KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke En Functionele Analyse
4.1 Huidige Situatie
4.2 Nieuwe Situatie
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Water En Groen
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bodemkwaliteit
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Water
5.8 Natuurwaarden
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Planvorm
7.2 Bestemmingsregeling
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten "Nutsvoorzieningen"
Bijlage 1 Bronnenlijst

HWC Verbindingsweg 2013

Bestemmingsplan - Gemeente Purmerend

Vastgesteld op 30-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'HWC Verbindingsweg 2013' van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01 met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.6 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 geluidshinderlijke inrichtingen

inrichtingen, zoals bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.18 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.19 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.20 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.21 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.

1.22 warmtevoorzieningsinstallatie

Een thermische installatie voor het opwekken van warmte ten behoeve van een warmtedistributie via een (ondergronds) netwerk van warmwaterleidingen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een warmtevoorzieningsinstallatie tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten "nutsvoorzieningen", zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, paden, parkeervoorzieningen, wegen en laad- en losvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. opslag van goederen is op onbebouwde gronden toegestaan met een totale stapelhoogte tot 3 meter;
  2. b. geluidshinderlijke inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 sub a:

  1. a. voor de vestiging en/of exploitatie van nutsvoorzieningen uit ten hoogste één categorie hoger dan die zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten "nutsvoorzieningen", mits uit milieutechnisch onderzoek blijkt dat deze naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 3.1 sub a genoemde functie;
  2. b. voor de vestiging en/of exploitatie van nutsvoorzieningen die niet zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten "nutsvoorzieningen", mits uit milieutechnisch onderzoek blijkt dat deze naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 3.1 sub a toegestane functie.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

5.2 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  1. a. erfafscheidingen: 3 m;
  2. b. lichtmasten: 9 m;
  3. c. vlaggenmasten: 9 m;
  4. d. overig straatmeubilair: 6 m;
  5. e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 10,5 m.

5.3 Antenne-installaties

Met betrekking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

  1. a. antennes-installaties als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde bouwvergunningvrije installaties, zijn niet toegestaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Verboden gebruik

  1. a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    2. 2. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
    3. 3. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
    4. 4. het gebruik van grond voor prostitutie;
  2. b. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

7.2 Afwegingskader

Een in artikel 7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  1. b. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  2. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het lid 8.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

Lid 8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan HWC Verbindingsweg 2013.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Stadsverwarming Purmerend B.V. (SVP) is een modern en duurzaam lokaal warmtebedrijf dat bewoners en bedrijven in Purmerend op een betrouwbare en comfortabele manier warmte levert. Stadsverwarming werd in Nederland eind jaren '70 door het Rijk actief op de kaart gezet naar aanleiding van de tweede oliecrisis. In groeigemeente Purmerend werd gehoor gegeven aan de oproep om vanuit het oogpunt van energiebesparing een stadsverwarmingnet aan te leggen. SVP is opgericht in 1981 en verzelfstandigd in 2007.

Van alle steden met stadsverwarming heeft Purmerend het grootste percentage aansluitingen per inwoneraantal. SVP voorziet op dit moment 24.000 huishoudens en 1000 bedrijven in Purmerend van warmte en warm water.

Stadsverwarming Purmerend B.V. maakt op dit moment voor de warmtelevering gebruik van de warmte die wordt opgewekt in de Warmtekrachtcentrale van NUON in Baanstee-West. Mede in verband met het einde van het warmteleveringscontract met NUON is Stadsverwarming Purmerend (SVP) bezig met een energietransitie. Vanaf 2014 wordt een belangrijk deel van de warmte opgewekt met een duurzame biowarmtecentrale, waarin de energie wordt geleverd door verbranding van houtsnippers. Deze biowarmtecentrale (BWC) zal worden gerealiseerd in Baanstee-Oost.


De biowarmtecentrale is een belangrijk onderdeel van een stelsel van voorzieningen voor de warmtelevering. Van dit netwerk maken ook een bestaande hulpwarmtecentrale aan de Waterlandlaan en een buffertank aan de Vrouwenzandstraat onderdeel uit. Deze installaties zijn eveneens aangesloten op het warmteleidingnetwerk.


Lange tijd is het de bedoeling geweest om dit stelsel te completeren met de Nuon hulpketel en de twee Nuon buffertanks die aanwezig zijn op de locatie van de warmtekrachtcentrale op Baanstee. Dit is echter niet haalbaar gebleken. Mede in verband met het creëren van een goede spreiding van de warmte-opwekeenheden over het warmteleidingnetwerk is besloten om in plaats daarvan een tweede hulpwarmtecentrale (HWC) te realiseren in de omgeving van de wijk Weidevenne. De gemeente Purmerend heeft hiervoor een kavel tussen de Verbindingsweg en de A7 aangewezen. In onderliggend bestemmingsplan spreken we van de hulpwarmtecentrale Verbindingsweg (HWC Verbindingsweg).

Het vigerende bestemmingsplan laat de bouw en het gebruik van de gronden voor een hulpwarmtecentrale echter niet toe. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe ruimtelijke regeling waardoor realisatie van de HWC Verbindingsweg mogelijk wordt gemaakt. Het bestemmingsplan zal op basis van de gemeentelijke coördinatieregeling (§ 3.6.1 Wro) gezamenlijk met de omgevingsvergunning in procedure worden gebracht.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de buurt Hazepolder in de wijk Weidevenne ten westen van Purmerend. De kavel waar de HWC Verbindingsweg gerealiseerd gaat worden ligt tussen de Verbindingsweg en Rijksweg A7. Aan de noordkant bevindt zich het Noordhollandsch kanaal en aan de zuidkant de Neckerstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: globale ligging van het plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van het project weergegeven. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, provincie en gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de juridische planbeschrijving weergegeven.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Vanaf medio 2014 zal de beoogde warmtelevering in Purmerend plaatsvinden met behulp van een biowarmtecentrale. Deze biowarmtecentrale maakt onderdeel uit van een duurzame warmtevoorziening voor Purmerend. Om een goede spreiding van warmte te creëren is besloten om in deze voorziening, naast een bestaande hulpwarmtecentrale, een tweede hulpwarmtecentrale, de HWC Verbindingsweg, te realiseren. De HWC Verbindingsweg zal met name tijdens piekbelasting worden ingezet om aan de warmtevraag te kunnen voldoen en deze te kunnen garanderen.

De HWC Verbindingsweg zal een capaciteit hebben van maximaal 35 Megawatt thermisch vermogen (MWth) en zal door middel van gasbranders warm water produceren. De HWC bestaat uit een vlampijpketel met een inhoud van ongeveer 50 kubieke meter. In en naast het gebouw zijn de volgende hulpfuncties aanwezig:

  • Een gasreduceereenheid, waarin de gasdruk die in het gasleidingnet heerst wordt teruggebracht tot de druk die nodig is voor de gasbranders;
  • Een pompstation met pompen waarmee het warme water in het warmteleidingnetwerk wordt gepompt;
  • Regelapparatuur.

Het pand heeft een omvang van ongeveer 31 meter bij 12,5 meter en zal een hoogte hebben van ongeveer 10 meter. De schoorsteen naast het pand heeft een hoogte van ongeveer 20 meter (zie afbeelding 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: Vogelvluchtperspectieven HWC Verbindingsweg

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De beleidscontext voor dit plan wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, en provinciaal en gemeentelijk beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van het rijk inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 is deze vastgesteld. Hierin presenteert het kabinet zijn visie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt ondermeer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier 13 nationale belangen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0003.jpg"

Afbeelding 3.1: gebiedsgerichte kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

Purmerend ligt in de MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport)-regio Noordwest-Nederland. Dit is tevens de regio van het (informele) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de randstad; de 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).


Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).


Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

Reserveringsgebieden Wegen

In artikel 2.7.2 van het Barro is de A7 ter hoogte van Purmerend aangewezen als reservering voor een mogelijke uitbreiding met één rijstrook. De reservering wordt gemeten vanaf de buitenste kantstreep en bedraagt ten hoogste 34 meter aan weerszijden van de hoofdweg (zie afbeelding 3.2). Het plangebied is gelegen naast deze reservering. Deze reservering zal dan ook geen belemmering vormen voor onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0004.png"

Afbeelding 3.2: reserveringsgebied voor uitbreiding van hoofdwegen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

3.1.3 Conclusie Rijksbeleid

De ontwikkeling van de HWC Verbindingsweg is in overeenstemming met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en op 1 november 2010 in werking getreden. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld.

Het plangebied is in de Structuurvisie aangeduid als een gebied voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie.

Conclusie

Een hulpwarmtecentrale pas binnen de aanduiding voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie.

3.2.2 Uitvoeringsprogramma biomassa 2010-2011

Op 29 juni 2009 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Strategische nota Duurzame energie vastgesteld. In deze nota is biomassa – naast windenergie, duurzaam bouwen en innovatie – tot speerpunt van het duurzame energiebeleid gemaakt. De komende jaren moet het gebruik van biomassa een forse impuls krijgen. Daarmee is opschaling van de provinciale inzet noodzakelijk. Het uitvoeringsprogramma biomassa 2010 – 2011 geeft een inhoudelijk kader voor deze impuls en bepaalt vervolgens de agenda daarvan. In 2020 moet meer dan de helft van de hoeveelheid duurzame energie in de provincie Noord-Holland afkomstig zijn van biomassa. Algemeen wordt ervan uitgegaan dat het verbranden van biomassa een CO2 neutraal proces is. In een biowarmtecentrale wordt biomassa verbrand waarbij de vrijkomende warmte nuttig wordt toegepast.

Conclusie

De HWC Verbindingsweg fungeert als onderdeel van de duurzame warmtevoorziening van Purmerend. In de biowarmtecentrale zoals voorzien in Purmerend, wordt de vrijkomende warmte volledig ingezet ten behoeve van de levering van warmte aan het stadsverwarmingsnet van Purmerend. De oprichting van de HWC Verbindingsweg draagt bij aan de levering van duurzame energie. Dit initiatief ligt dan ook in de lijn van de nota Duurzame energie en het bijbehorende uitvoeringsprogramma.

3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening

In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.

Conclusie

Dit bestemmingsplan bevat geen punten die in strijd zijn met deze verordening

3.2.4 Koersdocument Duurzame Energie

Op 25 oktober 2011 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het Koersdocument Duurzame Energie vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben de ambitie om de innovatie in de Noord-Hollandse duurzame energiesector te versterken. Het verduurzamen van de energievoorziening zal sneller en efficiënter verlopen als er wordt ingezet op innovatie en het versterken van bedrijvigheid. Gezien de internationale ontwikkelingen en de bijzondere kwaliteiten van Noord-Holland (onder andere een groot aantal gebouwen, gunstige ligging aan de Noordzee en voorsprong in biomassavergassing), heeft Noord-Holland de grootste economische potentie in de (sub)sectoren:

  • duurzaam bouwen (vooral duurzaam renoveren);
  • offshore windenergie (inclusief kennisontwikkeling);
  • biomassavergassing (vooral kennisontwikkeling).

De kennisontwikkeling rondom biomassavergassing levert kansen voor Noord-Holland. Vergassing van biomassa is noodzakelijk om de Nederlandse energievoorziening te kunnen verduurzamen en de leveringszekerheid te vergroten. De verdere ontwikkeling van vergassingstechnologie levert in Noord- Holland werkgelegenheid. Het positieve economisch effect zal nog groter worden indien ook een (thuis)markt voor GroenGas kan worden ontwikkeld. Noord-Holland zet daarom in op de ontwikkeling van een biomassavergassingscluster. Daarnaast zal de provincie werken aan het stimuleren van vraag naar GroenGas, zodat het voor bedrijven aantrekkelijker wordt om in GroenGas productie te investeren.

