Buitengebied Oostzaan
Bestemmingsplan - Oostzaan
Vastgesteld op 24-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan buitengebied Oostzaan van de gemeente Oostzaan;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401 met de bijbehorende regels, en de plankaart.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis gebonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is
1.6 afhankelijke woonruimte
een voor de huisvesting van een huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.7 agrarisch bedrijf
Een aan het buitengebied gebonden bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen.
1.9 agrarisch dienstverlenend bedrijf
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven.
1.10 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.11 archeologische deskundige
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.
1.12 archeologisch monument
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd.
1.13 archeologisch waardevol terrein
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden.
1.14 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten.
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bebouwingspercentage
de oppervlakte van de bebouwing binnen een bebouwingsvlak, of binnen een bestemmingsvlak indien daarbinnen geen bebouwingsvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.
1.17 bedrijf
inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten.
1.18 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.20 bestaande
bebouwing, windturbine, situatie, woning, inhoud, zoals die bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.21 bedrijfswoning
een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk is.
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 boomteelt
de teelt van boomkwekerijgewassen.
1.25 boomteeltbedrijf
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin-)planten en aanverwante gewassen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van containerteelt en glasopstanden.
1.26 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie.
1.27 botenstalling
Een bouwwerk voor de stalling en opslag van recreatieboten.
1.28 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.31 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met, alsmede dienstbaar is aan een woning, bevattende huishoudelijke bergings- en/of stallings- en/of hobbyruimten
1.36 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering.
1.37 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.38 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik
1.39 fruitteelt
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen.
1.40 gecombineerde landbouw
landbouwfuncties al dan niet in combinatie met landschapsbeheer, waterbeheer en natuur, recreatie, educatie, zorgboerderijen en waarbij het landschap bepalend is voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven.
1.41 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 gebruik
gebruik, in gebruik geven en/of laten gebruiken.
1.43 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.44 groepsaccommodatie
een verblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden;.
1.45 grond
land en/of water.
1.46 glastuinbouwbedrijf
een agrarisch bedrijf waarbij de teelt van gewassen ( bloemen, groente of fruit) in een kas ( een glazen, staande constructie) plaatsvindt onder gecontroleerde omstandigheden.
1.47 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf.
1.48 hobbymatig houden van dieren
Onder het hobbymatig houden van dieren wordt verstaan: het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten) maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij.
1.49 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.50 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.
1.51 intensieve veehouderij
niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak ( nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, pelsdieren en/of overig kleinvee houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vis en het houden van melkvee en overig rundvee, geiten, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.52 kampeermiddel
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.53 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals genoemd in bijlage 4 bij deze voorschriften, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden.
1.54 landschapswaarden
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap.
1.55 lichte horeca
een bedrijf of instelling waar hoofdzakelijk overdag dranken en/of etenswaren worden verstrekt aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven.
1.56 logiesverstrekkend bedrijf
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding.
1.57 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.
1.58 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden, waarbij veelal voorzieningen zijn gesitueerd als kantine/foyer en logies- en/of verenigingsaccommodatie.
1.59 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.60 mestplaat of kuilplaat
een betonnen plaat voor de opslag van landbouwproducten ten behoeve van agrarische activiteiten.
1.61 natuurwaarde
de abiotische en biotische waarden van een gebied.
1.62 normaal agrarisch gebruik
het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden.
1.63 normaal onderhoud
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
1.64 opslag
het bedrijfsmatig opslaan en verpakken van goederen.
1.65 ondergeschikte tweede tak
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
1.66 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het gebouw of de standplaats, en dat, voor zover gebouwd vóór de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft, en voor zover gebouwd achter de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.67 paardenbak
niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte en/of aangepaste bodem, voor het trainen, africhten en/of toetsen van de prestaties van paarden en al dan niet voorzien van een hek of hekwerk.
1.68 paardenhouderij of pensionstalling
het houden van paarden en pony's voor verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden.
1.69 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien op of in het water wordt gebouwd:
de hoogte van de waterlijn;
1.70 permanente bewoning
gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf.
1.71 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen, zoals eigen en streekeigen producten, die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.72 productiegerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.73 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.74 recreatieappartement
appartement, woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf.
1.75 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seks- automatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.76 silo
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden.
1.77 stacaravan
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen, bestaande uit één bouwlaag en uit één deel op wielen - en derhalve zonder vaste fundering - met een maximale oppervlakte van 50 m², dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen - ook over grote afstanden - als een aanhangsel te worden voortbewogen.
1.78 torensilo
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van agrarische opslagdoeleinden.
1.79 verdieping
een onder of boven de begane grond gelegen bouwlaag.
1.80 vermoerassing
de vorming van moeras, als gevolg van het nalaten van agrarische activiteiten, waardoor in eerste instantie struweelvorming ontstaat en later, wanneer dit proces op zijn beloop wordt gelaten, rietkragen en -velden, veenmosrietlanden en hier en daar wat moerasbos.
1.81 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel(s) die kennelijk als zodanig moet(en) worden aangemerkt;
1.82 voorgevelrooilijn
een denkbeeldige lijn die door de bebouwing niet mag worden overschreden in de richting van de openbare weg;
1.83 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat tenminste aan één volledige arbeidskracht een inkomen verschaft.
1.84 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuur-historie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.85 windmolen
een bouwwerk ten behoeve van de omzetting van windenergie.
1.86 wisselteelt
het systeem waarbij op een bepaald stuk land in de opeenvolgende jaren verschillende gewassen worden geteeld.
1.87 woonschip
- a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen;
- b. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a. in aanbouw;
- c. een casco, dat tot een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a. kan worden opgebouwd;
- d. elk vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
- e. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a. tot en met d..
1.88 woonwagen
een wagen, die voortdurend of nagenoeg voortdurend voor de huisvesting van één huishouden wordt gebruikt of daar geschikt voor is, met dien verstande dat een woonwagen niet ophoudt dit te zijn, indien aan of bij de woonwagen voorzieningen worden getroffen ten gevolge waarvan deze wagen niet langer kan worden voortbewogen.
1.89 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.90 zakelijk recht strook
een strook van 36 m aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijnen.
1.91 zichtlijnen
een zichtrelatie tussen de plekken en de openheid van het landschap en vice versa.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, in geval van ondergronds bouwen, verticaal geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak.
2.6 de hoogte van een windmolen:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Tuinderij
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Tuinderij aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor tuinbouwdoeleinden, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en ander werken alsmede voor water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 27 lid 27.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 3.1 geen tuinderij meer is gevestigd, de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen , mits:
- a. een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing plaatsvindt;
- b. binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak wordt aangegeven;
- c. het bepaalde in 17 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing.
- d. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- e. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- f. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- g. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- h. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van een volwaardig grondgebonden agrarisch veehouderijbedrijf en een paardenhouderij in de vorm van verbrede landbouw,
- b. gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - gebruiksgerichte paardenhouderij',
- c. kleinschalig kamperen op een terrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t.m. 31 oktober, binnen of direct grenzend aan het bouwvlak,
- d. paardenbak uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-paardenbak',
- e. caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling',
- f. stallen van boten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-botenstalling',
- g. agrarische loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
- h. gecombineerde landbouw,
- i. extensief dagrecreatief medegebruik,
- j. sloten en andere watergangen,
- k. instandhouding van de Natura 2000 doelstellingen,
- l. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 'Staat vanBedrijfsactiviteiten' zijn aangeduid als categorie 1 of 2,
- b. uitsluitend opslag binnen bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'opslag',
- c. uitsluitend nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening',
- d. recreatief nachtverblijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie',
- e. uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg',
- f. een auto plaatwerkerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-auto plaatwerkerij,'
- g. een constructiebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-constructiebedrijf',
- h. containervervoer ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-containervervoer',
- i. een groothandel in voedingsmiddelen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-groothandel in voedingsmiddelen',
- j. machinale houtbewerking, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-machinale houtbewerking',
- k. meubelfabriek/groothandel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-meubelfabriek/groothandel',
- l. pluimveeslachterij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-pluimveeslachterij'
- m. poelier, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-poelier'.
- n. bij een en ander behorende groen-, parkeer- en andere voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2onder b voor het bouwen van gebouwen tot bebouwingspercentage van maximaal 60 % mits geen van de waarden als bedoeld in hoofdstuk 3 artikel 28 t.m. 34 onevenredig wordt aangetast.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' is het vestigen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet toegestaan, tenzij de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten onderdeel uitmaken van de betreffende risicovolle inrichting.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel en aanverwante dienstverlenend bedrijf,
- b. opslag ten dienste van de bestemming, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- c. uitsluitend detailhandel en opslag ten behoeve van een tuincentrum, ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
- d. bij een en ander behorende groen-, parkeer- en andere voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2onder b voor het bouwen van gebouwen tot bebouwingspercentage van maximaal 60 % mits geen van de waarden als bedoeld in hoofdstuk 3 artikel 28 t.m. 34 onevenredig wordt aangetast.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen ter zake van religie, cultuur, onderwijs en andere openbare en bijzondere dienstverlening en voorzieningen;
- b. groen-, parkeer- en overige voorzieningen, zoals fietsenstallingen en nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.2onder b voor het bouwen van gebouwen tot bebouwingspercentage van maximaal 60 % mits geen van de waarden als bedoeld in hoofdstuk 3 artikel 28 t.m. 34 onevenredig wordt aangetast.
Artikel 8 Natuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding en ontwikkeling van de in het gebied voorkomende danwel daaraan eigen landschaps-, ecologische waarden van het waterrijke veenweidegebied,
- b. behoud van waterpeil ter bescherming van de flora en fauna,
- c. behoud, herstel en ontwikkeling van het bestaande watersysteem, mede in relatie tot het vasthouden en bergen van gebiedseigen water,
- d. extensief dagrecreatief medegebruik,
- e. extensief agrarisch medegebruik bestaande uit het weiden van vee,
- f. weidemolen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-molen',
- g. instandhouding van de Natura 2000 doelstellingen.
8.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1 mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte en oppervlakte niet meer mag bedragen dan hierna in de tabel is aangegeven:
Bouwwerken | max. oppervlakte | max. bouwhoogte |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | 10 m² | 1 m |
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van
- a. de bouw van een bouwwerk geen gebouw zijnde waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;
- b. het bouwen van een beperkte mestopslag met een maximumoppervlak van 50 m² op de vaarlanden voorzover er binnen agrarische bouwvlakken geen reële mogelijkheden hiervoor zijn;
- c. het bouwen van schuilgelegenheid voor dieren waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m en de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
- d. de aanleg van kleinschalige voorzieningen ten behoeve van extensief dagrecreatiefmedegebruik;
- e. het plaatsen van een weidemolen, voor zover nodig voor de waterhuishouding van de vaarlanden.
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 38 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 9 Recreatie - Dagrecreatie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen zoals zwembad, kinderboerderij, dagkampeerterreinen, speel- en ligweiden, wateren ten behoeve van watersport,
- b. wegen,
- c. fiets- en wandelpaden,
- d. bruggen,
- e. bezoekerscentrum,
- f. lichte horeca uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca',
- g. opvang van honden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-hondenopvang',
- h. instandhouding van de Natura 2000 doelstellingen, en
- i. bij een en ander behorende groen-, water, parkeer- en andere voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.2onder b voor het bouwen van gebouwen tot bebouwingspercentage van maximaal 90 % mits geen van de waarden als bedoeld in hoofdstuk 3 artikel 28 t.m. 34 onevenredig wordt aangetast.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 38 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 10 Sport
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebruiksgerichte paardenhouderij als hoofdactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport-gebruiksgerichte paardenhouderij',
- b. overige sportvoorzieningen zoals tennis, voetbal en ijsbaan,
- c. bij een en ander behorende groen-, parkeer- en andere voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
- a. indien de aanvraag betrekking heeft op een gebruiksgerichte paardenhouderij, dan dienen, wanneer daarom wordt verzocht door burgemeester en wethouders, door aanvrager de resultaten van het onderzoek naar het marktpotentieel te worden overgelegd;
- b. burgemeester en wethouders kunnen van aanvrager het overleggen van een bedrijfsplan verlangen, in welk geval advies wordt ingewonnen bij een daartoe aangewezen adviesinstantie;
- c. voor zover de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving daartoe aanleiding geven, kunnen burgemeester en wethouders de aanvraag voorleggen aan een landschapsdeskundige.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.2onder c voor het bouwen van gebouwen tot een bebouwingspercentage van maximaal 80 % mits geen van de waarden als bedoeld in hoofdstuk 3 artikel 28 t.m. 34 onevenredig wordt aangetast.
Artikel 11 Verkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een rijbaan met een breedte van ten hoogste 6 m,
- b. fiets- en voetpaden,
- c. bermen en bermsloten.
11.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 11.1, mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken | max. bouwhoogte |
lichtmasten, verkeerstekens en -regelinstallaties, wegwijzers en andere palen en masten | 10 m |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | 3 m |
Artikel 12 Verkeer - Parkeren
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Parkeren' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeerdoeleinden met de daarbij behorende aan- en afvoerwegen en andere bouwwerken, alsmede groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 12.1, mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken | max. bouwhoogte |
lichtmasten en andere palen en masten | 8 m |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | 3 m |
Artikel 13 Verkeer - Railverkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. railverkeer,
- b. bermen en bermsloten
- c. volkstuinen, uitsluitend in bermen.
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Verkeer - Snelweg
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Snelweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersdoeleinden (met inbegrip van de nodige rijwegen, vluchtstroken), met dien verstande dat per rijweg ten hoogste het bestaande aantal rijstroken is toegestaan,
- b. parkeerstroken, opstelstroken, transferia,
- c. fiets- en voetpaden,
- d. bermen en bermsloten,
- e. al de benodigde infrastrucuur ten behoeve van de verkeersafwikeling.
14.2 Bouwregels
Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. fiets- en voetpaden;
- b. bermen en bermsloten.
15.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 15.1, mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken | max. bouwhoogte |
licht- en andere masten | 8 m |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | 3 m |
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
- a. sloten en vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen primair ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en tevens het behoud van de landschappelijke hoofdstructuur, het behoud van de natuurlijke waarden, waaronder water- en oevervegetaties en als biotoop van aan het water gebonden broedvogels en pleisterende vogels;
- b. waterhuishouding,
- c. jachthaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
- d. staling van boten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-botenstalling,'
- e. recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden, vaarroutes en picknickplaatsen,
- f. instandhouden en ontwikkelen van vaar- en schaatsroutes.
16.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 15.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 38 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met inbegrip van een aan huis gebonden beroep,
- b. hobbymatig houden van dieren,
- c. woonschepen, ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats',
- d. standplaats voor woonwagens, ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats',
- e. stallen van boten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-botenstalling',
- f. met daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeerplaatsen, tuinen en water.
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
17.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 18 Leiding - Gas
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoofdaardgastransportleiding, met een diameter van ten hoogste 16 inch en een druk van ten hoogste 40 bar, met de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.
18.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 17.1, mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de betreffende leiding worden gebouwd.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 18.2, ten behoeve van het bouwen, overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. de integriteit en werking van en de veiligheid met betrekking tot de leiding niet worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
- b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingexploitant is ingewonnen.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de daarbij aangegeven hoogspanningsleiding en de daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding'.
19.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 19.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsleiding worden gebouwd.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 19.2, ten behoeve van het bouwen, overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsleidingen.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnd, of van werkzaamheden:
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere bouwwerken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- 1. het planten van hoog groeiende bomen en andere houtopstanden;
- 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
- 4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers of andere wateren;
- 5. het permanent opslaan van goederen.
- b. Alvorens het bevoegd gezag het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning neemt, vraagt zij advies aan de waterbeheerder.
- c. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud en beheer van de gronden betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
Artikel 20 Leiding - Water
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de watertransportleiding en daarbij behorende voorzieningen.
20.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 20.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding, waaronder begrepen gebouwtjes met elk een oppervlakte van ten hoogste 30 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding, en
- b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Waarde - Archeologie 1
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 2
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 3
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
23.2 Bouwregels
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 24 Waterstaat - Waterkering
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.
24.2 Bouwregels
24.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 26 Algemene Bouwregels
26.1 Gebouwen
Tenzij anders op de verbeelding of in deze regels wordt bepaald, gelden voor het bouwen van gebouwen, de volgende bepalingen:
- a. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen 6 respectievelijk 9 m;
- b. de afstand van de voorgevel van gebouwen tot de as van de weg mag:
- 1. in bestaande situaties niet minder bedragen dan de afstand op het moment van het tervisielegging van h et ontwerp van het plan;
- 2. in nieuwe situaties niet minder bedragen dan het gemiddelde van de afstand tot de as van de weg van de voorgevel van de hoofdgebouwen;
- c. bijgebouwen dienen vanaf de weg gezien, tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het betreffende hoofdgebouw te worden gebouwd;
- d. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 meter, tenzij de gebouwen gezamenlijk in de perceelsgrens worden gebouwd;
- e. de afstand tussen de gebouwen onderling mag niet minder bedrgen dan 2 meter, tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd;
- f. de goothoogte en de bouwhoogte van bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 4,5 meter;
- g. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de begane grond van het hoofdgebouw, met een maximum van 3 m.
26.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Tenzij anders op de verbeelding of in deze regels wordt bepaald, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van erf of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van de woningen en bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 1 m;
- b. de bouwhoogte van overige erf- of terreinafscheidingen mag neit meer bedragen dan 2 meter;
- c. de bouwhoogte van masten voor landelijk waarschuwingsstelsel, mag niet meer bedragen dan 20 meter;
- d. de bouwhoogte van antennes mag van de voet af gemeten niet meer bedragen dan 5 meter;
- e. indien dat noodzakelijk is in verband met de bereikbaarheid van woningen, bedrijven, enz., mogen bruggen worden gebouwd, met dien verstande dat de breedte van deze bruggen niet meer bedraagt dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter. Deze bepaling is niet van toepassing op de gronden als bedoeld in artikel 9 'recreatie- dagrecreatie''
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
27.1 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:
- a. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- b. gebruik van de gronden als botenstalling, anders dan waar dit op de verbeelding is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-botenstalling';
- c. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
- d. van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van opslag en stalling van goederen die een verkeersaantrekkende werking hebben;
- e. onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
27.2 Geur
Bij het bepalen van de afstand tussen (agrarische) bedrijven en geurgevoelige objecten dient rekening te worden gehouden met afstanden zoals deze bepaald worden in de Geurgebiedsvisie Oostzaan 2010, opgenomen in bijlage 4 van deze visie.
Artikel 28 Weidevogelgebied, Open Landschap, Verkavelingspatroon
28.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding weidevogelgebied, open landschap, verkavelingspatroon' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de in de lid 28.1.1, 28.1.2 en 28.1.3. genoemde waarden
28.2 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'weidevogelgebied, open landschap, verkavelingspatroon' op een wijze die leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 38 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 29 Vrijwaringszone - Weg
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding Vrijwaringszone - Weg mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd nadat de wegbeheerder van de weg om advies is gevraagd.
Artikel 30 Zone Lint A
30.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'zone lint a' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van:
- a. cultuurhistorische bebouwing,
- b. behoud van zichtlijnen naar het open gebied,
- c. behoud van de wegsloot aan de zijde van het oostzanerveld.
30.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'zone lint a' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de doorzichten naar het open gebied en het behoud cultuurhistorische bebouwing en wegsloot.
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 31 Zone Lint B
31.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'zone lint b' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van:
- a. behoud van de karakteristieke buurtschappen de Haal, de Heul en de Stationsstraat,
- b. behoud cultuurhistorische bebouwing,
- c. behoud van zichtlijnen naar het open gebied,
- d. behoud van de wegsloot gelegen aan de zijde van het oostzanerveld.
31.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'zone lint b' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de doorzichten naar het open gebied.
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 32 Zone Lint C1
32.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'zone lint c1' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van:
- a. behoud van de cultuurhistorische bebouwing aan de Noordeinde west,
- b. behoud van zichtlijnen,
- c. behoud van de structuur van het lint van Oostzaan.
32.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'zone lint c1' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de doorzichten naar het open gebied dan wel de cultuurhistorische bebouwing en de structuur van het lint.
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 33 Zone Lint D1
33.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'zone lint d1' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud van zichtlijnen.
33.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'zone lint d1' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de doorzichten naar het open gebied.
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 34 Zone Lint D2
34.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'zone lint d2' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
- a. behoud cultuurhistorische bebouwing,
- b. het instandhouden van behoud van zichtlijnen.
34.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'zone lint d2' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de doorzichten naar het open gebied.
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 35 Algemene Afwijkingsregels
35.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
- e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.
35.2 Woningsplitsing karakteristieke bebouwing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.89 om een woning respectievelijk een bedrijfswoning herbouwd en gesplitst mag worden in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden ten behoeve van het behoud van een karakteristiek hoofdgebouw, mits:
- a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één (bedrijfs-)woning niet overschrijden;
- b. de inhoud van de woning bij herbouw maximaal 900 m3 mag bedragen;
- c. de oppervlakte aan bijgebouwen tezamen de ten hoogste toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorend bij één (bedrijfs-)woning niet overschrijden; er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
- d. het karakter van het gebouw als één (bedrijfs-)woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
- e. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
- f. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven.
Artikel 36 Algemene Procedure Regels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 37 Algemene Wijzigingsregels
37.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:
- a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
- b. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven.
37.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende Bijlage 1Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt te wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, voorzover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.
37.3 Wijziging bijlage Inrichtingen Wet Geluidhinder
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage te wijzigen, ter verwerking van wijzigingen van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
Artikel 38 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
38.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in lid 38.2, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
werken en werkzaamheden* | |||||||
a | b | c | d | e | f | g | |
Gronden als bedoeld in artikel: | |||||||
8Natuur | + | + | + | + | + | ||
9Recreatie - Dagrecreatie | + | + | + | + | |||
16Water | + | ||||||
28 lid 28.1.1Open landschap | + | ||||||
28 lid 28.1.2Verkavelingspatroon | + | + | + | ||||
28 lid 28.1.3Weidevogelgebied | + | + | + | + | + | ||
* de onderstaande letters worden hierna verklaard; in de tabel is: + = aanlegvergunning vereist | |||||||
a | aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten, tot elk een oppervlakte van 60 m²; | ||||||
b | verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden; | ||||||
c | aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen; | ||||||
d | aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; | ||||||
e | diepploegen, zijnde het extra diep circa 0,5 m of meer omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd; | ||||||
f | bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters; | ||||||
g | - het aanbrengen van oeverbeschoeiingen ten behoeve van het agrarisch gebruik van de gronden -het verwijderen van riet ter verbetering van het weidevogelbiotoop en/of ten behoeve van het agrarisch gebruik van de gronden - het aanbrengen van bruggen, dammen en/of duikers. |
38.2 Uitzonderingen aanlegvergunningplicht
Het in lid 38.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
- c. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
- d. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 38.1, bij d, voorzover daarvoor een bouwvergunning is vereist;
- e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 38.1, bij e, voorzover daarvoor een vergunning is vereist op grond van de gemeentelijke bomenverordening;
- f. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.
38.3 Aanlegvergunning; toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 38.1 , zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
- a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
- b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 39 Algemene Nadere Eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zódanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 40 Overgangsrecht
40.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
40.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 41 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan buitengebied Oostzaan.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente Oostzaan zijn verouderd en aan vervanging toe. De hierin opgenomen beleidskaders sluiten niet meer aan op de huidige situatie en de plannen voorzien niet in regelgeving voor actuele ontwikkelingen. Om deze redenen is de gemeente in 2010 gestart met de integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. Om een goede ruimtelijke kwaliteit te behouden, wil de gemeente over een instrumentarium beschikken om hierop actief te kunnen sturen. Ook is het op grond van de Wet ruimtelijke ordening verplicht dat de gemeenteraad iedere tien jaar opnieuw een bestemmingsplan voor een gebied vaststelt. Als de gemeente het bestemmingsplan voor 1 juli 2013 niet geactualiseerd heeft, vervalt bovendien de mogelijkheid leges in te vorderen (3.1, lid 4 Wro). Alle oude plannen worden vervangen door één nieuw bestemmingsplan. Dit zal de bestaande waarden beschermen, maar tegelijkertijd over voldoende flexibiliteit beschikken om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Het uitgangspunt van dit plan is dan ook 'behoud door ontwikkeling'.
