KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelbepaling
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Analyse
4.1 Ontstaansgeschiedenis
4.2 Ruimtelijke Hoofdstructuur
4.3 Functionele Analyse
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
5.1 Externe Veiligheid
5.2 Wegverkeerslawaai
5.3 Spoorlawaai
5.4 Bodemkwaliteit
5.5 Cultuurhistorie En Archeologie
5.6 Waterhuishouding
5.7 Planologisch Relevante Leidingen
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Flora En Fauna
5.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Planvorm
7.2 Bestemmingsregeling

Nieuwbouw school Dr. J.M. den Uyllaan 3

Bestemmingsplan - gemeente Purmerend

Vastgesteld op 04-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuwbouw school Dr. J.M. den Uyllaan 3 2012 van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPSchoolUylln32012-va01.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bijgebouw:

een bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.20 maatschappelijke voorzieningen:

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.21 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.22 openbare dienstverlening:

de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak.

1.23 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.24 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.7 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheken;
  2. b. wijkcentra;
  3. c. religieuze en levensbeschouwelijke en daarmee vergelijkbare doeleinden;
  4. d. gezondheidszorg al dan niet met daarbij behorende woonfunctie;
  5. e. jeugd- en kinderopvang;
  6. f. onderwijs;
  7. g. uitvaartcentra;
  8. h. openbare dienstverlening;
  9. i. verenigingsleven;
  10. j. overige maatschappelijke voorzieningen;
  11. k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fietsen- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van openbaar gebied 1 m
overige erfafscheidingen 2 m
vlaggenmasten 9 m
objecten van beeldende kunst 6 m
speeltoestellen 4 m
overig straatmeubilair 6 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.

5.2 Antenne-installaties

Met betrekking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

  1. a. Antenne-installaties waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met het Besluit omgevingsrecht voor het oprichten een omgevingsvergunning vereist is, zijn niet toegestaan.

5.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen niet zijnde de bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

5.4 Ondergronds bouwen

De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.

5.5 Goot-/boeiboordhoogte

  1. a. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeiboord van de dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.
  2. b. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeiboord van de dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken van de bouwregels - worden afgeweken van de planregels met betrekking tot:

  1. a. maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  3. c. overschrijding van de in de bouwregels genoemde bouwhoogten ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie met een maximum hoogte van 40 meter.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan Nieuwbouw school Dr. J.M. den Uyllaan 3 2012".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor dit bestemmingsplan is de realisatie van een nieuw onderwijscomplex voor speciaal onderwijs, de Martin Luther Kingschool, aan de Dr. J.M. den Uyllaan 3 in de wijk Overwhere-Zuid te Purmerend.
Opdrachtgever van het nieuwe onderwijscomplex is stichting Openbaar Primair en Speciaal Onderwijs Purmerend (OPSO). OPSO had binnen het plangebied al een school met de naam 'Martin Luther Kingschool' maar deze is gesloopt ten behoeve van de bouw van een nieuw, gelijknamig, onderwijscomplex. Het huidige bestemmingsplan maakt de bouw van het nieuwe onderwijscomplex niet geheel mogelijk. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe ruimtelijke regeling waardoor realisatie mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Overwhere-Zuid te Purmerend. Overwhere-Zuid ligt aan de noordzijde van Purmerend.

Aan de noord- en de zuidzijde is het plangebied begrensd door bebouwing met maatschappelijke functies. Aan de noordzijde is 'Het Uitvaarthuis Purmerend Beemster' gevestigd, aan de zuidzijde Buurtcentrum Overwhere.
De Dr. J.M. den Uyllaan ligt aan de westzijde van het plangebied, de oostzijde wordt gevormd door bestaande bebouwing in de vorm van rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPSchoolUylln32012-va01_0001.jpg"

Figuur 1.2 Locatie plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is bestemmingsplan ‘Overwhere 1975', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 augustus 1976 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 18 oktober 1977.

In het bestemmingsplan ‘Overwhere 1975’ heeft het plangebied de bestemming 'Bijzondere doeleinden'. De bouw van een nieuw onderwijscomplex is niet geheel mogelijk binnen de regelingen van het vigerend bestemmingsplan. De in het vigerende bestemmingsplan opgenomen hoogte en bouwvlak maken de bouw van het onderwijscomplex niet mogelijk.

