KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Detailhandel
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Tuin - 1
Artikel 8 Tuin - 2
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Garageboxen
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 12 Water
Artikel 13 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Artikel 15 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 18 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.2 Aanleiding En Doelstelling
1.3 Vigerende Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Conclusie
2.3 Rijksbeleid
2.4 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Analyse En Uitgangspunten
3.1 Ruimtelijke Analyse
3.2 Uitgangspunten
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Kabels En Leidingen
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bodemkwaliteit
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Waterhuishouding
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Handhaving
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Bureauonderzoek Flora En Fauna
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Beoordeling Inspraakreacties Voorontwerpbestemmingsplan
Bijlage 4 Kwantitatieve Risicoanalyse (Qra)

Huizermaat Zuidwest 2010

Bestemmingsplan - gemeente Huizen

Onherroepelijk op 07-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Huizermaat Zuidwest 2010 van de gemeente Huizen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01 met de bijbehorende regels.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf-aan-huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van een kleinschalig en/of ambachtelijk bedrijf-aan-huis, geheel of overwegend door handwerk, met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen, waarbij de aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar is.

1.11 beroep-aan-huis

het uitoefenen van een beroep-aan-huis of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen terrein, met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw zoals een garage, berging of hobbyruimte.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelders, souterrains, kappen en dakopbouwen.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.24 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.25 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals:
    1. 1. auto's, motoren, boten en caravans;
    2. 2. kampeer-, recreatie- en tuininrichtingsartikelen;
    3. 3. meubelen en woninginrichting;
    4. 4. grove bouwmaterialen en bouwmarkten;
  3. c. tuincentra;
  4. d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering.

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.29 erker

een uitbouw van ondergeschikte betekenis aan de begane grond waarvan de wanden, met uitzondering van de borstwering, door vensters worden gevormd.

1.30 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.34 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.35 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste één wand.

1.37 parkeerplaats

een al dan niet gebouwde voorziening ten behoeve van het parkeren van een auto, met een breedte en lengte zoals voorgeschreven in het ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom, CROW 2004, artikel 12.2.15 tot en met 12.2.22.

1.38 peil

  1. a. bij op te richten hoofdgebouwen en daarbij behorende aan- of uitbouwen: het straatpeil ter plaatse van de perceelgrens (ter plaatse van de hoofdtoegang) vermeerderd met 3 cm per meter afstand van het gebouw en de perceelgrens met een maximum van 30 cm;
  2. b. bij op te richten bijgebouwen: de gemiddelde maaiveldhoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  3. c. bij te veranderen, uit te breiden en/of gedeeltelijk te vernieuwen gebouwen: een denkbeeldig vlak op 5 cm onder het niveau van de afgewerkte beganegrondvloer ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
  4. d. bij een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct grenst aan de openbare weg: de hoogte van de weg ter plaatse van de perceelgrens;
  5. e. bij een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat niet direct grenst aan de openbare weg: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.39 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.40 praktijkruimte

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor het uitoefenen van een beroep aan huis.

1.41 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 sekswinkel

de voor het pubkliek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht.

1.43 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.44 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, reclamezuilen of -vitrines, gasregelkastjes, schakelkastjes, brandkranen, straatverlichtingpalen, bloembakken, zitbanken, parkeermeters, stadsplattegronden, verkeerszuilen, brievenbussen, richtingaanwijzers, bushalte-aanduidingen, verkeerslichten, verkeerslichtinstallaties, verkeerstekens, bewegwijzeringen, brandmelders, rijwielstandaards of -klemmen, papierbakken, spelstimulerende objecten, speeltoestellen, reddingsmateriaal en glasbakken.

1.45 voorgevel

de gevel van een gebouw die aan de straatzijde is gelegen.

1.46 voorgevelrooilijn

de voorgevelrooilijn is de lijn die, evenwijdig aan de weg, de voorgevel raakt.

1.47 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidsmuren; bij het ontbreken van gevelvlakken gelden de uiterste grenzen van het dakvlak, horizontaal gemeten.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

  1. a. bij de meting van bouwhoogte en goothoogte worden ondergeschikte bouwdelen, waarvan de grootste horizontale doorsnede minder dan of gelijk aan 1 m x 1 m is, niet meegerekend;
  2. b. de hierna te noemen ondergeschikte bouwdelen mogen de bebouwingsgrenzen overschrijden:
    1. 1. met 0,2 m voor airco's, afvoerpijpen, gevellijsten, reclameattributen, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwdelen;
    2. 2. met 0,75 m voor goot- en kroonlijsten, dakoverstekken en niet in het gevelvlak liggende schoorstenen;
    3. 3. met 1,5 m voor balkons, luifels en dergelijke;
    4. 4. met 1 m voor erkers, mits deze niet breder zijn dan 4 m, niet hoger zijn dan de eerste bouwlaag, de afstand van de erker tot het openbaar gebied minimaal 3,5 m bedraagt en bij erkers aan de zijkant van de woning de afstand tussen de erker en de zijerfgrens minimaal 2 m bedraagt;
  3. c. de bouwhoogte van een gebouw mag met maximaal 3 m worden overschreden ten behoeve van slanke bouwdelen, zoals schoorstenen en ten behoeve van antennes en antennemasten met ten hoogste 5 m;
  4. d. de bouwhoogte van een gebouw mag tot maximaal 5 m worden overschreden ten behoeve van elementen zoals lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties en lichtkappen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. openbare nutsvoorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende groenvoorzieningen en verhardingen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  3. c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Detailhandel

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. horeca uit ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten (zie bijlage 1);
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en verhardingen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen is niet toegestaan;
  3. c. seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven zijn niet toegestaan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. openbare en/of gemeenschappelijke groenvoorzieningen;
  2. b. halteplaatsen voor het openbaar vervoer;
  3. c. (on)verharde fiets- en voetpaden;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. singels en waterpartijen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. bij deze bestemming behorende verhardingen en nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 15 m² worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt ten hoogste 9 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in een strook van 6 m vanaf de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onderwijsdoeleinden;
  2. b. sociaal-medische doeleinden;
  3. c. sociaal-culturele doeleinden;
  4. d. levensbeschouwelijke doeleinden;
  5. e. kinderopvang;
  6. f. verenigingen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'sport': tevens sportdoeleinden;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verhardingen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 6.2.1 onder a teneinde ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' wel gebouwen toe te staan, met dien verstande dat:

  1. a. gegarandeerd is dat vervangende speelplaatsen binnen een straal van 250 m wordt gerealiseerd;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedraagt;
  3. c. de goothoogte van gebouwen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedraagt.

6.4 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik geldt dat seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven niet zijn toegestaan.

Artikel 7 Tuin - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 8 Tuin - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeerswegen, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en standplaatsen voor de ambulante handel;
  2. b. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, geluidswerende voorzieningen, duikers en bruggen ten behoeve van waterlopen, openbaar vervoersvoorzieningen, waaronder bijvoorbeeld abri's en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die behoren tot het straatmeubilair of kunstobjecten.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 15 m² worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 15 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 m.

Artikel 10 Verkeer - Garageboxen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Garageboxen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. garageboxen, voor de stalling van voertuigen alsmede voor opslag voor huishoudelijk gebruik;
  2. b. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, verhardingen en water.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten en straten met een beperkte verkeersfunctie, met de daarbij behorende voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterpartijen en standplaatsen voor de ambulante handel;
  2. b. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, speelvoorzieningen, duikers en bruggen ten behoeve van waterlopen, voorzieningen ten behoeve van nutsdoeleinden, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde die behoren tot het straatmeubilair of kunstobjecten.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 15 m2 worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 9 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 m.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. de waterhuishouding;
  3. c. waterlopen en waterpartijen en de daarbij behorende groenvoorzieningen;
  4. d. verhardingen voor zover gelegen onder en nabij bruggen als bescherming van het talud;
  5. e. beschoeiingen en andere oeverbeschermingen;
  6. f. bruggen, duikers, stuwen en dergelijke;
  7. g. kleinschalige steigers voor recreatief gebruik.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 m.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen beroep-aan-huis;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, verhardingen en water.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 13.2.2 onder b om voor percelen kleiner dan 200 m² een maximale oppervlakte van 60 m² toe te staan, mits dit niet leidt tot een onevenredige verdichting van het perceel/en of onevenredige aantasting van de woonsituatie;
  2. b. lid 13.2.2 onder g en i, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m, mits dit niet leidt tot een onevenredige schaduwwerking en/of zichthinder voor aangrenzende percelen;
  3. c. lid 13.2.3 onder d voor de bouwhoogte van een antennemast voor een radio-ontvangst- of zendinstallatie tot ten hoogste 3 m boven de aanwezige bouwhoogte van de omliggende hoofdgebouwen, mits dit geen onaanvaardbare zichthinder voor aangrenzende percelen oplevert;
  4. d. lid 13.2.3 onder d voor de bouwhoogte van een schotelantenne met een doorsnede van ten hoogste 2 m tot een bouwhoogte van 5 m, mits dit geen onaanvaardbare zichthinder voor aangrenzende percelen oplevert.

