KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Aanwijzingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Voorgenomen Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Voorgenomen Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Ecologie
4.3 Bodem
4.4 Verkeer, Ontsluiting En Parkeren
4.5 Milieuzonering
4.6 Geluid (Wegverkeerslawaai)
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Water
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Spuitzonering
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Met Kleinschalige Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Advies Archeologie West-friesland
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Vooroverlegreactie Gasunie
Bijlage 4 Advies Omgevingsdienst

Opperdoes - Zuiderweg 12A

Bestemmingsplan - Gemeente Medemblik

Vastgesteld op 04-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Opperdoes - Zuiderweg 12A met identificatienummer NL.IMRO.0420.BPZuider12A-VA01 van de gemeente Medemblik;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.7 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.9 bedrijf:

beroepsbezigheid, handwerk, en ook: onderneming die zich bezig houdt met het maken en/of verhandelen van bepaalde goederen en/of het leveren van bepaalde diensten;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie die wordt gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of overkapping;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gebruiksmogelijkheden:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.28 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;

1.29 kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

1.30 kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:

de in Bijlage 2 genoemde beroepen en bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroepen en bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en/of de werknemers;

1.31 landschappelijke waarden:

de cultuurlandschappelijke en de visuele waarden van het landschap;

1.32 logies:

een mogelijkheid om te overnachten;

1.33 logiesverstrekking:

het tegen vergoeding verstrekking van logies, waaronder begrepen bed and breakfast.

Onder logiesverstrekking wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamperverhuur;

1.34 milieusituatie:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt.

Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.35 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Wet natuurbescherming;

1.36 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.37 ondergronds:

beneden peil;

1.38 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.39 paardrijbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed of daarmee vergelijkbaar materiaal, en al dan niet voorzien van een omheining;

1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.41 recreatieve bewoning:

het gebruik dat plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.42 sociale veiligheid:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;

1.43 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen, verstrekken of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel;

1.44 straat- en bebouwingsbeeld:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  1. a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. een goede hoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.45 theeschenkerij/theetuin:

een ondergeschikte horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen, niet zijnde maaltijden;

1.46 verkeersveiligheid:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie;

1.47 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bij een afzonderlijk huishouden moet het gaan om personen of een groep personen waarbij er sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling zoals een traditioneel gezin;

1.48 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.49 woonsituatie:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen en bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en straten;
  2. c. paden;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. speelvoorzieningen;
  6. g. nutsvoorzieningen;
  7. h. waterlopen en waterpartijen;

met de daarbijbehorende:

  1. i. tuinen, erven en terreinen;
  2. j. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt gebouwd;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt verkleind;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub g in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  4. d. het bepaalde in lid 3.2.2 in die zin dat bijbehorende bouwwerken minder dan 2,00 m achter, c.q. vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
  5. e. het bepaalde in lid 3.2.2 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat:
    1. 1. de omvang van de activiteit meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing (bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 50 m² bedraagt;
    2. 2. er afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving;
    3. 3. het gebruik nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. 4. er niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    5. 5. er detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van kleinschalige verkoop in verband met de beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
    6. 6. de activiteit niet wordt uitgeoefend door de bewoner en/of de werknemers;
    7. 7. opslag van goederen in het kader van de bedrijfsvoering plaatsvindt;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  6. f. het gebruik van een woonhuis voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
  7. g. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak;
  8. h. het buiten (bedrijfs)gebouwen stallen, parkeren, opslaan of aanwezig hebben van boten, auto’s, caravans, vrachtauto's, aanhangwagens en vergelijkbare voertuigen, tenzij dat redelijkerwijs aanvaardbaar kan worden geacht, gezien het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

7.2 Ondergronds bouwen

  1. a. Op plaatsen waar hoofd- en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast en er geen bezwaren zijn uit waterhuishoudkundig oogpunt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en bouwwerken op een wijze of tot doel strijdig met de bestemming;
  2. b. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  3. c. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken als standplaats voor kampeermiddelen met uitzondering van de gronden die zijn bestemd voor 'Recreatie' of de gronden waarvoor omgevingsvergunning wordt verleend op basis van een afwijking op het gebruik;
  5. e. het gebruik van gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  6. f. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  7. g. het gebruik van leegstaande gebouwen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
  8. h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor gasboringen, gaswinning en winning van schaliegas;
  9. i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  10. j. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden;
  11. k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen.

8.2 Afwijken van de gebruiksregels

8.3 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij in de betreffende bestemming een andere maatvoering gekoppeld is aan de ondergeschikte functie.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
    2. 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    3. 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  5. e. deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  6. f. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 40 m;
    3. 3. ten behoeve van overige andere bouwwerken tot niet meer dan 10 m;
  7. g. deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
  8. h. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.

Artikel 10 Algemene Aanwijzingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. het beloop of profiel va wegen of aansluitingen van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. b. bouwvlakken worden verschoven, mits de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

11.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen van 6 maart 2014, dan wel de opvolger dan die regel) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  5. e. Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die onder het overgangsrecht zijn gebracht mogen worden gebruikt overeenkomstig een veldschuur.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels, behorende bij het bestemmingsplan Opperdoes - Zuiderweg 12A van de gemeente Medemblik.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zuiderweg 12A te Opperdoes is een recreatiewoning gevestigd. De initiatiefnemer is voornemens om deze woning als permanente woning in gebruik te nemen. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Dorpskernen II Herziening 2014, omdat het plangebied de bestemming 'Recreatie' heeft. Het college van burgemeester en wethouders staat positief tegenover de beoogde ontwikkeling. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern van Opperdoes, in het buitengebied. Het plangebied omvat de kadastrale percelen KGL01-O-652, KGL01-O-494 en KGL01-O-654. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPZuider12A-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied, rood omlijnd

1.3 Planologische Regeling

Bestemmingsplan Dorpskernen II Herziening 2014

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Dorpskernen II Herziening 2014, dat op 29 september 2016 is vastgesteld door de gemeente Medemblik. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Recreatie', met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 'Waarde - Archeologie 3' en de functieaanduiding 'recreatiewoning'.

