KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Stolp
Artikel 4 Water
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime En Strijdigheid
Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
2.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Geluid
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Milieuzonering
4.6 Ecologie
4.7 Archeologie & Cultuurhistorie
4.8 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Vigerend Beleid
5.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Participatie
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Consumentverzorgende Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Cultuurhistorie
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Hogere Waarde Akoestiek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Naast Keern 192
Bijlage 4 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 5 Stikstofonderbouwing
Bijlage 6 Quickscan Ecologie
Bijlage 7 Watertoetsresultaat

Keern naast nr. 192

Bestemmingsplan - gemeente Hoorn

Vastgesteld op 13-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Keern naast nr. 192 met identificatienummer NL.IMRO.0405.BPKeernnaast192-va01 van de gemeente Hoorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning (met inbegrip van aan- en uitbouwen), waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 archeologisch advies:

een quickscan waarin de archeologische waarden en de voorgenomen ingrepen worden getoetst. De afweging tot nader archeologisch onderzoek wordt hierin verwoord door een archeoloog van de gemeente Hoorn;

1.7 archeologisch deskundige:

de gemeentelijk archeoloog of een andere, door het college van burgermeester en wethouders aan te wijzen, deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met kennis of studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde;

1.10 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, gevestigd in een woonhuis of in een aan het hoofdgebouw aangebouwde aan- of uitbouw en wordt uitgeoefend door (één van) de hoofdbewoner(s) van het betreffende woonhuis;

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;

1.12 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 consumentverzorgende bedrijfsactiviteit:

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, niet zijnde een aan-huis-verbonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis op de begane grond dan wel op de verdieping met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij het moet gaan om een in Bijlage 1 Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijfsactiviteit dan wel naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijfsactiviteit;

1.22 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en niet zijnde supermarkten;

1.25 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.26 frontbreedte:

de breedte van de voorgevel van een (hoofd)gebouw;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 generatiewonen:

het samenwonen van één of meer generaties in een bestaande (bedrijfs)woning of bestaand historisch schip, zodat de (zorg)taken in familieverband met elkaar kunnen worden gedeeld, waarbij onder generaties wordt verstaan: (over)grootouders, ouders, kinderen, kleinkinderen, broers en zussen;

1.29 growshop:

een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 huishouden:

de huisvesting van één afzonderlijk huishouden waarbij sprake is van onderlinge duurzame verbondenheid, continuïteit in de samenstelling van het huishouden en het gemeenschappelijk voeren van het huishouden, zulks met inbegrip van familiare verbanden en het generatiewonen, zoals een kangoeroewoning.

1.32 kangeroewoning:

het wonen in één zelfstandige woning ten behoeve van het generatiewonen;

1.33 kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.34 logiesverstrekking:

een bedrijfsactiviteit waarbij de bedrijfsuitoefening uitsluitend is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies;

1.35 maaiveld:

de hoogte van het bouwperceel ter plaatse, dan wel de hoogte van het afgewerkte bouwperceel ter plaatse na het verlenen van een omgevingsvergunning;

1.36 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.37 normaal onderhoud:

activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a, b en c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gericht op het behouden van datgene wat bestaand is, een en ander voor zover detaillering, profilering en vormgeving van het bestaande niet wordt gewijzigd door de activiteit(en);

1.38 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water, en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.39 ondergronds:

beneden peil;

1.40 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.41 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  1. c. voor een aan- of uitbouw bij een hoofdgebouw:

de bovenkant van de afgewerkte vloer van het hoofdgebouw;

  1. d. indien in of op het water wordt gebouwd:

het ter plaatse geldende waterpeil;

1.42 polderpeil:

het polderpeil betreft -1.80 m ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

1.43 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 serre:

een onverwarmde aanbouw aan een woongebouw, die grotendeels uit glas bestaat;

1.45 smartshop:

een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.46 totale frontbreedte:

de totale frontbreedte van de met elkaar verbonden of in de directe nabijheid van elkaar gelegen gebouwen op een bouwperceel;

