KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Sport
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Verkeer - Parkeerterrein
Artikel 10 Verkeer - Verblijf
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Wonen - Woongebouw
Artikel 14 Leiding - Hoogspanning
Artikel 15 Leiding - Water
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2
Artikel 17 Waarde - Archeologie 5
Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 25 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
Artikel 27 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel Van Het Plan
1.3 Systematiek
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Structuur
2.1 Historie Hoorn
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
2.3 Voorgenomen Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingstoets
4.1 Algemeen
4.2 Geluidhinder
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Hinder Van Bedrijven
4.5 Bodem
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Ecologie
4.8 Water
4.9 Erfgoed
4.10 Cultuurhistorie
4.11 Duurzaamheid
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.13 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
5.2 Bestemmingsplanprocedure
5.3 Afstemming Op Het Besluit Quickwins
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Exploitatieplan
6.4 Handhaving

De Blauwe Berg 2019

Bestemmingsplan - gemeente Hoorn

Vastgesteld op 24-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

  1. plan:
    het “Bestemmingsplan De Blauwe Berg 2019” met identificatienummer NL.IMRO.0405.BPBlauweBerg2019-va01 van de gemeente gemeente Hoorn;

  1. bestemmingsplan:
    de geometrisch bepaalde plaobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

  1. aanbouw:
    de toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een woonhuis;

  1. aanduiding:
    een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

  1. aanduidingsgrens:
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

  1. aan-huis-verbonden beroep:
    het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning (met inbegrip van aan- en uitbouwen), waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

  1. achtererfgebied:
    erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

  1. ambachtelijk bedrijf:
    een bedrijf waar het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven;

  1. archeologische waarde:
    de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten

  1. bebouwing:
    één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde;

  1. bebouwingsgebied:
    achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw;

  1. bed & breakfast:
    een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, gevestigd in een woonhuis of in een aan het hoofdgebouw aangebouwde aan- of uitbouw en wordt uitgeoefend door (één van) de hoofdbewoner(s) van het betreffende woonhuis;

  1. bedrijf:
    een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;

  1. bedrijfsvloeroppervlakte:
    de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte;

  1. bedrijfswoning:
    een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

  1. bestaand:

  1. ten aanzien van de bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:

  • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

  1. ten aanzien van het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

  1. bestemmingsgrens:
    de grens van een bestemmingsvlak;

  1. bestemmingsvlak:
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

  1. bijbehorend bouwwerk:
    uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

  1. bijgebouw:
    een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat hoofdgebouw;

  1. bouwen:
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

  1. bouwgrens:
    de grens van een bouwvlak;

  1. bouwlaag:
    een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

  1. bouwperceel:
    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  1. bouwperceelgrens:
    de grens van een bouwperceel;

  1. bouwvlak:
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

  1. bouwwerk:
    een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

  1. carport:
    een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, bestaande uit een slechts van boven geheel of gedeeltelijk afgesloten c.q. afgedekte, en van ten hoogste twee aaneengebouwde wanden voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een voertuig;

  1. casino:
    een gelegenheid voor kansspelen;

  1. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten:
    het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, niet zijnde een aan-huis-verbonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis op de begane grond dan wel op de verdieping met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij het moet gaan om een in bijlage 1, genoemde bedrijfsactiviteit dan wel naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijfsactiviteit;

  1. cultuurgrond:
    grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die worden gebruikt voor het agrarisch bedrijf, dan wel hobbymatig agrarisch in gebruik zijn;

  1. cultuurhistorische waarde:
    de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

  1. dak:
    iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

  1. daknok:
    hoogste punt van een schuin dak;

  1. dakvoet:
    laagste punt van een schuin dak;

  1. detailhandel:
    het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  1. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
    een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

  1. erf:
    al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

  1. erker
    een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

  1. erotisch getinte vermaaksfunctie:
    een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

  1. gebouw:
    elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  1. geluidsgevoelige objecten:
    gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

  1. geluidszoneringsplichtige inrichting:
    een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

  1. growshop:
    een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  1. hoofdgebouw:
    een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

  1. horecabedrijf:
    een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

  1. horecabedrijf categorie 1:
    een horecabedrijf waar in hoofdzaak voedsel wordt verstrekt voor consumptie ter plaatse en met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken (zoals een restaurant of lunchroom) dan wel een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van zwak en niet-alcoholhoudende dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van consumptie ter plaatse bereide etenswaren (zoals koffie- en theehuizen);

    Hieronder vallen de volgende subcategorieën:

  1. vermaakcentrum:
    een grootschalige inrichting waar men zich bedrijfsmatig richt op het geven van ontspanning en vermaak, waaronder voorstellingen en gelegenheid tot dansen, al dan niet met live-muziek, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende- en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse al of niet gepaard gaand met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse;

  1. jongerencentrum:
    een inrichting met een sociaal-cultureel doel specifiek ten behoeve van jongeren, waarin naast sociaal-culturele activiteiten, al dan niet bedrijfsmatig, alcoholhoudende- en/of alcoholvrije dranken en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

  2. loketverkoop / automatiek:
    een inrichting waar de verkoop van etenswaren en/of alcoholvrije dranken, plaatsvindt door een loket aan de straat, dan wel plaatsvindt- al dan niet door middel van automaten - in de inrichting, maar waarbij de inrichting in open verbinding staat met de straat en waarbij de zitgelegenheid in de inrichting minder bedraagt dan 40% van het bedrijfsvloeroppervlak;

  1. horecabedrijf categorie 2:
    horecabedrijven waarbij gelegenheid wordt geboden tot eten en/of drinken, met uitzondering van nachtcafés;

    Hieronder vallen de volgende subcategorieën:

  1. 2.1: café / eetcafé / bar:
    een inrichting waarbij de horeca-activiteit het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en bestaat uit het verstrekken van alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse, al of niet gepaard gaand met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse of elders dan ter plaatse;

  2. 2.2: restaurant:
    een inrichting waarbij horeca-activiteit het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waar alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken alleen in combinatie met voedsel worden verstrekt, tenzij de drankverstrekking plaatsvindt op het bij de inrichting behorende terras;

  3. 2.3: daghoreca:
    een inrichting, ter ondersteuning van de functie van bedrijventerreinen, winkelgebieden, het struingebied en/of het havenfront, niet zijnde een café/café-restaurant, waarbij de horeca-activiteit het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en bestaat uit het verstrekken van alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse al of niet gepaard gaande met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden voor gebruik ter plaatse of elders dan ter plaatse, waarbij de exploitatie ligt tussen 06.00 en 22.00 uur en waarbij de inrichting minimaal vier dagen per week uiterlijk vanaf 11.00 uur 's ochtends geëxploiteerd wordt;

  1. horecabedrijf categorie 3 (ondersteunende horeca);
    een inrichting waarbij de horeca-activiteit (bestaand uit het verstrekken van alcoholhoudende en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse, al of niet gepaard gaande met het verstrekken van kleine eetwaren en/of maaltijden) niet het hoofdaandeel van de exploitatie uitmaakt en altijd ondergeschikt is aan een andere hoofdactiviteit, een georganiseerde activiteit of statutaire doelstelling;

  1. huisvesting in verband met mantelzorg:
    huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

  1. internetwinkel:
    een vorm van detailhandel waarbij het showen van de producten/goederen en de transactie(s) volledig online geschiedt. Het ter plaatse afhalen van gekochte producten/goederen is wel toegestaan.

  1. kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
    één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  1. kantoor:
    een gebouw of een gedeelte daarvan, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch of naar aard gelijk te stellen gebied;

  1. kleinschalige duurzame energiewinning:
    energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

  1. kunstwerk:
    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een viaduct, een duiker, een dam, een keerwand, een beschoeiing, een kademuur, een tunnel of onderdoorgang voor langzaam verkeer, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

  1. kwetsbaar object:
    en object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

  1. levensloopgeschikte woning:
    een woning waarvoor het keurmerk 'Woonkeur' is afgegeven:

  1. logiesverstrekking:
    een bedrijfsactiviteit waarbij de bedrijfsuitoefening uitsluitend is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies;

  1. maatschappelijke voorzieningen:
    educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

  1. maatvoeringsvlak:
    een op de verbeelding aangegeven vlak dat binnen een bestemmingsvlak een onderscheid aangeeft tussen bijvoorbeeld gebruik, maximale bouwhoogten, maximaal bebouwingspercentage, maximum aantal wooneenheden e.d.;

  1. mantelzorg:
    intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

  1. nutsvoorzieningen:
    een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water, en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

  1. openbaar toegankelijk gebied:
    weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

  1. overkapping:
    elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

  1. peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  1. voor een aan- of uitbouw bij een hoofdgebouw:

  • de bovenkant van de afgewerkte vloer van het hoofdgebouw;

  1. indien in of op het water wordt gebouwd:

  • het Normaal Amsterdams Peil;

  1. polderpeil:
    het polderpeil betreft -1.80 m ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

  1. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
    een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

  1. risicovolle inrichting:
    een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  1. seksinrichting:
    een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
    Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  1. smartshop:
    een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  1. uitbouw:
    de vergroting van een bestaande ruimte van een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

  1. verkoopvloeroppervlakte:
    de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

  1. vermaakcentrum:
    een vorm van inpandig dagrecreatie zoals: indoor BMX, step en skatebaan, lasergames, trampolines en overige sport- en spelvoorzieningen, escaperooms, behendigheids- en kermisautomaten geen gokautomaten ten behoeve van kansspelen zijnde, dan wel daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

  1. voorgevel:
    de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

  1. voorgevelrooilijn:
    de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