Binnen de bestemming 'Recreatie' zijn de aangewezen gronden bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen en recreatiewoningen, met daaraan ondergeschikt kleinschalige duurzame energiewinning, nutsvoorzieningen, wegen en paden en water. Binnen deze bestemming is het gebruik en laten gebruiken van recreatiewoningen voor permanente bewoning in strijd met de gebruiksregels. Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoningen' mag het aantal recreatiewoningen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', wat in dit geval één is. De oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 60 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn de aangewezen gronden mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.

Ook binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn de aangewezen gronden mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.

In figuur 1.2 en figuur 1.3 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPZuider12A-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Dorpskernen II Herziening 2014

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPZuider12A-VA01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede geldende bestemmingsplan Dorpskernen II Herziening 2014

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan voldoet aan de landelijke standaarden voor de opzet van (digitale) bestemmingsplannen. In deze plantoelichting wordt het plan beschreven en de uitgangspunten, die daaraan ten grondslag liggen, worden gemotiveerd. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) worden in de volgende hoofdstukken beschreven:

  • een beschrijving van de bestaande situatie en de voorgenomen ontwikkeling (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van het geldende en van belang zijnde beleidskader (hoofdstuk 3);
  • de effecten voor de omgeving en de te nemen maatregelen vanuit de omgeving (hoofdstuk 4);
  • een planbeschrijving met daarin de hoofduitgangspunten voor de juridische regeling (hoofdstuk 5);
  • een weergave van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Bestaande En Voorgenomen Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Zuiderweg 12A in Opperdoes. In de huidige situatie staat hier een recreatiewoning centraal op het perceel. De recreatiewoning wordt inmiddels niet meer verhuurd. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 950 m2. De recreatiewoning heeft een oppervlakte van circa 75 m2 en bestaat uit één bouwlaag met kap. Het terrein rondom het gebouw is ingericht als tuin. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven, in figuur 2.2 een aanzichtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPZuider12A-VA01_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPZuider12A-VA01_0005.png"

Figuur 2.2 Aanzicht bestaande situatie (bron: Google Streetview)

Het plangebied ligt ten zuiden van Opperdoes, in het buitengebied. De Zuiderweg vormt een ontsluiting aan de zuidzijde van Opperdoes. De noordzijde van de Zuiderweg bestaat uit een bebouwingslint met woonbebouwing, met daarachter agrarische gronden. De initiatiefnemer is voornemens om het huidige pand te behouden en deze als reguliere woning in gebruik te nemen. De woning voldoet, na een interne verbouwing, aan de bouwbesluiteisen voor woningen (bestaande bouw).

2.2 Voorgenomen Situatie

In de voorgenomen situatie wordt de bestaande (voormalige) recreatiewoning getransformeerd tot een reguliere woning, waarbij de recreatiebestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. Ten behoeve hiervan kan een interne verbouwing plaatsvinden, waarbij de hoofdvorm van het pand behouden blijft. De woning zal daarmee (blijven) bestaan uit één bouwlaag een kap. De gronden rondom het gebouw worden als erf bij de woning betrokken.

Ruimtelijke inpassing

Het pand blijft in zijn huidige vorm gehandhaafd. Om deze reden is een toelichting op de ruimtelijke inpassing niet aan de orde. Tevens bevinden zich aan de Zuiderweg louter woningen, waardoor de woning in de toekomstige situatie beter is ingepast dan in zijn huidige (recreatieve) vorm.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Binnen het rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening van belang en de Ladder voor Duurzame verstedelijking van belang.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  2. 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  3. 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Noord-Holland Noord onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  2. 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied raakt geen opgaves zoals bedoeld in de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Sinds 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder in werking getreden. Voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en moet worden aangetoond of er behoefte is. De behoefte hoeft niet regionaal te worden bepaald, maar wordt afhankelijk van de ontwikkeling bepaald. Het ruimtelijke verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt, kan dus verschillen.

Toepassing Ladder voor duurzame verstedelijking en conclusie

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Met het planvoornemen wordt één woning gerealiseerd. Hierdoor is het niet noodzakelijk het voornemen te toetsen aan de Ladder.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050 en Omgevingsverordening NH2020

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie 2050. In de omgevingsvisie geeft de provincie een toekomstbeeld waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.


In de Omgevingsverordening NH2020 (geldend tot 01-01-2024) zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen. In artikel 6.3 is geregeld dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk kan maken als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De ontwikkeling is in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Zie tevens paragraaf 3.3.1. De ontwikkeling is daarmee in lijn met het provinciaal beleid.

Ingevolge art. 6.62 bevat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Thema's die besproken moeten worden zijn wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. Met de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met een klimaatbestendige inrichting. Het huidige plangebied is groen ingericht en dit karakter blijft in de toekomstige situatie behouden. Het huidige pand blijft behouden en er worden geen bomen gekapt. Het handhaven van de bomen kan in warmere periode's voor verkoeling zorgen. Het nemen van compenserende maatregelen is niet nodig, omdat er geen toename van verharding plaatsvindt. Zie ook paragraaf 4.9.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de omgevingsvisie en -verordening.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Woonakkoord 2020-2025 regio Westfriesland en Provincie Noord-Holland

Voor de regio West-Friesland is een Woonakkoord opgesteld. Deze zijn door alle gemeenteraden in de regio vastgesteld. Het Woonakkoord draagt samen met het afwegingskader Wonen West-Friesland 2019 bij aan de binnen het Pact van West-Friesland uitgesproken ambitie om tot de top 10 woonregio’s van Nederland te behoren. Samen met het Woonakkoord wordt uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden.

