KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - 1
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
3.1 Financiële Uitvoerbaarheid
3.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Planvorm
4.2 Bestemmingsregeling
Bijlage 1 Archeologische Waardenkaart Binnenstad Purmerend
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten "Functiemenging"
Bijlage 3 Staat Van Horeca Activiteiten
Bijlage 1 Uitspraak Raad Van State Inzake Bestemmingsplan "Binnenstad 2010" D.d. 20 Juni 2012
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Reparatie Binnenstad 2010 - Hoogstraat 1 / Zuidersteeg 6 2012

Bestemmingsplan - Gemeente Purmerend

Vastgesteld op 30-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Reparatie Binnenstad 2010 - Hoogstraat 1 / Zuidersteeg 6 2012 van de gemeente Purmerend. .

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPHGSTRZDSTG2012-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding

een geometrische bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 ambachtelijke slagerij

een slagerij, waar tevens dieren geslacht en verwerkt worden. Het slachten is uitsluitend ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering en niet voor derden. De geslachte dieren worden ter plaatse verwerkt tot producten en in de eigen winkel verkocht aan consumenten.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden in de bodem.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen en/of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of instelling, een aan-huis-verbonden beroep c.q. een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit, inclusief opslag en administratieruimten en dergelijke.

1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.28 de kaart

de gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring bestaande uit 1 kaartblad, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.31 discotheek of bar/dancing

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen.

1.32 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.33 erker

een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond en aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.34 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidshinder.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekt, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gemeentelijk monument

op grond van een gemeentelijke verordening als gemeentelijk monument aangewezen gebouw.

1.37 gevel

het gedeelte van het gebouw dat van buitenaf zichtbaar is.

1.38 gevellijn

de in een bouwvlak als zodanig aangegeven bouwgrens.

1.39 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

1.40 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.41 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.42 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.43 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.44 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, en die bestaat uit ten minste twee hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste punt.

1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.46 maatschappelijke voorzieningen

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.47 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.48 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.49 ondergronds

beneden peil.

1.50 pand

een (hoofd)gebouw op een zodanige wijze gebouwd, dat er sprake is van visueel zelfstandige bebouwing, tot uitdrukking komend in de parcellering, goothoogte, dakvorm en/of gevelindeling.

1.51 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.52 platte afdekking

een (min of meer) horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw of dakopbouw, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw dan wel de dakopbouw beslaat.

1.53 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.54 reclamemast

een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, specifiek bedoeld voor de uiting van bedrijfsmatige reclame.

1.55 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.56 rijksmonument

een object, bouwwerk of terrein dat op grond van de Monumentenwet als rijksmonument is aangewezen.

1.57 supermarkt

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel in voedings- en genotmiddelen.

1.58 verkoopvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of instelling, een aan huisgebonden beroep c.q. een consumentverzorgende reisactiviteit, exclusief opslag-, personeels- en administratieruimte.

1.59 woning

(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.

1.60 zendmast

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Centrum - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor :

  1. a. culturele voorzieningen;
  2. b. detailhandel;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. horecabedrijven, in categorieën 1a en b zoals aangegeven in de Staat van Horeca-activiteiten;
  5. e. maatschappelijke voorzieningen;
  6. f. bedrijven in de categorieën A en B zoals opgenomen in de bij deze regels behorende (Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging)
  7. g. ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ambachtelijke slagerij" een ambachteljike slagerij
  8. h. woningen;
  9. i. tuinen, erven en terreinen ten dienste van de onder sub a tot en met h genoemde functies;
  10. j. de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden als bedoeld in Artikel 4;

met de daarbij behorende:

