KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Woongebied
Artikel 6 Waarde - Archeologie - Na 1850 Bebouwd Gebied - Hoog/middelhoog
Artikel 7 Waarde - Natuur En Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doelstelling
1.3 Functie Van Het Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerend Bestemmingsplan
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
3.3 Verkeer
3.4 Groen, Blauw En Natuur
3.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid
3.6 Cultuurhistorische Waarden
3.7 Bodem En Waterparagraaf
3.8 Kabels En Leidingen
3.9 Veiligheid
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Regio
4.4 Gemeente
Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Plan
5.1 Ruimtelijk Structuur
5.2 Wonen, Werken En Voorzieningen
5.3 Verkeer
5.4 Groen, Blauw En Natuur
5.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid
5.6 Cultuurhistorische Waarden
5.7 Bodem En Waterparagraaf
5.8 Veiligheid
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Planmethodiek
6.2 Bestemmingsregeling
6.3 Handhaving
6.4 Economische Uitvoerbaarheid
6.5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 2 Quick-scan Natuur
Bijlage 3 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 4 Bodem

Laapersboog

Bestemmingsplan - Hilversum

Onherroepelijk op 12-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het 'Bestemmingsplan Laapersboog' van de gemeente Hilversum;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende erfbebouwing, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van ofwel een bestemmingsvlak ofwel een bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.9 bedrijf:

een onderneming of instelling gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;

1.10 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een (hoofd)gebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.17 bouwmassa:

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 detailhandel:

een onderneming of instelling gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

1.22 dienstverlening:

een onderneming of instelling gericht op het verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel, reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen, maar met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.23 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.24 garagebox:

een ruimte die uitsluitend bedoeld is voor de stalling van auto’s of andere vervoermiddelen;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.28 huishouden:

een persoon die alleen woont en alleen in het dagelijks onderhoud voorziet hetzij meerdere personen die samen in een woonruimte wonen en samen in hun dagelijks onderhoud voorzien;

1.29 kantoor:

een onderneming die bedrijfsmatig diensten verleent of een instelling, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congressen, vergaderaccommodatie;

1.30 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling;

1.31 koekoek:

een met keerwanden uitgevoerd bouwwerk ter hoogte van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;

1.32 kwetsbaar object:

object zoals bedoel in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.33 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.34 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;

1.35 maatschappelijke activiteiten:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen: gezondheidszorg en/of, zorg- en welzijn en/of, jeugd/kinderopvang en/of, onderwijs en/of, religie en/of, bibliotheken en/of, openbare dienstverlening en/of, verenigingsleven;

1.36 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.37 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.38 onderneming in de creatieve industrie:

een onderneming of instelling die gericht is op het voortbrengen en exploiteren van kunstzinnigheid, creativiteit en intellectueel eigendom via goederen, diensten of activiteiten, zoals media en entertainment, creatieve zakelijke dienstverlening en kunsten;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 recreatief medegebruik

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;

1.41 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.43 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.44 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.45 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.46 winkelvloeroppervlak:

winkelvloeroppervlak is het voor de consument toegankelijk deel van het winkelpand, dus exclusief magazijn, sociale ruimten, e.d.;

1.47 woning aaneengebouwd:

een woning dat deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.48 woning gestapeld:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen, indien de bestemming dat toelaat, met één of meer andere functies;

1.49 woning twee-aaneen:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;

1.50 woning vrijstaand:

een woning met een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.51 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 peil:

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg, langzaamverkeersroute of voetpad grenst: de hoogte van die weg, langzaamverkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang. In alle andere gevallen en bij bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aangrenzende maaiveld;

2.7 verticale diepte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan het laagste punt van het gebouw;

2.8 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de direct naar de weg gekeerde gevel;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Het is toegestaan de gronden te gebruiken voor maximaal twee parkeerplaatsen per perceel.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor (weg)verkeer met de daarbij behorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in vrijstaande woningen en/ of in twee-aaneen woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit ter plaatse van de aanduiding ´specifieke bouwaanduiding - 01´;
  2. b. het wonen in aaneengebouwde woningen en/ of in gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit ter plaatse van de aanduiding ´specifieke bouwaanduiding - 02´;

en tevens voor:

  1. c. een maatschappelijke activiteit, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk'. De maatschappelijke activiteit dient ondergeschikt te zijn aan de primaire woonfunctie;

met de daarbij behorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie - Na 1850 Bebouwd Gebied - Hoog/middelhoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog/Middelhoog´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988.

6.2 Bouwregels

Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die daar ten behoeve van de andere aangewezen bestemmingen mogen worden gebouwd en/of uitgevoerd en die bouwwerken in de betreffende grond niet dieper dan 40 cm reiken en de omvang van het bouwwerk niet meer is dan 100 m².

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor de bouw en/of uitvoering van overige bouwwerken die op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
  2. b. Bij de onder a. bedoelde belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie.
  3. c. Voor zover de bouw en/of uitvoering van de overige bouwwerken die op de gronden mogen worden gebouwd overeenkomstig de (bepalingen van de) andere aangewezen bestemming kunnen leiden tot onevenredige schade aan archeologische waarden (hetgeen is gebleken uit het onder b. bedoelde advies) zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor de bouw en/of uitvoering van die bouwwerken mits aan de afwijking de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige inzake archeologie.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de in artikel 6.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen die dieper reiken dan 40 cm binnen en een planomvang van meer dan 100 m² hebben, aanleg of rooien van bos of diepwortelende beplantingen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakte verhardingen, aanleggen van drainage of het verwijderen van funderingen;
    2. 2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    3. 3. het aanleggen van leidingen dieper dan 40 cm onder maaiveld.
  2. b. Het bepaalde in artikel 6.4 onder a. is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
  3. c. Het bepaalde in artikel 6.4 onder a. is niet van toepassing:
    1. 1. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
    2. 2. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
    3. 3. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
  4. d. Voor zover de in artikel 6.4 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  5. e. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  6. f. Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in artikel 6.4 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog/Middelhoog' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
  2. b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 6.5 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

Artikel 7 Waarde - Natuur En Landschap

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor het behouden en waar mogelijk versterken, van:

  1. a. de migratiemogelijkheden voor flora en fauna in het gebied;
  2. b. de rust in het gebied;
  3. c. het groene karakter van het gebied;
  4. d. de bomen en waterelementen;
  5. e. de bodemstructuur en waterhuishouding;
  6. f. waar mogelijk ecologisch beheer van de openbare ruimten;
  7. g. stimulering van het ecologisch beheer op privé-gronden.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden de in artikel 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. kappen of rooien van opgaande beplanting
    2. 2. bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem
    3. 3. het verbod als bedoeld in artikel 7.2 onder a. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die normaal, ondergeschikt onderhoud betreffen of reeds in uitvoering zin op het van tijdstip van het van kracht worden van het plan.
  2. b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7.2 onder a. uitsluitend, indien:
    1. 1. de landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de kenmerkende boomstructuur niet wordt aangetast;
    3. 3. voor opgaande beplanting die door ziekte of anderszins ernstig is aangetast of een gevaar voor de veiligheid oplevert;
    4. 4. de bodemgesteldheid niet onevenredig wordt aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Ondergeschikte bouwdelen

  1. a. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen, buiten beschouwing gelaten,

9.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst. Bij de toepassing van het bepaalde worden ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten.

9.3 Vervangende maat

De maten (goothoogte, bouwhoogte, vierkante meter, kubieke meter) van bestaande gebouwen (waaronder begrepen herbouw of verbouw van deze gebouwen dan wel uitbreiding van het bestaande gebouw binnen het betreffende bouwvlak) zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp, voor zover deze ruimer zijn dan in deze regels is bepaald, geldt de bestaande maat als vervangende maat. Deze vervangende maat geldt niet als de bestaande gebouwen illegaal zijn gebouwd, dan wel niet in overeenstemming waren met het vorige bestemmingsplan. Deze regel geldt ook voor bestaande afstanden die op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp meer of minder waren voorgeschreven.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Algemeen

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken:

  1. a. opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  2. b. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grond- en brandstoffen;
  3. c. uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
  4. d. uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  5. e. gebruik als motorcrossterrein of paardenbak;
  6. f. het opslaan en verkopen van vuurwerk;
  7. g. bouwwerken voor de exploitatie van een seksinrichting.

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval niet verstaan:

  1. a. het tijdelijk opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;

10.2 Parkeren

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdruk-, regel-, en meetstations, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud daarvan niet groter is dan 50 m³ en de hoogte niet meer bedraagt dan 2,70 meter;
  2. b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend- en ontvangstmasten, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 meter;
  3. c. het bouwen van kleine andere bouwwerken die om verkeers- of waterstaatkundige redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en verkeerssluizen;
  4. d. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, in geval van verandering in de tracés van wegen, indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat de weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden uitgevoerd, als op ondergeschikte punten van het plan kan worden afgeweken, mits deze wijziging niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
  5. e. afwijkingen van het bestemmingsplan, inbegrepen bouwgrenzen en oppervlakten, ten einde de realisering van bouwwerken en werken mogelijk te maken, in die op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling en/of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is en de afwijking van ondergeschikte aard blijft en niet meer bedraagt dan 2,00 meter;
  6. f. overschrijding van de uit dit plan volgende maximum hoogtematen met maximaal 10% tot een maximum van 2,00 meter;
  7. g. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van straatmeubilair, informatievoorziening en/of reclame, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter.

De genoemde afwijkingen worden slechts verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het plan en aan de gebruiksmogelijkheden voor de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder lid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het bepaalde onder lid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het ´Bestemmingsplan Laapersboog´ van de gemeente Hilversum.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de onderwijsnota is opgenomen dat de huisvesting van scholen op een adequaat niveau moet worden gebracht. Dat wil zeggen dat de huisvestingvoorzieningen moeten voldoen aan de normen van de gemeentelijke onderwijshuisvestingsverordening. De onderwijshuisvestingen van de Annie M.G. Schmidtschool en de Gooische Praktijkschool voldeden niet aan de norm. Het College van bestuur van de Gooische Scholen Federatie te Bussum (GPS) en het Bestuur van het Regionaal Samenwerkingsverband en Orthopedagogisch Onderwijsinstituut te Hilversum (SBO) hebben plannen ontwikkeld om de bestaande huisvesting te vervangen door nieuwbouw op de locatie Laapersveld 15 en 25a. Na vervangende nieuwbouw beschikken de scholen over gebouwen die zijn afgestemd op de huidige onderwijskundige eisen.

Door de vervangende nieuwbouw op de percelen Laapersveld 15 en 25a komt het plangebied Laapersboog (voorheen Laapersveld 23) vrij voor de ontwikkeling. De ontwikkeling is gericht op de realisatie van woningbouw en de inrichting van de openbare ruimte.

Bij de realisatie van de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het plangebied zijn twee projecten opgestart. Deze projecten bestonden uit het opstellen van een Stedenbouwkundig Programma van Eisen en de inrichting van de openbare ruimte Laapersboog.

Bij beide projecten heeft burgerparticipatie plaatsgevonden. In de werkgroepen zaten omwonenden, belanghebbenden, schoolbesturen en vertegenwoordigers van naastgelegen kantoren.

Woningbouw

Voor de ontwikkeling van de woningbouw is, in overleg met omwonenden en belanghebbende, een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) opgesteld waarin randvoorwaarden zijn benoemd. Separaat aan het SPvE is een grondexploitatie opgesteld. In de raadsvergadering van 25 februari 2009 is besloten dat het Stedenbouwkundig Programma van Eisen de beleidsmatige randvoorwaarden zijn bij de ontwikkeling van het plangebied Laapersboog. In dezelfde raadsvergadering is de grondexploitatie Laapersveld 2009 vastgesteld.

De kavel heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming maatschappelijke doeleinden (scholen). Op uitdrukkelijk verzoek van de omwonenden van het Laapersveld is besloten dat de gemeente het bestemmingsplan wil wijzigen om woningbouw mogelijk te maken. Het te ontwikkelen programma betreft dan ook (hoofdzakelijk) woningbouw.

Openbare ruimte

Ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte is een integraal ontwerp opgesteld, waarbij de beoogde kwaliteit, gewenste bereikbaarheid en uitstraling geborgd zijn. Het voorlopig ontwerp is op 7 juli 2011 gepresenteerd aan de bewoners, scholen en bedrijven in de omgeving van het Laapersveld. Het definitief ontwerp voor de openbare ruimte Laapersboog is in de Raadsvergadering van 1 februari 2012 vastgesteld.

1.2 Doelstelling

Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Laapersboog. Het bestemmingsplan Laapersboog dient een toetsingskader op te leveren voor ontwikkelingen en tevens voor alle betrokkenen.

Het Stedenbouwkundig Programma van Eisen en het definitief ontwerp openbare ruimte fungeren als uitgangspunten bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

1.3 Functie Van Het Bestemmingsplan

Het Bestemmingsplan Laapersboog regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding (de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen) en planregels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.

Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat tevens de leeswijzer. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In dit hoofdstuk wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3, 4 en 5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie, regio, waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de reacties op het plan en op de communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting.

Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerend Bestemmingsplan

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied Laapersboog is gelegen in het zuidoosten van Hilversum en wordt begrensd door de wegen Laapersveld en Laapersboog. Het plangebied is kadastraal bekend in de gemeente Hilversum onder sectie D, nummer 3891 en nummer 3892. Het grondperceel D3892 betreft de openbare ruimte.

Het plangebied bevindt zich aan Laapersveld 23 te Hilversum. In figuur 1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01_0001.jpg"

Figuur 1: Begrenzing plangebied

2.2 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan Utrechtseweg. Het bestemmingsplan Utrechtseweg is vastgesteld op 10 oktober 2001, goedgekeurd op 14 mei 2002 en (gedeeltelijk) onherroepelijk 2 juli 2003.

Het bestemmingsplan Utrechtseweg wordt medio 2012 geactualiseerd. De ontwikkelingslocatie Laapersboog maakt geen onderdeel uit van deze actualisatie. Om de ontwikkelingen juridisch- planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied

3.1 Ruimtelijke Structuur

3.1.1 Historie

Het Laapersveld is genoemd naar Lapersveld, een veldnaam, die voorkomt op de kaart van Gooiland na de heideverdeliing van 1843. Het Laapersveld werd reeds genoemd in het jaar 1348. Er was toen een hevige strijd tussen de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht. Het leger van de graaf en de bisschop hielden stand op een groen veld ´Lapaers´ Dat veld lag ongeveer op de plaats waar later herberg ´de Roskam´ kwam te staan. Het huidige Laapersveld is gelegen tussen de Utrechtseweg en de spoorlijn Hilversum - Utrecht.

Het Laapersveld, gelegen tussen de Utrechtseweg en de spoorlijn, werd in de periode 1919-1920 aangelegd. Het was een openbaar park, waarbij de symmetrische aanleg en perspectieven met vijverpartijen en een as in de vorm van een oplopende trap belangrijke kenmerken waren. Ten westen van het Laapersveld werd in de periode 1920-1930 een middenstandswijk aangelegd tussen de Rembrandtlaan, Utrechtseweg, Diependaalselaan en Eikbosserweg.

3.1.2 Stedenbouwkundige structuur

Rondom het plangebied is een aantal lijnen (veelal straten) structurerend voor het plangebied. Dit zijn veelal grotere en op stedelijk niveau continue lijnen. De Utrechtseweg, een oude invalsweg met villa's in bospercelen, is daarvan de belangrijkste.

Structurerende lijnen; noord - zuid

De Utrechtseweg is structurerend op stedelijk niveau. De breedte, de lengte en z'n continue omzoming met villa's op ruime bospercelen vanaf het buitengebied tot nagenoeg aan het centrum maken de Utrechtseweg een stedelijk element van bijzondere betekenis.

De spoorlijn vanuit Utrecht is een lijn die structureert op stedelijk niveau. De lijn loopt eerst door het onbebouwde landschap vervolgens door de parkzone. Vanaf de Soestdijkerstraatweg (Hilversum Sportpark) wordt deze mooie ligging even verstoord door een klein gebied met achterkanten om vervolgens overzichtelijk in het centrum aan te komen.

Structurerende lijnen; oost - west

De Soestdijkerstraatweg is een continue brede laan en is omzoomd met grotere en/of bijzondere gebouwen met voortuinen die vaak wat hoger liggen. Het gedeelte naar het centrum is de Emmastraat. Deze straat is de introductie van zowel de Soestdijkerstraatweg als de Utrechtseweg. Deze twee belangrijke wegen komen onopvallend uit of samen in de Emmastraat.

De Diependaalselaan structureert op stedelijk niveau. Hij maakt onderdeel uit van de ring. Begeleiding door bebouwing is indirect door de aanwezigheid van ventwegen en/of grote voortuinen. De laan staat hierdoor op zichzelf (geen wanden).

Villagebied Utrechtseweg en omgeving

Het villagebied Utrechtseweg bevat voornamelijk vrijstaande villa's en buitenwoonhuizen in een heuvelachtig bos met gebogen wegen en enkele zichtassen. Daarnaast staan er enkele bedrijfsgebouwen en scholen.

De plaatsing van de gebouwen op de kavel is door het heuvelachtige terrein wisselend, daarbij is de oriëntatie van de gebouwen op de weg. De gebouwen staan op ruime groene kavels en gaat voor een groot deel schuil achter het groen. De afzonderlijke gebouwen zijn zeer afwisselend in architectuur en uitstraling. De opbouw van de meeste woningen is eenvoudig en bestaat veelal uit een onderbouw van één laag met kap. De gevels variëren van terughoudend tot representatief. De architectonische uitwerking is in het algemeen zeer verzorgd met ontwerpaandacht voor alle details.

Langs de Laapersweg en het Laapersveld staan enkele woningen in de stijl van de Amsterdamse School. Deze zijn één tot twee lagen hoog met een nadrukkelijke kap en een gedifferentieerde opbouw.

Bijzondere elementen zijn de kantoorgebouwen en scholen aan het Laapersveld. Deze hebben een complexmatig karakter en zijn opgebouwd uit samengestelde blokvormige volumes. De architectonische uitwerking is sober.

Parkzone

Het plangebied is gelegen in het deelgebied ´Parkzone´. De Parkzone (zie figuur 2) is een bosrijk gebied met een diverse bebouwing bestaande uit woningen, bedrijfsgebouwen, kantoren en grootschalige schoolgebouwen. Het wordt begrenst door de spoorlijn Hilversum - Utrecht, de Maartendijkseweg, de Utrechtseweg en de Laapersweg.

De bebouwing is geconcentreerd ten noorden van de Diependaalselaan. Langs de Laapersweg en Laapersveld staan enkele woningen in de stijl van de Amsterdamse School. Deze zijn één tot twee lagen hoog met een nadrukkelijke kap en een gedifferentieerde opbouw. De geleding is horizontaal met verticale accenten. Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel. Daarnaast staan er aan het Laapersveld enkele kantoorgebouwen en scholen. Deze hebben een complexmatig karakter en zijn opgebouwd uit samengestelde blokvormige volumes. De architectonische uitwerking is sober. Herhaling is uitgangspunt bij de gevelindeling. Ramen zorgen voor de ritmiek. Het materiaal en kleurgebruik is terughoudend. In het noorden van dit deelgebied ligt het Vijverpark Laapersweg met het pompgemaal.

Laapersveld

Het Laapersveld is gelegen tussen het monumentale Laaperspark met vijverpartij aan de noordzijde, de spoorlijn Hilversum - Utrecht aan de oostzijde, de Diependaalselaan aan de zuidzijde en het villagebied langs de Utrechtseweg aan de westzijde.

Het gebied kent meerdere functies, sferen en karakteristieken. Ten westen van het Laapersveld (de weg) bevindt zich de woonfunctie, bestaande uit nieuwe appartementengebouwen in vier bouwlagen bij het Laaperspark met aansluitend in zuidelijke richting een ensemble met twee-aaneengebouwde woningen in drie bouwlagen met plat dak en aansluitend een aantal twee-onder-één-kap woningen in één of twee lagen met een kap. Zowel de appartementengebouwen als de grondgebonden woningen worden omringd door veel groen van privé- of gemeenschappelijke tuinen.

In het midden bevinden zich diverse schoolgebouwen en kantoorgebouwen in drie en vier bouwlagen. De gebouwen verschillen zowel qua schaal als architectuur van elkaar. Aan de zuidzijde zijn kantoorgebouwen gesitueerd in drie en vier bouwlagen, omgeven door parkeerterreinen.

Het totale gebied is voor de auto uitsluitend ontsloten via één rijweg, het Laapersveld, met aan de zuidzijde een doodlopende rijlus. Aan de noordzijde komt de weg uit op de Laapersweg en de nabijgelegen rotonde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01_0002.jpg"

Figuur 2: ligging Parkzone

3.2 Wonen, Werken En Voorzieningen

3.2.1 Wonen

Langs de Laapersweg en het Laapersveld staan enkele woningen in de stijl van de Amsterdamse School. Deze zijn één tot twee lagen hoog met een nadrukkelijke kap en een gedifferentieerde opbouw. De geleding is horizontaal met verticale accenten.

3.2.2 Werken

Hilversum is een echte werkstad. De kleinschaligheid komt tot uitdrukking in een sterke ruimtelijke spreiding van het bedrijfsleven. Slechts een derde van de werkgelegenheid is gesitueerd op formele werklocaties, te weten het Mediapark en Arenapark, de zorglocaties Landgoed Zonnestraal en Monnikenberg of de bedrijventerreinen.

De spoorlijn Hilversum - Utrecht is de scheiding tussen het Arenapark (kantorenpark) en het plangebied Laapersboog. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door enkele kantoorgebouwen en scholen. Deze hebben een complexmatig karakter en zijn opgebouwd uit samengestelde blokvormige volumes.

3.2.3 Voorzieningen

Het plangebied is gelegen in een omgeving met diverse maatschappelijke voorzieningen. Grenzend aan het plangebied zijn de volgende maatschappelijke voorzieningen gelegen;

  • Laapersveld 9: Alberdingk Thijm College voor voortgezet onderwijs;
  • Laapersveld 23: Annie M.G. Schmidtschool voor basisonderwijs;
  • Laapersboog 5: Gooise Praktijkschool voor voortgezet onderwijs.

3.3 Verkeer

3.3.1 Autoverkeer

In Hilversum wordt gestreefd naar de inrichting van wegen volgens de principes van Duurzaam Veilig. Concreet betekent dit dat alle wegen in Hilversum zijn gecategoriseerd in gebiedsontsluitingswegen (50 km/u) en verblijfsgebieden (30 km/u). Door de categorisering te versterken neemt de functionaliteit, vindbaarheid en herkenbaarheid in de wijk en daarmee ook de voorspelbaarheid van het autoverkeer toe.

De doorgaande wegen zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Op gebiedsontsluitingswegen wordt, in het belang van het functioneren van de stad als geheel, aan de stroomfunctie van het verkeer een hoger belang toegekend dan aan de verblijfsfunctie. Gelijkvloerse kruispunten maken een uitwisseling van verkeer met wegen van een lagere orde mogelijk. De maximum snelheid op deze wegen is 50 km/u. De gebiedsontsluitingswegen vormen ook de hoofdroutes voor nood- en hulpdiensten.

De Utrechtseweg en de Diependaalselaan zijn gebiedsontsluitingswegen en de maximumsnelheid bedraagt dan ook 50 km/uur. De Utrechtseweg is gelegen op circa 125 meter en de Diependaalselaan op circa 200 meter.

De interne wegen in de wijken van het plangebied hebben een verblijfsdoel. Deze wegen hebben als hoofdfunctie het rechtstreeks ontsluiten van woningen, winkels en bedrijven. De verblijfsfunctie staat centraal en de verkeersbelasting is beperkt. De maximale snelheid op deze wegen bedraagt 30 km/u. Het Laapersveld en Laapersboog zijn de interne wegen rondom het plangebied .De Laapersboog betreft een zogenaamde ´lusweg´, welke begint en eindigt op het Laapersveld. Het betreft een éénrichtingsweg.

In de huidige situatie met de scholen aan de straatkant is er op piekmomenten behoorlijke overlast van auto's ten behoeve van het halen en brengen van de scholieren. Ook is er overlast van bezoekers en werkers van het Arenapark aan de andere kant van het spoor, die hun auto parkeren op het Laapersveld. De overlast uit zich in de vorm van het bezet houden van (openbare) parkeerplaatsen en rijen wachtende auto's ten behoeve van het halen en brengen van kinderen die van en naar school gaan. Met het naar achteren verplaatsen van de scholen wordt de overlast van het halen en brengen van scholieren grotendeels opgeheven.

Langs de Laapersboog zijn de parkeervoorzieningen gelegen ten behoeve van de onderwijshuisvestingen. Het parkeren voor de woningen in het plangebied wordt op eigen terrein opgelost. De parkeernormen zijn vastgelegd in de ´Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009´

3.3.2 Openbaar vervoer

Even ten noorden van het plangebied is het station Hilversum Sportpark gelegen. Buslijn 58 heeft een bushalte op de Utrechtseweg, deze is circa 150 meter van het plangebied gelegen.

3.3.3 Langzaam verkeer

Parallel aan de spoorlijn ligt een vrijliggend fietspad. Het fietspad ligt geheel in het groen. De leerlingen van de scholen hebben op deze wijze een veilige route. Langs het Laapersveld ligt aan weerszijde een voetpad.

3.4 Groen, Blauw En Natuur

3.4.1 Groen

Het plangebied is gelegen in een stedelijke gebied en bestaat grotendeels uit verhard en bebouwd terrein.