In het Woonakkoord voor West-Friesland werken de Westfriese gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Enkhuizen, Drechterland en Stede Broec samen met de provincie aan een evenwichtig en afgestemd woningbouwprogramma in de regio. Naast deze gemeenten hebben ook betrokken marktpartijen zoals woningcorporaties, zorgpartijen, bouwers, ontwikkelaars en huurdersvereniging input geleverd voor dit Woonakkoord.

De speerpunten uit het woonbeleid zijn:

  • Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen;
  • Vitale kernen: leefbaar West-Friesland tot in de kern;
  • Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten;
  • Scheiden van wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven.

De beoogde ontwikkeling van één woning draagt bij aan het vitaal houden van de kernen in West-Friesland, door ook in de toekomst voldoende woongelegenheid te behouden voor de inwoners van Medemblik.

Afwegingskader Wonen Westfriesland 2021

De regio West-Friesland heeft een regionale woonvisie tot 2026. Ter uitvoering van de regionale woonvisie is de regio met de provincie een woonakkoord 2020-2025 overeengekomen. In het woonakkoord is afgesproken om het regionale afwegingskader voor wonen aan te passen aan de afspraken uit dit akkoord. Het afwegingskader is de basis voor de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogrammering. Alle uit te werken harde en zachte woningbouwplannen onderbouwen, beoordelen en stemmen de gemeenten regionaal af aan de hand van de criteria in dit afwegingskader. Om aan het afwegingskader te kunnen voldoen, dient aan minimaal vier van de acht criteria voldaan te worden. Uit onderstaande toetsing blijkt dat aan zes van de acht criteria wordt voldaan.

Basisvereisten

Ambitie of harde plancapaciteit

De kwantitatieve behoefte zoals genoemd in de basis wordt bepaald door de ambitie van 16.000 woningen aan zachte plancapaciteit. Alle gemeenten dragen bij aan het ontwikkelen

en uitvoeren van voldoende plannen. Dit plan voorziet in 1 woning en past binnen de ambitie van 16.000 woningen.

Krachtige kernen

Aansluitend op de regionale structuurschets zetten de gemeenten in op krachtige kernen in de regio. De gemeenten spreken af dat minimaal 70% van de woningbouwplannen in onderstaande krachtige kernen gebouwd worden. Opperdoes, waarin het plangebied is gelegen, is geen krachtige kern.

Woningbouw binnenstedelijk of landelijk gebied

Uitgangspunt is dat woningbouw primair binnenstedelijk plaatsvindt, tenzij dit om uiteenlopende redenen niet mogelijk is. Het plangebied bevindt zich niet in stedelijk gebied, maar in landelijk gebied. Woningbouw in binnenstedelijk gebied is niet mogelijk, omdat het plan voorziet in bewoning van een bestaande recreatiewoning. Hierdoor wordt toch aan het criterium voldaan. Wel is het plangebied niet multimodaal ontsloten. De locatie is per auto goed bereikbaar, maar op minder dan 10 minuten fietsen bevinden zich geen openbare vervoersknooppunten.

Aanvullende criteria

Het plan levert een positieve bijdrage aan betaalbaar wonen.

Het plan voldoet hieraan doordat de permanente bewoning van een (voormalige) recreatiewoning mogelijk wordt gemaakt. Dit komt de leefbaarheid ten goede. Aan het criterium wordt voldaan.

Het plan voorziet in woningen in de vrije huursector voor middeninkomens.

Eén van de ambities uit de regionale woonvisie is het voorzien in de woningbehoefte voor middeninkomens. In het plan komen geen vrije huursectorwoningen. Het plan voldoet niet aan dit criterium.

Het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen.

Veel mensen willen zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen woonomgeving blijven wonen. Met het planvoornemen gaat de initiatiefnemer de (voormalige) recreatiewoning permanent bewonen. Daarmee wordt aan dit criterium voldaan.

Het plan is circulair en energieneutraal.

Duurzaamheid staat hoog in het vaandel op de nationale, provinciale en regionale agenda’s. Nieuwe woningen moeten worden gebouwd met oog op de energie en grondstoffen die zij gebruiken tijdens de bouw en in de gebruiksfase. Met het planvoornemen wordt een huidige (recreatie)woning permanent bewoond. Derhalve wordt geen woning gebouwd. Er worden geen extra materialen gebruikt bij de planontwikkeling. Derhalve is het plan circulair en energieneutraal.

Het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap.

West-Friesland moet klimaatbestendig zijn om een aantrekkelijke en veilige plek te blijven voor bewoners. Klimaatverandering zorgt voor steeds extremere weersomstandigheden. Het wordt warmer, het wordt droger, het wordt natter en de kans op overstromingen neemt toe. Bij de planontwikkeling blijft het groen in het plangebied behouden. Dit biedt mogelijkheden voor natuurontwikkeling en zorgt tegelijkertijd voor verkoeling tijdens warme dagen.

Nieuwe woningbouw wordt zoveel mogelijk gerealiseerd in de nabijheid van een OV-knooppunt.

Aansluitend op de ambities m.b.t. bereikbaarheid van het Rijk heeft de provincie Noord-Holland aanvullend beleid opgesteld met als primaire doel om binnen de gehele provincie gemiddeld 50% van nieuwe woningbouw binnen een straal van 1,2 km rondom OV-knooppunten te realiseren. Als secundair zoekgebied geldt een straal van 10 minuten fietsafstand van een OV-knooppunt, de zogenaamde 10-minuten fietsafstand-contour. Binnen een afstand van 4,9 kilometer bevindt zich het dichtstbijzijnde OV-knooppunt. Aan de voorwaarde wordt niet voldaan.