  1. windturbine:
    een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind;

  1. woning:
    een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

  1. woongebouw:
    een hoofdgebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

  1. woonhuis:
    een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. diepte van een erker:
    tussen de gevel van het hoofdgebouw en de buitenzijde van de gevel van de erker;

  1. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. lengte, breedte en diepte van een gebouw:
    tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijden van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

  1. afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
    vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;

  1. de hoogte van een windturbine:
    vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. openbare nutsvoorzieningen;

  2. naar de aard van de onder a genoemde gebouwen gelijk te stellen gebouwen,

  3. met uitzondering van risicovolle inrichtingen,

met de daarbij behorende:

  1. terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1. Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 3.1, sub a en b genoemde functies gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

3.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een bioscoop, een congrescentrum en horecabedrijven als bedoeld in categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bioscoop', met daaraan ondergeschikt en ondersteunend;

  1. kantoorvoorzieningen;

  2. dienstverlening;

  3. detailhandel;

  1. een hotel en horecabedrijven als bedoeld in categorie 2.1, 2.2 en 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - hotel', met daaraan ondergeschikt en ondersteunend;

  1. kantoorvoorzieningen;

  2. dienstverlening;

  3. detailhandel;

  4. maatschappelijke voorzieningen;

  5. wellness-faciliteiten;

  6. een binnenzwembad;

  7. vergaderzalen

  1. een casino en horecabedrijven als bedoeld in categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "casino";

  2. een vermaakcentrum en horecabedrijven als bedoeld in categorie 3, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - vermaakcentrum";

  3. een geluidswal, eventueel in combinatie met geluidwerende voorzieningen,

met de daarbij behorende:

  1. terrassen;

  2. wegen en paden;

  3. waterlopen en waterpartijen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.2.1Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde functies gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. indien een bebouwingspercentage is aangegeven mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak niet meer bedragen dan het aangegeven percentage ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)";

  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)”.

4.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m en dat de bouwhoogte van terrasafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1,5 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  2. de zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve en actieve zonne-energie.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het wonen;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid en zelfstandige dienstverlening;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecabedrijven, met uitzondering van de in lid 4.1 toegestane horecabedrijven;

  6. het gebruik van gronden en bouwwerken waardoor een parkeerbehoefte ontstaat waarmee niet wordt voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24 lid 24.1, met uitzondering van het bestaande gebruik waarbij minimaal de bestaande parkeervoorzieningen dienen te worden gehandhaafd, indien niet is voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24, lid 24.1.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenstroken en beplanting;

  2. speelvoorzieningen;

  3. kunstwerken;

  4. waterlopen en waterpartijen;

  5. paden;

  6. in- en uitritten

  7. sloten en bermen;

  8. nutsvoorzieningen,

en tevens voor:

  1. een geluidswal eventueel in combinatie met geluidwerende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal',

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor onderhoud en beheer, die buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven;

  3. de bouwhoogte van een gebouw voor onderhoud en beheer mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  4. de gezamenlijke oppervlakte van een gebouw voor onderhoud en beheer in de bestemming mag niet meer bedragen dan 15 m².

5.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

  2. de bouwhoogte van de geluidswal eventueel in combinatie met geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal', mag niet meer bedragen dan 10 m;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeerssituatie;

  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. pleinen, wegen en paden;

  3. groenstroken, bermen en beplantingen;

  4. water;

  5. kunstwerken;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. nutsvoorzieningen.

  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.2.1. Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde functie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven bouwhoogte;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven goot- en bouwhoogte.

6.2.2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;

  2. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, voor zover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen niet meer bedragen dan 2 m²;

  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  2. de zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve en actieve zonne-energie.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 6.2.1, sub a en toestaan dat buiten het bouwvlak per bouwvlak 1 gebouw ten behoeve van berging of stalling, of andere vormen van beheer wordt gebouwd, mits:

  1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 20 m² zal bedragen;

  2. de hoogte van een gebouw ten hoogste 3,00 m zal bedragen.

  1. het bepaalde in lid 6.2.2, sub c en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) wordt vergroot tot ten hoogste 2 m.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het wonen;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan dienstverlenende bedrijven of dienstverlenende instellingen en kantoren;

  4. het gebruik van gronden en bouwwerken waardoor een parkeerbehoefte ontstaat waarmee niet wordt voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24 lid 24.1, met uitzondering van het bestaande gebruik waarbij minimaal de bestaande parkeervoorzieningen dienen te worden gehandhaafd, indien niet is voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24, lid 24.1.

Artikel 7 Sport

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van sportactiviteiten;

  2. sport- en speelterreinen en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

  3. kunstijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kunstijsbaan';

  4. gebouwen ten behoeve van:

  1. sport- en trainingsfaciliteiten;

  2. detailhandel in sportartikelen;

  3. kleedruimtes en sanitaire voorzieningen;

  4. onderhoud en beheer;

  5. horecabedrijf categorie 3,

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. wegen en paden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. groenstroken;

  5. waterlopen;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.2.1. Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 7.1, genoemde functies gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven.

7.2.3. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  3. de bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 10 m;

  4. de bouwhoogte van tribunes mag niet meer bedragen dan 6 m

  5. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  2. de zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve en actieve zonne-energie.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, zodanig dat de verkoopvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30 m²;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het wonen;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken waardoor een parkeerbehoefte ontstaat waarmee niet wordt voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24 lid 24.1, met uitzondering van het bestaande gebruik waarbij minimaal de bestaande parkeervoorzieningen dienen te worden gehandhaafd, indien niet is voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24, lid 24.1.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;

  2. paden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. sloten, bermen en beplanting;

  6. kunstwerken;

  7. waterlopen en waterpartijen;

  8. geluidwerende voorzieningen,

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

  2. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 10 m;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m;

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de woonsituatie;

  • de verkeerssituatie.

Artikel 9 Verkeer - Parkeerterrein

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Parkeerterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

9.2.1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de woonsituatie;

  • de verkeerssituatie.

Artikel 10 Verkeer - Verblijf

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;

  2. paden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. sloten, bermen en beplanting;

  6. straatmeubilair;

  7. waterlopen en waterpartijen,

en tevens voor:

  1. een reclamezuil, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - reclamezuil",

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.2.1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

10.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;

  2. een reclamezuil mag uitsluitend worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - reclamezuil";

  3. de bouwhoogte van een reclamezuil op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - reclamezuil" mag niet meer bedragen dan 30 meter;

  4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de woonsituatie;

  • de verkeerssituatie.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishouding;

  3. waterlopen en waterpartijen;

  4. groenvoorzieningen,

met de daarbij behorende:

  1. oevers;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.

11.2 Bouwregels

11.2.1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van beschoeiingen mag niet meer dan 0,30 m boven het polderpeil bedragen;

  2. de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient ten minste2,50 m te bedragen

  3. de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient te minste 1,10 m te bedragen;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, met uitzondering van bruggen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  • de sociale veiligheid;

  • de milieusituatie;

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de verkeerssituatie.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen en vaartuigen.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit ;

  2. bijbehorende bouwwerken,

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. water;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";

  3. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste de in de aanduiding "maximum goothoogte (m) , maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;

  4. indien er sprake is van een bestaande kap dient de bestaande kapconstructie en kapvorm gehandhaafd moet worden.

12.2.2. Voor het bouwen van op de grond staande bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan gelden de volgende regels:

  1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan mag uitsluitend in het achtererfgebied of in een bouwvlak worden gebouwd, tenzij

  1. in de bestaande situatie een bijbehorend bouwwerk op minder dan 1,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw is gesitueerd, in welk geval de bestaande situatie geldt;

  2. in de bestaande situatie een bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel van het hoofdgebouw is gesitueerd, in welk geval de (eventuele) ruimte tussen het hoofdgebouw en het betreffende bijbehorende bouwwerk mag worden bebouwd tot maximaal de halve aaneengesloten breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;

  1. het erkers betreffen, in welk geval de volgende regels gelden:

  • erkers mogen worden gebouwd over maximaal 85% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw

  • de diepte van een erker mag ten hoogste 1,50 m bedragen;

  1. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan:

  1. 5 m,

  2. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

  3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  1. voor een bijbehorende bouwwerk op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, geldt dat:

  1. indien de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer dan 3 m is het dak wordt voorzien van een schuin dak, waarbij de dakvoet niet hoger dan 3 m mag zijn, de daknok wordt gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;

  2. het bijbehorend bouwwerk functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw dient te zijn, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied worden gebouwd, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;

  2. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, mag in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag worden gerealiseerd;

  3. een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

  4. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

  1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;

  2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;

  3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².