1.47 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte van een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.48 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.49 voorgevelrooilijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.50 windturbine:

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind;

1.51 wonen:

het huisvesten van één huishouding in een woonhuis of in een woning van een woongebouw, waarbij het woonhuis c.q. de woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.52 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.53 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 lengte, breedte, en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijden van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Stolp

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Stolp' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit of een bed & breakfast;
  2. b. bijbehorende bouwwerken,

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. water;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. de zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve en actieve zonne-energie.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.2 sub a en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk buiten het gebied ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" worden gebouwd, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de stolp en aan de samenhang in de straatwand.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterhuishouding;
  4. d. waterpartijen;
  5. e. groenvoorzieningen

met de daarbij behorende:

  1. f. oevers;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen en vaartuigen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemming, bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing. Voor Risdam en Nieuwe Steen-West zijn deze waarden aangegeven in Bijlage 2Cultuurhistorie.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen, met uitzondering van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties met een laag hinderniveau en, indien daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning of ontheffing is vereist, deze is verleend;
  3. c. het gebruik van gronden als standplaats voor detailhandel indien niet is voldaan aan de uitgangspunten van de Beleidsregel standplaatsenbeleid Hoorn 2014;
  4. d. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  7. g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van smart- en growshops;
  8. h. de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen.

8.2 Niet strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt niet gerekend:

  1. a. kleinschalige duurzame energiewinning.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in het plan gegeven maten met ten hoogste 10%, voor zover dit voortvloeit uit meetverschillen of gewijzigde bouwregelgeving;
  2. b. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;
  3. c. de regels en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 3 m zal bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 15 m2 zal bedragen;
  4. d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat antenne-installaties en daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op gebouwen worden geplaatst, mits:
    1. 1. de bouwhoogte van het betreffende bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten hoogste 5 m gemeten vanaf de voet, mag bedragen;
    2. 2. wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot zendmasten;
  5. e. de regels en toestaan dat bestemmings- c.q. bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  6. f. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeerssituatie en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken waardoor een parkeerbehoefte ontstaat waarmee niet wordt voldaan aan de regels voor het parkeren en laden & lossen zoals opgenomen in Artikel 10, lid 10.1 met uitzondering van het bestaande gebruik waarbij minimaal de bestaande parkeervoorzieningen dienen te worden gehandhaafd, indien niet is voldaan aan de regels voor het parkeren en laden & lossen zoals opgenomen in Artikel 10, lid 10.1;

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeren en laden & lossen

  1. a. Bij de verlening van:
    1. 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen; en/of
    2. 2. een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering; en/of
    3. 3. een omgevingsvergunning voor het afwijken;

dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:

  • een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
  • een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
  1. b. Van voldoende mate van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in sub a is sprake indien is voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in het beleid 'Parkeernormennota Hoorn' zoals vastgesteld op 28 juni 2018 dan wel het vastgestelde parkeerbeleid zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.
  2. c. Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.
  3. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien.
  4. e. De afwijking als bedoeld in sub d kan uitsluitend worden toegepast, indien er door de aanvrager en naar oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid in de omgeving; en
    2. 2. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en
    3. 3. de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot; en
    4. 4. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Keern naast nr. 192' van de gemeente Hoorn.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Keern 192, gelegen aan de randzone van de bebouwde kern van Zwaag is een woning met in de tweede lijn een bijbehorend schuurgebouw aanwezig. Dit schuurgebouw is verarmd en kwalitatief niet meer in de gewenste staat waardoor sloop wenselijk wordt geacht, dit in het kader van het aanzicht van het daar aanwezige bebouwingslint.

Initiatiefnemer, eigenaar van het perceel, is voornemens om het schuurgebouw te slopen om vervolgens ter plaatse een stolpboerderij te bouwen waarbinnen maximaal twee woningen worden gerealiseerd. Tevens zullen ten behoeve van de woning/woningen de mogelijkheid worden geboden om twee vrijstaande bijgebouwen te realiseren naast dat het perceel wordt ingericht middels parkeergelegenheden en tuin.