13.4 Specifieke gebruiksregel

Voor het medegebruik van een woning voor het uitoefenen van een beroep aan huis gelden de volgende voorwaarden:

  1. a. het gebruik mag uitsluitend uitgeoefend worden door de bewoner(s) van de woning;
  2. b. het gebruik mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de woning en de omgeving en moet een kleinschalig karakter hebben;
  3. c. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven;
  4. d. het gebruik mag het uiterlijk aanzien van de woning niet aantasten;
  5. e. reclame-uitingen mogen niet strijdig zijn met het woonkarakter van de omgeving;
  6. f. het gebruik mag geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengen;
  7. g. het gebruik mag geen ernstige en/of onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en niet onder de werkingssfeer van de Wet Milieubeheer vallen;
  8. h. het medegebruik van een woning voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden (bed & breakfast) is toegestaan tot een maximum van 4 slaapplaatsen.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat:

  1. a. het gebruik mag uitsluitend uitgeoefend worden door de bewoner(s) van de woning;
  2. b. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  3. c. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    1. 1. geen afwijking mogelijk is voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van de Wet Milieubeheer vallen;
    2. 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    3. 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  4. d. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelig beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  5. e. geen detailhandel plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

16.1 Geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

16.2 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor het bouwen van nutsvoorzieningen met een maximumoppervlakte van 20 m² en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag zijn, alsmede voor het bouwen van ondergrondse containers (met de daarbij behorende bovengrondse inworpzuilen) voor de opvang van huishoudelijk- en/of bedrijfsafval.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

17.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 18 Overige Regels

18.1 Werking wettelijk regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de planregels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

18.2 Parkeren

  1. a. onverminderd het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 13 dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in parkeerplaatsen volgens de volgende regeling:
functie oprichting/vergroting/verandering
1. praktijkruimten 1 parkeerplaats per 20 m² bvo
2. maatschappelijke doeleinden 1 parkeerplaats per 35 m² bvo
3. detailhandel 1 parkeerplaats per 25 m² bvo
4. bedrijven 1 parkeerplaats per 50 m² bvo
5. kantoren 1 parkeerplaats per 40 m² bvo
6. dienstverlening 1 parkeerplaats per 40 m² bvo
7. horeca 1 parkeerplaats per 15 m² bvo
8. wonen 1,4 parkeerplaats per woning indien de maximale bruto-oppervlakte van de woning 80 m² bedraagt en 1,8 parkeerplaats per woning indien de maximale bruto-oppervlakte meer dan 80 m² bedraagt
  1. b. bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen volgens lid 18.2 onder a, worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten;
  2. c. voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken of het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd;
  3. d. indien bij de eindberekening het aantal parkeerplaatsen uitkomt op een halve of meer, dan vindt de afronding naar boven plaats. Minder dan een halve wordt naar beneden afgerond;
  4. e. voor niet onder lid 18.2 onder a genoemde functies geldt de parkeernorm zoals opgenomen in Parkeerkencijfers-CROW 2008, publicatie 182, september 2008, 3egewijzigde druk, blz. 15 tot en met 23. Uitgegaan dient te worden van de kolommen 'reeds bebouwde kom' en van de rij 'matig stedelijk'; vervolgens dient uitgegaan te worden van het gemiddelde van de bandbreedte die wordt aangegeven;
  5. f. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder a indien:
    1. 1. het gebruik niet wijzigt en
    2. 2. de uitbreiding niet meer bedraagt dan 100 m² brutovloeroppervlakte dan wel 10% van de totale brutovloeroppervlakte indien dit meer is dan 100 m² en
    3. 3. is aangetoond dat als gevolg van de uitbreiding de parkeerbehoefte niet toeneemt;
  6. g. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder a indien op het bouwperceel redelijkerwijs geen gronden (meer) beschikbaar kunnen worden gehouden ten behoeve van een parkeerplaats en in voldoende mate binnen redelijke afstand van het bouwperceel in parkeerplaatsen is of kan worden voorzien;
  7. h. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder a, indien op het bouwperceel in de bestaande situatie meer of een gelijk aantal parkeerplaatsen aanwezig is, dan ingevolge lid 18.2 onder a voor de in zijn geheel gerealiseerde bebouwing en/of wijziging van het gebruik is vereist;
  8. i. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.2 onder a, indien op grond van de parkeernorm, zoals opgenomen in de parkeerkencijfers CROW 2008, publicatie 182, september 2008, 3e gewijzigde druk, blz. 15 tot en met 23, een minder aantal parkeerplaatsen is vereist. Uitgegaan dient te worden van de kolommen 'rest bebouwde kom' en de van de rij 'matig stedelijk'. Vervolgens dient uitgegaan te worden van het gemiddelde van de bandbreedte die wordt aangegeven;

het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.2 onder a, indien uitbreiding van de bebouwing niet leidt tot een grotere parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan in afwijking van dit lid onder a eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Huizermaat Zuidwest 2010'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied wordt gevormd door het zuidelijke en het westelijk deel van de wijk Huizermaat in Huizen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied opgenomen. Aan de west- en noordzijde wordt de plangrens gevormd door de Zuiderzee. De Huizermaatweg vormt grofweg aan de zuidzijde de plangrens. Het plangebied grenst aan de noordoostzijde aan het overig deel van de wijk Huizermaat. Het winkelcentrum in het midden van de wijk behoort tot het plangebied van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.2 Aanleiding En Doelstelling

In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen in Huizen komt het huidige bestemmingsplan Huizermaat Zuid-West in aanmerking voor actualisatie. De actualisering wordt uitgevoerd op basis van de door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorgeschreven tienjaarlijkse actualisering van bestemmingsplannen. Het thans vigerende bestemmingsplan is meer dan 10 jaar oud. De belangrijkste doelen van deze actualisatie zijn:

  • uniformering van bestemmingsplannen, dat wil zeggen het creëren van samenhang en afstemming van bestemmingsregelingen voor gelijksoortige gebieden;
  • het afstemmen van bestemmingsregelingen op actueel beleid en wet- en regelgeving;
  • het streven naar rechtszekerheid en klantgerichtheid; dat wil zeggen het vaststellen van voor burgers duidelijke, toegankelijke en op actuele behoeften en eisen afgestemde plannen.

1.3 Vigerende Regeling

Dit bestemmingsplan vervangt het vigerende bestemmingsplan Huizermaat Zuid-West, dat op 10 mei 1990 is vastgesteld door de gemeenteraad van Huizen en op 11 september 1990 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt allereerst het beleidskader aan bod. In hoofdstuk 3 is de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen en zijn voorts de uitgangspunten voor het plangebied weergegeven. De sectorale (onderzoeks)aspecten zijn beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten verkeer, parkeren, milieu, water, ecologie en archeologie. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving weergegeven. In dit hoofdstuk is de wijze van bestemmen uiteen gezet. Tevens wordt per artikel een beschrijving gegeven van de planregels en de bestemmingen. Hoofdstuk 6 behandelt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wro in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.


Streekplannen van de provincie en planologische kernbeslissingen van het Rijk zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De provinciale verordening is inmiddels in werking getreden en de structuurvisie is vastgesteld. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. Het Rijk werkt momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels in de AMvB Ruimte.

2.2 Conclusie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Voor zover er (beperkte) ontwikkelingen mogelijk zijn, voldoet dit bestemmingsplan aan het beleid van de verschillende overheden.

2.3 Rijksbeleid

Nota ruimte (2006)

In de Nota Ruimte worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor stedelijke netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.


De Nota Ruimte zet onder meer in op het volgende:

  • efficiënt en zo mogelijk meervoudig ruimtegebruik, echter geen rode contouren om de kernen;
  • gemeenten moeten de mogelijkheid hebben om de eigen natuurlijke aanwas op te vangen;
  • veel sterker sturende rol van water bij de ruimtelijke inrichting.

De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Een gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling, waarin alle betrokkenen participeren, wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.

2.4 Provinciaal En Regionaal Beleid

Provinciale ruimtelijke verordening 2009

De provinciale ruimtelijke verordening 2009 is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • de provinciale categorie 1-onderwerpen (onderwerpen die uit de voorheen geldende streekplannen in aanmerking komen voor proactieve juridische sturing);
  • uitsluitend geldend streekplanbeleid, geen nieuw beleid.


In de provinciale ruimtelijke verordening is aangegeven dat het wenselijk is voor de provincie om (onder andere):

  • sturing te hebben op het woonbeleid;
  • stedelijke ontwikkelingen te reguleren;
  • over goede infrastructuur te beschikken.

Structuurvisie Noord-Holland 2040

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  1. 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  2. 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  3. 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Door globalisering, klimaatveranderingen en demografische veranderingen kiest de provincie ervoor om mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook om bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie het landelijke gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houden ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten, blijft de provincie bijzonder aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en om te bezoeken.

De provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De provincie Noord-Holland stelt hiervoor een provinciale woonvisie op welke het kader biedt voor de door de regio's op te stellen regionale actieprogramma's. In de regionale actieprogramma's wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit uitgangspunt bevestigt in positieve zin de herontwikkeling en de daarmee gepaard gaande vernieuwing van dit bestemmingsplan. Verder is de structuurvisie op een te hoog abstractieniveau om hiermee rekening te kunnen houden.


Regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek (2008)

De negen gemeenten uit het Gewest Gooi en Vechtstreek vertegenwoordigd in de Regionale Volkshuisvestingscommissie hebben samen een Regionale Woonvisie opgesteld. In de woonvisie wordt het gezamenlijke toekomstbeeld voor de regio voor de komende jaren geschetst. De kernambities van de regionale woonvisie zijn:

  1. 1. een economisch en sociaal vitale regio, ook op de lange termijn;
  2. 2. meer beweging en meer keuze op de woningmarkt in het algemeen, en meer kansen voor mensen die het lastig hebben op de woningmarkt, in concreto jongeren, jonge gezinnen en ouderen die zorg nodig hebben;
  3. 3. diversiteit aan woonmilieus in de regio behouden en versterken met behoud van het groene karakter;
  4. 4. de Gooi en Vechtstreek onderscheidt zich als regio waar ruimte is voor het zoeken naar en uitvoeren van vernieuwende oplossingen op het gebied van wonen.


Er zijn drie strategieën onderscheiden die de regio in gaat zetten om deze ambities te verwezenlijken:

  1. 1. focus op mensen met minder kansen op de woningmarkt, met name jongeren, jonge gezinnen van 30-45 jaar, en mensen die wonen met zorg combineren;
  2. 2. creëren van een gedifferentieerder woonaanbod door het stimuleren van dynamiek op de woningmarkt, zowel door innovatief bouwen en herstructureren, als door het optimaliseren van de mogelijkheden die de bestaande voorraad biedt;
  3. 3. inzet van vernieuwende en creatieve instrumenten en ideeën.

2.5 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie Huizen (2007)

In de toekomstvisie, 'een levendig dorp aan het water', ambieert de gemeente Huizen een levendig woon- en leefklimaat met een sfeervol en gezellig dorpscentrum. Er wordt gestreefd naar een veelkleurig dorp, waarin ouderen maar ook jonge mensen en gezinnen zich thuis voelen.