12.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding, mag niet meer bedragen dan:

  1. 1 m, of

  2. niet hoger dan 2 m, en

  • op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,

  • achter de voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan, en

  • op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  2. de zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve en actieve zonne-energie.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 12.2.2 sub a in die zin dat een bijbehorend bouwwerk buiten het achtererfgebied wordt gebouwd;

  2. het bepaalde in lid 12.2.2 sub b en c in die zin dat de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk wordt vergroot tot ten hoogste 6 m;

  3. het bepaalde in lid 12.2.2 sub g in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag worden vergroot met ten hoogste 30 m², mits de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van:

  • de huisvesting van minder validen;

  • het levensloopgeschikt maken van een bestaande woning.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;

  2. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning, met uitzondering van het gebruik voor mantelzorg;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit zodanig dat:

  1. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast;

  2. de maximale bedrijfsvloeroppervlakte (met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen) meer dan 20 m² bedraagt;

  3. de activiteit niet wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;

  4. er sprake is van detailhandels- en/of horeca-activiteiten;

  5. de activiteit een zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat verkeersoverlast of verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;

  6. onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  7. het woongenot en de privacy van omwonenden onevenredig wordt geschaad;

  8. de activiteiten worden aangemerkt als inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van het Besluit omgevingsrescht (meldingsplichtige- of vergunningsplichtige inrichtingen);

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, horecadoeleinden en/of bedrijfsdoeleinden anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;

  2. het gebruik van een woonhuis voor bed & breakfast of andere vormen van logiesverstrekking, zodanig dat:

  1. aan meer dan 4 volwassenen bedrijfsmatig nachtverblijf wordt aangeboden;

  2. de activiteit niet wordt uitgeoefend door (één van) de hoofdbewoner(s) van het woonhuis;

  3. het woonhuis niet door (één van) de hoofdbewoner(s) wordt bewoond en deze niet aanwezig is tijdens het nachtverblijf;

  4. er sprake is van een verblijf van meer dan 7 nachten;

  5. het maximale vloeroppervlak meer bedraagt dan 40% van het totale vloeroppervlak van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;

  6. een bijgebouw wordt gebruikt als een bed en breakfast;

  7. er onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  8. er onevenredige afbreuk plaatsen van het woongenot en de privacy van omwonenden;

  9. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering functioneert als een zelfstandige woning;

  10. er niet geparkeerd wordt op eigen erf, tenzij in de onmiddellijke nabijheid voldoende parkeergelegenheid aanwezig is

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken waardoor een parkeerbehoefte ontstaat waarmee niet wordt voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24 lid 24.1, met uitzondering van het bestaande gebruik waarbij minimaal de bestaande parkeervoorzieningen dienen te worden gehandhaafd, indien niet is voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24, lid 24.1.

Artikel 13 Wonen - Woongebouw

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Woongebouw’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. water;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van woongebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)”;

  3. het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogste het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden".

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  2. de zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve en actieve zonne-energie.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken waardoor een parkeerbehoefte ontstaat waarmee niet wordt voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24 lid 24.1, met uitzondering van het bestaande gebruik waarbij minimaal de bestaande parkeervoorzieningen dienen te worden gehandhaafd, indien niet is voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24, lid 24.1.

Artikel 14 Leiding - Hoogspanning

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor stroken ten behoeve van:

  1. een ondergrondse hoogspanningsleiding, met een met belemmerde strook ter breedte van 3 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – hoogspanning”,

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels

14.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming.

14.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • het bepaalde in lid 14.2.1. en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. de veiligheid en het doelmatig functioneren van de leiding niet wordt geschaad

  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

14.4 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  6. het permanent opslaan van goederen.

14.4.2Uitzondering

Het bepaalde in lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;

  3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

14.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 14.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de in lid 14.1. sub a en b genoemde leidingen ontstaat of kan ontstaan;

  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 15 Leiding - Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor stroken ten behoeve van:

  1. een waterleiding;

  2. een strook ten behoeve van een rioolpersleiding en het onderhoud en beheer daarvan,

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming.

15.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • het bepaalde in lid 15.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. de veiligheid en het doelmatig functioneren van de betreffende leiding niet wordt geschaad

  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

  3. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

  4. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond.

15.4.2 Het bepaalde in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

15.4.3 De in lid 15.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de in lid 15.1. sub a en b genoemde leidingen ontstaat of kan ontstaan;

  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Archeologie 5

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

17.2 Bouwregels

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemming, bestemd voor: het behoud, herstel en de uitbouw van de in toelichting in paragraaf 4.10 aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.

18.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.2.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en paden;

  2. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het wijzigen van de profielindeling van wegen en paden;

  4. het dempen of wijzigen van watergangen.

18.2.2 Het in lid 18.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

18.2.3 De in lid 18.2.1 genoemde vergunning zal uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van de in lid 18.1 bedoelde waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Bestaande bouwwerken

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:

  1. een grotere goothoogte;

  2. een grotere bouwhoogte;

  3. een grotere oppervlakte;

  4. een grotere dakhelling;

  5. een kleinere dakhelling,

heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:

  1. de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;

  2. de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.

Deze bepaling ziet op gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen, met uitzondering van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties met een laag hinderniveau en, indien daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning of ontheffing is vereist, deze is verleend;

  3. het gebruik van gronden als standplaats voor detailhandel indien niet is voldaan aan de uitgangspunten van de Beleidsregel standplaatsenbeleid Hoorn 2014;

  4. het storten van puin en afvalstoffen;

  5. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;

  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van smart- en growshops;

  8. de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;

21.2 Niet strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt niet gerekend:

  • kleinschalige duurzame energiewinning.

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in het plan gegeven maten, met ten hoogste 10%, voor zover dit voortvloeit uit meetverschillen of gewijzigde bouwregelgeving;

  2. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;

  3. de regels en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, mits:

  1. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 3 m zal bedragen;

  2. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 15 m² zal bedragen;

  1. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat antenne-installaties en daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op gebouwen worden geplaatst, mits:

  1. de bouwhoogte van het betreffende bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten hoogste 5 m gemeten vanaf de voet, mag bedragen;

  2. wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot zendmasten;

  1. de regels en toestaan dat een kleine windturbine wordt gebouwd waarvan de masthoogte niet meer mag bedragen dan 6 m, waarbij indien sprake is van een gebouwgebonden windturbine deze hoogte wordt gemeten vanaf het dak, en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 19,5 m² (een maximale rotordiameter van ongeveer 5 m);

  2. de regels en toestaan dat bestemmings- c.q. bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  3. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeerssituatie en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  4. het gebruik van gronden en bouwwerken waardoor een parkeerbehoefte ontstaat waarmee niet wordt voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24 lid 24.1, met uitzondering van het bestaande gebruik waarbij minimaal de bestaande parkeervoorzieningen dienen te worden gehandhaafd, indien niet is voldaan aan de regels voor het parkeren en laden&lossen zoals opgenomen in artikel 24, lid 24.1;

  1. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:

  1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

  2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels

Gebiedsaanduiding "vrijwaringszone – weg"

  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – weg” mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bebouwing worden gebouwd, met uitzondering van de met Rijksweg A7 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende voorzieningen en ecologische voorzieningen;

  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a voor het bouwen van een bebouwing ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – weg”, mits door de bouw van deze bebouwing de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de betreffende wegbeheerder.

  3. De in sub b bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bebouwing die bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen.

  4. De gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – weg” mogen niet worden gebruikt als stortplaats voor afvalstoffen en als waterbergingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Groen'en 'Sport' op gronden ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsbevoegdheid' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met dien verstande dat:

  1. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  2. wordt voldaan aan relevante milieuwetgeving. Onder relevante milieuwetgeving word in ieder geval verstaan wetgeving betreffende flora en fauna, bodem- en grondwaterkwaliteit en de mate van hinder voor de omliggende functies;

  3. de sociale veiligheid wordt gewaarborgd;

  4. de verkeersveiligheid en brandveiligheid is gewaarborgd.

Artikel 25 Overige Regels

25.1 Parkeren en laden&lossen

  1. Bij de verlening van:

  1. een omgevingsvergunning voor het bouwen; en/of

  2. een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering; en/of

  3. een omgevingsvergunning voor het afwijken;
    dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:

  • een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;

  • een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

  1. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:

  1. een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;

  2. een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

  1. Van voldoende mate van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in het beleid 'Parkeernormennota Hoorn' zoals vastgesteld op 28 juni 2018 dan wel het vastgestelde parkeerbeleid zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.

  1. Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.

  1. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en/of sub b:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien.

  1. De afwijking als bedoeld in sub e kan uitsluitend worden toegepast, indien er door de aanvrager en naar oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid in de omgeving; en

  2. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en

  3. de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot; en

  4. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  1. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

26.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor het gebouw aan de Berkhouterweg 16 te Hoorn geldt dat dit gebouw in strijd met het bestemmingsplan als handelsonderneming in im- en export van auto’s wordt gebruikt. Dit strijdige gebruik mag worden voortgezet door de bestaande eigenaar die het gebouw aan de Berkhouterweg 16 te Hoorn gebruikt voor handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe) en de in- en verkoop van gebruikte auto’s, zoals vermeld in de Basisregistratie personen op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het Bestemmingsplan De Blauwe Berg 2019".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hoorn heeft voor het overgrote deel van haar grondgebied actuele bestemmingsplannen. Voor het gebied aan de Blauwe Berg geldt nog het bestemmingsplan 'De Blauwe Berg' dat is vastgesteld op 6 oktober 2009. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt dit bestemmingsplan geactualiseerd.

[image]

Figuur 1. Overzichtkaart plangebied

1.2 Doel Van Het Plan

Met het nieuwe bestemmingsplan heeft de gemeente voor de komende tien jaar een actueel juridisch instrument in handen voor het ruimtelijk beleid voor het plangebied.

Karakter van het bestemmingsplan

Het nieuwe bestemmingsplan is beherend. Dit houdt in dat de actuele situatie is vastgelegd. In belangrijke mate zijn de planologisch-juridisch regelingen uit de geldende bestemmingsplannen voortgezet.

Voorliggend bestemmingsplan biedt de nieuwe planologisch-juridische basis voor de voortzetting van bestaande functies en bebouwing in het plangebied. Dit betekent dat het plan rechtszekerheid geeft over de planologische mogelijkheden en onmogelijkheden.