Ten noorden van het plangebied ligt het Laaperspark. Het park heeft hoofdzakelijk een recreatieve functie, waaronder een grote vijverpartij (bergingsvijver).

De particuliere tuinen langs de Utrechtseweg grenzen direct aan de achterliggende natuurterreinen van het Goois Natuurreservaat. Aangenomen kan worden dat er veel uitwisseling plaats vindt van flora en fauna tussen de natuurterreinen en de particuliere tuinen. De tuinen vormen een natuurlijke overgangszone tussen de bebouwing van Hilversum en de omliggende natuurgebieden.

Tussen de spoorlijn en de bebouwing bevindt zich een groenstrook (voorheen lagen hier volkstuintjes), waar een wandel- en fietspad is gelegen dat een verbinding vormt tussen de Soestdijkerstraatweg en de Laapersheide. Dit natuurgebied is klein maar een verrassend mooi en rustig heideveld met pijpenstrootje en vliegdennen. Het ligt tamelijk geïsoleerd en ingeklemd tussen de A27, de spoorlijn en het kantorenpark Arena aan de Diependaalselaan. Door de aanleg van faunatunnels vormt het een steeds belangrijker rol als ‘groene stapsteen’ voor fauna en flora ten zuiden van Hilversum.

Plangebied Laapersboog

Het plangebied grenst aan het extensief bebouwde villagebied. Het oorspronkelijke villakarakter is geheel verdwenen. De maten van de gebouwen zijn sterk vergroot ten koste van de verhouding tot de onbebouwde ruimte. De onbebouwde ruimte is voor een groot deel ingevuld met parkeerplaatsen. Dit ten koste van het groene karakter. Er is weinig eenheid in de inrichting van de onbebouwde ruimte.

3.4.2 Blauw

Ten noorden van het plangebied ligt, in het Laaperspark, een vijverpartij .Deze vijverpartij is ontworpen door W.M. Dudok in een onregelmatige, doch bijna symmetrische vorm met twee smallere uiteinden aan de noordzijde en een grote uitwaartse buiging aan de zuidoostzijde. De aangelegde vijverpartij is voorzien van twee kunstmatige eilandjes met beplanting en van zacht glooiende, met gras begroeide oevers en palissade-beschoeiing. Bij het noordoostelijk uiteinde en onderaan de heuvel aan de oostzijde en aan het noordwestelijk uiteinde aansluitend aan het pompgemaalgebouw is een grondduiker gesitueerd.

Plangebied Laapersboog

In het plangebied zelf komt geen oppervlaktewater voor.

3.4.3 Natuur

Ecologische structuur

Het plangebied bevindt zich buiten de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS kent geen externe werking. In dit kader treden dan ook geen negatieve effecten op en hoeven geen verdere procedures in gang te worden gezet.

Gebiedsbescherming

Binnen de beïnvloedsfeer van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden. Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van één van de Beschermde Natuurmonumenten. Het plangebied bevindt zich op een minimale afstand van 0,5 á 1 km van een Beschermd Natuurmonument.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen effecten van verdroging/vernatting tot gevolg en levert door behoud van functie ook geen extra verstoring op het Beschermde Natuurmonument op. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de instandhouding van de Beschermde Natuurmonumenten.

Soortbescherming

In het plangebied komen vijf soorten vleermuizen voor, namelijk de rosse vleermuis, de laatvlieger, de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de watervleermuis. Met vrij grote zekerheid hebben geen van de vleermuizen een vaste verblijfplaats binnen het plangebied Laapersboog.

3.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid

3.5.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.

3.5.2 Leefbaarheid

3.6 Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Historisch - geografische waarden

Het plangebied kent geen beschermde stads- en dorpsgezichten.

3.6.2 (Steden)bouwkundige waarden

In het plangebied komen geen (bouwkundige) monumenten voor. De huidige bebouwing wordt geheel gesloopt.

3.6.3 Archeologische waarden

Op 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 in werking getreden. De kernpunten, geregeld in de Monumentenwet, zijn:

  • behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed op de plek waar het ligt in de bodem (in situ);
  • opnemen archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces;
  • 'de verstoorder betaalt';
  • transparant en helder besluitvormingsproces, informatie verspreiden en kennis van het archeologisch erfgoed vergroten.

De gemeente is het bevoegde gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een archeologische verwachtings - en beleidskaart. Op de verwachtingskaart staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. Voor het te voeren beleid ten aanzien van de archeologische waarden en verwachtingen in de gemeente, heeft de gemeente een beleidsnota en de daarbij behorende beleidskaart opgesteld. De beleidskaart moet volgens de nieuwe Wro in het bestemmingsplan worden opgenomen, zodat voor de aanvrager van een vergunning duidelijk is in welke gevallen een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze gevallen worden voornamelijk bepaald door een maximale verstoringsoppervlakte en –diepte.

Het archeologische onderzoek is een getrapt proces. Elke stap in het proces wordt afgesloten met een besluit van het bevoegd gezag omtrent het archeologische erfgoed: of het plangebied wordt vrijgegeven, of er wordt een vervolgonderzoek gevraagd, of planaanpassing, of het archeologisch erfgoed wordt in situ beschermd. Eerst moet de aanvrager een inventariserend onderzoek overleggen. In dat inventariserend onderzoek wordt vastgesteld of er archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig is en of er nader onderzoek nodig is. De volgende stap is het verrichten van een verkennend veldonderzoek (proefsleuven) om de aard, omvang en kwaliteit van het archeologisch erfgoed te onderzoeken. Het plangebied kan hierna op grond van een selectiebesluit worden vrijgegeven, beschermd, of, als bescherming niet mogelijk is, kan een opgraving worden gevraagd. Elke fase wordt uitgevoerd op grond van een programma van eisen. Behalve de eisen die aan het onderzoek worden gesteld in het kader van de Kwaliteitseisen Nederlandse Archeologie (KNA) kan de gemeente aanvullende eisen stellen.

Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven. Hiervan is een kaart gemaakt welke is gebruik voor de bestemmingslegging van de archeologische dubbelbestemmingen.

Aan het plangebied is een hoge verwachtingswaarde (zie figuur 3) toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01_0003.jpg"

Figuur 3: Beleidskaart Structuurvisie Archeologie ´de ondergrondse stad´

3.7 Bodem En Waterparagraaf

3.7.1 Bodem

Bodemopbouw

Het plangebied maakt geografisch gezien deel uit van het Gooische stuwwallengebied. Dit gebied behoort tot de fysisch geografische eenheden stuwwal, smeltwaterdal en -waaier, dekzand, dekzandrug, (reliëfarme) landduinen, landduinen met actief stuifzand en aanwasvlakte. Veel voorkomende bodemtypes zijn holt-, haar-, en veldpodzolgronden, (duin)vaaggronden en eerdgronden. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slibhoudende lagen voorkomen. Lokaal bevat de bodem grindbestanddelen. De hydrologie wordt gedomineerd door infiltratie, met kwelsystemen aan de westkant van Hilversum. Het maaiveld ter plaatse ligt grofweg op NAP + 4,0 m.

De bodemopbouw stelt geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.

Bodemkwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in het realiseren én behouden van een duurzame bodemkwaliteit. Bodem die schoon is moet schoon blijven en er moet op een juiste manier worden omgegaan met de aanwezige verontreinigingen. In geval van gebieden met verontreiniging dient de chemische bodemkwaliteit en het gebruik op elkaar afgestemd te worden. De bodem hoeft daarvoor niet in alle gevallen te worden schoongemaakt, maar wordt dan alleen geschikt gemaakt voor de huidige of toekomstige functie. Voor kwetsbare gebieden, zoals natuurgebieden, streven de provincie en de gemeente echter nog steeds naar een volledige verwijdering van de verontreiniging.

In verband met de voorgenomen overdracht en toekomstige ontwikkeling is een bodemonderzoek (zie bijlage 4) uitgevoerd op het onbebouwde deel (verkennend bodemonderzoek aan de Laapersveld 21-23 te Hilversum, ZVS Eemnes B.V., projectnummer: BO9235, 26 augustus 2009).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:

  • zintuiglijk voornamelijk in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv) lichte hoeveelheden puin en kooltjes zijn aangetroffen;
  • in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv) cadmium, kwik, lood, zink en PAK (teerachtige stoffen) boven de achtergrondwaarde (AW2000) zijn aangetoond;
  • in de ondergrond (0,8 - 2,0 m-mv) geen van de onderzochte stoffen boven de AW2000 zijn aangetroffen;
  • in het grondwater geen van de onderzochte stoffen verhoogd zijn aangetoond;
  • er in de contactzone middels een indicatief onderzoek geen asbest is aangetoond.

De lichte verontreinigingen in de bodem brengen geen risico's met zich mee. Dergelijk verhoogde gehalten (achtergrondwaarden) komen in verstedelijkte gebieden veelvuldig voor.

Bodembeschermingsgebied

De mogelijke status als bodembeschermingsgebied oefent invloed uit op de mogelijke functies en bestemmingen van het plangebied. Zo is het beschermen van aardkundige waarden één van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid. Onder aardkundige waarden worden onderdelen in het landschap verstaan, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied.

De locatie ligt niet binnen een bodembeschermingsgebied, waardoor er vanuit dit kader geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen worden gesteld.

3.7.2 Waterparagraaf

Bestaand watersysteem

Het watersysteem bestaat uit regen- afval- en grondwater. De locatie ligt binnen een gescheiden gerioleerd gebied. Hierbij worden de afvalwaterstroom en de regenwaterstroom, los van elkaar, via verschillende rioolstelsels afgevoerd.

Afvalwaterstroom

De gemeente draagt zorg voor de inzameling van afvalwater. Een aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel dient altijd in overleg met en/of uitgevoerd door de gemeente plaats te vinden. De afvalwaterstroom dient te worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Hilversum Oost.

Regenwaterstroom

De landelijke wet- en regelgeving hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het uitgangspunt dat de perceelseigenaar het regenwater zoveel mogelijk op eigen terrein zelf moet verwerken (bergen/infiltreren). Als het regenwater niet (geheel) zelf kan worden verwerkt, treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. De gemeente kan hiervan afwijken en geeft dan aan hoe het overtollige hemelwater afgevoerd zal worden. Hierbij wordt bij het beoordelen van een situatie bekeken wat de te verwachten kwaliteit van het afstromende regenwater is. In sommige gevallen, zoals bij intensief gebruikte wegen, kan het regenwater alvorens het infiltreert dermate vervuild zijn geraakt dat afvoeren via het gemengde rioolstelsel toch de voorkeur geniet boven ter plekke infiltreren. Afvoer van regenwater via het afvalwaterriool is niet toegestaan.

Grondwater

De locatie ligt op de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug en is infiltratiegebied. Het maaiveld loopt op van ca 3,40 m + NAP in het noorden tot ca 3, 65 m + NAP in het zuiden. De bodem bestaat uit zand met de geohydrologische basis op NAP - 140 m. Een scheidende laag in de vorm van klei en zand komt voor op ca NAP-45 m en NAP -70 m. De grondwaterstand varieert van NAP tot 1,20 m + NAP. De grondwaterstanden kunnen in de toekomst stijgen onder invloed van het klimaat en activiteiten in de regio zoals afname van grondwaterwinningen.

3.8 Kabels En Leidingen

3.8.1 Riolering

De Utrechtse Heuvelrug verdeelt het rioolstelsel van de kern Hilversum in twee delen, een oostelijk en een westelijk deel. Het plangebied maakt onderdeel uit van het oostelijke rioolstelsel. In het plangebied zelf is in grote delen een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Bij een gescheiden rioolstelsel worden de afvalwaterstroom en de regenwaterstroom los van elkaar via verschillende rioolleidingennetten afgevoerd; het hemelwater via een hemelwaterleiding en het afvalwater via een droogweerafvoerleiding. Het door het hemelwaterstelsel ontvangen regenwater wordt afgevoerd naar de Laapersvijver. De Laapersvijver staat via hemelwaterriolen in verbinding met de Riebeeckvijver en de vijvers Anna's Hoeve. Het afvalwaterstelsel maakt onderdeel uit van het oostelijke, absolute rioolstelsel dat geen enkele relatie met ontvangend oppervlaktewater kent. Al het afgevoerde afvalwater en ook hemelwater uit andere delen buiten het plangebied met gemengde riolering gaat naar de RWZI Hilversum, ook de inhoud van de bufferbassins die bij regenachtig weer vollopen met influent. Recent is de lintbebouwing buiten de bebouwde kom langs de Utrechtseweg tot Hollandse Rading aangesloten op het oostelijk rioolstelsel. Binnen de bebouwde kom was alle bebouwing reeds aangesloten.

3.8.2 Straalverbindingen

In het plangebied zijn geen straalverbindingen gelegen.

3.9 Veiligheid

3.9.1 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  1. 1. inrichtingen;
  2. 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  3. 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

Binnen en/of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen, die onder het Bevi vallen.