Met het voorliggende bestemmingsplan worden de regelingen zoals in de bovengenoemde bestemmingsplan zijn vastgelegd voor het onderhavige plangebied vervangen en wordt de realisatie van een nieuw onderwijscomplex mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 vindt een beschrijving plaats van de toekomstige ontwikkeling binnen het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het rijk, provincie, regio en gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur. In hoofdstuk 5 worden de relevante milieuaspecten behandeld. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 de paragrafen over de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en komt de bestemmingsregeling aan bod.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een multifunctioneel complex voor speciaal onderwijs van de stichting OPSO en een kinderdagcentrum van de Prinsenstichting voor kinderen met een (verstandelijke) beperking aan de Dr. J.M. den Uyllaan 3 te Purmerend. De vroegere VSO afdeling van de Martin Luther Kingschool op deze locatie is gesloopt, het plangebied bestaat in de huidige situatie uit gras en enkele struiken.

Het nieuwe multifunctionele complex wordt gebouwd op de locatie van de recent gesloopte school en zal een totaal bruto vloeroppervlakte van ca. 2.600 m2 beslaan. De bouw van het nieuwe complex voorziet in vervangende huisvesting t.b.v. speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen, waarbij samengewerkt wordt met het kinderdagcentrum van de Prinsenstichting.

Het multifunctionele complex zal bestaan uit een school voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs met 14-16 groepsruimtes, een kinderdagcentrum met 2 groepsruimtes en een gymzaal.

De Martin Luther Kingschool is een school voor speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen in de leeftijd tussen 4 en 20 jaar en bestaat uit twee afdelingen:

  • De SO-afdeling (speciaal onderwijs) is thans gehuisvest aan de Aletta Jacobslaan 7 en verzorgt onderwijs voor leerlingen tussen 4 en 12 jaar.
  • De VSO-afdeling (voortgezet speciaal onderwijs) is thans gehuisvest aan de Mercuriusweg 2. Hier wordt onderwijs geboden aan leerlingen tussen 12 en 20 jaar.

Zeer moeilijk lerende kinderen hebben ontwikkelingsmogelijkheden. Het onderwijsaanbod richt zich allereerst op de mogelijkheden van ieder individueel kind. De Martin Luther Kingschool biedt, op basis van een met ouders overeengekomen handelingsplan, onderwijs dat past bij de individuele ontwikkelingsmogelijkheden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De beleidscontext voor de nieuwbouw van de Martin Luther Kingschool aan de Dr. J.M. den Uyllaan 3 wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijke beleid is de algemene beleidslijn aangegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 (Ontwerp) Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit zal inhouden dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt zal blijven. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente, zie hiervoor paragrafen 3.3 en 3.4.

De Ontwerp Structuurvisie heeft tot en met 13 september 2011 ter inzage gelegen voor zienswijzen. De Structuurvisie zal na vaststelling de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit vervangen.

3.1.2 Nota ruimte - Ruimte voor ontwikkeling (2005)

De Tweede en Eerste Kamer der Staten Generaal hebben achtereenvolgens op 17 mei 2005 en 17 januari 2006 ingestemd met de Nota Ruimte1. Deze nota bevat op hoofdlijnen de strategische visie op het ruimtelijke beleid op rijksniveau. Dit ruimtelijke beleid spitst zich toe op inrichtingsvraagstukken tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel van deze nota is om op efficiënte en duurzame wijze ruimte te maken voor de inrichtingsvraagstukken binnen het beperkte oppervlak dat ons land kent.

Voor steden en netwerken richt het nationaal beleid zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Daarbij kiest het rijk voor versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte benoemt het rijk zes nationale stedelijke netwerken en dertien grotendeels binnen deze netwerken gelegen economische kerngebieden. Een deel van elk nationaal stedelijk netwerk is eveneens economisch kerngebied. Purmerend is zowel onderdeel van een economisch kerngebied als van het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland.

In de Nota Ruimte wordt het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland beschreven als het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland. De Randstad is het politieke, bestuurlijke, sociale en culturele hart van Nederland én de belangrijkste motor van economie, logistiek, zakelijke en financiële dienstverlening en toerisme. Ook op het gebied van kennisindustrie en innovatie is de Randstad belangrijk.

Binnen elk van de nationale stedelijke netwerken geeft het rijk in de nota een aantal gebieden aan om de verstedelijking te bundelen. De verhouding tussen de binnen deze gebieden gebundelde en de daarbuiten verspreide verstedelijking moet ten minste gelijk blijven. Purmerend is als bundelingsgebied weergegeven. In deze gebieden ligt het accent wel op verstedelijking, maar er moet in samenhang daarmee ook ruimte gepland worden voor water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw en rekening worden gehouden met cultuur en cultuurhistorie.
Ook biedt samenwerking tussen de verschillende decentrale overheden in nationale stedelijke netwerken de kans dat het draagvlak wordt vergroot voor (hoogwaardige) voorzieningen en ondersteunende diensten, onder andere op het gebied van kunst, cultuur, kennis en innovatie, onderwijs, zorg, sport, recreatie en detailhandel en draagt eraan bij dat de steden geschikt zijn voor de netwerksamenleving en -economie.