Daarnaast wordt het plan geactualiseerd waar nodig aan de hand van het beleid dat momenteel van toepassing is. Dit betekent dat het plan in ieder geval een regeling bevat met betrekking tot het parkeren binnen het plangebied en de bescherming van archeologische waarden.

Plangebied

Het plangebied komt grotendeels overeen met het momenteel geldende bestemmingsplan 'De Blauwe Berg'. Uitzondering hierop vormt het plangebied van het op 20 december 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Missiehuis e.o.'. Dit plan wordt niet meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

1.3 Systematiek

Digitaal uitwisselbaar plan

Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat er sprake is van een digitaal uitwisselbaar plan. Dit betekent dat:

  • aan alle verschillende objecten op de verbeelding IMRO2012-coderingen zijn toegekend;

  • de digitale kaart is vertaald naar de standaardtechniek van uitwisseling GML;

  • de toelichting en regels in digitale vorm aan de verbeelding zijn gekoppeld.

Gebruik van de IMRO2012-coderingen zorgt ervoor dat de bestemmingen in de verbeelding eenduidig worden geclassificeerd en dat, met behulp van een conversieprogramma, de verbeelding met regels ook door de ontvanger kan worden gelezen.

Bij de vormgeving van de verbeelding is aangesloten bij het standaardrenvooi, zoals dat is opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving, en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk drie komen de verschillende beleidskaders aan de orde op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vijf is de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hoofdstuk zes gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is daarbij ingegaan op het aspect handhaving.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Structuur

2.1 Historie Hoorn

De stad Hoorn is omstreeks 1300 ontstaan aan de uitmonding van een afwateringsstroom, de Gouw, op een plek waar door de geografische situatie een natuurlijke haven was gevormd. Op de dan aanwezige zeedijk werden de oudste straten, het Oost en het West, aangelegd. Het Noord ontstond als verbindingsweg met het binnenland. Het knooppunt van deze wegen, de Rode Steen, vormde het hart van deze nederzetting. De plaats heeft stadsrechten sinds 1356. De omwalling van de stad met haar poorten kwam tot stand in de 17de eeuw. Pas in de eerste decennia van de vorige eeuw ontwikkelde de stad zich buiten de bolwerken. Economische activiteiten van de stad richtten zich op het water: visvangst en later vooral ook commerciële scheepvaart en aanverwante bedrijvigheid. Door de jaren heen heeft Hoorn periodes van ernstig verval en grote bloei gekend. De hedendaagse binnenstadstructuur is in de grootste bloeiperiode ontstaan vanaf de 16de eeuw tot en met het midden van de 17de eeuw. Door de toen aanwezige materialen, hun beperkingen en mogelijkheden, is de maat en schaal van de gebouwen ontstaan. Veelal is baksteen gebruikt en is de kap bedekt met pannen.

[image]

Figuur 2. Fragmenten van topografische kaarten van Hoorn e.o.

De stad Hoorn lag stevig verankerd in het West-Friese landschap. Via het Keern en de Koepoortsweg was er verbinding met respectievelijk de Zwaagdijk en de Westerblokker en zo met een uitgestrekt netwerk van dorpslinten. Het Keern kwam uit op het Kleine Noord via de in 1850 gesloopte Noorderpoort. Zoals in zoveel Europese steden is ook hier de spoorlijn, in het midden van de 19de eeuw, net buiten de in onbruik geraakte vestingwerken van de oude stad aangelegd. Ook de Noordersingel is in die tijd gedempt en heet nu Noorderveemarkt. Met name vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw heeft de stad een onstuimige groei doorgemaakt, vooral in noordelijke en oostelijke richting. Verreweg het grootse deel van de stad ligt nu dan ook ‘aan de andere kant’ van het spoor, met als gevolg dat veel functionele relaties tussen de stad en zijn centrum verlopen via een spoorwegovergang. De mooie heldere structuurlijn van het Keern is inmiddels verworden tot een brede, (deels) slingerende weg.

De karakteristieke beslotenheid van de historische binnenstad omgeven door wallen met de spoorlijn is herkenbaar bewaard gebleven. Het oorspronkelijk beperkte aantal verbindingen van de stad met de omgeving is niet wezenlijk veranderd. De directe relatie tussen de stad en het open agrarisch gebied is echter niet meer aanwezig. In de loop der geschiedenis is het patroon van straten, havens (op een enkele demping na) en grachten niet wezenlijk gewijzigd. De stad Hoorn kent een door het Rijk aangewezen beschermd stadsgezicht.

In de jaren zestig en zeventig zijn ten noorden en westen van de binnenstad van Hoorn nieuwe woon- en werkgebieden ontwikkeld. Tussen deze nieuwe uitbreidingsgebieden en de binnenstad is in de loop der jaren een overgangszone ontstaan die zich uitstrekt van de noordoostpunt van de binnenstad en de A7. De Blauwe Berg maakt onderdeel uit van deze overgangszone en is met zijn ligging langs de A7 te typeren als een stadsrandgebied. In dit gebied is ruimte voor verschillende maatschappelijk voorzieningen, kantoren, sport- en recreatiefuncties en woninge. Met die inzet is het vigerende plan opgezet en zijn ontwikkelingen gerealiseerd.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

Kenmerkend voor het gebied is de parkachtige opzet, de aanwezige waterloop (de Wijzend) en de duidelijke randen van het gebied (woonlint aan het Keern, Bobeldijkerweg, rijksweg A7 en de Provincialeweg). De noordzijde van het plangebied (ten noorden van de Kleine Wijzend) heeft van oorsprong een open karakter. Inmiddels is de kunstijsbaan gebouwd en is er een nieuwe ontsluitingsstructuur aangelegd. De zuidzijde van het plangebied heeft een meer gesloten karakter. Dit deel bestaat uit een groenzone/ parkgebied en is een multifunctioneel gebied waarvan de ruimtelijke structuur samenvalt met de aanwezigheid van een aantal voorzieningenclusters.

Samenvattend: het plangebied wordt begrensd en ontsloten door verschillende infrastructuurlijnen, zoals het spoor, de Keern, de Westfriese Parkweg en de A7. Het gebied kent een gemengd karakter doordat het zeer uiteenlopende functies herbergt. Kenmerkende locaties zijn vooral het Van der Valk Hotel, Optisport ijsbaan De Westfries, het Flamingo casino Hoorn, sportcomplex 'De Blauwe Berg' en het Clusius college. Het plangebied wordt daarnaast gekenmerkt door grote hoeveelheden groen en water.

2.3 Voorgenomen Ontwikkeling

De toekomstige inrichting van het gebied is overeenkomstig de huidige situatie. Het bestemmingsplan is hierdoor beherend van aard.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte. In de structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren, zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en -krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. Voor elk van de in de SVIR opgenomen rijksdoelen worden in de nota specifieke nationale belangen benoemd. Het plan voldoet aan deze belangen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Daarin staat dat er pas sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende ruimte bieden om aan de ruimtevraag van het plan te voldoen. Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ is daarbij als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en is hiermee in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit Besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied. Het project is niet strijdig met de nationale belangen.

Aan de westzijde van het plangebied is de A7 gelegen. Op grond van artikel 2.7.2, eerste lid, van het Barro zijn reserveringsgebieden bij hoofdwegen aangewezen. In die reserveringsgebieden zijn op grond van artikel 2.7.4 Barro bepaalde belemmerende activiteiten niet toegestaan. Daarmee wordt voorkomen dat er in afwijking van een geldend bestemmingsplan voorafgaand aan een geplande uitbreiding van een hoofdweg zonder overleg nieuwe omgevingsvergunningplichtige bouwwerken naast de hoofdweg worden gerealiseerd. Als reserveringsgebieden voor de mogelijke uitbreiding van een hoofdweg (of delen daarvan) zijn in artikel 3.1, eerste lid, van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en in bijlage 16 bij het Rarro reserveringsgebieden voor genoemde hoofdwegen aangewezen. Een deel van de A7, langs het plangebied, maakt onderdeel uit van het reserveringsgebied hoofdweg A7.

[image]

Voor het reserveringsgebied is een regeling en een aanduiding in het plan opgenomen:

“vrijwaringszone – weg”

  1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – weg” mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bebouwing worden gebouwd, met uitzondering van de met Rijksweg A7 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende voorzieningen en ecologische voorzieningen;

  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a voor het bouwen van een bebouwing ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – weg”, mits door de bouw van deze bebouwing de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de betreffende wegbeheerder.

  3. De in sub b bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bebouwing die bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen.

  4. De gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – weg” mogen niet worden gebruikt als stortplaats voor afvalstoffen en als waterbergingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

De ruime die wordt gereserveerd betreft 1 rijstrook voor beide rijrichtingen, 34 meter vanaf asfalt kantlijn.

Het project is niet strijdig met de nationale belangen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 is door provinciale staten van Noord-Holland de Structuurvisie Noord-Holland 2040 “Kwaliteit door veelzijdigheid” vastgesteld. Op 28 september 2015 is deze geactualiseerd. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar moet worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.

Uitgangspunt voor 2040 is “Kwaliteit door veelzijdigheid”. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

[image]

Figuur 3. Hoofddoelstelling ruimtelijk beleid (bron: provincie Noord-Holland)

De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen uit de structuurvisie door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2017)

Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie parallel aan de structuurvisie de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied, regels voor uitsluitend het bestaand stedelijk gebied en regels voor uitsluitend het gebied daarbuiten. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing.