Buisleidingen

Binnen en/ of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hogedruk aardgasleidingen (groter dan 20 Bar) gelegen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van spoorlijnen of wegen waarop transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook de Regeling routering van gevaarlijke stoffen is niet van toepassingen.

Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro/ AmvB Ruimte) in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid & veiligheid om rijksbetrokkenheid.

De AmvB ruimte (Barro) bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

Deze rijks-structuurvisie en AmvB ruimte hebben geen directe betrekking op onderhavige ontwikkeling.

4.1.2 Kaderrichtlijn Water

Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf (§ 5.7.2 Waterparagraaf) opgenomen waarin is beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn en hoe water is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Kaderrichtlijn Water.

4.1.3 Nota natuur, bos en landschap in de 21ste eeuw

De nota is in 2000 vastgesteld. Natuur en landschap leveren een essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. Hoofdpunten zijn de Ecologische Hoofdstructuur, biodiversiteit, karakteristieke natte natuur en natuur in en om de stad. Het Gooi aangewezen als kerngebied van de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid is er gericht op vergroting van natuurgebieden, herstel van milieukwaliteiten en het scheppen van samenhang tussen natuurgebieden. Door de aanleg van robuuste ecologische verbindingen krijgen populaties van plant- en diersoorten kansen om hun aantal door migratie en uitwisseling op peil te houden, te herstellen of te versterken. Ontsnippering is van cruciaal belang.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en heeft derhalve geen gevolgen voor eventuele aanwezige ecologische waarden. Voor de gebieden met een overwegend groen karakter is een groen of bos bestemming opgenomen.

4.1.4 Nota Belvédère

In deze nota uit 1999 gaan zorg voor archeologie, monumenten en historisch cultuurlandschap samen in relatie tot de ruimtelijke ordening. De nota geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Het geeft een aanvulling op het bestaande sectorale beleid. Hilversum is aangewezen als cultuurhistorisch belangrijke stad. Het Vecht- en Plassengebied is aangewezen als Belvédèregebied.

Hilversum is in de nota aangewezen als cultuurhistorisch belangrijke stad. Dit betekent dat bij de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke plannen zorgvuldig gekeken dient te worden naar de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en op of deze kunnen worden ingepast in-, dan wel als inspiratiebron kunnen dienen voor, de ontwikkelingen. Aanwezige rijks- of gemeentelijke monumenten zijn in dit bestemmingsplan niet geregeld. Hiervoor geldt de afzonderlijke wetgeving.

4.2 Provincie

4.2.1 Structuurvisie Noord - Holland 2040; 'Kwaliteit door veelzijdigheid'

De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken

De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:

  1. 1. Klimaat bestendigheid;
  2. 2. Ruimtelijke kwaliteit;
  3. 3. Duurzaam ruimtegebruik.

Ad 1. klimaat bestendigheid

De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie Noord-Holland kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen.

Ad 2 ruimtelijke kwaliteit

De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.

Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.

Ad 3. Duurzaam ruimtegebruik

Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied kunnen worden toegepast. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:

  1. 1. Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;
  2. 2. Behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoersnetwerken;
  3. 3. Voldoende en op behoefte aansluitende huisvesting;
  4. 4. Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toerisme.

Vanuit de structuurvisie worden er geen specifieke eisen gesteld aan onderdelen in het plangebied.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 bovengenoemde Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

4.2.3 Partiële herziening provinciale Structuurvisie voor EHS, ecologische verbindingszone en weidevogelleefgebied

Op 18 januari 2011 hebben de Gedeputeerde Staten de partiële herziening van de provinciale Structuurvisie vastgesteld. Deze partiële herziening betekent voor Hilversum wijzigingen op het gebied van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied is niet in de EHS gelegen.

4.2.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013

In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit PMP. De activiteiten beschreven in het PMP moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.

Er zijn twee overkoepelende doelen:

  • het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant.
  • het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.

Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de thema's afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht en klimaat en energie. Het PMP biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen. Voor het Gooi geldt dat in het kader van de PMP de grote grondwaterverontreinigingen worden aangepakt. Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringprogramma's. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld. Ondanks dat onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is en derhalve geen ontwikkelingen mogelijk maakt is wel een onderzoek gedaan naar diverse deelaspecten. Hiermee wordt aangesloten op de eisen vanuit de verschillende wetgeving. De eisen vanuit het PMP komen uit deze wetgeving.

Met onderhavig bestemmingsplan dient te worden aangesloten op de eisen vanuit het PMP.

4.2.5 Waterplan 2010-2015

De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • Klimaatbestendig waterbeheer.
  • Water medesturend in de ruimte.
  • Centraal wat moet, decentraal wat kan.
  • Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.

Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen. Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld welke wordt overlegd met de betreffende waterbeheerder.

4.2.6 Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Het Algemeen Bestuur keurde het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 op 17 juni 2010 goed. Dit is het eerste waterbeheerplan van het waterschap in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel: 'Werken aan water, in en met de omgeving'. Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld. Voor de gemeente Hilversum is in het plan een aanpassing van de RWZI opgenomen voor 2013. Het nautisch en vaarwegbeheer voor het Hilversums Kanaal ligt bij de gemeente Hilversum.

4.2.7 Keur AGV 2011

Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft regels en richtlijnen opgesteld voor het beheer en onderhoud van alle oppervlaktewateren. Ook wordt in de Keur beschreven hoe er omgegaan moet worden met grondwateronttrekkingen waarvoor AGV bevoegd gezag is. Er gelden diverse geboden en verboden bij werken aan of bij oppervlaktewateren, oevers en beschoeiingen.

Er komt geen oppervlaktewater voor in het plangebied.

4.2.8 Economische Agenda 2008-2011

Het economische beleid van de provincie Noord-Holland voor de komende jaren is verwoord in de Economische Agenda 2008-2011. Deze nota is in 2008 vastgesteld. Belangrijk uitgangspunt van deze agenda is het benutten van kansen en het bundelen van krachten. Want hoewel de economische resultaten binnen de provincie zeer verdienstelijk zijn, moeten de sterke punten niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. Daarnaast geldt als uitgangspunt voor deze Economische Agenda 'krachten bundelen door samenwerking'. Bij de uitvoering van de Economische Agenda zoekt de provincie nadrukkelijk de samenwerking met partners in de regio. Voor Noord-Holland Zuid is het versterken van de internationale concurrentiepositie de economische opgave. Om de doelstellingen voor Noord-Holland Zuid te bereiken richt de provincie zich op de volgende thema's:

  • regionale samenwerking;
  • werklocaties;
  • innovatie en ondernemerschap.

Het benutten van kansen staat centraal voor dit plangebied. Door de verplaatsing van de onderwijsinstellingen is de locatie vrijgevallen en benut voor de realisatie van woningbouw.

4.2.9 Mobiliteit in Noord-Holland: Verkeer en Vervoerplan Noord-Holland 'Ruimte voor Mobiliteit'

Uitgangspunt van dit plan is de vrije mobiliteitskeuze van burgers. De behoefte aan mobiliteit blijft toenemen. Dat wordt onder meer veroorzaakt doordat de afstanden tussen de plaatsen waar mensen wonen, werken, recreëren, winkelen en zorgvoorzieningen gebruik maken steeds groter worden en tegelijk de verplaatsingspatronen steeds complexer worden. Dat veroorzaakt bereikbaarheids- vraagstukken. Daarom zet de provincie niet alleen in op wegen en openbaar vervoer en flankerend beleid maar tevens op een verantwoorde locatiekeuze van deze activiteiten. Het verkeer en vervoerplan is in 2003 vastgesteld.

4.2.10 Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan

Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor de provincie, zowel voor de economie, maar ook voor de leefkwaliteit voor de burgers. De provincie zet zich in op de drie fronten benutten, beprijzen en bouwen om die bereikbaarheid te kunnen waarborgen. Dit betekent blijvende inzet om de wegcapaciteit te vergroten daar waar nodig, maar ook inzetten op het gebruik van de alternatieven en optimalisatie van de verplaatsing in de 'keten'. De provincie wil een betere balans brengen in het gebruik van de verschillende vervoersmogelijkheden onder andere door gebruik te maken van het prijsinstrument. Deze actualisatie is op 1 oktober 2007 vastgesteld door Provinciale Staten en vervangt delen van het Verkeer en Vervoerplan uit 2003.

4.2.11 Een goede plek voor ieder bedrijf, naar een nieuw locatiebeleid in Noord-Holland

De beleidsnota “Een goede plek voor ieder Bedrijf” geeft voor de provincie Noord-Holland vorm aan het locatiebeleid. De kern van het (nieuwe) locatiebeleid is samen te vatten als “het bieden van een geschikte vestigingsplaats voor iedere activiteit met economische gevolgen, te weten bedrijvigheid (in ruime zin) en grootschalige voorzieningen”. Daarbij gaat het niet meer louter om mobiliteitsaspecten die dergelijke activiteiten oproepen, maar wordt het (oude; tot de vaststelling van deze beleidsnota gevoerde) locatiebeleid verbreed tot:

  • Economische ontwikkelingsmogelijkheden (en daarmee de versterking van de regionale economie) in de vorm van het bieden van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor de activiteiten waarop het locatiebeleid van toepassing is;
  • Bereikbaarheidsaspecten in de vorm van een doelmatig gebruik van alle (op regionaal niveau en voor de regio) voor personen en goederen over weg, spoor en water beschikbare vervoersmogelijkheden;
  • Het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit in zijn algemeenheid in de vorm van efficiënt ruimtegebruik, van kwaliteit en variatie in vestigingsmilieus (op de vraag afgestemd) met voldoende aandacht voor functiemenging, van kwaliteit van de leefomgeving en het voorzien in op de locatie afgestemde parkeerfaciliteiten;
  • Bedrijven en voorzieningen, die uit een oogpunt van veiligheid, hinder en verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar zijn, ruimte te bieden op daarvoor te bestemmen (bedrijven)terreinen; Het bieden van ruimte aan bedrijven en voorzieningen, die omvangrijke goederenstromen oproepen en/of een sterke verkeersaantrekkende werking hebben, op locaties met een goede aansluiting op (verschillende) verkeers- en vervoersverbindingen

Het voordeel van het locatiebeleid is dat bedrijven en voorzieningen in het voor hun geschikte vestigingsmilieu zowel economisch als vanuit het oogpunt van bereikbaarheid optimaal kunnen functioneren. Daardoor draagt het locatiebeleid bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland als geheel en brengt het de beginselen van een goede ruimtelijke ordening in de praktijk. Uitgangspunten zijn daarbij selectiviteit, bundeling en differentiatie. Het locatiebeleid is 26 april 2005 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord Holland.

4.2.12 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013

In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit PMP. De activiteiten beschreven in het PMP moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.

Er zijn twee overkoepelende doelen:

  1. 1. het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant;
  2. 2. het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.

Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de thema's afval, bodem, externe veiligheid, geluid, geur, licht en donkerte, lucht en klimaat en energie.

Het PMP biedt gemeenten en waterschappen een kader voor hun beleid en geeft ondernemers en burgers inzicht in toekomstige ontwikkelingen en maatregelen. Voor de provincie is het de basis voor de vergunningverlening en handhaving. Daarnaast gebruikt de provincie het milieubeleidsplan om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen. Voor het Gooi geldt dat in het kader van de PMP de grote grondwaterverontreinigingen worden aangepakt. Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringprogramma's. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld.

In het Gooi worden de grote grondwaterverontreinigingen aangepakt. In het plangebied zijn in de ondergrond en in het grondwater geen verontreinigingen aangetoond.

4.2.13 Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie

Noord-Holland is een provincie met prachtige, uiteenlopende landschappen en met een rijke cultuurhistorie. De herkenbaarheid van elementen en structuren uit het verleden maakt dat de ontwikkelingsgeschiedenis aan het landschap afleesbaar is. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie uit 2006 staat in teksten en op kaarten aangegeven waarmee op het gebied van landschap en cultuurhistorie rekening is te houden bij nieuwe ontwikkelingen en wat aangrijpingspunten kunnen zijn voor meer kwaliteit bij de planvorming. De provincie staat een ontwikkelingsgerichte benadering voor (behoud door ontwikkeling), met behoud van kwaliteit en het ontwikkelen van nieuwe kwaliteit. De ontwikkelingen moeten zodanig worden uitgewerkt dat de geschiedenis van het landschap leesbaar blijft. Het beleidskader is een vertrekpunt bij ruimtelijke ontwikkelingen.

4.2.14 Atlas Natura 2000 Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen

Het gebied ten noorden van de Hilversumse Meent behoort tot het Natura 2000-gebied en valt onder de bescherming van de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van levensgemeenschappen (habitats) en bijzondere soorten.

In het plangebied behoort niet tot het Natura 2000-gebied.