Het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland.

Een woningbouwplan scoort op deze ambitie indien er afspraken zijn gemaakt om het plan binnen 3 jaar na initiatiefneming uit te voeren. Het plan bevindt zich in een concrete fase, na het doorlopen van de planologische procedure wordt de woning in gebruik genomen. Het plan voldoet aan de criteria.

Het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving.

Een aantrekkelijke woonomgeving is de meest genoemde vestigingsfactor onder nieuwkomers van buiten de regio. Een aantrekkelijke woonomgeving willen de gemeenten blijven bieden. Onderscheidend bouwen is daarom een belangrijke ambitie die de regio West-Friesland heeft op het woonbeleid. Onderscheidend bouwen wil zeggen een toevoeging van het juiste type op de juiste plek. Onderscheidend ten opzichte van de bestaande woningvoorraad, maar ook onderscheidend ten opzichte van andere regio’s. De kwaliteiten van het woningbouwplan kunnen onder meer betrekking hebben op het woonmilieu, de landschappelijke waarden, belevingswaarden of de specifieke typologie aan woningen. Een plan scoort op deze ambitie indien onderbouwd wordt waarom aan dit plan op deze plek behoefte is en een toevoeging vormt op type en doelgroep en er sprake is van een onderscheidend karakter.

Met het plan wordt een bestaande recreatiewoning in gebruik genomen voor permanente bewoning. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich woningen, de recreatiewoning is de enige recreatieve voorziening in het gebied. Door de (voormalige) recreatiewoning in gebruik te nemen voor permanente bewoning, wordt aangesloten bij het woonmilieu, de landschappelijke waarden en de belevingswaarden van het gebied. Het plan voldoet aan de criteria.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie 2012-2022

In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het nieuwe beleid van de gefuseerde voormalige gemeenten Medemblik, Wervershoof en Andijk vastgelegd. Doel van deze structuurvisie is een harmonisatie van het beleid van de drie voormalige gemeenten tot één beleid. Momenteel is nog geen nieuwere versie van kracht.

Medemblik wil de komende jaren het vestigen in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken. Met oog voor realiteit stimuleert de gemeente dorpsvernieuwingen en geeft ruimte om nieuwe woningen te bouwen. Deze ruimte vult de gemeente als volgt in:

  • Er zijn voldoende woningbouwlocaties aanwezig, waarbij de gemeente de vinger aan de pols houdt bij het op gang brengen van de ontwikkeling van de locaties.
  • Daarbij biedt de gemeente ruimte om programmatisch af te wijken van de oorspronkelijke plannen voor een locatie.
  • In de afweging van de locaties vormt de herontwikkeling van de kwaliteitslocaties (dorpsvernieuwing) een belangrijke rol om verpaupering in de dorpen tegen te gaan.

Het aantal woningen dat de komende jaren werkelijk wordt gebouwd is afhankelijk van de actuele vraag. Dit kan per dorp verschillen. Uitvoering van de plannen geschiedt in goed overleg tussen gemeente en marktpartijen, waarbij de gemeente zo mogelijk nodig een initiërende rol kan spelen.

Met het onderhavige ontwikkeling is sprake van een actuele vraag vanuit de markt. Ook vormt het plan een belangrijke rol om verpaupering van dorpen tegen te gaan, doordat een recreatiewoning die niet langer verhuurd wordt, in gebruik wordt genomen voor permanente bewoning in een omgeving waar overwegend de woonfunctie aanwezig is. De gemeente heeft aangegeven aan de ontwikkeling te willen meewerken.

3.4.2 Programma Wonen 2018 t/m 2026

Op 22 februari 2018 heeft de gemeenteraad het Programma Wonen 2018 t/m 2026 vastgesteld. In dit programma wordt gesteld dat West-Friesland een goedkoper en rustiger alternatief is voor de woningvraag in metropoolregio Amsterdam. Gemeente Medemblik heeft daarom de ambitie om zich hard te maken voor het realiseren van meer bouwvolume. Extra woningbouw is goed voor onze economie en vergroot het draagvlak voor onze lokale en regionale voorzieningen. In Medemblik is contingent beschikbaar voor 1.200 woningen in de periode tot 2026. Nieuwbouw vindt plaats in alle kernen. De gemeente maakt in het programma onderscheid tussen 'harde plannen', die niet meer beïnvloedbaar zijn, en de 'zachte plannen', die veelal nog gemakkelijker aangepast kunnen worden. Daarnaast kent het programma woningen 'tussendoor'.

Na het aftrekken van het aantal woningen binnen de harde en zachte plannen wijst uit dat er nog marge is voor 75 woningen 'tussendoor'. Voor de verdeling van de woningen 'tussendoor' zijn beleidsregels gemaakt. Kernpunt is het bouwen voor kleine huishoudens (starters en senioren). Daarnaast moeten de woningen levensloopbestendig en aardgasloos zijn. Ruimtelijke criteria zijn het open houden van de doorkijkjes in de linten, het saneren van locaties met milieuproblematiek en het voor wonen geschikt maken van gebouwen die van oorsprong een andere functie hebben (transformatie).

De ontwikkeling maakt ten opzichte van de capaciteit uit de planning 1 extra woning mogelijk en is daarmee passend binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Medemblik.

3.4.3 Welstandsnota Medemblik, herziening 2019

Het welstandsbeleid van de gemeente Medemblik is vastgelegd in Welstandsnota Medemblik, herziening 2019, die is vastgesteld op 11 juli 2019.