Geconstateerd wordt dat de fysieke grenzen van de groei voor Huizen zijn bereikt, ingeklemd tussen bestaande stedelijke gebieden, natuurgebieden en het water. Dit betekent dat de gerichtheid op groei moet plaatsmaken voor consolidatie, een pas op de plaats. Daarnaast zullen vergrijzing en wegtrekken van jongeren effect hebben op de vraag en het aanbod van onderwijs-, sport-, zorg- en welzijnsvoorzieningen. In het onderwijs is de trend al jaren zichtbaar en heeft een groot aantal schoollocaties al een andere bestemming gekregen inclusief kinderopvang.

Binnen het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid opengehouden voor het toevoegen van een aantal maatschappelijke voorzieningen om in te kunnen spelen op de mogelijke vraag naar deze voorzieningen.

Groenstructuurplan

Binnen de gemeente Huizen is een groenstructuurplan opgesteld waarbij de volgende hoofddoelstelling is gehanteerd: 'vastlegging groene hoofdstructuur voor behoud, herstel, ontwikkeling en verbetering van de stedelijke groenvoorziening'. Een herziening van het groenstructuurplan is in voorbereiding.


Hierop zijn de volgende afgeleide doelstellingen geformuleerd:

  • visie op inrichting en beheer;
  • basisplan voor uitwerking beheerplannen;
  • uitwerking boomstructuurplan per buurt;
  • uitgifte/verkoop niet structureel groen en/of herbestemming;
  • basisplan voor (groen)renovaties openbare ruimte.


Op basis van deze uitgangspunten/doelstellingen is het groen in de gemeente Huizen in kaart gebracht. Er is een onderverdeling gemaakt in groen op stedelijk-, wijk-, buurt- en blok/woningniveau. Per categorie is het groen onderverdeeld in structureel groen en 'overig' groen.


In het bestemmingsplan is het structurele groen, zoals weergegeven in het Groenstructuurplan, als Groen bestemd. Een nieuw groenstructuurplan is in voorbereiding.

Welstandsnota (2009)

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het welstandsbeleid. Van de 24 gebieden die in Huizen worden onderscheiden in de welstandsnota is op basis van een korte beschrijving de waardering voor het gebied geformuleerd. Dit is de grondslag voor het welstandsniveau, waarbij tevens de hoofdpunten voor de beoordeling worden genoemd.


Vervolgens zijn er welstandscriteria geformuleerd, onderverdeeld in criteria betreffende de relatie met de omgeving van het bouwwerk, de bouwmassa, de architectonische uitwerking, materiaal en kleur. Voor het plangebied geldt het deelgebied 16a: Huizermaat-Zuid en -West. Hiervoor geldt een bijzonder en regulier welstandsbeleid (zie ook figuur 2.1).

De gemeenteraad heeft bij de behandeling van de voorjaarsnota in 2011 de motie 'vereenvoudiging welstandstoezicht' aangenomen. Op dit moment onderzoekt de gemeente wat de reikwijdte daarvan is, waarschijnlijk wordt eind 2011/begin 2012 duidelijk wat het nieuwe welstandstoezicht inhoudt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0002.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0003.png"

Figuur 2.1 Uitsnede niveaukaart welstandsnota 2009

Voor de bebouwing aan de wijkontsluitingswegen De Haar, Voormaat en Tjonger geldt een bijzondere welstandstoetsing, voor de overige bebouwing een reguliere welstandstoetsing. Inzet voor de welstandstoetsing is het handhaven van het 'groene' karakter van de wijk, met dien verstande dat het groen best wat opener mag worden. Daarnaast is een versterking van de oriëntatiemogelijkheden wenselijk, mede door introductie van herkenningspunten in de vorm van aansprekende of kleurrijke architectuur.

Vanwege het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan wordt er niet expliciet rekening gehouden met de welstandsnota. Toetsing vindt plaats via de welstandstoets.

Klimaatbeleid

De gemeente Huizen voert een actief klimaatbeleid. Om die reden worden ruimtelijke ontwikkelingen beoordeeld op energieaspecten. Hierbij hanteert de gemeente Huizen een voorkeursvolgorde bij het beoordelen van bouwplannen, die met privaatrechtelijke medewerking van de gemeente worden ontwikkeld. Wat betreft het niveau van de ruimtelijke ordening luidt de volgorde als volgt:

  1. 1. het verminderen van de vraag naar energie; hierbij moet worden gedacht aan compact bouwen, zongerichte verkaveling en zongericht bouwen;
  2. 2. gebruik van duurzame energiebronnen; ruimtelijke consequenties zijn hier bijvoorbeeld de benodigde oriëntatie en hellingshoeken van daken in verband met plaatsing van PV-panelen en zonneboilers;
  3. 3. het inzetten van energie-efficiënte technieken; ruimtelijke consequenties zijn hier bijvoorbeeld benodigde bodemopslagcapaciteit bij warmte-koudeopslag.


Vanwege het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan wordt er niet expliciet rekening gehouden met het klimaatbeleid. Toetsing vindt plaats aan de hand van concrete bouwplannen.

Hoofdstuk 3 Analyse En Uitgangspunten

3.1 Ruimtelijke Analyse

In 1967 werd Huizen aangewezen als groeikern. Als gevolg daarvan vindt er in een hoog tempo een grote uitbreiding van het huidige dorp plaats. Op de meentgronden (de huidige Oostermeent) zijn in een korte tijd tienduizend woningen bijgebouwd. Het plangebied bestaat uit de twee woonwijken Huizermaat-West en Huizermaat-Zuid, die als eerste uitbreidingswijken van de Oostermeent tussen 1973 en 1977 zijn gerealiseerd.

Beide wijken worden gekarakteriseerd door de groene opzet en het slingerende lusvormige stratenpatroon. De wijken zijn rond het voorzieningencluster gelegen dat zowel ruimtelijk als functioneel het hart van het plangebied vormt. Het groene karakter wordt gevormd door zowel privégroen (in de vorm van voor- en zijtuinen) als openbaar groen. Behoorlijk veel achtertuinen van de woningen grenzen aan de openbare weg of openbare ruimte. Opvallend is de minder duidelijke scheiding van het openbaar groen en privé groen.

Huizermaat-West heeft een herkenbare hiërarchie in de verkeersstructuur, bestaande uit duidelijke lusvormige buurtstraten die vaak doodlopende hofjes of clusters met woningen ontsluiten. In Huizermaat-Zuid is die structuur minder duidelijk. In beide wijken worden de straten niet gemarkeerd door de woningen of woningblokken maar overheerst het groene karakter. Samen met het slingerend stratenpatroon maakt dat het voor niet bewoners het vaak moeilijk oriënteren is. Het verschil tussen voor- en achterkanten van woningen is vaak moeilijk te onderscheiden. Het groen, het water en de infrastructuur verdelen de wijken in kleinere woonbuurtjes of clusters van woningen.

De ruimtelijke opzet is weergeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0004.png"

Bebouwing

De bebouwing bestaat voor het grootste gedeelte uit eengezinswoningen, die meestal bestaan uit geschakelde korte rijen of blokken. De korte blokken verspringen vaak ten opzichte van elkaar, terwijl de langere blokken of rijen in de meeste gevallen sprongen of knikken hebben. Een typische karakteristiek is de rooilijn die de contouren van de weg volgt.

De bebouwingshoogte varieert, het merendeel van de woningen bestaat uit twee bouwlagen met een kap, maar ook woningen van één bouwlaag met een kap of gestapelde woningen komen in het plangebied voor. Bij een aantal woningen is er sprake van een hoog opgetrokken gevel van 2,5 bouwlaag met daarboven een kap. Tot slot is er ook sprake van gestapelde bebouwing van maximaal drie bouwlagen en (met name in Huizermaat-Zuid) geschakelde villa's.

De diversiteit aan kapvormen en dakvlakken is groot. De dakvlakken lopen vaak door over de aanbouwen/bergingen aan zowel de voor- als de achterzijde of over carports en garages. Ook is er regelmatig sprake van asymmetrische dakvlakken. De diversiteit in kapvormen en de manier waarop de kappen doorlopen is gerelateerd aan de clustering van de woningen. De diversiteit is karakteristiek voor het plangebied en hangt sterk samen met de tijdsgeest waarin de wijken zijn gebouwd. Deze diversiteit is een kwaliteit van de wijk die behouden moet blijven. Het optrekken van de gevel van de aanbouwen/ bergingen, carports en garages tot de tweede verdieping aan de voorzijde van de woning is dan ook zeer ongewenst.

Groenstructuur

De wijk is opvallend groen van opzet. Dit groene beeld wordt gevormd door zowel privégroen (in de vorm van voor- en zijtuinen) als openbaar groen. De groenstructuur bestaat uit een brede groene parkachtige rand met brede waterpartijen en bomen die de wijk afschermt van de omliggende infrastructuur. Op verschillende plaatsen wordt het groen naar binnen getrokken waardoor de wijk in verschillende woonbuurtjes wordt verdeeld. De groenstructuur bestaat intern uit speelplekken en parkachtige stroken/gebieden. De groenstructuur is eenduidig van opzet en duidelijk te herkennen binnen de wijk.

3.2 Uitgangspunten

Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is consolidatie van het bestaande gebruik met behoud (en waar mogelijk versterking) van de waarden in het gebied. Hiertoe is gekozen voor een gedetailleerde bestemmingsregeling die is afgestemd op de vigerende regeling en het bestaande gebruik. Zo zijn de goot- en bouwhoogten afgestemd op de daadwerkelijke hoogten, zijn de bouwvlakken gedetailleerd opgenomen en zijn de groene gebieden als zodanig bestemd. Op deze wijze blijven de karakteristieken van het gebied behouden.

Daarnaast is voor specifieke onderwerpen een aantal keuzes gemaakt.

Garageboxen

De mogelijkheden voor garageboxen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, zijn gebaseerd op de feitelijk aanwezige garageboxen. In het vigerende bestemmingsplan is op een aantal extra plaatsen de mogelijkheid opgenomen voor garageboxen. De locaties waarom het gaat zijn in het algemeen op de openbare weg gelegen. De gemeente heeft er echter voor gekozen om de garageboxen die niet zijn gerealiseerd ook niet in dit bestemmingsplan op te nemen. Dit vanwege de negatieve uitstraling (zowel in beeld als gebruik) van garageboxen. Daarnaast is het gemeentelijk beleid erop gericht om deze grond niet meer uit te geven voor garageboxen. Een bestemmingslegging overeenkomstig het feitelijke gebruik (in het algemeen openbare weg) ligt daarom meer voor de hand.