4.2.15 Provinciale Woonvisie 2010 - 2020

De provinciale woonvisie ´Goed wonen in Noord-Holland´ (vastgesteld 27 september 2010) heeft als doelstelling dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen beschikken met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De doelstelling is uitgewerkt in drie speerpunten:

  • Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren, wil de provincie deze doelstelling en speerpunten behalen. De RAP's worden in het eerste kwartaal van 2011 afgerond voor de periode 2011-2015. In 2015 worden de RAP's voor de volgende periode (2016-2020) opgesteld, mede op basis van de woonmonitor 2014. Voor de regio Gooi en Vechtstreek wordt een RAP opgesteld.

De ontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de vraag van de bewoners uit de naaste omgeving. De stedenbouwkundig programma van eisen is samen met de bewoners opgesteld.

4.3 Regio

4.3.1 Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030

De Noordvleugel vormt weliswaar geen bestuurlijk geheel, maar in ruimtelijk-economisch opzicht wel een sterk eenheid. Daarom hebben de betrokken overheden waaronder de gemeente Hilversum op verzoek van de rijksoverheid een visie opgesteld die een samenhangend antwoord moet geven op de complexe ruimtelijke vraagstukken waarvoor het gebied is gesteld.

Essentie van deze ontwikkelingsvisie is het vinden van een oplossing voor de spanning tussen twee waarden: ten eerste de behoeft aan ruimte om te wonen en te werken voor het nog steeds groeiende aantal huishoudens van de Noordvleugel, ten tweede, de net zo dringende behoefte aan bescherming van natuur en landschap en de duurzaamheid in de ruimtelijk-economische ontwikkeling.

Uit de ontwikkelingsvisie blijkt dat de spanning weliswaar blijft bestaan, maar dat het mogelijk is er op een verantwoorde manier mee om te gaan. Verantwoord wil zeggen: het huidige bebouwde gebied optimaal benutten voor nieuwe woningbouw, het waar mogelijk met elkaar mengen van de functies wonen en werken, en het creëren van voldoende recreatieaanbod in en rondom de steden. Verder wordt in de ontwikkelingsvisie voorgesteld een spoorverbinding tussen Almere via Hilversum naar Utrecht aan te leggen.

4.3.2 Metropoolregio Amsterdam, ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040

De nota (vastgesteld : 14 december 2007) vormt het gemeenschappelijke vertrekpunt voor de raden voor het opstellen van de structuurvisies en is een uitwerking van de Structuurvisie Randstad 2040 van het rijk. De kern van de strategie is het ontwikkelen van wervende grootstedelijke vestigingsmilieus, die internationaal kunnen wedijveren met concurrerende metropolen. Kernwaarden intensiteit, bereikbaarheid en duurzaamheid. Voor het stedelijk gebied wordt gestreefd naar intensiveren en transformeren. Doel is niet zozeer verdichting maar vooral efficiënter ruimtegebruik, transformatie van verouderde gebieden naar moderne, gespecialiseerde of gemengde gebieden, behoud van sociale en culturele menging in de stedelijke gebieden, concentratie van regionale voorzieningen, publieke diensten en economische functies bij knooppunten van regionaal openbaar vervoer.

Voor het door ontwikkelen van de netwerkstad Noordvleugel tot een Europese metropool is vereist dat de internationale en interregionale bereikbaarheid gegarandeerd is. Hierbij zijn betere verbindingen nodig tussen Almere en Utrecht en Amersfoort. Er moet geïnvesteerd worden in een metropolitaan landschap. Het bestaande landschap voegt een onmisbare en onderscheidende kwaliteit toe aan de metropool. Met name de positie van de agrarische bedrijvigheid, de wateropgave en natuurontwikkeling vereisen een langjarige regionale strategie met forse investeringen. Dit alles moet bovenal duurzaam zijn.

4.3.3 Regionale woonvisie 2007-2020

In de visie worden afspraken gemaakt om te gaan samenwerken in de regio en staat het regionale woonbeleid verwoord. Dit beleid is gericht op een economisch en sociaal vitale regio die recht doet aan de lokale en subregionale diversiteit. Dit betekent vitale steden, dorpen en buurten waar ook mensen met een dunnere portemonnee kunnen wonen en werken. Het lokale beleid zal worden aangepast aan dit regionale woonbeleid. Gestreefd wordt naar een gevarieerd palet van woonzorgvormen en zorgaanbod. Hilversum heeft een herstructureringsopgave. Nadruk bij herstructurering ligt op het creëren van betaalbaar aanbod voor ouderen (levensloopbestendige/ nultreden woningen) en jongeren en jonge gezinnen (sociale huur en betaalbare koop). Globaal uitgangspunt voor de gehele voorraad is 1/3 deel sociaal/betaalbaar, 1/3 deel middelduur en 1/3 deel duur. De Hilversumse gemeenteraad heeft de Regionale Woonvisie op 23 april 2008 vastgesteld.

Ter uitvoering van het bepaalde in de Woonvisie is per 29 september 2011 het convenant Woonruimteverdeling Gooi- en vechtstreek van kracht.

4.3.4 Winkelkompas Gooi & Vechtstreek, een nieuwe koers voor de detailhandel

Op 10 januari 2001 heeft de gemeenteraad de ´Winkelkompas Gooi & Vechtstreek, een nieuwe koers voor de detailhandel´ vastgesteld. Voorgesteld wordt het aanbodstructuur in het kernwinkelgebied niet verder uit te breiden. Op de Koninginneweg kunnen bestaande winkels uit de binnenstad zich vestigen die vanwege hun groei geen mogelijkheden hebben op hun huidige locatie. Ook grotere winkels elders uit Hilversum kunnen zich hier vestigen. Grote winkels van buiten Hilversum kunnen zich hier alleen vestigen voorzover zij iets toevoegen aan de binnenstad. Voor de Herenstraat gaat de voorkeur uit naar woonfuncties. Hetzelfde geldt voor de Langestraat met uitzondering van de restaurantzone tussen de Kerkbrink en de Laanstraat. De Havenstraat en Vaartweg zijn aanloopstraten. De Gijsbrecht van Amstelstraat kan zich ontwikkelen als groot wijkwinkelcentrum voor Hilversum-Zuid waarbij het gewenst is dat zich hier minimaal één volwaardige supermarkt vestigt.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Hilversum 2030

Een structuurvisie is een visie op de toekomst. De gemeente beschrijft hierin wat ze met de beschikbare ruimte doet om in de toekomst te voldoen aan de behoeften van iedereen die in Hilversum woont, werkt en recreëert. Het gaat bijvoorbeeld om de beste plek voor huizen, bedrijven, parken en recreatiemogelijkheden. Een structuurvisie opstellen betekent nu keuzes maken voor later. De Hilversumse gemeenteraad heeft ervoor gekozen om voor Hilversum als geheel één structuurvisie op te stellen, met een looptijd tot 2030.

Momenteel worden de uitgangspunten voor het gemeentelijke ruimtelijke beleid vastgelegd in een structuurvisie. Begin maart 2011 is de kenschets door de raad ter kennisgeving aangenomen. Daarbij is vastgesteld dat het eindproduct van fase 1, de kenschets, de onderdelen omvat zoals vastgesteld door de raad met het Plan van aanpak structuurvisie Hilversum 2030 (23 november 2009). Daarnaast is fase 1 (de analyse van de bestaande situatie en het vastgestelde beleid) afgerond. Daarna volgt de visievormende fase. De uiteindelijke vaststelling van de structuurvisie is in 2012 gepland. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de laatste stand van zaken van de structuurvisie verwoord.

4.4.2 Toekomstvisie Hilversum 2015

In de toekomstvisie kiest de gemeente voor een stabilisatie van het inwonersaantal rond 80.000 inwoners en een stabilisatie en versterking van de werkgelegenheid. In de nota zijn hoofdlijnen uitgezet ten behoeve van komende beleidsontwikkelingen en zijn binnen die hoofdlijnen speerpunten en sleutelprojecten aangegeven die kunnen worden geconcretiseerd. Onevenwichtigheden aanpakken en tegelijk de bestaande kwaliteiten die Hilversum heeft, behouden en versterken is daarbij de leidraad. Doelgericht, maar ook zorgvuldig en behoedzaam toewerken naar een compacte en tegelijk complete stad die duurzaam in evenwicht zal zijn. Waar sprake is en blijft van hoogwaardig wonen en werken in het groen, voor jong en oud en alles daartussenin. De toekomstvisie Hilversum 2015 is op 10 november 1999 door de gemeenteraad vastgesteld.

4.4.3 Kenniscentrum Hilversum, Economische visie 2007-2020

De Economische visie 2007-2020 is een meerjarenvisie met een kader waaraan economische besluitvorming moet worden getoetst. De raad heeft deze visie 9 mei 2007 vastgesteld. Daarbij is gekozen voor de scenario's:

  • Hilversum werkstad' om voldoende werkgelegenheid binnen de gemeentegrenzen te houden;
  • 'focus' op bepaalde vormen van bedrijvigheid.

De speerpunten van bedrijvigheid zijn:

  1. 1. multimedia;

In regionaal verband gaat de gemeente een programma ontwikkelen voor transformatie van werklocaties.

Het mediapark zal de komende jaren verder worden getransformeerd en uitgebreid tot een modern hoogwaardig terrein voor multimediabedrijven. Op het Mediapark bevindt zich de grootste concentratie aan multimediabedrijven. In aanvulling op de uitbreiding van het Mediapark kan de locatie Mussenstraat/Arendstraat zich ontwikkelen tot een kleinschalig terrein voor mediabedrijven die qua uitstraling, imago een ander vestigingsklimaat wensen dan wordt aangeboden op het Mediapark. Creativiteit en jong ondernemerschap vinden hier hun plek. Daarnaast is de wijk Over 't Spoor aangewezen als creatieve wijk en wordt kleinschalige creatieve bedrijvigheid hier bevorderd. De gemeente wil in samenwerking met investeerders ruimte vinden voor creatieve bedrijvigheid met de nadruk op creatieve werk- en broedplaatsen.

  1. 2. zorg;

De visie richt zich op het verder ontwikkelen van de tweede- en derdelijnszorg van zowel commerciële als reguliere zorginstellingen. Daarnaast vallen onder deze visie het verder verstevigen van economische activiteiten in de zorg zoals research en development van medische industrie, preventieve/ontspannende verzorging in de vorm van gezondheidsvoorzieningen, het ontwikkelen van gemaksdiensten zoals domotica. Hilversum wil de zorg concentreren op en rond bestaande voorzieningen. Ziekenhuislocatie/Heideheuvel biedt ruimte voor een hoogwaardige locatie voor zorgfuncties, zoals een zorghotel, bedrijvigheid op het gebied van medische technologie of klantgerichte bedrijvigheid op het gebied van de zorg. Ook de uitbreiding van het ziekenhuis en Heideheuvel krijgt hier een plek. Een tweede locatie voor zorg is landgoed Zonnestraal.

  1. 3. toerisme.

Er liggen vooral kansen voor dagrecreatie. Vooral de natuurgebieden rondom Hilversum zijn trekkers. De economische potentie van het buitengebied kan beter worden benut door op beperkte schaal laagdrempelige horecavoorzieningen aan de rand van het buitengebied toe te staan en de bereikbaarheid van de natuurgebieden per fiets te verbeteren. Daarnaast wordt het ontwikkelen van innovatieve dag- en verblijfsrecreatieve arrangementen en activiteiten door het regionaal expertisecentrum aangemoedigd.

In de onderstaande tabel staat de ontwikkelingsrichting aangegeven. Waarbij de uitgangspunten zijn:

  • behoud van bestaande werklocaties;
  • benutting van alle economische ruimte in de stad;
  • gevestigde bedrijfsleven koesteren binnen de randvoorwaarden.

4.4.4 Integraal bereikbaarheidsplan Hilversum e.o.

In het plan (vastgesteld d.d. 7 december 2005) worden de verkeersstromen in de Hilversum en omgeving zo georganiseerd dat enerzijds het Media Park zijn economische functie goed kan uitoefenen en anderzijds de effecten van de verkeersstromen evenwichtig worden verdeeld over alle toegangswegen.

Binnen het totaal beschikbare bedrag van 50 miljoen Euro is het voornemen erop gericht om vanaf de aansluitingen van de A1 en de A27 en de N201 naar Hilversum op ongeveer 40 kruispunten op de buitenring verbeteringen aan te brengen op een zodanige wijze dat de doorstroming van het autoverkeer verbeterd wordt, de filevorming teruggedrongen en de leefbaarheid van de aangrenzende wijken groter wordt. Daarnaast worden voorzieningen voor fietsverkeer aangebracht en hoogwaardig openbaar vervoer van en naar het Mediapark gerealiseerd.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het Integraal bereikbaarheidsplan Hilversum.

4.4.5 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum

Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op ‘eigen terrein’, alsmede de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen betrekking hebbend op bouwen en/of gebruik.

Ook wordt een eis gesteld aan de afmetingen van de parkeer-/stallingsruimte en wordt een verplichting geformuleerd inzake laad- of losruimte.