Het plangebied bevindt zich in het welstandsgebied 20 'Buitengebied'. Het buitengebied van Medemblik bestaat uit polders met weiden en akkers. Her en der in het open landschap liggen enige fruitkwekerijen. Structuur- en beeldbepalend zijn de dwarssloten en afwateringssloten die diep in het land snijden. Deze sloten werden gegraven voor de ontginning van het gebied. De bebouwing in de polder bestaat vooral uit agrarische bedrijven van recente datum. Het woonhuis verschilt niet wezenlijk van andere typen vrijstaande woonhuizen of villa's. Woonhuizen zijn individueel en afwisselend. Ze staan met de korte of lange gevel naar de weg. Het buitengebied in de gemeente Medemblik is regulier welstandsgevoelig. In het landelijk gebied wenst de gemeente een hoge kwaliteit van natuur, milieu en landschap. Duurzaamheid staat centraal. Met het planvoornemen wordt het groene karakter van het plangebied niet aangetast. Bomen blijven behouden. Daardoor blijft de hoge kwaliteit van natuur, milieu en landschap in het gebied behouden. Toetsing aan de welstandscriteria is niet noodzakelijk, nu met het planvoornemen niet nieuw wordt gebouwd.

3.4.4 Nota Parkeernomen 2021

De gemeente heeft in 2021 de Nota Parkeernormen Gemeente Medemblik2021 vastgesteld (hierna: nota). Het doel van de parkeernormen is de leefbaarheid en de bereikbaarheid van de openbare ruimte bevorderen. Door voldoende parkeerplaatsen te creëren, wordt overlast van foutgeparkeerde auto’s voorkomen. De parkeernota geeft de kaders waaraan plannen moeten voldoen om aantasting van de leefbaarheid en bereikbaarheid te voorkomen.

De nota is van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Medemblik, daar waar het betreft nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van een functie. De nota is niet van toepassing op bestaande situaties.

Indien verbouwen gepaard gaat met een functiewijziging van een bestaand pand, wordt het benodigde extra parkeerplaatsen uitsluitend bepaald op basis van de toename van de parkeervraag.

De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 4.2 in paragraaf 4.4. Daarin is onderbouwd dat aan de gemeentelijke parkeernorm wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over in de Omgevingswet wanneer deze in 2024 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Toetsing

In het bestemmingsplan zijn twee bestemmingen voor de bescherming van archeologische waarden opgenomen. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' zijn een aanvulling op de geldende enkelbestemming 'Recreatie'. Op basis van deze bestemmingen is archeologisch onderzoek aan de orde bij ontwikkelingen groter dan 100 m2 of 500 m2 en dieper dan 0,35 of 0,40 m onder het maaiveld.

Archeologie West-Friesland heeft voor de gemeente Medemblik een beleidskaart archeologie opgesteld. Deze beleidskaart is op 28 februari 2019 vastgesteld. Op de beleidskaart archeologie is aangegeven waar de bekende archeologische waarden zich bevinden en welke archeologische verwachtingen er zijn. De waarden en verwachtingen zijn gecombineerd met een beleidsadvies per zone. Voor de beleidskaart zijn de waarde en de begrenzing van de historische dorpslinten nader gespecificeerd, onder andere aan de hand van verschillende historische kaarten. Het westelijk deel van het plangebied in een zone met een hoge waarde voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Hier is een vrijstellingsgrens van 100 m2 aan verbonden. Voor het oostelijke deel geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de prehistorie. Voor dit deel geldt een vrijstellingsgrens van 1.000 m2, zie figuur 4.1.

Met de ontwikkeling wordt de drempelwaarde uit de dubbelbestemming niet overschreden. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 950 m² en de bodem wordt met de ontwikkeling niet geroerd, omdat het huidige pand behouden blijft en hoogstens een interne verbouwing plaatsvindt. De archeologische dubbelbestemming blijft in de toekomstige situatie gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPZuider12A-VA01_0006.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied op de Beleidskaart Archeologie

Advies Archeologie West-Friesland

In augustus 2023 heeft Archeologie West-Friesland een advies uitgebracht omtrent het aspect archeologie. Dit advies is opgenomen in Bijlage 1.

Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Geadviseerd wordt om de vrijstellingsgrenzen van de beleidskaart over te nemen in de vorm van dubbelbestemmingen of de huidige dubbelbestemming te behouden. De huidige dubbelbestemmingen blijven in de toekomstige situatie gehandhaafd.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorie is geen belemmerende factor voor de voorgenomen ontwikkeling in dit gebied.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect cultuurhistorie is er geen belemmering voor het plangebied.

4.2 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.2.1 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Onderzoek

Stikstofdepositie

Het plangebied ligt op circa 3,7 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied het IJsselmeer. In het plangebied wordt een recreatiewoning getransformeerd tot een reguliere woning. De toename van de verkeersgeneratie (zie paragraaf 4.4) is van dermate geringe omvang dat op voorhand kan worden gesteld dat het plan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Een stikstofdepositieberekening wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

4.2.2 Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Er vinden geen sloop-, kap- of dempingswerkzaamheden plaats binnen het plangebied. Het bestaande gebouw wordt slechts verbouwd tot woning. Op voorhand kan daarom worden gesteld dat er geen beschermde soorten worden aangetast. Ecologisch onderzoek is hier daarom niet aan de orde.

