KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - 1
Artikel 4 Groen - 2
Artikel 5 Groen - 3
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Overige Regels
Artikel 15 Algemene Ontheffingsregels
Hoofdstuk 4 Overgang- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ladder Duurzame Verstedelijking
1.3 Doel Van Het Plan
1.4 Systematiek
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Het Plan
Hoofdstuk 3 Omgevingstoets
3.1 Algemeen
3.2 Geluidhinder
3.3 Externe Veiligheid
3.4 Milieuzonering Bedrijven
3.5 Bodem
3.6 Luchtkwaliteit
3.7 Ecologie
3.8 Water
3.9 Erfgoed
3.10 Duurzaamheid
3.11 Milieueffectrapportage
3.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Inleiding
4.2 Regeling Voor Bijbehorende Bouwwerken
4.3 Toelichting Op Bestemmingen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
5.3 Exploitatieplan

Bangert en Oosterpolder, fase 5 Noord

Uitwerkingsplan - gemeente

Vastgesteld op 15-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 uitwerkingsplan:

het uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder, fase 5 Noord met identificatienummer NL.IMRO.0405.UPBOFase5Noord-va01 van de gemeente Hoorn, zijnde een uitwerking van het bestemmingsplan;

1.2 bestemmingsplan:

het bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO, met identificatienummer NL.IMRO.04050000BPBangertOoster-, van de gemeente Hoorn, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2006;

1.3 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.4 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning (met inbegrip van aan- en uitbouwen), waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.8 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.11 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.12 bruto vloeroppervlakte:

de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen;

1.13 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten:

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, niet zijnde een aan-huis-verbonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis op de begane grond dan wel op de verdieping met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij het moet gaan om een in bijlage 1, genoemde bedrijfsactiviteit dan wel naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijfsactiviteit;

1.14 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.15 daknok:

hoogste punt van een schuin dak;

1.16 dakvoet:

laagste punt van een schuin dak;

1.17 eengezinswoning:

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, gebouw dat enkel één woning omvat;

1.18 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een (bestemmings)plan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.19 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.20 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, bestaand ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpplan of krachtens een verleende omgevingsvergunning dat:

  1. noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel; en,

  2. indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is; alsook,

  3. de niet-functioneel ondergeschikte, bijbehorende bouwwerken die direct bij de bouw van de woning zijn meegebouwd en vergund;

1.21 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.22 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.23 meergezinswoning:

een gebouw dat twee of meer (nagenoeg) boven elkaar gelegen woningen omvat;

1.24 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.25 peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

  • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  1. voor een aan- of uitbouw bij een hoofdgebouw:

  • de bovenkant van de afgewerkte vloer van het hoofdgebouw;

  1. indien in of op het water wordt gebouwd:

  • het Normaal Amsterdams Peil;

1.26 polderpeil:

het polderpeil betreft -1.80 m ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;

1.27 verblijfsgebied:

openbare ruimte, ingericht voor langzaam verkeer en verblijf in de open lucht, zoals paden, trottoirs en pleinen, inclusief parkeervoorzieningen;

1.28 verkeersvoorzieningen:

voorzieningen die een ondersteunende functie hebben op en langs een weg of verblijfsgebied, en die tot doel hebben de verkeersveiligheid te verbeteren, de doorstroming te bevorderen en de verkeerssituatie te verduidelijken;

1.29 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.30 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijden van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

  1. afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. buurtgerichte groenvoorzieningen zoals plantsoenen, gazons en beplantingen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. voet- en fietspaden,

en tevens voor:

  1. cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,

bijbehorende voorzieningen, zoals:

  1. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;

  2. kunstobjecten;

  3. kunstwerken, waaronder dammen, duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;

  4. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, beheer en onderhoud,

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 onder genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen worden opgericht tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m²;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3 m bedragen;

  3. de gebouwen dienen minimaal 1 m uit de bestemmingsgrenzen te worden gesitueerd;

  4. de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;

  5. de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;

  6. de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten, vlaggenmasten, verkeersvoorzieningen en kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen.

3.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de woningbehoefte dit noodzakelijk maakt en passend binnen het stedenbouwkundig beeld als bedoeld in het Beeldkwaliteitsplan voor dit plan, ontheffing verlenen van:

  1. het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van meergezinswoningen, met dien verstande dat:

  1. meergezinswoningen uitsluitend mogen worden gebouwd op gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - zoekgebied meergezinswoningen";

  2. maximaal 2 gebouwen ten behoeve van meergezinswoningen zijn toegestaan;

  3. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van gebouwen ten behoeve van meergezinswoningen maximaal 1.645 m2 mag bedragen;

  4. de dakhelling van een gebouw ten behoeve van meergezinswoningen bedraagt minimaal 40 graden en maximaal 60 graden;

  5. de bouwhoogte van een gebouw ten behoeve van meergezinswoningen maximaal 11 m mag bedragen;

  6. voldoende parkeervoorzieningen voor meergezinswoningen zoals bedoeld in bijlage 2 behorende bij deze regels gerealiseerd moeten worden, waarbij het parkeren ondergronds dan wel half-verdiept plaatsvindt;

  7. bijgebouwen een inpandig onderdeel uitmaken van een meergezinswoning;

  1. het bepaalde in lid 3.2 onder c voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de bestemming binnen 1 m van een bestemmingsgrens, tenzij de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen of terreinen hierdoor onaanvaardbaar worden beperkt.

Artikel 4 Groen - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. buurtgerichte groenvoorzieningen zoals plantsoenen, gazons en beplantingen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. voet- en fietspaden,

en tevens voor:

  1. cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,

bijbehorende voorzieningen, zoals:

  1. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;

  2. kunstobjecten;

  3. kunstwerken, waaronder dammen, duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;

  4. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, beheer en onderhoud,

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen worden opgericht tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m²;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,5 m bedragen;

  3. de gebouwen dienen minimaal 1 m uit de bestemmingsgrenzen te worden gesitueerd;

  4. de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;

  5. de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;

  6. de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten, vlaggenmasten, verkeersvoorzieningen en kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen.