Conclusie

Dit bestemmingsplan sluit aan op het koersdocument Duurzame energie.

3.2.5 Conclusie Provinciaal beleid

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In 2006 heeft de gemeenteraad van Purmerend de structuurvisie 2005-2020 vastgesteld. Hierin zijn vier ambities neergelegd:

  1. 1. Purmerend wil het centrum van Waterland zijn;
  2. 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans;
  3. 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in wegen, groen en water;
  4. 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0005.jpg"

Afbeelding 3.3: strategische kaart Structuurvisie Purmerend 2005-2020. De oranje cirkel geeft de ligging van het plangebied aan (Bron: Structuurvisie Purmerend 2005-2020)

Conclusie

Om de verbinding in wegen te versterken is naast het plangebied een locatie aangeduid als mogelijke autoverbinding over het Noordhollandsch kanaal. Na de bouw van de HWC Verbindingsweg kan de autoverbinding nog steeds gerealiseerd worden.

3.3.2 Vigerende bestemmingsplan(nen)

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Hazepolder 1980'. Het bestemmingsplan 'Hazepolder 1980' is vastgesteld op 28 oktober 1982 en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Holland bij besluit van 12 april 1983, waarna het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'parkeerterrein'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen alsmede de daarbij behorende bouwwerken. Gelet op de aard en de omvang van de inrichting wordt geconcludeerd dat het vigerende bestemmingsplan de bouw van en het gebruik van de gronden voor een hulpwarmtecentrale thans niet toelaat. Nu voorts niet is gebleken van relevante binnenplanse wijzigings- of vrijstellingsmogelijkheden, zal de strijdigheid anderszins moeten worden weggenomen.

Conclusie

Het vigerende bestemmingsplan is sterk verouderd en bespiegelt niet meer de bestaande situatie. Daarom wordt het vigerende bestemmingsplan op dit moment geactualiseerd. Het voorontwerp bestemmingsplan 'Vijfhoek en Hazepolder 2012' heeft reeds ter inzage gelegen. Dit voorontwerp bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter, waarbij conform de huidige situatie wordt bestemd. De locatie voor de HWC Verbindingsweg maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.


Het huidige warmteleveringscontract tussen Stadsverwarming Purmerend BV en NUON loopt af in 2013. Daarom speelt de behoefte aan de bouw van de HWC Verbindingsweg als onderdeel van de duurzame warmtevoorziening van Purmerend op korte termijn. Om bovenstaande redenen is besloten de realisatie van de HWC Verbindingsweg planologisch mogelijk te maken door middel van het voorliggende bestemmingsplan.

3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke En Functionele Analyse

4.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in Hazepolder ten westen van de binnenstad van Purmerend. Hazepolder behoort tot de eerste stadsuitbreiding van Purmerend die in de eerste helft van de twintigste eeuw tot stand is gekomen. De wijk is in het noorden en oosten begrensd door het Noordhollandsch Kanaal. Het plangebied ligt in het westen van de wijk. Het is een onbebouwd terrein tussen de woonwijk, het elektriciteitsdistributiestation en de Rijksweg A7 (Zaandam-Hoorn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0006.jpg"

Afbeelding 4.1: huidige situatie van het plangebied (peildatum februari 2012)

4.2 Nieuwe Situatie

De grootte van het plangebied is ongeveer 20 bij 40 meter en is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied wordt ontsloten middels de Verbindingsweg. In afbeelding 4.2 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0007.jpg"

Afbeelding 4.2: begrenzing van het plangebied

De toekomstige hulpwarmtecentrale bestaat uit een gebouw met een gasgestookte heetwaterketel en een schoorsteen van 20 meter hoogte. In het gebouw worden diverse installaties en apparatuur ondergebracht. Aan de noordzijde van de locatie komen de toegangspoort en de parkeergelegenheid. Aan de zuidzijde van de locatie (aan de zijde van de kruising met de Neckerstraat) komt de schoorsteen. In afbeelding 4.3 is een schematische tekening van de HWC Verbindingsweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0008.jpg"

Afbeelding 4.3: schematisch tekening HWC Verbindingsweg

4.3 Verkeer En Parkeren

Voor het vaststellen van een bestemmingsplan dient te worden onderzocht of de verkeersafwikkeling en de parkeerbehoefte als gevolg van de realisatie van het plan tot problemen kunnen leiden. Het plangebied wordt ontsloten via de Verbindingsweg en Neckerstraat. De HWC Verbindingsweg wordt onbemand bedreven. Enkel het onderhoud leidt tot verkeersbewegingen. Uitgangspunt is dat maximaal één personenauto per etmaal van en naar de HWC Verbindingsweg rijdt. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de HWC Verbindingsweg is niet significant. Er is ruimte voor één parkeerplaats. Deze wordt voorzien van een (waterdoorlatende) verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0009.jpg"

Afbeelding 4.2: aansluiting Verbindingsweg op Neckerstraat (peildatum februari 2012)

Conclusie

Gezien het zeer geringe aantal verkeersbewegingen van en naar de HWC Verbindingsweg wordt verwacht dat zich geen verkeerskundige knelpunten zullen voordoen. Er is voldoende capaciteit beschikbaar om alle motorvoertuigen op eigen terrein te laten parkeren. De aspecten verkeer en parkeren staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Water En Groen

Het plangebied wordt begrensd door een sloot en een groenstrook met bomen. Het terrein is momenteel overwoekerd door planten en bosschages. Deze worden verwijderd voorafgaand aan de aanleg van de HWC Verbindingsweg. In het plangebied wordt geen nieuwe watergang aangelegd. Wel wordt een waterdoorlatende parkeerplaats aangelegd. De HWC Verbindingsweg wordt ingepast in de huidige water- en groenstructuur. De aspecten water en groen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

5.1.1 Wettelijk kader

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijfsactiviteiten op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In figuur 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.