  1. 1. `Nota Ruimte', ministeries van VROM, LNV en EZ, Den Haag

3.1.3 Realisatieparagraaf (Realisatie Nationaal Ruimtelijk beleid) (2008)

De Nota Ruimte en de andere vigerende planologische kernbeslissingen (PKB's) hebben op 1 juli 2008 op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen. De Realisatieparagraaf krijgt eveneens de status van structuurvisie en wordt als het ware toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige PKB's. Nieuwe structuurvisies moeten volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het Rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Omdat de vigerende PKB's nog niet over een dergelijke realisatieparagraaf beschikken heeft het kabinet deze realisatieparagraaf vastgesteld. Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan worden gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid.

3.1.4 Structuurvisie Randstad 2040

De structuurvisie Randstad 2040 is op 5 september 2008 vastgesteld door de Ministerraad. Hierin geeft het kabinet koers aan de ruimtelijke inrichting van de Randstad op lange termijn. De structuurvisie Randstad 2040 maakt zichtbaar hoe beleid voor onder meer economie, verkeer en vervoer, woningbouw, natuur, landschap en waterhuishouding met elkaar samenhangen.

De Structuurvisie gaat uit van vier speerpunten (principes) om van de Randstad een duurzame en internationaal concurrerende Europese topregio te maken. De speerpunten luiden als volgt:

  • Leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta.
  • Versterken van de wisselwerking tussen natuur, water en bebouwing.
  • Wat internationaal sterk is, sterker maken.
  • Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid.

In de structuurvisie wordt beschreven dat, hoewel in verschillende regio's tekenen van krimp te zien zijn, de Randstad de komende decennia blijft groeien, in mensen en nog meer huizen voor steeds kleinere huishoudens. Maar ook in de werkgelegenheid en de bereikbaarheid die erbij hoort. Onderwijs vormt hierin een belangrijk aspect.

3.1.5 Conclusie rijksbeleid

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2009)

In de Structuurvisie Noord-Holland 20402 geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen. De structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten.
Purmerend is op de structuurvisiekaart aangegeven als 'metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen'. Voor deze gebieden geldt beleid van innovatief ruimtegebruik, intensiveren en herstructureren, mengen van wonen en werken, kwaliteitsverbetering, kennisintensieve en creatieve milieus. Tevens wordt Purmerend aangeduid als 'Bestaand bebouwd gebied', wat betekent dat buiten dit gebied geen nieuwe uitleglocaties worden gewenst, maar dat ruimtewinst moet worden gevonden door verdichting.

  1. 2. Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid, 20 oktober 2009, Provincie Noord-Holland

3.2.2 Conclusie provinciaal beleid

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals gesteld in het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 (2007)

In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 20403 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) én die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).

Een aantal factoren zijn bepalend voor de aantrekkingskracht van de Noordvleugel: de kwaliteit van wonen, de kwaliteit van voorzieningen, zowel voor zakelijk verkeer als vrijetijdsvoorzieningen en onderwijsinstellingen, de kwaliteit van de groene omgeving, de milieukwaliteit en de bereikbaarheid.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt een nieuw onderwijscomplex mogelijk gemaakt.Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan past binnen het ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040.

  1. 3. Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040, Metropoolregio Amsterdam, december 2007

3.3.2 Regiovisie Waterland 2040

Op 10 december 2008 is door het Algemeen Bestuur van de regio Waterland de Regiovisie
Waterland 20404 vastgesteld. In deze visie wordt ingegaan op hoe Waterland zich wil ontwikkelen tot 2040, waarbij eigen behoeften, kansen en knelpunten voorop staan. In de visie worden vijf kernopgaven onderscheiden:

  • strategisch bepalen van de positie binnen de Metropoolregio Amsterdam, maar ook binnen de bredere context van de Randstad en deze positie op een duurzame manier voor de lange termijn veiligstellen c.q. ontwikkelen;
  • een heldere invulling geven aan droogmakerij de Purmer met een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • accommoderen van de gewenste woningbouwontwikkelingen voor de lange termijn; daarbij expliciete aandacht voor kwalitatieve toevoegingen en flexibiliteit om op toekomstige sociaal-economische ontwikkelingen te kunnen inspelen;
  • koers bepalen op het gebied van werken en recreatie en toerisme;
  • aangeven van duurzame functies, inrichting en beheer van het landelijk gebied.