1.2 Ligging En Begrenzing
De gemeente Oostzaan ligt in de Zaanstreek en heeft een oppervlakte van ongeveer 16 km2,waarvan ongeveer 4,5 km2 water. De gemeente telt ongeveer 9.000 inwoners. Het buitengebied bestaat uit een veenweidegebied dat in gebruik is als natuur, landbouwgrond, landelijke woon-en werklocatie en extensief recreatiegebied. Het Oostzanerveld beslaat het westelijke, noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied en recreatiegebied Het Twiske ligt in het oosten. Beide gebieden worden fysiek van elkaar gescheiden door een bebouwingslint. Niet tot het plangebied behoren de dorpskern Oostzaan en de bedrijventerreinen. Hiervoor zijn/worden aparte bestemmingsplannen gemaakt. Figuur 1.1 toont het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan
Figuur 1.1 Plangebied bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan, grofweg gelegen tussen de A8 (west), A10 (zuid), spoorlijn Zaanstad-Purmerend (noord) en de weg Noordeinde - Den Ilp (oost).
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied vervangt de volgende bestemmingsplannen:
- Bestemmingsplan Buitengebied - Noord (vastgesteld oktober 1997)
- Bestemmingsplan Buitengebied - Noord 2e wijziging (vastgesteld 18 december 2007)
- Bestemmingsplan knooppunt Rijksweg 8 / secundaire weg 8 (vastgesteld 21 april 1992)
- Bestemmingsplan Uitbreidingsplan in hoofdzaak (vastgesteld in 1955)
- Bestemmingsplan Kadoelen-Oostzanerwerf (vastgesteld 25 januari 1988)
- Bestemmingsplan Rijksweg 8 (vastgesteld januari 1987)
- Bestemmingsplan Kolkweg - Zuidwestelijke toegangsweg (vastgesteld 22 januari 1985)
- Bestemmingsplan Het Twiske (vastgesteld 21 juni 1976)
Daarnaast zij in het landelijk gebied in de afgelopen decennia diverse vrijstellingen of herzieningen toegepast om medewerking te verlenen aan voorkomende bouwplannen. Deze zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
1.4 Totstandkoming
Voorafgaand aan de opstelling van dit bestemmingsplan is op 31 oktober 2011 door de gemeenteraad een visienota vastgesteld. De Nota bevat de hoofdlijnen/kaders voor het nieuwe beleid. De visienota is vervolgens in overleg met de politieke raadsfracties, verenigd in een raadswerkgroep, uitgewerkt tot concrete uitgangspunten voor de bestemmingslegging van de gronden op gebied- en perceelsniveau. Het resultaat, het concept Nota van Uitgangspunten (verder: NvU) , is door de raadswerkgroep medio februari 2012 opgeleverd. Op 20 maart 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders kennisgenomen van het concept Nota van Uitgangspunten en opdracht geven op basis hiervan het concept- voorontwerp bestemmingsplan te maken. Nadien is afgesproken het concept NvU niet meer door de gemeenteraad meer te laten vaststellen en het bestemmingsplan ''in de geest'' van het NvU op te stellen. Achtereenvolgens zijn hierbij de volgende acties en werkzaamheden uitgevoerd:
- De voorkomende functies in het plan gebied zijn – van perceel tot perceel- geinventariseerd en op kaart gebracht;
- Er is een voorlopig voorontwerp bestemmingsplan (verder: VOP) opgesteld, bestaande uit een verbeelding, regels en een toelichting (zie bijlage 1). Bij de opstelling van het VOP zijn de uitgangspunten van de Visienota en het concept NvU leidend geweest.
- Er is een startdocument opgesteld voor de te voeren Milieu-effectrapportage (PlanMER) in de voorbereiding van dit bestemmingsplan (zie bijlage 2)
Tenslotte is bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan vooroverleg gevoerd met een aantal organisaties, die straks in het kader van het wettelijk vooroverleg van het bestemmingsplan en adviserende rol krijgen (zoals Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
Om de leesbaarheid van het plan te waarborgen zijn enkel de voor dit bestemmingsplan relevante Europese, Rijks, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsstukken opgenomen in dit hoofdstuk. Dit generieke beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik plaats dient te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Naast de hieronder benoemde beleidsdocumenten zijn er in Oostzaan verschillende sectorale beleidsdocumenten en uitvoeringsnota's ontwikkeld.
2.1.1 Natura 2000 / 2007
Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden. Het netwerk wordt beschermd door twee Europese richtlijnen, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van strikt te beschermen gebieden, zogenaamde 'speciale beschermingszones'.
2.1.2 Kaderrichtlijn Water / 2000
De kaderrichtlijn heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
- van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
- de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
- het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
- de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Het beleid van deze kaderrichtlijn moet op grond van het Nationaal Bestuursakkoord Water onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid.
2.1.3 Verdrag van Malta (Archeologisch erfgoed) / 1992
Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Artikel 5 van het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen zullen in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem moeten ontzien. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Artikel 6 stelt de financiering aan de orde. Hier geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nota Ruimte / 2006
Het motto van het rijk in haar meest recente nota over de ruimtelijke ordening in Nederland is "decentraal wat kan, centraal wat moet". Het nationaal ruimtelijk beleid richt zich op:
- versterking van de concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden;
- borging van de veiligheid.
De Nota Ruimte biedt de ruimtelijke randvoorwaarden voor de waarborging en ontwikkeling van deze waarden. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit.
Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen.
De Nationale Landschappen hebben tot doel de specifieke kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en te versterken. Het Oostzaanse buitengebied maakt onderdeel uit van Nationaal Landschap Laag Holland, waarvan openheid van het veenweidelandschap één van de kernkwaliteiten is.
2.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte / ontwerp
Momenteel heeft het rijk de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu in voorbereiding. Naar verwachting zal deze in 2012 in werking treden en de Nota Ruimte vervangen. Tot die tijd is de Nota Ruimte echter nog van toepassing.
2.2.3 AMvB Ruimte / ontwerp
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Elke overheidslaag moet zijn of haar belangen vooraf benoemen en zorg dragen voor de realisatie en/of borging daarvan. Besloten is dat de nationale belangen die juridische doorwerking vragen, geborgd gaan worden door een algemene maatregel van bestuur (AMvB). De officiële naam van dit ontwerpbesluit is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, waarbij de werktitel tijdens de totstandkoming van deze algemene maatregel, ook 'AMvB Ruimte' wordt genoemd. De AmvB is nog niet in werking getreden.
2.2.4 Ecologische hoofdstructuur (EHS) / 1990
Het gehele buitengebied van Oostzaan valt binnen de EHS. De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur (plant en dier) in feite voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
De EHS bestaat uit:
- Bestaande natuurgebieden, reservaten en natuurontwikkelingsgebieden en robuuste verbindingen.
- Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden).
- Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).
De herijkte EHS moet in 2021 klaar zijn.
2.2.5 Flora en faunawet
De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Deze bescherming houdt onder meer in dat handelingen waarmee beschermde dieren worden verontrust, verjaagd, gevangen of gedood,zijn verboden. Ook het verontrusten en beschadigen van rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde dieren is verboden. Een van de uitgangspunten van de wet is dat iedereen de plicht heeft om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving. Deze zogenaamde zorgplicht geldt voor alle wilde planten en dieren, ongeacht de beschermingsstatus. De beschermde soorten worden voor een deel in de wet genoemd en voor een deel in diverse besluiten en regelingen ter uitwerking daarvan. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) kan soorten bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen als beschermde soort. Bij ruimtelijke ingrepen, waarbij als neveneffect beschermde soorten negatief worden beïnvloed, is de minister van LNV het bevoegde gezag. In de Flora- en faunawet wordt niet aangegeven welke concrete activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde planten of dieren, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Vaak kunnen ruimtelijke ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten en behoeft vooraf niets te worden geregeld. Als schade aan beschermde soorten onvermijdelijk is en er geen vrijstelling geldt, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het ministerie LNV. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstellingsregeling. Er zijn twee soorten vrijstellingen: een algemene vrijstelling (voor algemene soorten) en een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld conform een goedgekeurde gedragscode (voor zeldzamere soorten).
Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgenomen.
2.2.6 Natuurbeschermingswet
In de gewijzigde Natuurbeschermingswet, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de hieruit voortvloeiende gebiedsbescherming Natura 2000 geïmplementeerd. Het uiteindelijke doel is een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel. Dit netwerk heet Natura 2000. De bescherming van Natura 2000 gebieden is in deze wet geregeld middels een vergunningenstelsel. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Daarnaast zullen de provincies in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000 vormen, beheersplannen opstellen die duidelijk maken welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden.
Aanwijzing Natura 2000-gebieden
In februari 2003 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) een ontwerplijst gepubliceerd van gebieden die bij de Europese commissie worden aangemeld als Speciale Beschermingszone. Het Oostzanerveld is aangewezen als speciale beschermingszone (SBZ) ingevolge de Vogel en Habitatrichtlijn Grote delen van het gebied zijn in eigendom en beheer bij Staatsbosbeheer. De aanwijzing heeft plaatsgehad op grond van de aanwezigheid van de noordse woelmuis en de aanwezigheid van typische veenvegetaties en verlandingen. Het Twiske is aangewezen als Speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van de smient met name rondom de Stootersplas. Beide SBZ-gebieden maken overigens deel uit van het grotere Natura 2000 gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske'.De onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Bestaande bebouwing met bijbehorende erven, tuinen en verhardingen maken geen deel uit van de beschermingszone omdat deze geen wezenlijk deel uitmaken van het leefgebied van genoemde vogelsoorten.
Afbeelding - Ligging Natura 2000-gebieden
Status aanwijzingsbesluit
Het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied waarin het Oostzaanse gebied is opgenomen, is momenteel in bestuurlijke behandeling. Ook de raad van Oostzaan heeft destijds een zienswijze kenbaar gemaakt tegen de planbegrenzing. Deze reactie is nog niet beantwoord door het Ministerie van LNV. Het is nog niet bekend wanneer de Minister LNV het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebieden vaststelt.
De provincie Noord-Holland heeft voor het aangewezen Natura 2000 gebied inmiddels een ontwerp beheerplan opgesteld. Bij het opstellen van het beheersplan wordt duidelijk welke activiteiten wel of niet mogelijk zijn en aan welke activiteiten strikte voorwaarden worden gesteld. De instandhoudingdoelstellingen vormen de kern van het aanwijzingsbesluit en de uitgangspunten voor de beheersplannen. Na bekendmaking van de aanwijzingsbesluiten gelden de rechtsgevolgen, zoals deze zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Als uitgangspunt geldt dat vanaf het moment dat het gebied is aangemeld, de kwaliteit niet mag verslechteren. Plannen in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst op de instandhoudingdoelstellingen. De instandhoudingdoelstellingen zijn verwoord. in de bij de (ontwerp)aanwijzing behorende Nota van toelichting. Dit betreft een aantal algemene doelen, alsmede doelstellingen per habitattype en per soort.
2.2.7 Monumentenwet (1988)
In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het “wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen” van een beschermd monument. Wie van plan is veranderingen aan zijn beschermde rijksmonument aan te brengen doet er goed aan zich zorgvuldig te laten informeren. Voor veel ingrepen is namelijk een monumentenvergunning nodig.
2.2.8 Wet op de archeologische Monumentenzorg (2007)
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn per 1 september 2007 verwerkt in de vernieuwde Monumentenwet 1988. Deze wet is herzien door middel van een wijzigingswet, die voluit wordt aangeduid als Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta. Vanwege deze lange naam wordt deze wijzigingswet over het algemeen de Wet op de Archeologische Monumentenzorg genoemd. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 zijn ook de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet gewijzigd.
Het belangrijkste uitgangspunt van Vernieuwde Monumentenwet 1988 is de bescherming van archeologische vindplaatsen. Bescherming kan op twee manieren gebeuren: in de bodem (behoud in situ) en door opgraven waarbij de gegevens uit de bodem in een verslag komen te staan en de vondsten in een depot (behoud ex situ). Deze bescherming van de archeologische vindplaatsen wordt in de vernieuwde wet via het bestemmingsplan geregeld (art. 38a, Monumentenwet 1988). Het komt er op neer dat de komende jaren de gemeenten in alle bestemmingsplannen moeten aangegeven waar de gebieden van archeologische waarde (de archeologiegebieden) liggen. Aan alle vergunningplichtige bodemverstorende activiteiten binnen deze gebieden moet de gemeente in de benodigde vergunning eisen stellen ter bescherming van de archeologische vindplaatsen.
2.2.9 Nota Belvedere / 1999
In 1999 verscheen de rijksnota Belvedère over cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. Belvedère richt zich op het dichten van de kloof tussen verleden en toekomst. Vanuit de dynamiek wordt bekeken hoe de cultuurhistorie die ruimtelijke inrichting kan versterken en omgekeerd. De nota benoemt een aantal gebieden, die van nationale betekenis zijn op het gebied van cultuurhistorische waarden. Aan de gemeenten en de provincies wordt gevraagd voor deze Belvedèregebieden specifiek cultuurhistorisch ruimtelijk beleid te maken.
Het buitengebied van Oostzaan maakt deel uit van het Belvedèregebied Waterland. De beleidsstrategie voor dit gebied is het beschermen van de cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen.
Afbeelding - Ligging Belvederegebieden
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.
2.2.10 Nationaal Waterplan 2009-2015 / 2009
Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit 'meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken', adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.
Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Water zal, meer dan in het verleden, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. Alle ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten en aan een watertoets te worden onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot een optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting en bouwpeil. Hierdoor zal de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter verlopen.
In het kader van de watertoets wordt in overleg getreden met de waterbeheerders.
2.2.11 Watertoets , ruimte voor water
De handreiking watertoetsproces 3 is in de zomer van 2009 vastgesteld in het Nationaal Water Overleg met de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (rijk), Interprovinciaal overleg IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG). Met deze vaststelling is het de formele en algemene leidraad voor de toepassing van het watertoetsproces geworden.
Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21ste eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. De nieuwe 3de handreiking voor de watertoets is aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De handreiking watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken. Een aantal inhoudelijke aspecten van het watertoetsproces, zoals waterkwaliteit, klimaat en waterveiligheid, is beleidsmatig in ontwikkeling. Handreikingen voor het operationeel omgaan met besluiten over deze aspecten, komen in appendices die integraal onderdeel worden van deze handreiking.
Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.
2.2.12 AMvB Buisleidingen / 2011
Buisleidingen zijn buizen voor het vervoer over grote afstanden van gassen of vloeistoffen. Denk aan stoffen als aardgas, olie, olieproducten, gasvormige en vloeibare chemische producten en drink- en afvalwater. Uit onderzoek is gebleken dat de wet- en regelgeving voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen tekort schiet. Het Rijk wil daarom alle tekortkomingen in het beleid voor buisleidingen hebben opgelost. Ook wil het de veiligheid van buisleidingen vastleggen in wet- en regelgeving.
Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen. Hieruit is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Buisleidingen voortgekomen, ook wel bekend als het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De AMvB Buisleidingen is op 1 januari 2011 in werking getreden. Deze AMvB stelt regels aan risiconormering en -zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en de beschikbaarheid van noodplannen. Tevens is het opnemen van een verantwoording van het groepsrisico in de toelichting van bestemmingsplannen vereist.
2.2.13 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 28 oktober 2004 is het Bevi in werking getreden om risico's waaraan de burger wordt blootgesteld te minimaliseren. Gemeenten zijn in het kader van Bevi verplicht (urgente) saneringssituaties in beeld te brengen en de risicocontouren in het bestemmingsplan op te nemen. Onderdeel van Bevi is de sanering van LPG tankstations. Dit betekent dat sanering in gang gezet wordt van LPG-tankstations die zowel het Plaatsgebonden Risico (PR) en Groepsgebonden Risico (GR) overschrijden. Deze saneringsoperatie moet zijn afgerond in 2010. Er bevinden zich in het plangebied geen inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.
2.2.14 Luchthavenbesluit
Op 1 september 2004 zijn het nieuwe Luchthavenverkeersbesluit en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol van kracht geworden. Het Luchthavenindelingbesluit stelt regels omtrent de bestemming en het gebruik van gronden binnen het beperkingengebied zoals dat op de kaart bij dit besluit is aangegeven. Binnen dit beperkingengebied zijn nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in beginsel niet toegestaan. Bestaande gevoelige objecten zijn, voor zover die objecten rechtmatig aanwezig zijn, wel toegestaan. Los van het beperkingengebied zal er rekening mee moeten worden gehouden dat de geluidhinder van het vliegverkeer gevolgen heeft voor de aantrekkelijkheid van een goed woonmilieu. Daarnaast geeft het Lib ook een bouwhoogtebeperking van 150 meter voor een bepaald gebied aan. Het onderhavige bestemmingsplan buiten het gebied voor de bouwhoogtebeperking gelegen maar deels binnen de geluid (Ke-)contouren.
2.2.15 Ministeriële brief geur
Het geurbeleid van het ministerie van VROM is vastgelegd in de Ministeriële brief geur van 30 juni 1995. Het algemene beleid is dat de geurbelasting niet mag toenemen en er in 2010 niet meer dan 12% ernstig geurgehinderden mogen zijn. Het rijk geeft de gemeenten de vrijheid om eigen beleid op te stellen.
2.2.16 Wet luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is een wijziging van hoofdstuk 5, titel 2, van de Wet milieubeheer in werking getreden. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Kern van deze Wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Vanaf dat moment kan door de onderbouwing van In Betekenende Mate-projecten (IBM-projecten) worden Verwezen naar het NSL wanneer het gaat om de effecten op luchtkwaliteit.
2.2.17 Basisnet
De ministeries van V&W en VROM werken gezamenlijk aan een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water. Doel van het Basisnet Weg is het voorkomen van toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs het hoofdwegennet. Binnenvaart is een bijzonder veilige wijze van transport en daarom zeer geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt 80% over het water plaats. Met het Basisnet Water worden toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs waterwegen voorkomen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt circa 5% over het spoor plaats. De groei van het vervoer per spoor is vanwege economische belangen en vanwege transportveiligheid een gewenste situatie. Het spoor loopt in veel gevallen dwars door binnenstedelijk gebied. In veel gemeenten is tot dicht op het spoor gebouwd. Omdat er tot dusver geen harde grenzen aan vervoer en bouwen zijn gesteld, kunnen lokaal ongewenste risico's ontstaan, vooral bij stationsgebieden. Hierover moeten afspraken worden gemaakt die worden vastgelegd in het basisnet. Bij het basisnet wordt een grens gesteld aan de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gemeenten moeten bij bouwplannen rekening houden met dat toekomstige vervoer. Daarmee wordt een robuust systeem gecreëerd voor de komende decennia. De risico's zullen nergens onacceptabel groot worden. Dat is winst ten opzichte van de huidige situatie. Het basisnet is in 2011 vastgesteld.
Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.
2.2.18 Nationaal Antennebeleid 2000
Het overheidsbeleid met betrekking tot basisstations voor UMTS is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid 2000. De essentie van dit beleid is dat alleen voor antennemasten die hoger zijn dan 5 meter een bouwvergunning is vereist. Afspraken met betrekking tot het plaatsen van de bouwvergunningvrije masten zijn, in het kader van het Nationaal antennebeleid, uitgewerkt in een convenant tussen de overheid, de VNG en de operators van mobiele technologie.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Structuurvisie Noord-Holland / 2011
Dit plan is op 21 juni 2010 door provinciale staten van Noord- Holland vastgesteld. Op onderdelen (amendementen) is deze herzien en opnieuw vastgesteld op 23 mei 2011. De structuurvisie beschrijft de provinciale visie op de ruimtelijke inrichting van Noord-Holland en tevens hoe de provincie denkt deze visie te realiseren. De Structuurvisie is enkel zelfbindend en heeft geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Doorwerking van de in de Structuurvisie vastgelegde provinciale belangen vindt plaats in de provinciale ruimtelijke verordening.
Afbeelding - Totaalkaart structuurvisie
Het plangebied valt vrijwel geheel binnen de 'Metropolitane landschappen'. Het beleidt hiervoor is onder andere:
- geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten Bestaand Bebouwd Gebied zonder ontheffing van GS;
- ontheffing is alleen mogelijk als nut en noodzaak is aangetoond, de binnenstedelijke mogelijkheden zijn verkend en wordt voldaan aan eisen van Ruimtelijke kwaliteit, Klimaatbestendigheid en Duurzaam ruimtegebruik. De Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (Aro) adviseerd GS over de Ruimtelijke kwaliteit van ontwikkelingen;
- Buiten Bestaand Bebouwd Gebied ontwikkelen op basis identiteit landschap / Landschaps DNA (incl. aspect openheid), en dorpstypen / Dorps DNA, vastgelegd in Leidraad landschap en cultuurhistorie;
- Ruimte voor ruimteregeling.
De structuurvisie is verder verdeeld in 3 thema's: Klimaatbestendigheid, Ruimtelijke kwaliteit en Duurzaam ruimtegebruik.
Klimaatbestendigheid
Het veranderende klimaat zorgt voor nieuwe opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterberging. De provincie Noord-Holland streeft naar een klimaatbestendige ruimtelijke ordening. Dat doet zij door aandacht te geven aan aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie) naast terugdringen van emissies (mitigatie). De provincie weegt de effecten van locatiekeuze, ruimtelijke inrichting en indien nodig aanpassing op gebouwniveau bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen mee. Ruimtelijke functies worden waar nodig aan het veranderende grondwaterpeil en de veranderende waterkwaliteit aangepast.
De provincie houdt bij nieuwe bouwlocaties en - grondgebruik rekening met de randvoorwaarden vanuit waterveiligheid (overstromingsrisico) en wateroverlast, functiefacilitering en duurzaam bouwen. Het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie is een onderdeel van de klimaatbestendige ruimtelijke ordening van de provincie.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karaker en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.
Naast landschap is ook natuur een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit. Noord-Holland heeft natuur met een hoge biodiversiteit. Door de variatie in het landschap komen veel dieren- en plantensoorten voor. De soortenrijkdom in Noord-Holland is in de afgelopen eeuw sterk achteruit gegaan. De provincie Noord-Holland spant zich in voor het instandhouden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, vanuit de intrinsieke waarde van natuur.
Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. Hierbij streeft de provincie naar oplossingen die ruimte laten voor veranderende omstandigheden en die zo efficiënt mogelijk gebruik maken van de beschikbare ruimte.
2.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening / 2010
Provinciale Staten hebben de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) van Noord-Holland op 21 juni 2010 vastgesteld. Op 1 november 2010 is de verordening in werking getreden. De regels van de PRV vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. De PRV schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen.
Aardkundige waarden
In de toelichting van een bestemmingsplan dient te worden aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied voorkomende bijzondere aardkundige waarden. Aardkundige monumenten worden reeds in de Provinciale Milieuverordening geregeld.
Wonen en verstedelijking
Nieuwbouw van woningen is in principe uitgesloten (behoudens ontheffing van Gedeputeerde Staten). Buiten bestaand bebouwd gebied vindt de provincie het van belang om de open ruimtes zoveel mogelijk te behouden en te ontwikkelen. Dit gebied gaat echter niet op slot, maar bebouwingsplannen dienen te voldoen aan eisen van nut en noodzaak en ruimtelijke kwaliteit. Ruimte voor Ruimte dient wel mogelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door een wijzigingsbevoegdheid en/of uitwerkingsverplichting. Daarbij dient sprake te zijn van een vermindering van het bebouwde oppervlak. Bij voorkeur dient ruimte voor ruimte plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.
Naast woningbouw is tevens nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking niet toegestaan. Dit heeft betrekking op bovengrondse en ondergrondse infrastructuur en openbare voorzieningen zoals sportvoorzieningen, recreatieterreinen als bungalowparken en golfterreinen waarbij (intense) bebouwing mogelijk is.
Verbrede landbouwfuncties of functiewijzigingen van agrarische bouwpercelen
Niet alleen vrijkomende (bestaande) bebouwing, maar ook nieuwbouw mag onder voorwaarden worden gebruikt voor niet-agrarische functies van onderschikte aard. Voor wat betreft de toegestane bijzondere huisvesting wordt vooral gedacht aan afhankelijke woonruimten, zoals woonruimte ten behoeve van mantelzorg, een niet-zelfstandige woning voor de 'rustende boer' of andere specifieke doelgroepen. Het mag dus niet sluipenderwijs leiden tot nieuwe burgerwoningbouw.
Recreatiewoningen
Permanente bewoning van recreatiewoningen en stacaravans is niet toegestaan. Indien er recreatieparken aanwezig zijn met een zomer- en winterregeling, liggend in of tegen beschermde natuurgebieden, moet het bestemmingsplan deze regeling respecteren en handhaven.
Ecologische Hoofdstructuur
Bestemmingsplannen dienen het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszones te waarborgen.
Weidevogels
Om de beoogde leefgebieden van weidevogels te beschermen is het onwenselijk dat nieuwe bouwblokken worden toegekend in open gebieden. Uitbreiding op bestaande of uitbreiding van bestaande bouwpercelen is minder schadelijk voor weidevogels.
Landbouw
Het hele plangebied is aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw. In de zone voor gecombineerde landbouw zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden karakteristiek. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. In de gebieden waar schaalvergroting niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, wordt meer ruimte geboden voor nieuwe economische activiteiten (verbreding). Vormen van nieuwe economische activiteiten zijn agrarisch natuurbeheer, landschapsbehoud, recreatie, verkoop aan huis, verwerking van producten, zorg, educatie, en energie. In de omgeving van het stedelijk gebied - in de metropolitane landschappen – stimuleert de provincie Noord-Holland de ontwikkeling van deze op de stedelijke recreatiebehoefte gerichte functies.
In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare mogelijk.
Woonschepen
De woonschepen(-ligplaatsen) in het plangebied vallen niet onder het bestaand bebouwd gebied (BBG) Aan verplaatsing of vergroting van woonschepen worden in de provinciale verordening beperkingen gesteld. Er zijn in de structuurvisie als in de verordening verder geen specifieke bepalingen opgenomen ten aanzien van waterwoningen dan wel woonschepen.
2.3.3 Provinciaal milieubeleidsplan 2009-2013
Als gevolg van de internationalisering wordt steeds meer natuur- en milieuregelgeving in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling in Europees verband vastgesteld. Dit geldt vooral op het gebied van klimaatbeleid, landbouw- en natuurbeleid en voor het beleid op het gebied van externe veiligheid. De rol van de provincie ligt vooral in de sfeer van de handhaving. Op het gebied van natuur wordt een meerjaren uitvoeringsprogramma opgesteld voor het opheffen van infrastructurele knelpunten in provinciale vaarwegen. Wat betreft externe veiligheid heeft de provincie Noord-Holland een veiligheidsrisicokaart beschikbaar op internet.
Op het gebied van geluidhinder houdt de provincie zich bezig met de leefbaarheid rond Schiphol, het vaststellen van geluidproductieplafonds voor provinciale infrastructuur en het ontwikkelen en toepassen van lokaal geluidbeleid.
Ten aanzien van luchtkwaliteit houdt de provincie zich bezig met het opstellen en uitvoeren van de luchtkwaliteittoets.
Op het gebied van bodem wordt vooral beleid ontwikkeld voor een afwegingskader voor meervoudig (ondergronds) ruimtegebruik.
2.3.4 Provinciaal Verkeer en vervoersplan (PVVP)/2005-2015
Het Regionaal Verkeer en Vervoer Plan (RVVP) is vastgesteld in december 2004 en vormt het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de 16 gemeenten van de Stadsregio Amsterdam (SrA). Het beschrijft de wijze waarop de SrA invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015. De daarbij horende ambitie is die van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht. De hierbij gepaard gaande groeiende mobiliteit mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid en veiligheid. Vanuit de gedachte dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de verschillende deelgebieden wordt flexibel gereageerd op de ontwikkelingen en wordt voor meer gebiedsgericht maatwerk gekozen. Geconstateerd wordt dat het personenverkeer en goederenverkeer zullen toenemen en zonder aanvullend beleid zal de reistijd en betrouwbaarheid van regionale verplaatsingen worden aangetast. Om hier het hoofd tegen te kunnen bieden wordt een samenhangende aanpak voorgesteld, waarbij naar het optimaal gebruik van de bestaande OV- en wegcapaciteit ook het beïnvloeden van de vraag naar mobiliteit aan bod komt. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in 4 strategieën:Er wordt een samenhangend netwerk gedefinieerd voor auto, openbaar vervoer en fiets.Naast slimmer benutten op de korte termijn moeten deze later robuuster en minder
storingsgevoelig worden. Ook verdichting rond openbaar vervoer knooppunten is aan de orde. De problematiek wordt gebiedsgewijs aangepakt. Meer maatwerk dus met onderling goed op elkaar afgestemde maatregelpakketten. Prioriteit ligt op filegevoelige routes. Door middel van prijsbeleid wordt reisgedrag bijgestuurd, waardoor het systeem efficiënter wordt (naar plaats en tijd gedifferentieerd). Gedacht wordt aan betaald parkeren, maar ook aan nieuwe vormen van prijsbeleid. Streven is te komen tot een landelijke vorm van variabele kilometerheffing. Als dat niet op tijd lukt, zijn regionale vormen van prijsbeleid onontbeerlijk.De SrA streeft er naar de leefbaarheid en veiligheid per saldo niet te laten verslechteren, ondanks de groeiende mobiliteit. Voor verkeerveiligheid zijn de landelijke doelstellingen uitgangspunt van beleid. Wat betreft emissie-eisen zet de SrA in op het reduceren van het aantal gehinderden. Bij dit alles moet sprake zijn van een slagvaardige samenwerking en financiering, waarbij de samenwerking moet leiden tot bindende afspraken. Vrijblijvendheid moet hierbij worden vermeden.
2.3.5 Waterplan 2010-2015
Het Provinciaal Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen, waterleidingbedrijven en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende water aan- en afvoer. Het plan is zelfbindend voor de provincie en bevat het beleid voor de periode 2010-2015.
Klimaatbestendig waterbeheer speelt een centrale rol in het Waterplan. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden vragen om een herbezinning hoe we met water omgaan voornamelijk bij ruimtelijke ontwikkeling.
In het waterplan worden 4 strategische waterdoelen tot 2040 genoemd die richting geven aan het waterbeleid van de provincie Noord-Holland.
- Bescherming tegen overstroming
- Versterken en ontwikkelen van het watersysteem
- Schoon en voldoende water
- Maatwerk met behulp van gebiedsontwikkeling
Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur.
Voor de planperiode 2010-2015 zijn twee speerpunten gekozen die de provincie Noord-Holland gaat aanpakken:
- De zandige versterking van de Noordzeekust wordt aangegrepen om de regio, ruimtelijk en economisch te versterken.
Er wordt extra aandacht besteed aan de economische kant van het water. Water in combinatie met economie, landbouw, toerisme en recreatie en beroepsscheepvaart.
2.3.6 Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland
Het provinciale archeologiebeleid richt zich op het leesbaar houden van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. De provincie staat het bewaren van het erfgoed in de bodem voor (in situ). Om het behoud in de bodem van zoveel mogelijk archeologische waarden te waarborgen, zal de provincie in zowel haar eigen ruimtelijke plannen als de door de provincie te toetsen plannen het behoud als afwegingscriterium mee laten wegen. Indien 'behoud in situ' niet mogelijk is, dient de informatie van het bodemarchief te worden veiliggesteld door middel van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek, uitgevoerd volgens algemeen geldende normen/richtlijnen.
De meeste archeologische vindplaatsen zijn onbekend, omdat ze onder het maaiveld verborgen liggen. Om te voorkomen dat waardevolle informatie verloren gaat, moeten deze overblijfselen zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling door een archeologisch vooronderzoek worden gelokaliseerd en gewaardeerd. Bij toetsing van bestemmingsplannen wordt nagegaan of bij de planvorming voldoende archeologisch vooronderzoek is verricht op basis waarvan een afgewogen besluit kan worden genomen. In bestemmingsplannen moeten terreinen van hoge en zeer hoge waarde tot uitdrukking komen en middels een omgevingsvergunning worden beschermd.
Archeologische vindplaatsen van zeer hoge waarde kunnen krachtens de Monumentenwet (1988) als Rijksmonument of krachtens de Provinciale Monumentenverordening 2001 2004 als provinciaal monument beschermd worden. Tevens kunnen gemeenten door middel van hun eigen monumentenverordening archeologische vindplaatsen beschermen. Activiteiten die een aantasting van het wettelijke beschermde monument betekenen, zijn pas mogelijk als doorvoor door de minister van OCW vergunning verleend is.
2.3.7 Leidraad landschap en cultuurhistorie / 2010
De leidraad landschap en cultuurhistorie is de nota voor het cultuurhistorische beleid van de provincie Noord-Holland. Om de kernkwaliteiten van Om de kernkwaliteiten te behouden geldt het algemene uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, mits deze voldoen aan inhoudelijke eisen.
De regio Waterland/Zaanstreek, waar Oostzaan deel van uitmaakt, wordt omschreven als een karakteristiek Hollands cultuurlandschap dat bestaat uit een vrijwel aaneengesloten veenontginningslandschap afgewisseld met grote, voornamelijk 17e eeuwse droogmakerijen. Het gebied wordt gekenmerkt door de opvallende contrasten en de samenhang in landschapstypen tussen beiden.
Het veenweidegebied heeft in de gemeente Oostzaan een hoge concentratie van archeologische vindplaatsen. Ook internationaal gezien is de combinatie van oude veenweidegebieden met 17e eeuwse droogmakerijen zeldzaam. De historische verkavelingstructuren zijn grotendeels zichtbaar in het landschap, waarbij het waterpatroon vaak bepalend is voor de identiteit.
2.3.8 Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Laag-Holland
In het kader van de streekplanherziening Laag Holland, waarin de begrenzing van het Nationaal Landschap wordt vastgesteld, zijn de kernkwaliteiten uitgewerkt naar ruimtelijke doelstellingen. Deze ruimtelijke doelstellingen zijn hieronder weergegeven:
- Het open houden van het veenweidelandschap;
- Behoud van de veenweidegebieden.
- Het behoud en de ontwikkeling van ecologisch belangrijke gebieden, vooral de gebieden die onder de Habitatrichtlijn vallen.
- Het behoud van het cultuurhistorische karakter van het gebied.
- Het vergroten van de toegankelijkheid van het Nationaal Landschap door realisatie van recreatieve verbindingen en toeristische voorzieningen (bijvoorbeeld fiets- en kano verhuur).
- Realisatie van nieuwe natuur en recreatiegebieden.
- Een duurzaam watersysteem dat de gebruiksfuncties ondersteunt.
- Bedrijfsvergroting, structuurverbetering en specialisatie van agrarische bedrijven zodat het land duurzaam beheerd kan worden.
2.3.9 Agenda Recreatie en Toerisme
In deze Agenda geeft de Provincie Noord-Holland aan hoe zij de komende periode(2012-2015) het beleid voor recreatie en toerisme gaat uitvoeren. Via een beleidsverkenning en contacten met het maatschappelijk veld zijn nieuwe maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen, trends en wensen in kaart gebracht. Mede op basis van deze resultaten zijn de agendapunten en bijbehorende doelen voor deze nieuwe Agenda Recreatie en Toerisme vastgesteld.
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Beleidsnotitie paardenbakken / 2011/ Landschap Noord-Holland
Landschap Noord Holland heeft een Beleidsnotitie paardenpakken opgesteld. Hierin is aangegeven hoe kan worden omgegaan met paardenbakken. Uitgangspunt is dat wanneer het gaat om het hobbymatig houden van paarden, de buitenbak binnen het bouwvlak aangelegd moet worden en de bebouwing voldoet aan de voorschriften van het geldende bestemmingsplan, de gemeente medewerking zal verlenen. De aanvraag is in zo'n geval passend binnen het geldende bestemmingsplan. Het op een andere manier dan hobbymatig houden (pensionstalling, manege, e.d.) van paarden is niet toegestaan binnen de 'woonbestemming'.
Vergunningaanvragen voor buitenbakken en bijbehorende bebouwing buiten bouwvlakken dienen altijd getoetst te worden aan het bestemmingsplan. Dit heeft tot gevolg dat voor buitenbakken die aangelegd worden op gronden met een 'agrarische bestemming' schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders vereist is voor het aanleggen van een buitenbak. Alvorens een omgevingsvergunning verleend wordt zal deze getoetst worden aan een aantal criteria.
2.4.2 Waterbeheersplan HHNK 2010 - 2015
De missie van hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water. Het kerndoel is vierledig:
- 1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
- 2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden.
- 3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
- 4. Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.
Het hoogheemraadschap hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:
- Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen.
- Dijkversterking blijft altijd mogelijk.
- Alle inwoners van het beheersgebied hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast.
- Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier.
- Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
- Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan.
- Niet alles kan overal.
- Samenwerking staat centraal.
- Water is een ordenend principe in de ruimtelijke inrichting.
- Het waterbeheer is toekomstgericht.
Het hoogheemraadschap adviseert verder in het kader van de watertoets over de functiegeschiktheid en de inrichting van het watersysteem en over maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. Het waterplan is een integraal plan waarin het hoogheemraadschap en een of meerdere gemeenten afspraken vastleggen over diverse waterthema's. In de planperiode worden met alle gemeenten afspraken gemaakt over het opstellen van waterplannen. De eerste ervaringen met de waterbank, een boekhoudkundig instrument om gebruik te maken van een overmaat aan waterberging elders in het peilgebied, worden geëvalueerd. Ook stelt het hoogheemraadschap een beleidskader op voor bouwen op water.
2.4.3 Keur en Beheersplan Waterkeringen HHNK 2006-2010
In november 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een nieuwe Keur vastgesteld die van kracht is geworden met het in werking treden van de Waterwet op 22 december 2009. Hierin zijn een aantal wijzigingen ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m2.Voorts hanteert het hoogheemraadschap het beleidskader ten aanzien van de waterkeringen zoals vastgelegd in het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010. Het Beheersplan Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met dit plan geeft het hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.
2.4.4 Beheervisie Oostzanerveld / Staatsbosbeheer/2007
Deze beheervisie is gemaakt in het kader van het project Toekomstplan Oostzanerveld. In 2007 hebben Staatsbosbeheer en de Natuurvereniging Waterland het initiatief genomen om gezamenlijk een toekomstplan te maken voor het Oostzanerveld.
Doel van het Toekomstplan is een graslandgebruiksplan te maken met als doel de natuurwaarden in het Oostzanerveld duurzaam te behouden. Samenwerking tussen Staatsbosbeheer en de locale agrariërs staat hierbij voorop. Het plan geeft ook inzicht in wat de rol van andere partijen, zoals gemeente en hoogheemraadschap zijn.
In deze visie zullen twee beheervarianten worden uitgewerkt. Richtinggevend hierbij zijn de beschikbare vergoedingen voor de boeren. Er zijn ook tussenvormen mogelijk. Als bekend is hoeveel het beheerbudget voor toekomstig duurzaam beheer is, kan worden bekeken of een van de twee varianten of een tussenvorm verder moet worden uitgewerkt.
2.4.5 Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam
Versterking van de economie door extra stimulering van het toerisme is een belangrijke doelstelling voor de metropoolregio Amsterdam. Om de toeristische bedrijfstak voor de hele regio uit te breiden en optimaal te benutten is het Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam (TAMA) met de betrokken gemeenten opgesteld. Het TAMA moet leiden tot:
- 1. Meer internationale toeristen in de Metropoolregio;
- 2. Betere spreiding van toeristen over de gehele Metropoolregio.
Ook moet het actieplan bijdragen aan een goed leefklimaat voor de inwoners van de Metropoolregio Amsterdam. Toeristische producten en voorzieningen hebben ook voor de eigen bewoners een recreatieve en welzijnsfunctie.). De Stadsregio Amsterdam heeft hierin de regie en is aanjager voor nieuwe ontwikkelingen op toeristisch gebied.
Wakker worden in de metropool
Hoe meer toeristen de Metropoolregio Amsterdam bezoeken, hoe meer hotelkamers er nodig zijn. De Metropoolregio Amsterdam onderneemt verschillende acties om de ambitie van 15.000 extra hotelkamers te realiseren in 2015. In de gemeente Amsterdam moeten 9.000 hotelkamers worden gerealiseerd, de overige worden gezocht in de regio.
2.4.6 Visie op verdere ontwikkelingen in het recreatiegebied het Twiske / 2006/Recreatieschap Twiske
De visie op verdere ontwikkelingen in het recreatiegebied Twiske is opgesteld door recreatieschap Het Twiske. Het recreatieschap Het Twiske heeft een tweeledige doelstelling: zorg dragen voor een evenwichtige ontwikkeling van de openluchtrecreatie en het tot stand brengen en bewaren van een evenwichtig natuurlijk milieu in het gebied. Daarnaast is het belangrijk dat er een financieel gezonde bedrijfsvoering wordt gevoerd.
Bij het opstellen van de visie is in algemene zin gekeken naar de ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast is op een aantal punten ook meer in detail gekeken naar mogelijkheden voor het terugdringen van het exploitatietekort door enerzijds inkomstenwerving en anderzijds kostenreductie.
In het zuidwestelijk deel worden de intensieve voorzieningen en functies geconcentreerd om hier een integrale ontwikkeling tot Recreatiecentrum te bewerkstelligen. In het zuidoostelijk deel vinden ontwikkelingen plaats op en in de directe nabijheid van de boerderij. Voor het overige blijft het huidige extensieve karakter van het gebied behouden. Hiermee vindt een continuering plaats van de historische ontwikkeling, zonder dat er sprake is van de ontwikkelingen naar een pretpark.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Milieubeleidsplan 2008 - 2012
In het milieubeleidsplan van de gemeente Oostzaan is een aantal ambities ten aanzien van milieuaspecten uitgesproken. De ambities worden hierna per thema behandeld.
Stimuleringsbeleid duurzame ontwikkeling
De gemeente Oostzaan stelt duurzame ontwikkeling centraal in haar beleid. Waar mogelijk stimuleert de gemeente initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling. Voorbeelden hiervan zijn: toepassing van alternatieve motorbrandstoffen, milieuvriendelijke grondstoffen en duurzame elektriciteit. Het stimuleren en aanjagen van duurzame ontwikkeling vereist een programmatische aanpak. Niet alles kan in één keer en in een korte tijd worden veranderd. Daarom wordt jaarlijks een actieprogramma stimulering duurzame ontwikkeling opgesteld, waarin wordt geconcretiseerd welke projecten en taken worden uitgevoerd.
Verbeteren leefomgevingkwaliteit en gezondheid
De gemeente wil dat de milieu- en gezondheidsaspecten van ruimtelijke plannen, minimaal, in voldoende mate worden meegenomen.
Natuur
De ambitie is om de waardevolle natuur in Oostzaan zo goed mogelijk te beschermen. Hierbij zijn de wettelijke kaders leidend, maar de gemeente stimuleert ook de bescherming en versterking van (beschermde) natuur in de gemeente. Hierbij moet ook plaats zijn voor de boeren in het gebied, zolang dit geen gevaar oplevert voor de natuurwaarden.
Duurzaam bouwen
De gemeentelijke ambitie is dat duurzaam bouwen in de gemeente gemeengoed wordt.
Bodemkwaliteit
De aanwezige schone bodem in Oostzaan moet schoon blijven. Daarnaast is het van belang dat verontreinigde grond zo wordt beheerd dat de verontreiniging in de omgeving niet toeneemt. De aanwezige bodemverontreiniging mag niet leiden tot (humane) risico's.
Externe veiligheid
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen, op het gebied van vervoer van gevaarlijke stoffen en gebruik van deze stoffen binnen inrichtingen, worden tot een minimum beperkt. De uitvoering van de wettelijke kaders op het gebied van de Wet milieubeheer en de wetgeving op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn prioriteit.
Geluidhinder
De ambitie is om de geluidhinder niet toe te laten nemen.
Luchtkwaliteit en geurhinder
De ambitie is dat de luchtkwaliteit in de gemeente voldoet aan de normen die gesteld zijn in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (inmiddels is dit opgenomen in de Wet milieubeheer), maar ook op het gebied van geur wordt de overlast beperkt
2.5.2 Welstandsnota / 2004
Omdat Oostzaan het ruimtelijk kwaliteitsbeleid vanuit verschillende wettelijke invalshoeken inzet (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet ruimtelijke ordening) is het zaak zorg te dragen voor een goede aansluiting tussen de verschillende instrumenten. Van elk instrument moet duidelijk zijn wat de reikwijdte is en hoe het verweven is met andere beleidsinstrumenten. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan landelijk gebied is vooral de relatie met de welstandsnota en de handhavingnota van belang.
Inhoud en uitgangspunten Welstandsnota
De gemeenteraad heeft in juli 2004 de Welstandsnota Oostzaan vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving te behouden en te versterken.
Niet voor elke gebied in Oostzaan gelden gelijke welstandseisen. Voor alle delen van Oostzaan is en een welstandsniveau vastgesteld. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van bijzonder tot regulier. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing.
Naast een gebiedsgericht welstandsniveau zijn er ook welstandscriteria opgesteld voor specifieke bouwwerken en veel voorkomende bouwplannen.
In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Relatie bestemmingsplan - welstand
Het bestemmingsplan regelt onder meer de functies van de gronden en het ruimtebeslag van bouw- en aanlegwerken binnen het plangebied.
Datgene wat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door de welstandcriteria worden tegengehouden. Wel kunnen welstandscriteria waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
2.5.3 Waterplan gemeente Oostzaan 2007 - 2016
Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2006 is het waterplan Oostzaan 2007-2016 vastgesteld. Het waterplan is opgesteld door de gemeente Oostzaan en het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Het waterplan beschrijft de huidige en gewenste situatie van de volgende punten:
- Beschrijving watersysteem
- Waterkwantiteit
- Waterkwaliteit en ecologie
- Waterrecreatie
- Waterbeleving en -inrichting
- Beheer en onderhoud
- Afvalwaterketen
- Grondwater
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om water van het begin af aan mee te nemen in de planvorming. Om dat te waarborgen is de watertoets in het leven geroepen. Daarbij moet worden gedacht aan verschillende waterthema's, zoals waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw oppervlaktewater. In het waterplan is een checklist opgenomen die het hoogheemraadschap gebruikt bij de watertoets.
Om in de nieuwe gebieden gezonde, robuuste watersystemen te realiseren zal al vanaf de start ruimte moeten worden ingeruimd voor voldoende water en oevers. Zo is het belangrijk dat er geen geïsoleerde of doodlopende watergangen worden gerealiseerd. Bij extra verharding zal compenserende waterberging moeten worden gerealiseerd. Ook bieden ruimtelijke ontwikkelingen kansen om bijvoorbeeld water meer zichtbaar te maken.
Vanuit het waterplan worden door het Hoogheemraadschap geschikte locaties voor baggerdepots gezocht. Het hoogheemraadschap verzorgt de inrichting, exploitatie en het beheer van nieuwe baggerdepots.
2.5.4 Visie op wonen in Oostzaan / 2004
Het landelijk karakter, de natuur- en recreatieve waarden (het Oostzanerveld - veenweidegebied- en Het Twiske - recreatiegebied) maken Oostzaan tot een aantrekkelijke rustige en groene woongemeente. De gemeente wil dit karakter dan ook koesteren. Behoud van deze gebieden stelt grenzen aan de uitbreiding van Oostzaan. In de Strategische Visie kiest de gemeente voor uitbreiding voor zover nodig om in de groei van de eigen bevolking te kunnen voorzien tot een maximaal aantal inwoners van 10.000.
Nieuwbouwlocaties liggen niet voor het opscheppen in Oostzaan. Dit betekent dat groei hier en daar op gespannen voet komt te staan met de landschappelijke waarden. De gemeente gaat op zoek naar creatieve oplossingen om het landelijke karakter te behouden én mogelijkheden te creëren voor opvang van de bevolkingsgroei. Dit vraagt om duidelijke randvoorwaarden en het toezien op de naleving daarvan. Een van deze randvoorwaarden is dat de contouren niet zomaar worden losgelaten, maar dat de gemeente zoekt naar specifieke plekken die zich voor deze combinatie lenen. Naast de noodzaak van nieuwe plekken voor uitbreiding is deze zoekruimte een belangrijk middel om wisselgeld te kunnen genereren, dat kan worden gebruikt voor investeringen in betaalbare woningen voor jongeren en senioren.
De mogelijkheden daartoe zijn met de Nota Ruimte verbreed. Deze Nota geeft gemeenten op het platteland de mogelijkheid om in de woningbehoefte van de eigen bevolking te voorzien. De provincie Noord-Holland zit op dezelfde lijn en wil in gesprek met gemeenten om de kansen te bespreken en wil een rol spelen in het ontwikkelen van concepten, waarbij het landelijke beeld niet wordt aangetast door kleinschalige woningbouw.
2.5.5 Archeologienota Oostzaan 2011
Om duidelijk te maken hoe de gemeente Oostzaan de archeologie gaat beschermen, conform de uitgangspunten van de vernieuwde Monumentenwet 1998, is deze archeologienota geschreven.
Het behouden van vindplaatsen kan de gemeente volgens de nieuwe wet bereiken door op de kaart van het bestemmingsplan de gebieden aan te geven waar archeologische vindplaatsen te verwachten zijn. Deze gebieden zijn de zogenaamde 'archeologiegebieden' en moeten op de bestemmingsplankaart worden aangeduid met de code WR-A. Aan deze archeologiegebieden worden regels verbonden ter bescherming van de archeologische vindplaatsen.
Wanneer voor werkzaamheden, groter dan 100 m², in bovengenoemde archeologiegebieden omgevingsvergunning noodzakelijk is, kan de aanvrager van de vergunning door de gemeente worden verplicht maatregelen te treffen om een vindplaats te beschermen of op te graven.
In het buitengebied (de veenweiden) liggen de archeologische vindplaatsen, zoals middeleeuwse ontginningsboerderijen en molenplaatsen, wijd verspreid. De kans dat bij een ingreep van 100 m² een vindplaats wordt verstoord is daarom niet groot. Voor deze gebieden kan - gebaseerd op hetzelfde artikel 41a van de Monumentenwet 1988 - om deze reden een grotere ondergrens worden gehanteerd dan de 100 m² uit de wet. Voorgesteld wordt om voor deze gebieden een minimummaat van 2000 m² te hanteren.
Uit archeologisch onderzoek in diverse delen van Oostzaan blijkt dat archeologische sporen langs oude bewoningslinten en in oude bewoningskernen te verwachten zijn op een diepte van 50 cm op die plaatsen waar bebouwing heeft gestaan. Door het bebouwen en het bijbehorende grondgebruik is de bovenste 50 cm van de bodem verstoord, waardoor de archeologische vindplaatsen pas op 50 cm diepte beginnen. Daarom wordt voorgesteld om in de bestemmingsplannen voor de oude dorpskernen deze dieptemaat te gebruiken als maat, waarboven de bodem verstoord mag worden zonder de verplichting tot het treffen van maatregelen met betrekking tot archeologie.
In de weidegebieden is het normale grondgebruik vaak minder verstorend geweest dan in de bewoonde gebieden. Het is immers eeuwenlang grasland geweest waar weinig werd gegraven. Daarom wordt voorgesteld om in het buitengebied een dieptemaat van 30 cm te hanteren als maat, waarboven de grond verstoord mag worden zonder de verplichting maatregelen met betrekking tot archeologie te nemen.
Wanneer een bouwplan binnen de minimum oppervlaktemaat óf alleen maar binnen de minimum dieptemaat valt, hoeft er geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Navolgend schema biedt een overzicht van de verschillende waarden en bijbehorende oppervlakten en dieptematen.
Bestemming: | Grootte van de verstoring van oppervlak waarboven archeologie maatregelen verplicht zijn | Verstoringsdiepte waar beneden archeologie maatregelen verplicht zijn | Ligging |
Waarde archeologie WRA-1 | 100 m² | 50 cm | Oude bewoningslinten en kernen |
Waarde archeologie WRA-2 | 2.000 m² | 30 cm | Buitengebied |
Waarde archeologie WRA-3 | 50 m² | 30 cm | Rond oude kerken, bij de schans, bij molens en bij resten van middeleeuwse boerderijen in het veld |
2.5.6 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan / 2008
In deze nota wordt beschreven dat de gemeente Oostzaan een wegbeherende taak heeft. Een taak die vooral gericht is op een goede bereikbaarheid van de erven en percelen die liggen binnen de bebouwde kom. Buiten de bebouwde kom is het Hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het wegbeheer.
De nota vermeldt dat vrijwel alle wegen in de afgelopen decennia een breder gebruik hebben gekregen, terwijl het wegennet als zodanig niet in omvangrijke mate (in areaal) is uitgebreid. Om in de toekomst een goed wegbeheer te organiseren is het nodig om een analyse van de bestaande wegen te maken en om het gebruik van de wegen nader te beschouwen. Daarbij is, in de eerste plaats, een goede afstemming met de andere wegbeheerders in de regio van belang.
De gemeente Oostzaan heeft alleen erftoegangswegen in beheer. Deze zijn uitgesplitst in erftoegangswegen met een hoge status (type I) en met een lage status (type II). Deze wegen liggen zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Ze ontsluiten vooral percelen en wijken. De wegen dragen zorg voor de afwikkeling van lokaal verkeer en voor de ontsluiting van lokaal verkeer van en naar gebiedsontsluitingswegen.
Uiterlijk en functioneren erf toegangswegen hoge status (type 1)
Dit zijn wegen die belangrijk zijn voor de afwikkeling van de verkeersstromen tussen woonkernen en gebiedsontsluitende wegen of voor de afwikkeling van vrachtverkeer. De intensiteiten liggen in de orde van 2.500 - 10.000 motor voertuigen per etmaal. De maximale intensiteitbelasting is 12.500 motorvoertuigen per etmaal. Dit cijfer wordt sterk beïnvloed door gebruiks- en omgevingsfactoren.
Bijvoorbeeld de verkeersonveiligheid neemt sterker toe bij verkeerstoename als er intensieve bebouwing langs een weg is. Bewoners langs een drukke weg ervaren bij verkeerstoename soms dat de kwaliteit van hun leefomgeving achteruit gaat.
Uiterlijk en functioneren erftoegangswegen lage status (type 2)
Dit zijn wegen die vooral ingericht zijn voor het lokale verkeer naar één of enkele erven of percelen. Vaak liggen deze wegen binnen een erf of een woonwijk. De intensiteiten liggen in de orde van 500 - 2.000 motorvoertuigen per etmaal. Deze wegen zijn daarmee tevens vaak geschikt voor gebruik als (recreatieve) fietsroutes. De maximale intensiteitbelasting is 4.000 motorvoertuigen per etmaal.
2.5.7 Beleid UMTS/GSM Masten (2008)
Deze notitie geeft aan waar en onder welke voorwaarden UMTS-en GSM masten in Oostzaan geplaatst mogen worden.
2.5.8 Beleidskader recreatiegebied Het Twiske ( maart 2012)
In deze visie is het Twiske gesplitst in 2 zones, namelijk zone 1 (het recreatieve deel) en zone 2 (het ecologische deel) Zie onderstaande afbeelding.
Zone 1: Zuidwestelijk deel van het Twiske
Dit deel van het gebied is door de aanwezigheid van natuur, cultuurhistorie, rust en ruimte uitermate geschikt voor recreatieve activiteiten. Dit geldt zowel voor het extensieve recreatief medegebruik als voor intensieve recreatievormen. Het gebied in het zuidwestelijk deel wordt nu al het hele jaar recreatief gebruikt en kent al een aantal bestaande recreatie en horeca-accommodaties, zoals Paviljoen Het Twiske, Jachthaven de Roemer, de bedrijvigheid in de nabijheid van de sportvelden en De Blauwe Poort.
De recreatievormen wandelen (met een hond), fietsen, skaten, sport en spel (bijv. avonturenspeelplaats, voetballen, frisbeen), zonnen, zwemmen, zeilen, kanoën en natuurbeleving wisselen elkaar nu al het hele jaar af. Ecologisch gezien is dit deel van het Twiske minder van betekenis en is er geen echte noodzaak dit extra te beschermen. Uitbreiding van bestaande bebouwing, voorzieningen en realisatie van nieuwe bebouwing of voorzieningen in dit deel van het Twiske zijn bespreekbaar. Hierbij kan zowel worden gedacht aan
- de vestiging van een kleinschalige camping (maximum 25 plaatsen);
- bebouwing volgens het principe van kamperen bij de boer (maximum 25 plaatsen);
- de plaatsing van UMTS en/of GSM- mast op de locatie nabij de sportvelden conform het vastgestelde beleid;
- nieuwe voorzieningen die aan het recreatieve gebruik gekoppeld zijn, zoals horeca- of wellness/leisurevoorzieningen.
De schaal en omvang van nieuwe of extra toe te laten bebouwing en/of voorzieningen wordt van geval tot geval beoordeeld. Geen enkel plan is immers gelijk en de plaatselijke omstandigheden zijn overal anders. Er zal altijd maatwerk geleverd moeten worden, waarbij afgewogen wordt of een initiatief toelaatbaar is. Verder is het belangrijk bij de beoordeling van nieuwe plannen of initiatieven vooraf goed te kijken of deze inpasbaar zijn in de omgeving en draagvlak hebben bij het gemeentebestuur en inwoners van Oostzaan. Het behoud en de bescherming van de rust en de ruimte in het gebied zijn hierbij belangrijke randvoorwaarden omdat het gehele gebied deel uitmaakt van het Nationaal Landschap Laag- Holland en ook door het Rijk en Europa is beschermd als Natura 2000 gebied in het kader van de Vogelrichtlijn. Om deze randvoorwaarden te borgen, zijn nieuwe voorzieningen en nieuwe activiteiten in het Twiske alleen toelaatbaar als deze:
- wat betreft de locatie en maatvoering landschappelijk inpasbaar zijn in het gebied;
- geen onevenredig afbreuk doen aan de bestaande natuurwaarden;
- geen overlast geven voor de woonomgeving;
- vanuit het oogpunt van energie en milieu duurzaam zijn.
Om te toetsen of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet voorafgaand aan de vergunningverlening van een nieuw initiatief op kosten en voor risico van de aanvrager een beeldkwaliteitplan en een natuurtoets worden overlegd. Beide documenten dienen te worden opgesteld door een deskundige.
Grootschalige voorzieningen, zoals de bouw van een bungalowpark, hotel- of congrescentrum, overdekt zwembad, theatergebouw, nieuwe cafe' s of restaurants, een overdekt speelparadijs of een water/kabelskibaan, zijn in ieder geval niet toegestaan/mogelijk.
Zone 2: Noordelijk deel van het Twiske
Het gaat om het gebied rondom de Stootersplas. De hoofdfunctie van dit gebied is natuur en agrarisch. Dit deel van het Twiske is ecologisch van grote betekenis en waarde omdat het een belangrijk overwinteringgebied voor watervogels, zoals smienten en roerdompen. Bescherming van de rust en de ruimte is dus een belangrijk uitgangspunt.
Behoud en bescherming van de rust en ruimte gaat in dit gebied boven het recreatief gebruik. Voorgesteld wordt in dit deel van het gebied alleen extensieve vormen van recreatie (zoals wandelen, fietsen etc.) toe te staan en nieuwe bebouwing en/of activiteiten uit te sluiten.
Proces beoordeling nieuwe aanvragen in het Twiske.
Bij nieuwe planinitiatieven in het Twiske, waarvoor een wijziging het bestemmingsplan nodig is, neemt de gemeenteraad voortaan vooraf eerst een principestandpunt in over de vraag of de ruimtelijke haalbaarheid van het initiatief kan/mag worden uitgewerkt. Hiermee wordt voorkomen dat aanvragers onnodig kosten moeten maken (voor het opstellen van bijvoorbeeld deskundigenrapporten) ingeval het plan op voorhand door de raad onbespreekbaar wordt geacht. Indien de raad heeft ingestemd, kan door de aanvrager een aanvraag omgevingvergunning worden ingediend en wordt de vergunning conform de geldende regels verder afgehandeld.
2.5.9 Overige actuele ontwikkelingen in de gemeente
In de vorige paragrafen is het bestaande beleid beschreven. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op een aantal belangrijke ontwikkelingen die momenteel gaande zijn en die de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied in de komende planperiode kunnen beïnvloeden,
- 1. Er is een nieuwe structuurvisie in voorbereiding; Deze visie geeft een grofmazig beeld van de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente Oostzaan tot 2022. De structuurvisie is naar verwachting eind 2012 gereed. De actualisatie van de Woonvisie Oostzaan wordt meegenomen in de nieuwe Structuurvisie. De opzet van dit bestemmingsplan en de nieuwe structuurplan zijn (voor zover mogelijk) op elkaar afgestemd.
- 2. Besluit omgevingsrecht
Vanaf begin 2012 is het welstandstoezicht aangepast in het Besluit omgevingsrecht. Dit houdt in dat welstandstoezicht blijft bestaan, maar dat welstandscommissies niet langer nodig zijn en de voorschriften over welstand worden overgeheveld naar het ruimtelijk instrumentarium. De implementatie hiervan zal plaatsvinden bij de ontwikkeling van een nieuwe Omgevingwet. Vooruitlopend hierop zal er voor de korte termijn met een wijziging van het Besluit omgevingsrecht in worden voorzien dat burgemeester en wethouders zelf kunnen bepalen in welke gevallen zij advies inwinnen over redelijke eisen van welstand bij een welstandscommissie. Dit betekent dat de huidige verplichting om in de omgevingsvergunningprocedure altijd advies bij de welstandscommissie over een bouwplan in te winnen, wordt vervangen door een "kan-bepaling". De gemeenteraad moet nog een standpunt innemen over de wijze waarop met het nieuwe welstandstoezicht wordt omgegaan. - 3. Er is een wens om het gemeentelijke milieubeleid eind 2102 te evalueren.
- 4. Er is een nieuwe Geurgebiedsvisie opgesteld. In deze visie is opgenomen dat de stankcirkel van agrarische bedrijven tot woningen in de Kom beperkt kan worden 50 meter (nu 100 meter), buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 25 meter.
- 5. Er is een politieke wens tot actualisatie van het gemeentelijke verkeer-en vervoersplan
- 6. Beheer Oostzanerveld.
Voor het Oostzanerveld wordt momenteel een nieuwe beheervisie opgesteld. Het betreft een herijking van het actieprogramma dat de raad in 2009 heeft vastgesteld. In de nieuwe visie wordt onder meer aangegeven welke percelen weiland het Oostzanerveld wel en niet goed worden beheerd en worden oplossingen aangedragen om verdere verruiging en verrommeling van het gebied tegen te gaan. Als start van het proces om te komen tot de nieuwe gebiedsvisie zijn in februari en maart 2012 besprekingen gehouden tussen vertegenwoordigers van de Stichting Vrienden van het Oostzanerveld,Vogelwacht Zaanstreek, OVER- gemeenten, Staatsbosbeheer, Dienst Landelijk Gebied en een paar ''grote'' boeren. Inmiddels is ook de de eigendom- en de beheersituatie in beeld gebracht In grote lijnen wordt het volgende geconcludeerd over de knelpunten en kansen in het beheer:
- Het beheer van de gronden ten noorden van de spoorlijn is voldoende geborgd. (ca 160 hectare) Deze gronden duurzaam worden beheerd vanuit de nieuwe potstal van Jan Schipper en via particulier natuurbeheercontracten. Deze gronden worden en/of blijven de komende decennia weidevogelland.
- Het beheer van de weilanden gelegen ten zuiden van de spoorlijn tot aan de Kerkstraat (het 'middenstuk'' ) staat onder druk. Een groot stuk,met name nabij het viaduct over de A8, is al sterk verruigd (met houtopslag/bosjes) of wordt op een niet-agrarische wijze beheerd (rietlandenbeheer). Voor een groot deel gaat het om rond dat in particulier eigendom is. Doordat een aantal van de huidige boeren al een hoge leeftijd heeft, wordt het urgent om het beheer op de thans nog door hen onderhouden percelen voor de toekomst op de een of andere wijze te borgen. aangenomen wordt dat dit gebiedsdeel verder verruigd en verrommeld als er op termijn geen concrete maatregelen worden genomen om de situatie te verbeteren.
Oplossingen
Er zijn een aantal mogelijkheden om het (dreigende) beheerprobleem in het middenstuk van het Veld aan te pakken/op te lossen. Onderstaand wordt een overzicht geven van de te nemen maatregelen op de korte en de lange termijn.
- a. Langere termijn
- 1. De bouw van een nieuwe beheerboerderij mogelijk maken door de firma D. Koeman aan de Kerkstraat 83 in combinatie met een uitbreiding van het aantal ha te beheren weilanden (tot maximaal 75 ha). Om dit resultaat te bereiken,moet de gemeente bereid zijn het bestemmingsplan te wijzigen en moet met eigenaar Staatsbosbeheer overeenstemming worden bereikt over het beheer van de betreffende gronden.
- 2. Voor overige 60 ha te beheren weiland in dit deelgebied zou een locatie moeten worden gevonden in het lint nabij buurtschap De Heul/Noordeinde (bijv. een voormalig boerenerf), waarop een nieuwe potstal kan worden gebouwd.
In dit nieuwe bestemmingsplan wordt dit gebiedsproces gefaciliteerd door (via het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid ) een bedrijfsverplaatsing of nieuw vestiging van een agrarisch bedrijf in het plangebied planologisch mogelijk te maken.
- b. Korte termijn
- 1. inzetten van de stimuleringsregeling 'kappen van bossages'' van Landschapsbeheer Noord-Holland.
- 2. Organiseren van een eenmalige actie voor het opruimen en verwijderen van grofvuil en overig afval (door de inwoners op vrijwillige basis).
- 3. Inventariseren van mogelijke op het gebied ( of specifieke gronden danwel specifieke groepen ) van toepassing zijnde financiele regelingen.
Deze maatregelen kunnen niet worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan omdat deze in andere wetten en regels zijn geregeld.
Hoofdstuk 3 Functionele Analyse Van Het Buitengebied
3.1 Inleiding
De onderzoeksresultaten van de functionele analyse zijn gegroepeerd naar die themavelden, die van invloed zijn op de visie voor het plangebied en het eindbeeld van de juridische planopzet. Per themaveld wordt ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling tot heden, de te verwachten ontwikkelingen en knelpunten.
3.2 Geologie En Bodem
Natuurkrachten zorgden er in het verre verleden voor dat de Hollandse bodem niet onder de zeespiegel verdween. Echter het land van West-Nederland zakte in een regelmatig tempo ten opzichte van de zeespiegel. Dit was een ideale groeisituatie voor de vorming van veen. Omstreeks het jaar 500 was Waterland dan ook een ontoegankelijk hoogveenmoeras. Via bestaande waterlopen kon men dit gebied binnenkomen. De eerste stap om te komen tot het ontginnen, was het bevaarbaar maken van de veenbeekjes. De volgende stap was het ontwateren van het veen door middel van het graven van sloten. De schijnbaar willekeurige verdeling van het land in duizenden en soms onpraktisch gevormde eilanden, ontstond uit pure noodzaak om veenverschuiving te voorkomen.
Oostzaan ontstond door het bebouwen van twee gouwen (riviertjes), te weten de Haal-gouw en de Zuideinde-Kerkbuurt-Noordeinde-De Heul-gouw. De beide gouwen liepen uit op een natuurlijke waterloop. De paden gelegen aan deze gouwen werden doorverbonden via een pad langs de natuurlijke waterloop. Deze doorverbinding sloot aan op een pad naar een buurt (Het Kalf) gelegen ten oosten van De Poel en de Zaan. Later verbond met De Haal-gouw met de Zuideinde-Kerkbuurt-Noordeinde-De Heul-gouw en zo verkreeg de kern zijn kenmerkende driehoek van verbindingspaden. Het Kalverpad liep langs een natuurlijke waterloop. De ondergrond bood weinig vastheid voor een begaanbaar pad. Rond 1600 kon men nauwelijks meer spreken van een verbindingsweg en is het pad buiten gebruik geraakt. De Heul werd daardoor een doodlopend pad. Door het buitengebruik raken van het Kalverpad verloor De Heul (als zeer belangrijk centrum voor handel en nijverheid) zijn centrale ligging binnen het stelsel van veenpaden. Bovendien ging door de invoering van regelmatige bemaling met molens in 1936 het waterpeil in Oostzaan omlaag. De sloten in de polders werden minder bevaarbaar en door de aanwezigheid van sluizen kon men niet langer vrij in en uit varen. Steeds meer schepen kregen een andere thuishaven en mede daardoor verloor De Heul zijn belangrijke status (het bewoonde gedeelte van de Heul was vroeger dan ook ongeveer tweemaal zo lang als tegenwoordig). Ook de doorverbinding van het Kalverpad naar de Noord-Haal ging verloren. Na het verval van De Heul werd de buurt rond de kerk, de Kerkbuurt, het centrum van Oostzaan.
De bodem van het Oostzanerveld bestaat uit een diep veenmospakket op afzettingen van zeeklei en fijne zanden. In het gebied heeft vrij veel kleinschalige vervening plaatsgevonden. De petgaten die als gevolg hiervan zijn ontstaan, zijn grotendeels weer verland.
3.3 Water
3.3.1 Huidige situatie
De gemeente Oostzaan bestaat uit een kleine stedelijke kern en een viertal lintbebouwingen. Dit stedelijke gebied is omgeven door een uitgestrekt waterrijk veenweidegebied. De gemeente beslaat delen van de polder Oostzaan en polder Het Twiske. In de polders is relatief veel open water (plassen en sloten)
De afwatering van de polder Oostzaan vindt plaats via het gemaal De Waker naar het Noordzeekanaal. Het water uit Oostzaan wordt via drie doorgangen onder de snelweg A8 naar het gemaal gevoerd. Door de locatie van gemaal de Waker is de stroomrichting in de polder van landelijk naar stedelijk gebied (van schoon naar vies). De belangrijkste inlaat van de polder ligt in de noordoosthoek en komt vanuit de ringvaart van de Wijde Wormer. In de zomerperiode wordt water ingelaten voor peilaanvulling en doorstroming. Langs de rand van de polder Oostzaan is een aantal relatief kleine uitlaten aanwezig naar de aangrenzende polders, zoals de Wijde Wormer en Landsmeer.
Afbeelding - Watersysteem
Het peil in de polder Oostzaan wordt zo hoog mogelijk gehouden om inklinking van het veenweidegebied tegen te gaan. Hierdoor is de drooglegging relatief klein. In het gebied is een aantal beroepsagrariërs actief, voor wie het peilbeheer van groot belang is.
In het noorden van de polder ligt het natuurgebied Oostzanerveld, een open veenweidegebied. Een groot deel van het gebied is in bezit van Staatsbosbeheer. In het gebied komt een groot aantal onderbemalingen voor, dat op peil wordt gehouden met behulp van windmolentjes. In een deel van het gebied vindt begrazing door schapen plaats.
Aan de oostkant van Oostzaan ligt het recreatiegebied 't Twiske. Dit is een aparte polder die is onderverdeeld in een aantal peilgebieden, onderling verbonden door stuwen. In het Twiske is de openheid van het veenweidegebied vervangen door een parklandschap met weiden, water en bos. In de noordelijke helft van 't Twiske ligt de Stootersplas, een diep binnenmeer waar flexibel peil wordt toegepast. In de zomerperiode zakt het peil uit, waardoor de inlaat van water vanuit de polder Oostzaan (met een slechtere waterkwaliteit) kan worden geminimaliseerd. In de winter wordt het (schonere) regenwater vastgehouden. Pas wanneer het peil boven een maximum stijgt, stort er water over naar het benedenstroomse peilgebied. Polder het Twiske watert aan de zuidkant met een molen af naar de polder Oostzaan.
3.3.2 Ontwikkelingen
In het buitengebied speelt de afweging tussen recreatief gebruik en natuurbelangen. Bij de uitwerking van maatregelen wordt ingezet op een zodanige inrichting van de recreatieve routes, dat de natuur in het Oostzanerveld en het Twiske wordt gewaarborgd. Daarvoor is het nodig de bevaarbaarheid van de recreatieve routes te verbeteren, bewegwijzering te plaatsen en aanlegplaatsen aan de randen te maken. Daarnaast is wordt in het gemeentelijk waterplan de wens aangegeven om de route voor de recreatievaart aan te passen en te reguleren om het ecologische waardevol gebied te ontzien. Inmiddels is hiervoor een plan opgesteld.
3.4 Cultuurhistorie En Archeologie
3.4.1 Cultuurhistorie
Het buitengebied van Oostzaan bestaat uit een landschap van laaggelegen veenweidegebieden met daarin nog lager gelegen droogmakerijen, omzoomd door dijken en ringvaarten. Dit landschap kent cultuurhistorisch waardevolle lintbebouwing.
Andere cultuurhistorische elementen die voorkomen in het buitengebied zijn voormalige molenplaatsen en poldermolens.
Monumenten
In het gebied aan het Zuideinde komt een tweetal rijksmonumenten voor. Rijksmonumenten zijn echter wettelijk al beschermd. Een extra bescherming opnemen in het bestemmingsplan is niet toegestaan, omdat dit voor tegenstrijdigheden kan zorgen.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig omdat er geen monumentenbeleid is.
3.4.2 Archeologie
In het buitengebied van Oostzaan zijn een groot aantal archeologisch waardevolle plaatsen. Op de afbeelding hierna zijn deze weergegeven.
Afbeelding - Archeologische kaart
Archeologie staat niet op zich. Het vertelt iets over het verleden, maar dat doen oude panden, molens, fabrieken ook, net als allerlei landschappelijke verschijnselen als oude sloten, wegen en dijken. Archeologie is daarom onlosmakelijk verbonden met de overige cultuurhistorische elementen in het landschap, en met het landschap zelf.
Juist in de gemeente Oostzaan is dit van groot belang. Het Oostzanerveld is aan de ene kant een prachtig natuurgebied, maar aan de andere kant een veenontginning uit de Middeleeuwen. De sloten zijn allemaal door boeren in de Middeleeuwen gegraven. Dit middeleeuwse landschap is in Oostzaan voor een groot deel nog ongeschonden aanwezig. Hierdoor is het mogelijk om oude, middeleeuwse vindplaatsen (huizen, dijken) in hun oorspronkelijke context te zien en te bestuderen. En de aanwezigheid van deze middeleeuwse vindplaatsen, geeft op haar beurt weer een extra waarde aan het landschap. Niet alleen de middeleeuwse ontginningspatronen liggen er gewoon nog (oude sloten, oude dijken, de weilanden), ook de resten van de boerderijen van de mensen die het land ontgonnen hebben, zijn nog in de bodem te vinden.
Maar ook de 17e en 18e eeuwse fase van het landschap, toen er in het Oostzaan molens en traankokerijen stonden, is nog aanwezig. De molenplaatsen zijn begraven in de grond. De resten van de traankokerijen liggen tegenwoordig helaas op het grondgebied van Amsterdam, maar walvisbotten worden nog regelmatig in de gemeente Oostzaan aangetroffen. In het gebied zijn nog gebouwen uit deze tijd aanwezig (windmolentje De Windjager). Aangezien de Zaanstreek misschien wel het oudste industriegebied van Europa is en Oostzaan daar een belangrijk onderdeel van uit maakte, is de aanwezigheid van resten van de (molen)industrie in een nog vrijwel ongeschonden landschap van groot belang. Ook hier geldt weer dat de aanwezigheid van deze archeologische resten een meerwaarde geeft aan het landschap en aan de nog bestaande gebouwen uit die tijd.
Voor de lintbebouwing geldt een hogere archeologische verwachtingswaarde dan voor het achterliggende veenweidelandschap.
3.5 Landschap
Het plangebied ligt voor een deel in een veenpolderlandschap en voor een deel in een droogmakerij. Het veenpolder- of veenweidelandschap ontstond als gevolg van ontginningen in het begin van de 11de eeuw. De natuurlijke ontwatering van het veengebied vond plaats via veenstromen. Vaak zijn deze natuurlijke afwateringen bepalend geweest bij de verkavelingsrichting. In verschillende delen van het veengebied is veen afgegraven ten behoeve van turfwinning. De veenmosrietlanden, hooilanden en oeverlanden zijn over het algemeen relatief jonge veengebieden, die ontstaan zijn aan de oevers van open water als gevolg van verlanding. De verlanding is het gevolg van veenvorming die zich nu nog voordoet. De grondwaterstand in het veengebied is overal relatief hoog. Het veenpolderlandschap bestaat voornamelijk uit open en zeer open gebieden met plaatselijk matig open tot gesloten gebieden. Het is een overwegend open landschap met in met name het plassengebied hier en daar verdichtingen in de vorm van nederzettingen, bosschages, et cetera.
De ontginningen in Noord-Holland begonnen in de vroege Middeleeuwen bij Medemblik en breidden zich vanuit de kustduinen over heel Noord-Holland uit. Probleem bij het veengebied is dat bij ontwatering weliswaar het land productief wordt, maar het veen oxideert en het land daalt. De ontginningsgeschiedenis is nog het meest zichtbaar in Waterland waar het plangebied in ligt. Door de wateroverlast, ging men op terpen wonen en verplaatste men soms een hele nederzetting, een verschijnsel dat ook in West-Friesland zichtbaar is. De terpjes waren de eerste fase van de dijkenbouw.
De veenpolders bestaan uit onvergraven veen, dat overwegend in gebruik is als grasland. De veengebieden hebben een vlakke ligging en een zeer open karakter. Hierbinnen vormen de lange bebouwingslinten belangrijke elementen. De ontginningswijze van de veengebieden wordt gekenmerkt door een lange ontginningsas langs een natuurlijk of gegraven water langs een weg. Loodrecht op de ontginningsas zijn evenwijdig sloten gegraven, waarmee een strookvormig verkavelingspatroon is ontstaan. De bewoning en bebouwing zijn gelegen langs de ontginningsas, waardoor langgerekte dorpen zijn ontstaan. Veel huizen zijn gebouwd van hout. Klei was weinig voorhanden en hout verzakte minder snel op de drassige bodem dan steen. Op deze algemene ontginningswijze zijn talrijke varianten. Het verkavelingspatroon varieert van zeer regelmatig tot zeer onregelmatig, terwijl ook is ingespeeld op specifieke omstandigheden, zoals de aanwezigheid van veenstromen en meren. Daarbij is onderscheid in de mate van waterrijkdom. De meeste veenpolders zijn aanvankelijk ingericht als vaarpolders, waarbij de landbouwgronden alleen over het water bereikbaar waren. Na een ingrijpende herinrichting zijn vrijwel alle gronden over de weg ontsloten. In Waterland en in het plangebied komen nog waterrijke vaarpolders voor. Deze vormen de meest water- en natuurrijke veengebieden met deels gave historische verkaveling en open karakter. Nederzettingen van het veenpolderlandschap van de Vechtstreek en van Waterland zijn vooral ontstaan tijdens de grote ontginningen, die vanaf de 10de eeuw plaatsvonden.
3.6 Natuur
Het 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' is aangewezen als Natura 2000-gebied (Vogel- en/of Habitatrichtlijn). Een deel van het plangebied ligt in dit Natura 2000 gebied.
Wanneer er activiteiten plaatsvinden (zowel in of nabij het gebied), die een negatief effect op het 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' kunnen hebben, kunnen deze alleen doorgaan als dit effect niet de waarden van het Natura 2000-gebied wezenlijk aantast (externe werking). Het toekomstige beheerplan Natura 2000 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' biedt hiervoor een toetsingskader.
3.7 Niet-agrarische Bedrijven
Er bevinden zich een groot aantal niet agrarische bedrijven in het plangebied. De beperkingen van deze bedrijvigheid worden vooral gevormd door de inpasbaarheid in de woon- en leefomgeving (alleen milieucategorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan).
Verder is sprake van een toegelaten caravanstallingen met een maximaal aangegeven aantallen caravans. Uitbreiding van het aantal stallingplaatsen in de open lucht wordt uitgesloten.. Uitbreiding van het aantal inpandige stallingplaatsen in bestaande bebouwing is mogelijk binnen het te ontwikkelen beleid voor vrijkomende (agrarische) bedrijfsbebouwing.
3.8 Landbouw
Het buitengebied van Oostzaan bestaat voor een groot deel uit natuur en uit agrarisch gebied. Het overgrote deel van de agrarische bedrijven in Oostzaan zijn veehouderijen.
De gemeente Oostzaan telt op dit moment 17 veehouderijen, waarvan er vier volwaardig zijn en de rest deeltijdbedrijf. In de meeste gevallen worden koeien en schapen gehouden. Op enkele veehouderijen worden ook paarden, geiten of vleesrundvee gehouden. In de gehele gemeente worden bedrijfsmatig geen varkens of pluimvee gehouden.
Vanaf 2010 is de Standaardopbrengst (SO) in gebruik als criterium om de omvang en specialisatiegraad vast te stellen. De definitie van de SO is afgeleid van die van de Standard Output die vanaf dat jaar in Europese statistieken wordt gebruik. Voorheen werd de omvang van het bedrijf uitgedrukt in Nederlandse Grootte Eenheid. Bij een omvang van 20 NGE werd in het algemeen aangenomen dat het bedrijf volwaardig was. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van NGE omdat de omvang van de huidige bedrijven nog niet in SO zijn uitgedrukt.
Paardenbedrijven
Ten opzichte van een paar jaren geleden is duidelijk een toename van het aantal paarden waar te nemen. Waarschijnlijk zullen de maatschappelijke ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan de toenemende populariteit van de paardensport nog meerdere jaren voortduren. Het is dan ook te verwachten dat de vraag naar de mogelijkheden voor het houden en berijden van paarden blijft toenemen.
De paardenhouderij kan grofweg in vier verschillende typen worden onderscheiden
Particuliere of hobby paardenhouder met 1-5 paarden
De particuliere paardenhouder heeft een woonhuis in het buitengebied of aan de rand van de stad of dorp. De woning is vaak een voormalige agrarische bedrijfswoning met maximaal 2 hectare weiland. Vaak is er een kleine stal achter de woning bij het weiland, of zijn oude (vee)stallen geschikt gemaakt voor het houden van paarden. Soms is er een paddock of een rijbak gemaakt.
Pensionstalling, veelal (voormalig) agrarisch bedrijf
Een groot aantal agrariërs heeft zich gedeeltelijk of volledig gericht op het bieden van pensionstalling voor paarden van derden. Deze (voormalige) agrarische bedrijven maken gebruik van de bestaande afrasteringen en omgebouwde veestallen. Er is beschikking over veel grond. De voorzieningen, zoals een rijbak, worden ingepast op het bouwblok. Vooral het aantal pensionstallen in het buitengebied is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Deze pensionstallen voorzien in de vraag naar stalling voor paarden van particulieren die hierin zelf niet kunnen voorzien. De bezoekers zijn dan ook voornamelijk de eigenaren van de pensionpaarden.
Manege
Maneges zijn vaak grote complexen met omvangrijke stallen en één of twee binnenrijhallen. Vrijwel altijd is er een verlichte buitenbak, soms een springweide en een stapmolen. Op het eigen perceel kan in de parkeerbehoefte worden voorzien. Dit is noodzakelijk omdat er in verhouding met andere vormen van paardenhouderij relatief veel bezoekers komen.
Zowel de pensionstalling als de manege kunnen gezien worden als gebruiksgerichte paardenhouderij. Deze zijn vooral gericht op het rijden met paarden door ruiter/amazone. Het betreft hier bedrijven met een lokale binding.
Fokkerij
Bij deze puur agrarische vorm van paardenhouderij beschikken de bedrijven over veel grond en grote stallen. Hier leven een groot aantal paarden. Vaak wordt er ook gebruik gemaakt van een binnenrijhal. Een dergelijk bedrijf trekt in de regel weinig bezoekers. Een fokkerij kan gezien worden als productiegerichte paardenhouderij waar hoofdzaak handelingen worden verricht die gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden.
Paardenbakken
In de gemeente Oostzaan zijn bij een aantal woningen en/of agrarische bedrijven paardenbakken met bijbehorende voorzieningen gerealiseerd. Het merendeel van de paardenbakken vinden we in het buitengebied, bij de lintbebouwing aan De Heul, De Haal en Zuideinde. Hierbij gaat het uitsluitend om gebruiksgerichte activiteiten, welke uitsluitend gericht zijn op het rijden met paarden.
Andere functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (vervolgfuncties bij bedrijfsbeeindiging)
De laatste decennia neemt het aantal agrarische bedrijven in Nederland met 2 à 3% per jaar af. De vrijkomende bebouwing is voor een grote diversiteit aan functies aantrekkelijk. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:
- Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen zijn vaak geschikt voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie of horeca;
- goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bijvoorbeeld bedrijventerreinen);
- ligging in de directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties;
- situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen;
- veel meer ruimte ('vrijheid') en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.
In het verleden is gebleken dat er zich allerlei ongewenste functies vestigen, wanneer adequaat beleid en instrumentarium ontbreken. Aantasting van landschaps- en cultuurhistorische waarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen kunnen het gevolg zijn. Bovendien ontstaat er al snel strijd met het restrictief beleid van Rijk en provincie. Om dergelijke effecten te beheersen of voorkomen, is beleidsvorming en juridische verankering ervan nodig.
Verbrede of multifunctionele landbouw(nevenfuncties)
Onder verbrede landbouw worden agrarische bedrijven verstaan, die naast hun agrarische productietak andere activiteiten uitvoeren, ook wel 'nevenfuncties' genoemd. Een ander veel gebruikt begrip dat hier nauw verband mee houdt, is multifunctionele landbouw. Binnen dat begrip is de koppeling van die andere activiteit aan het agrarisch bedrijf en het maatschappelijk doel dat wordt beoogd (het dichter bijeenbrengen van platteland en maatschappij) van belang. Denk bijvoorbeeld aan agrarisch natuurbeheer, zorg, agrarische kinderopvang, verkoop van streekproducten en recreatie. Bij het begrip verbrede landbouw is de koppeling met het agrarisch bedrijf en de maatschappij niet per se noodzakelijk. Zo wordt een agrariër die als andere activiteit een hoveniersbedrijf heeft, wel als verbrede landbouw gezien, maar valt niet onder dit begrip.Bij toetsing van vestiging van nieuwe nevenfuncties in agrarische bebouwing zijn de volgende voorwaarden van belang:
- de nevenfunctie moet gelieerd zijn aan het buitengebied;
- er moet sprake zijn van een geringe verkeersaantrekkende werking;
- de nevenfunctie moet bijdragen aan de instandhouding agrarische bedrijfsvoering;
- er moet sprake zijn van landschappelijke inpassing.
3.9 Wonen En Bedrijvigheid In Lintbebouwing
Het lint wat deel uitmaakt van het buitengebied is op te delen in twee deelgebieden, te weten het zuidelijke stuk (Zuideinde tussen de Kolkweg en de Ringweg A10) en het noordelijke stuk (vanaf het Noordeinde ter hoogte van de firma Meijn tot aan de gemeentegrens bij Purmerland, inclusief de Haal, de Heul en de Stationsstraat) Beide stukken van het lint grenzen aan het bestemmingsplan De Kom.
Beide delen van de lintbebouwing zijn kleinschalig en groen van karakter. De bebouwing bestaat uit een verscheidenheid van individuele huizen, bedrijfjes (aan huis) en/of winkels enkele boerderijen en woonhuizen met een bedrijfserf. Achterop het erf of grenzend aan de hoofdmassa staan schuren, stallen, hallen en andere bouwmassa's, die in kleur en eenvoud duidelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en de omgeving. De gebouwen worden afgewisseld door vrije uitzichten op de achterliggende weilanden. Met name in noordelijk stuk van het lint zijn veel en grote doorzichten aanwezig. De grootte van de kavels is wisselend. In het algemeen zijn de gebouwen kleinschalig met een onderbouw van één laag en een kap. Het karakter van het lint moet worden bewaard zodat de geleidelijk overgangen naar de veenweidegebieden behouden blijven. Hoogbouw levert geen bijdrage aan kleinschaligheid en openheid. De al aanwezige hoogbouw mag daarom geen aanleiding zijn tot de realisatie van meer hoogbouw.
De ontwikkeling langs de Stationsstraat onderscheidt zich van het omliggende gebied doordat het hier om een intensievere bebouwing gaat. Hier bevindt zich een rij twee-onder-één-kapwoningen van gelijk model met twee lagen en een kap. Ook langs het eerste deel van de Heul is de bebouwing intensiever en komen twee-onder-één-kapwoningen voor. De voorgevels zijn daarbij gericht op de weg. De detaillering van de gebouwen is in overeenstemming met het plattelandskarakter: eenvoudig en direct.
Ook het profiel van de openbare weg inclusief de ophaalbruggetjes evenals de wegsloot in het noordelijke deel van het lint is beeldbepalend voor het lint en is om deze redenen beschermenswaardig.
Zowel langs het Noordeinde als langs het Zuideinde bevinden zich tussen het historische lint nog enkele bedrijven. Bij mogelijke bedrijfsverplaatsing is op voorkomende locaties herontwikkeling ten behoeve van woningbouw mogelijk.
3.10 Recreatie
De ligging van het Oostzaanse buitengebied met daarin het Oostzanerveld en het Twiske bieden een afwisselend landschap met hoge natuurwaarden en recreatiemogelijkheden. Vooral het Twiske heeft een belangrijke dagrecreatieve (neven)functie. Het recreatief medegebruik van het buitengebied uit zich in de aanwezigheid van recreatieve routes door het landschap.
Van regionaal en lokaal belang is het recreatief medegebruik van het buitengebied. Niet alleen de inwoners van Oostzaan wandelen en fietsen in het gebied rond de kern, maar ook inwoners elders uit Nederland recreëren in het buitengebied van Oostzaan. Het gebied is voor een groot deel ontsloten en toegankelijk voor wandelaars.
Het Twiske
Het Twiske is een recreatie- en natuurgebied en een typisch Noord-Hollands veenplassengebied in de Zaanstreek. Het Twiske is 650 hectare groot en bestaat voor een derde uit water. Daarom is het zeer in trek bij zwemmers, duikers en surfers. Er zijn stranden, een avonturen- en waterspeelplaats, een duikplatform, een haven, een bezoekerscentrum, een boerderij en een windmolen, de Twiskemolen.
Afbeelding - Zonering Twiske
Het recreatiegebied is verdeeld in een intensieve en extensieve zone. De intensieve zone in het zuidwestelijke kwart van het gebied is ingericht als recreatieconcentratiegebied. Hier concentreert de mensenmassa zich en hierdoor is de extensieve zone rustiger.
De intensieve zone is ontwikkeld om brede lagen van de bevolking te voorzien in hun behoeften aan intensieve openluchtrecreatie.
In de extensieve zone staan minder intensieve recreatie, agrarisch gebruik en natuurontwikkeling centraal.
3.11 Milieu
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
Het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan is een beheerplan. Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen, waarvoor al een planologische procedure is afgerond, voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. Bij die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek al daar beschreven.
Afstemming op milieuregelgeving vindt plaats door in de regels op te nemen dat aan bepaalde initiatieven alleen medewerking kan worden verleend, als de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen wordt de milieutechnische, waterhuishoudkundige, ecologische en archeologische uitvoerbaarheid. Op grond van deze zinsnede dient altijd getoetst te worden aan milieuregelgeving, zoals deze op dat moment van kracht is.
3.11.1 Bodem
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond, dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning (Wabo) onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. Hierbij mag het bodemonderzoek niet ouder zijn dan 5 jaar.
Dit bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De legaal aanwezige functies zijn positief bestemd. Daarom is het niet nodig onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.
3.11.2 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen, waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone van (rail)verkeerswegen, terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Dit is alleen het geval bij nieuwe ontwikkelingen die geluidgevoelig zijn in de zin van de Wet geluidhinder.
Indien nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige objecten in het bestemmingsplan opgenomen worden, zal door middel van akoestische onderzoeken aangetoond moeten worden dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet wordt overschreden. Mocht blijken dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar niet de maximale grenswaarde (53 of 63 dB), dan kan een hogere grenswaarde worden aangevraagd bij Burgemeester en Wethouders.
Op basis van het bepaalde in artikel 76, lid 3, is uitvoering van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig is of in aanleg is en de woning of andere geluidsgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
Binnen het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Ook laat het bestemmingsplan in principe geen nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige functies toe. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
3.11.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de wet worden genoemd wordt in Oostzaan op basis van landelijke metingen en berekeningen voldaan. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitoringsrapporten over luchtkwaliteit.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt.
Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwprojecten met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Dit bestemmingsplan is enerzijds conserverend en anderzijds ontwikkelingsgericht van aard: het legt de bestaande situatie vast, maar maakt ook nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen de bandbreedte van het huidige beleid van het rijk en de provincie. De nieuwe ontwikkelingen worden hierbij wel gekoppeld aan een nadere afweging in de vorm van een afwijkingsbevoegdheid. In voorkomende gevallen zal daarbij ook indien nodig nader onderzoek nodig zijn om de gevolgen van de maatregel op het aspect luchtkwaliteit te bezien.
In zijn algemeenheid zal de luchtkwaliteit dus niet verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan.
3.11.4 Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden en vormt het nieuwe beoordelingskader voor stank (geurhinder) uit de veehouderij. Volgens de Wgv moet er een 'ruimtelijke scheiding' (afstand) zijn tussen veehouderij en geurgevoelig object (omwonende).
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De normen in de Wgv zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder een geuremissie. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel.
Gemeenten hebben meer beleidsvrijheid gekregen, doordat ze desgewenst zelf een andere norm mogen stellen dan in de Wgv is opgenomen. De gemeente is nog in beraad over een nieuwe geurverordening.
3.11.5 Milieubeschermingsgebieden
In het kader van het milieubeleid worden ook bijzondere milieubeschermingsgebieden aangewezen. Het betreft stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, waterwingebieden, aardkundige monumenten en gebieden met aardkundige waarden. Binnen de gemeente Oostzaan zijn alleen gebieden met aardkundige waarden aanwezig.
Afbeelding - Aardkundige waarden (bron: Provinciale Milieuverordening)
Het beleid is erop gericht de aardkundige waarden in dit bestemmingsplan te behouden en te beschermen door in de regels een specifieke aanlegvergunningstelsel en gebruiksverbodsregeling op te nemen.
3.11.6 Externe veiligheid
Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid: het risico dat mensen lopen die zich in de buurt bevinden van plaatsen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, waar gevaarlijke stoffen worden op- en overgeslagen en waar gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Te denken valt daarbij aan lpg-tankstations, chloortransporten, buisleidingen en vuurwerk. Daarnaast valt te denken aan bedrijven die zijn opgenomen in het 'Bedrijven register risicovolle situaties gevaarlijke stoffen'.
De risico's of gevaarbronnen binnen of in de nabijheid van het plangebied dienen te worden geïnventariseerd. Het bestemmingsplan moet voldoen aan de grenswaarde voor het individueel (of plaatsgebonden) risico en aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
Het individuele risico betreft het risico dat een individuele burger kan overlijden vanwege de aanwezigheid van één of meer risicohoudende activiteiten. Deze kans mag dus niet hoger zijn dan de vastgestelde grenswaarde; voor nieuwe situaties bedraagt deze 10-6 per jaar voor het individueel risico (een kans van één op een miljoen per jaar). Voor bestaande situaties is dit 10-5 (een kans van één op honderdduizend per jaar).
Het groepsrisico betreft de kans dat groepen omwonenden van een bepaalde risico-opleverende activiteit dodelijk getroffen kunnen worden door een ongeval. Daarbij is relevant hoeveel mensen op welke plaats in de omgeving van een bron aanwezig kunnen zijn. Hoe meer mensen rond een bron wonen of werken, hoe groter het groepsrisico. De norm van het groepsrisico is afhankelijk van het aantal eventuele dodelijke slachtoffers en bedraagt 10-5/jaar voor 10 doden (een kans van 1 op 100.000 per jaar op 10 dodelijke slachtoffers), 10-7/jaar voor honderd doden, 10-9/jaar voor duizend doden etc. en betreft zoals al gezegd een oriënterende waarde. Gelet op de afhankelijkheid van de omgeving en de concrete situatie is het moeilijk om het groepsrisico ruimtelijk weer te geven.
In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Uit het Bevi komt naar voren dat er ten aanzien van bestemmingsplannen alleen milieukwaliteitseisen (grenswaarden, richtwaarden en afstanden) worden gesteld voor zover het bestemmingsplan risicogevoelige functies (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) toestaat dan wel risicovolle functies in de omgeving zijn gelegen.
Afbeelding - Risicokaart provincie Noord-Holland
Inrichtingen
Voor een overzicht van risicovolle inrichtingen is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.
Transportroutes gevaarlijke stoffen over het spoor
Voor het spoorvervoer is het Basisnet Spoor nog niet definitief (naar verwachting zal dit in 2012 in werking treden). Volgens de kaart Plaatsgebonden risico's en Plasbrand aandachtsgebieden (PAG) Basisnet Spoor 2011 kent de spoorlijn Zaanstad - Purmerend geen PAG en geen PR 10-6 contour. Dit betekent dat voor zover deze zones aanwezig zijn, ze binnen de contouren van het spoor zelf zijn gelegen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen over de weg
In 2007 heeft de Regionale Brandweer Zaanstreek-Waterland (RBZW) een veiligheidsadvies vervoer gevaarlijke stoffen over de weg opgesteld. De uitgevoerde berekeningen in de risico-inventarisatie (op basis van telgegevens uit 2005) wijzen uit dat er momenteel binnen de gemeente Oostzaan geen overschrijdingen van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico worden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.
Het aantal inwoners van de gemeente zal in de komende jaren moeilijk verder toenemen. Herstructurering van (woon)wijken, industrie en andere ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot veiligheidsproblemen leiden als niet zorgvuldig wordt afgewogen wat de risico's zijn in relatie tot externe veiligheid en in het bijzonder het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Hoe groot deze problemen zijn/worden, is mede afhankelijk van de groeiontwikkeling en vestiging van risicovolle en/of kwetsbare objecten.
Van Oostzaan is het nemen van beheersmaatregelen, om het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeentegrenzen in goede banen te leiden, in de huidige situatie niet direct noodzakelijk. Het wettelijke kader, waaronder de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) biedt hiervoor voldoende basis. Hierin staat dat transporteurs van gevaarlijke stoffen vanaf een rijksweg of aangewezen provinciale weg de kortste weg moeten nemen naar een bestemming binnen de bebouwde kom en vice versa.
Een toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen zal de spanning tussen economie, ruimtegebruik en veiligheid vergroten. Ondanks het treffen van beheersmaatregelen blijft er een kans bestaan op een incident met gevaarlijke stoffen. Het risico kan nooit voor honderd procent worden weggenomen. De lokale brandweerorganisatie moet hierop voldoende voorbereid zijn.
Het ernstigste scenario dat kan ontstaan binnen de gemeente is een BLEVE. Door de grote effectafstanden (hitte en druk), kunnen hierbij veel slachtoffers vallen. Zeker in een dichtbevolkt gebied. De hulpverlening is voorbereid op een incident waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Aandacht, in de vorm van opleiding, geoefendheid, planvorming e.d. blijft echter geboden. Het is een bestuurlijke keuze om het restrisico te accepteren, waarbij alle belangen integraal afgewogen dienen te worden/zijn.
Buisleidingen
Plaatsgebonden risico
Met de inwerkingtreding van het Bevb geldt de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 als een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour een richtwaarde.
Ten aanzien van het groepsrisico is het wel mogelijk dat de buisleidingen van invloed zijn op het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom nodig.
Advies externe veiligheid
De brandweer Zaanstreek-Waterland heeft in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan een advies uitgebracht ten aanzien van externe veiligheid. Dit advies is integraal opgenomen in bijlage 1 Advies externe veiligheid.
De maatregelen uit dit advies zijn grotendeels maatregelen die niet ruimtelijk relevant zijn voor het bestemmingsplan. Het betreft bijvoorbeeld zaken als risicocommunicatie, opstellen van noodplannen en handhaven en verbeteren van bluswatervoorzieningen.
Ten aanzien van de "veiligheidszone-Bevi" voor het tankstation Esso De Watering op de verbeelding van voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied is opgemerkt dat deze iets afwijkt van de PR 10-6 contour op de professionele risicokaart. Er is geadviseerd deze "veiligheidszone-Bevi" aan te passen in overleg met de milieudienst Waterland.
Afbeelding - PR-contouren Esso, met links uitsnede www.risicokaart.nl en rechts uitsnede van de verbeelding met hierop aangeven de risicocontouren
Hoogspanningsleidingen
Midden over het Buitengebied Zuid loopt bovendien een hoogspanningsleiding terwijl een andere hoogspanningsleiding langs het tracé van de snelweg afbuigt. Beide hoogspanningsleidingen komen samen in het enige jaren terug aangelegde hoogspanningsstation. TenneT is op grond van de elektriciteitswet de beheerder van de dwars op de A8 gesitueerde 380 kV hoogspanningsleiding. De leiding heeft een zakelijk rechtstrook van 36 meter uit de as van de leiding, waarbinnen belemmeringen gelden voor het gebruik en de bebouwing. Deze belemmeringszone bevindt zich in het onderhavige plangebied maar levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van dit bestemmingsplan omdat binnen de invloedsfeer van de leiding geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien.
Overigens is door de raadswerkgroep de wens te kennen hegeven om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn de leiding ondergronds aan te leggen dan wel geschikte alternatieve voorhanden zijn. Deze wens wordt in het kader van de nieuwe structuurvisie verder uitgewerkt.
Kabels en leidingen
Op een agrarisch perceel ten westen van de snelweg A8 en ten zuiden van de Kerkstraat is een aardgastransportleiding van de Gasunie gesitueerd. De leiding heeft een diameter van 16" en een werkdruk van 40 bar. De aan te houden vrijwaringszone bedraagt 4 meter ter weerszijde van de leiding. In de nabijheid van deze laatste leiding ligt ook een rioolpersleiding de in beheer is bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Straalpad
Over het plangebied loopt een straalpad van KPN (51 meter boven NAP). De hoogte van het straalpad is zodanig dat er geen reële beperkingen voor het uitoefenen van de onderliggende functies en de bebouwingsmogelijkheden door ontstaan.
Hoofdstuk 4 Algemene Uitgangspunten
4.1 Inleiding
In dit bestemmingsplan is de visienota opgenomen, die de gemeenteraad op 31 oktober 2011 heeft vastgesteld. Deze visienota is het vertrekpunt geweest voor de opstelling van dit bestemmingsplan . In de volgende hoofdstukken worden de uitgangspunten uit de visienota per thema uitgewerkt. Voor het bepalen van de relevante onderwerpen is uitgegaan van het vigerend en beoogd beleid op zowel nationaal, regionaal als lokaal niveau .
4.2 Algemene Uitgangspunten
Bij de opstelling van het bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten aangehouden:
- a. Opzet bestemmingsplan
Het vigerend (meest recente) planologisch regime en beleid van rijk, provincie en gemeente vormt het uitgangspunt voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan. Het thema 'Behoud door ontwikkeling' staat hierbij centraal. Daar waar het binnen het provinciale en rijksbeleid mogelijk is, worden in dit bestemmingsplan te voorziene ontwikkelingen mogelijk gemaakt via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. - b. Inpassing nieuwe wetgeving en beleid
De vigerende bestemmingsplannen zijn weliswaar uitgangspunt, maar de plansystematiek kan niet altijd direct overgenomen worden. Dit heeft enerzijds te maken met veranderde wetgeving over bestemmingsplannen en anderzijds met nieuw beleid.
Nieuwe wetgeving
Nieuwe wetgeving over bestemmingsplannen betreft:
- de Wet ruimtelijke ordening (Wro): de per 1 juli 2008 in werking getreden Wro heeft tot gevolg dat bepaalde procedures en bepalingen veranderd zijn. Het bestemmingsplan wordt hierop aangepast. Het kan ook betekenen dat bepaalde procedures of bepalingen niet meer in het bestemmingsplan opgenomen hoeven te worden, omdat die al geregeld zijn in de Wro;
- het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): in het Bro is een aantal bepalingen opgenomen die 1 op 1 overgenomen dienen te worden in het bestemmingsplan, zoals regels ten aanzien van de wijze van meten, de slot- en overgangsregels en de anti-dubbeltelregel;
- de RO Standaarden 2008: dit is een set standaarden die onder andere voorschrijft hoe ruimtelijke plannen vormgegeven moeten worden. Zo is in één van de standaarden, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008, bepaalt welke benamingen en kleuren gebruikt moet worden voor bestemmingen (bijvoorbeeld de bestemmingsterm Woondoeleinden moet 'Wonen' worden en heeft altijd een gele kleur), hoe aanduidingen en maatvoeringen eruit moeten zien,etc.
- de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): het bestemmingsplan moet aangepast worden aan de procedures en terminologie van de Wabo. Zo wordt niet meer gesproken van "ontheffingsregels", maar van "afwijkingsregels".
Nieuw beleid
Daarnaast is er nieuw beleid verschenen dat zijn vertaling naar het bestemmingsplan moet krijgen. Te denken valt aan onder andere aan de Provinciale ruimtelijke verordening, structuurvisie en de Beleidsnotitie aanleg paardenbakken Laag-Hollland. Dit beleid krijgt, voor zover ruimtelijk relevant, zijn uitwerking in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Het nieuwe bestemmingsplan voldoet volledig aan de laatste wettelijke eisen over bestemmingsplannen.
- c. Modernisering Monumentenzorg
De nieuwe rijksbeleidslijn Modernisering Monumentenzorg is vastgesteld. Dit betekent onder andere dat er soepelere regels gaan gelden voor vergunningsvrij bouwen in beschermde dorps- en stadsgezichten en dat er een verplichting komt om in bestemmingsplannen aandacht te schenken aan cultuurhistorie. Het Besluit omgevingsrecht respectievelijk het Besluit ruimtelijke ordening zullen hierop aangepast worden. Deze treden naar verwachting op 1 januari 2012 in werking. De gewijzigde wetgeving verplicht iedere gemeente de aanwezige cultuurhistorische waarden in beeld te brengen en in het bestemmingsplan de bescherming van de waarden te garanderen. Zodra er meer duidelijkheid is over de aanpassing van beide Besluiten, zal dat verwerkt worden in het bestemmingsplan.
Vooralsnog kan de nieuwe rijksbeleidslijn Modernisering Monumentenzorg nog niet vertaald worden naar het bestemmingsplan. Dit gebeurt, zodra er meer duidelijkheid is over de aanpassing van de relevante besluiten.
- d. Procedures beperken
De gemeente Oostzaan wil het aantal projectprocedures of bestemmingsplanherzieningen zoveel mogelijk beperken. Dat is klantvriendelijker en voorkomt een onnodige belasting van de ambtelijke capaciteit. Daarom wordt ervoor gekozen om zoveel mogelijk direct c.q. bij recht toe te staan en daarnaast zo veel mogelijk binnenplanse afwijkingsmogelijkheden, nadere eisen, e.d. op te nemen.
Hoofdstuk 5 Specifieke Uitgangspunten Per Thema
Voor dit bestemmingsplan geldt samengevat de volgende hoofddoelstelling: Behoud en waar mogelijk de versterking van de ruimtelijke en functionele kwaliteit en vitaliteit van het buitengebied gebied. Het gaat hierbij met name om kwaliteit voor aan het buitengebied gebonden functies (landbouw, natuur, landschap, recreatie en water), mede in relatie tot de aanwezige waarden.
De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. De aanwezige landschappelijke waarden (inclusief cultuurhistorie) en natuurwaarden spelen hierbij een belangrijke rol. Verder wordt er rekening gehouden met ruimtelijk relevante water- en milieuaspecten. Daarnaast wordt er in het plan ingegaan op de overige functies in het plangebied. Veelal is het planologisch beleid voor deze overige functies ondergeschikt aan de hoofdfuncties van het buitengebied.
De hoofddoelstelling is uitgewerkt in de volgende subdoelen/thema's:
- 1. Landbouw:
- a. Bevorderen van economisch gezonde en duurzame agrarische bedrijven
- b. Voldoende ontwikkelingsruimte bieden aan agrarische bedrijven en hobbyboeren, die een bijdrage leveren aan de instandhouding van het Oostzanerveld;
- 2. Natuur en waterbeheer:
- a. De rust in het gebied voor de weidevogels te handhaven in het gehele jaar, en vooral gedurende het broedseizoen, te handhaven.
- b. Tegengaan van verlaging van het waterpeil ter bescherming van de flora en fauna in het gebied.
- c. Behoud, herstel en ontwikkeling van het bestaande watersysteem, mede in relatie tot het vasthouden en bergen van gebiedseigen water.
- d. Tegengaan van verdere vermoerassing.
- 3. Landschap,archeologie en cultuurhistorie:
- a. Voorkomen dat de bestaande archeologische waarden in het plangebied worden beschadigd.
- b. Behoud en bescherming van de karakteristieke wegsloot in het noordelijk deel van het lint.
- c. Handhaving van de karakteristieke openheid van het gebied.
- d. Voorkomen dat het gebied verrommeld en verruigd.
- e. Behoud van de doorzichten/open plekken in de lintbebouwing.
- f. Handhaving van de karakteristieke oriëntatierichting en de strokenverkaveling van de percelen en de brede sloten die daar tussen liggen.
- g. Handhaving van de hoogteverschillen die zich manifesteren ter plaatse van de wegen door het plangebied.
- 4. Wonen en werken in de lintbebouwing
- a. Behoud en bescherming van het woon- en leefmilieu in de bebouwingslinten.
- b. Geen nieuwe woningbouwlocaties of verstedelijking toestaan op plekken die nu onbebouwd zijn.
- c. Bestaande bedrijvigheid. die uit milieuoogpunt minder goed past in de lintbebouwing,zstimuleren om zich te verplaatsen naar de bestaande bedrijfsterreinen binnen de gemeente. De overige bestaande bedrijvigheid mag worden gehandhaafd.
- d. Bestaande maatschappelijke of commerciële voorzieningen mogen worden gehandhaafd.
- 5. Bodem en milieu
- a. Bescherming van de bodemkundige en milieuwaarden in het plangebied
- b. Bescherming van de aanwezige kabels en leidingen in het gebied.
- c. Het zoveel mogelijk rekening houden met milieuzoneringen en milieuzones en het bereiken van de algemene milieukwaliteit.
- 6. Recreatie:
- a. Het recreatieve (mede)gebruik van de bestaande routes en voorzieningen in het plangebied handhaven.
- b. Voor recreatiegebied het Twiske geldt een afzonderlijk beleidskader.
- c. De bestaande legale caravanstallingen in het gebied mogen worden gehandhaafd.
Hoofdstuk 6 Uitwerking Van De Thema's
6.1 Landbouw
In dit hoofdstuk worden gebiedsspecifieke beleidslijnen geformuleerd voor de landbouwsector in Oostzaan en de aan de landbouw gerelateerde functies (verbrede landbouw en nevenfuncties). Verder wordt stilgestaan bij de methode van bestemmen van de agrarische percelen. Het gaat daarbij onder meer om de wijze waarop het bouwperceel wordt vastgelegd op de plankaart, het bepalen van de maximale omvang en de bebouwingsdichtheid van het bouwperceel, welke agrarische (neven) functies toelaatbaar zijn en of er nieuwe agrarische bedrijven mogen komen.
6.1.1 Landbouwbestemming
De bestemming 'Agrarisch met waarden' wordt toegekend aan de weilanden in het Oostzanerveld, die niet in bezit zijn van Staatbosbeheer en/of niet deel uitmaken van het aangewezen Europese en/of Habitarichtlijngebied.
De specifieke natuur- en landschappelijke waarden, zoals de openheid van het veenweidelandschap worden door middel van een specifieke aanduidingen vastgelegd ('openheid', 'weidevogelgebied', etc.). Kleinschalige groen, -recreatieve en landschapselementen, die te klein zijn om op de verbeelding op te nemen, worden opgenomen binnen de bestemming.
De verwachting is dat het accent in het beheer van het Oostzanerveld in de toekomst steeds meer zal komen te liggen op 'het leveren van groene diensten', zoals agrarisch en particulier natuur beheer. In het nieuwe bestemmingsplan is hier nadrukkelijk op ingespeeld door de mogelijkheid op te nemen om agrarische gronden om te zetten in de bestemming Natuurgebied ten behoeve van natuurontwikkeling of de aanleg van ecologische verbindingszones.
6.1.2 Bepaling bouwrechten agrarische bedrijven
Een agrarisch bouwvlak is opgenomen als er sprake is van agrarische activiteiten die bedrijfsmatig worden uitgeoefend. De Milieudienst Waterland heeft hiervoor een lijst met bedrijven opgesteld,
Vanaf 2010 is de Standaardopbrengst (SO) in gebruik als criterium om de omvang en specialisatiegraad vast te stellen. De definitie van de SO is afgeleid van die van de Standard Output die vanaf dat jaar in Europese statistieken wordt gebruikt. De SO- norm is een gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald
Op grond van de provinciale regels worden agrarische bedrijven wat betreft aard en grootte als volgt worden ingedeeld:
- 1. Volwaardig agrarisch bedrijf : een bedrijf dat naar aard en omvang en op grond van de arbeidsbehoefte (gerelateerd aan de SO- normering) als zodanig wordt aangemerkt en waarvan de continuïteit op lange termijn geborgd is (minimaal 10 jaar) .
- 2. Deeltijdbedrijf: een deeltijdbedrijf waarbij voldoende werkgelegenheid voor een agrarische arbeidskracht van minder dan een halve fte. Het bedrijf moet wel op de markt zijn georiënteerd en gebaseerd zijn op continuering van de bedrijfsvoering. Het perceel en de bebouwing moeten in overwegende mate op het agrarisch gebruik zijn gericht en moet vallen onder de werkingsfeer van de Wet Milieubeheer.
- 3. Hobbyboer; bij een hobbyboer is nauwelijks tot geen sprake van marktoriëntatie en is sprake van de uitoefening van een liefhebberij. Het perceel en de hierop aanwezige bebouwing is overwegend gericht op woondoeleinden. Aan hobbybedrijven wordt in het bestemmingsplan een woonbestemming gegeven, waarbij voldoende ruimte voor bijgebouwen wordt toegestaan (tot maximaal 150 m2), hiervoor worden nadere regelen gesteld) binnen eigen kavel.
Vergroten bestaande bouwvlakken
Volwaardige agrarische bedrijven kunnen via een afwijking uitbreiden tot 1,5 ha, conform provinciaal beleid. Dit wordt toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- aantoonbaar moet worden gemaakt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
- er mag geen onevenredige aantasting van de landschappelijke en ecologische waarden plaatsvinden;
- er mag geen nadeliger milieuhygiënische situatie ontstaan;
- er moet worden voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing.
- Er mogen geen significante negatieve effecten ontstaan op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
6.1.3 Bepaling vorm en ligging agrarisch bouwvlak
De ligging en vorm van het bouwvlak is individueel bepaald aan de hand van de huidige situering van de gebouwen en verhardingen. Hierbij wordt rekening gehouden met de landschappelijke waarden. De vorm van het bouwvlak wordt zodanig gekozen dat nieuwe bebouwing op bestaande bouwvlakken de doorzichten zo min mogelijk aantasten. Hierbij wordt in het Oostzanerveld expliciet gekeken naar het slingerende verloop van de wegen. Tenslotte wordt bij het bepalen van de vorm en omvang van de bouwvlakken rekening gehouden met de bestaande eigendomsrechten en de afstanden tot omliggende woonbebouwing.
Ook aan de inrichting van het bouwvlak worden nadere regelen/eisen gesteld om de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te waarborgen. Per volwaardig bedrijf mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd. Uitgangspunt is dat de (nieuwe) bedrijfswoning vooraan de weg ligt in verband met behoud van de beeldkwaliteit. De agrarische bebouwing dient in principe zoveel mogelijk achter de dienstwoning en in de richting van de bestaande verkaveling te worden geplaatst, zodat plaatselijke doorzichten naar de open polder zo min mogelijk worden aangetast.
6.1.4 Nieuwvestiging agrarische bedrijven
Beleidskader
Het vestigen van nieuwe bouwpercelen voor agrarische grondgebonden veehouderijbedrijven wordt door de provincie in haar beleid niet beperkt in veenweidegebieden. Bij de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf moet in verband met de bescherming van de natuur in het Oostzanerveld wel worden aangetoond dat de vestiging geen significante invloed heeft op de Speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit geldt zowel voor de aangewezen gebieden als in het daarom heen gelegen gebied vanwege de externe werking. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de nieuwvestiging van nieuwe agrarische bedrijven in het Oostzanerveld gefaciliteerd voor startende bedrijven via de toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Als beperkende randvoorwaarden gelden onder meer dat de locatie van de nieuw te creëren bouwkavel alsmede de inrichting hiervan gekoppeld is aan strikte criteria. Onder meer moet het nut en noodzaak om het nieuwe bedrijf toe te aan, vooraf via het uitvoeren deskundige onderzoek worden aangetoond en moet de ruimtelijke kwaliteit geborgd zijn. De op te stellen Milieueffectrapportage (MER) dient verder nader uitsluitsel te geven over de milieukundige haalbaarheid.
6.1.5 Toegelaten agrarische bedrijfsvormen
In deze paragraaf wordt besproken welke vormen van agrarisch gebruik toegestaan zijn. Uiteraard is een beperking van het agrarisch gebruik alleen toelaatbaar als dit planologisch relevant is.
Grondgebonden veehouderij (eventueel in combinatie met natuurbeheer) levert een bijdrage aan het behoud en versterking van het karakter van het landschapstype. Door de veehouderij wordt een bijdrage geleverd aan het behoud van waardevolle openheid en landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Grondgebonden veehouderij wordt als een passende agrarische activiteit beschouwd in het landelijk gebied.
Maneges en paardenhouderijen
In het bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt tussen maneges en paardenhouderijen. Een manege is een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden, waarbij veelal voorzieningen zijn gesitueerd als kantine/foyer en logies- en/of verenigingsaccommodatie. Bij veel maneges vinden regelmatig wedstrijden plaats. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen zeer ingrijpend zijn. Hierbij wordt gedacht aan de grote verkeersaantrekkende werking, het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid ter plaatse, de ruimtelijk- visuele impact van omvangrijke rijhallen en de verrommeling die ontstaat om het bouwperceel heen. (plastic bouwlinten, paardenbakken) In het bestemmingsplan zijn om die reden voor nieuwe maneges geen mogelijkheden opgenomen. Aan de bestaande maneges wordt een specifieke maatbestemming. Bij de bepaling van het bouwperceel wordt uitgegaan van de bestaande terreinsituatie, met bij vrijstelling de mogelijkheid deze met 10% uit te breiden. (constante jurisprudentie) Alle bebouwing en alle activiteiten dienen binnen dit bouwperceel plaats te vinden.
Onder een paardenhouderij of - stalling wordt verstaan het houden van paarden en pony's voor verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden. Omdat de gevolgen hiervan veel minder ingrijpend zijn, biedt het bestemmingsplan hiervoor (als vorm van verbrede landbouw) wel mogelijkheden.
Nieuwvestiging van intensieve veehouderij (IVH) is door de provincie Noord-Holland uitgesloten. Intensieve veehouderij als ondergeschikte neventak bij een volwaardig grondgebouwen veehouderij is onder voorwaarden wel toegestaan.
Reeds aanwezige intensieve veehouderij wordt een maatbestemming gegeven indien de vooruitzichten voor de komende 10 jaar zijn dat deze door zal gaan met de huidige bedrijfsvoering.
Akkerbouw en tuinbouw op open grond wordt uitgesloten. Dit vormt een te grote impact op de weidevogels/ natuurwaarden en is niet passend bij de waterhuishouding van het gebied. Derhalve wordt deze vorm van agrarisch gebruik uitgesloten.
Wisselteelt van bloembollen is uitgesloten omdat de natuurwaarden dit niet toelaten in het Oostzanerveld.
Sierteelt, hout en fruitteelt is vanwege zijn milieuproblemen en ruimtelijke inpakt (kassen e.d.) niet inpasbaar in gebieden die onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vallen. Deze teeltvormen worden daarom uitgesloten in het landelijk gebied.
Glastuinbouw is vanwege de ruimtelijke impact uitgesloten.
Intensieve kwekerijen, dat wil zeggen de teelt van gewassen nagenoeg zonder daglicht (champignons, witlof), kunnen door hun omvang van invloed zijn op het omliggend landschap en er kan sprake zijn van ammoniakemissie zodat voldoende afstand tot gevoelige functies moet worden bewaard. Daarom wordt nieuwsvestiging uitgesloten.
Samengevat geldt als functietoedeling de landbouw dat binnen de bouwbestemming is toegelaten alleen grondgebonden veehouderijen zijn toegestaan. Bestaande andere agrarische bedrijfsvormen worden gerespecteerd.
6.1.6 Beleid voor tweede agrarische bedrijfswoningen
Het provinciale beleid staat de bouw van een 2e agrarische bedrijfswoning toe. De gemeente volgt in het nieuwe bestemmingsplan de provinciale beleidslijn. Uitgangspunt is wel dat de ontwikkeling beheersbaar en handhaafbaar blijft en geen nadelige effecten mag hebben op de omgeving. Om dit te bereiken worden de volgende voorwaarden verbonden aan een 2e bedrijfswoning:
- De nieuw te bouwen woning moet noodzakelijk zijn voor het toezicht op het agrarisch bedrijf en er moet voldoende bedrijfsomvang aanwezig zijn in verband met de continuïteit van het agrarisch bedrijf. Als ondergrens wordt een maatvoering gehanteerd van twee maal de gemiddelde bedrijfsomvang van een volwaardig agrarisch bedrijf, op basis van de normering van het LEI;
- De tweede bedrijfswoning dient zodanig te worden gesitueerd, dat toekomstige burgerbewoning niet voor de hand ligt, aan de openbare weg ligt binnen het bouwvlak en in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen;
- De bouw van de woning mag geen nadelige milieuconsequenties voor de omgeving hebben.
- Er mag niet eerder een tweede agrarische bedrijfswoning gebouwd zijn en er kan later niet opnieuw een 2e bedrijfswoning worden gebouwd indien één van beide is vervreemd.
6.1.7 Geur
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de wettelijke aan te houden afstanden van agrarische bedrijven tot woonbebouwing. Hiertoe is in de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan een bepaling opgenomen.
6.1.8 Paardenbakken (bij zowel de woon- als de agrarische bestemming)
Nieuwe paardenbakken mogen alleen binnen het bouw- of bestemmingsvlak worden opgericht om verdere verrommeling van het landschap te voorkomen.
Alleen voor volwaardige agrarische bedrijven wordt de aanleg van een nieuwe paardenbak buiten het bouwvlak bij uitzondering bij volwaardige agrarische bedrijven toegestaan. Hierbij gelden onder meer de voorwaarden dat een paardenbak niet groter mag zijn dan 20 bij 60 meter en dat er geen voorzieningen in de vorm van lichtmasten en geluidsinstallaties mogen worden opgericht.
Bestaande paardenbakken in het plangebied buiten de bouw- of bestemmingsvakken hebben een specifieke aanduiding gekregen en worden toegestaan, mits ze qua vorm en inrichting in het landschap passen en er geen verlichting og andere voorzieningen aanwezig zijn.