Voor de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen sluit de PRV aan bij de eerder besproken ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro. Voor zover op grond van deze regelgeving sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, kan de PRV aanvullende regels stellen. Ook wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling te klein is om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling op grond van de landelijke regelgeving, kunnen aanvullende voorwaarden op grond van de PRV worden gesteld. Deze voorwaarden zijn met name van belang wanneer buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd.

Het gehele plangebied kan tot het bestaand stedelijk gebied worden gerekend. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit bestemmingsplan legt echter alleen de actuele situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het planvoornemen is dan ook niet in strijd met de PRV.

3.2.3 leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Deze vernieuwde Leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.

De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. Het plangebied ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht. Bovendien vraagt de provincie de aanwezige waarden te benutten bij de inrichting van een gebied.

Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is primair gericht op het behouden van de archeologische waarden in de bodem.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Hoorn

Op 10 juli 2012 is de Structuurvisie Hoorn vastgesteld. De structuurvisie is een uitwerking van de Stadsvisie uit 2005. De Structuurvisie onderscheidt acht belangrijke maatschappelijke opgaven:

  1. Bouwen en transformeren voor de vergrijzing.

  2. Vasthouden van jonge gezinnen.

  3. Ontwikkelen van aantrekkelijke stad in een complete regio.

  4. Bestaande woningvoorraad aantrekkelijk houden.

  5. Balans wonen en werken.

  6. Economie verbreden.

  7. Compleet pakket aan voorzieningen bieden.

  8. Branding en profilering van Hoorn verbeteren.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat Hoorn een andere fase in gaat: van groeikern naar volwassen stad. De laatste uitbreidingsplannen worden afgerond en de aandacht verschuift naar de bestaande stad. De toekomstige behoeften moeten daarbij worden opgevangen via de herstructurering en de inbreiding in de bestaande stad.

3.3.2 Groenbeleidsplan Hoorn

In deze beleidsnotitie uit 2004 wordt de Hoornse groenstructuur tegen het licht gehouden en bezien op functionaliteit, kwaliteit en beheer. In het plan wordt de hoofdgroenstructuur aangegeven en staan beleidsuitgangspunten geformuleerd voor het groenbeheer.

3.3.3 Bomenbeleidsplan

In 2009 is het Bodembeleidsplan opgesteld dat voor een deel steunt op het groenbeleidsplan. Het Bomenbeleidsplan draagt de titel “Ruimte voor bomen”, waarmee wordt benadrukt dat bomen in het toekomstige gemeentelijk beleid een meer prominente plaats krijgen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente wil dat Hoorn een groene stad is en blijft. Centraal in het bomenbeleidsplan staat het beschermen van het huidige en toekomstige bomenbestand en het scheppen van voorwaarden voor een optimale ontwikkeling en verzorging van bomen. Via het principe “niet kappen, tenzij…” wordt het gemeentelijke bomenbestand zoveel mogelijk beschermd.

De bomenkaart vormt de onderlegger voor het bomenbeleidsplan. De belangrijke huidige en gewenste boomstructuren zijn hierin vastgelegd op een kaart.

[image]

Figuur 4. Uitsnede Bomenbeleidskaart met inidicatieve ligging plangebied. (Bron: Bomenbeleidsplan, 2009)

In figuur 4 is de structuur ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is grontendeels omgeven door de hoofdstructuur. De randen van het sportcomplex 'De Blauwe Berg' staan aangemerkt als parkgroen. Het gebied tussen het sportcomplex en het Clusius College maakt onderdeel uit van de secundaire structuur. Het noordelijke gedeelte van het plangebied is aangeduid als gebied dat nog in ontwikkeling is, waarmee aangegeven wordt dat ten tijde van het opstellen van het beleidsplan nog geen eenduidige groenstructuur kon worden toegekend. Het voorliggend bestemmingsplan heeft een behoudend karakter maar biedt voldoende mogelijkheden om de bestaande groenstructuren te versterken.

3.3.4 Beleid verblijfsruimte toeristen

De gemeente Hoorn richt zich op het stimuleren van toerisme. Een belangrijk onderdeel daarvan is de beschikbaarheid van voldoende verblijfsruimten voor toeristen om aan deze vraag te voldoen. Attracties, horeca en detailhandel zijn voor een deel afhankelijk van het verblijfstoerisme. Daarbij stimuleert toerisme het voorzieningenniveau en draagt het, zowel direct als indirect, bij aan werkgelegenheid.

De gemeente wil ook consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten in woningen stimuleren. Onderdeel hiervan is het bieden van de mogelijkheid aan bewoners om verblijfsruimten aan toeristen te kunnen bieden. In de notitie worden de voorwaarden bepaald die gesteld worden aan pensions en bed & breakfasts om de belangen van bewoners te waarborgen.

Ten aanzien van pensions kan geen algemeen geldend beleid worden ontwikkeld, omdat de situaties te veel verschillen en dit juist te beperkend zou werken. De beoordeling of een pension wel of niet passend is op een bepaalde locatie, wordt per geval afgewogen en waar nodig worden hier voorwaarden aan verbonden.

In tegenstelling tot een pension, is de impact van een bed & breakfast beperkt. Een bed & breakfast is daarom aanvaardbaar binnen de bestemming ‘Wonen’. De impact van een bed & breakfast is relatief gering en ondergeschikt aan wonen. De woonfunctie blijft dus de hoofdfunctie. Mits die behouden blijft en eventuele overlast voor de omgeving wordt beperkt, kan medewerking worden verleend aan de vestiging van een bed & breakfast. In de beleidsnotitie zijn de geldende voorwaarden bepaald, die als uitgangspunt zijn genomen in het voorliggende bestemmingsplan.

3.3.5 Notitie levensloopgeschikt wonen

Er is een toename vraag naar levensloopgeschikte woningen. Belangrijke oorzaken hiervan zijn de wens en de noodzaak om zelfstandig te blijven wonen in combinatie met de vergrijzing. Aangezien er minder nieuwbouw wordt gerealiseerd dan in het verleden, zal nieuw aanbod van levensloopgeschikte woningen vooral moeten worden gecreëerd binnen bestaande bebouwing. Voor bestemmingsplannen betekent dit dat deze moeten voorzien in het mogelijk maken van zowel de bouw van levensloopgeschikte woningen als de verbouw en aanpassing van bestaande woningen. Naast het fysieke domein is ook het sociale domein van belang, waarbij het gaat om zorgvoorzieningen die het de ouder wordende bewoner mogelijk maken om lang in een woning te blijven woning. De notitie Levensloopgeschikt wonen streeft een integrale benadering tussen het fysieke en het sociale domein na.

De notitie geeft als aanbeveling dat in meer conserverende bestemmingsplannen, zoals het voorliggende, voldoende flexibiliteitsbepalingen opgenomen dienen te worden, waarbij wel rekening gehouden wordt met het bieden van voldoende rechtszekerheid.

In te actualiseren bestemmingsplannen en via afwijkingsprocedures van het bestemmingsplan wordt de binnenplanse afwijkingsregel voor extra bouwoppervlak ten behoeve van de huisvesting voor minder validen, tevens open gesteld voor levensloopgeschikt wonen. (Het gaat hier om het realiseren van 30 m² extra aan- en uitbouwen ten behoeve van het realiseren van een compleet woonprogramma in de eerste bouwlaag). Voor grotere uitbreidingen kan door middel van maatwerk medewerking worden verleend via een reguliere afwijkingsprocedure.

De gemeente streeft er tevens naar dat nieuwbouwwoningen voldoen aan het Woonkeur. Ook moeten projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties uitgedaagd worden om zich meer te richten op de bouw van levensloopbestendige woningen.

Over het algemeen willen mensen die prettig in hun huis wonen, daar tot op hoge leeftijd volhouden. De maatregelen die gericht zijn op levensloopgeschikt wonen kunnen daarom op zich op een groot maatschappelijk draagvlak rekenen. De keerzijde ervan is dat te royale uitbreidingsmogelijkheden van woningen ten koste gaan van het woon- en leefklimaat van de directe omgeving. Dit kan ondervangen worden door te werken met het sluiten van een burenakkoord. Op 18 februari 2014 is de beleidsnotitie Levensloopgeschikt wonen vastgesteld door het college.

Hoofdstuk 4 Omgevingstoets

4.1 Algemeen

Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: geluidhinder, externe veiligheid, hinder van bedrijven, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie, duurzaamheid en kabels en leidingen.

4.2 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de in de wet bepaalde norm.

De regelgeving voor het geluid wordt gefaseerd herzien. Dit is allereerst gedaan voor de rijksinfrastructuur. In hoofdstuk 11 Wet milieubeheer staan regels over de geluidproductieplafonds voor hoofdspoorwegen en rijkswegen.

Dit onderdeel heeft geen betrekking op de bouw van geluidsgevoelige objecten langs wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder voorlopig de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Dit betekent voor het plangebied dat de geluidproductieplafonds voor de Rijksweg A7 en de spoorlijn Amsterdam-Enkhuizen van toepassing zijn. Voor de stoomtramlijn Hoorn-Medemblik gelden deze niet en is de Wgh van toepassing.

Industrielawaai

Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 Wgh insluit. De categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 41 Wgh zijn nader aangewezen in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Voorheen waren de betreffende inrichtingen aangewezen in het Besluit Categorie A-inrichtingen. In dit bestemmingsplan speelt industrielawaai geen rol.

Wegverkeerslawaai

De Rijksweg A7 is infrastructuur op nationaal niveau met geluidproductieplafonds. Deze zijn opgenomen in het geluidregister. De geluidproductie van deze autosnelweg is in de navolgende figuur weergegeven. Een deel van het plangebied valt binnen de geluidcontour van 60 dB.