In de Regiovisie wordt aangegeven dat Purmerend nadrukkelijker een centrumfunctie heeft ook met betrekking tot de maatschappelijk infrastructuur zoals zorg en onderwijs. Na 2020 verschuift het accent van het economisch beleid naar het accomoderen van nieuwe groeisectoren in andersoortige werkmilieus dan de traditionele bedrijventerreinen. Dit betreft met name de niet-commerciële dienstverlening zoals zorg en onderwijs. In de periode tot 2020 dient hierop te worden voorgesorteerd.

  1. 4. Regiovisie Waterland 2040, Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland, januari 2009.

3.3.3 Conclusie regionaal beleid

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de kaders van het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020 (2006)

In 2006 heeft de gemeenteraad van Purmerend de structuurvisie 2005-20205 vastgesteld. Hierin zijn vier ambities neergelegd:

  • Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

Onderwijs
Het aanbod van onderwijs in Purmerend is goed, voldoende basisscholen, twee grote scholen op meerdere locaties voor voorgezet onderwijs en vier scholen voor speciaal voortgezet onderwijs.Het opleidingsniveau van Purmerenders is relatief laag. Het instromen van volgende generaties in hogere opleidingen kost vaak tijd. Als Purmerend echter de komende jaren de opmars weet te maken naar een meer gedifferentieerde inwonerssamenstelling, zal ook de vraag naar onderwijs veranderen. En ook omgekeerd kan de aanwezigheid van onderwijs als trekker fungeren voor nieuwe mensen.

  1. 5. Structuurvisie Purmerend 2005-2020, gemeenteraad Purmerend, 2006

3.4.2 Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2008)

Op 24 september 2009 is de beleidsnota Archeologie door de gemeenteraad vastgesteld. De archeologische waarden van Purmerend zijn door ADC Heritage na gedegen onderzoek in kaart gebracht. Op basis van dit onderzoek naar het Purmerendse bodemarchief is archeologiebeleid voor Purmerend opgesteld.

Het Purmerendse archeologiebeleid gaat uit van de in het Verdrag van Malta en het beleid van de rijksoverheid vastgelegde uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden 'in situ' (in de bodem);
  • de verstoorder betaalt.

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de ambities zoals in de beleidsnota's van gemeente Purmerend zijn gesteld.

Hoofdstuk 4 Analyse

Het plangebied maakt onderdeel uit van de stad Purmerend. Purmerend ligt centraal in de landelijke regio Waterland en wordt omringd door drie droogmakerijen (De Beemster, De Wijde Wormer en De Purmer). De regio Waterland en daarmee ook de stad Purmerend, maakt deel uit van het ruimtelijk netwerk van Amsterdam. Een belangrijke kwaliteit van de regio is het grote contrast met het stedelijke gebied van Amsterdam.

De wijk waarin het plangebied is gelegen, Overwhere-Zuid, ligt aan de noordzijde van Purmerend, ten zuiden van de buurt Overwhere-Noord. De buurt wordt gekenmerkt door overwegend eengezinsrijwoningen en lage appartementenflats. Verder komen ook vrijstaande woningen en bungalows voor.

Dit hoofdstuk bestaat uit een ruimtelijke analyse van het plangebied. Na een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Purmerend wordt ingegaan op de ruimtelijke hoofdstructuur in het plangebied.

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Purmerend is ontstaan op een smalle landengte tussen het Purmermeer, het Beemstermeer en het Wormermeer. De eerste bewoners hielden zich met name bezig met de ontginning van het veengebied. Later werd de visserij de grootste inkomstenbron. De bewoners vestigden zich aan De Where die het Purmermeer in westelijke richting met het Beemstermeer verbond en in oostelijke richting met de Zuiderzee. Zware stormen en hoge golven zorgden ervoor dat de drie meren, door afkalving van het laagveen, steeds groter werden. Door de vele overstromingen vormden de meren een grote bedreiging voor de omwonenden. In 1612 werd dan ook het Beemstermeer drooggelegd, in 1622 het Purmermeer en in 1625 het Wormermeer. Door de drooglegging ontstond een grote hoeveelheid landbouwgrond en veranderden de belangen van de bevolking en de stad. Purmerend kreeg een steeds belangrijkere functie als marktstad en centrum voor het omliggende gebied. Tijdens de Gouden Eeuw met haar economische groei, nam het inwonertal van de marktstad toe. In 1645 verleende de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om het stadsgebied te vergroten. Hiermee was de uitbreiding van Purmerend voorlopig voltooid. Pas in de 20e eeuw werden de grenzen van de stad opnieuw verlegd. In 1884 werd de spoorlijn Amsterdam-Zaanstad-Purmerend voltooid. Het station werd ver buiten de grachtengordel van het oude Purmerend gebouwd met het oog op eventuele stadsuitbreiding in de Zuiderpolder. Deze uitbreiding verliep eerst geleidelijk: van 5.700 inwoners in 1900 tot 7.000 inwoners in 1950 en vervolgens tot 10.000 inwoners in 1960. De laatste vier decennia heeft Purmerend een explosieve groei doorgemaakt.

De wijk Overwhere is de eerste naoorlogse uitbreiding van Purmerend en bestaat uit twee delen. Overwhere-Zuid is gebouwd in de jaren 1958-1969. De wijk Overwhere was gereed in 1981. In deze tijd zijn binnen de gemeente Purmerend veel sociale woningen gerealiseerd, onder andere om de woningvraag binnen de gemeente Amsterdam op te vangen. Bij de vele woningen die in deze tijd gebouwd werden lag het accent in de eerste jaren op vier lagen portiek- en galerijflats en de daarna op hoogbouw galerijflats.

4.2 Ruimtelijke Hoofdstructuur

In figuur 4.1 is het plangebied weergegeven (gele vlak) evenals de nabije omgeving rond het plangebied. Op de luchtfoto is binnen het plangebied de voormalige Martin Luther Kingschool te zien. Deze school is inmiddels gesloopt. Aan de noord- en zuidzijde van het plangebied is bebouwing aanwezig zoals een uitvaartcentrum en een buurtcentrum. Aan de oostzijde is woningbouw in de vorm van rijwoningen gevestigd en aan de overzijde van de Dr. J.M. den Uyllaan staan appartementenflats met 4 bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPSchoolUylln32012-va01_0002.jpg"

Figuur 4.1 Plangebied en nabije omgeving

4.2.1 Groen- en waterstructuur

Het plangebied wordt aan de noord-- en zuidzijde begrensd door groenstroken met bomen. Het overige deel van het plangebied bestaat uit enkele struiken en gras. Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan is geen water aanwezig.

4.2.2 Infrastructuur

De belangrijkste verkeersontsluiting nabij het plangebied is de Doctor J.M. den Uyllaan, de laan wordt gekenmerkt als gebiedsontsluitingsweg. Langs de Doctor J.M. den Uyllaan liggen aparte fietspaden, die van de rijbaan worden gescheiden door middel van groenstroken en er zijn voetpaden aanwezig. Aan de oostzijde ligt een ander voetpad, het Toortspad. Aan de zuidzijde ligt eveneens een voetpad.

4.3 Functionele Analyse

In de huidige situatie heeft het plangebied geen functionele betekenis, het bestaat uit gras en enkele struiken. Het plangebied heeft plaats geboden aan de Martin Luther Kingschool van de stichting Openbaar Primair en Speciaal Onderwijs Purmerend (OPSO).

De functies rond het plangebied zijn voornamelijk te classificeren als woonfunctie en maatschappelijke functies in verscheidene vormen.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In het voorliggende bestemmingsplan wordt een nieuwe maatschappelijk voorziening, een onderwijscomplex, mogelijk gemaakt.

5.1 Externe Veiligheid

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

Bij het aspect externe veiligheid zijn een tweetal begrippen van belang, te weten: plaatsgebonden risico (grenswaarde) en groepsrisico (oriënterende waarde). De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voor woningen en kwetsbare objecten is gesteld op een niveau van 10–6 per jaar. Dat wil zeggen dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn. Bovendien geldt een inspanningsverplichting voor het groepsrisico (de kans dat een grotere groep mensen bij een dergelijk ongeval is betrokken).

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. In figuur 5.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven met daarop het plangebied, aangegeven met een gele cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPSchoolUylln32012-va01_0003.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPSchoolUylln32012-va01_0004.jpg"

Figuur 5.1 Uitsnede Risicokaart Noord-Holland

Vuurwerk

In het plangebied, of in de directe omgeving daarvan, zijn geen bedrijven gelegen die vuurwerk verkopen.