6.1.9 Nevenactiviteiten bij de boer
Van oudsher zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan bed & breakfast, een boerderijwinkel of verhuur van fietsen. Ook kan het gaan om de levering van 'groene' en 'blauwe' diensten ten gunste van natuur en waterbeheer. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel 'landbouw met verbrede doelstelling' genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing (tegenwoordig ook wel 'multifunctionele landbouw' genoemd). Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied over het algemeen worden versterkt.
Een neventak hoeft niet per definitie agrarisch gelieerd te zijn. Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en hem zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten.
Nevenactiviteiten bij de boer die kleinschalig zijn en geen wezenlijke effecten op de omgeving hebben, zijn toegelaten. De activiteiten zijn alleen toegestaan binnen de agrarische gebouwen Het gaat daarbij om de volgende activiteiten binnen bestaande agrarische bouwvlakken:
- (agrarisch) natuurbeheer;
- opslag- en stallingbedrijven;
- atelier, tentoonstellingsruimte, bezoekerscentrum, cursusruimte, galerie;
- zorgboerderij (als nevenactiviteit, de hoofdfunctie blijft dus agrarisch!);
- vervaardigen en verkopen van streekeigen agrarische producten (bijvoorbeeld wijn, zuivel, honing);
- agrarisch verwante bedrijvigheid tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (paardenpension, hoefsmid, rietdekker, veehandel);
- zakelijke dienstverlening (adviesbureau, computerservice);
- dagrecreatieve voorzieningen (recreatief rustpunt, fietsverhuur, speeltuin);
- verblijfsrecreatieve voorzieningen, bed & breakfast;
- kleinschalige horeca (theetuin);
- en overige functies die hieraan ruimtelijk, functioneel en milieuhygiënisch gelijkgesteld kunnen worden.
Van nevenactiviteiten kan niet bij voorbaat worden gesteld dat deze geen effect op de omgeving hebben. Daarom wordt de toelaatbaarheid van nevenactiviteiten aan een afwijkingsmogelijkheid gekoppeld. Aan deze afwijking worden onder meer de volgende voorwaarden verbonden:
- de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet wordt beperkt;
- de mogelijkheid van buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik wordt geregeld in het bestemmingsplan.
- de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
- eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;
- in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;
- in geval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden.
6.1.10 Bed en breakfast
Voor het toestaan van Bed en Breakfast in dit bestemmingsplan gelden de volgende criteria:
- De agrarische woonfunctie van (een deel van) het pand blijkt gehandhaafd;
- B&B zowel toegestaan in het hoofdgebouw als in bijgebouwen
- Geen afzonderlijke keukenfaciliteiten voor de B&B-kamers
- Maximaal 7 kamers
- Parkeernorm van 1 parkeerplaats per B&B-kamer op eigen erf realiseren
- Bovenstaand gebruik en bouwmogelijkheden via een vrijstellingsbevoegdheid toestaan in het bestemmingsplan. Op deze wijze blijft controle door de gemeente mogelijk
6.1.11 Kamperen bij de boer
Kamperen bij de boer tot een maximum van 25 kampeerplaatsen bij recht toegestaan. Dit is naast agrarische bedrijven ook toegestaan op woonerven. Voorwaarde is dat activiteit seizoensgebonden is en kleinschalig blijft. Tevens wordt de mogelijkheid opgenomen voor aanleg van sanitaire voorzieningen (douche/wc) op het erf.
6.2 Natuur En Waterbeheer
6.2.1 Natuurbeheer
De gemeente streeft naar een verdere versterking van de natuurwaarden en wil in het bestemmingsplan hiervoor de nodige ontwikkelingsruimte opnemen. In de regels van het bestemmingsplan zijn de volgende mogelijkheden opgenomen:
- Een algemene wijzigingbevoegdheid voor het omzetten van gronden met een Agrarische bestemming in de bestemming 'Natuur' of 'Water'. De realisatie kan alleen plaatsvinden met instemming van de betrokken eigenaren.
- Realisatie van ecologische verbindingszones kan plaatsvinden door middel van het nemen van specifieke beheermaatregelen op agrarische gronden. De agrarische gronden worden zo beter geschikt als verspreidingsroute voor planten en dieren. Hiervoor hoeft echter geen regeling in het bestemmingsplan te worden opgenomen, zolang het hoofdgebruik agrarisch blijft.
- De beheerdoelstellingen in het Oostzanerveld zijn gericht op het geschikt houden van het gebied voor weidevogels en het behoud van de openheid. Verdere vermoerassing van het gebied wordt tegengegaan.
- De bestemming Natuurgebied wordt aan die delen van het Oostzanerveld en het Twiske toegekend die zijn aangewezen is in het kader van de Natuurbeschermingswet als Speciale beschermingszone op grond van de Vogel- en habitatrichtlijn..
- Wanneer werken of werkzaamheden worden uitgevoerd in of nabij het Natura 2000-gebied, dient voor de ingreep onderzocht te zijn of er een significant effect wordt verwacht op de gestelde doelen. Wanneer een dergelijk effect, als gevolg van de ingreep, niet uitgesloten kan worden, dient een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden bij de provincie.
- Extensief agrarisch beheer en extensieve recreatie is toegestaan binnen de bestemming 'Natuur'.
6.2.2 Water(paragraaf)
De implementatie en uitvoering van het waterbeleid en- beheer in het plangebied (zowel kwantitatief als kwalitatief) is een wettelijke taak en verantwoordelijkheid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Leidraad hierbij zijn onder meer de Keur, waterkeringen beheerplan, waterbeheersplan 4 en het Provinciaal Waterhuishoudingsplan. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan pleegt de gemeente volgens artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg met de betrokken waterschappen.
Uitgangspunten
Voor de bescherming van(de kwaliteit van het water in het plangebied worden in het nieuwe bestemmingsplan de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
- Alle hoofdwaterlopen, oppervlaktewateren en tochtsloten groter dan 6 meter hebben in het bestemmingsplan een op de functie toegesneden bestemming gekregen en zijn op de plankaart opgenomen;
- In de bestemmingsomschrijving zijn ook aanwezige natuurwaarden opgenomen. Op deze manier wordt het natuurbelang meegewogen wanneer zich ontwikkelingen voordoen Er wordt een onderscheid gemaakt tussen water met en zonder een ecologische functie. Hiervoor wordt een op maat gesneden regeling (gebruik, aanleggen) opgesteld.
- De overige binnen het plangebied voorkomende kleinere waterlopen zijn als medebestemming worden opgenomen;
- Onder de bestemming ten behoeve van waterstaatkundige werken (waterkeringen en watergangen) vallen ook de wettelijk aan te houden onderhouds- en beschermingszones. Het bestemmingsplan geeft aan dat deze stroken/zones, die in de Keur vermeld staan, onder andere gevrijwaard dienen te blijven van bebouwing;
- De in het plangebied voorkomende waterkeringen evenals persleidingen van het AWKB (Afvalwater en KetenBedrijf, onderdeel van het HHNK) worden apart als dubbelbestemmng bestemd en worden op de plankaart aangegeven;
- Er is overeenkomstig is aangegeven in het gemeentelijk Waterplan geen rekening gehouden met het realiseren van een nieuwe locatie voor waterberging (seizoensberging dan wel calamiteitenberging)
- Bruggen en dammen
Nieuwe bruggen worden alleen via een binnenplanse afwijking toegestaan. Hetzelfde geldt voor dammen. Als voorwaarde voor het verlenen van een vergunning geldt dat de doorvaarbaarheid en doorschaatsbaarheid van de sloten niet in het geding mag zijn en dat de kavelstructuur niet wordt aangetast. - In het Oostzanerveld is sprake van een groot baggerprobleem. Een baggerplicht wordt echter niet opgenomen, dit wordt immers geregeld in de Keur van het Waterschap. Wel wordt de mogelijkheid tot aanleg van baggerdepots (maximaal 1 ha groot) opgenomen in de regels via een omgevingsvergunning
Noodzaak watercompensatie
De bestemmingsplannen die vervangen worden door het nieuwe bestemmingsplan, bieden meer mogelijkheden voor verdere verstening dan het nieuwe plan. De vele percelen met bedrijfs- of woonbebouwing en de gronden in het buitengebied worden bestemd op basis van het huidige gebruik. De beperkte verhardingsmogelijkheden in verhouding tot het totale gebied, en de positieve situatie ten opzichte van de voormalige plannen leidt vooralsnog de conclusie dat het nieuwe bestemmingsplan niet hoeft te voorzien in een compensatieregeling voor extra verhardingen. (drempelwaarde = 800 m2). Een dergelijke regeling in het buitengebied leidt slechts tot versnipperde en weinig doelmatige oplossingen, die mogelijk geen recht doen aan de historisch-landschappelijke waarden van het gebied. Door het instellen van de waterbank kunnen de versnipperde oplossingen worden voorkomen. Mocht te zijner tijd blijken dat er wel compensatie nodig is (bij extra verhardingen > 800 m2), dan kunnen deze bijvoorbeeld worden gevonden binnen de ecologische oevers die binnen de kern Oostzaan gerealiseerd gaan worden.
Het nieuwe bestemmingsplan maakt in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Alvorens deze nieuwe ontwikkelingen ter hand kunnen worden genomen dient in het kader van de watertoets overleg met het Hoogheemraadschap plaats te vinden. In de vrijstelling of het wijzigingsplan dient daarbij te worden ingegaan op het rioleringsbeleid, aanleg van kunstwerken, oeverinrichting en compensatie voor de toename aan verhard oppervlak (waterberging) en dempingen van oppervlaktewater en werkzaamheden binnen waterstaatswerk waterkeringen.
6.3 Landschap, Archeologie En Cultuurhistorie
De weilanden die deel uitmaken van het Oostzanerveld , en die geen uitmaken van het Natura 2000 gebied, krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Door middel van specifieke aanduidingen worden de natuur- en landschappelijke waarden vastgelegd, waaronder 'weidevogelgebied', 'openheid' en 'karakteristiek verkavelingspatroon. De groenelementen, die te klein zijn om op de verbeelding op te nemen, maken onderdeel uit van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Duurzaam beheer van de gronden wordt mogelijk gemaakt.
6.3.1 Aanlegvergunningen (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde)
Om verrommeling tegen te gaan en om de openheid te handhaven, wordt in principe buiten de erven geen nieuwe bebouwing, opgaande beplanting en niet agrarische gebruiksvormen toegelaten. Verder dienen alle agrarische gebouwen, sleufsilo's, mestsilo's, kuilvoerplaten alsmede verhardingen, behorende bij het bedrijfsgebouw (zoals parkeergelegenheid), binnen het bouw- of bestemmingsvlak gerealiseerd te worden. Dit uitgangspunt geldt voor alle voorkomende functies in het landelijk gebied. Dit geldt ook voor de aanleg van nieuwe paardenbakken ten behoeve van paardenstalling en de opslag van hooi- en strobalen.
Buitenopslag (ook van caravans) wordt als verboden gebruik opgenomen in het bestemmingsplan. De bestaande caravanlocaties met het bestaande aantal caravans (peildatum : 1997) mogen worden gehandhaafd. Oneigenlijk gebruik van agrarische opstallen in het buitengebied wordt preventief geweerd door in de regels van het bestemmingsplan een noodzakelijkheidcriterium op te nemen bij de bouw van nieuwe opstallen. (toetsing nut en noodzaak) Hierbij dient de betreffende aanvrager aan te tonen/geven dat de nieuwe bebouwing nodig is of ten dienste staat van de toegelaten bestemming
Daarnaast zal een nader te bepalen aantal werken en werkzaamheden eerst moeten worden getoetst op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Door een "aanlegvergunning" (omgevingsvergunning) te eisen heeft de gemeente een dergelijk toetsingsmoment. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een aanlegvergunning worden verleend.
Een aanlegvergunning hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er sprake is van normaal onderhoud of beheer. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemming.
Per 1 oktober 2010 is de aanlegvergunning onderdeel geworden van de omgevingsvergunning.
6.3.2 Archeologie
De regeling voor archeologie is opgenomen conform de nota archeologie gemeente Oostzaan van juni 2011 (zie paragraaf 2.6.5 Archeologienota Oostzaan 2011 / 2011). De dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 t/m 3 is waar van toepassing op de verbeelding opgenomen met bijbehorende regels.
Verder zijn de bestaande archeologische waardevolle vindplaatsen en gebieden in het buitengebied (inclusief de lintbebouwing) op de verbeelding aangegeven.
6.3.3 Cultuurhistorie
Het buitengebied van Oostzaan bestaat uit een landschap van laaggelegen veenweidegebieden. Via een aanlegvergunningstelsel wordt het historische kavelpatroon beschermd. Hierbij wordt slootdemping of afgraving van het gebied aan een vergunning en aan regels gebonden.
De cultuurhistorisch waardevolle lintbebouwing wordt beschermd door specifieke bouwbepalingen binnen de woonbestemming op te nemen, die moeten voorkomen dat zichtlijnen verdwijnen, bijvoorbeeld door een nadere eisen regeling, waarin B&W eisen kunnen stellen aan de specifieke locatie van bebouwing. Daarnaast is de 'Wegsloot' in het noordelijk deel van het plangebied planologisch beschermd. Doel is de huidige beeldkwaliteit van de sloot te behouden en te beschermen.
6.4 Wonen En Werken In De Lintbebouwing
6.4.1 Inleiding
In de loop der jaren is, gelijk aan de landelijke ontwikkeling in de landbouw, het aantal volwaardige veehouderijbedrijven in het Oostzanerveld sterk afgenomen. Momenteel zijn er nog maar een paar volwaardige agrarische bedrijven actief. Bij bedrijfsbeëindiging zijn/worden de boerenerven vaak omgezet in een woonbestemming. Ook andere kleinschalige werkfuncties zijn steeds meer verschenen langs de lintbebouwing. De gemeente faciliteert dit proces door in het nieuwe bestemmingsplan nieuwe functies vormen plattelandsvernieuwing toe te staan. Bij het toestaan van deze nieuwe functies in het gebied dient wel een zorgvuldige belangenafweging plaats te vinden. Hierbij moeten onder andere de effecten van de functie op landschap, ecologie en verkeer worden afgewogen tegen de voordelen die de functie in zich heeft (bijvoorbeeld bijdrage leveren aan de recreatie in het gebied). Bij de toelaatbaarheid van vervolgfuncties (bij functieverandering of bedrijfsbeëindiging) worden de volgende uitgangspunten aangehouden:
- De nieuwe functie mag geen nadelige effecten hebben op de omgeving).
- Het toestaan van een vervolgfunctie wordt in het bestemmingsplan gekoppeld aan een afwijkingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders.
6.4.2 Mogelijkheden
- Hergebruik als woning van het voormalige agrarisch bedrijfsperceel heeft voor- en nadelen. Voordeel is dat er aandacht is voor beheer en onderhoud. Nadeel is dat het negatieve gevolgen kan hebben voor omliggende agrarische bedrijven vanuit milieuoogpunt. De provincie Noord- Holland heeft bij vrijkomende agrarische bedrijven een voorkeur voor gebruik als hobbyboer boven elk ander gebruik. De gemeente steunt dit uitgangspunt. Dit wordt mogelijk gemaakt door een beperkte agrarische, dan wel woonbestemming toe te laten. Indien uitsluitend wordt gekozen voor een functieverandering naar wonen, moet uitgangspunt zijn dat de eventuele milieubeperkingen voor omliggende agrarische bedrijven uitgezocht en meegenomen wordt in de afweging.
- Bij functieverandering van de agrarische naar de woonfunctie wordt verder gestreefd naar sanering van minder passende schuren en dergelijke. Om de financiering hiervan mogelijk te maken, kan bij sloop van minimaal 1000 m2 aan opstallen met toepassing van de zogenaamde 'ruimte voor ruimte regeling' van de provincie Noord-Holland, onder specifieke voorwaarden op het voormalige bedrijfserf 1 of meerdere compensatiewoningen worden gebouwd. Uitgangspunten zijn hierbij dat er een beeldkwaliteitplan wordt overlegd en de extra woning(en) naast of in de directe nabijheid van de voormalige bedrijfswoning/hoofdgebouw te realiseren om versnippering te voorkomen en om de ruimtelijke beeldkwaliteit te borgen op het betreffende perceel.
- Een eventuele inpandige splitsing van karakteristieke vrijkomende bebouwing (in 2 wooneenheden) is mogelijk maar wordt uitsluitend toegestaan indien dit nodig is voor het behoud en ter financiering van de restauratie van het betreffende pand. Voorwaarde is verder dat het groene erf eromheen behouden blijft en dat er voldoende parkeerplaatsen op het erf worden gerealiseerd. Een dergelijk plan dient vergezeld te gaan van een beeldkwaliteitsplan en van een advies van de Boerderijenstichting Noord-Holland.
- Naast een functieverandering naar wonen, zijn een aantal andere bestemmingen ook mogelijk voor hergebruik van voormalige agrarische percelen. Functieverandering naar agrarisch aanverwante bedrijven of dienstverlenende bedrijven of Bedrijfsdoeleinden wordt toegestaan buiten de ingevolge de Habitat- en Vogelrichtlijn aangewezen SBZ, mits er geen toename is van het bebouwd oppervlak op het bouwperceel. De nieuwe activiteit moet binnen het voormalige agrarische bouwperceel worden gerealiseerd en binnen de bestaande bebouwing en mag de omringende agrarische bedrijven niet beperken in hun bedrijfsvoering en geen milieuhinder aan omliggende woningen geven.
- Horeca-, detailhandel- en erotische functies worden als vervolgfuncties in het landelijk gebied uitgesloten omdat deze functies een te grote ruimtelijke impact kunnen hebben en verstorend kunnen zijn. Als nevenfuncties worden deze functies, m.u.v. erotische functies, in beperkte/kleinschalige vorm wel mogelijk gemaakt;
- Dag- en verblijfsrecreatie (max. 7 eenheden inpandig) in voormalige bedrijfsgebouwen is mogelijk als nieuwe functie in combinatie met woondoeleinden.
- Bij de bestaande economische niet-agrarische functies in het plangebied wordt van geval tot geval bekeken of een beperkte toename bebouwd oppervlak binnen het bestaand bouwperceel mogelijk is, aan de hand van ruimtelijke situatie ter plaatse (bijvoorbeeld de grootte van het erf), mits de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt behouden en versterkt.
- Niet toegestaan gebruik betreft industrie en transport. Dit wordt vertaald in het bestemmingsplan door alleen bedrijfsvestigingen inpandig toe te staan in de milieucategorieën 1 en 2.
6.4.3 Ruimte voor Ruimteregeling
Ruimte voor Ruimte is een provinciale regeling, gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de bouw van woningen als compensatie voor de sloop van landschappelijk storende en/of niet-passende bebouwing of functies onder de voorwaarde dat dit leidt tot een vermindering van het bebouwde oppervlak. De volgende voorwaarden worden in ieder geval opgenomen:
- een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing.
- zekerstelling dat de herstructurering van de te saneren locatie inclusief de sloop van de hiervoor bedoelde bebouwing of functies plaats heeft.
- niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van bedoelde bebouwing of functies te realiseren;
- de compensatie vanuit het ruimte voor ruimte beleid dient bij voorkeur plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.
6.5 Bedrijven En Instellingen
Alle niet-agrarische bedrijven die legaal en bij wijze van hoofdactiviteit worden uitgeoefend (niet zijnde beroep of bedrijf aan huis), krijgen een bedrijfsbestemming. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is, conform de gebiedsvisie, bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Een uitbreiding van de bestaande bebouwing is overeenkomstig het provinciale beleid met ten hoogste 10% toegestaan. Er zal nader bepaald worden of alle bedrijven 10% mogen uitbreiden. Voor bedrijven die hiervan op dit moment legaal afwijken, geldt dat ze specifiek aangeduid worden op de verbeelding. Het kan daarbij gaan om bedrijven in categorie 3.1 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, of een ander uitbreidingspercentage.Wanneer een bedrijf met meer dan 10% wil groeien, biedt het bestemmingsplan hiervoor geen mogelijkheden. Bij een dergelijke omvangrijke uitbreiding wordt aanbevolen om te overwegen of het bedrijf nog op zijn plek is in het plangebied, of dat verplaatsing naar een bedrijventerrein een betere optie is.
6.6 Recreatie En Toerisme
Een groot deel van het plangebied is door de aanwezigheid van natuur, cultuurhistorie, rust en ruimte uitermate geschikt voor recreatieve activiteiten. In het Oostzanerveld de recreatieve functie ondergeschikt aan de natuur en het landschap omdat dit gebied strikt beschermd wordt. Binnen de bestemming 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden' en 'Water' wordt extensief recreatief medegebruik toegestaan, zoals fietsroutes, wandelpaden, kanoroutes.
In recreatiegebied Het Twiske ligt het ruimtelijk accentin het zuidelijk deel (gebied gelegen ten zuiden van de sportvelden) op het toestaan van intensieve vormen van recreatie. In het waterrijke noordelijk deel (omgeving van de Stootersplas) is rust en ruimte leidend bij het gebruik en het inrichten van de gronden. Het gehele gebied is overigens aangewezen als Natura 2000 gebied (Vogelrichtlijn) en Nationaal Landschap Laag-Holland. Dit maakt dat nieuwe gebruiksvormen goed moeten worden ingepast in het gebied.
6.7 Wonen
De woonfunctie is de meest voorkomende functie in het plangebied. De bestaande woningen zijn positief bestemd in het nieuwe bestemmingsplan. De woningen in het gebied zijn relatief kleinschalig van aard. Er komt geen hoogbouw (meer dan 2 verdiepingen) voor.
6.7.1 Maximale maatvoering van eensgezinswoningen
De provinciale structuurvisie stelt geen beperkingen over de maximale inhoud van woningen. Dit is een beleidsvrijheid van de gemeente. Het gemeentelijk beleid is er in deze op gericht te voorkomen at het huidige karakter en beeld van de lintbebouwing te zeer wordt aangetast door (de bouw van) kolossale woningen of forse woninguitbreidingen. Daarom is in het bestemmingsplan als ''grens'' een regeling opgenomen, waarin is bepaald dat de maximale inhoudsmaat maximaal 600 m3 mag bedragen. Via een afwijking is maximaal 10 % vergroting van toegestaan . Verder gelden er nog een aantal andere specifieke bepalingen/restricties om de huidige beeldkwaliteit te behouden (zoals een maximale dakhelling) .De huidige bestemmingsplanregeling uit het plan Buitengebied Noord is hierbij als referentie gebruikt.
Voor bestaande bedrijfswoningen wordt dezelfde lijn gehanteerd. Bij boerderijsplitsing (in 2 wooneenheden) op voormalige agrarische bedrijfserven kan de inhoudsmaat onder voorwaarden vergroot worden tot maximaal 900 m³.
6.7.2 Erfbebouwingsmogelijkheden
Bij recht is het toegestaan binnen de woonbestemming maximaal 75 m² aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen op het bij de woning behorende erf te realiseren Dit is een gangbare normen in het buitengebied.
6.7.3 Openlucht caravanstallingen
Binnenopslag van caravans/boten ("stille opslag") is toelaatbaar. Deze vorm van opslag vindt veelal seizoensgebonden plaats (brengen in het najaar, ophalen in het voorjaar), waardoor de frequentie van het verkeer relatief laag is. Nieuwe buitenopslag van caravans is niet acceptabel omdat het landschapsbeeld hierdoor verrommelt.
In 1997 is een inventarisatie verricht naar de bestaande openlucht caravanstallingen in het plangebied. Deze bestaande stallingen zijn in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noord positief bestemd. In het nieuwe bestemmingsplan is deze regeling overgenomen Voorts is voor de bestaande openlucht caravanstallingen in het plan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, die het aantrekkelijk maakt om deze stallingen te beëindigen.
6.8 Verkeer, Kabels En Leidingen Externe Veiligheid
6.8.1 Wegen
De wegen worden bestemd conform het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan / 2008', paragraaf 2.6.7. Op basis van bestaand gebruik wordt is Verkeer - Snelweg of Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen.
6.8.2 Kabels en leidingen en externe veiligheid
Uit gegevens van de Gasunie blijkt dat zich aan de westzijde van de Verlengde Stellingweg een hoge druk aardgastransportleiding bevindt. De gemeenten dient bij de opstelling van dit nieuwe bestemmingsplan te verantwoorden of er een groepsrisico kan optreden als gevolg van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Dit is gebaseerd op het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen van het ministerie van VROM, zoals dat op 1 januari 2011 in werking is getreden.