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Dit aangezien de bij het bestemmingsplan behorende regels het realiseren van woningen niet toelaat. Dit vanwege het ondermeer ontbreken van een bouwvlak met bijbehorende bouwmogelijkheden. In het najaar van 2021 heeft het college van B&W van de gemeente Hoorn een positieve grondhouding ten aanzien van het plan afgegeven en besloten medewerking te willen verlenen aan dit plan. Hierbij dient de strijdigheid met het geldende bestemmingsplan weg te worden genomen door middel van een partiële herziening.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarom in een passend juridisch-planologisch kader voor het realiseren van maximaal twee woningen naast de bestaande woning aan het Keern nr. 192. te Zwaag. In deze toelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan het Keern, gelegen ten westen van de woning op nr. 192 aan de rand van de kern Zwaag. Het plangebied staat kadastraal bekend als Gemeente Hoorn HOO00, sectie I met perceelnummers 6240 en 13756. De ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Zwaag en de directe omgeving wordt weergeven in afbeelding 1.1. De rode ster en het rode kader geven de locatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPKeernnaast192-va01_0001.png"
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: PDOK, bewerkt)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan ''Keern naast nr. 192” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0405.BPKeernnaast192-va01 en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime En Strijdigheid

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen ''Risdam en Nieuwe Steen-West'', ''Paraplubestemmingsplan parkeren & laden en lossen'', ''Veegplan'' en ''Veegplan 2''. Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 4 april 2017, 13 november 2018, 8 december 2020 en 31 mei 2022 door de gemeenteraad van de gemeente Hoorn vastgesteld.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is met name de verbeelding van het bestemmingsplan ''Risdam en Nieuwe Steen-West'' en de regels van het ''Veegplan 2'' en ''Paraplubestemmingsplan parkeren & laden en lossen'' van toepassing.

Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan ''Risdam en Nieuwe Steen-West''. Het plangebied is met een rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPKeernnaast192-va01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan ''Veegplan 2'', in combinatie met de verbeelding ''Risdam en Nieuwe Steen-West'' zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Water' en de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 5' en deels 'Waarde – Cultuurhistorie'. Hierna wordt nader op deze enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen ingegaan.

'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep; een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit of een bed en breakfast en bijbehorende bouwwerken.

Daarnaast zijn de gronden ook bestemd voor tuinen en erven, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwregels

Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat een hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd, per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een hoofdgebouw dient in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd en de goot- en bouwhoogte mag ten hoogste de in de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' bedragen.

'Water'

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen; waterberging; waterhuishouding; waterpartijen en groenvoorzieningen.

Tevens zijn oevers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en duikers ter plaatse toegestaan.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen gebouwd mogen worden.

'Waarde - Archeologie 5'

De voor 'Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Bouwregels

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
  2. b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

'Waarde - Cultuurhistorie'

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemming, bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing. Voor Risdam en Nieuwe Steen-West zijn deze waarden aangegeven in Bijlage 2.

Bouwregels

Voor zover de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' betrekking heeft op gemeentelijke monumenten zoals aangegeven in de toelichting wordt de bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) van (gemeentelijke) monumenten gehandhaafd.

1.4.3 Strijdigheid

Voorliggend initiatief is niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan. Dit vanwege het feit dat ter plaatse van het plangebied geen bouwvlak aanwezig is met bijbehorende bouwmogelijkheden om maximaal twee woningen te realiseren.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Noord-Holland en de gemeente Hoorn beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan het Keern, een bebouwingslint ten westen van de woning op nr. 192. In de omgeving van het plangebied zijn met name woningen en enkele bedrijfsfuncties aanwezig. Hierna wordt de functioneel ruimtelijke structuur van de omgeving kort uitgelicht.

Ten noorden van het plangebied ligt het Keern waarbij ten noordwesten van het plangebied meerdere woningen zijn gesitueerd. Ten noorden is een bedrijfsperceel gelegen dat wordt geëxploiteerd door de provincie Noord-Holland. Ten oosten van het plangebied is de woning op nr. 192 aanwezig met een waterpartij in het verlengde. Ten zuiden en oosten van het plangebied ligt de straat 'Zwanebloem' waaraan rijwoningen zijn gesitueerd.

Het plangebied zelf bestaat uit een schuurgebouw met erfverharding en tuin. Het plangebied is aan de noordzijde verhard middels erfverharding en aan de zuidzijde is het schuurgebouw gesitueerd. Aan de noordzijde en westzijde van het plangebied is een sloot aanwezig. Tevens is het perceel begrensd met groen (bomen, struiken en laaggroeiende grassen). Het plangebied is middels één in- en uitrit op het Keern ontsloten.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is met een rode omlijning indicatief aangegeven. In afbeelding 2.2 en 2.3 zijn twee straatbeelden van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPKeernnaast192-va01_0003.png"
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK, bewerkt)
afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPKeernnaast192-va01_0004.png"
Afbeelding 2.2 Straatbeeld plangebied genomen vanaf het 'Keern' (Bron: Google Streetview, september 2021)
afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPKeernnaast192-va01_0005.png"
Afbeelding 2.3 Straatbeeld plangebied genomen vanaf de 'Zwanebloem' (Bron: Google Streetview, september 2016)

2.2 Gewenste Situatie

2.2.1 Voornemen

Zoals in de inleiding reeds is vermeld is initiatiefnemer voornemens om ten westen van de woning aan het Keern nr. 192 een traditionele stolpboerderij te bouwen waarbinnen maximaal twee wooneenheden kunnen worden gerealiseerd. Hierbij dient het in de tweede lijn aanwezige schuurgebouw te worden gesloopt. Dit aangezien het schuurgebouw verarmd is en geen ruimtelijke toegevoegde waarde biedt binnen het bestaande bebouwingslint.

2.2.2 Situering

Gelet op de traditionele bouwvorm zal de stolpboerderij op circa 2 meter voor de geldende rooilijn van de omliggende woningen worden gerealiseerd. Dit zodat het bouwwerk een prominentere positie krijgt aan het Keern en daarmee een toevoeging is binnen het lint. De stolpboerderij is tenslotte in dit gedaante niet langer een secundair bouwwerk bij de bestaande tuinderswoning op nr. 192. Bijbehorende bouwwerken worden achter de voorgevel geplaatst.

2.2.3 Maatvoering

Gelet op de traditionele bouwvorm als stolpboerderij zal er sprake zijn van een pronkgevel met een maximale breedte van 14 meter en een diepte van maximaal 14 meter. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om een ongelijkzijdige stolp te realiseren zodat een platte nok kan worden afgedekt met een nokvorst. Tevens zal de maximale goothoogte 3,5 meter aan de voorzijde aan het Keern bedragen in het kader van een passend aanzicht, 2,6 meter aan de zijzijde en een maximale bouwhoogte 12 meter.

2.2.4 Ontsluiting

De bestaande ontsluiting aan het Keern wordt gehandhaafd.

De vervallen schuur wordt met dit initiatief verwijderd om plaats te maken voor woningbouw. Om de cultuurhistorische waarde van het lint te versterken is gestimuleerd om te kiezen voor een stolp als bouwvorm. Daarbij is het belangrijk om de voorerven groen in te richten. Om dit te bereiken moet er aandacht worden geschonken aan de positionering van het bouwvlak en de ruimte voor parkeren.

Onderzocht is of wat de consequentie is als de stolp met twee woningen slechts ontsloten kan worden op het Keern en niet aan de Zwanebloem. In die situatie wordt het parkeren volledig opgelost op het voorerf. Vanwege de parkeeroplossing op het voorerf wordt een groot deel van de kwaliteitsverbetering teniet gedaan. Het is juist de bedoeling dat het groen inrichten van de voorerven zoveel mogelijk wordt gestimuleerd en wordt gefaciliteerd. Dit wordt niet bereikt met een ontsluiting en parkeeroplossing die uitsluitend op het voorerf te realiseren is. Hiermee is het vrijwel zeker dat het voorerf niet meer groen kan worden ingericht. De verkeersfunctie met vier parkeerplaatsen zal dan overheersen. Dit maakt de doelstelling uit de visie op de linten op voorhand onmogelijk. Gelet op de cultuurhistorische waarde van het lint is dit onwenselijk.

Het parkeren op het voorerf heeft ook gevolgen voor de positionering van het bouwvlak. Het bouwvlak zal in dat geval naar achteren worden verplaatst waardoor het bebouwingsgebied van het achtererf kleiner wordt. Dit gaat ten koste van de mogelijkheden om vergunningsvrije erfbebouwing te realiseren. Dit is onwenselijk en vergroot de kans op verzoeken om afwijkende erfbebouwing.

Aan de zijkanten van de stolp is het parkeren niet mogelijk. Dit komt omdat de auto’s dan niet naast elkaar kunnen worden geparkeerd, maar achter elkaar geplaatst moeten worden. Bij het achter elkaar parkeren van auto’s geldt bovendien dat de achterste parkeerplaats niet als volwaardig kan worden meegeteld. Hierdoor is een andere parkeernorm van toepassing waardoor het initiatief niet kan voldoen aan parkeernormen en/of het parkeren deels alsnog op de openbare ruimte worden afgewenteld.

Bij het realiseren van een tweede ontsluiting aan de Zwanebloem vervalt ruimte om te parkeren. Dit betreft ruimte voor ongeveer één auto. De parkeerdruk zal hierdoor strikt genomen iets toenemen, hetzij dat dit beperkt is. Daar staat tegenover dat het parkeren voor deze ontwikkeling volledig op eigen erf wordt opgelost.

Gelet op het voorgaande is de tweede ontsluiting aan de Zwanebloem een passende oplossing. Dit verdient de voorkeur boven de ontsluiting van beide woningen aan de Keern. In het bestemmingsplan is een tweede ontsluiting aan de Zwanebloem daarom als uitgangspunt gehanteerd voor zover er twee woningen in de stolp worden gerealiseerd.

2.2.5 Bovenaanzicht

In afbeelding 2.4 is middels een bovenaanzicht een beoogde inrichting van het plangebied weergegeven. Hierbij is de situering ten opzichte van de bestaande bebouwing weergegeven naast de op zowel het Keern als de Zwanebloem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPKeernnaast192-va01_0006.png"
Afbeelding 2.4 Beoogde situering hoofdgebouw (Bron: initiatiefnemer)

2.3 Verkeer En Parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Het bepalen van de parkeerbehoefte is aan de hand van de Parkeernormennota Hoorn 2018 bepaald. Hierbij zijn onderstaande gegevens aangehouden.

  • Functie: twee-onder-één-kap
  • Gemiddeld: 2,0 per woning
  • Functie: koop, vrijstaand
  • Gemiddeld: 2,1 per woning

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn de verkeersgegevens op basis CROW 'Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381 (december 2018) gebruikt. Hierbij is uitgegaan van een worst-case beredenering gelet op het toevoegen van maximaal twee wooneenheden waarbij onderstaande gegevens zijn aangehouden;

  • Verstedelijkingsgraad: sterk stedelijk/gemeente Hoorn (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom
  • Functie: koop, huis, twee-onder-één-kap
  • Gemiddelde 7,8

2.3.2 Parkeren

Parkeerbehoefte
Functie Aantal Gemiddeld aantal per woning Berekening
Woning, twee-onder-één-kap 2 2 2*2= 4
Totaal: 4 (4)

Op basis van bovenstaande tabel dienen afgerond vier parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Hierbij gaat het om twee parkeerplaatsen per woning. Wanneer er sprake zal zijn van één wooneenheid dienen er drie parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Gelet op de ruime omvang van het perceel zullen er voldoende parkeermogelijkheden gerealiseerd kunnen worden om op het eigen perceel in de parkeerbehoefte te voorzien.

Wat betreft parkeren voorziet de voorgenomen ontwikkeling in geen belemmeringen.

2.3.3 Verkeer

Op basis van de uitgangspunten in 2.3.1 in combinatie met CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018) resulteert de voorgenomen ontwikkeling; het toevoegen van twee wooneenheden, in een extra verkeersgeneratie van 2*7,8 =15,6, afgerond 16 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De omliggende wegen, met name het Keern is van voldoende omvang om deze beperkte toename verkeersveilig op te vangen en eenvoudig af te wikkelen. De bestaande ontsluiting op het Keern is reeds verkeersveilig. Tevens zal indien er een tweede woning worden gerealiseerd, een ontsluiting op de Zwanebloem worden gerealiseerd. De Zwanebloem betreft een verkeersveilige weg. Wat betreft verkeersgeneratie voorziet de voorgenomen ontwikkeling in geen belemmering.

2.3.4 Conclusie

Vanuit parkeer- en verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen voorliggend initiatief.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met Rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien per saldo sprake is van een toevoeging van maximaal twee woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Het gaat hierbij om de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020. Hierna wordt nader op deze beleidstukken ingegaan.

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland

3.2.3 Conclusie aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale beleidsambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en verankerd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Woonakkoord 2020-2025 regio Westfriesland en Provincie Noord-Holland

Voor de regio West-Friesland is een Woonakkoord 2020-2025 opgesteld. Deze zijn door alle gemeenteraden in de regio vastgesteld.

Het Woonakkoord draagt samen met het Afwegingskader wonen West-Friesland 2019 bij aan de binnen het Pact van West-Friesland uitgesproken ambitie om tot de top 10 woonregio’s van Nederland te behoren. Samen met het Woonakkoord wordt uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden.

In het Woonakkoord voor West-Friesland werken de Westfriese gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Enkhuizen, Drechterland en Stede Broec samen met de provincie aan een evenwichtig en afgestemd woningbouwprogramma in de regio. Naast deze gemeenten, hebben ook betrokken marktpartijen zoals woningcorporaties, zorgpartijen, bouwers, ontwikkelaars en huurdersvereniging input geleverd voor dit Woonakkoord.

De speerpunten uit het woonbeleid zijn:

  • versnelling: de woningbouwopgave versnellen met een betaalbaar, aantrekkelijk en duurzaam woonaanbod voor iedere doelgroep;
  • bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen;
  • vitale kernen: leefbaar West-Friesland tot in de kern;
  • nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten;
  • scheiden van wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven.

De toenemende populariteit van West-Friesland, de inhaalvraag van de afgelopen jaren en het groeiende positieve saldo in de migratie maken het aannemelijk dat de behoefteprognoses in de nabije toekomst naar boven dienen te worden bijgesteld. De provinciale bevolkingsprognose stelt als indicatieve woningbehoefte 7.150 woningen voor de periode 2019-2030. Bij het zoeken naar nieuwe woningbouwlocaties is binnenstedelijk en rond ov-locaties bouwen het uitgangspunt. Hoewel het plangebied zelf niet direct als stedelijk gebied is te beschouwen is de directe omgeving wel een binnenstedelijk gebied. Op het plangebied zijn dan ook de voorwaarden voor het binnenstedelijk bouwen van toepassing.

3.3.2 Toetsing aan het regionaal beleid

Het initiatief bestaat uit de toevoeging van maximaal twee woningen. Hierbij gaat het om twee woningen in een kenmerkende stolpboerderij, passend in de omgeving. Met toevoeging van deze woningen wordt een bijdrage geleverd aan de woningbouwopgave waarbij gekozen wordt voor een onderscheidend en complementair product. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met het Woonakkoord 2020-2025.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Hoorn

3.4.2 Visie Hoornse Hoogte

3.4.3 Woonvisie Hoorn 2020-2025

3.4.4 Welstandsnota

3.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

In voorliggend geval is het thema geur/Wgh (Wet geurhinder) niet van belang, dit vanwege het feit dat er geen veehouderijen rondom het plangebied bevinden.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt, mits er een hogere waarde wordt afgegeven, geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling. De hogere waarde aanvraag is als Bijlage 2 toegevoegd.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een (asbest)bodemonderzoek te worden verricht conform de geldende richtlijnen.