LPG-tankstations

Aan de Wagenweg is een benzineverkooppunt met LPG gelegen. Bij LPG dient in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), rekening te worden gehouden met het invloedsgebied voor het groepsrisico op een afstand van 150 meter vanuit het vulpunt.
De afstand tussen het vulpunt en het plangebied bedraagt meer dan 150 meter en vormt aldus geen belemmering.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er bevinden zich geen Bevi-inrichtingen, bedrijven die risicovolle activiteiten verrichten, in het plangebied en directe omgeving.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door transportleidingen

Langs de spoorweg Amsterdam-Hoorn liggen gasleidingen. Binnen een zone van 140 meter om de leiding mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. De afstand tussen het spoor en het plangebied bedraagt meer dan 140 meter en vormt aldus geen belemmering.

5.2 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van een weg, dient de geluidbelasting aan de gevel van de te ontwikkelen functie aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte van een weg is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevels. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

5.2.1 Akoestisch rapport

Door Ingenieursburo Ulehake is een akoestisch rapport6 opgesteld waarin de geluidbelasting van de gevel van de nieuwe M.L. Kingschool aan de Dr. J.M. den Uyllaan is bepaald.

Conclusie
In dit akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het bouwplan M.L. Kingschool in de geluidszone van Dr. J.M. den Uyllaan ligt. De geluidbelasting van de gevel mag volgens de Wet geluidhinder ten hoogste 48 dB zijn, of 63 dB als deze hogere waarde wordt toegestaan door Burgemeester en Wethouders.
De hoogste berekende etmaalwaarde in de uitgangssituatie is 57 dB (incl. aftrek). Dit betekent dat voor het bouwplan M.L. Kingschool een verzoek hogere waarde moet worden ingediend.
Er zijn binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting op het gebouw te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Als randvoorwaarde voor een hogere waarden worden eisen gesteld aan het binnenniveau in de verblijfsruimten. Dit houdt in dat voorzieningen aan de geluidwering van de gevel noodzakelijk zijn.

  1. 6. Akoestisch Rapport - Geluidbelasting van de gevel, Ingenieursburo Ulehake, 26 oktober 2011

5.3 Spoorlawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. De breedte van de geluidszone van het traject Zaandam-Purmerend-Hoorn (traject nummer 450) bedraagt 200 m.

De afstand tussen de spoorweg en het plangebied bedraagt meer dan 200 meter, aldus is een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai niet noodzakelijk.

5.4 Bodemkwaliteit

Het plangebied is in het verleden bebouwd geweest, de toenmalige school is gesloopt. Bij de sloop van de oude Martin Luther Kingschool is in juni 2009 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie is dat de grond niet verontreinigd is. Het grondwater is licht verontreinigd met kwik. Dit gehalte vormt geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek.

De Bodemkwaliteitskaart 2010 - 2015 classificeert het plangebied niet als verdachte locatie. Tevens voorziet het vigerende bestemmingsplan ‘Overwhere 1975' erin dat het plangebied bebouwd mag worden.

In het kader van de 'omgevingsvergunning voor bouwen' zal gedetailleerde informatie omtrent de bodemkwaliteit kenbaar gemaakt worden.

5.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) is geregeld dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig te worden betrokken in de afweging tussen het te beschermen bodemarchief en andere maatschappelijke belangen. De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologiebeleid opgesteld de Beleidsnota archeologie in Purmerend (2009). Onderdeel van dit beleid is de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Purmerend. De archeologische beleidsadvieskaart ter plaatse van het plangebied is in figuur 5.2 opgenomen. De gele cirkel geeft het plangebied aan.
De archeologische verwachtingskaart toont de verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart is de basis geweest voor het opstellen van de beleidsadvieskaart. De beleidsadvieskaart wordt gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en geeft de maatregelen aan die van toepassing zijn bij bodemingrepen.

Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. De opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten worden als leidraad gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPSchoolUylln32012-va01_0005.jpg"

Figuur 5.2 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart, Bron: Beleidsnota archeologie in Purmerend (2009)

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Purmerend laat zien dat het plangebied is gesitueerd in een gebied met een lage kans op archeologische sporen (lichtgroen).

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden.
Tevens is de grond binnen het plangebied geroerd door de bouw en sloop van het oude gebouw van de Martin Luther Kingschool.

5.6 Waterhuishouding

Als uitvloeisel van Europees en landelijk waterbeleid (waaronder: Europese Kaderrichtlijn Water, Nota 'Anders omgaan met water', Startovereenkomst 'Waterbeheer 21e eeuw', Nationaal Bestuursakkoord Water en de Vierde Nota Waterhuishouding) is voor ruimtelijke plannen een watertoets verplicht. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In het plangebied wordt het beheer van oppervlaktewater en waterkeringen gevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

In het kader van de watertoets is door de gemeente advies gevraagd op het plan. Het Hoogheemraadschap geeft bij brief van 24 februari 2011 het advies gegeven om, ongeacht een eventuele verhardingstoename, de riolering gescheiden aan te leggen. Wanneer sprake is van een gemengd stelsel kan worden aangesloten op de bestaande riolering. De gemeente heeft de zorgplicht voor het hemelwater en dient hier op verantwoorde wijze mee om te gaan. Voor een lozing op het oppervlakewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig.

Voortvloeiende uit het vigerende bestemmingsplan ‘Overwhere 1975' is het mogelijk het plangebied te bebouwen en verharding toe te passen. Daarnaast wordt de nieuwe Martin Luther Kingschool op de locatie van de vorige, inmiddels gesloopte, school gerealiseerd. Hiermee is geen sprake van een compensatieplicht en/of een watervergunningsplichtige activiteit.

5.7 Planologisch Relevante Leidingen

Teneinde een goede belangenafweging te maken voor de functies binnen een plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van de binnen het plangebied voorkomende planologisch relevante kabels, leidingen en straalpaden van bovenlokaal niveau (bijv. hogedrukwaterleiding of gastransportleiding, niet de huisaansluitingen).

In het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen, aldus is een onderzoek niet noodzakelijk

5.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit bestaat uit de volgende wet, AMvB en ministeriële regelingen:

  • Wet tot wijziging Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM);
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM);
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Met de Wet tot wijziging Wet milieubeheer wordt in de Wet milieubeheer in hoofdstuk 5 een nieuwe titel 5.2 'luchtkwaliteitseisen' opgenomen. De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, te weten:

  • woningbouw: <=1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, <= 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: <=100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.

Op 16 januari 2009 is het 'Besluit gevoelige bestemmingen' in werking getreden. Met deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Het plangebied is niet gelegen binnen een van deze zones, aldus is een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk.

5.9 Flora En Fauna

Het plangebied voor dit bestemmingsplan bevindt zich in de bebouwde kom van Purmerend. Het plangebied wordt gekenmerkt door de volgende biotopen: openbare groenstroken, bomen en verharding. Het plangebied maakt geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Voortvloeiende uit het vigerende bestemmingsplan ‘Overwhere 1975' is het mogelijk het plangebied te bebouwen. Daarnaast wordt de nieuwe Martin Luther Kingschool op de locatie van de vorige, inmiddels gesloopte, school gerealiseerd. Aldus is het uitvoeren van een natuurtoets niet noodzakelijk.

5.10 Verkeer En Parkeren

Verkeer

Doordat de school niet direct aan de openbare weg gelegen is, is deze niet direct bereikbaar voor auto's en taxibusjes. De auto's en taxibusjes waarmee de kinderen zullen worden gebracht en gehaald kunnen parkeren op de parkeerplaats voor het voormalige Buurtcentrum Overwhere. Vanaf daar zullen de kinderen het laatste stuk naar de school te voet moeten afleggen.

Parkeren

Ten opzichte van de oude situatie maakt dit bestemmingsplan een grotere school met meer lokalen en een kinderdagverblijf mogelijk. Hierdoor zijn er meer parkeerplaatsen nodig dan bij de oude school.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het benodigde aantal parkeerplaatsen in de oude en in de nieuwe situatie.

Situatie Functies Aantal Norm (aantal parkeerplaatsen per lokaal) Totaal Mutatie
(toename aantal parkeer
plaatsen)
OUDE SITUATIE Kleuterschool Personeel 3,0 lokalen 0,8 per lokaal 2,3
Halen en brengen door ouders 9,0
Totaal school 11,3
NIEUWE SITUATIE
School speciaal onderwijs SO Personeel 7,0 lokalen 0,8 per lokaal 5,3
Halen en brengen door ouders 12,6
VSO Personeel 7,0 lokalen 0,8 per lokaal 5,3
Totaal school 23,2
Toename t.o.v. oude situatie 11,9 12
Kinderdag
centrum
Personeel 2,0 lokalen 0,8 1,6
Halen en brengen door ouders 4,5
Totaal kinderdagcen-
trum = toename
6,1
7
Kiss & ride Halen en brengen door taxibusjes 10
Totaal kiss & ride = toename 10 10
Totale toename t.o.v. oude situatie 29

Tabel 5.1 Benodigd aantal parkeerplaatsen in de oude en nieuwe situatie

Uit bovenstaande tabel blijkt de onderstaande toename van het aantal parkeerplaatsen:

  • 12 parkeerplaatsen t.b.v. de school
  • 7 parkeerplaatsen voor het kinderdagverblijf
  • 10 parkeergelegenheden t.b.v. kiss en ride taxibusjes voor de school

Gezien het terrein van de school niet bereikbaar is voor auto's en taxibusjes kan niet op eigen terrein worden geparkeerd. De extra parkeerplaatsen zullen dan ook in de openbare ruimte moeten worden gerealiseerd. Daartoe zullen het parkeerterrein voor het Buurtcentrum Overwhere en de parkeerplaatsen aan de voorzijde van de flat aan de Sportlaan 97 t/m 143 worden heringericht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid en de maatschappelijke aspecten van het plan.

6.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
De gemeente acht de ontwikkelende partijen Openbaar Primair en Speciaal Onderwijs Purmerend (OPSO) en De Prinsenstichting in staat de kosten voor de nieuwbouw van de Martin Luther Kingschool te dragen. Voor dit bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld, omdat de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.3.1 Inspraak ingevolge Inspraakverordening

Het plangebied behoorde tot het plangebied van het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2010'.

Ingevolge de Inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2010' ter inzage gelegd van dinsdag 3 mei 2011 tot en met maandag 13 juni 2011 .

Gedurende deze periode konden zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2010' op maandag 16 mei 2011 in Verpleeg en- verzorgingshuis Nova Where aan de Prof. mr. P.J. Oudlaan 1 te Purmerend tijdens een inloopavond toegelicht.

Omdat de ontwikkelingen in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan eveneens onderdeel waren van het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2010', acht de gemeente Purmerend het niet noodzakelijk om opnieuw inspraak te verlenen op voorliggend bestemmingsplan. Wel is er ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2010' een kleine wijziging doorgevoerd, namelijk dat het deel voor begeleid wonen is komen te vervallen. Begeleid wonen maakt het voorliggende bestemmingsplan niet meer mogelijk.

6.3.2 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2010' voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • Inspectie VROM, Regio Noord-West;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Gemeente Beemster;
  • N.V. Nederlandse Spoorwegen;
  • ProRail B.V., Regio Randstad Noord.

Omdat de ontwikkelingen in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan eveneens onderdeel waren van het bestemmingsplan "Overwhere-Zuid 2010", beschouwt de gemeente Purmerend het gevoerde overleg tevens van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.

6.3.3 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan Nieuwbouw school Dr. J.M. den Uyllaan 3 2012 heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende 6 weken, vanaf 24 januari 2012 tot en met 5 maart 2012, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze in te dienen.

De kennisgeving is in de Staatscourant van 23 januari 2012 geplaatst. Tevens is de kennisgeving electronisch toegestuurd aan de volgende instantie: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Er is één zienswijze ingediend die nader wordt behandeld in de Memorie van Antwoord. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Planvorm

Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie. Het beleid is erop gericht het nieuwe onderwijscomplex mogelijk te maken

Gezien de kleinschalige ontwikkeling, in de vorm van 1 school, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk de aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemming aan de gronden binnen het plangebied is gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de afwijkingsmogelijkheden te vinden.

7.2 Bestemmingsregeling

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de toegelaten bebouwing.

7.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels geven duidelijkheid over een aantal gehanteerde begrippen (artikel 1) en de manier waarop de maten in het bestemmingsplan worden berekend (artikel 2).

7.2.2 Bestemmingsregels

De in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen zijn als zodanig bestemd met de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is het mogelijk de gronden te gebruiken voor maatschappelijke functies zoals:

  • bibliotheken;
  • wijkcentra;
  • religieuze en levensbeschouwelijke en daarmee vergelijkbare doeleinden;
  • gezondheidszorg al dan niet met daarbij behorende woonfunctie;
  • jeugd- en kinderopvang;
  • onderwijs;
  • uitvaartcentra;
  • openbare dienstverlening;
  • verenigingsleven;
  • overige maatschappelijke voorzieningen;
  • bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fietsen- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Hierbij moet het opgegeven bebouwingspercentage in acht worden genomen. Het zelfde geldt voor de toegestane bouwhoogte. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het genoemde percentage en de opgenomen bouwhoogte, mits wordt voldaan aan de in de regels opgenomen voorwaarden.

7.2.3 Algemene regels

De vijf artikelen bevatten algemene regels die in het hele plangebied (binnen alle bestemmingen) van toepassing zijn.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Hierin zijn regels opgenomen voor bouwwerken en gebruik dat feitelijk aanwezig is, maar dat in het nieuwe bestemmingsplan niet langer is opgenomen. Tot slot wordt aangegeven hoe de regels van dit bestemmingsplan aangehaald dienen te worden.