Het doel van dit beleid is dat in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, op eigen terrein moet worden voorzien als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van bouwen op grond van de Wro. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen primair bij de ‘veroorzaker’ van de parkeervraag gelegd.

De parkeernormen differentieert globaal naar functies en stedelijkheidsgraad, waarvoor Hilversum is opgedeeld in drie gebieden: ‘centrum’, ‘schil’ en ‘buitenschil/rest bebouwde kom/buiten bebouwde kom’.

Het plangebied is gelegen in de ´buitenschil´.

4.4.6 Visie op eerstelijnszorg Hilversum 2011-2020

Deze visie (1 juni 2011 vastgesteld) geeft de ontwikkelingsrichting voor de eerstelijns gezondheidszorg in Hilversum voor de komende tien jaar. Deze visie is opgesteld door (vertegenwoordigers van) de huisartsen in Hilversum, Tergooiziekenhuizen en de gemeente Hilversum.

De verantwoordelijkheden van genoemde partijen zijn (van elkaar) verschillend. Daarom is bij het opstellen van de visie nadrukkelijk benoemd welke specifieke bijdrage elk van de partijen kan of zal moeten leveren aan het bereiken van de geformuleerde gemeenschappelijke doelen. Die bijdragen zijn dus ook verschillend.

Voor de gemeente Hilversum gaat het om de volgende punten:

  • Hilversum faciliteert de komst van gezondheidscentra in de ruimtelijke ordening waar mogelijk door gerichte aanpassingen van de betreffende bestemmingsplannen.
  • Hilversum voert ten behoeve van ontwikkelingen in de eerstelijnszorg accountmanagement in, zodat de zorgaanbieders één aanspreekpunt bij de gemeente krijgen voor alle voorkomende vragen.
  • Hilversum bespreekt in concrete gevallen met de woningcorporaties de mogelijkheden van de corporaties om gezondheidscentra in fysieke zin te faciliteren (bouwen, verhuren)
  • Hilversum zal een halfjaarlijks overleg (onder voorzitterschap van de wethouder zorg) tussen gemeente en vertegenwoordigers van GGD, huisartsen en Tergooiziekenhuizen instellen. In dit overleg zal de voortgang van de activiteiten worden gemonitord en zal worden beoordeeld of en zo ja welke interventies nodig zijn. In dit overleg zal worden bezien hoe een relatie kan worden gelegd met regionale ontwikkelingen.

De ´Visie op eerstelijnszorg Hilversum´ is gericht op een tweetal zaken, te weten:

  1. 1. wijkgerichte gezondheidscentra;
  2. 2. toegang tot acute huisartsenzorg.

Het plangebied voorziet in de realisatie van een maatschappelijke component.

4.4.7 Breder dan school, plan van aanpak brede school ontwikkeling

Hilversum werkt aan de ontwikkeling van de Brede School aanpak: een vraaggestuurd, structureel samenwerkingsverband tussen (scho(o)l(en) en andere instellingen, gericht op het bevorderen van de ontwikkelingskansen van kinderen (en hun ouders). De brede school is een netwerk van onderwijs, welzijn en zorg voor kinderen en hun ouders, met als doel de actieve deelname van kinderen aan de samenleving te bevorderen, mogelijke achterstanden van kinderen te voorkomen en weg te nemen, kinderen een goede dagindeling te bieden en/of hun sociale competentie te vergroten. Wat betreft huisvesting kan de Brede School gehuisvest zijn in één gebouw, maar ook als netwerk (op loopafstand). Alhoewel niet iedere Brede School meteen in aanmerking komt voor uitbreiding huisvesting of voor nieuwbouw, is het wel reëel dat als er sprake is van nieuwbouw en/of vervangende nieuwbouw van een school, de gemeente de Brede School ontwikkelingen hierbij betrekt. Hierbij hoeft het niet alleen te gaan over huisvesting onderwijs. De nota is 11 februari 2009 door de raad vastgesteld.

Het plangebied is naast een aantal onderwijshuisvestingen gelegen, bij de ontwikkeling van het plangebied dient hiermee rekening te worden gehouden.

4.4.8 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'

De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.

‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.

Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.

Het plangebied kent een hoge verwachtingswaarde.

4.4.9 Hilversum meer dan Groen

Dit plan is een groenstructuurplan voor de bebouwde kom van Hilversum en is een integrale visie op de onbebouwde ruimte op hoofdlijnen. Het plan is in mei 1993 vastgesteld door de raad. Het doel van het plan is het veiligstellen en ontwikkelen van de specifieke kwaliteitskenmerken van de onbebouwde ruimte van Hilversum. Grootste problemen zijn verdichting, meer ruimte voor auto's en het uitblijven van beheersmaatregelen. Doordat Hilversum niet kan uitbreiden, moeten bouwwensen binnen de bebouwde kom worden opgelost. De druk op onbebouwde ruimte is groot, hetgeen ten koste kan gaan van de kwaliteit van die onbebouwde ruimte. De aanwezige kwaliteit dreigt verkleind en versnipperd te worden.

Uitgangspunten voor de ruimtelijke structuur zijn:

  • de specifieke ruimtelijke kwaliteiten van de gebieden en lijnen veilig stellen en waar mogelijk versterken;
  • handhaven van het concept van de Dudokwijken in hoofdlijnen;
  • bewaren en versterken van het los verkavelde bosachtige karakter van de villagebieden;
  • herstellen en bewaren van het compacte karakter van bepaalde oude wijken;
  • verdichten van het compacte centrum met zowel behoud van dorpse als ontwikkeling van stedelijke elementen;
  • accentueren en verbeteren van de ruimtelijke structuur van de laatste jongste wijken, waarbij de groenstructuur aansluit op het buitengebied;
  • een continue ruimtelijke inrichting van de hoofdlijnen per lijn (radialen, recreatieve routes, zichtassen);
  • een zo uniform mogelijk continue ruimtelijke inrichting van de ringweg een logische route per wijkkarakteristiek;
  • accentueren van belangrijke knooppunten van een invalsweg met de ring als herkenningspunt;
  • de samenhang tussen onbebouwde en bebouwde ruimte veiligstellen en waar mogelijk versterken;
  • de karakteristieke overgang van stadsranden en de stadsrandzones herstellen en veiligstellen;
  • een geleidelijke overgang in de villagebieden tussen bebouwing en bos;
  • voornamelijk harde overgangen in de Dudokwijken;
  • geen onderlinge negatieve beïnvloeding van stedenbouwkundige kwaliteiten en kwaliteiten van het buitengebied (harmonie);
  • sturen van typische activiteiten in de stadsrand.

4.4.10 Landschapsbeleidsplan Gemeente Hilversum

Het Landschapsbeleidsplan geldt voor het buitengebied. De meeste natuurgebieden zijn in handen van natuurorganisaties. De gemeente heeft alleen publiekrechtelijke invloed op het behoud en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden in haar buitengebied. Dit moet gebeuren vanuit een totaalvisie op natuur en landschap, waartoe dit Landschapbeleidsplan door de gemeenteraad in december 1992 is vastgesteld. Uit het landschapsbeleidsplan volgt een aantal concrete projecten dat planologische gevolgen kan hebben zoals:

  • planologisch medewerking verlenen aan verplaatsing van stuwtjes in Laegieskamp Zuid;
  • planologisch medewerking verlenen aan de mogelijkheid tot peilverhoging in de Bovenmeent;
  • het creëren van robuuste aaneengesloten gebieden die bestemd zijn voor 'Natuur';
  • het creëren van verbindingzones tussen natuurgebieden;
  • het actualiseren van planologische regelingen in de kritische stadrandzones, ter bescherming van landschappelijke en ecologische structuren en een betere overgang van stad naar buitengebied;
  • het instellen van rustzones voor natuurontwikkeling en deze zoneringsuitgangspunten vertalen in bestemmingsplannen.

4.4.11 Leven in Hilversum, milieunota duurzaamheid en leefomgeving

Om duurzaamheid en leefomgeving op lokaal vorm te geven en te verbeteren is het beleid van de gemeente Hilversum op de volgende doelstellingen gericht:

  • een bijdrage leveren aan de klimaatverbetering door beteugeling van de bestaande luchtemissies en door het gebruik van alternatieve bronnen te stimuleren;
  • duurzaamheid en leefomgevingsaspecten prioriteit geven in de planvorming zoals duurzaam bouwen, duurzame stedenbouw en watertoets;
  • de samenleving beschermen tegen onveilige situaties;
  • de vervuilde bodem functioneel saneren en de kwaliteit van het watersysteem verbeteren;
  • kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte op peil houden en waar mogelijk verbeteren;
  • het behouden en waar mogelijk verbeteren van de natuur- en landschapswaarden;
  • geluidshinder voorkomen en waar mogelijk reduceren.

De raad heeft deze nota in 2002 vastgesteld.

4.4.12 Duurzaamheid in de steigers, Uitvoeringsplan Duurzaam Hilversum 2009-2012

Het uitvoeringsplan Duurzaam Hilversum 2009-2012 (vastgesteld : oktober 2008) vormt de basis voor een meer duurzame ontwikkeling van Hilversum. De gemeente geeft daarbij niet alleen het voorbeeld maar vraagt aan project ontwikkelaars, woningbouwcorporaties eenzelfde inspanning te verrichten. In aktiepunt 32 wordt dit als volgt verwoord: duurzaamheid in projecten en activiteiten worden steeds vanaf de tart meegenomen. Wat speelt er: energie, materiaalgebruik, giftige stoffen, sociale aspecten en hoe kan daarmee worden omgegaan. Over het algemeen zal de extra inspanning gedefinieerd kunnen worden als "boven de wettelijke norm".

Voorgesteld wordt om voor duurzame stedenbouw en klimaatneutrale gebouwde omgeving de visie verder uit te werken. Dit moet leiden tot een Visie duurzame stedenbouw.

4.4.13 Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2014

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2014 is dan ook deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel mogelijk water worden afgevoerd naar de bodem.

4.4.14 Welstandsnota Hilversum 2008

De welstandsnota is op 23 april 2008 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Waarbij behoudt van de bestaande kwaliteiten voorop staat. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten. Daarom is in Hilversum de afspraak gemaakt dat bestemmingsplannen vooraf om advies aan de commissie voor welstand en monumenten worden voorgelegd, waarbij het in eerste instantie gaat om de kwalitatieve paragrafen en de wijzigingsbevoegdheden.

Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Plan

5.1 Ruimtelijk Structuur

5.1.1 Stedebouwkundige structuur

In het plangebied wordt een stedebouwkundig onderscheid (zie figuur 4) gemaakt tussen het deel dat grenst aan het Laapersveld (westelijk deel) en het deel dat grenst aan de nieuwe onderwijshuisvestingen en de kantoren langs de Laapersboog (oostelijk deel).

Uit stedebouwkundig oogpunt is het een vereiste dat aan de westelijke zijde van het plangebied qua bebouwing wordt aangesloten op de karakteristiek van de bestaande kleinschalige woonbebouwing aldaar, zijnde luxere twee-onder-een-kap woningen, met aan de straatzijde voortuinen, waarin bestaande bomen zoveel mogelijk kunnen blijven behouden. Qua architectuur wordt gedacht aan traditionele twee-onder-een-kap woningen overwegend in baksteen en pannen daken, met daartussen teruggelegen garages. De woningen hoeven niet persé allemaal exact dezelfde vorm te hebben. Verschillen zijn dus mogelijk, mits ze met elkaar een harmonieus ensemble vormen.

Het oostelijke deel van het plangebied is omgeven door scholen en een kantoor. Hierdoor is er stedebouwkundig gezien ruimte voor een wat gedifferentieerd ruimtelijk programma in overeenstemming met de grotere schaal van omliggende gebouwen. Hier kan qua bebouwingstypologie daarom gevarieerd worden tussen eengezinswoningen of appartementen of een mix daarvan. Om te voorkomen dat hier een te grootschalig en massaal bouwvolume komt, zal de nieuwe bebouwing hier uit tenminste drie bouwvolumes dienen te bestaan. In dit deel is een maximale bouwhoogte van 11 meter toegestaan. Dit betekent 2 bouwlagen met een kap of 3 bouwlagen, eventueel op een halfverdiepte parkeerkelder. Het is ook in dit plandeel wenselijk dat de verschillende bouwvolumes een harmonieus ensemble met elkaar vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01_0004.jpg"

Figuur 4: stedebouwkundig onderscheid, westelijk en oostelijk deel.

5.1.2 Openbare ruimte

In de huidige situatie met de scholen aan de straatkant ervaren de bewoners op piekmomenten behoorlijke overlast van auto's ten behoeve van halen en brengen van de scholieren. Ook ervaren de bewoners overlast van bezoekers van de bedrijventerreinen aan weerszijden van het spoor die hun auto op het Laapersveld parkeren. Met het naar ´achteren verplaatsen´ van de scholen wordt de overlast van het halen en brengen van scholieren al grotendeels beperkt. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met een verkeersaantrekkende functies. Daarom is primair gekozen voor de ontwikkeling van woningen (zie figuur .5: Inrichting openbare ruimte Laapersboog).