Landview B.V. heeft in voorliggend geval een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

In de bovengrond zijn lichte verhogingen van kwik, lood en som PAK geconstateerd. In de ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verhogingen van molybdeen en nikkel aangetroffen.

De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek niet bevestigd.

De verhoogde concentraties van molybdeen en nikkel in het grondwater kunnen mogelijk worden verklaard door de aanwezigheid van zwevende fijne stofdeeltjes in het grondwater, zonder dat daadwerkelijk sprake is van verontreiniging. Dit is mogelijk ondanks het volgen van de vereiste procedures, zoals de filtratie van het bemonsterde grondwater. Waarschijnlijk is het bodemchemisch evenwicht bij de plaatsing van de peilbuis dusdanig verstoord, dat de gestelde standaard wachttijd van één week onvoldoende is geweest. De gemeten sterk verhoogde troebelheidswaarde staaft deze veronderstelling.

De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

4.2.3 Conclusie

Gelet op de beoogde ontwikkeling zal na sloop van het schuurgebouw een asbestonderzoek conform NEN 5707 worden uitgevoerd.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging omdat ruimschoots onder de grenzen worden gebleven. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet milieubeheer geen belemmering vormt in het kader van het voorliggend initiatief.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als uitgangspunt gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied wordt omgeven door woningen. Hierdoor kan van het omgevingstype 'rustige woonwijk' worden uitgegaan.

Hierna zijn de betreffende richtafstanden aangegeven.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.6.2 Gebiedsbescherming

4.6.3 Soortenbescherming

4.6.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.7 Archeologie & Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

4.7.2 Cultuurhistorie

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.8 Besluit Milieueffectrapportage

4.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument (Besluit milieueffectrapportage) met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Op 7 juli 2017 is het besluit voor het laatst gewijzigd. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  1. 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  1. 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  2. 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

4.8.2 Beoordeling

4.8.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend Beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Novi (2021), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

De Watervisie 2021 zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen kunnen duurzame integrale afwegingen gemaakt worden. Zo is er op en aan het water rust, maar ook ruimte voor vertier en activiteiten. Waar water en natuur zijn, ontstaat vaak als vanzelf recreatie. En die combinatie biedt weer kansen voor economische ontwikkeling. Met de Watervisie 2021 als zelfbindend document worden kaders gesteld voor wateropgaven in Noord-Holland. Het lange termijn doel is om heel Noord-Holland in 2050 voor zover redelijkerwijs haalbaar waterrobuust te hebben ingericht. Het gaat hierbij om het zoveel mogelijk:

  1. 1. beperken van het slachtofferrisico als gevolg van overstromingen;
  2. 2. voorkomen van grote economische schade;
  3. 3. voorkomen van maatschappelijke ontwrichting door het uitvallen van vitale functies en/of het vrijkomen van milieugevaarlijke stoffen.

5.1.4 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een waterschapsverordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. Dit betekent dat geen nader overleg noodzakelijk wordt geacht. Het watertoetsresultaat is in Bijlage 7 bij deze toelichting bijgevoegd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in de volgende subparagraaf op de waterhuishoudkundige aspecten ingegaan.

Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Algemeen

Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied, een intrek- of waterwingebied.

Grondwater

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Oppervlaktewater

Het aanwezige oppervlaktewater aan de randen van het perceel blijft ongewijzigd

Hemelwater

Bij de gewenste situatie zal is sprake van ruimvoldoende infiltratiemogelijkheden op eigen terrein middels groenvoorziening. Tevens bestaat de mogelijkheid dat het hemelwater kan afstromen naar het slootje aan de oost- en noordzijde. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt nader op de hemelwaterinfiltratie en afwatering ingegaan.

Afvalwater

Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het ter plaatse aanwezige rioolstelsel is dusdanig uitgevoerd dat het afvalwater van het toekomstige aantal vervuilingseenheden kan worden afgevoerd.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs-en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, frontbreedte etc.);
  • Nadere eisen: Welke nadere eisen burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
  • Specifieke gebruiksregels: welke bepalingen onder strijdig gebruik worden begrepen dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: is een vergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen;

6.2.4 Algemene regels

  • Artikel 7 Anti-dubbeltelregel;

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

  • Artikel 8 Algemene gebruiksregels;

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met betrekking tot strijdig en niet strijdig gebruik.

  • Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Artikel 10 Overige regels;

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien parkeren en laden en lossen opgenomen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 11 en Artikel 12 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording Van De Regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Wonen - Stolp (Artikel 3)

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming Wonen - Stolp. Ter plaatse van deze bestemming zijn onder meer woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit, een bed & breakfast en bijbehorende bouwwerken toegestaan. Tevens zijn de daarbij behorende gronden bestemd voor tuinen en erven, water, parkeervoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wat betreft de bouwregels is een bouwvlak opgenomen waarbinnen maximaal twee wooneenheden zijn toegestaan. Tevens wordt de bouwhoogte en goothoogte op 12 meter en 2.6 meter vastgelegd, met uitzondering van de naar de weggekeerde zijde. Hierbij is sprake van een maatvoering van maximaal 3.5 meter. Gelet op bovenstaande maatvoering zal ter plaatse sprake zijn van een dakhelling tussen de 45 en 55 graden. Deze maatvoering is in de regels vastgelegd.

Het realiseren van bijgebouwen is enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding ''bijgebouwen''.

Water (Artikel 4)

Aan de noord- en westzijde van het plangebied geldt de bestemming Water. Ter plaatse van deze bestemming zijn de gronden bestemd voor sloten, waterberging, waterhuishouding, waterpartijen en groenvoorziening.

Wat betreft de bouwregels mogen ter plaatse geen bouwwerken worden gebouwd. Enkel gelden ter plaatse maatvoeringseisen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Waarde - Archeologie 5 (Artikel 5)

Ter plaatse van het gehele plangebied is de bestemming Waarde - Archeologie 5 van toepassing. Deze bestemming is bedoeld voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Wat betreft de bouwregels geldt voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 een onderzoeksplicht.

Waarde - Cultuurhistorie (Artikel 6)

Ter plaatse van de randen van het plangebied is de bestemming Waarde - Cultuurhistorie van toepassing. Deze gronden zijn naast de aldaar aanwezige bestemmingen bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Noord-Holland

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro wordt voorliggend bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Noord-Holland.

8.1.3 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van toepassing is op de in dit plan voorgenomen ontwikkeling.

Het Hoogheemraadschap adviseert hiermee positief.

8.1.4 Veiligheidsregio

Gelet op het in procedure brengen van de voorgenomen ontwikkeling is advies ingewonnen bij de veiligheidsregio. De veiligheidsregio adviseert positief over de voorgenomen ontwikkeling. Het gehele advies is in Bijlage 4 bijgevoegd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Participatie

Initiatiefnemer zal omliggende woonpercelen informeren over de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is de eerste informatiebrief reeds naar omliggende woonpercelen verzonden. Hierbij zijn eveneens schetsen bijgevoegd. Hieruit zijn tot op heden geen bezwaren gekomen. Ten tijde van de ter inzage legging zal deze paragraaf mogelijk worden gewijzigd, afhankelijk van de reacties.

8.4 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt nadat het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen aangevuld.

Bijlage 1 Consumentverzorgende Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Cultuurhistorie

Bijlage 2 Cultuurhistorie

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Hogere Waarde Akoestiek

Bijlage 2 Hogere waarde akoestiek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Naast Keern 192

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek naast Keern 192

Bijlage 4 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 4 Advies veiligheidsregio

Bijlage 5 Stikstofonderbouwing

Bijlage 5 Stikstofonderbouwing

Bijlage 6 Quickscan Ecologie

Bijlage 6 Quickscan ecologie

Bijlage 7 Watertoetsresultaat

Bijlage 7 Watertoetsresultaat