Parkeren en groen

Het groene karakter van het gebied is mede een gevolg van het veelvuldig parkeren op het eigen terrein. Hierdoor zijn in het openbare gebied relatief weinig parkeerplaatsen nodig. Het uitgangspunt van de gemeente is dat parkeren zo veel mogelijk op het eigen terrein moet gebeuren. Het is daarnaast echter onvermijdelijk dat in het openbaar gebied ook wordt geparkeerd. In het bestemmingsplan wordt daarom de mogelijkheid opgenomen om in het groen eveneens te parkeren. Dit parkeren kan uitsluitend gebeuren in een strook met een diepte van 6 m (de diepte van een parkeerplaats). In het vorige bestemmingsplan was dit uitsluitend mogelijk na ontheffing in het woongroen en niet in het overige groen.

Ontwikkelingen en bestaande bouwmogelijkheden

Locaties maatschappelijke voorzieningen

In het vigerende bestemmingsplan is op een aantal locaties de mogelijkheid opgenomen om maatschappelijke voorzieningen te realiseren. Een aantal van deze locaties is niet ingevuld en vervult nu een functie als speelvoorziening of groen. De gemeente acht een aantal van deze locaties niet langer geschikt voor maatschappelijke voorzieningen. Deze locaties liggen ingeklemd tussen bestaande bebouwing en/of relatief achteraf vanaf de openbare weg. Daarnaast vervullen de huidige speelvoorzieningen op twee locaties een belangrijke functie in de buurt als speelvoorziening en is het groene karakter van de locaties van belang, dat ontwikkeling hiervan niet wenselijk is.

Vanwege de veranderende samenstelling van de bevolking en de verandering in de vraag naar onderwijs-, zorg- en welzijnsvoorzieningen die daarmee samenhangt, acht de gemeente het wel wenselijk dat voor de overige locaties de bouwmogelijkheden open blijven. Deze locaties zijn gezien de ligging ten opzichte van de bestaande bebouwing geschikt voor (kleinschalige) ontwikkeling. Op één locatie zijn in de huidige situatie speelvoorzieningen gerealiseerd. Voor deze locatie geldt dat er pas gebouwd mag worden, nadat er op een andere locatie (binnen een straal van 250 m) een vervangende speelvoorziening is gerealiseerd.

Nieuwe woningen Hinde

In het vigerende bestemmingsplan is aan de Hinde (ten westen van de Gazelle) de mogelijkheid opgenomen voor het realiseren van een aantal nieuwe woningen. Van deze mogelijkheid is vooralsnog geen gebruikgemaakt. Aangezien niet aannemelijk is dat van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt en omdat de realisatie van woningen een ruimtelijke impact met zich meebrengt voor de naastgelegen woningen, wordt deze mogelijkheid niet meer opgenomen in dit bestemmingsplan.

Carports

In de vigerende bestemmingsregeling is op een aantal plekken de mogelijkheid opgenomen om carports aan de voorzijde van de woning te realiseren. Dit betreft in alle gevallen carports die in het verlengde van en tegen de uitbouw aan de voorkant van de woning kunnen worden gebouwd. In een beperkt aantal gevallen is van die mogelijkheid al gebruik gemaakt, voor de overige locaties blijft die mogelijkheid in het bestemmingsplan gehandhaafd.

Andere carports aan de voorzijde van de woning, bijvoorbeeld die gerealiseerd zijn in de periode dat dat vergunningvrij kon, zijn niet als zodanig bestemd. Carports zijn binnen de bestemming Wonen toegestaan, zolang zij vallen binnen de algemene regels voor erfbebouwing. In het algemeen is de bestemming Wonen echter opgenomen vanaf 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel. In dit bestemmingsplan wordt voorts opgenomen dat carports (zonder eigen wanden) toegestaan zijn direct in en achter het verlengde van de voorgevels. Deze carports zijn wel aan een aantal voorwaarden verbonden: de oppervlakte bedraagt ten hoogste 20 m2, de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m en de carport wordt aan een gebouw gebouwd. Hiermee wordt gewaarborgd dat er geen carports volledig los van de woningen gerealiseerd kunnen worden en de ruimtelijke impact hiervan aanvaardbaar is.

Uitbreiding woningen voorzijde

Over het algemeen is het in dit bestemmingsplan uitgesloten om de woning aan de voorzijde uit te breiden. De reden is dat incidentele uitbreidingen aan de voorkant voor een onrustig stedenbouwkundig beeld zorgen.

Op twee plaatsen, te weten aan Eland en Edelhert, bestaat die mogelijkheid wel in het bestemmingsplan. Het gaat daar om een eenlaagse platte uitbouw.

Een dergelijke uitbreiding is eerder gerealiseerd bij de woningen Edelhert 17-23. De gemeente heeft daar toen aan meegewerkt, omdat die uitbreiding in één keer bij alle vier de woningen werd gerealiseerd. Daarmee was er geen sprake van een onrustig stedenbouwkundig beeld. Omdat het vigerende bestemmingsplan deze mogelijkheid ook op die twee andere plaatsen kent, is die mogelijkheid voor uitbreiding aan de voorzijde in dit bestemmingsplan gehandhaafd.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Verkeer En Parkeren

Auto

Door de bijzondere combinatie van geografische vorm en de ligging van Huizen kent de gemeente bijna geen doorgaand verkeer. Het autoverkeer in Huizen wordt bepaald door bestemmingsverkeer van en naar Huizen. Het wegennet is gericht op de zogenaamde kamstructuur. Hierbij loopt het handvat van de kam van oost naar west, aan de zuidkant van de bebouwde kom. De tanden van de kam worden gevormd door wegen van noord naar zuid. In de kamstructuur zijn de af te leggen afstanden binnen de bebouwing zo beperkt mogelijk en wordt verkeershinder tot een minimum beperkt.

Huizen kent een verkeerscirculatieplan (VCP) dat in 2007 voor het laatst is geactualiseerd. In dit VCP is tevens de wegencategorisering opgenomen. Binnen de kern Huizen wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsontsluitingswegen (GOW) met een maximumsnelheid van 50 of 70 km/h en erftoegangswegen (ETW) met een maximumsnelheid van 30 km/h. Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Huizen tussen het oude dorp en het Gooimeer. Het plangebied wordt in het westen begrensd door de Zuiderzee, welke gecategoriseerd is als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom van Huizen. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Huizermaatweg welke eveneens een gebiedsontsluitende functie vervult. De Zuiderzee loopt richting het zuiden naar het centrum van Huizen en biedt via de Huizermaatweg/'t Merk/Randweg aansluiting op de A27. Via de Bestevaer, welke aansluit op de Zuiderzee kan via de Karel Doormanlaan en de Crailoseweg de A1 bereikt worden. De autosnelweg A27 ontsluit in noordelijke richting naar Almere en Lelystad en in zuidelijke richting naar Hilversum, Utrecht en Breda. Via de A1 wordt in westelijke richting Amsterdam bereikt en in oostelijke richting Amersfoort, Apeldoorn, Deventer en Enschede. Het plangebied is dan ook centraal gelegen en goed ontsloten vanaf het landelijke snelwegennet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0005.png"

Het plangebied zelf kent een interne lusvormige ontsluitingsstructuur die zich vertakt in kleinere lusstructuren ter ontsluiting van de woonwijken. De belangrijkste toegangswegen vanaf de gebiedsontsluitingswegen zijn de Delta, de Voormaat, de Haar en de Fauna. Het gehele plangebied is opgenomen binnen een 30 km/h-zone welke begrensd wordt door de gebiedsontsluitingswegen Zuiderzee en Huizermaatweg. Alle wegen zijn conform de uitgangspunten van het concept Duurzaam Veilig ingericht. Een belangrijk onderdeel van Duurzaam Veilig is namelijk de herkenbaarheid van wegen. Iedere weggebruiker moet aan de weginrichting kunnen zien op wat voor soort weg hij rijdt en welke regels dan dus gelden. In de bebouwde kom zijn er bijvoorbeeld gebiedsontsluitingswegen, waar 50 km/h gereden mag worden. Deze zijn te herkennen aan een wegdekverharding met asfalt en vrijliggende fietspaden. Erftoegangswegen, waar de limiet 30 km/h bedraagt, kennen veelal een wegdekverharding met een open elementenverharding (zoals klinkers) en zijn voorzien van snelheidsremmende maatregelen (zoals verkeersplateaus, drempels, punaises en asverspringingen). Uitzondering hierop vormen de woonerven in de Huizermaat welke worden gekenmerkt door een snelheidsregime van 15 km/h (stapvoets), de afwezigheid van trottoirs, een wegverharding met klinkers en parkeervakken waarbuiten niet geparkeerd mag worden.

Fiets

Het fietsverkeer wordt afgewikkeld via de vrijliggende fietsstructuur (fietspaden) langs de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen zoals de Zuiderzee, de Huizermaatweg, de Bestevaer en 't Merk. De overige wegen zijn voorzien van fietsstroken of een gemengde verkeersafwikkeling en daarmee ook toegankelijk voor het fietsverkeer. De gebiedsontsluitingswegen zijn voorzien van duurzaam veilig uitgevoerde oversteekvoorzieningen voor fietsverkeer. De inrichting van de wegen voldoet aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De maaswijdte van het ontsluitende fietsroutenetwerk is gemiddeld kleiner dan 500 m. De ontsluiting voor het fietsverkeer is derhalve goed.

Openbaar vervoer

Er zijn binnen het plangebied langs de gebiedsontsluitende wegen (Zuiderzee en Huizermaatweg) bushaltes aanwezig van reguliere busdiensten die de ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer verzorgen. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich op loopafstand vanuit het plangebied het centrale busstation van Huizen. De haltes worden bediend door busdiensten Naarden, Bussum, Blaricum, Laren en Hilversum. In Bussum en Hilversum kan worden overgestapt op het landelijke railnetwerk. De ontsluiting van het plangebied door het openbaar vervoer is goed.