Wel geldt ten allen tijden de zorgplicht. Er kunnen enkele meer algemene soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in geval van schade aan deze soorten. Aan de zorgplicht kan worden voldaan door zo te werk te gaan dat dieren de kans krijgen om te vluchten naar habitat buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden of door dieren naar dergelijke habitat te verplaatsen.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij een functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

De gronden zijn in de huidige situatie bestemd en in gebruik voor recreatieve doeleinden. Gezien dit gebruik wordt verwacht dat de bodem eveneens geschikt is voor permanente bewoning. Een verkennend bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect bodem staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Verkeer, Ontsluiting En Parkeren

Verkeer en ontsluiting

Binnen het plangebied wordt een woning mogelijk gemaakt. In de huidige situatie bevindt zich hier een recreatiewoning. De toekomstige verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van CROW (publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Gemeente Medemblik betreft een weinig stedelijke gemeente en het plangebied ligt in buitengebied. Aldus bedraagt de verkeersgeneratie in de huidige situatie 2,7 mvt/etmaal. In de toekomstige situatie bedraagt dit 8,2 mvt/etmaal. In totaal neemt de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie met 5,5 mvt/etmaal toe. Het plangebied wordt ontsloten op de Zuiderweg, dat aansluit op de Dorpsweg, richting de N239. Het plangebied wordt daarmee goed ontsloten. De toename van verkeersgeneratie is daarnaast dusdanig gering dat de toename zonder problemen kan worden opgevangen.

Parkeren

Voor de woning zijn op basis van het gemeentelijk beleid, zoals verwoord in de Nota Parkeernormen gemeente Medemblik 2021,3 (2,4) parkeerplaatsen nodig, zie tabel 4.2. In het gebied buiten de bebouwde kom dienen de parkeerplaatsen allemaal op eigen terrein te worden aangelegd. Parkeren kan in het buitengebied namelijk gevaarlijke situaties voor de weggebruikers opleveren. Er zijn over het algemeen daar geen openbare parkeerplaatsen aanwezig. In het plangebied is ruimte voor drie auto's op het eigen terrein. Er hoeven geen parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. Derhalve wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Tabel 4.2 Parkeernormen gemeente Medemblik

Parkeernormen wonen
Functietype Binnenstad Medemblik* Overige kernen* Buiten
gebied
Eenheid
Koop, vrijstaand 1,8 2,3 2,4 Woning
Koop, twee onder één kap 1,7 2,2 2,2 Woning
Koop, tussen/ hoek 1,5 2,0 2,0 Woning
Koop, appartement, duur 1,6 2,1 2,1 Woning
Koop, appartement, midden 1,4 1,9 1,9 Woning
Koop, appartement, goedkoop 1,3 1,6 1,6 Woning
Huurhuis, vrije sector 1,5 2,0 2,0 Woning
Huurhuis, sociale huur 1,3 1,6 1,6 Woning
Huur, appartement, duur 1,4 1,9 1,9 Woning
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) 1,1 1,4 1,4 Woning

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Onderzoek

In de directe omgeving van het gebied komt overwegend de agrarische functie met daaraan ondergeschikt de woonfunctie voor. Derhalve wordt de omgeving van het plangebied aangemerkt als 'gemengd gebied'. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied bevinden zich woningen, waarvoor geen richtafstand hoeft te worden aangehouden. Verder ten noorden zijn een sport- en massagebedrijf een fysiotherapeut gevestigd. Dergelijke functies vallen in milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter moet worden aangehouden. Met een afstand van circa 185 meter wordt hier ruimschoots aan voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Geluid (Wegverkeerslawaai)

Toetsingskader Wet geluidhinder

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidzone van een weg is in tabel 1 weergegeven.

Tabel 1: schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

aantal rijstroken breedte van de geluidzone [m]
buitenstedelijk gebied stedelijk gebied
5 of meer 600 350
3 of 4 400 350
1 of 2 250 200

De breedte van de geluidzone wordt hierbij gemeten vanaf de as van de weg en is gelegen aan de buitenste rand van de weg.

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;

Dosismaat Lden

De berekende geluidsniveaus wordt beoordeeld op basis van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidwaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.

Aftrek op basis van artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden gelden inclusief de standaard aftrek op basis van artikel 110g van de Wgh. Dit artikel houdt in dat een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het verkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of hoger geldt de volgende aftrek:

• 4 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 RMG 2012 57 dB bedraagt;

• 3 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 RMG2012 56 dB bedraagt;

• 2 dB voor andere waarden van de geluidbelasting.

De toegestane aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 is op alle genoemde geluidbelastingen toegepast, tenzij anders vermeld.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidzone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidzone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.

Voor de als permanente woning in gebruikt te nemen recreatiewoning aan de Zuiderweg 12a geldt dat deze binnen de wettelijke zone ligt van de Zuiderweg en dat er sprake is van een binnenstedelijke situatie. De voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 48 dB en de de maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB. Omdat de recreatiewoning wordt bestemd als woning, wordt formeel uitgegaan van een nieuwe situatie.

Onderzoek

De recreatiewoning en de Zuiderweg zijn ingevoerd in een beknopt SRMII rekenmodel. Op basis van verkeerstellingen in 2021 (1.258 mvt/etmaal bedraagt op basis van jaarlijks 1% autonome groei de etmaalintensiteit op de Zuiderweg afgerond 1.450 mvt/etmaal in 2033 (10 jaar na plandatum).

in het model/berekening is verder uitgegaan van standaard voertuig- en etmaalverdelingen, een klinkerverharding en een rijsnelheid van 50 km/uur. Het beknopte rekenmodel en de berekende geluidbelasting is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPZuider12A-VA01_0007.png"

Toetsing en conclusie

Uit de wegverkeerslawaaiberekening blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Zuiderweg ten hoogste Lden = 50 dB bedraagt op de voorgevel (inclusief 5 dB aftrek art. 110g Wgh). Dit is (gering) hoger dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB, maar niet hoger dan de grenswaarde van Lden = 63 dB.

Binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder kan het plan worden uitgevoerd. Wel dient er een hogere waarde te worden vastgesteld. Maatregelen zijn in dit geval niet mogelijk (aanpassing wegdek niet mogelijk, afscherming niet gewenst vanuit stedenbouwkundig oogpunt) en niet kosteneffectief.

Wanneer wordt getoetst aan de nieuwbouw eisen van het Bouwbesluit 2012, zou de geluidwering op basis van de geluidbelasting ex 5 dB aftrek moeten voldoen aan 55-33 = 22 dB(A). Gezien de opbouw van de voorgevel en het relatief gering raamoppervlak kan worden gesteld dat hieraan wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect geluid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Toetsing

Voor het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Op circa 2,5 km afstand bevindt zich de A7 (afrit 9), waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het invloedsgebied is 1.500 m. Omdat het plangebied buiten het invloedsgebied is gelegen, is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Verder bevindt zich op circa 72 m afstand een buisleiding. Het gaat hier om een aardgastransportleiding van Gasunie. Gasunie heeft in zijn overlegreactie aangegeven (zie Bijlage 3) dat het plangebied binnen de 1% effectafstand van de transportleiding ligt, waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om zijn taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt omsloten via de Zuiderweg. Deze weg sluit aan op het overige wegennetwerk van Het Westeinde en Twisk. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie wordt één woning gerealiseerd. De aanwezigen zullen zelfredzaam zijn. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als tijdige alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het landelijke waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een aardgastransportleiding. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende kunnen worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt één woning mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen die is vrijgesteld voor toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A7 ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021 14 µg/m³ voor NO2, 14,17 µg/m³ voor PM10 en 6,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM 10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Toetsing

In het kader van het planvoornemen is de digitale watertoets doorlopen bij het Hollands Noorderkwartier. Hieruit blijkt dat de er geen procedure moet worden doorlopen, omdat er geen waterschapsbelang is. De watertoets is opgenomen in Bijlage 2.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waar rekening mee gehouden dient te worden. Het aspect kabels en leidingen vormt daarmee geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.11 Spuitzonering

Toetsingskader

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht worden toegepast en nabij gelegen gevoelige objecten zoals woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico's van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu.

De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers. De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn dus evenmin bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2). Afhankelijk van het soort teelt en of er sprake is van een (water toevoerende) sloot, stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer het hanteren van teeltvrije zones verplicht, maar ook hierin zijn geen afstandsnormen voor spuitzones opgenomen.

Weliswaar ontbreekt wetgeving over spuitzones, maar er heeft zich op dit terrein wel jurisprudentie gevormd. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat in het algemeen een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht. Het is mogelijk die afstand te verkleinen als daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek, waarbij kan worden aangetoond dat onder de gegeven omstandigheden ook bij het hanteren van een kortere afstand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij een gevoelige functie is gegarandeerd (ECLI:NL:RVS:2015:1698 en ECLI:NL:RVS:2017:1353). Echter door latere jurisprudentie kunnen zowel de PRI-onderzoeken als het in het gehanteerde EFSA-model niet meer ten grondslag worden gelegd aan een locatie specifiek onderzoek (ECLI:NL:RVS:2020:3018 en ECLI:NL:RVS:2022:3023).

In een recente uitspraak van de Raad van State van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3160): is geoordeeld “Een kleinere afstand kan aanvaardbaar zijn indien (bijvoorbeeld) driftreducerende maatregelen worden getroffen”. En ook in een recente uitspraak van maart 2023, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat een kleinere afstand kan worden aangehouden, mits dit op basis van zorgvuldig en op locatie toegesneden onderzoek deugdelijk kan worden gemotiveerd (ECLI:NL:RBMNE:2023:1048).

Toetsing

De woning in het plangebied (inclusief de bijbehorende tuin) geldt als een gevoelige functie in relatie tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het plangebied bevindt zich in een bebouwingslint langs de Zuiderweg. Aan de westzijde van het bebouwingslint bevindt zich een agrarisch perceel waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden toegepast. Het plangebied ligt op een afstand van 15 meter van dit een agrarisch perceel en de woning in het plangebied op een afstand van 30 meter. Dit betekent dat niet kan worden voldaan aan de afstand van 50 meter. Het agrarisch perceel is overwegend in gebruik als grasland. Bij dit gebruik worden geen of nauwelijks gewasbeschermingsmiddelen toegepast. Alleen in 2018 en 2023 is het perceel gebruikt voor de kweek van tulpen. Bij de teelt van gewassen op het agrarisch perceel moet vanwege de watergang rekening worden gehouden met een teeltvrije zone waar geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegepast. Deze zone is gewasafhankelijk. Hierdoor wordt de afstand tussen de woning en de spuitzone groter dan de gemeten afstand tussen de woning en het agrarisch perceel. Om een goed woon- en leefklimaat te bewerkstelligen kunnen bomen een driftreducerende werking hebben. Het plangebied is dicht bebost, waardoor de bomen een goede en dichte bescherming bieden tegen drift als gevolg van eventuele toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op het westelijk gelegen agrarisch perceel. Het grootste gedeelte van de bomen is echter bladverliezend, waardoor de driftwerende werking wordt gereduceerd tijdens de herfst- en winterperiode. In deze periode worden geen gewasbeschermingsmiddelen toegepast, waardoor het geen problemen geeft dat de driftreducerende werking van de bomen minder is.

Het plangebied kent in de huidige situatie reeds een gevoelige functie ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Zo bezien verandert de milieutechnische relatie ten opzichte van de agrarische gronden niet. Dit wordt ook ondersteund door een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2023:3128) waarin gesteld wordt dat wanneer een agrariër al belemmerd wordt door een bestaande situatie en door aangrenzende gevoelige functies, er geen sprake is van extra belemmeringen ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende agrarische gronden. Op gelijke afstand van de agrarische gronden zijn voorts reeds andere woonpercelen gelegen, de gemeente heeft deze situatie met het vaststellen van het vigerend bestemmingsplan aanvaardbaar geacht vanuit het vereiste van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er met de komst van de woonfunctie geen extra belemmering voor het agrarisch gebruik wordt opgeworpen.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

Het plangebied is in onderhavig bestemmingsplan opgedeeld in één enkelbestemming en twee dubbelbestemmingen. In deze paragraaf is per bestemming toelichting gegeven. Met de gekozen wijze van bestemmen is aangesloten bij de gemeentelijke standaard.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. Een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd, zoals weergegeven op de verbeelding. De dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen. Afwijken van de bouw- en gebruiksregels is onder voorwaarden mogelijk.

Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.

Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 950 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan eerst voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. De overlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4. Vervolgens wordt het plan voor zes weken voor een ieder ten inzage gelegd.

Archeologie

Naar aanleiding van het advies van Arnpcheologie West-Friesland is paragraaf 4.1 aangepast. De oorspronkelijke figuur 4.1 is vervangen door een andere afbeelding van de beleidskaart van Archeologie West-Friesland. Aan de toetsing is toegevoegd dat het westelijk deel van het plangebied in een zone ligt met een hoge waarde voor vindplaatsen uit de middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Hier is een vrijstellingsgrens van 100 m2 aan verbonden, in tegenstelling tot de vrijstellingsgrens van 1.000 m2 in het overige gedeelte van het plangebied.

Externe veiligheid

Naar aanleiding van de vooroverlegreacties van Gasunie en de Omgevingsdienst is paragraaf 4.7 aangepast. Aanvankelijk werd gedacht dat voor de aardgastransportleiding een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk was. Dit was niet correct. Naar aanleiding hiervan is een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven.

Bodem

De Omgevingsdienst heeft ten aanzien van het aspect bodem geadviseerd een bodemonderzoek conform de NEN 5740 uit te laten voeren. Dit advies is niet overgenomen. Zoals de Omgevingsdienst in zijn advies op pagina 2 aangeeft, is een onderzoeksplicht ten aanzien van functiewijzigingen alleen redelijk als de locatie een gevoeligere functie krijgt. Daarvan is geen sprake, nu zowel een recreatiewoning als een reguliere woning onder de bodemfunctie 'wonen met tuin' vallen en beide gevoelige functies betreffen. Zodoende verandert er juridisch-planologisch niets. De Omgevingsdienst geeft tevens aan dat dwars over het perceel een sloot heeft gelegen die in 1979 is gedempt. Om die reden moet volgens de Omgevingsdienst worden aangetoond dat deze demping geen bodemverontreiniging heeft veroorzaakt. Dit advies wordt niet overgenomen, nu het college van burgemeester en wethouders de bodem van het plangebied destijds geschikt hebben geacht voor de bouw van de recreatiewoning. Nu de planontwikkeling slechts op een functiewijzing ziet en de bodemfunctie van het plangebied niet verandert, is de bodem ook geschikt voor het toekomstig gebruik.

Tevens spreekt de Omgevingsdienst in haar wettelijk kader over bouwen: ''De Woningwet d.d. 13 juni 2018 (artikel 8, tweede lid) verplicht gemeenten in hun bouwverordening voorschriften op te nemen voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Of sprake is van verontreinigde grond kan met een bodemonderzoek worden aangetoond.'' Bij de toekomstige ontwikkeling is geen sprake van bouwen, maar van een functiewijziging. Aan het uiterlijk van de woning verandert niets. Bodemonderzoek wordt ook daarom niet noodzakelijk geacht.

Geluid

Naar aanleiding van de overlegreactie van de Omgevingsdienst is paragraaf 4.6 aangepast. Hierbij werd aangegeven dat de woning in de 56-60 dB-contour van de Zuiderweg ligt. Op basis van deze gegevens is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit de wegverkeerslawaaiberekening blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Zuiderweg ten hoogste Lden = 50 dB bedraagt op de voorgevel (inclusief 5 dB aftrek art. 110g Wgh). Dit is (gering) hoger dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB, maar niet hoger dan de grenswaarde van Lden = 63 dB. Binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder kan het plan worden uitgevoerd. Wel dient er een hogere waarde te worden vastgesteld.

Spuitzonering

Naar aanleiding van de overlegreactie van de Omgevingsdienst is paragraaf 4.11 toegevoegd. Hierin is aangetoond dat ondanks dat het plangebied op minder dan 50 meter van een agrarisch gebied is gelegen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Ontwerpfase en zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze zes weken wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Voorafgaand aan en gedurende de periode van ter visieligging van het ontwerpbestemmingsplan wordt door de wettelijke overlegpartners gereageerd. Alle reacties worden uiteengezet in een reactienota en toegevoegd aan het definitieve bestemmingsplan. Hierin wordt ook aangegeven of, en zo ja, op welke wijze, het bestemmingsplan is aangepast.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 december 2023 tot 27 januari 2024 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Ook zijn er in deze periode geen overlegreactis van de wettelijke overlegpartners ontvangen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 4 april 2024 ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage 1 Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Lijst Met Kleinschalige Beroeps- En Bedrijfsmatige Activiteiten

Bijlage 2 Lijst met kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Bijlage 1 Advies Archeologie West-friesland

Bijlage 1 Advies Archeologie West-Friesland

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Vooroverlegreactie Gasunie

Bijlage 3 Vooroverlegreactie Gasunie

Bijlage 4 Advies Omgevingsdienst

Bijlage 4 Advies Omgevingsdienst