Milieucategorie Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies'
1 10 meter 0 meter
2 30 meter 10 meter
3.1 50 meter 30 meter
3.2 100 meter 50 meter
4.1 200 meter 100 meter
4.2 300 meter 200 meter
5.1 500 meter 300 meter
5.2 700 meter 500 meter
5.3 1000 meter 700 meter
6 1.500 meter 1.000 meter

Afbeelding 5.1: richtafstanden per milieucategorie

De VNG-handreiking is een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder afwijkt van dat wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.

Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom meer concreet inzicht in de hindersituatie.

5.1.2 Analyse

In de HWC Verbindingsweg wordt warm water geproduceerd met behulp van gasbranders. Op grond van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' valt deze bedrijfsactiviteit in categorie SBI -1993, nr. 40 - E1 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt, stadsverwarming. De bijbehorende milieucategorie is 3.2. De bijbehorende richtafstand tussen de terreingrens (ofwel de grens van de bestemming voor de HWC Verbindingsweg) en de gevel van milieugevoelige functies zoals woningen bedraagt 100 meter vanwege het onderwerp geluid. De richtafstanden voor de onderwerpen geur, stof en gevaar bedragen 30, 10 en 50 meter.


Het onderwerp geluid is maatgevend voor de milieubelasting. Volgens het toetsingskader voor planherziening uit de VNG-handreiking dient bij een categorie 3.2 bedrijf te worden voldaan aan een geluidbelasting van 45 dB(A) (etmaalwaarde) op 100 meter van de terreingrens, bij omgevingstype 'rustige woonwijk'. Uit het rapport 'Geluidprognose Hulpwarmtecentrale Verbindingsweg Purmerend' (DHV B.V. november 2012) blijkt dat dit haalbaar is (zie paragraaf 5.3). Uit het rapport blijkt dat de geluidbelasting op 106 meter van de terreingrens van de HWC 45 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Dat betekent dat de meest nabijgelegen woningen aan de Schaepmanstraat daar niet binnen vallen.


Buiten een straal van 30 en 10 meter van de grens van de inrichting is geen geur- en stofhinder te verwachten. Tevens zijn buiten een straal van 50 meter van de grens van de inrichting geen externe veiligheidsrisico's te verwachten, als gevolg van de activiteiten van het bedrijf.

5.1.3 Conclusie

De HWC Verbindingsweg wordt beschouwd als een categorie 3.2 bedrijf zoals genoemd in de VNG-handreiking bedrijven en milieuzonering (2009). Aan de van toepassing zijnde richtafstanden voor geluid, geur, stof en gevaar wordt in casu voldaan. Geconcludeerd wordt dat de uitvoering van het bestemmingsplan niet zal leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de woningen in de omgeving van het plangebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben een milieueffectrapport (MER) op te stellen en de bijbehorende procedure (m.e.r.) te doorlopen. In het Besluit m.e.r. wordt onderscheid gemaakt tussen m.e.r.-plichtige plannen en besluiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten. Bij een bestemmingsplan is er sprake van een m.e.r.-plicht indien het bestemmingsplan voorziet in activiteiten die staan benoemd in de kolommen 1 en 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (m.e.r. staat voor milieueffectrapportage; de procedure, MER staat voor Milieueffectrapport; het daadwerkelijke rapport. ).

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage 1994 gewijzigd. De wijziging betreft onder andere het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Hiermee wordt aan het bevoegd gezag een handvat geboden, namelijk de indicatie dat indien de omvang van de activiteit beneden de drempelwaarde ligt, er waarschijnlijk geen sprake zal zijn van aanzienlijke milieugevolgen. Het bevoegd gezag zal zich er echter nog van moeten vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Het is uitgesloten dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn; dit moet dan in het besluit worden gemotiveerd.
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten; in dat geval is ten minste een m.e.r.-beoordeling nodig (bij besluiten) of een plan-m.e.r. noodzakelijk (bij een plan).

5.2.2 Analyse

De oprichting van de HWC Verbindingsweg valt niet onder categorie D22.1 (de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water) van het Besluit milieueffectrapportage 1994, omdat er wordt gesproken over een elektriciteitscentrale van 200 Megawatt thermisch vermogen of meer. De te realiseren hulpwarmtecentrale heeft slechts een maximale capaciteit van 30 - 35 MWth en blijft derhalve ruim onder de drempelwaarde van categorie D22.1.


In verband met het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (m.e.r-beoordelingsplicht) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. heeft SVP voor onderhavige ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling laten opstellen, zodat SVP en de gemeente Purmerend tot een goede afweging kunnen komen. Deze is uitgevoerd door DHV: 'Vormvrije m.e.r.-beoordeling Hulpwarmtecentrale Verbindingsweg' (DHV, november 2012, Bijlage 1.1).

Op basis van onderzoeksresultaten en expert judgement zijn de lokale milieueffecten van de op te richten hulpwarmtecentrale ingeschat. Hierbij is ook aangegeven of mitigerende of compenserende maatregelen mogelijk zijn waarmee eventuele negatieve effecten verminderd of voorkomen kunnen worden. In de effectbeoordeling is ervan uitgegaan dat maatregelen worden genomen zoals geluidsreducerende maatregelen en de aanleg van een waterdoorlatend parkeerterrein. Uitgangspunt is dat de best beschikbare technieken (BBT) worden toegepast.


Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Ook is geen sprake van negatieve cumulatieve effecten met andere projecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt of slechts een licht negatief effect in het geval van tijdelijke effecten tijdens de aanleg van de HWC Verbindingsweg.

5.2.3 Conclusie

Uit de resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Een formele m.e.r.-beoordeling of het volgen van een (volledige) m.e.r. procedure is daarom niet nodig.