Ten aanzien van het Groepsrisico kunnen de onderstaande afstanden worden gebruikt bij de verantwoording van de GR bij de verdere planontwikkeling in het kader van het bestemmingsplan:
- Leiding: W-572-01-KR-043; 16"- 40 bar
- De 1 % letaliteitgrens (9,8 kW/m² contour) van deze leiding ligt op 170 meter,
- De 100% letaliteitgrens (35 kW/m² contour) ligt op 80 meter van de leiding.
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen de genoemde afstanden of invloedssfeer van de leiding. Het groepsrisico als gevolg van de leiding levert dus geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.
6.8.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het treinspoor
Een deel van het plangebied ligt binnen het invloedgebied van risico's ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A10/A8. of de spoorlijn Zaandam-Purmerend.
Uit risicoberekeningen is gebleken dat de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico bij realisatie van het plan niet wordt overschreden omdat het bestemmingsplan binnen de veilgheidszone geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.
Er is daarom geen sprake van een verhoging van het al bestaande groepsrisico. Er bestaan daarom geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan met betrekking tot risico's door het vervoer van gevaarlijke stoffen per over de weg of het spoor.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied en een toelichting op de planologische aspecten beschreven.
Dit is onder meer de basis voor de door de raad vastgestelde visienota waarvan de uitgangspunten in hoofdstuk 4 en 5 zijn beschreven met een vertaling naar de planregels in hoofdstuk 6. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt.
Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 7.2 wordt het karakter/ de opzet van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 7.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de verbeelding vermeld. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. Tenslotte worden in paragraaf 7.4 de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken
Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan uit verschillende plansystematieken worden gekozen. Afhankelijk van de aard van het plangebied, de ontwikkelingen binnen het plangebied en het daarmee samenhangende ruimtelijk beleid wordt de keuze voor een vorm gemaakt. Er zijn verschillende vormen, zoals een globaal, een flexibel en een gedetailleerd plan.
Qua opzet en methodiek is het nieuwe bestemmingsplan op dezelfde leest geschoeid als het geldende bestemmingsplan Buitengebied Noord uit 1997. De ambtelijke organisatie heeft met dit bestemmingsplan in de afgelopen jaren goede ervaringen opgedaan. Het betreffende bestemmingsplan is duidelijk, goed leesbaar en biedt veel flexibiliteit om in te spelen de actuele ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied.
7.2 Karakter
Het bestemmingsplan Buitengebied Oostzaan is een beheersplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er bij recht alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Er is een vrij gedetailleerde bestemmingssystematiek toegepast. De verschillende functies zijn daarbij op perceelsniveau voorzien van een passende bestemming. Er is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties. Tegelijkertijd is gestreefd naar een bepaalde flexibiliteit binnen de verschillende bestemmingen. Het groen binnen de wegprofielen is bijvoorbeeld niet bestemd als Groen, maar is opgenomen in de bestemming Verkeer-Snelweg respectievelijk Verkeer - Verblijfsgebied. Hierdoor wordt voorkomen dat voor elke beperkte wijziging het bestemmingsplan moet worden herzien echter waardevolle wegsloten hebben de bestemming Water gekregen omdat deze beschermenswaardig worden geacht.
Voor de regels en de verbeelding sluit aan bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.
7.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch met waarden
De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische bedrijvigheid, met inachtname van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. De bestaande bedrijven worden in dit bestemmingsplan volop gefaciliteerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden, zonder dat ten koste gaat van het kwetsbare natuur en landschap.
De bestaande openluchtcaravanstallingen (peildatum 1997) en paardenbakken zijn expliciet aangeduid binnen deze bestemming.
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. De agrarische bedrijfswoning mag maximaal 600 m³ bedragen. Voor de bedrijfsgebouwen geldt een algemene maatvoering (maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 12 m).
Bedrijf
De bedrijven die in het plangebied voorkomen hebben de bestemming Bedrijf. Op gronden met deze bestemming zijn altijd bedrijven van milieucategorie 1 en 2 toegestaan.
Daar waar een bedrijf in een hogere milieucategorie aanwezig is dat niet naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in de milieucategorie die op grond van de richtafstand toegelaten kan worden, is aangegeven dat naast die op grond van de richtafstanden toelaatbare categorie bedrijven ook het aanwezige bedrijfstype is toegelaten. Dit heeft tot gevolg dat het bestaande legaal aanwezige bedrijfstype kan worden voortgezet maar niet kan worden omgezet in een ander bedrijfstype met een hogere milieucategorie dan ter plaatse aanvaardbaar is. In de regels wordt voor de bedrijfsactiviteiten van categorie 1 en 2 die zijn toegelaten, verwezen naar de bijlage die bij de regels is opgenomen.
Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan tenzij expliciet aangegeven dat een bedrijfswoning is uitgesloten. Beroepsuitoefening aan huis is toegestaan.
Door middel van het verlenen van een afwijkingsmogelijkheid kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten, of uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. In de daartoe opgenomen procedure van afwijking kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het verlenen van afwijking is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.
Gebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan waarbij een maximum bebouwingspercentage geldt.
Er zijn een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen om enige flexibiliteit te bieden ten aanzien van de maatvoeringen. Verder is de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte opgenomen om bij sanering of bedrijfsverplaatsing een functieverandering naar Wonen mogelijk te maken. Voor zover ruimtelijk relevant, zijn in de voorwaarden die aan deze functieverandering zijn gekoppeld, de randvoorwaarden verwerkt die de raad bij de motie in mei 2012 over de woningbouwontwikkeling bij Houthandel Buijs (De Haal 8-10) heeft gesteld.
Detailhandel
In het bestemmingsplan komen enkele detailhandelsbestemmingen voor. Deze zijn voor zover legaal, op de verbeelding opgenomen. Via het verlenen van een afwijking kan het bebouwde deel van het erf met 10 % worden uitgebreid. Aandachtpunt hierbij is dat er voldoende ruimte overblijft om te parkeren en de verkeersafwikkeling niet in het geding komt.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen ondergebracht. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Natuur
Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waar de hoofdfunctie natuurgebied heeft. Het betreft het deel van het Oostzanerveld dat is aangewezen als Natura 2000 gebied. Binnen deze bestemming is, behoudens enkele kleinschalige voorzieningen, geen bebouwing mogelijk. De aanleg van een kleinschalig baggerdepot wordt wel mogelijk gemaakt.
Recreatie - Dagrecreatie
Deze bestemming is gelegd op recreatiegebied Het Twiske (m.u.v. de hoofdwaterlopen). Binnen de bestemming zijn verblijfsrecreatieve functies mogelijk, inclusief bouwwerken en parkeervoorzieningen. De bestaande bebouwing, met uitzondering van kleine sanitaire voorzieningen, is binnen bouwvlakken opgenomen. De horecavoorzieningen binnen Het Twiske hebben een aanduiding gekregen.
Sport
De voetbal- en tennisvelden en de ijsbaan hebben de bestemming Sport gekregen. Ook de pensionstal aan Zuideinde 166 valt binnen deze bestemming en heeft hierin een nadere aanduiding gekregen. (gebruiksgerichte paardenhouderij).
Verkeer - SnelwegVerkeer - Snelweg
De bestaande snelweg heeft de bestemming Verkeer-Snelweg gekregen.
Aan de overige wegen is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gegeven. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht. De grotere parkeerplaatsen zijn expliciet als Verkeer - Parkeren bestemd.
Water
De in het gebied aanwezige watergangen hebben de bestemming water gekregen. Het betreft de A-watergangen. De in de overige bestemming voorkomende sloten zijn toegestaan op basis van die bestemming zoals agrarisch met waarden en natuur.
De aanwezige jachthaven en botenstallingen zijn aangegeven middels een aanduiding 'jachthaven' en 'specifieke vorm van recreatie-botenstalling'.
Wonen
De burgerwoningen hebben de bestemming Wonen gekregen. Binnen de regels van deze bestemming zijn diverse mogelijkheden gecreëerd om het woon-en leefgenot te vergroten (woningvergroting tot maximaal 600 m³, meer erf bebouwing mogelijkheden, mantelzorg- en hobbyboeren regeling etc). Verder is in de mogelijkheid voorzien om aan het Zuideinde nieuwe woningen voor starters te bouwen.
Aan huis gebonden beroep
Bij recht is het gebruik van (een deel van) woning en bijgebouwen ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis toegestaan. Er worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen.
Voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Woonschepen en woonwagens zijn expliciet aangeduid. Voor elk is een afzonderlijke bouwregeling opgenomen.
Leiding - Gas, Leiding - Water en Leiding - Hoogspanningsverbinding
De gronden met de dubbelbestemming Leiding - Gas, Leiding - Water en Leiding - Hoogspanningsverbinding zijn mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding en waterleiding en de bovengrondse hoogspanningsleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van een afwijkingsbevoegdheid. Deze kan pas worden verleend wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor de ondergronds gelegen leidingen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.
Waarde - Archeologie 1, 2 en 3
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als gebied met hoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, 2 of 3 gekregen. Voor alle drie de bestemmingen geldt dat bij het indienen van een bouwaanvraag voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 100 m² (waarde - 1), 2000 m² (Waarde -2) respectievelijk 50 m2 (Waarde 3) tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kunnen burgemeester en wethouders bepaalde voorwaarden aan de bouwvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt in beide bestemmingen een aanlegvergunningvereiste.
Flexibiliteitsbepalingen
In de regels van dit bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitsbepalingen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden) opgenomen. Voor zover het provinciale belang in het geding is door deze flexibilteitsbepalingen, geldt dat een ontheffing van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie nodig is, voordat hier aan mee gewerkt kan worden. Het gaat ondermeer om de regelingen voor Ruimte voor ruimte (artikel 4.7.4) en voor een tweede bedrijfswoning (artikel 4.7.7).
Waterstaat - Waterkering
De in het gebied voorkomende waterkeringen hebben de dubbelbestemming Waterstaat- Waterkering gekregen. Binnen de beschermingszone mag niet worden gebouwd zonder voorafgaand advies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
7.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 27 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming en daarmee onder het gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening vallen.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen. In het buitengebied gaat het om de waarden Open landschap, Verkavelingspatroon en het Weidevogelgebied. De begrenzing van deze drie gebieden is precies gelijk en daarom is gekozen voor één artikel weidevogelgebied, open landschap, verkavelingspatroon
De overige gebiedsaanduiding zijn opgenomen voor de linten. De begrenzing komt overeen met de begrenzing uit de visienota. Het betreft de artikelen 30 t.m. 34.
In artikel 36 staan de procedureregels die bij nadere eisen in acht genomen moeten worden. De procedure die gevolgd moet worden voor een afwijkingsbevoegdheid staat in artikel 3.7 van de Wabo en die van wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.9a Wro. Ze zijn derhalve niet opgenomen in het bestemmingsplan.
De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
7.5 Traject Bestemmingsplanprocedure
Een bestemmingsplan doorloopt verschillende fases voordat het in werking treedt.
Fase 1 Voeren Inspraak en overleg
Allereerst wordt het voorontwerpbestemmingsplan en de startnotitie MER door het college van Burgemeester en wethouders vrijgegeven voor inspraak en bestuurlijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In kader van de Inspraakverordening wordt het Voorontwerp voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd en kunnen hiertegen door een ieder mondeling of schriftelijk reacties wordt ingediend. Begin september zullen 1 of meer een inloop-/inspraakavonden georganiseerd worden op locatie. Op deze avond kan informatie over het plan verkregen worden en kunnen mondelinge inspraakreacties naar voren worden gebracht. De datum zal later bekend worden (zie verder bij onderdeel Communicatie).
Het bestuurlijk overleg wordt gevoerd met onder meer het Rijk, de provincie Noord-Holland, het hoogheemraadschap en met de buurgemeenten.
Na afloop van de periode van ter inzage legging zal een eindverslag worden gemaakt, waarin een overzicht van de inspraak- en overlegreacties en waarin de reacties van commentaar worden voorzien. De planning is erop gericht dat deze fase eind januari 2013 is afgerond.
Fase 2 Zienswijze procedure bestemmingsplan
Na verwerking van de binnengekomen reacties uit de inspraak en het wettelijk vooroverleg leggen burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan inclusief de ontwerp Milieu-effectrapportage (PLanMER) gedurende zes weken ter inzage. Een ieder kan in deze periode schriftelijk of mondeling een zienswijze kenbaar maken. Vervolgens stelt de gemeenteraad binnen twaalf weken na het aflopen van de termijn van ter inzage legging het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
De planning is erop gericht de raad in juni 2013 het ontwerpbestemmingsplan inclusief de PlanMER ter vaststelling aan te bieden. Hiermee is voldaan aan de wettelijke deadline van 1 juli 2013.
Fase 3 Beroepsfase
Ook het vastgestelde bestemmingsplan wordt vervolgens ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Dit kan uitsluitend indien ook een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan is ingediend, of tegen de onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld. Indien het rijk en/of de provincie van mening zijn dat het (gewijzigd) vastgestelde bestemmingsplan in strijd is met rijks- dan wel provinciaal belang, hebben zij de mogelijkheid om in te grijpen in de vorm van een reactieve aanwijzing, nog voordat de beroepstermijn ingaat. Het onderdeel waar deze aanwijzing betrekking op heeft maakt dan geen onderdeel meer uit van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan treedt in werking de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is onherroepelijk als er door de Raad van State een uitspraak is gedaan over het eventueel ingestelde beroep.
7.6 Planmer
Bij de voorbereidingen van de bestemmingsplannen is sprake van de m.e.r.-plicht. Deze plicht geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen (zoals bestemmingsplannen):
- waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet;
- die het kader vormen voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten (zoals agrarische bedrijven van een bepaald type en minimale omvang).
Op basis van de Natuurbeschermingswet wordt het Natura 2000-gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske' beschermd. Wanneer een ingreep gepland is in of nabij een Natura 2000-gebied, dient voor de ingreep onderzocht te zijn of er een significant effect wordt verwacht op de gestelde doelen. Wanneer een dergelijk effect, als gevolg van de ingreep, niet uitgesloten kan worden, dient een vergunning aangevraagd te worden bij de provincie. Het bestemmingsplan kan een dergelijke ingreep/ontwikkeling mogelijk maken.
De planMER is gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd. Binnen gekomen reacties zijn in de MER zelf verwerkt. De planMER met binnengekomen reactie van de commissieMER. De planMER is voorzien van een aanvulling naar aanleiding van het advies. Zowel de PlanMER, het advies van de commissieMER als de latere aanvulling maken onderdeel uit van het bestemmingsplan en zijn opgenomen in bijlage 2 PlanMER bij deze toelichting.
7.7 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is overwegend een actualisatie van het geldende bestemmingsplan. Wanneer in dit plan is een enkele nieuwe ontwikkeling wordt opgenomen zal er een anterieur contract worden opgesteld. Het verhaal van kosten is daardoor verzekerd. Vooralsnog maakt het bestemmingsplan verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig.
7.8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op 4 september 2012 heeft publicatie plaatsgehad in de Staatscourant en in Het Kompas van het voornemen van de gemeente om dit bestemmingsplan in de inspraak te brengen. Vervolgens is het voorontwerp met ingang van 5 september 2012 tot en met 16 oktober 2012 voor een ieder ter inzage gelegd. Tevoren is huis-aan-huis een brief verspreid, waarin aan de eigenaren van de gronden mededeling is gedaan van de start van het inspraaktraject. Verder konden de stukken digitaal (via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website) ingezien dan wel gedownload worden.
Gedurende de genoemde periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk op- of aanmerkingen kenbaar te maken. Om een en ander te vergemakkelijken is een voorbeeld reactieformulier beschikbaar gesteld. Voorts zijn op 13 september 2012 en op 20 september 2012 inloopavonden in het gemeentehuis gehouden. Deze beide avonden zijn druk bezocht.
Resultaten inspraak
In totaal zijn 60 reacties ontvangen. Alle reacties zijn tijdig ingediend en dus ontvankelijk.
Resultaten wettelijk vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is, gelijktijdig met het inspraaktraject, in het kader van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, toegestuurd aan de instanties die bij de planvorming betrokken dienen te worden. In totaal zijn 7 overlegreacties ontvangen.
Opbouw van de inspraaknota
Alle schriftelijk en/of mondeling ingediende reacties zijn in de Nota inspraak Buitengebied kort samengevat en becommentarieerd. De ingekomen reacties zijn op naam en in alfabetische volgorde gerangschikt. De volledige nota is opgenomen in bijlage 3.
Ontwerp-bestemmingsplan
Vanaf 14 februari 2013 heeft het plan voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn 20 zienswijzen binnengekomen. De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een antwoord. In bijlage 4 Reactienotazienswijzen is deze opgenomen bij de toelichtingg.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v1; d.d. 2009)
AFSTANDEN IN METERS | INDICES | ||||||||||||||||||
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | CATEGORIE | VERKEER | BODEM | LUCHT | ||||||||||
Tabel 1: Bedrijven | |||||||||||||||||||
01 | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | ||||||||||||||||||
016 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | ||||||||||||||||||
016 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
016 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
0162 | KI-stations | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
10, 11 | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | ||||||||||||||||||
1032, 1039 | Groente- en fruitconservenfabrieken: | ||||||||||||||||||
1052 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
1071 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | ||||||||||||||||||
1071 | - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
10821 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | ||||||||||||||||||
10821 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
10821 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
14 | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | ||||||||||||||||||
141 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
16 | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | ||||||||||||||||||
162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
58 | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | ||||||||||||||||||
18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | B | |||||||||||
1814 | Grafische afwerking | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
1814 | Binderijen | 30 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
1813 | Grafische reproductie en zetten | 30 | 0 | 10 | 10 | 2 | 2 | B | |||||||||||
1814 | Overige grafische activiteiten | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | |||||||||||
182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
20 | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | ||||||||||||||||||
2120 | Farmaceutische productenfabrieken: | ||||||||||||||||||
2120 | - verbandmiddelenfabrieken | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
23 | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | ||||||||||||||||||
232, 234 | Aardewerkfabrieken: | ||||||||||||||||||
232, 234 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | L | |||||||||||
26, 28, 33 | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | ||||||||||||||||||
26, 28, 33 | Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
26, 27, 33 | VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. | ||||||||||||||||||
293 | Elektrotechnische industrie n.e.g. | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
26, 32, 33 | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | ||||||||||||||||||
26, 32, 33 | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie | 30 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
31 | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | ||||||||||||||||||
9524 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² | 0 | 10 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 30 | 10 | 10 | 10 | 2 | 1 | B | |||||||||||
322 | Muziekinstrumentenfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
32991 | Sociale werkvoorziening | 0 | 30 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
35 | PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | ||||||||||||||||||
35 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | ||||||||||||||||||
35 | - < 10 MVA | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | |||||||||||
35 | Gasdistributiebedrijven: | ||||||||||||||||||
35 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | ||||||||||||
35 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
35 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | ||||||||||||||||||
35 | - blokverwarming | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
36 | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | ||||||||||||||||||
36 | Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: | ||||||||||||||||||
36 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | ||||||||||||||||||
36 | - < 1 MW | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
41, 42, 43 | BOUWNIJVERHEID | ||||||||||||||||||
41, 42, 43 | - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | |||||||||||
45, 47 | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | ||||||||||||||||||
451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | |||||||||||
45204 | Autobeklederijen | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | ||||||||||||
45205 | Autowasserijen | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 3 | ||||||||||||
453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
46 | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | ||||||||||||||||||
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
4622 | Grth in bloemen en planten | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
4634 | Grth in dranken | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
4635 | Grth in tabaksproducten | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
4636 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
4637 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
4638, 4639 | Grth in overige voedings- en genotmiddelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
464, 46733 | Grth in overige consumentenartikelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
46499 | Grth in vuurwerk en munitie: | ||||||||||||||||||
46499 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | 10 | 0 | 30 | 10 V | V | 2 | 2 | |||||||||||
46499 | - munitie | 0 | 0 | 30 | 30 | 2 | 2 | ||||||||||||
4673 | Grth in hout en bouwmaterialen: | ||||||||||||||||||
4673 | - algemeen: b.o. <= 2000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
46735 | zand en grind: | ||||||||||||||||||
46735 | - algemeen: b.o. <= 200 m² | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
4674 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | ||||||||||||||||||
4674 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m² | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
46752 | Grth in kunstmeststoffen | 30 | 30 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | |||||||||||
4676 | Grth in overige intermediaire goederen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
466, 469 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
47 | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | ||||||||||||||||||
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | ||||||||||||
55 | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | ||||||||||||||||||
562 | Cateringbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
49 | VERVOER OVER LAND | ||||||||||||||||||
493 | Taxibedrijven | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | |||||||||||
52 | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | ||||||||||||||||||
52109 | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
5221 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 3 | L | |||||||||||
53 | POST EN TELECOMMUNICATIE | ||||||||||||||||||
531, 532 | Post- en koeriersdiensten | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
61 | Telecommunicatiebedrijven | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
61 | zendinstallaties: | ||||||||||||||||||
61 | - FM en TV | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | ||||||||||||
61 | - GSM en UMTS-steunzenders (indien omgevingsvergunningplichtig) | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | ||||||||||||
77 | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | ||||||||||||||||||
7711 | Personenautoverhuurbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
62 | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | ||||||||||||||||||
62 | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
58, 63 | Datacentra | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
72 | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | ||||||||||||||||||
721 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 30 | 10 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | |||||||||||
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | ||||||||||||||||||
74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | |||||||||||
82992 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 2 | ||||||||||||
37, 38, 39 | MILIEUDIENSTVERLENING | ||||||||||||||||||
3700 | rioolgemalen | 30 | 0 | 10 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
382 | Afvalverwerkingsbedrijven: | ||||||||||||||||||
382 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 10 | 10 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | B | L | |||||||||
59 | CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | ||||||||||||||||||
591, 592, 601, 602 | Studio's (film, TV, radio, geluid) | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | ||||||||||||
931 | Sportscholen, gymnastiekzalen | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||||||||||||
96 | OVERIGE DIENSTVERLENING | ||||||||||||||||||
96012 | Chemische wasserijen en ververijen | 30 | 0 | 30 | 30 | R | 2 | 2 | B | L | |||||||||
96013 | Wasverzendinrichtingen | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
96013 | Wasserettes, wassalons | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
9313, 9604 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
9609 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
Tabel 2: Opslagen en installaties | |||||||||||||||||||
0 | OPSLAGEN | ||||||||||||||||||
1 | butaan, propaan, LPG (in tanks): | ||||||||||||||||||
1 | - bovengronds, < 2 m³ | - | - | - | 30 | 2 | - | ||||||||||||
3 | brandbare vloeistoffen (in tanks): | ||||||||||||||||||
3 | - ondergronds, K1/K2/K3-klasse | 10 | - | - | 10 | 1 | - | B | |||||||||||
3 | - bovengronds, K3-klasse: < 10 m³ | 10 | - | - | 10 | 2 | - | B | |||||||||||
4 | Overige gevaarlijke stoffen in tanks: | ||||||||||||||||||
4 | - bovengronds < 10 m³ en onder drempelwaarde BRZO | 10 | - | - | 10 | 1 | - | ||||||||||||
5 | Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen: | ||||||||||||||||||
5 | - kleine hoeveelheden < 10 ton | - | - | - | 10 | 1 | - | ||||||||||||
5 | - beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau | - | - | - | 30 | 2 | - | ||||||||||||
6 | ontplofbare stoffen en munitie: | ||||||||||||||||||
6 | - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 10 | 1 | - | ||||||||||||
6 | - >= 250.000 patronen en >= 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 30 | 2 | - | ||||||||||||
11 | INSTALLATIES | ||||||||||||||||||
14 | laboratoria: | ||||||||||||||||||
14 | - chemisch / biochemisch | 30 | 0 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | |||||||||||
14 | - medisch en hoger onderwijs | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
15 | luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel | 10 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | ||||||||||||
16 | keukeninrichtingen | 30 | 0 | 10 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
18 | koelinstallaties ammoniak < 400 kg | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
22 | noodaggregaten t.b.v. elektriciteitsopwekking | 10 | 0 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | |||||||||||
25 | vorkheftrucks, elektrisch | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
26 | transformatoren < 1 MVA | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | ||||||||||||
29 | hydrofoorinstallaties | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||||||||||||
31 | stookinstallaties>900kW thermisch vermogen: | ||||||||||||||||||
32 | - gas, < 2,5 MW | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
32 | - olie, < 2,5 MW | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||||||||||||
33 | luchtcompressoren | 10 | 10 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | |||||||||||
34 | liftinstallaties | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | ||||||||||||
35 | motorbrandstofpompen zonder LPG | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B |
Bijlage 1 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 1 Advies externe veiligheid
Bijlage 2 Planmer
Bijlage 3 Nota Inspraak Buitengebied Oostzaan
Bijlage 3 Nota inspraak buitengebied Oostzaan