  1. k. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. l. nutsvoorzieningen;
  3. m. parkeervoorzieningen;
  4. n. wegen en paden.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de cultuurhistorische en ruimtelijke beeldbepalende waarden zoals in de toelichting genoemd;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeerssituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke en beeldbepalende waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1 sub a en toestaan dat wordt afgeweken van de kapconstructie en/of kapvorm dan wel een gebouw gedeeltelijk wordt voorzien van een plat dak;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub b en toestaan zodat mag worden gebouwd tot ten hoogste 3,00 m buiten het bouwvlak;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub c en toestaan dat het hoofdgebouw wordt voorzien van maximaal twee extra bouwlagen van maximaal 4,00m, met dien verstande dat door de verhoging een bouwhoogte van 13,50 m in ieder geval niet wordt overschreden;
  4. d. het bepaalde in lid 3.2.1 sub c en toestaan dat andere bebouwing dan het hoofdgebouw wordt voorzien van een extra bouwlaag van maximaal 4,00 m, mits deze uitbreiding direct grenst aan het hoofdgebouw en maximaal 60 % van de oppervlakte van de op de begane grond aanwezige bebouwing beslaat;
  5. e. het bepaalde in lid 3.2.1 sub d en toestaan dat de gevelbreedte wordt gewijzigd ten opzichte van de bestaande situatie tot een maximum van 15,00 m.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wro en voor zover van toepassing artikel 2.1, eerste lid, onder c van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van één van de functies genoemd in lid 3.1sub a tot en met g met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 500 m2;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een supermarkt met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 500 m2;
  3. c. het gebruik van de tweede bouwlaag en hoger anders dan voor wonen;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van speelautomatenhallen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke en beeldbepalende waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.5 sub a en toestaan dat gronden worden gebruikt voor een functie met een bedrijfsvloeroppervlakte tot 1000 m2;
  2. b. het bepaalde in lid 3.5 sub a en toestaan dat gronden worden gebruikt voor een detailhandelsfunctie met een bedrijfsvloeroppervlakte van minimaal 1500 m2 tot maximaal 3000 m2;
  3. c. het bepaalde in lid 3.5 sub c en toestaan dat de tweede bouwlaag van een gebouw voor een andere functie als genoemd in lid 3.1 sub a tot en met g wordt gebruikt;
  4. d. het bepaalde in lid 3.1 sub g en toestaan dat:
    1. 1. bedrijven worden gevestigd van één categorie hoger (C) zoals is opgenomen in de bij deze regels behorende (Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging);
    2. 2. bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende (Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging);

mits:

  • I. het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;
  • II. het gaat om bedrijven die niet zijn genomen in (Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging), maar qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd.

3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor de activiteit slopen van burgemeester en wethouders een gebouw geheel of gedeeltelijk te slopen.
  2. b. Het verbod onder a geldt niet wanneer een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend voor een nieuw te bouwen bouwwerk ter vervanging van het te slopen bouwwerk.
  3. c. De omgevingsvergunning voor de activiteit slopen kan worden geweigerd indien de sloop onevenredig nadelige gevolgen heeft voor cultuurhistorische en ruimtelijke en beeldbepalende waarden, het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - archeologie" aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of onder de in lid 15.1 bedoelde gronden, gelden, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

  1. a. Indien er sprake is van een bodemingreep groter dan 30 m2 dan wel 100 m2, zoals is weergegeven op de archeologische waardenkaart opgenomen in Bijlage 1 dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd naar de archeologische waarden in de bodem.
  2. b. In het belang van de bescherming van de archeologische waarden, gebleken uit het onderzoek bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wabo:
  1. 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders of het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. 2. het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  3. 3. het begeleiden van de activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wabo, is verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
  2. 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. 3. het verlagen van het waterpeil;
  4. 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  1. b. Geen omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is vereist:
  1. 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 30 m2 dan wel 100 m2, zoals is weergegeven op de archeologische waardenkaart opgenomen in Bijlage 1;
  2. 2. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  3. 3. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
  4. 4. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  1. c. Een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
  2. d. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.

4.4 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
  2. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

4.5 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:

  1. a. op de plankaart de bestemming "Waarde - archeologie" geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de dubbelbestemming "Waarde - archeologie" te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

6.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,50 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2,00 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,50 m bedraagt.

6.3 Ondergronds bouwen

De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diep mag worden gebouwd.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - afwijken van de planregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3,00 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10 % worden vergroot;
  3. c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de afvoer van gassen (bijvoorbeeld schoorstenen) en toestaan dat deze wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter, met dien verstande dat de geldende milieuregels ten aanzien van de hoogte leidend is.

Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen ten hoogste 3,00 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10 % worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  1. 2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplanReparatie Binnenstad 2010 - Hoogstraat 1 / Zuidersteeg 6 2012.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de uitspraak van de Raad van State inzake het bestemmingsplan Binnenstad 2010 (20 juni 2012, kenmerk 201110031/1/R1, opgenomen als Bijlage1 bij deze toelichting). Deze uitspraak heeft tot gevolg dat voor de percelen Hoogstraat 1 en Zuidersteeg 6 een nieuw besluit genomen moet worden, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De gemeenteraad dient dit en dit op de wettelijke voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen.

Om te voldoen aan de genoemde uitspraak, is dit nieuwe bestemmingsplan voorbereid.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied besluit uitsluitend de in de uitspraak genoemde percelen Hoogstraat 1 en Zuidersteeg 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHGSTRZDSTG2012-va01_0001.png"

Figuur 1: Indicatie van de ligging van het plangebied.