5.3 Geluid

5.3.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau dat wordt veroorzaakt door autoverkeer, railverkeer en industrie op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De HWC Verbindingsweg betreft geen geluidgevoelige bestemming zoals bedoeld in de Wgh. Wel is ten behoeve van de ruimtelijke inpassing de geluidbelasting van de HWC Verbindingsweg op de omgeving in beeld gebracht.

5.3.2 Analyse

In het rapport 'Geluidprognose Hulpwarmtecentrale Verbindingsweg Purmerend' (DHV, november 2012, Bijlage 1.2) is de geluidinformatie van de HWC Verbindingsweg weergegeven. Het rapport geeft een prognose van de geluidsituatie, omdat het ontwerp van de HWC Verbindingsweg nog in gang is. Deze geluidprognose zal voor het verdere ontwerpproces taakstellend zijn, zodat na realisering binnen de in de prognose geformuleerde geluidruimte kan worden gewerkt. Het geluid van de centrale zal voornamelijk bepaald worden door de geluidemissie van het gebouw en de schoorsteen.

De prognose gaat uit van de toepassing van de best beschikbare technieken (BBT) op het gebied van geluid. Alle geluidproducerende activiteiten en apparaten worden inpandig geplaatst. De HWC Verbindingsweg is ingedeeld in milieucategorie 3.2 (zie paragraaf 5.1) conform de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering. Conform deze VNG-handreiking dient de omgeving te worden ingedeeld in het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dat leidt tot een richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) etmaalwaarde bij de nabijgelegen woningen. Het betreft de woningen aan de Schaapmanstraat op 106 meter van de terreingrens van de HWC Verbindingsweg . Voor de HWC Verbindingsweg is de nachtperiode bepalend. Uit de geluidberekeningen blijkt dat aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan. De HWC Verbindingsweg wordt onbemand bedreven. Het verkeer van en naar de HWC Verbindingsweg beperkt zich tot maximaal een enkele beweging met een personenauto per dag. Het geluid daarvan wordt als niet relevant beschouwd.

5.3.3 Conclusie

Op basis van het verrichte onderzoek kan worden geconcludeerd dat geluid geen belemmerende factor is bij de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Per 1 augustus 2009 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (Wm, implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) in werking getreden.


Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan

één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • het project leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden (art. 5.16 lid 1 sub a Wm);
  • het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art.
    5.16 lid 1 sub c Wm);
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art.5.16 lid 1 sub b onder 1 Wm);
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 lid 1 sub b onder 2 Wm);
  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub d. Wm).

5.4.2 Analyse

In het kader van luchtkwaliteit is het onderzoek 'Luchtkwaliteit Hulpwarmtecentrale Verbindingsweg Purmerend' (DHV B.V., november 2012, Bijlage 1.3) uitgevoerd. In dit onderzoek is de emissie van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) inzichtelijk gemaakt. Deze emissies zijn getoetst aan de grenswaarden zoals deze in de Wet luchtkwaliteit zijn omschreven.

Uit de berekeningen blijkt dat bij de gevoelige bestemmingen in de nabijheid van het plangebied er geen overschrijdingen zijn van de etmaal gemiddelde grenswaarde voor fijn stof. De maximale overschrijdingsfrequentie van 35 keer per jaar waarbij de etmaal gemiddelde immissieconcentratie 50 ug /m3 bedraagt wordt niet gehaald. Tevens blijkt dat er geen overschrijdingen van de tijdelijke en toekomstige uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide plaatsvinden. De tijdelijke jaargemiddelde immissiegrenswaarde van 60 ug/m3 wordt niet bereikt.

5.4.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor fijn stof als stikstofdioxide de emissiegrenswaarden niet wordt overschreden. Dit betekent dat het realiseren van de HWC Verbindingsweg in het kader van luchtkwaliteitsnormen doorgang kan vinden.

5.5 Bodemkwaliteit

5.5.1 Wettelijk kader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit.

5.5.2 Analyse

In het kader van bodemkwaliteit is er een bodemtoets uitgevoerd (DHV B.V., november 2012, Bijlage1.4). Met betrekking tot de vaststelling van het voorliggende plan is grotendeels aangehaakt op het vooronderzoek zoals beschreven in de NEN 5725 'Bodem-Landbodem-Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek'. Hoewel voor het bestemmingsplan meestal geen verkennend onderzoek conform NEN 5740 nodig is, is alvast een verkennend onderzoek opgestart om de eventuele risico's voor de vervolgfases beter in beeld te krijgen.


Uit het vooronderzoek blijkt dat zuidelijk van het plangebied sprake is van een geval van ernstige verontreiniging met metalen, olie en PAK. Hoewel dit geval van ernstige verontreiniging niet is afgeperkt, lijkt deze uit de analyseresultaten niet aanwezig te zijn op de onderzoekslocatie. De bodemkwaliteit voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse industrie en is dus geschikt voor de toekomstig functie. De milieukundige bodemkwaliteit is geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Tijdens bouwwerkzaamheden vrijkomende grond kan niet zonder partijkeuring elders worden toegepast. Alle zandgrond en kleigrond heeft kwaliteitsklasse industrie (indicatief voor partijgrond). Geadviseerd wordt om zo veel mogelijk gebruik te maken van een gesloten grondbalans.

De feitelijke milieukundige bodemkwaliteit van de bodem voldoet deels aan de kwaliteitsklasse wonen en deel aan industrie. De locatie is op de bodemfunctiekaart gezoneerd als bodemfunctieklasse wonen. Daarom dient nieuw toe te passen grond te voldoen aan de bodemfunctieklasse wonen (strengste eis).

5.5.3 Conclusie

Uit het vooronderzoek blijkt dat zuidelijk van het plangebied een geval van ernstige verontreiniging aanwezig is. De analyseresultaten zijn echter niet aanwezig op de onderzoekslocatie. De bodemkwaliteit voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse industrie en is dus geschikt voor de toekomstig functie. Indien van de locatie grond wordt afgevoerd, dient rekening gehouden te worden met de geldende regelingen voor het afvoeren en toepassen van grond zoals beschreven in de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit is een aandachtspunt voor de bouwwerkzaamheden maar vormt geen belemmering voor de economische haalbaarheid van het bestemmingsplan. Het aspect bodemkwaliteit vormt ook verder geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen, dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om het bevoegd gezag een weloverwogen besluit te laten nemen over situaties waarin sprake is van een (toename) van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Groepsrisico (GR)

De kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

Inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen (voorheen milieuvergunningen) en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen. Kort samengevat moet het bevoegd gezag in de verantwoordingsplicht motiveren:

  1. a. het aantal personen in het invloedsgebied;
  2. b. het groepsrisico;
  3. c. de mogelijkheden tot risicovermindering door degene die de inrichting drijft;
  4. d. maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen;
  5. e. voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting;
  6. f. voor en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  7. g. de mogelijkheden om het groepsrisico te beperken in nabije toekomst;
  8. h. mogelijkheden op de voorbereiding van rampenbestrijding;
  9. i. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid
Momenteel is het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) in ontwerp gepubliceerd. In dat Besluit en de bijbehorende basisnetten (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden (gewichtige redenen zoals aangegeven in het BTEV4). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden). Ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied dienen te worden verantwoord. De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.6.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is er een quickscan uitgevoerd (DHV B.V., november 2012, Bijlage1.5). In deze quickscan is getoetst of de HWC Verbindingsweg een (beperkt) kwetsbaar object is en/of het een risicobron vormt. Daarnaast is beoordeeld of de HWC Verbindingsweg valt onder het Bevi, Vuurwerkbesluit of de circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

Kwetsbaar object/ risicobron

De HWC Verbindingsweg is geen object dat bestemd is voor het verblijven van personen en is daarmee geen (beperkt) kwetsbaar object. Vanuit het oogpunt externe veiligheid betekend dat het plangebied geen risico-ontvanger is. De risicobronnen in de omgeving vormen daarom per definitie geen belemmering voor realisatie van de HWC Verbindingsweg.

Bevi

De HWC Verbindingsweg valt onder het Bevi wanneer;

  • het een inrichting is die onder het BRZO (besluit risico's zware ongevallen) valt;
  • het een aangewezen spoorwegemplacement is voor het rangeren van wagons met gevaarlijke stoffen;
  • het een LPG tankstation is;
  • het een inrichting is waar meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen worden opgeslagen;
  • het een inrichting is met een koel- of vriesinstallatie met een inhoud van meer dan 1500 kg.

Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

De HWC Verbindingsweg valt onder de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik wanneer er ontplofbare stoffen worden opgeslagen.

5.6.3 Conclusie

De HWC Verbindingsweg is geen (beperkt) kwetsbaar object en valt niet onder het Bevi. Ook is de HWC Verbindingsweg geen risicobron die onder het Bevi, Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik of het Vuurwerkbesluit valt. Hierdoor is er geen nader onderzoek nodig naar het aspect externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid is niet relevant voor de uitvoering van het plan.

5.7 Water

5.7.1 Wettelijk kader

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemers (veelal gemeenten) nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen. De watertoets is sinds 1 november 2003 wettelijk verplicht.

5.7.2 Analyse

Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan heeft afstemming over het planvoornemen plaatsgevonden met de waterbeheerder Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Binnen het plan wordt er geen oppervlaktewater gedempt. Het dakoppervlak is ongeveer 360 m2. Het terrein rondom het gebouw wordt niet verhard, maar voorzien van gravel en achter het gebouw wordt een waterdoorlatend parkeerterrein aangelegd. Het verharde oppervlak blijft daardoor ruim beneden de grens van 800 m2 waarboven watercompensatie vereist is. Het schone dakwater kan worden geloosd op de naburige sloot. Er zal incidenteel, bij onderhoud van de ketel, proceswater vrijkomen uit de installatie. Hiertoe zal een aansluiting op de riolering worden gerealiseerd. Een watervergunning is voor de realisering van de HWC niet nodig.

De grens van het terrein van de HWC Verbindingsweg ligt op ruim 45 meter van de het Noordhollandsch Kanaal en ligt niet in of nabij de beschermingszone van de waterkering. Effecten op de waterkering worden dan ook niet verwacht.

5.7.3 Conclusie

Het verhard oppervlakte in onderhavig bestemmingsplan overschrijdt niet de grens van 800 m2 waarboven watercompensatie vereist is. Schoon dakwater wordt geloosd op de sloot en voor proceswater zal een aansluiting op de riolering worden gerealiseerd. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de waterkering. Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Over onderhavig bestemmingsplan heeft afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Hiermee is voldaan aan de wettelijk verplichte watertoets.

5.8 Natuurwaarden

5.8.1 Wettelijk kader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.

De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

5.8.2 Analyse

In het kader van natuurwaarden is er een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (DHV B.V., november 2012, Bijlage 1.6) en een Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 (DHV B.V., november 2012, Bijlage1.7) ten aanzien van Natura 2000-gebieden. In de quickscan Flora- en fauna wordt de ontwikkeling getoetst aan de Flora- en faunawet. In de Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 is ingegaan op de mogelijke effecten van de ontwikkeling op Natura 2000-gebieden.