In de Wgh is voor de overige wegen aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen en dus ook niet in nieuwe geluidsgevoelige objecten. Aanvullend onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Railverkeerslawaai

Het spoortraject Amsterdam-Enkhuizen is infrastructuur op nationaal niveau met geluidproductieplafonds. Deze zijn opgenomen in het geluidregister. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen en dus ook niet in nieuwe geluidsgevoelige objecten. Vanuit het oogpunt van spoorweglawaai is er geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Het bestemmingsplan is behoudend van aard. Er vinden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaats waarbij geluidgevoelige functies zijn betrokken. Het bestemmingsplan mag uit oogpunt van geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Externe Veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. In de hiernavolgende figuur is een fragment van deze risicokaart weergegeven. Het plangebied ligt volgens deze kaart niet binnen een invloedsgebied van een inrichting.

[image]

Figuur 5. Uitsnede risicokaart

Van de risicokaart van de provincie Noord-Holland valt af te leiden dat nabij en op zekere afstand van het plangebied enkele risicobronnen zijn. Als risicobronnen staan op de risicokaart aangemerkt:

  • Snelweg A7* en Provincialeweg N506: over de A7 en de aansluiting van de Provincialeweg N506 op de A7 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De A7 noch de Provincialeweg generen een PR 10-6 risicocontour naast de weg. Het plangebied ligt wel in het invloedsgebied van de Provincialeweg wat betreft het groepsrisico. Dit invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 48 m. Gezien de ligging van het plangebied aan de rand van het invloedsgebied en de lage dichtheid aan personen in dit gedeelte van het plangebied, heeft de vaststelling van dit bestemmingsplan geen gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord wordt in gelegenheid gesteld advies te verstrekken ten aanzien van rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

  • LPG-station Borst Leekerlanden: aan de Kleine Wijzend 2 ligt een benzineservicestation. De risicobronnen hiervan zijn het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie. Hiervoor geldt een 10-6-plaatsgebonden risicocontour van respectievelijk 35, 25 en 15 m. Binnen deze contour worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 m. De contour valt buiten het plangebied en leidt niet tot een toename van het groepsrisico.

Dit bestemmingsplan is een beherend bestemmingsplan. Er zijn geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid voor het onderhavige bestemmingsplan.

* De weg is onderdeel van het Basisnet Weg. Voor de A7 geldt geen risicozone.

4.4 Hinder Van Bedrijven

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf of voorziening en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend bij de vormgeving van een bestemmingsplan, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In deze onderbouwing dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij om een afweging in het kader van de milieuzonering wordt gevraagd. In het voorgaande plan is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de aanwezige bedrijven reeds afgewogen. Hierdoor kan worden aangenomen dat de bestaande situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Omdat er daarnaast geen nieuwe bedrijfsactiviteiten en woningbouwprojecten worden mogelijk gemaakt, kan enerzijds worden uitgesloten dat er geen vergunningen zijn die mogelijk op grond van geldende milieuwetgeving niet kunnen worden verleend en kan anderzijds worden uitgesloten dat bedrijfsactiviteiten worden beperkt door de aanleg van woningen.

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan niet wordt beperkt door bezwaren vanuit het perspectief van milieuhinder van bedrijven.

4.5 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering bij nieuwe ontwikkelingen. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. Hierbij wordt opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek van de betreffende verdachte locatie uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen. Ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie spelen een rol bij de keuze van de saneringsvarianten.

Vanuit de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord zijn gegevens verstrekt over de bodemkwaliteit in het plangebied (bijlage 1 Advies RUD). Uit dit advies blijkt dat er voor het grootste gedeelte van het gebied sprake is van maximaal lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater. Gemiddeld genomen is de bodem in het bestemmingsplangebied geschikt voor de aanwezige functies, wonen met/zonder tuin, infrastrcutuur (wegen en parkereerplaatsen), openbaar groen en recreatie (sportvelden en park) en bedrijvigheid (ijsbaan, hotel, bioscoop, casino). Er kan op basis van de beschikbare informatie niet worden gegarandeerd dat plaatselijk de bodem altijd geschikt is voor de huidige en/of gewenste functie. Bij bouwactivtiten/ontwikkelingen binnen het gebied moet daarom altijd een extra toets op bodemgeschiktheid worden gedaan.

De kwaliteit van de bodem staat de uitvoering van dit beherend bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'.

Het plan is beherend voor wat betreft de aanwezige functies en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, wijzigingen van de luchtkwaliteit zijn dan ook niet te verwachten. Het plan zal waarschijnlijk niet voor (nieuwe) overschrijdingen van de grenswaarden en niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Het plan mag ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Ecologie

Wet- en regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Onderzoek

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het planologisch-juridisch vastleggen van de bestaande situatie in het plangebied. Aanzienlijke veranderingen in de bestaande situatie worden met dit bestemmingsplan niet voorzien. Er vinden door dit bestemmingsplan geen bouw- of sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen plaats die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten.

Gebiedsbescherming

Ongeveer 600 meter ten zuiden van het plangebied ligt het Markermeer & IJmeer, dat is aangemerkt als Natura 2000 gebied en onderdeel uitmaakt van NatuurNetwerk Nederland. Ten aanzien van het behoudende karakter van het voorliggende bestemmingsplan zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.

[image]

Figuur 6. Uitsnede plangebied ten opzichte van NNN

[image]

Figuur 7. Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht. De algemene zorgplicht is voor het overige op alle handelingen van toepassing. De planregels in het nieuwe bestemmingsplan maken geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Waterwet

De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het tweede Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

Watervisie 2021

Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is samengevat in de Watervisie 2021. In de Watervisie 2021 staan de ecologische doelen voor niet-natuurlijk oppervlaktewater. Deze doelen zijn afgestemd met de waterbeheerders. Ook staan in de Watervisie 2021 maatregelen om de kwaliteit van het grondwater in de bodem van Noord-Holland te verbeteren.

Klimaatadaptatie

Klimaatverandering maakt het nog urgenter om voldoende groen in de stad te hebben. Door de klimaatverandering zijn er meer en langere periodes van droogte, pieken in regenbuien en ook tijden van uitzonderlijke kou in de winter. Daarnaast leidt de toenemende betegeling van tuinen er toe dat regenwater niet makkelijk weg kan en draagt de toenemende verstening bij aan het hitte-eilandeffect; het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied. Bij de inrichting van de openbare ruimte, tuinen en ver-/nieuwbouw van gebouwen is het van belang om rekening te houden met klimaatverandering. Dit kan bijvoorbeeld door groene daken en gevels en bij de plant van bomen te kiezen voor soorten die het goed doen onder de extreme omstandigheden; bomen die zowel tegen hitte als tegen vorst kunnen. Daarnaast moet voldoende ruimte worden geboden aan (de afvoer van) regenwater. Het bestemmingsplan staat groen- en watervoorzieningen algemeen toe. Binnen de regels van het bestemmingsplan zijn klimaatadaptieve maatregelen daarom mogelijk.

Onderzoek

Vooropgesteld dient te worden dat dit bestemmingsplan een beherend plan is. Dit bestemmingsplan legt enkel de huidige planologisch-juridisch toegelaten situatie in het plangebied opnieuw vast. De gevolgen van dit bestemmingsplan op de waterhuishouding zullen dan ook gering zijn. Het aanbrengen van veranderingen in het heersende watersysteem wordt met dit bestemmingsplan niet beoogd; uitgangspunt is de bestaande aan- en afvoer van regen- en afvalwater te handhaven. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij concrete ontwikkelingen en het gebruik maken van de mogelijkheden om binnen- en buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan dient wateradvies bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier te worden aangevraagd.

Dit bestemmingsplan wordt aan het Hoogheemraadschap voorgelegd in het kader van het reguliere overleg van de bestemmingsplanprocedure.

Conclusie

De gemeente volgt de wettelijk gestelde eisen die door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan het wateraspect in het plangebied worden gesteld. Er bestaan voor het aspect water geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan.

4.9 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

4.9.1 Archeologie

In 2012 heeft Archeologie Erfgoed VVH een nieuwe Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoorn vervaardigd. Deze is vastgesteld op 12 maart 2013, samen met de Erfgoedverordening 2013 van de gemeente Hoorn (Corsaregistratienummer: 12.49690). Op basis van aanvullend bureauonderzoek, getoetste verwachtingen in het veld en kaartanalyse is een nieuwe kaart vervaardigd met andere vrijstellingsgrenzen dan de oude Beleidskaart Archeologie uit 2007.

[image]

Figuur 8. Uitsnede beleidskaart Archeologie (Bron: gemeente Hoorn)

Het plangebied ligt ten westen van het Keern, een middeleeuwse binnenwaterkerende dijk. Voor het overgrote deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting voor alle perioden. Een uitzondering wordt gevormd door een huisplaats uit de zeventiende eeuw (mogelijk ouder). De huisplaats ligt ten zuiden van de Kleine Wijzend. Deze locatie heeft een hoge archeologische waarde en een deel van het bewoningslint langs het Keern ligt binnen het plangebied.

Het bestemmingsplangebied 'Blauwe Berg' kent op de Beleidskaart Archeologie de volgende dubbelbestemmingen:

  • Waarde-Archeologie 2: dit betreft de historische lintbebouwing langs het Keern en de losse huisplaats ten westen van het Keern. Voor deze terreinen geldt dat bij voorgenomen bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm –Mv rekening gehouden dient te worden met de aanwezige archeologische waarden;

  • Waarde-Archeologie 5: dit betreft het overige deel van het plangebied. Hier moet archeologisch belang betrokken worden bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm –Mv. In deze gebieden heeft nog geen uitgebreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Alleen bij grotere bodem ingrepen is het van belang dat er een Quickscan wordt vervaardigd.