1.3 Leeswijzer

In deze toelichting wordt in Hoofdstuk 2 kort ingegaan op de uitspraak van de Raad van State en hoe de overwegingen van de rechter een plaats hebben gekregen in de regels behorende bij dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 3 wordt - voorzover aan de orde - ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en in Hoofdstuk 4 wordt toelichting gegeven op de regels in het bestemmingsplan.

Voor het overige (beleidskader, ruimtelijke analyse, functionele analyse, milieuaspecten en de gebiedsvisie wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010' (vastgesteld bij raadsbesluit 11-47, d.d. 7 juli 2011). Dit bestemmingsplan is onherroepelijk, met uitzondering van de Hoogstraat 1 en Zuidersteeg 6.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Op 7 juli 2011 is het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010' door de gemeenteraad vastgesteld (raadsbesluit 11-47). Door Rensen advocaten is, namens de fa. Klaasse Bos VOF. beroep ingesteld tegen het vaststellingsbesluit. De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 juni 2012 uitspraak gedaan over het ingediende beroep. Het beroep is op beide onderdelen gegrond verklaard.

Het besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010' is vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Centrum-1" voor de percelen Hoogstraat 1 en Zuidersteeg 6.

Het beroep richtte zich op twee onderdelen:

- de manier waarop de slagerij / slachterij, gevestigd aan de Hoogstraat 1 / Zuidersteeg 6 in het bestemmingsplan was opgenomen;

- de maximale toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Dit bestemmingsplan voorziet, met inachtneming van de (overwegingen in de) uitspraak in een geactualiseerde planologische regeling voor de percelen Hoogstraat 1 en Zuidersteeg 6.

Slachtactiviteiten

De op het perceel uitgevoerde bedrijfsmatige slachtactiviteiten van de fa. Klaasse Bos VOF. zijn planologisch ingepast.

In dit bestemmingsplan is, conform de in de uitspraak opgenomen overwegingen, verwerkt dat:

- wordt geslacht voor de eigen bedrijfsvoering en niet voor derden;

- de geslachte dieren ter plaatse verwerkt worden tot producten en;

- de producten in de eigen winkel worden verkocht aan consumenten.

De ruimtelijke gevolgen van deze activiteiten (aanvoer van levende dieren en afvoer van slachtafval) blijven, voor wat betreft de milieuaspecten (o.a. geur en geluid), beperkt en passend binnen de bedrijvingheid die hoort in een binnenstad waar een vermeningen van diverse functies (o.a. bedrijvigheid, detailhandel en wonen) gewenst is.

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde

Ten behoeve van de afvoer van rookgassen heeft de fa. Klaasse Bos VOF een bouwvergunning om een afvoerpijp te realiseren van 11,5 meter hoog. In het op 7 juli 2011 vastgestelde bestemmingsplan Binnenstad 2010 is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken geen gebouw zijnde van 3 meter.

De vergunde pijp was op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan nog niet gerealiseerd. Door de definitie van 'bestaand' (artikel 1.16) in het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010' ontstaat, ter zake, onduidelijkheid ten aanzien van de reikwijdte van het overgangsrecht. Dit is nooit de bedoeling geweest; beoogd is de vergunde afvoerpijp te bestemmen. Om dit te bereiken is in dit bestemmingsplan een andere definitie opgenomen van de 'bestaande afstands-, hoogte,- inhouds- en oppervlaktematen' (artikel 1.16). Hierdoor kan een toekomstige pijp op dezelfde plaats, met dezelfde hoogte als de bestaande pijp in overeenstemming met het bestemmingsplan worden gerealiseerd (dus zonder afwijkingsprocedure).

De toegepaste bepaling is de standaard bepaling die ook is gebruikt in de andere bestemmingsplan van de gemeente Purmerend.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die financieel haalbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplaninzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

3.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 Wro bepaalt dat bij het bestemmingsplan tevens een exploitatieplan wordt vastgesteld indien binnen het plangebied een bouwplan is voorgenomen dat in een algemene maatregel van bestuur (Besluit ruimtelijke ordening) is aangewezen. In artikel 6.2.1 Bro staan deze bouwplannen opgesomd.

Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend opgesteld. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die als een bouwplan als bedoel in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aangemerkt kunnen worden. De financiële uitvoerbaarheid is daardoor niet in het geding.

3.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

3.2.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Voor de voorbereiding van dit bestemmingsplan is ervoor gekozen geen artikel 3.1.1 overleg te voeren. Bij zeer kleinschalige postzegelplannen kan er voor gekozen worden om geen artikel 3.1.1. Bro-overleg te voeren. Uit de Nota van Toeilchting van het Bro volgt dat slechts bij hoge uitzondering, indien het duidelijk gaat om een herziening van een geringe omvang dan wel in planologisch opzicht ondergeschikt belang, geen overleg zal hoeven plaats te vinden.

Bovendien zijn uit het artikel 3.1.1 Bro-overleg dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Binnendstad 2010' gevoerd is, geen opmerkingen gekomen over het gebruik en de bestemming van de percelen Hoogstraat 1 / Zuidersteeg 6.

3.2.2 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen van 18 januari 2013 tot en met 28 februari 2013. De kennisgeving is in de Staatscourant van 17 januari 2013 geplaatst, deze is gerectificeerd via de kennisgeving van dinsdag 29 januari 2013. Naar aanleiding van de ter inzage leggingen zijn geen zienswijzen ontvangen over het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

4.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Reparatie Binnenstad 2010 - Hoogstraat 1 / Zuidersteeg 6 2012' voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van de betreffende percelen. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).

Dit bestemmingsplan is een zogenaamd conserverend plan. Dit betekent dat de tot nu toe vigerende planologische regeling zoveel mogelijk behouden is gebleven. Om de gewenste flexibiliteit in te bouwen, zijn afwijkingsregels opgenomen, zodat er altijd een afwegingsmoment is of de uitbreidingen / wijzigingen daadwerkelijk gewenst zijn.

In de regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen, met de eventuele afwijkingen te vinden.

4.2 Bestemmingsregeling

Voor de gehele toelichting op de Centrum-1 bestemming wordt verwezen naar de juridische planbeschrijving behorend bij het vastgestelde bestemmingsplan 'Binnenstad 2010'.

Het perceel Zuidersteeg 6 heeft functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ambachtelijke slagerij'. is de aanwezigheid van de slachterij (positief) bestemd als ambachtelijke slagerij. In artikel 1.7 wordt een definitie gegeven van een ambachtelijke slagerij, welke overeenkomt met hetgeen is overwogen ten aanzien van de slachtactiviteiten van fa. Klaasse Bos VOF in de uitspraak.

Bijlage 1 Archeologische Waardenkaart Binnenstad Purmerend

Bijlage 1 Archeologische waardenkaart binnenstad Purmerend

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten "Functiemenging"

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten "functiemenging"

Bijlage 3 Staat Van Horeca Activiteiten

Bijlage 3 Staat van Horeca activiteiten

Bijlage 1 Uitspraak Raad Van State Inzake Bestemmingsplan "Binnenstad 2010" D.d. 20 Juni 2012

Bijlage 1 Uitspraak Raad van State inzake bestemmingsplan "Binnenstad 2010" d.d. 20 juni 2012

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

B1.1. Algemeen

Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Milieuzonering en Staten van Bedrijfsactiviteiten

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staten van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van twee verschillende Staten van Bedrijfsactiviteiten:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (SvB 'bedrijventerrein') wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen. De SvB 'bedrijventerrein' wordt tevens toegepast in het buitengebied en op los liggende, relatief grootschalige bedrijfspercelen die op enige afstand van burgerwoningen zijn gelegen. In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat daarbij in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De SvB 'functiemenging' kan indien gewenst ook worden toegepast in woonwijken waar een enkel bedrijf aanwezig is. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke situaties in de VNG-publicatie niet meer met richtafstanden bepaald, maar met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

B1.2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Functiemengingsgebieden

In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;

(delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten

De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de voorschriften van dit bestemmingsplan). De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de voorschriften en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn overigens enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet voorkomen maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij, bouwinstallatie en elektrotechnische installatie.

In de SvB 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan bleek het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met richtafstanden en afstandsstappen. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met de volgende criteria voor de toelaatbaarheid:

Categorie A

Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1

Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2

Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C

Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

B4.4. Flexibiliteit

Beide Staten blijken in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in beide Staten is verondersteld. In de planvoorschriften is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch door van de regel af te wijken kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'bedrijventerrein' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal één categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om af te kunnen wijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'bedrijventerrein' of 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de planvoorschriften bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf door van de regels af te wijken kan toestaan. Om af te kunnen wijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

In de SvB 'bedrijventerrein' is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de SvB 'bedrijventerrein' aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.

Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

1. 'lichte horeca': Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de

eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en

dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele

aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. overige lichte horeca: restaurants;

1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere

hotels, McDrives e.d.

2. 'middelzware horeca': Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.

3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planvoorschriften is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf door af te wijken van de regels één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat afwijking tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om af te kunnen wijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens afgeweken worden.