Flora- en Fauna

Het plangebied is een braakliggend terrein met een beperkte (natuur)waarde voor beschermde soorten. Er komen dan ook voornamelijk algemene soorten voor die alleen via de zorgplicht van de Flora- en faunawet beschermd zijn. De volgende beschermde soort is aangetroffen: foeragerende gewone dwergvleermuizen. Daarnaast kunnen enkele andere vleermuissoorten gebruik maken van het plangebied zoals de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Boven het Noordhollandsch Kanaal (80 meter ten noorden van het plangebied) kunnen de meervleermuis en de watervleermuis voorkomen. In het plangebied kunnen tijdens het broedseizoen broedvogels broeden. Het plangebied is momenteel ongeschikt voor jaarrond beschermde nesten en deze zijn dan ook niet aanwezig. De rugstreeppad komt nu niet voor, maar kan tijdens de aanlegfase het plangebied koloniseren indien er tijdens de aanlegfase ondiepe plasjes ontstaan ten gevolge van de werkzaamheden. De omvang van de locatie van de HWC Verbindingsweg is dusdanig klein (ruimtebeslag van 18 bij 40 meter), dat er nauwelijks sprake is van verlies aan foerageergebied. Effecten op vleermuizen boven het kanaal treden niet op, doordat deze op 80 meter afstand van het plangebied ligt. Hierdoor zijn effecten op vleermuizen uit te sluiten.

Natura 2000

Het plangebied is omgeven door zes Natura 2000-gebieden (afbeelding 5.1) die bestaan uit veenweidegebied met moeraszones en waterrijk gebied. De gebieden zijn van groot belang voor een aantal bijzondere soorten vogels en habitattypen. De gebieden liggen op enige afstand van het plangebied (circa 3 kilometer of verder). Ondanks dat de HWC Verbindingsweg buiten een Natura 2000-gebied wordt gerealiseerd kan dit leiden tot een negatief effect op de aanwezige habitattypen. Een toename van stikstofdepositie kan hiervan de oorzaak zijn.

Het plangebied heeft vanwege de ligging in stedelijk gebied geen ecologische betekenis voor de omringende Natura 2000-gebieden en leidt niet tot andere negatieve effecten doordat;

  • verstorende effecten tijdens de aanlegfase wegvallen doordat de HWC Verbindingsweg wordt gerealiseerd in stedelijk gebied en in de nabijheid van de Rijksweg A7;
  • de aanleg van de HWC Verbindingsweg een kleine ingreep betreft;
  • de afstand tot Natura 2000-gebieden groter is dan drie kilometer;
  • het plangebied niet van waarde is voor de aangewezen soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0010.jpg"

Afbeelding 5.1: themakaart behoud en ontwikkeling van natuurgebieden. Met de rode cirkel is het plangebied aangegeven (Bron: Structuurvisie Noord-Holland 2040)

Het verslechteren van aangewezen habitats en soorten als gevolg van stikstofdepositie is op voorhand uit te sluiten om de volgende redenen:

  • de toename van stikstofdepositie op de omringende Natura 2000-gebieden is in absolute en relatieve zin te verwaarlozen;
  • de aangewezen soorten zijn bovendien afhankelijk van (matig) voedselrijke habitats zoals ruigtes en voedselrijke graslanden. Deze habitats zijn niet of nauwelijks gevoelig voor een geringe toename in stikstofdepositie omdat dit per definitie voedselrijkere systemen zijn.

5.8.3 Conclusie

Flora- en Fauna

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient te worden voldaan aan de zorgplicht. Hieraan wordt invulling gegeven door te werken buiten het broedseizoen of buiten het broedseizoen het gebied ongeschikt te maken voor broedvogels. Door te voorkomen dat er tijdens de aanlegfase snelopwarmende, ondiepe plassen ontstaan, wordt voorkomen dat geschikt voortplantingswater voor de rugstreeppad ontstaat. Daarnaast dient buiten het broedseizoen de vegetatie te worden verwijderd. Verder dient te worden gelet op aanwezigheid van algemeen voorkomende amfibieën en zoogdieren. Indien deze worden aangetroffen, dienen deze te worden verjaagd of voorzichtig te worden verplaats. Indien onverhoopt broedvogels in het plangebied worden aangetroffen, dient in overleg met een door de gemeente aangewezen ecoloog te worden besloten hoe hiermee moet worden omgegaan en moeten de werkzaamheden waar nodig aangepast. Door bovenstaande maatregelen uit te voeren is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.

Natura 2000

Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Effectbeperkende maatregelen zijn niet nodig. Volgens de 'Natuurbeschermingswet 1998' is het aanvragen van een vergunning met betrekking tot stikstofdepositie niet verplicht. De Provincie Noord-Holland houdt echter vast aan de beleidslijn dat voor elke toename van stikstofdepositie een vergunning moet worden aangevraagd. Gelet op het beleid van de Provincie Noord-Holland moet een vergunning worden aangevraagd. Omdat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten en gezien vergelijkbare activiteiten waarvoor reeds vergunning is verleend, kan aangenomen worden dat deze vergunning verleend wordt. Het aspect natuurwaarden staat de uitvoering van het plan derhalve niet in de weg.

5.9 Archeologie En Cultuurhistorie

5.9.1 Wettelijk kader

Archeologie

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden. Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een
verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

Cultuurhistorische waarden
Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden
bevatten. Cultuurhistorische waarden moeten voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening
worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het
Besluit ruimtelijke ordening bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet
voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het
gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De provincie Noord-Holland streeft naar een ruimtelijke ontwikkeling waarbij de cultuurhistorische waarden gerespecteerd en gebruikt worden als inspiratiebron voor de versterking van ruimtelijke identiteiten. Historische (steden)bouwkunde, historische geografie en archeologie vormen onderdeel van cultuurhistorie. De provincie heeft op deze drie onderdelen cultuurhistorische waardenkaarten opgesteld, aan de hand van de criteria kenmerkendheid, gaafheid, zeldzaamheid en samenhang.