Verder wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van hoogwaardig openbaar vervoer in Het Gooi. Hoogwaardig openbaar vervoer is een vorm van openbaar vervoer, waarbij met name aandacht is voor comfort en snelle verbindingen met omliggende plaatsen en treinstations. Voor het HOV is een buslijn beoogd die zoveel mogelijk via een vrije busbaan zal rijden en Hilversum met Huizen zal gaan verbinden. Het tracé van de HOV-lijn loopt langs onderhavig plangebied via de Zuiderzee en de Huizermaatweg.

Verkeersveiligheid

Het plangebied is ingericht volgens de principes van Duurzaam Veilig. De wegen voldoen aan de richtlijnen die op basis van het concept Duurzaam Veilig worden gesteld aan de verschillende wegcategorieën. Op kruisingen van gebiedsontsluitende wegen zoals de Huizermaatweg-Fauna, Huizermaatweg-de Haar, Zuiderzee-Bestevaer en de Zuiderzee-Eemlandweg is (of zal op korte termijn worden) voorzien in een uitvoering van de kruising met een duurzaam veilige rotonde. Fietsers en voetgangers kunnen hier de gebiedsontsluitingswegen veilig oversteken. Erftoegangswegen binnen de bebouwde kom hebben in principe een 30 km/h-regime en inrichting. De algehele verkeersveiligheidssituatie binnen het plangebied is als goed te kwalificeren.

Parkeren

Binnen het plangebied is zowel in het openbare gebied als op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte. Nabij het winkelcentrum en gezondheidscentrum in het hart van de wijk zijn grootschalige parkeervoorzieningen aanwezig. In de wijk zelf wordt langs de straat, in parkeerkoffers en in aangewezen parkeerplekken geparkeerd. Door de toename van het autobezit door de jaren heen (waarmee bij de opzet van deze wijk in die mate geen rekening is gehouden) heeft deze wijk geregeld te maken met een forse parkeerdruk. Daarom is in dit bestemmingsplan in groenstroken het parkeren mogelijk gemaakt in een strook van maximaal 6 m uit de kant van de aanliggende weg. Verder is in de planregels opgenomen dat in de voortuinen met de bestemming T-1 ten minste één parkeerplaats per woning moet worden gehandhaafd. Deze planregel is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en is opgenomen om te voorkomen dat de parkeerdruk in het openbaar gebied te hoog wordt. Binnen het plangebied is geen parkeerregulering door middel van een betaald- of vergunningensysteem ingesteld. De gemeente Huizen hanteert eigen parkeernormen. Op basis van deze parkeernormen kan de benodigde parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkelingen worden berekend. De minimale parkeernormen die de gemeente Huizen hanteert zijn:

functie oprichting/vergroting/verandering
1. praktijkruimten 1 parkeerplaats per 20 m² bvo
2. maatschappelijke doeleinden 1 parkeerplaats per 35 m² bvo
3. detailhandel 1 parkeerplaats per 25 m² bvo
4. bedrijven 1 parkeerplaats per 50 m² bvo
5. kantoren 1 parkeerplaats per 40 m² bvo
6. dienstverlening 1 parkeerplaats per 40 m² bvo
7. horeca 1 parkeerplaats per 15 m² bvo
8. wonen 1,4 parkeerplaats per woning indien de maximale oppervlakte 80 m² bedraagt en 1,8 parkeerplaats per woning indien de maximale oppervlakte meer dan 80 m² bedraagt

De parkeernormen van de gemeente Huizen (indien niet hierin opgenomen, de parkeerkencijfers van het CROW, publicatie 182) zijn maatgevend voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan. De ontwikkelingen dienen in deze parkeerbehoefte te voorzien door de aanleg van parkeerplaatsen op bij voorkeur eigen terrein. Voor een beperkt deel van de parkeerbehoefte kan gebruik worden gemaakt van parkeervoorzieningen in de openbare ruimte indien hier voldoende capaciteit aanwezig is.

4.2 Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) dient onderzoek gedaan te worden indien er nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan, zoals de mogelijkheid tot het bouwen van nieuwe woningen. Hiervan is in dit bestemmingsplan geen sprake. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk in dit bestemmingsplan.

Ter illustratie is in figuur 4.1 echter wel de verkeersmilieukaart opgenomen, die in 2009 door bureau Goudappel Coffeng is opgesteld. Hierin is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op doorgaande wegen voor de gehele gemeente weergegeven. Op basis hiervan is duidelijk wat de geluidsbelasting is van de verschillende wegen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede plangebied Verkeersmilieukaart Huizen 2020

Bron: Verkeersmilieukaart Huizen 2020 (geluidscontouren inclusief aftrek 110g Wgh).

4.3 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2)1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)2) jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.

Onderzoek en resultaten

De gemeente Huizen is samen met de andere gewestgemeenten aangesloten bij het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Noordvleugel, dat in april 2008 is vastgesteld en op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Het voorliggende plan is niet als project opgenomen in het Regionaal of het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Aangezien er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Uit de Verkeersmilieukaart (Goudappel Coffeng, Verkeersmilieukaart Huizen, 2009) van de gemeente Huizen, waarvoor berekeningen zijn uitgevoerd van de luchtkwaliteit langs alle doorgaande wegen in Huizen, blijkt dat op het gehele grondgebied van de gemeente zowel in 2009 als 2020 ruimschoots wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2. In 2009 ligt de jaargemiddelde grenswaarde langs alle wegen, behalve enkele uitzonderingen, tussen de 20 en 30 µg/m³ en in 2020 tussen 10 en 20 µg/m³. Voor PM10 geldt dat de jaargemiddelde grenswaarden nergens in Nederland wordt overschreden. De 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 is wel berekend, hiervoor geldt dat het aantal dagen waarop overschrijding van de 24-uurgemiddelde waarde plaatsvindt, niet meer dan 10 bedraagt. Ook hiervoor geldt dat er ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarde uit de Wlk.

Conclusie

Langs wegen in het plangebied wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en er komen geen dreigende overschrijdingen van de grenswaarden voor. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Ter plaatse van het plangebied is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Kabels En Leidingen

In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Begin 2010 zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. In dat basisnet worden zones langs hoofdinfrastructuur opgenomen waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In augustus 2004 is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht1. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten2. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Onderzoek en resultaten

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Ook zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen binnen het invloedsgebied of de PR 10-6-risicocontour van Bevi-inrichtingen in naastgelegen gebieden. (Het dichtstbijzijnde, buiten het plangebied, gelegen bovengrondse lpg-reservoir (PR 10-6 = 120 m, invloedsgebied 150 m) aan de Ambachtsweg 20 is gelegen op circa 190 m van de dichtstbijzijnde woning en op circa 150 m van de grens van het plangebied). Er zijn dus geen Bevi-inrichtingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan.

Buisleidingen

In het plangebied zijn evenmin buisleidingen gelegen. De hogedrukaardgasleiding die door Huizen loopt is op grote afstand van het plangebied gelegen, op het dichtstbijzijnde punt is dit circa 250 m. De leiding vormt geen relevante risicobron in het kader van dit bestemmingsplan.

Wegtransport gevaarlijke stoffen

De gemeente Huizen heeft een transportroute voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt vanaf de ontsluiting van de A27 via de Randweg, Het Merk, Huizermaatweg en Zuiderzee naar het bedrijventerrein 't Plaveen. Over de route vindt transport van lpg en enkele andere (voor externe veiligheid minder relevante) routeplichtige stoffen plaats. Het transport van lpg gebeurt met een frequentie van 200 vrachtbewegingen per jaar. De Huizermaatweg en Zuiderzee (onderdeel van de route) grenzen aan het plangebied.

Voor een nabijgelegen ontwikkeling (ten zuiden van de Huizermaatweg) is in 2009 een QRA (kwantitatieve risicoanalyse) opgesteld naar het risico van dit transport ('Toetsing van Bp Kom-Oost aan de circulaire RNVGS, 203976, 4 december 2009', zie bijlage 4). Uit deze QRA blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg is gelegen, met andere woorden deze contour is verwaarloosbaar klein. Het groepsrisico blijft voor het onderzochte gebied, waarin ook de in het plangebied Huizermaat Zuidwest 2010 gelegen woningen zijn meegenomen, ruim beneden de oriënterende waarde voor het groepsrisico.

Conclusie

De externe veiligheidssituatie levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

  1. 1. De oriëntatiewaarde voor het GR bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
  2. 2. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.

4.6 Bodemkwaliteit

Van oudsher was de Huizermaat in gebruik als laaggelegen weidegrond, grenzend aan het Gooimeer. De bovenste laag van de oorspronkelijke bodem bestond uit lichte tot matig zware klei. Daaronder bevond zich zandige veengrond. Tussen circa 1970 en 1985 is het gebied ontwikkeld tot woonwijk met openbare voorzieningen, waarbij het gebied is opgehoogd met (schoon) zand.

Het Besluit Bodemkwaliteit vormt het nieuwe beleidskader voor bouwstoffen, grond en bagger. In het Besluit bodemkwaliteit zijn de landelijke referentiewaarden voor bodembeheer en grondverzet opgenomen. Voor het landelijke generieke kader worden achtergrondwaarden, maximale waarden voor de functie Wonen en maximale waarden voor de functie Industrie als toetsingskader gebruikt.

De gemiddelde bodemkwaliteit in het gebied is vastgelegd in het vigerende bodembeheerplan met bijbehorende bodemkwaliteitskaart van de gemeente Huizen. Het plangebied Huizermaat Zuidwest 2010 ligt in zone 5 (B5 en O5) van de bodemkwaliteitskaart. De gemiddelde bodemkwaliteit is hieronder weergegeven.

Tabel 4.2 Concentraties verontreinigende stoffen BOVENGROND [mg/kg ds]

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0009.png"

Tabel 4.3 Concentraties verontreinigende stoffen ONDERGROND [mg/kg ds]

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0010.png"

gAW = achtergrondwaarden 2000

gWO = maximale waarde Wonen

gIW = maximale waarde Industrie

lut = lutumgehalte (fractie kleiner dan 2 µm)

OS = organisch stofgehalte

In de tabellen 4.2 en 4.3 is de bodemkwaliteit vergeleken met de richtwaarden uit de regeling bodemkwaliteit. Met kleuren is weergegeven aan welke kwaliteit de bodem voldoet. Op basis van de gemiddelde gehalten voldoet de bodemkwaliteit in het gehele plangebied aan de 'Achtergrondwaarden 2000'.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de bodemkwaliteitskaart slechts een uitspraak doet over onverdachte locaties. Dus locaties waar geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden.