De bescherming van archeologische waarden wordt ook in dit bestemmingsplan geregeld via een dubbelbestemming. Voor het onderhavige plan zijn twee dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 2 en 5’ opgenomen. De dubbelbestemming is toegekend op basis van het bureauonderzoek en de beleidskaart archeologie. Door middel van de (betreffende) dubbelbestemming wordt een beschermende regeling voor deze gebieden getroffen. De dubbelbestemming omvat een toevoeging op de basisbestemmingen in de vorm van bouwregels en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden. Archeologisch veldonderzoek dient plaats te vinden voordat de feitelijke grondwerkzaamheden worden uitgevoerd. Met deze planologische regeling mag worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar is.

Met betrekking tot de archeologie mag dit plan uitvoerbaar worden geacht.

4.10 Cultuurhistorie

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft tot een wijziging van artikel 3.1.6., lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid, waardoor ieder bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 tevens een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening wordt gehouden met cultuurhistorische waarden in het plangebied. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te zijn van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij dient ook de historische (steden)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.

[image]

Figuur 9. Cultuurhistorische beleidskaart (bron: gemeente Hoorn)

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door het Keern, een eeuwenoude toegangsweg richting Hoorn. Deze voormalige binnendijk, die in oorsprong dateert uit de twaalfde eeuw, is niet opgenomen in het plangebied, maar de achter de woningen gelegen landerijen die van oorsprong achter de bebouwing van het Keern lagen vormen een groot deel van het plangebied. De gronden binnen het plangebied waren vooral weilanden waar het vee liep van de boerenbedrijven aan het Keern.

De volgende onderdelen zijn cultuurhistorisch waardevol:

  • De historische waterloop die achter de erven van de bebouwing aan het Keern loopt. Deze ligt op de grens van het plangebied en dient inclusief walkanten beschermd te worden.

  • Daarnaast heeft de Kleine Wijzend cultuurhistorische waarde. Hoewel de oorsprong niet helemaal duidelijk is, is de Kleine Wijzend wel op de kadastrale minuut van 1823 aangegeven.

De op het Keern uitkomende Bobeldijkerweg (een Middeleeuwse binnendijk), ligt aan de grens van het plangebied en heeft door omlegging en recente verbreding veel van zijn oorspronkelijke karakter verloren. Van belang is behoud van de aan de zuidkant binnen het plangebied gelegen water inclusief groen talud en kades als waardevolle historische structuur te behouden.

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.11 Duurzaamheid

De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel staan. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen. Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan), waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen en gezamenlijke aanschaf van duurzame artikelen; denk aan isolatiemateriaal en dergelijke. Door de alsmaar stijgende prijzen van energie zijn de investeringen in duurzame oplossingen steeds sneller terugverdiend.

Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energie aspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonne-energie als zuid-oriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd. Opwekken van duurzame energie is in kleinschalige (niet milieuhinderlijke) vorm toegestaan. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen is mogelijk. Kleinschalige vormen van opwekking van duurzame energie zijn toegestaan. De plaatsing van windturbines is binnen de regels van het bestemmingsplan niet mogelijk. De plaatsing van kleine (gebouwgebonden) windmolens is mogelijk als vaststaat dat deze geen hinder voor de omgeving opleveren.

Met dit planvoornemen worden geen nieuw ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld moet worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Wanneer deze beoordeling aan de orde is, dient deze te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie waarbij door middel van de in bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU opgenomen punten wordt toegelicht wat er precies gaat gebeuren.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling. Nu deze beoordeling niet aan de orde is, hoeft deze ook niet te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.

4.13 Kabels En Leidingen

Het is van belang dat de ligging van kabelverbindingen planologisch wordt veiliggesteld. Ook dient het tracé van een kabelverbinding gevrijwaard te blijven van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de functionaliteit van de kabelverbinding. Planologisch relevante leidingen zijn voorzien van een dubbelbestemming. Zo is voor de 50kV-kabelverbinding een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ opgenomen, zodat de kabel planologisch is beschermd en ontwikkelingen slechts na afweging mogelijk zijn. Tevens is een water- en rioolleiding in het plangebied aanwezig. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen.

De overige kabels en leidingen worden beschermd via de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Inleiding

Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.

Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:

  • een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;

  • bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;

  • regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;

  • voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.

Ook moet op grond van artikel 3.1.6 van het Bro een bestemmingsplan samengaan met een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:

  1. een onderbouwing van de in het bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen;

  2. de resultaten van de (noodzakelijke) voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken;

  3. de resultaten van het overleg en de inspraak op grond van artikel 3.1.1 van het Bro.

Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:

  • Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

  • Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2012).

  • Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).

Dit bestemmingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:

  • alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012- code hebben;

  • de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;

  • de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;

  • de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.

Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningtrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Door de inwerkingtreding van de Wabo en het Bor is een aantal begrippen op grond van de Wro vervallen. Deze begrippen worden ook in de SVBP2012 gebruikt. In september 2010 zijn er door Geonovum, als beheerder van de ROstandaarden, werkafspraken voor de SVBP2012 uitgegeven. Op basis van deze afspraken is er in bestemmingsplannen geen sprake meer van ontheffingen maar van afwijkingen. De in het overgangsrecht opgenomen bouwvergunning is vervangen door een omgevingsvergunning voor het bouwen.

5.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. Het concept wordt voor overleg gezonden aan de in artikel 3.1.1 van het Bro genoemde instanties.

Ontwerpfase

Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen.

Vaststellingsfase

Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Gedurende de periode van 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.3 Afstemming Op Het Besluit Quickwins

Invoering van het Besluit Quickwins (BQw) heeft onder andere tot aanpassing van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geleid. In bijlage II van het Bor is het vergunningsvrij bouwen geregeld (artikel 2 en 3). Daarnaast is in artikel 4 van bijlage II de kruimellijst opgenomen. Met lid 9 van dit artikel kunnen functieveranderingen met een omgevingsvergunning op basis van de reguliere procedure (korte procedure) worden gerealiseerd. Met de invoering van het BQw zijn deze mogelijkheden verruimd.

Hierna is aangegeven hoe met de aanpassing van het Bor wordt omgegaan en hoe het voorliggend bestemmingsplan hierop is afgestemd. Nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 4, bijlage II Bor worden vanaf 1 november 2014 individueel afgewogen. De aanvragen moeten in ieder geval zijn voorzien van:

  • een omschrijving van het planvoornemen en kaart op schaal;

  • een onderbouwing van nut en noodzaak;

  • alle relevante omgevingsaspecten moeten zijn onderzocht. Hoewel het kan gaan om functieveranderingen binnen een bestaand gebouw, moet toch in alle gevallen aandacht worden besteed aan ruimtelijke kwaliteit omdat ook de uitstraling van het erf relevant is.

  • een omschrijving van de maatschappelijke en economische haalbaarheid (indien van toepassing, afhankelijk van bouwplan).

CONCREET IN DIT BESTEMMINGSPLAN

Begripsbepalingen en bijgebouwenregeling

In de begripsbepalingen zijn de relevante begrippen overgenomen die in bijlage II van het Bor worden gebruikt, zoals achtererfgebied en bebouwingsgebied. Een eenduidig begrippenstelsel is belangrijk uit het oogpunt van helderheid richting de burger. Ook voor de toepassing door plantoetsers is een eenduidig begrippenkader van belang.

Omdat in het Bor wordt verwezen naar de rooilijn, zoals deze in het bestemmingsplan is omschreven, is in de regels van dit bestemmingsplan een begripsbepaling opgenomen van voorgevelrooilijn. De bijgebouwenregeling in het bestemmingsplan komt grotendeels overeen met de regeling voor vergunningsvrij bouwen die is opgenomen in artikel 2, bijlage II Bor.

Regeling andere bouwwerken

Het vergunningsvrij bouwen voorziet in een gedifferentieerd aantal andere bouwwerken, bijvoorbeeld:

  • tuinmeubilair: tot 2,5 m;

  • sport- of speeltoestellen: tot 2,5 m;

  • erf- of perceelafscheidingen: 1 of 2 m;

  • vlaggenmasten: tot 6 m.

In de woonbestemming van het bestemmingsplan zijn er specifiek voor perceel- en erfafscheidingen bouwmogelijkheden tot 1 en 2 m.

Afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden ten aanzien van gebruik

Gezien de tegenwoordige tijd waarin veel vastgoed van functie verandert, is er een wens om onder voorwaarden afwijkend gebruik toe te staan (in vrijkomende gebouwen). Denk hierbij bijvoorbeeld aan een vrijkomende school. Nu het Bor voorziet in vrij ruime mogelijkheden op dit punt, wil de gemeente geen binnenplanse afwijkingen of wijzigingsbevoegdheden meer mogelijk maken in het bestemmingsplan. Als er nieuwe invullingen komen die verder reiken dan de nieuwe kruimelgevallenregeling, is dat vaak ingrijpender voor de omgeving. Een dergelijke aanvraag kan dan in de vorm van een buitenplanse afwijking (oftewel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 Wabo) een postzegelbestemmingsplan worden vormgegeven.