5.9.2 Analyse

Archeologie

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Purmerend laat zien dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPHWC2013-va01_0011.jpg"

Afbeelding 5.1: archeologische verwachtingskaart gemeente Purmerend. Met blauw is het plangebied aangegeven (Bron: www.purmerend.nl)

Cultuurhistorische waarden

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen provinciale en rijksmonumenten aanwezig. Ook zijn er geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

5.9.3 Conclusie

Door de uitvoering van het plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast en vanwege de lage archeologische verwachtingswaarde is een onderzoek niet vereist. De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die financieel haalbaar zijn. Daarom dient ingevolge artikel 3.1.6 Bro de toelichting van een bestemmingsplan onder meer inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

6.1.1 Grondexploitatiewet (Grex)

In het kader van de Grondexploitatiewet (Grex) dient te worden bezien of in kader van de bestemmingsplanherziening tevens een exploitatieplan moet worden vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale doelstelling van de Grondexploitatiewet, zoals opgenomen als afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is om in geval van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

Het uitgangspunt van de Grondexploitatiewet is dan ook dat gemeenten een verplichting hebben tot kostenverhaal. Dit betekent dat een gemeente de gemaakte kosten op de particuliere grondeigenaar moet verhalen, in het geval deze eigenaar overgaat tot de realisatie van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. De gemeente mag hier slechts onder bepaalde voorwaarde van afzien. Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is anderszins verzekerd;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen is niet noodzakelijk;
  • er is nauwelijks sprake van te verhalen kosten.

Exploitatieplan

De gemeente Purmerend is voornemens om, voorafgaand aan de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan een anterieure overeenkomst af te sluiten met SVP. In deze anterieure overeenkomst(en) zullen onder meer afspraken worden gemaakt over het kostenverhaal van de kosten, die de gemeente maakt ten behoeve van de planontwikkeling. In dat geval (mits voor vaststelling van het bestemmingsplan gesloten) is het vaststellen van een exploitatieplan in casu niet noodzakelijk.

6.1.2 Planschade

In het vigerende bestemmingsplan heeft het onderhavige plangebied de bestemming 'parkeerterrein'. Wijziging van het planologisch kader kan in beginsel aanleiding geven tot het ontstaan van planschade. Gelet op de aard van de bestemming Bedrijf – Nutsvoorziening (maatbestemming), de beperkte omvang en de ligging van het plangebied, de geringe milieueffecten van de beoogde centrale en de afstand tot de meest nabijgelegen woningen meer dan 106 meter bedraagt, maakt het risico op planschade in casu erg gering. Naar het risico op planschade is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd. Daarmee is het planschaderisico voor de gemeente Purmerend voldoende afgedekt.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

In de periode 3 januari 2013 t/m 18 januari 2013 zijn de aangrenzende (buur)gemeenten, de provincie, Veiligheidsregio en het Hoogheemraadschap in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het ontwerp van dit bestemmingsplan te geven. De (positieve) reacties vormden geen aanleiding om enige aanpassing in het bestemmingsplan door te voeren.

6.2.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval is, gezien de aard en omvang van het plan, ervoor gekozen om dit traject niet te volgen.

6.2.3 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro en § 3.6.1 Wro

Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

§ 3.6.1 Wro regelt de gemeentelijke coördinatie van besluiten.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 8 februari 2013 t/m 21 maart 2013. De kennisgeving is in de Staatscourant van 7 februari 2013 geplaatst. Naar aanleiding hiervan zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'HWC Verbindingsweg 2013' voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).

Ten behoeve van de flexibiliteit is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwiijkingsmogelijkheden te vinden.

7.2 Bestemmingsregeling

De nieuwe ontwikkelingen zijn in het bestemmingsplan overeenkomstig de nieuwe functie bestemd. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Algemeen

Hoofdstuk 1 bevat de begrippen (artikel 1) en het artikel betreffende de wijze waarop bijvoorbeeld hoogtematen en oppervlaktematen moeten worden gemeten en berekend (artikel 2). Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening. In Hoofdstuk 3 zijn onder algemene gebruiksregels en flexibiliteitsbepalingen opgenomen. In Hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels en de slotregel opgenomen.

Bestemmingsregels

Bedrijf - Nutsvoorziening

De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ gekregen. Binnen deze bestemming is een warmtevoorzieningsintallatie tot hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, toegestaan.

In het bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen, waar binnen de watervoorzieningsinstallatie en de bijbehorende gebouwen en bouwwerken kunnen worden gebouwd. Overige bouwwerken die bij de warmtevoorzieningsinstallatie horen (bijvoorbeeld erfafscheidingen), mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd

Omdat het plangebied specifiek is bestemd voor nutsvoorzieningen en de gemeente de vestiging van andersoortige bedrijvigheid op deze locatie onwenselijk acht, zijn in de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, alleen activteiten opgenomen die naar hun aard kunnen worden beschouwd als nutsvoorziening.

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid van van het plan af te wijken, om bedrijven die zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe te staan, mits deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan een hulpwarmtecentrale uit categorie 3.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten "Nutsvoorzieningen"

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten "nutsvoorzieningen"

Bijlage 1 Bronnenlijst

  1. 1. 'Vormvrije m.e.r.-beoordeling Hulpwarmtecentrale Verbindingsweg', november 2012, MD-AF20121774/MR;
  2. 2. 'Geluidprognose Hulpwarmtecentrale Verbindingsweg Purmerend', november 2012, MD-AF20121451/ISEE;
  3. 3. 'Onderzoek Luchtkwaliteit Hulpwarmtecentrale Verbindingsweg Purmerend', onderbouwing lucht bij aanvraag omgevingsvergunning en bestemmingsplan voor de activiteit milieu, november 2012, MD-AF20121920-OM;
  4. 4. 'Hulpwarmtecentrale Verbindingsweg, Bepalen milieukundige bodemkwaliteit oktober 2012, AM-AF20121208-BO;
  5. 5. 'Quickscan externe veiligheid hulpwarmtecentrale Verbindingsweg', 20 november 2012, AM-AF20120900;
  6. 6. 'Quickscan Flora- en fauna wet hulpwarmtecentrale Verbindingsweg', 19 november 2012, AM-AF20120988;
  7. 7. 'Voortoets Natuurbeschermingswet 1998, Postzegelbestemming hulpwarmtecentrale Verbindingsweg', november 2012, MD-AF20121961-OM.