Artikel 5 Groen - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. buurtgerichte groenvoorzieningen zoals plantsoenen, gazons en beplantingen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. voet- en fietspaden,

en tevens voor:

  1. cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,

bijbehorende voorzieningen, zoals:

  1. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;

  2. kunstobjecten;

  3. kunstwerken, waaronder dammen, duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;

  4. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, beheer en onderhoud,

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen worden opgericht tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m²;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,5 m bedragen;

  3. de gebouwen dienen minimaal 1 m uit de bestemmingsgrenzen te worden gesitueerd;

  4. de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;

  5. de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;

  6. de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;

  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten, vlaggenmasten, verkeersvoorzieningen en kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen,

en tevens voor:

  1. cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,

bijbehorende voorzieningen, zoals:

  1. oevers en kaden;

  2. kunstwerken, waaronder dammen, (vaar)duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:

  1. uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;

  3. de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen

  4. de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van bruggen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen.

Artikel 7 Wonen

In afwijking van het bepaalde in artikel 7, lid 7.1 tot en met 7.4 is op gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - bestemmingsplan Blokker, Zwaag en Nieuwe Steen-Oost is de bestemming 'Wonen' zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels van overeenkomstige toepassing.

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. eengezins- en meergezinswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;

  2. erven en tuinen;

  3. verkeers- en verblijfsdoeleinden;

  4. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. groenvoorzieningen;

en tevens voor:

  1. cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,

bijbehorende voorzieningen, zoals:

  1. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;

  2. kunstobjecten;

  3. kunstwerken, waaronder dammen, (vaar-)duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;

  4. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, afvalinzameling, beheer en onderhoud;

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken zoals beschreven in lid 7.1 dient te zijn voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:

  1. Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:

  • de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, hoofdgebouwen niet meegerekend, mag maximaal 50% van de oppervlakte van het erf bedragen;

  • een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan uitsluitend worden verleend wanneer door het bevoegd gezag een hogere waarde op basis van de Wet geluidhinder is verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat een hogere waarde op basis van de Wet geluidhinder noodzakelijk is.

  1. Voor het bouwen van eengezinswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

  2. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel gericht op de openbare weg dan wel gericht op de gronden bestemd als 'Groen-1' of 'Groen-2' te worden gebouwd;

  3. per bouwperceel mag maximaal één woonhuis worden gebouwd;

  4. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag bedragen:

  • bij een bouwperceel tot 200 m² maximaal 40% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 50 m² is toegestaan;

  • bij een bouwperceel van 200 m² tot 600 m² maximaal 25% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 80 m² is toegestaan;

  • bij een bouwperceel vanaf 600 m² maximaal 20% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 150 m² is toegestaan;

  1. de goothoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 8 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 11 m bedragen;

  3. ieder hoofdgebouw dient te worden voorzien van een kap met ten minste twee hellingen, waarbij de dakhelling minimaal 20º en maximaal 60º mag bedragen;

  1. Voor het bouwen van van meergezinswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de afstand van een hoofdgebouw tot een bestemmingsgrens moet ten minste 6 m bedragen;

  2. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal 80% van het bouwperceel bedragen;

  3. de hoogte van een hoofdgebouw in een zone van 40 m gerekend vanaf de grens van het uitwerkingsplan ter plaatse van De Plantage, De Boomgaarden, Kolenbergstraat en De Bangert mag maximaal 11 m bedragen;

  4. de hoogte van een hoofdgebouw buiten in onder 3 bedoelde zone van 40 m mag maximaal 16,5 m bedragen.

  1. Voor het bouwen van op de grond staande bijbehorende bouwwerken of uitbreiding daarvan gelden de volgende bepalingen:

  1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan mag uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, tenzij het erkers betreffen, in welk geval de volgende regels gelden:

  • erkers mogen worden gebouwd over maximaal 85% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw

  • de diepte van een erker mag ten hoogste 1,50 m bedragen;

  1. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan:

  • 5 m,

  • 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

  • de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  1. voor een bijbehorende bouwwerk op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, geldt dat:

  • indien de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer dan 3 m is het dak wordt voorzien van een schuin dak, waarbij de dakvoet niet hoger dan 3 m mag zijn, de daknok wordt gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;

  • het bijbehorend bouwwerk functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw dient te zijn, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied worden gebouwd, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;

  2. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, mag in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag worden gerealiseerd;

  3. een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

  4. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

  • in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;

  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;

  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;

  3. de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;

  4. de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;

  5. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten en kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6,5 m mag bedragen.

7.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken met ten hoogste 30 m², mits de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van:

  • de huisvesting van minder validen;

  • het levensloopgeschikt maken van een bestaande woning.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;

  2. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning, met uitzondering van het gebruik voor mantelzorg;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit zodanig dat:

  1. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast;

  2. de maximale bedrijfsvloeroppervlakte (met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen) meer dan 20 m² bedraagt;

  3. de activiteit niet wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;

  4. er sprake is van detailhandels- en/of horeca-activiteiten;

  5. de activiteit een zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat verkeersoverlast of verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;

  6. onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  7. het woongenot en de privacy van omwonenden onevenredig wordt geschaad;

  8. de activiteiten worden aangemerkt als inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (meldingsplichtige- of vergunningsplichtige inrichtingen);

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, horecadoeleinden en/of bedrijfsdoeleinden anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;

  2. het gebruik van een woonhuis voor bed & breakfast of andere vormen van logiesverstrekking zodanig dat:

  1. aan meer dan 4 volwassenen bedrijfsmatig nachtverblijf wordt aangeboden;

  2. de activiteit niet wordt uitgeoefend door (één van) de hoofdbewoner(s) van het woonhuis;

  3. het woonhuis niet door (één van) de hoofdbewoner(s) wordt bewoond en deze niet aanwezig is tijdens het nachtverblijf;

  4. er sprake is van een verblijf van meer dan 7 nachten;

  5. het maximale vloeroppervlak meer bedraagt dan 40% van het totale vloeroppervlak van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;

  6. een bijgebouw wordt gebruikt als een bed en breakfast;

  7. er onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  8. er onevenredige afbreuk plaatsen van het woongenot en de privacy van omwonenden;

  9. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering functioneert als een zelfstandige woning;

  10. er niet geparkeerd wordt op eigen erf, tenzij in de onmiddellijke nabijheid voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

8.2 Bouwregels

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

10.2 Bouwregels

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Archeologie 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.