Veranderingen inverband met liberalisering beleid ten aanzien van mantelzorgwoningen

Door de nieuwe wet- en regelgeving wordt het mogelijk om, vergunningsvrij, in een bijbehorend bouwwerk een mantelzorgwoning te hebben bij een hoofdgebouw. Dit is een tijdelijke situatie die voortduurt tot de noodzaak van mantelzorg eindigt. In geen geval wil de gemeente dat deze bijbehorende bouwwerken worden benut voor een zelfstandige permanente woning. Voor recreatief gebruik dient te worden voldaan aan de beleidsuitgangspunten voor een bed & breakfast (zie paragraaf 3.3). Dit betekent dat deze mogelijkheid bestaat voor de woningen binnen de woonbestemmingen voor grondgebonden woningen.

5.4 Toelichting Op De Bestemmingen

Dit plan is gericht op het beheer en de ontwikkeling van het plangebied De Blauwe Berg. Hieronder worden de bestemmingen die in het plan zijn opgenomen kort besproken.

Bedrijf - Nutsvoorziening

Onder deze bestemming vallen de gebouwen ten behoeve van het openbare nut. Dit zijn in elk geval de rioolgemalen Hof van Holland en Blauwe Berg. De rioolgemalen zijn bestemd voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ en voorzien van een bouwvlak.

Gemengd

De bestemming 'Gemengd' is ingericht voor gebouwen met een combinatie van een hotel met binnenzwembad, bioscoop, congrescentrum, casino en restaurants. De bioscoop, het casino en het hotel zijn op de verbeelding specifiek aangeduid. Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. De bouwhoogte en het bebouwingspercentage zijn geregeld door middel van aanduidingen op de verbeelding die zijn gekoppeld aan een daarbij behorende planregel.

Groen

Deze bestemming betreft de wat grotere groenvoorzieningen. Dit zijn wijkparken, plantsoenen en speelvoorzieningen. Daarnaast vallen hieronder ook groenstroken en beplanting, waterlopen en waterpartijen, paden, sloten en bermen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Maatschappelijk

Deze bestemming ‘Maatschappelijk’ heeft betrekking op diverse functies in het plangebied die een maatschappelijke functie hebben. Het gaat om het Westfries Archief en het Clusius College. Het bouwvlak geeft aan waar gebouwen mogen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven.

Sport

De sportcomplexen, de ijsbaan, de indoorspeelhal Samcity en de BMX-baan zijn voorzien van de bestemming ‘Sport’. Gebouwen mogen alleen in het bouwvlak worden gebouwd. Het gaat daarbij om gebouwen ten behoeve van sportvoorzieningen zoals, kleedruimten, sanitaire voorzieningen, kantines, onderhoud- en beheerruimten. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan die met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op de Westfriese Parkweg. De functie van deze weg is gericht op doorstroming, terwijl de verblijfsfunctie minder belangrijk is. Dit kan gevolgen hebben voor de inrichting van de verkeersruimte. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Verkeer - Parkeerterrein

Voor het parkeerterrein aan de noordzijde van het plangebied is de bestemming 'Verkeer - Parkeerterrein' opgenomen. De bestemming richt zich specifiek op het parkeerterrein.

Verkeer – Verblijf

Binnen deze bestemming vallen wegen en straten met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook het kleine snippergroen zoals bermen en parkeervoorzieningen vallen onder deze bestemming, evenals bijbehorende bouwwerken.

Water

De in het plangebied aanwezige waterlopen en -partijen, met de daarbij behorende oevers en bouwwerken, vallen onder de bestemming 'Water'. Dit water heeft een structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater. Ook in deze bestemming mogen geen gebouwen en bouwwerken die niet ten dienste staan van de waterhuishouding worden gebouwd.

Wonen

De bestemming “Wonen” heeft betrekking op de eengezinswoningen in het plangebied. Naast de woonfunctie is ook kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit toegestaan. Voor de erfbebouwing is aansluiting gezocht bij de landelijke regelgeving. Binnen de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om incidenteel de bouwmogelijkheden te vergroten.

Wonen - Woongebouw

Deze bestemming heeft betrekking op de gestapelde woningen in het plangebied. De maximale bouwhoogte van de woongebouwen is op de verbeelding aangegeven.

Leiding - Hoogspanning

De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' is opgenomen ter bescherming van de hoogspanningsleiding ter plaatse. Op basis van een vergunningsstelsel wordt ervoor gezorgd dat geen (bouw)werkzaamheden worden toegestaan die onevenredige afbreuk kunnen doen aan de hoogspanningsleiding. Voor de leiding geldt een belemmeringenstrook van 3 meter aan weerszijden van de leiding.

Leiding - Water

De rioolpersleiding en de hoofdwatertransportleidingen worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Ook hier is een vergunningsstelsel hiertoe opgenomen. Voor de rioolpersleiding geldt een belemmeringenstrook van 3 meter aan weerszijden van de leiding. Voor de hoofdwatertransportleidingen geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding.

Waarde – Archeologie (2 en 5)

In het plan zijn twee bestemmingen voor de bescherming van archeologische waarden opgenomen. De dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie (2 en 5)’ voorzien in een vlakdekkende invulling van het archeologiebeleid. Deze bestemmingen zijn een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte die de van de bestemming afhankelijke drempelwaarde overschrijdt, moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden gevraagd. Hierbij moet een rapport over de archeologische waarde van de gronden worden overlegd. Op grond van dat rapport kan het bevoegd gezag voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden.

Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend.

Waarde - Cultuurhistorie

Deze bestemming is gericht op de cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied. Die elementen zijn beschreven in paragraaf 4.10 van deze plantoelichting. Deze bestemming is een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend.

Overig

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels van het plan opgenomen. Hierin staat de anti-dubbeltelregel vermeld. De anti-dubbeltelregel voorziet in het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de bestemmingsregels. De algemene gebruiksregels bevatten algemene bepalingen voor het gebruik. Ook de algemene afwijkingsregels zijn in dit hoofdstuk ondergebracht. De algemene afwijkingsregels hebben betrekking op alle in het plan opgenomen bestemmingen.

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze zijn opgenomen in overeenstemming met de in het Bro voorgeschreven tekst. Specifiek is het persoonsgebonden overgangsrecht wat betrekking heeft op de Berkhouterweg 16 in Hoorn. Het pand wordt door de huidige eigenaar gebruikt voor handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe) en de in- en verkoop van gebruikte auto’s’.

In de Basisregistratie personen is van dit gebruik, dat alleen mag worden voorgezet door de huidige eigenaar, een aantekening gemaakt. Indien het pand wijzigt van eigenaar, dient het gebruik handelsonderneming in im- en export van auto’s te zijn beëindigd. Doordat in de Basisregistratie personen allerlei gegevens zijn gekoppeld, is dit de meest aangewezen plek om het persoonsgebonden overgangsrecht te registreren.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f, Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Tevens is een paragraaf over handhaving van het plan toegevoegd.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van de te voeren planologische procedure wordt het voornemen het bestemmingsplan te herzien, gepubliceerd in het 'Westfries Weekblad'. Aansluitend wordt het ontwerp van het bestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd in het stadhuis van Hoorn. Het plan is dan ook raadpleegbaar op de website van de gemeente Hoorn (www.hoorn.nl) en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens genoemde periode kan iedereen een zienswijze indienen over het bestemmingsplan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het onderhavige plan is een beheerplan, waarmee geen grote kosten zijn gemoeid. Op basis daarvan mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.3 Exploitatieplan

De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Binnen dit bestemmingsplan worden bij recht geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voor de gemeente kosten met zich meebrengen, waarvan het totaalbedrag van de exploitatiebijdragen meer dan € 10.000,00 bedraagt. Op basis van artikel 6.2.1a van het Bro kan daarom worden gesteld dat het kostenverhaal voor het bestemmingsplan anderszins verzekerd is. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.

6.4 Handhaving

Het beleid en de doelstellingen van het bestemmingsplan kunnen alleen worden gerealiseerd wanneer het bestemmingsplan ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt. Dit houdt in ieder geval in dat het plangebied regelmatig wordt gecontroleerd op illegale bouwwerken en gebruiksvormen en er tijdens bouwwerkzaamheden gecontroleerd wordt dat er gebouwd wordt overeenkomstig de verleende vergunning(en). De gemeente zal hiervoor zorg dragen. Deze werkzaamheden passen binnen het handhavingsbeleid van de gemeente en kunnen binnen de bestaande structuren worden uitgevoerd.

De handhaving is gediend met een goed en duidelijk bestemmingsplan. Dit voorkomt immers misverstanden en interpretatiekwesties. Om deze reden is in dit plan gekozen voor gerichte bestemmingen én een duidelijke formulering van de regels. Bovendien bevat de toelichting een heldere beschrijving van het plan en van de regels. De regelingen in het bestemmingsplan zijn mede met het oog op een goede handhaving gemaakt. De regelingen sluiten aan op andere nieuwe bestemmingsplannen in de gemeente. Gemeente, bouwbedrijven en opdrachtgevers hebben in het kader van de handhaving ieder hun eigen verantwoordelijkheid.

Zo heeft de gemeente, naast de toezichthoudende taak, eveneens de taak om alle betrokken partijen van de juiste bestemmingsplaninformatie te voorzien en om een ieder aan te sporen het bestemmingsplan op een juiste manier uit te voeren. Particulieren en bouwbedrijven dienen de gemaakte afspraken en omgevingsvergunningen voor het bouwen na te komen en ook de opdrachtgevers dienen zich aan de spelregels te houden.

Wat betreft het toezicht en de controle op de regelingen en vergunningen in relatie tot waterstaatkundige zaken, zoals de schouw op sloten, geldt dat hier de verantwoordelijkheid primair bij het Hoogheemraadschap Hollandsnoorderkwartier ligt.