Voor het gemeentelijke beleid met betrekking tot grondverzet wordt verwezen naar het bodembeheerplan (21 december 2004 vastgesteld door het college).

Binnen de contouren van onderhavig bestemmingsplan bevinden zich geen milieubeschermingsgebieden of ontgrondingsgebieden. Er is daarom geen aanvullend bodembeleid van toepassing binnen het bestemmingsplan.

Conclusie

Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan, staat het onderdeel bodemkwaliteit dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

In het plangebied wordt op enkele locaties de ontwikkeling van maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt, overeenkomstig het vorige bestemmingsplan. Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering gelden richtafstanden voor maatschappelijke functies ten opzichte van het gebiedstype rustige woonwijk. Dit betreft een gebiedstype waar menging van wonen met overige functies niet voorkomt of niet gewenst is. Deze richtafstanden gelden van de grens van de maatschappelijke bestemming tot de gevel van nabijgelegen woningen. In tabel 4.4 is aangegeven wat de richtafstanden zijn voor de verschillende functies die in het plangebied aanwezig zijn en mogelijk zijn op grond van het voorliggende bestemmingsplan.

Tabel 4.4 Richtafstanden maatschappelijke voorzieningen

onderwijsdoeleinden (basisschool): 30 m
sociaal-medische doeleinden (artsenpraktijk): 10 m
sociaal-culturele doeleinden (dansschool, buurtcentrum): 30 m
levenbeschouwelijke doeleinden (kerk): 30 m
kinderopvang: 30 m
verenigingen (gymzaal): 30 m

Voor het plangebied geldt dat de menging van wonen met maatschappelijke functies gewenst is. Het betreffen immers voorzieningen die verbonden zijn met de functie wonen. Omdat het voorzieningen betreft met een beperkte omvang worden de activiteiten direct naast woningen toelaatbaar geacht. De aanwezigheid van deze activiteiten zal niet leiden tot onevenredige milieuhinder.

Daarnaast is aan de Holleblok in aanvulling op de scholen een sporthal aanwezig. Voor een sporthal geldt een richtafstand van 50 m. Gezien de afstand van de sporthal tot omliggende woningen en het feit dat deze sporthal reeds aanwezig is, wordt de sporthal door middel van een aanduiding mogelijk gemaakt. Op de andere locaties met de bestemming Maatschappelijk zijn daarmee geen sportdoeleinden mogelijk.

Het bedrijventerrein ten westen van het plangebied is met het bestemmingsplan Haven- en Bedrijventerreinen gezoneerd ten opzichte van (onder andere) de woningen in het plangebied Huizermaat Zuidwest 2010. Dit levert geen bijzondere aandachtspunten op.

4.8 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke plannen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Er waren geen opmerkingen van de waterbeheerder.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21).
  • Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-a).
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken: zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in haar beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel).

In de Handreiking Watertoets (2009) van de Rijksoverheid zijn de uitgangspunten aangegeven voor het afstemmen van ruimtelijke plannen op het watersysteem.

Gemeentelijk beleid

Het stedelijk Waterplan Huizen 2006-2015 (2005) biedt een visie op het watersysteem in de planperiode. In het Waterplan is de huidige watersituatie vastgelegd en zijn verbeterpunten benoemd. Dit heeft geleid tot een aantal maatregelen, dat door de gemeente en AGV binnen de planperiode tot uitvoer zal worden gebracht. Het streven is een goed functionerend stedelijk watersysteem en een vergroting van de ecologische waarde en daarmee de belevings- en gebruikswaarde van het water.

Huidige situatie

Het plangebied omvat het gebied Huizermaat Zuidwest in de gemeente Huizen. Het plangebied wordt grofweg begrensd door de watergang aan de Zuiderzee/Huizermaatweg, de Huizermaatweg en aan de oostkant de Rendier/Wasbeer. Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, tuinen, openbaar groen en watergangen.

Bodem en grondwater

Conform de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit grof zand. Er is sprake van grondwatertrap VII. Dat betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plaatste meer dan 0,7 m beneden maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,6 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Door het plangebied loopt een watergang met een peil van NAP +0,3 m. Dit betreft een hoofdwatergang.

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied bevinden zich geen primaire of secundaire waterkeringen.

Afvalwater en riolering

Binnen het plangebied is sprake van een gescheiden rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. In het vigerende bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen voor enkele kleinschalige ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan zijn overgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen, maar ook om de bouwmogelijkheid van een aantal maatschappelijke voorzieningen. Van concrete projecten is nog geen sprake.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak (waaronder dakvlakken van woningen en andere gebouwen), hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd conform waterschapsbeleid. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Beheer en onderhoud

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het waterschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Er treden geen veranderingen op in het waterhuishoudkundige systeem.

4.9 Ecologie

Samenvatting

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 1.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, watergangen, tuinen en straatbomen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig), het aanleggen van paden of verhardingen of het realiseren van maatschappelijke voorzieningen of woningen.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het Natura 2000-gebied 'Eemmeer & Gooimeer Zuidoever' ligt ten noordwesten en oosten van de kern Huizen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan kunnen effecten op het Natura 2000-gebied 'Eemmeer & Gooimeer Zuidoeve' worden uitgesloten. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

In het plangebied komen verschillende beschermde soorten voor, te weten:

vrijstellingsregeling tabel 1 mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn

kleine watersalamander, bruine kikker, gewone pad en groene kikker
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 kleine modderkruiper
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen
bijlage IV HR alle vleermuizen
vogels cat. 1 t/m 4 huismus en sperwer

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Op enkele locaties worden functieveranderingen mogelijk gemaakt. Er is echter nog geen sprake van concrete projecten.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Bij deze ontwikkelingen dient met het onderstaande rekening te worden gehouden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats is bij sloopwerkzaamheden en/of de kap van bomen noodzakelijk. Bij werkzaamheden aan de watergangen is nader onderzoek naar de kleine modderkruiper noodzakelijk.
    1. 1. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken in de bestaande bebouwing en bomen en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
    2. 2. In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van EL&I. Indien mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen, mag verwacht worden dat de ontheffing zal worden verleend. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Flora- en faunawet namelijk niet plaatsvinden. De Flora- en faunawet zal in dat geval de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staan.

4.10 Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem, omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsnota archeologie Huizen (december 2009)

In dit document wordt beschreven op welke wijze de gemeente Huizen, naar aanleiding van de herziening van de Monumentenwet 1988, verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief. Met de wetsherziening is het voor gemeenten verplicht bij bodemingrepen van enige omvang het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen.

De ontwikkelings- en bewoningsgeschiedenis wordt in de beleidsnota archeologie per gebied beschreven. Daarna wordt voor ieder gebied de relatieve archeologische waarde bepaald. Op basis van deze waardebepalingen zijn de archeologiegebieden in één van de zes categorieën 'archeologisch waardevol gebied' ingedeeld. De categorieën kennen elk twee vrijstellingscriteria. Alleen indien beide criteria worden overschreden geldt de plicht tot het laten doen van archeologisch onderzoek. In de andere gevallen geldt vrijstelling van die plicht.

Analyse

In het plangebied is één archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Hierop zijn de volgende criteria van toepassing.

De zesde categorie

Dit is het gebied dat op de Archeologische verwachtingskaart in de kleur lichtblauw (zie figuur 4.2) is aangegeven. In geval van grondroerende werkzaamheden dieper dan 220 cm en een planomvang van meer dan 10.000 m2 dient met de aanwezigheid van archeologische waarden rekening te worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.BPHZRMTZW2010-OH01_0011.png"

Figuur 4.2 Archeologische verwachtingskaart Huizen (groene cirkel=plangebied)

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft een overwegend consoliderend karakter, waarbij beperkte ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. De beoogde functiewijzigingen in het plangebied leiden naar verwachting niet tot een bodemverstoring die groter is dan 10.000 m2 met een diepte van meer dan 220 cm. Het aspect archeologie staat daarom de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In het algemeen kan worden gesteld dat in dit bestemmingsplan wordt gestreefd naar bescherming en versterking van de aanwezige kwaliteiten enerzijds en naar verankering van nieuwe ontwikkelingen anderzijds. Er wordt voorzien in enige flexibiliteit, daar waar dat ruimtelijk verantwoord is. Het gaat hier met name om uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bebouwing. Om de gebruiksmogelijkheden van percelen niet onnodig te beperken worden daar waar dit niet leidt tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteiten uitbreidingsmogelijkheden geboden. Overigens is hierbij veelal aangesloten op de regelingen uit het vorige bestemmingsplan. Het zoveel mogelijk voorkomen van afwijkingsmogelijkheden bevordert de rechtszekerheid. Het kan echter toch wenselijk zijn om enkele bouw- en/of gebruiksmogelijkheden op te nemen in de vorm van afwijkingsmogelijkheden zodat er een extra toetsingsmoment is.


In dit bestemmingsplan Huizermaat Zuidwest 2010 wordt gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP is opgenomen in de nieuwe Wro, die sinds 1 juli 2008 van kracht is. De SVBP-verplichting geldt vanaf 1 januari 2010.

5.2 Planregels

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.


Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Bedrijf - Nutsvoorziening (Artikel 3)

De bestaande openbare nutsvoorzieningen in het plangebied zijn voorzien van deze bestemming.

Detailhandel (Artikel 4)

Het winkelcentrum Holleblok is voorzien van de bestemming Detailhandel. Naast detailhandel zijn binnen deze bestemming ook dienstverlening en horeca uit categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Dienstverlening is binnen de begrippen gedefinieerd, waardoor kantoren met een baliefunctie zijn toegestaan, zoals makelaars en reisbureaus. Horecavoorzieningen uit categorie 1a omvatten lichte horeca die qua exploitatie aan de detailhandelsfunctie verwant zijn en die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke.