De Laapersboog is een lus aan het Laapersveld. De Laapersboog wordt éénrichtingsverkeer en ontsluit de onderwijshuisvestingen, kantoren en (een deel van) de te ontwikkelen woningbouw.

Ten behoeve van de ontwikkeling worden 34 openbare parkeerplaatsen aan de Laapersboog gerealiseerd, waarvan 18 bestemd zijn voor de Annie M.G. Schmidtschool en de Gooise Praktijkschool. Tevens worden voor de realisatie van de onderwijshuisvestingen 42 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. Met de 42 parkeerplaatsen op eigen terrein en de 18 openbare parkeerplekken aan de Laapersboog voldoen de scholen aan de gemeentelijke parkeernormen.

De overige 16 parkeerplaatsen aan de Laapersboog dienen als een stukje overloop voor het parkeren rondom de scholen. Naast de vaste parkeerplaatsen is er een Kiss and Ride zone ter hoogte van de ingang van het schoolplein.

De parkeervoorzieningen voor de nieuw te bouwen woningbouw dienen op eigen terrein te worden aangelegd. Hiervoor zijn de vastgestelde gemeentelijke parkeernormen van toepassing.

De bomen in de bocht van de Laapersboog ter hoogte van het parkeerterrein Laapersveld 13 blijven, conform afspraken met de omwonenden tijdens het participatietraject, behouden. Naast deze bomen wordt een aantal rododendrons geplant en krijgt het gehele vlak klimplanten (Hedra Helix) als onderbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01_0005.jpg"

Figuur 5: Inrichting openbare ruimte Laapersboog.

5.2 Wonen, Werken En Voorzieningen

5.2.1 Wonen

Het gebied heeft in het vigerend bestemmingsplan nog de bestemming maatschappelijke doeleinden. Op uitdrukkelijk verzoek van de omwonenden van het Laapersveld is besloten dat de gemeente het bestemmingsplan gaat wijzigen om woningbouw mogelijk te maken. Het te ontwikkelen programma betreft dan ook uit hoofdzakelijk woningbouw. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen: enerzijds heeft woningbouw in de regel een minder verkeersaantrekkende werking dan (de meeste) maatschappelijke functies. Omwonenden ondervinden dus minder overlast. Anderzijds ontstaat met de bouw van woningen een rustiger straatbeeld dan in het geval er een nieuwe maatschappelijke voorziening zou worden gebouwd.

Het plangebied is verdeeld in twee delen, te weten een westelijk en oostelijk deel. In het westelijk gedeelte zijn vrijstaande woningen en twee-aaneen woningen toegestaan, omdat deze qua bebouwing aansluiten op de karakteristiek van de bestaande kleinschalige woonbebouwing aan de overzijde van de weg. Het oostelijke deel van het plangebied is omgeven door scholen en een kantoor. Hier zijn uitsluitend aaneengebouwde (rijtjeswoningen) en/ of gestapelde woningen toegestaan. Op deze gronden is het mogelijk om personen met een beperking te huisvesten. Het verschaffen van zorg in die woningen, zij het ondergeschikt aan het wonen, is ook mogelijk. Wonen blijft daarmee de hoofdfunctie.

Van de woningen wordt conform het geldend woonbeleid 1/3 deel sociaal, 1/3 middelduur en 1/3 deel duur.

5.2.2 Werken

Binnen het plangebied komt geen zelfstandige bedrijfslocatie voor. Het is wel toegestaan om in de woningen een aan-huis-verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als kantoortje. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. De primaire woonfunctie moet te allen tijde behouden blijven.

5.2.3 Voorzieningen

Locaties, waar grootschalige maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan, zijn in Hilversum zeer schaars. De gemeente heeft dan ook grote moeite om aan de vraag naar locaties voor maatschappelijke voorzieningen te voldoen. Op het Laapersveld zijn op dit moment wél maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De gemeente heeft er echter voor gekozen met de bewoners mee te gaan om het plangebied te wijzigen in woningen.

Door een compacte en efficiënte bouw van de nieuwe locatie van de onderwijsvestigingen Laapersveld 15 -25a (maatschappelijke voorzieningen) worden de gronden optimaal benut. Hierdoor komen de gronden Laapersboog beschikbaar. De reden voor de bestemmingswijziging van het plangebied is het voorkomen van een functie met verkeersaantrekkende werking. In het vooroverleg met de bewoners is in dit kader bijvoorbeeld gesproken over woningen die dusdanig zijn gebouwd dat ook mensen met een beperking daar kunnen wonen of een arts die slechts een beperkt aantal patiënten per dag heeft, zodat de verkeersaantrekkende werking niet leidt tot druk verkeer of een grote parkeerbehoefte.

Een maatschappelijke functie die beperkt van omvang is en die ondergeschikt is aan de primaire woonfunctie is acceptabel. De randvoorwaarden uit het Stedebouwkundig Programma van Eisen, met name het beperken van verkeersaantrekkende werking, blijven hierbij van kracht.

5.3 Verkeer

5.3.1 Autoverkeer

In de huidige situatie met de scholen aan de straatkant ervaren de bewoners op piekmomenten behoorlijke overlast van auto's ten behoeve van halen en brengen van de scholieren. Ook ervaren de bewoners overlast van bezoekers van de bedrijventerreinen aan weerszijden van het spoor die hun auto parkeren op het Laapersveld. De overlast uit zich in de vorm van het bezet houden van (openbare) parkeerplaatsen en rijen wachtende auto's ten behoeve van het halen en brengen van kinderen die naar/van school gaan. Met het naar achteren verplaatsen van de scholen wordt de overlast van het halen en brengen van scholieren al grotendeels beperkt.

Om de verkeersaantrekkende werking te beperken is primair gekozen voor een woonbestemming in het plangebied. Als eis voor de ontwikkeling geldt dat moet worden voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein conform de vastgestelde gemeentelijke parkeernormen van toepassing. De Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009 zijn als bijlage, behorende bij de regels, opgenomen.

De parkeernormen differentiëren globaal naar functies en stedelijkheidsgraad, waarvoor Hilversum is opgedeeld in drie gebieden: ‘centrum’, ‘schil’ en ‘buitenschil/rest bebouwde kom/buiten bebouwde kom’.

Het plangebied is gelegen in de ´buitenschil´. De parkeernormen zijn opgebouwd uit een gebruikersdeel en een deel voor bezoekers. Het deel voor bezoekers dient openbaar toegankelijk te worden aangelegd.

5.4 Groen, Blauw En Natuur

5.4.1 Groen

Ten tijde van de onderwijshuisvestingen kende het plangebied een verhard karakter bestaande uit bebouwing met bijbehorende speelplekken en parkeerplaatsen. De groene structuur wordt door de realisatie van bebouwing bestaande uit vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen versterkt.

In de openbare ruimte dienen de bomen in de bocht van de Laapersboog, ter hoogte van het openbare parkeerterrein perceel Laapersveld 13, behouden te blijven. Dit is een nadrukkelijke wens van de omwonenden tijdens het participatietraject. In dit plantvak dient onderbeplanting te worden toegevoegd bestaande uit klimplanten en rododendrons.

5.4.2 Blauw

In het plangebied wordt geen nieuw oppervlaktewater gerealiseerd.

5.4.3 Natuur

Ecologische structuur

Het plangebied bevindt zich buiten de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Er hoeven geen verdere procedures in gang te worden gezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01_0006.png"

Figuur 6: Ligging Ecologische Hoofdstructuur (groen) en bestaand bebouwd gebied (rood).

Gebiedsbescherming

In de bestaande situatie van het plangebied is geen sprake van natuurwaarden die op basis van de Natuurbeschermingswet wettelijke bescherming genieten, De ontwikkeling van het plangebied is niet voorzien in of in de nabijheid van het beschermde gebied die niet primair bijdraagt aan de vergroting van de natuurwaarden. Er hoeven geen verdere procedures in gang te worden gezet.

Soortbescherming

De natuurwetgeving schrijft voor om, voorafgaand aan een ontwikkeling, een inschatting te maken van de natuurwaarden van het plangebied en mogelijke effecten hierop veroorzaakt door de voorgestane ontwikkelingen. Hiervoor is een quick-scan (Quick-scan Laapersveld 21&23, Grontmij, zie Bijlage 2) opgesteld. Uit de rapportage is gebleken dat er nader onderzoek dient te worden uitgevoerd naar vleermuizen.

In het nader onderzoek F&F Vleermuizen (zie Bijlage 3) is geconstateerd dat er in de omgeving vier zoogdiersoorten met een beschermde status van categorie 2 en/of 3 voorkomen. Uit onderzoek is bekend dat in het kilometerblok waarin het bouwplan ligt vijf soorten vleermuizen voorkomen, namelijk: Rosse vleermuis, Laatvlieger, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Watervleermuis.

Met vrij grote zekerheid hebben geen van de vleermuizen een vaste verblijfplaats binnen het plangebied aan het Laapersveld. Uit voorzorg wordt echter voorgesteld om enkele maatregelen te nemen, die schade aan vleermuizen voorkomen. De maatregelen bestaan uit twee onderdelen, ten eerste het aanbieden van een geschikte alternatieve verblijfplaats en ten tweede het “vleermuisvriendelijk” slopen van de gebouwen. Als deze maatregelen worden uitgevoerd wordt de schade aan de eventueel voorkomende vleermuizen voorkomen c.q. opgeheven en hoeft in het kader van de Flora- en faunawet geen verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) bij het Ministerie van LNV worden opgehaald. Voor de andere bedreigde soorten zijn met enkele eenvoudige en goedkope maatregelen oplossingen mogelijk. Gedacht kan worden aan nestkasten voor de huismus (Passer domesticus), gierzwaluw (Apus apus) of zwarte roodstaart (Phoenicurus ochruros). Deze soorten worden regelmatig binnen de bebouwde kom van Hilversum aangetroffen, de maatregelen kunnen dus een positief effect geven.

Inmiddels zijn de bestaande gebouwen geheel gesloopt en zijn passende maatregelen genomen om alternatieve verblijfplaatsen aan te bieden.

5.5 Duurzaamheid En Leefbaarheid

5.5.1 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Energiebesparing vormt bij duurzaam bouwen een belangrijk item. Hierbij kan gedacht worden aan compacte bouwvormen, gunstige lichttoetreding en zongerichte verkaveling. Ook waterbesparing is een belangrijk aspect. Het installeren van waterbesparende voorzieningen is hiervan een voorbeeld.

De gemeente Hilversum is voornemens om toekomstige nieuwbouw te toetsen met duurzaam bouwen-meetinstrument 'GPR-gebouwen'. Hierbij is het halen van de gemiddelde score van een 7 of 8 de ambitie. Dit is echter nog geen vastgesteld beleid. Te zijner tijd wordt dit opgenomen in de Visie duurzame stedebouw.

Tevens is de gemeente Hilversum voornemens om in de toekomst te gaan werken met het meetinstrument DPL (duurzaamheids Profiel van een Lokatie) en dit te gaan hanteren voor het integreren van duurzaamheid in de ruimtelijke planning. DPL is een computerprogramma dat de duurzaamheid van een wijk meet op de verschillende duurzame aspecten als: materialen, energie, groen in de wijk, sociale cohesie, duurzame bedrijven, milieukwaliteit etc. Dit DPL-instrument kan worden ingezet bij gebiedontwikkeling en hierin kunnen de ambities voor duurzaamheid tijdens het planproces worden gevoerd gezamenlijk met de verschillende planscenario´s, en een sterkte-zwakte analyse.

5.5.2 Leefbaarheid

5.6 Cultuurhistorische Waarden

5.6.1 Archeologische waarden

De archeologische waarden binnen de gemeente Hilversum zijn vastgelegd in de archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart maakt een koppeling van de archeologische verwachting aan een archeologieregime, de vaststelling vanaf welke verstoring archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Op deze manier wordt in een vroegtijdig stadium van het ruimtelijke ordeningsproces aangegeven wanneer archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied ´Na 1850 bebouwd gebied´ en kent een hoge verwachtingswaarde. Onderzoek dient plaats te vinden bij verstoringen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm.

Ten aanzien van de bescherming van de archeologische waarde is een dubbelbestemming (zie Waarde- Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog/Middelhoog) in de regels behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen.

5.7 Bodem En Waterparagraaf

5.7.1 Bodem

Naar aanleiding van de beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit vooralsnog geen belemmering vormt voor de beoogde bestemming. Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden nagegaan of een bodemonderzoek noodzakelijk is. Dit is onder andere afhankelijk van het oppervlak, het type verblijf en historische (bodem)informatie. Als een bodemonderzoek noodzakelijk is, dient de aanvraag vergezeld te worden met resultaten van het bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor de beoogde functie, wordt door de gemeente een geschiktheidsverklaring afgegeven. Dit is overigens niet per definitie een 'schone grondverklaring', aangezien deze grond nog wel licht verontreinigd kan zijn. Ook bij uitgifte is bodemonderzoek aan te raden om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven.

