juli 2012. Gedurende deze periode zijn 4 inspraakreacties ingediend ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan.

6.5.2 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) hebben overlegpartners de mogelijkheid gehad om te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan Bosdrift 2013. Totaal zijn 4 reacties ontvangen. In het ontwerp bestemmingsplan zijn de aanpassingen naar aanleiding van de reacties van de overlegpartners opgenomen.

6.5.3 Zienswijzen

In het kader van de zienswijzenprocedure is het ontwerpbestemmingsplan Bosdrift met de bijbehorende stukken voor een periode van zes weken ter inzage gelegd op het gemeentehuis en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze terinzagelegging is van tevoren aangekondigd in de lokale krant en in de Staatscourant. Daarnaast is het voornemen elektronisch gepubliceerd door middel van plaatsing op de gemeentelijke website. Gedurende de periode van tervisielegging bestond voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. In de zienswijzennota is de beantwoording van de zienswijzen opgenomen. Deze is als bijlage 5 toegevoegd.

Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009

Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Externe Veiligheid

Bijlage 1 Externe Veiligheid

Bijlage 2 Externe Veiligheid Verantwoording

Bijlage 2 Externe Veiligheid Verantwoording

Bijlage 3 Luchtkwaliteit

Bijlage 3 Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Geluid

Bijlage 4 Geluid

Bijlage 5 Zienswijzennota

Bijlage 5 Zienswijzennota

Bijlage 6 Wijzigingennota

Bijlage 6 Wijzigingennota