Voorts is expliciet geregeld dat de verkoop van motorbrandstoffen en detailhandel in volumineuze goederen niet zijn toegestaan.

Groen (Artikel 5)

Het structurele groen zoals dat is opgenomen binnen het groenstructuurplan is bestemd tot Groen. Naast groenvoorzieningen en water, zijn binnen deze bestemming speelvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatievoorzieningen, voet- en fietspaden en halteplaatsen voor het openbaar vervoer toegestaan.

Voorts zijn binnen de bestemming parkeervoorzieningen toegestaan. Deze zijn echter alleen toegestaan binnen een strook van 6 m tot de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Hierdoor kunnen geen grote parkeerplaatsen binnen het groen worden gerealiseerd, maar kunnen eventuele parkeerproblemen wel worden opgelost.

Maatschappelijk (Artikel 6)

De bestaande maatschappelijke voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Niet alle denkbare maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Binnen de regels is opgenomen dat onderwijs, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke doeleinden, evenals kinderopvang en verenigingen zijn toegestaan. In het vigerende bestemmingsplan hadden deze locaties de bestemming Bijzondere doeleinden. Ter plaatse van het bestemmingsvlak van de scholen aan het Holleblok is een sporthal gevestigd. Deze is specifiek bestemd met de aanduiding 'sport'. Voor deze aanduiding is gekozen, omdat het niet wenselijk is dat op andere locaties ook sportvoorzieningen komen. Sportvoorzieningen geven namelijk in het algemeen meer overlast dan de andere maatschappelijke voorzieningen die mogelijk worden gemaakt binnen de bestemming Maatschappelijk.

Voor een aantal locaties waren nog nieuwbouwmogelijkheden opgenomen binnen deze bestemming. De meeste van deze bouwmogelijkheden zijn niet benut. De gemeente wil deze mogelijkheden deels wel overnemen in het bestemmingsplan om in te kunnen spelen op een eventuele behoefte aan maatschappelijke voorzieningen. Dit ligt in lijn met de toekomstvisie van de gemeente uit 2007. Voor drie locaties waar op dit moment speelvoorzieningen aanwezig zijn is bepaald dat (met een afwijkingsbevoegdheid) pas gebouwd mag worden nadat het duidelijk is dat een vervangende speelvoorziening wordt gerealiseerd binnen een straal van 250 meter.

Tuin - 1 (Artikel 7) en Tuin - 2 (Artikel 8)

Deze bestemmingen zijn toegekend voor de voor- en zijtuinen die bij de woningen behoren. Het gaat hier om de delen van de tuinen waar in principe geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn gewenst. Op een enkele locatie zijn kleine aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aanwezig. Deze mogen behouden blijven en worden vernieuwd of herbouwd. Ze mogen niet worden vergroot of verplaatst ten opzichte van de huidige situering. De locaties waar wel aan- of uitbouwen zijn toegestaan, zijn opgenomen binnen de bestemming Wonen.

Voor de tuinen aan de zijkant die grenzen aan de openbare weg, zijn in principe ook de tuinbestemmingen opgenomen. Voor de tuinen tussen twee woningen die niet aan elkaar zijn gebouwd, is in principe de bestemming Tuin opgenomen tot 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Indien twee naastgelegen woningen niet in dezelfde rooilijn zijn gebouwd, zou de bestemming Tuin op de perceelsgrens verspringen. Om te voorkomen dat op deze locaties een te rommelig beeld ontstaat, is in die situaties de grens tussen de bestemming Tuin en Wonen doorgetrokken, zonder verspringing. Dit zijn de algemene uitgangspunten die binnen het plangebied zijn gehanteerd. Voor sommige percelen wordt afgeweken van de algemene uitgangspunten. Dit met name vanwege de aanwezigheid van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de voor- of zijtuinen.

In het bestemmingsplan Huizermaat Zuid-West uit 1990 zijn binnen de bestemming Tuin de precieze locatie voor parkeervoorzieningen opgenomen. Hiermee wordt beoogd aan te geven waar parkeren op het eigen erf is toegestaan en behouden moet blijven. Door meer parkeren op het eigen terrein zal de parkeerdruk in de openbare ruimte afnemen. De locaties van deze parkeervoorzieningen zijn niet op dezelfde manier aan te geven binnen de systematiek van SVBP2008. Er is daarom gekozen voor een onderscheid naar de bestemming 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2'. Binnen 'Tuin - 1' dient per woning ten minste één parkeerplaats te worden gehandhaafd.

Daarnaast zijn er aanvullende regels opgenomen om carports aan de zijkant van woningen binnen de tuinbestemmingen toe te staan. Zij moeten aan een gebouw worden gebouwd, mogen geen eigen wanden hebben en hebben een oppervlakte van ten hoogste 20 m2.

Verkeer (Artikel 9) en Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 11)

Wegen met een 50 km/h-regime hebben de bestemming Verkeer. Deze wegen dienen voornamelijk ter ontsluiting van het plangebied. Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die deels worden gerekend tot het structurele groen van het gebied.


Wegen die aangeduid zijn als 30 km/h-wegen zijn opgenomen binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Dit vanwege de beoogde functie en mogelijkheden om bijvoorbeeld speeltoestellen in de woonstraten te kunnen realiseren. Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten en eventuele groenvoorzieningen.

Verkeer - Garageboxen (Artikel 10)

Deze bestemming vervangt de vigerende bestemming garages. Binnen deze bestemming zijn garageboxen toegestaan, evenals de stalling van voertuigen en de opslag van huishoudelijk gebruik.

Water (Artikel 12)

Het structurele water binnen het plangebied is als zodanig bestemd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen 3,5 m hoog zijn.

Wonen (Artikel 13)

De belangrijkste functie binnen het bestemmingsplan is Wonen. De hoofdgebouwen zijn opgenomen binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak zijn goot- en bouwhoogtes opgenomen voor de hoofdgebouwen. In sommige gevallen zijn aan de voorzijde of aan de zijkant van de hoofdgebouwen (ruime) aan- of uitbouwen gerealiseerd, zoals garages. Deze zijn opgenomen binnen het bouwvlak en, bij een afwijkende hoogte, eveneens voorzien van een goot- en bouwhoogte. De bestaande carports aan de voorzijde zijn aangegeven met 'specifieke bouwaanduiding-1'. Daarnaast is voor een aantal carports die reeds juridisch-planologisch mogelijk zijn, maar niet zijn gerealiseerd, de bouwmogelijkheid gehandhaafd. Hier zijn uitsluitend overkappingen toegestaan en geen bijgebouwen om verdere verstening aan de voorzijde te voorkomen. Behalve de bestaande aan- en uitbouwen, worden er geen aanvullende mogelijkheden voor het uitbreiden van woningen aan de voorzijde opgenomen.

Beroepen-aan-huis zijn onder voorwaarden toegestaan: zo moet het beroep door de bewoner worden uitgeoefend en moet de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijven. Bedrijven-aan-huis zijn met afwijking mogelijk.

Voor de bebouwing op het erf (de gronden buiten het bouwvlak die tot de bestemming Wonen behoren) is geregeld dat ten hoogste 50% mag worden bebouwd, met een maximum van 40 m2. Indien de oppervlakte van het erf groter is dan 200 m2, bedraagt het maximumoppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 60 m2. Overigens is er voor percelen waarbij de oppervlakte van het erf kleiner is dan 200 m2 een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een bebouwingsoppervlakte van 60 m2. De afwijking mag niet leiden tot onevenredige schaduwwerking en/of zichthinder voor de aangrenzende percelen.

De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m, terwijl de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste de hoogste van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt plus 25 cm. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m. Binnen de regels is een mogelijkheid tot afwijking opgenomen voor een hogere bouwhoogte (tot ten hoogste 5,5 m). Hierbij geldt als voorwaarde dat de hogere bouwhoogte niet mag leiden tot onevenredige schaduwwerking en/of zichthinder voor de aangrenzende percelen. Dit betekent overigens een forse verruiming ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Er is echter aangesloten op het algemene beleid voor de gemeente Huizen.

Voorts zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor antennemasten en schotelantennes.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Antidubbeltelregel (Artikel 14)

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 15)

Bij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Dit artikel voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 16)

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 17)

Overschrijdingen bestemmingsgrenzen

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels (Artikel 18)

Werking wettelijke regelingen

In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

In de planregels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling, een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.

Sinds jaar en dag mag van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassing-verklaring van een wettelijke regeling in de planregels is opgenomen.

Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold.


Parkeren

Voorts is in dit artikel een regeling opgenomen, dat bij het oprichten van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering van functie op het perceel, voldaan moet worden aan een minimumaantal parkeerplaatsen. Parkeerplaatsen die ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit bestemmingsplan bestaan, worden buiten beschouwing van de berekeningen gelaten. Indien een gewenste functie niet voorkomt in de lijst, dient de parkeernorm uit de CROW publicatie 182 uit september 2008 te worden aangehouden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor het bevoegd gezag af te wijken van het aantal benodigde parkeerplaatsen indien redelijkerwijs op of in de buurt van het bouwperceel geen parkeerplaatsen te realiseren valt. Eveneens is afwijking mogelijk indien in de bestaande situatie meer of een gelijk aantal parkeerplaatsen aanwezig is.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 19)

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 21 lid 1 Wro. Enkele bouwmogelijkheden in afwijking van de regels blijven bestaan voor gebouwen die afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet. Bestaande afwijkingen mogen niet worden vergroot. Uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bevoegd gezag.


Lid 2 betreft de overgangsregels met betrekking tot het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtsmacht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het gebruik is slechts toegestaan indien de afwijzing hierdoor niet wordt vergroot.

Slotregel (Artikel 20)

Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Handhaving

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden.

De Wabo bepaalt dat gemeenten nog maar één vergunning afgeven voor activiteiten in de bebouwde en onbebouwde (leef)omgeving, de 'omgevingsvergunning'. De omgevingsvergunning integreert diverse vergunningstelsels zoals de bouw-, sloop-, milieu- en monumentenvergunning. Ook de handhaving moet met de komst van de Wabo zo veel mogelijk gecoördineerd plaatsvinden.