In verband met de voorgenomen overdracht en toekomstige ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd op het onbebouwde deel (verkennend bodemonderzoek aan de Laapersveld 21-23 te Hilversum, ZVS Eemnes B.V., projectnummer: BO9235, 26 augustus 2009).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:

  • zintuiglijk voornamelijk in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv) lichte hoeveelheden puin en kooltjes zijn aangetroffen;
  • in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv) cadmium, kwik, lood, zink en PAK (teerachtige stoffen) boven de achtergrondwaarde (AW2000) zijn aangetoond;
  • in de ondergrond (0,8 - 2,0 m-mv) geen van de onderzochte stoffen boven de AW2000 zijn aangetroffen;
  • in het grondwater geen van de onderzochte stoffen verhoogd zijn aangetoond;
  • er in de contactzone middels een indicatief onderzoek geen asbest is aangetoond.

De lichte verontreinigingen in de bodem brengen geen risico's met zich mee. Dergelijk verhoogde gehalten (achtergrondwaarden) komen in verstedelijkte gebieden veelvuldig voor.

Bodembeschermingsgebied

De locatie ligt niet binnen een bodembeschermingsgebied, waardoor er vanuit dit kader geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen worden gesteld.

5.7.2 Waterparagraaf

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met de beleidslijnen ten aanzien van omgang met (hemel)water. Gezien de relatief lage grondwaterstanden is dit gebied kansrijk voor het infiltreren van regenwater, maar ook voor ondergronds bouwen.

Voor het gescheiden gerioleerd gebied is het voornemen om regenwater zo veel mogelijk te infiltreren. Het te infiltreren water mag uiteraard niet verontreinigd zijn, met andere woorden moet voldoen aan de streefwaarden van de wet Bodembescherming.

Onderzoek wijst uit dat afkoppelen en op eigen perceel infiltreren van regenwater kan leiden tot bodem-en grondwaterverontreinigingen, omdat afstromend regenwater niet altijd schoon is. Daarom gaat de gemeente hier in de toekomst genuanceerd mee om. Voorwaarden bij infiltratie zijn het aanleggen van lokale zuiveringsvoorzieningen (wadi's, helofyten, bezinkvoorzieningen e.d.), het tegengaan van uitlogende (bouw)materialen en het vermijden van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen.

Het afkoppelbeleid wordt in samenwerking met de provincie en het Hoogheemraadschap in het kader van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP periode 2009-2014) aangepast aan deze nieuwe inzichten. Voor de toekomstige invulling van het afkoppelbeleid wordt verwezen naar het GRP.

Voor het opstellen van bestemmingsplannen in Hilversum heeft afstemming plaatsgevonden met het Waternet, als vertegenwoordiging van het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht. Tijdens een overleg d.d. 10 februari 2011 is gesproken over het verwoorden in de toelichting en de bestemmingsmethodiek van wateraspecten.

Regenwaterstroom

Eis is dat het afkomend regenwater niet verontreinigd is of verontreinigd kan raken zodat bodemverontreiniging bij de infiltratiepunten wordt voorkomen. Hiervoor is het belangrijk om geen onbehandeld koper, zink, lood en andere uitlogende (bouw)materialen toe te passen op oppervlakken/ straatmeubilair die in aanraking komen met regen- en/ of grondwater. Daarnaast dient er geen gebruik te worden gemaakt van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen.

Het water dat op eigen perceel wordt geïnfiltreerd moet voldoen aan de streefwaarden zoals opgenomen in de wet Bodembescherming. Mochten streefwaarden worden overschreden, dan is de aanleg van lokale voorzuiveringsvoorzieningen (zoals wadi's, helofyten, bezinkvoorzieningen, e.d.) noodzakelijk. Eventuele overschrijdingen van streefwaarden moeten aantoonbaar door de voorzuiveringsvoorziening worden teruggebracht tot of onder de streefwaarden.

Geadviseerd wordt om afstromend regenwater, in afwachting van infiltratie, tijdelijk te bergen in een bergingsvoorziening (bijvoorbeeld een vijver, een zakput, een bergende en infiltrerende verharding van klinkers, e.d.). Het onderhoud en de aanleg van de berging- en infiltratievoorzieningen is een taak voor de gebouw of perceelseigenaar.

Ten aanzien van het aanbrengen van verhardingen in nieuw in te richten gebieden geldt dat bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m² ontheffing op de Integrale keur van AGV dient te worden aangevraagd. Zonder ontheffing op de Integrale keur van AGV is het aanbrengen van meer dan 1000 m² verharding zonder compenserende maatregelen verboden.

Grondwater

Bij ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met de grondwaterstand. Kelders moeten waterdicht worden uitgevoerd, zodat noodzaak tot het lokaal verlagen van de grondwaterstand wordt voorkomen. Ook moet risico op instroom van hemelwater via afstroming over het maaiveld worden voorkomen. Om grondwateroverlast te voorkomen moet bij het bouwrijp maken van grond worden gestreefd naar een ontwatering van minimaal 1,5 m onder maaiveld (zie ook het beleid in het Gemeentelijk Rioleringsplan).

5.8 Veiligheid

5.8.1 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met
gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen
is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo), het Vuurwerkbesluit en de Circulaire opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

De provincie Noord-Holland heeft de risicofactoren inzichtelijk gemaakt op de provinciale risicokaart (zie onderstaande figuur).

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die onder het Bevi, Vuurwerkbesluit of Brzo vallen en dus afstandseisen met zich meebrengen. Ook zijn in of in de directe omgeving van het plangebied geen transportleidingen gelegen met een hogere druk dan 20 bar. In en nabij het plangebied ligt wel een aantal kwetsbare objecten zoals woningen en onderwijsinstellingen. Met deze bestemmingsplanwijziging worden echter slechts woningen en ondergeschikt maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt en dus geen nieuwe risicobronnen.

Het plangebied ligt niet als zodanig aan een route voor het transport van gevaarlijke stoffen, dat hiervoor veiligheidsberekeningen dienen te worden uitgevoerd. Een deel van de Diependaalselaan is wel aangewezen als een doorgaande route voor gevaarlijke stoffen. De projectlocatie ligt echter buiten het invloedsgebied van 200 meter, namelijk 215 meter. De afstand tot de spoorlijn Amsterdam-Amersfoort (waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd) bedraagt zo'n 860 meter. Dit ligt weliswaar binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn - die is gesteld op 4 km -, maar in het kader van externe veiligheid is het stellen van nadere maatregelen niet mogelijk. Over de dichterbij gelegen spoorlijn Amsterdam-Utrecht is geen vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk, waardoor deze spoorlijn in dit kader niet relevant is.

Gezien het bovenstaande is er geen reden tot het uitvoeren van verdere onderzoeken, omdat de externe veiligheidsaspecten de realisatie van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01_0007.png"

Figuur 7: risicokaart plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planmethodiek

De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit.

Aangezien er geen concreet bouwvoornemen voor het plangebied aanwezig is, is gekozen voor een flexibel bestemmingsplan. Op deze wijze kan worden ingespeeld op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.

6.2 Bestemmingsregeling

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding. De verbeelding met de daarin aangewezen bestemmingen en de planregels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden wel de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

6.2.1 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding van het analoge bestemmingsplan bestaat uit één blad. Met behulp van kleuren, letter- en cijferaanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008). De SVBP2008 is te raadplegen via de website van het ministerie van I&M (www.rijksoverheid.nl) dan wel de site van geonovum (www.geonovum.nl). Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.

6.2.2 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2008 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2008.

6.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.

6.3.1 Preventief en repressief toezicht

Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om omgevingsvergunningen, verzoeken om afwijking van het bestemmingsplan en aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit uitvoeren van werken (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van verleende omgevingsvergunningen en afwijkingen, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).

6.3.2 De instrumenten

Een overtreder riskeert:

  1. a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
  2. b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplanregels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is verzwaard;
  3. c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.

Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder vergunning) gebouwd is, en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd of verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.

6.3.3 Prioriteiten in de handhaving

Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.

In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals illegale erfafscheidingen of bijbehorende bouwwerken aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.

Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.

6.3.4 Planinformatie

Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.

6.4 Economische Uitvoerbaarheid

Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt mee met de procedure van het bestemmingsplan.

Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze is verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.

Kostenverhaal Laapersboog

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat de raad bij ontwikkelingen een exploitatieplan dient vast te stellen. Een exploitatieplan zorgt er voor dat gemeentelijke kosten van een ontwikkeling worden verhaald op de eigenaren van de te ontwikkelen gronden. Het vaststellen van een dergelijk plan is niet nodig en ook niet verplicht als die kosten op een andere manier kunnen worden verrekend, bijvoorbeeld via het sluiten van een (anterieure) overeenkomst (met de ontwikkelende partij). Het vaststellen van een exploitatieplan is ook niet verplicht, als de kosten beperkt zijn en minder dan of gelijke zijn aan de kosten van het maken van een exploitatieplan of als deze kunnen worden gedekt via de leges (als de gemeente alleen de procedures die nodig zijn op grond van de Wro uitvoert).

Ten aanzien van dit bestemmingsplan

In dit geval is in de Investeringsplanning (programma 16.1) voor de inrichting van de openbare ruimte Laapersveld, een bedrag gereserveerd. De brief I / 1101541 is ter inzage gelegd. Het ingenieursbureau heeft een kostenraming gemaakt op basis van het Definitief Ontwerp. Deze raming blijft binnen het beschikbare krediet. De raming is vertrouwelijk ter inzage gelegd.

Op basis van het Stedebouwkundig Programma van Eisen (SPvE) is een grondexploitatie opgesteld. In de raadsvergadering d.d. 25 februari 2009 zijn het SPvE en de grondexploitatie Laapersveld vastgesteld. De grondexploitatie heeft een positief resultaat. In de grondexploitatie zijn plankosten opgenomen. Dit betreft zowel externe als interne kosten. Voor interne kosten zijn de standaard percentages van 12% beheerskosten en 10% VAT kosten opgenomen als percentage van de totale kosten bouw- en woonrijpmaken. In de grondexploitatie zijn deze kosten nader gedetailleerd.

De gemeente is grondeigenaar van de gronden binnen het plangebied. Dit betekent dat de gemeente, door zelf de grond uit te geven, er zeker van is dat de kosten die gemaakt worden ook worden terugverdiend. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd is en om die reden hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

6.5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.5.1 Inspraak

Bij de realisatie van de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het plangebied zijn twee projecten opgestart. Deze projecten bestonden uit het opstellen van een Stedebouwkundig Programma van Eisen en de inrichting van de openbare ruimte Laapersboog.

Bij beide projecten heeft burgerparticipatie plaatsgevonden. In de werkgroepen zaten omwonende, belanghebbende, schoolbesturen en een vertegenwoordigers van het naastgelegen kantoren.

Woningbouw

Voor de ontwikkeling van de woningbouw is, in overleg met omwonenden en belanghebbende, een Stedebouwkundig Programma van Eisen (SPvE) opgesteld waarin randvoorwaarden zijn benoemd. In de raadsvergadering d.d. 25 februari 2009 is besloten dat het Stedebouwkundig Programma van Eisen de beleidsmatige randvoorwaarden zijn bij de ontwikkeling van het plangebied Laapersboog. In dezelfde raadsvergadering is de grondexploitatie Laapersveld 2009 vastgesteld.

De kavel heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming maatschappelijke doeleinden. Op uitdrukkelijk verzoek van de omwonenden van het Laapersveld is besloten dat de gemeente het bestemmingsplan zal wijzigen om woningbouw mogelijk te maken. Het te ontwikkelen programma betreft dan ook (hoofdzakelijk) woningbouw.

Openbare ruimte

Ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte is een integraal ontwerp opgesteld, waarbij de beoogde kwaliteit, gewenste bereikbaarheid en uitstraling geborgd zijn. Het voorlopig ontwerp is op 7 juli 2011 gepresenteerd aan de bewoners, scholen en bedrijven in de omgeving van het Laapersveld. Het definitief ontwerp openbare ruimte Laapersboog is in de raadsvergadering van 1 februari 2012 vastgesteld.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan zal ingevolge artikel 3.8 lid 1 Wro overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd voor het indienen van zienswijzen. Voorafgaand aan de terinzagelegging wordt kennis gegeven van het ontwerpbestemmingsplan in de Gooi- en Eembode en in de Staatscourant. Daarnaast geschiedt de kennisgeving langs elektronische weg en wordt het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken langs elektronische weg beschikbaar gesteld.

6.5.2 Overleg

Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.

Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009

Bijlage 1 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum 2009

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek Weg- en Railverkeerslawaai

Bijlage 2 Quick-scan Natuur

Bijlage 2 Quick-scan Natuur

Bijlage 3 Nader Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 3 Nader onderzoek Vleermuizen

Bijlage 4 Bodem

Bijlage 4 Bodem