11.2 Bouwregels

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen

bestemming, bestemd voor:

  • het behoud, herstel en de uitbouw van de in dit uitwerkingsplan aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.

12.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het aanleggen, verbreden verlagen, verhogen, verleggen of verharden van oevers, wegen en paden;

  2. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het wijzigen van de profielindeling van oevers, wegen en paden;

  4. het dempen of wijzigen van watergangen.

  1. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan.

  1. De in sub a genoemde vergunning zal uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van de in artikel 1 onder 1.14 bedoelde waarden.

  1. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de Commissie voor monumenten en welstand.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op gronden in een zone van 0 m tot en met 1,5 m gerekend vanaf de grens van een bouwperceel ten behoeve van het wonen en een waterloop de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het wijzigen en/of dempen van waterlopen;

  2. beschoeiingen aan te brengen met een bovenzijde hoger dan 0,30 m boven het polderpeil;

  3. het opwerpen van grond;

  4. het verhogen van het maaiveld van de gronden gelegen in de zone van 0 m tot en met 1,5 m hoger dan 0,40 m boven het polderpeil.

  1. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

  • het normale beheer en onderhoud betreffen.

  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld als bedoeld in het Beeldkwaliteitsplan voor dit plan als onderdeel opgenomen in de gemeentelijke Welstandnota.

  1. Indien het Beeldkwaliteitsplan als bedoeld in lid 14.1 onder c binnen de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

Artikel 15 Algemene Ontheffingsregels

15.1 Dakhellingen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de bepalingen van dit plan voor een andere kapvorm en/of dakhelling dan is voorgeschreven, waarbij geldt dat:

  1. de privacy van en/of lichtinval op aangrenzende percelen niet onevenredig mag worden geschaad;

  2. de voorgeschreven maxima inzake de hoogte niet mogen worden overschreden.

Hoofdstuk 4 Overgang- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  1. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  1. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende (bestemmings)plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder, fase 5 Noord van de gemeente gemeente Hoorn”

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn in de vergadering van 15 december 2017

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noordoosten van het stedelijk gebied van Hoorn wordt het plan Bangert en Oosterpolder gerealiseerd. Dit plan omvat een nieuw woongebied van 185 ha waar 3.400 woningen zullen worden gerealiseerd. Op 31 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Hoorn het bestemmingsplan "Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO" vastgesteld. Op 28 mei 2008 werd dit deel van het bestemmingsplan onherroepelijk door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit bestemmingsplan bevat een tweetal uit te werken bestemmingen zoals bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, namelijk:

  • Gemengd Lint (uit te werken);

  • Woondoeleinden (uit te werken).

De ontwikkeling van de woongebieden in Bangert en Oosterpolder vindt gefaseerd plaats. Fase 5 Noord betreft het gebied dat begrensd wordt door de Bangert aan de noordzijde en de gemeentegrens met Drechterland aan de oostzijde. De Kieftsloot en de kavels aan de Boomgaarden en Noorderhout, liggen aan de zuidzijde. Aan de westzijde ligt de achterzijde van de bestaande woningen aan de Kolenbergstraat. Tenslotte doorkruist De Strip het plangebied.

Voordat de woonbestemming kan worden gerealiseerd, moet de bestemming eerst worden uitgewerkt. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in deze uitwerking.

[image]

Figuur 1. Weergave plangebied fase 5 Noord

1.2 Ladder Duurzame Verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is als instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is de ladder aangepast. Het beleid luidt als volgt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen.

Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw van meer dan 12 woningen en kan daarmee beschouwd worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De locatie ligt gedeeltelijk braak en wordt voor het overige agrarisch gebruikt. Het vigerende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van de woonfunctie. Dit uitwerkingsplan werkt dit nader uit. Vanwege de locatie in de stedelijke omgeving van Hoorn wordt de locatie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

Regionale behoefte

Het onderhavige project voorziet in de ontwikkeling van een woonproject. Daarom moet worden ingegaan op de regionale woningbehoefte. De regionale woningbehoefte in de gemeente, en de uitwerking daarvan over de verschillende projecten, is uitgewerkt in de gemeentelijke woonvisie (Woonvisie 2013-2020). De Woonvisie 2013-2020 (deel A) is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld

en in 2015 geactualiseerd. De woonvisie is tot stand gekomen aan de hand van de provinciale Woonvisie. Daarin heeft de provincie samen met de regio het Regionale Actie Programma (RAP) vastgesteld. De woonvisie is daarmee afgestemd op de regionale behoefte.

Wat betreft de wijk Bangert en Oosterpolder geeft de woonvisie aan dat veel inwoners in Hoorn zijn komen wonen vanwege de rustige, suburbane woonwijken met grondgebonden woningen nabij een aantrekkelijk historisch stadscentrum. Dit blijft voor de komende jaren in Hoorn en de regio ook de overwegende woonvoorkeur en het vormt een van de unique selling points van Hoorn en de regio West-Friesland. Deze woonvraag in nieuwbouw wordt vooral gerealiseerd in Bangert en Oosterpolder (waaronder het voorliggende plangebied), uitgaande van grondgebonden woningen. Daarnaast biedt deze nieuwbouwwijk in beperkte mate ruimte voor gestapelde woningen. Deze ontwikkeling vindt ook elders in Hoorn plaats. Omdat deze ontwikkelingen verschillen in doelgroep, woonmilieu en dergelijke, is geen of slechts beperkt sprake van concurrentie tussen de plannen.

In de woonvisie wordt aangegeven dat de ontwikkelingen op de woningmarkt in de afgelopen jaren sterk beïnvloed zijn door de financiële en economische crisis van 2008 en de daaruit voortgekomen crisis op de woningmarkt. Dit leidde er toe dat de belangstelling in de markt voor de nieuwbouw daalde. Vooral de dure categorie werd zwaar getroffen. Er zijn zo’n 100 woningen te weinig gebouwd, waardoor het woningtekort is opgelopen. Inmiddels is het tij gekeerd en trekt de markt ook in de dure categorie aan.

Conclusie

Het plan voorziet in woningbouw waarin op andere locaties in de stad qua doelgroep, woonmilieu, leefstijl en prijsklasse onvoldoende wordt voorzien. De woningbouw is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie die is afgestemd op regionale woningbouwafspraken. Het plangebied ligt binnen het stedelijk weefsel van Hoorn. Het gebied heeft een stedelijke bestemming in het vigerende bestemmingsplan. De locatie wordt daarom aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

1.3 Doel Van Het Plan

Met het nieuwe uitwerkingsplan wordt het planologisch juridische kader geboden voor de realisatie van het plandeel ‘fase 5 Noord’.

Karakter van het bestemmingsplan

Het nieuwe bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Dit houdt in dat er nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In het volgende hoofdstuk wordt nader op de planontwikkelingen ingegaan.

1.4 Systematiek

Digitaal uitwisselbaar plan

Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat er sprake is van een digitaal uitwisselbaar plan, wat betekent dat:

  • aan alle verschillende objecten op de verbeelding IMRO2012-coderingen zijn toegekend;

  • de digitale kaart is vertaald naar de standaardtechniek van uitwisseling GML;

  • de toelichting en regels in digitale vorm aan de verbeelding zijn gekoppeld.

Gebruik van de IMRO2012-coderingen zorgt ervoor dat de bestemmingen in de verbeelding eenduidig worden geclassificeerd en dat, met behulp van een conversieprogramma, de verbeelding met regels ook door de ontvanger kan worden gelezen.

Bij de vormgeving van de verbeelding is aangesloten bij het standaardrenvooi, zoals dat is opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee de ruimtelijke structuur en het plan beschreven. In hoofdstuk drie wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vier is de juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk vijf gaat in op zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van de uitbreidingswijk Bangert en Oosterpolder. Het gebied grenst aan het dorpslint van de Bangert in het zuiden.

[image]

Figuur 2. Zicht vanaf De Strip richting westzijde plangebied (Bron: Google Streetview)

2.2 Het Plan

Ter voorbereiding op het plan is een inloopavond georganiseerd waarbij belanghebbenden hun wensen over de inrichting van het gebied konden aangeven. Een van de belangrijke punten die naar voren kwam, betrof de wens om tussen de bestaande bebouwing en erven en de nieuwbouw een watergang te houden (of te maken). Ook werd genoemd dat er geen hoge bebouwing achter de bestaande bebouwing zou moeten komen. Met die input is verder gewerkt richting een stedenbouwkundig ontwerp.

Het stedenbouwkundig ontwerp is opgebouwd uit een ruimtelijk raamwerk van groene gebieden, watergangen, verbindingen en zichtlijnen. Belangrijkste drager van het raamwerk is de integratie van de cultuurhistorische en landschappelijke meest waardevolle waarden; het kloosterterrein inclusief watergangen en de Kieftsloot. Tevens vormen de windsingel, zichtlijn(en) op molen de Krijgsman en op rijksmonument de Barmhartige Samaritaan aanleiding voor de opzet van de hoofdstructuur voor fase 5.

Fase 5 Noord wordt gebouwd ten zuiden van het lint Bangert. Aan de westzijde grenst een woonwijk. Streven is om de overgang van de nieuwbouw van heel fase 5 zo natuurlijk mogelijk naar omliggend gebied te laten verlopen. Om dit mogelijk te maken wordt rondom geheel fase 5 Noord een watergang met een minimale breedte van 6 meter aangelegd.

Tevens wordt aan de oostzijde een groenbuffer aangelegd om een natuurlijke overgang richting de gemeente Drechterland te bieden. Naast de ontsluitingswegen vanuit fase 5 op De Strip wordt de wijk op een aantal plaatsen met langzaamverkeersverbindingen verbonden met de omgeving. Deze verbindingen vormen tevens aanleiding voor de opzet van de hoofdstructuur van fase 5.

[image]

Figuur 3. Indicatieve hoofdstructuur (hierop is indicatief ook Bangert & Oosterpolder Fase 5 zuid aangegeven. Deze wordt bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan Fase 5 Zuid verder uitgewerkt)

Binnen dit raamwerk is ruimte voor de ontwikkeling van woningen. Hierbij moet worden uitgegaan van de woningdichtheden zoals vermeld in het bestemmingsplan 'Bangert en Oosterpolder, herziening ex. art 30 WRO' (Hoge Hemen: 24 won/ha en Afrondingen: 28 won/ha).

Bebouwing is te allen tijde naar deze hoofdstructuur gericht. Hiermee moeten ‘achterkant’ situaties aan de wegen worden voorkomen. Woningen worden gebouwd volgens een categoriale verdeling van 30% (goedkoop) / 30% (middelduur) en 40% (duur). Op twee plaatsen in de bestemming ‘groen’ zijn appartementengebouwen toegestaan. Het betreft de gronden van het voormalige kloosterterrein.

De nuancering van het stedenbouwkundig ontwerp en de wijze van inrichten en bebouwen is uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan gaat zelfstandig voor vaststelling en maakt hiermee onderdeel uit van de Welstandsnota. Voorliggend uitwerkingsplan houdt rekening met bovengenoemde uitgangspunten.

Het parkeren

Binnen het plangebied worden parkeerplaatsen gerealiseerd. Vertrekpunt bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen zijn de normeringen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Bij de realisatie van de woningen moet worden voldaan aan parkeernormen. Deze staan aangegeven in bijlage 2 van de planregels en zijn gespecificeerd per woningtype. Het benodigde aantal parkeerplaatsen zal aan deze normen moeten voldoen (aantal woningen per type x de norm = het aantal parkeerplaatsen).

Hoofdstuk 3 Omgevingstoets

3.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO is uitgebreid rekening gehouden met de relevante omgevingsaspecten. Geconcludeerd kan worden dat de aanleg van de nieuwe wijk aanvaardbaar is uit het oogpunt van milieuhinder en bescherming van bijzondere waarden. Deze conclusie voor de gehele wijk geldt uiteraard ook voor het plangebied. Niettemin wordt ook bij deze uitwerking rekening gehouden met de omgevingsaspecten.

3.2 Geluidhinder

In het kader van de vaststelling van het ‘moederbestemmingsplan’ is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Ten aanzien van de in dit uitwerkingsplan begrepen gronden zijn de conclusies met betrekking tot het verkeerslawaai vanwege De Strip, de erftoegangswegen, de Dorpsstraat en de Bangert van toepassing.

De voorgenomen realisatie van woningen ligt binnen een planlocatie die betrekking heeft op gronden binnen de geluidszone van de weg De Strip en nabij ontsluitingswegen binnen de planlocatie. In het moederplan was hiervoor al een hogere waarde vastgesteld van 53 dB(A) voor het bouwen van woningen op 20 meter van de as van de dichtstbijgelegen weghelft en op 60 meter van de andere weghelft.

Omdat de wetgeving inmiddels is aangepast, is het nodig om aanvullend onderzoek te doen. Dit akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het onderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat, indien de woningbouw wordt geprojecteerd binnen de 48 dB geluidscontour van De Strip, een hogere waarde procedure dient te worden gevolgd. Gelet op de gemeten 58 dB geluidscontourlijn (ligt op 10 tot 11 meter uit de kantverharding van de westelijke rijbaan van De Strip) mag gesteld worden dat de ontwikkeling van woningen mogelijk is mits de hogere waarde wordt vastgesteld.

In voorliggend plan is geen sprake van een exacte bepaling van het bouwvlak omdat er nog enige flexibiliteit voor de exacte verkaveling. Daarmee zijn nu nog geen goede waarneempunten voor een hogere waarde berekening te bepalen. Daarom wordt een voorwaardelijke bepaling opgenomen waarmee de vaststelling van de hogere waarde wordt gekoppeld aan de omgevingsvergunning. Dit geldt voor alle woningen binnen de 48 dB geluidscontour.

Op grond van bovenstaande is voorliggend uitwerkingsplan uitvoerbaar.

3.3 Externe Veiligheid

Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord geadviseerd. Navolgend figuur geeft een uitsnede van de professionele risicokaart weer.

[image]

Figuur 4. Risicokaart (Bron IPO, via RUD)

Risicovolle activiteiten binnen het plangebied

Binnen het plangebied vinden geen risicovolle activiteiten plaats.

Risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied.

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid een inrichting waar risicovolle handelingen met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Het betreft het Total LPG-tankstation aan de Westerblokker 29.

Een LPG-tankstation dient voor het aspect externe veiligheid te voldoen aan het gestelde in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In de onderliggende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn artikelen opgenomen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Naast het Bevi en het Revi is sinds 14 juni 2016 de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Circulaire) van toepassing.

In onderstaande tabel zijn de van toepassing zijnde plaatsgebonden risicocontouren PR = 10-6 weergegeven.

Tabel: Risicoafstanden voor LPG-tankstations

Doorzet

(m3/jaar)

Afstand (m)

vanaf vulpunt

Afstand (m)

vanaf ondergronds/ ingeterpt reservoir

Afstand (m)

vanaf afleverzuil

<500

25

25

15

Deze afstanden gelden als grenswaarde ten opzichte van kwetsbare objecten en als richtwaarde ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten.

Daarnaast blijft de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico onverkort van toepassing binnen het invloedsgebied van 150 meter vanaf het vulpunt en het reservoir.

In de circulaire wordt voorgeschreven dat naast de genoemde veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico ook effectafstanden een rol spelen in een nieuw ruimtelijk besluit.

Rekening dient te worden gehouden met een effectafstand voor een fakkelbrand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand ten gevolge van een Bleve van 160 meter (vanaf het vulpunt) tot zeer kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstanden in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Hiermee worden de gevolgen van het effect gereduceerd.

Hiermee wordt ook een nieuwe term geïntroduceerd: zeer kwetsbaar object. Dit zijn gebouwen waar minder zelfredzame mensen zoals zieken, ouderen, gehandicapten of (kleine) kinderen verblijven.

Het plangebied ligt buiten elke plaatsgebonden risicocontour, invloedsgebied en effectafstand.

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen.

Transport van gevaarlijke stoffen over vaarwegen

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over vaarwegen.

Transport van gevaarlijke over het spoor

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over spoorwegen.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Clusteren van risicovolle activiteiten

Het plan is niet in strijd met het externe veiligheidsbeleid van de provincie Noord-Holland ten aanzien van het clusteren van risicovolle activiteiten.

Beleidsvisie Externe Veiligheid

De gemeente Hoorn heeft een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. De ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

Advies Veiligheidsregio Noord-Holland Noord

Aangezien het plangebied buiten een invloedsgebied is gelegen hoeft de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord niet verzocht te worden om advies. Dit staat wel los van de rol die de Veiligheidsregio als vooroverleg partner heeft (advies rampenbestrijding/brandweerzorg).

Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering. Het plangebied ligt buiten elke plaatsgebonden risicocontour, invloedsgebied en effectafastand van een risicovolle activitieit (inrichting, buisleidingen en vervoer).

3.4 Milieuzonering Bedrijven

In en in de nabijheid van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. Mede op basis van adviezen van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord zijn de volgende gegevens over bedrijvigheid met de daarbij behorende richtafstanden relevant:

Tabel 1. Weergave aanwezige bedrijvigheid plangebied

Adres

Omschrijving

categorie VNG brochure

grootste richtafstand

Bangert 2a

(glas)tuinbouwbedrijf

25 meter (spuitzone)

Bangert 6

metaalhandel

De woning Bangert 8 is maatgevend voor dit

bedrijf.

Westerblokker 16

Landbouw loonbedrijf

3.1

50 meter

Westerblokker 21a

autospuiterij

3.1

50 meter

Westerblokker 45

timmerwerkplaats

3.1

50 meter

Westerbloker 15a

openhaardhouthandel

3.1

50 meter

Westerblokker 23a

meubelhandel

1

10 meter

Noorderdracht 20A

Tuincentrum

2

30 meter

Westerblokker 14a

transportbedrijf/loonbedrijf

3.1 of 3.2

100 meter

Westerblokker 32B

groothandel

2

30 meter

Berijventerrein Gildenweg

geluidszone ten zuiden plangebied

Het planvoornemen houdt rekening met de te hanteren richtafstanden en is daarmee wat betreft milieuzonering uitvoerbaar.

3.5 Bodem

In het kader van de voorliggende uitwerkingsplan zijn diverse bodemonderzoeken opgesteld. Dat betreft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Grondslag (d.d. 21-12-2016) en een nader onderzoek door Antea Group (juni 2017) en diverse deelonderzoeken. Deze rapporten zijn door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord beoordeeld en voorzien van advies (zie bijlage 2).

Vanuit dit advies wordt duidelijk dat er voor 5 deellocaties in het plangebied een saneringsplan nodig is. Verder is nog aandacht nodig voor de boomgaard achter Bangert 46. Gemeente en samenwerkingspartijen voeren deze acties uit.

Op grond daarvan is het voorliggende plan uitvoerbaar.

3.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In dit Besluit is aangegeven dat een project als “niet in betekenende mate” kan worden gekwalificeerd als het gaat om projecten met minder dan 500 woningen, in geval van één ontsluitingsweg, of minder dan 1000 woningen, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling of minder dan 33.333 m2 kantoren.

De woonbestemming biedt de mogelijkheid tot de bouw van circa 570 woningen. Dit aantal is ruim minder dan 1000 woningen. Het plan is daarom 'niet in betekende mate' van invloed op de luchtkwaliteit en mag ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

3.7 Ecologie

De aanwezigheid van wettelijk beschermde flora en fauna en mogelijke gevolgen op beschermde natuurgebieden zijn onderzocht. Rapportage heeft plaatsgevonden in de notitie ecologie. Deze notitie is als bijlage 3A bijgevoegd. Uit deze notitie blijkt dat de beoogde werkzaamheden mogelijk een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van vliegroutes van meervleermuis veroorzaken. Aanvullend onderzoek naar deze vliegroutes van meervleermuis is nodig (zie hieronder).

De beoogde inrichting veroorzaakt geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van de overige aangewezen natuurwaarden van het Natura 2000-gebied 'Markermeer-IJmeer'. Aanvullend onderzoek is nodig naar de soorten rugstreeppad, bunzing, wezel, hermelijn en vleermuizen.

Daarnaast heeft de gemeente Hoorn aanvullende voorwaarden verbonden aan het uitvoeren van werkzaamheden in het gebied. Een aantal aanwezige watergangen in het plangebied is waardevol qua (beschermde) natuurwaarden. Bij de inrichtingsplannen dient hiermee rekening te worden gehouden. Tenslotte mag met de werkzaamheden geen verstoring plaatsvinden van broedende vogels en hun in gebruik zijn nesten.

Nader onderzoek

Nader onderzoek is uitgevoerd naar vleermuizen, rugstreeppad en kleine marterachtigen. Zie hiervoor bijlage 3B. De conclusies uit dit rapport: indien (kap)werkzaamheden worden uitgevoerd aan de bomengroep waar de balts-/paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis zich bevindt, is een ontheffing van de Wnb noodzakelijk. Binnen het plangebied zijn geen rugstreeppadden en kleine marterachtigen waargenomen. Daarom zal met de herinrichting van het gebied geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaan ten aanzien van deze soorten. Tijdens de uitvoering van de herinrichting moet de zorgplicht in acht genomen worden ten aanzien van algemeen voorkomende amfibieënsoorten en zoogdiersoorten (zoals egel).

Conclusie

Op grond van de onderzoeksresultaten en rekening houdend met een eventuele ontheffing voor gewone dwergvleermuis zoals aangeduid in het onderzoeksrapport, is het voorliggend uitwerkingsplan uitvoerbaar.

3.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het aspect waterhuishouding is in het kader van het ‘moederbestemmingsplan’ uitgebreid onderzocht en afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De wijzigingen die met het planvoornemen mogelijk worden gemaakt, hebben geen consequenties voor het watersysteem. Het voorliggende uitwerkingsplan voldoet aan de vastgestelde uitgangspunten.

Het Hoogheemraadschap heeft bij email van 20 november 2017 gereageerd op het voorliggende plan. De reactie is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen. Onderstaand volgt een korte samenvatting.

In het voorliggende uitwerkingsgebied wordt op basis van het matenplan/inrichtingsschets bij benadering 19000 m2aan oppervlaktewater gerealiseerd. Behalve de bestemming 'water', kan ook oppervlaktewater worden gerealiseerd binnen de overige bestemmingen. Bij de uitvoering van het voorliggende plan wordt rekening gehouden met het principe van ruimtelijke adaptatie. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.

Bovendien is het naar huidige inzichten mogelijk om een gescheiden stelsel aan te leggen. Dit houdt in dat het schone hemelwater direct afgekoppeld kan worden naar de bestaande en nieuw te graven waterlopen binnen het plangebied. Met betrekking tot de kwaliteit van het afstromend hemelwater raadt het HHNK aan om terughoudend om te gaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink. Indien uit architectonische overwegingen gekozen wordt voor bijvoorbeeld een zinken dak, raadt het HHNK aan gecoat zink toe te passen of rekening te houden met een zuiverende voorziening.

3.9 Erfgoed

3.9.1 Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen in de Banne van Westerblokker en werd in de 12e eeuw in cultuur gebracht. De historische weg Bangert vormt de scheiding tussen de veenontginningsblokken van Zwaag en Blokker. In de loop der tijd werden de kreekruggen, door inklinking van veen, en de kleiige delen zichtbaar. Dit zijn nu de hogere delen van het landschap. Opvallend is dat de kerk van Westerblokker en Zwaag op de zandige kreekrug is gelegen. Het veenontginningslandschap is nog zichtbaar in dit deel van de Bangert-Oosterpolder.

[image]

Figuur 5. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Hoorn

Klooster Bethlehem

Klooster Bethlehem was een vrouwenklooster dat van 1475 tot 1572 heeft bestaan. De historie en archeologie van dit klooster is dusdanig van aard en omvang dat Bethlehem niet alleen van gemeentelijk en regionaal belang is, maar ook van nationaal belang op het vlak van de kloostergeschiedenis.

Het grote belang van Bethlehem heeft meerdere redenen. Allereerst heeft Bethlehem een zeer bijzondere geschiedenis: het is een van de weinige vrouwenkloosters die tot de Orde van het Heilig Kruis (kruisbroeders) behoorde. Het is bovendien een late exponent van de kloosterbeweging in Nederland en vertelt daardoor het verhaal over het kloosterleven ten tijde van de Reformatie (opkomst protestantisme). Na afbraak van het klooster in 1572 werd het terrein herverdeeld in een aantal percelen, die vervolgens werden verhuurd. In 1698 werden de percelen aan particulieren verkocht. Deze situatie is te zien op de oudste kadastrale kaart uit 1823. De onbebouwde percelen waren waarschijnlijk in gebruik als boomgaard. Aannemelijk is dat de boomgaard van Bethlehem nog lang na opheffing van het klooster heeft bestaan.

Historische waterwegen

Binnen het plangebied zijn nog duidelijk de sporen zichtbaar van de geschiedenis en de oorspronkelijke functie van het gebied. De sloten, die de oorspronkelijke grenzen van de oude perceelindelingen markeerden, laten nog steeds de eenheid van het gebied zien en de herleidbaarheid naar het verleden. Zij vertegenwoordigen dan ook cultuurhistorische waarden. Behoud van het patroon van de sloten op deze locatie is dan ook van belang en moet als vorm herkenbaar blijven in het landschap.

Aan de zuidzijde van het gebied ligt een deel van de Kieftsloot. De Kieftsloot was jarenlang een belangrijke waterverbinding voor het transport van goederen (de oogst van het land) in en rondom de Bangert. Onder meer de bewoners van Klooster Bethlehem gebruikten deze sloot intensief. De sloot is haaks op de verkavelingsrichting aangelegd en is breder dan de noord-zuid georiënteerde sloten die op de Kieftsloot aansluiten. Een groot deel van de originele watergang is nog aanwezig en vertegenwoordigt belangrijke cultuurhistorische waarden in het gebied.

Dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie'

In de planregels wordt bij de bestemmingen aandacht gevestigd op de cultuurhistorische waarden. Dit is vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie'. Op onderstaande afbeelding is de ligging van de dubbelbestemming weergegeven (zie fuguur 6).

[image]

Figuur 6. Uitsnede verbeelding dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie'

3.9.2 Archeologie

De beleidskaart archeologie is in 2016 aangepast (zie figuur 7). Hierop staat het klooster Bethlehem aangegeven (paarse en grijze vlak). Een groot deel van klooster Bethlehem is reeds archeologisch onderzocht door twee opgravingen in 2005/2006 en 2008 (grijze vlak). Naar aanleiding van de opgravingen is historisch onderzoek naar het klooster verricht.

In april 2016 is voor het perceel Bangert 40 een archeologische quickscan vervaardigd. Voor dit perceel geldt dat bij alle grondroerende werkzaamheden het archeologisch aspect dient te worden meegewogen. Het perceel Bangert 40 is inmiddels nader onderzocht (zie bijlage 4b) en vrijgegeven. Daardoor is de dubbelbestemming waarde archeologie 1 komen te vervallen. Binnen het kloosterterrein is nog een deel niet archeologisch onderzocht. Hier blijft de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 van kracht.

[image]

Figuur 7. Uitsnede Archeologische beleidskaart (Bron: gemeente Hoorn)

Voor de rest van het plangebied is in 2005 In verband met voorgenomen bouwwerkzaamheden in Bangert en Oosterpolder een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het inventariserend archeologisch is destijds geadviseerd om grootschalige graafwerkzaamheden onder archeologische begeleiding uit te laten voeren. Tijdens de archeologische begeleiding kan wellicht een goed beeld worden verkregen van de aard en omvang van de laat-middeleeuwse akkerlaag en landbouwstructuren. Tevens kan door middel van het uitvoeren van een archeologische begeleiding worden bepaald of er bewoningssporen uit oudere perioden (Neolithicum en Bronstijd) aanwezig zijn.

Op de beleidskaart archeologie zijn verschillende vrijstellingsgrenzen te vinden. Voor het overige deel van het bestemmingsplangebied geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd (vrijstellingsgrens 1.000 m²). Hiervoor is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. In de zuidoosthoek van onderhavig plangebied is nog een deel waarvoor een vrijstelling van 1 ha geldt, hier is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. De nog niet opgegraven delen van klooster Bethlehem hebben een zeer hoge archeologische waarde (vrijstellingsgrens 0 m²), hiervoor geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. In het meest noordelijke puntje in het midden van het plangebied is een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 2' opgenomen.

3.9.3 Conclusie

De historische watergangen zijn onderdeel van de ruimtelijke hoofdopzet en worden gerespecteerd bij de bestemmingsomschrijving. Diverse delen van het gebied zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Wat betreft het aspect erfgoed is het planvoornemen daarmee voldoende geborgd. Ten aanzien van archeologie worden voor zover nodig, dubbelbestemmingen opgenomen waarmee borging voor nader onderzoek voldoende is geregeld.

3.10 Duurzaamheid

De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen. Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan) en waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen.

Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen. Het plan voorziet in de bouw van circa 570 woningen. Deze worden gebouwd volgens de laatste Energieprestatiecoëfficiënt (EPC)normen. Deze normen worden naar verloop van tijd steeds strenger, waardoor nieuwe gebouwen steeds energiezuiniger worden.

De gemeente Hoorn is voornemens om de locatie fase 5 Noord Bangert & Oosterpolder aan te wijzen als aardgasvrijgebied, waarbij gedacht wordt aan electriciteit als alternatieve energie-infrastructuur. Het streven is om woningen aan te leggen die voldoen aan BENG (bijna energie neutrale gebouwen) normen, wat inhoudt een EPC tussen de 0,15 en 0,20. Dit komt neer op een EPC eis die 50% beter is dan het Bouwbesluit voorschrijft.

Het streven is ook om duurzaamheid in de openbare ruimte terug te laten komen in ontwerp en materiaalgebruik, waarbij ook gedacht moet worden aan maatregelen tegen de verwachte klimaatveranderingen.

Dit sluit aan bij de duurzame ambities van de gemeente Hoorn.

3.11 Milieueffectrapportage

Met het oog op de ontwikkeling van het woongebied Bangert en Oosterpolder is in 1996 een Milieueffectrapportage opgesteld. Deze rapportage is naderhand meerdere keren aangevuld en/of geactualiseerd. Het bestemmingsplan is op deze Milieueffectrapportage afgestemd.

Voor de onderhavige uitwerking behoeft geen nieuwe Milieueffectrapportage te worden opgesteld, of een bestaande rapportage te worden herzien.

3.12 Kabels En Leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch-juridische bescherming verdienen.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

4.1 Inleiding

Wettelijk Kader

Ten aanzien van het wettelijk kader is artikel 9.1.5 van het Overgangsrecht Wet ruimtelijke ordening aan de orde. Daarin is bepaald dat een wijziging- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelijk wordt gesteld met een wijziging- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening.

Bestemmingsplanprocedure

Het uitwerkingsplan doorloopt, conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp van het uitwerkingsplan ter visie wordt gelegd. Na publicatie, wordt het ontwerp gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die periode kunnen door belanghebbenden zienswijzen worden ingediend bij het college.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal het college van burgemeester en wethouders - binnen 8 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het uitwerkingsplan. Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die het college bij de vaststelling van het uitwerkingsplan heeft aangebracht.

Opzet van het uitwerkingsplan

Dit uitwerkingsplan bevat het juridisch-planologisch instrumentarium voor de uitwerking van de regeling uit het moederplan ten behoeve van een nieuw woongebied bij fase 5 Noord. Opgemerkt wordt dat het uitwerkingsplan niet in de plaats treedt van het ‘moederbestemmingsplan’, maar een aanvulling daarop vormt. Zo blijft (bijvoorbeeld) de Algemene beschrijving in hoofdlijnen (artikel 3 van het bestemmingsplan) van toepassing naast dit uitwerkingsplan.

4.2 Regeling Voor Bijbehorende Bouwwerken

Het voorliggende uitwerkingsplan is een uitwerking van:

  1. Het bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO, door de gemeenteraad vastgesteld op 31 januari 2006;

Het gemeentelijke beleid voor het bouwen op het achtererfgebied sluit aan op het omgevingsvergunningvrij bouwen, zoals geregeld in artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor). Het Bor is op 1 oktober 2010 inwerking getreden. Kenmerkend voor artikel 2 bijlage II Bor is de toepasbaarheid van de regeling, onafhankelijk van het geldende ruimtelijke plan. De gemeente kiest er dan ook voor om de regeling van artikel 2 bijlage II Bor over te nemen in het voorliggende uitwerkingsplan. Hoewel het ‘moederplan’ uitging van andere bouwregels, worden er geen uitwerkingsregels overtreden. Dit omdat de geldende wetgeving van de Rijksoverheid ook van toepassing is op oudere bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen. Zelfs indien dit niet expliciet is geregeld.

4.3 Toelichting Op Bestemmingen

Dit plan is er op gericht om een planologisch kader te geven voor het gewijzigde planonderdeel fase 5 Noord van Bangert en Oosterpolder. Hieronder worden de bestemmingen die in het plan zijn opgenomen kort besproken.

Groen - 1

De bestemming Groen - 1 is toegekend aan een deelgebied waar groen dominant is. Binnen dit groen zijn twee zones aangewezen waar beperkte en specifieke mogelijkheden zijn opgenomen voor wonen in het groen. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekgebied meergezinswoningen', kan namelijk een ontheffing worden verleend voor het bouwen van meergezinswoningen. Verder zijn regels opgenomen om eventuele voorzieningen ten behoeve van openbaar nut of beheer en onderhoud mogelijk te maken.

Groen - 2

De bestemming Groen - 2 is toegekend aan een deelgebied waar groen dominant is. Omdat het hier openbaar groen is, zijn er regels opgenomen om eventuele voorzieningen ten behoeve van openbaar nut of beheer en onderhoud mogelijk te maken. Met name de groenstroken aan de buitenzijde van het plangebied zijn bestemd voor 'Groen - 2'.

Groen - 3

De bestemming Groen - 3 is toegekend aan een deelgebied waar groen dominant is. Omdat het hier openbaar groen is, zijn er regels opgenomen om eventuele voorzieningen ten behoeve van openbaar nut of beheer en onderhoud mogelijk te maken.

Water

De bestemming Water is toegekend aan de waterelementen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Het gaat om de bestaande waterpartijen in het plangebied.

Wonen

De bestemming Wonen geldt voor het grootste deel van het te ontwikkelen woongebied. De bestemmingsomschrijving en de bouwregels zijn geënt op de doeleindenomschrijving en de uitwerkingsregels van de bestemming Woondoeleinden (uit te werken) in het ‘moederbestemmingsplan’. Behalve wonen zijn binnen de bestemming ook waterpartijen, groenvoorzieningen en verkeersfuncties mogelijk.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn zowel eengezins- als meergezinswoningen mogelijk.

Waarde - Archeologie 1

De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1' zijn bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden van de gronden. Voor bouwwerken of werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 0 m2 moet en dieper dan 0,3 m, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin is aangegeven of en welke archeologische waarden mogelijk in het plangebied aanwezig zijn. Binnen het plangebied zijn de kerk- en het kloosterterrein bestemd voor Waarde - Archeologie 1.

Waarde - Archeologie 2

De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' zijn bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden van de gronden. Voor bouwwerken of werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 moet en dieper dan 0,3 m, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin is aangegeven of en welke archeologische waarden mogelijk in het plangebied aanwezig zijn.

Waarde - Archeologie 4

De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4' zijn bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden van de gronden. Voor bouwwerken of werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 moet en dieper dan 0,4 m, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin is aangegeven of en welke archeologische waarden mogelijk in het plangebied aanwezig zijn.

Waarde - Archeologie 5

De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 5' zijn bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden van de gronden. Voor bouwwerken of werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 moet en dieper dan 0,4 m, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin is aangegeven of en welke archeologische waarden mogelijk in het plangebied aanwezig zijn.

Waarde - Cultuurhistorie

Voor deze gronden (betreft o.a. de historische watergang Kieftsloot) is, naast de andere aangewezen bestemming, de inzet gericht op het behoud, herstel en de uitbouw van de in dit uitwerkingsplan aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 9, lid 2 Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van de te voeren planologische procedure wordt het voornemen van het college van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan gedeeltelijk opnieuw uit te werken gepubliceerd in het weekblad “West Friesland op Zondag”. Aansluitend wordt het ontwerp van het uitwerkingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd in het stadhuis van Hoorn. Het plan is dan ook raadpleegbaar op de website van de gemeente Hoorn (www.hoorn.nl) en op www.ruimtelijkeplannen.nl Tijdens genoemde periode kunnen belanghebbenden een zienswijze indienen tegen de wijziging.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Met de in hoofdstuk twee beschreven ontwikkelingen zijn kosten gemoeid. Deze worden gedekt uit de gronduitgifte. Op basis daarvan mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

5.3 Exploitatieplan

De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan zijn anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.