Ter voorbereiding daarop heeft het college van burgemeester en wethouders in april 2010 het handhavingsbeleid omgevingsrecht vastgesteld dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. In dat beleid zijn 59 handhavingstaken opgenomen als gevolg van de (Wabo), waaronder ook de handhaving van de regels van bestemmingsplannen. In het handhavingsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen vergunninggericht toezicht, objectgericht toezicht en gebiedsgericht toezicht (waar ook projectmatig toezicht onder valt).

Ook maakt een prioriteitenmatrix onderdeel uit van het handhavingsbeleid om inzichtelijk te maken welke handhavingstaken met welke intensiteit moeten worden gehandhaafd. Per handhavingstaak is in de matrix beoordeeld welke prioriteit de handhaving hiervan heeft. De prioriteit is hierbij primair bepaald door twee factoren: het negatieve effect en de kans op niet-naleven (het naleeftekort).

Voor de handhaving van bestemmingsplannen wordt aangehaakt op de 10-jarencyclus van een bestemmingsplanherziening, het zogenaamde projectmatige, gebiedsgerichte toezicht. Voorafgaand aan de samenstelling van een nieuw ontwerpbestemmingsplan wordt aan de hand van de kenmerken van het gebied en de prioriteitenmatrix bekeken waar qua handhaving van de bestemmingsplanregels en voor de nieuwe ruimtelijke beleidsvorming de aandachtspunten liggen. Op basis daarvan vinden gebiedscontroles plaats en wordt bekeken wat in het kader van het nieuwe bestemmingsplan kan worden gelegaliseerd (positief bestemmen en vergunningverlening) dan wel handhavend optreden noodzakelijk is.

Handhaving bestemmingsplan Huizermaat Zuidwest 2010

Jaarlijks wordt op basis van het handhavingsbeleid omgevingsrecht een uitvoeringsprogramma vastgesteld, zo ook voor 2011. Onderhavig plangebied wordt onder verwijzing naar dit nieuwe bestemmingsplan in het eerste kwartaal van 2011 gecontroleerd en er volgen zo nodig handhavende maatregelen volgens de prioriteitstelling die is beschreven in het handhavingsbeleid en het uitvoeringsprogramma voor 2011.

De reguliere controles die tot nu toe binnen het plangebied hebben plaatsgevonden, leiden tot de conclusie dat binnen dit gebied geen sprake is van wezenlijke illegale activiteiten die het noodzakelijk maken in het kader van het nieuwe bestemmingsplan afwegingen te maken of die ontwikkelingen ruimtelijk aanvaardbaar zijn en daarom meegenomen moeten worden in het bestemmingsplan. Evenmin maakt de beperkte werking van het overgangsrecht een acute gebiedsgerichte controle in het kader van het nieuwe bestemmingsplan noodzakelijk.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard, dat wil zeggen dat uitgegaan wordt van de bestaande situatie. Binnen het plangebied is een aantal bouwmogelijkheden opgenomen. De gronden hiervoor zijn echter in eigendom van de gemeente. Het opstellen van een exploitatieplan kan daarmee achterwege worden gelaten.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 17 januari 2011 tot en met 11 februari 2011 ter inzage gelegen op het gemeentehuis. In die periode, te weten op 8 februari 2011, heeft de gemeente bovendien een inspraakbijeenkomst (in de vorm van een inloopavond) georganiseerd. Alle adressen binnen het bestemmingsplangebied zijn per brief geïnformeerd over de ter inzagelegging en de inspraakbijeenkomst.

Er was een grote opkomst op de inspraakbijeenkomst. Dat had vooral te maken met de mogelijkheid die in het voorontwerp was opgenomen om op de locaties met een maatschappelijke bestemming ook woningen te kunnen bouwen. Ook waren veel bewoners niet op de hoogte van de al bestaande woonbestemming aan Hinde.

Naar aanleiding van de inspraak is het voorontwerp op de volgende punten aangepast:

  • De wijzigingsbevoegdheid naar de bestemmingen wonen en tuin bij de bestemming maatschappelijk is geschrapt.
  • De maatschappelijke bestemmingen voor de locaties 5 en 6 op de plankaart (Impala/ Hazewind) zijn vervallen, deze locaties hebben de bestemming groen gekregen.
  • De woonbestemming op de locatie Hinde is geschrapt, deze locatie heeft een groenbestemming gekregen
  • Voor wat betreft de benutting van de locaties met de bestemming maatschappelijk is de voorwaarde opgenomen dat dit pas kan wanneer de bestaande speelplaats, zo daar sprake van is, wordt gecompenseerd.

Dit betreft de punten die door een groot aantal bewoners is ingebracht. De individuele inspraakreacties en de reactie van de gemeente daarop zijn in een matrix weergegeven, zie bijlage 3. Op een aantal punten hebben die inspraakreacties tot aanpassing van het plan geleid.

Overleg

Het voorontwerp is aan de betrokken instanties toegestuurd met het verzoek om advies (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening).

Van een aantal instanties is reactie ontvangen. De meeste reacties gaven aan geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen. Voor zover daar wel sprake van was gaven die opmerkingen geen aanleiding om het plan aan te passen.

Ambtshalve wijzigingen

Daarnaast is het bestemmingsplan na terinzagelegging op een aantal punten ambtshalve gewijzigd. Het betreft de volgende onderwerpen:

  • in de voortuinen (bestemming Tuin - 1 en Tuin - 2) is opgenomen dat carports onder voorwaarden mogelijk zijn;
  • erf- en perceelsafscheidingen mogen voor de voorgevel eveneens 2 m hoog zijn.

Daarnaast zijn de regels en de toelichting op een aantal ondergeschikte punten aangepast.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie I 'lichte horeca'

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

  • automatiek;
  • broodjeszaak;
  • cafetaria;
  • croissanterie;
  • koffiebar;
  • lunchroom;
  • ijssalon;
  • snackbar;
  • tearoom;
  • traiteur.

1b. Overige lichte horeca

  • bistro;
  • restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
  • hotel.

1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

  • bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;
  • restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).

Categorie 2 'middelzware horeca'

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

  • bar;
  • bierhuis;
  • biljartcentrum;
  • café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Categorie 3 'zware horeca'

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.

Bijlage 1 Bureauonderzoek Flora En Fauna

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, watergangen, tuinen en straatbomen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig), het aanleggen van paden of verhardingen of het realiseren van maatschappelijke voorzieningen en woningen.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het Natura 2000-gebied 'Eemmeer & Gooimeer Zuidoever' ligt ten noordwesten en oosten van de kern Huizen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Vanwege het overwegend consoliderende karakter van het bestemmingsplan en de kleinschalige aard van de mogelijke toekomstige ontwikkelingen kunnen effecten op het Natura 2000-gebied 'Eemmeer & Gooimeer Zuidoever' worden uitgesloten. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002; en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Planten

Op basis van bekende verspreidingsgegevens, de aanwezige biotopen en het intensieve beheer kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of zwaar beschermde soorten herbergt. Naar verwachting komen in het plangebied alleen meer algemene soorten voor waaronder de wettelijk beschermde brede wespenorchis.

Vogels

In het plangebied broeden naar verwachting verschillende vogelsoorten van bos, water en tuin, zoals sperwer, holenduif, Turkse tortel, bosuil, winterkoning, roodborst, heggenmus, gekraagde roodstaart, zanglijster, merel, braamsluiper, tuinfluiter, zwartkop, tjiftjaf, goudhaan, fitis, staartmees, zwarte mees, koolmees, gaai, boomkruiper, boomklever, spreeuw, huismus en vink. Ook vogels zoals de grote bonte specht en groene specht (Rode Lijstsoort) kunnen gebruikmaken van het plangebied. In de watergangen binnen het plangebied zijn watervogels als meerkoet, waterhoen en wilde eend te verwachten.

Zoogdieren

De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in de omgeving van het plangebied soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn voorkomen. Gezien de voorkomende biotopen, kunnen alle genoemde soorten een verblijfplaats in het plangebied hebben.

De oude bomen en gebouwen in het plangebied kunnen mogelijk plaats bieden aan vleermuiskolonies. De tuinen, lanen en watergangen kunnen foerageergebied vormen voor en/of onderdeel zijn van migratieroutes van vleermuizen.

Amfibieën

Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als kleine watersalamander, bruine kikker, groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. In de winter kunnen met name heggen en struweel als winterbiotoop dienen. In het voorjaar kunnen de waterpartijen die zich in het plangebied bevinden dienen als voortplantingsplaats. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.

Vissen

In de watergang in het plangebied komt mogelijk de wettelijk beschermde kleine modderkruiper voor.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B1.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling tabel 1 mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn

kleine watersalamander, bruine kikker, gewone pad en groene kikker
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 kleine modderkruiper
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen
bijlage IV HR alle vleermuizen
vogels cat. 1 t/m 4 huismus en sperwer

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Op enkele locaties worden functieveranderingen mogelijk gemaakt. Er is echter nog geen sprake van concrete projecten.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Bij deze ontwikkelingen dient met het onderstaande rekening te worden gehouden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats is bij sloopwerkzaamheden en/of de kap van bomen noodzakelijk. Bij werkzaamheden aan de watergangen is nader onderzoek naar de kleine modderkruiper noodzakelijk.
    1. 1. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken in de bestaande bebouwing en bomen en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
    2. 2. In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van EL&I. Indien mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen, mag verwacht mag worden dat de ontheffing zal worden verleend. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Ffw namelijk niet plaatsvinden. De Ffw zal in dat geval de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staan.

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.


Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.


Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.


De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.


Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basis-zoneringslijst uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden (er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.


Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

  1. 1. 'lichte horeca': Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
    1. a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
    2. b. overige lichte horeca: restaurants;
    3. c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives en dergelijke.
  2. 2. 'middelzware horeca': Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur en dergelijke. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
  3. 3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.


Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In artikel 4 (Detailhandel) van de planregels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag hiervan bij omgevingsvergunning kan afwijken om een dergelijk bedrijf één categorie lager te kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat afwijken tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.


Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning voor het afwijken worden verleend.

Bijlage 3 Beoordeling Inspraakreacties Voorontwerpbestemmingsplan

Bijlage 3 Beoordeling inspraakreacties voorontwerpbestemmingsplan

Bijlage 4 Kwantitatieve Risicoanalyse (Qra)

Bijlage 4 Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA)