KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke En Functionele Analyse
4.1 Huidige Situatie
4.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Luchtkwaliteit
5.3 Bodemkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Planologisch Relevante Leidingen
5.6 Water
5.7 Natuurwaarden
5.8 Cultuurhistorische Waarden
5.9 Archeologie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Planvorm
7.2 Bestemmingsregeling

Herinrichting Tramplein 2013

Bestemmingsplan - Gemeente Purmerend

Vastgesteld op 30-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Herinrichting Tramplein 2013' van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPTRAM2013-va01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.11 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.12 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.13 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.14 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.15 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.17 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.18 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - openbaar vervoerstation": een openbaar vervoersstation;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. overige openbaar vervoervoorzieningen;
  5. e. objecten van beeldende kunst;
  6. f. ondergrondse containers;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals abri's, groen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en antennes;
  8. h. bij deze bestemming behorende erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  2. b. voor gebouwen geldt een maximaal bebouwingsoppervlak van ten hoogte 450 m2;
  3. c. voor gebouwen geldt een maximale bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  4. d. de onder c. genoemde maximale bouwhoogte mag met ten hoogte één meter worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte delen van de gebouwen;
  5. e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 7.3 van deze regels.

Artikel 4 Waterstaat - Waterkering

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 4.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
  2. b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 5.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. b. Het in sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m2 beslaat.
  3. c. Aan deze afwijking kunnen voorschriften worden verbonden tot:
  1. 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. 2. Het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  3. 3. Het begeleiden van de activiteiten waarvoor is afgeweken door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige.
  1. d. Het afwijken geschiedt pas nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende matie is vastgesteld.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Het is verboden op de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
  2. 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  3. 3. het verlagen van het waterpeil;
  4. 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  1. e. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a. is vereist:
  1. 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
  2. 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2;
  3. 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  4. 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
  5. 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
  1. f. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
  2. g. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. op de plankaart de bestemming 'Waarde - archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. op gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

7.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.3 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

- abri's 3 m

- erfafscheidingen 2 m

- lichtmasten 11 m

- vlaggenmasten 9 m

- objecten van beeldende kunst 6 m

- overig straatmeubilair 6 m - overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.

7.4 Antenne-installaties

Met betrekkking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

  1. a. antennes-installaties waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met het Besluit Omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is, zijn niet toegestaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Verboden gebruik

  1. 1. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
  1. a. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  2. b. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
  4. d. het gebruik van grond voor prostitutie.
  1. 2. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  1. 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan 'Herinrichting Tramplein 2013'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het herinrichten van het Tramplein te Purmerend. Aangezien de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen de realisatie van deze herinrichting niet mogelijk maken en de herinrichting toch gewenst is, is besloten om het bestemmingsplan te herzien.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan het Tramplein, aan de zuidwestkant van de binnenstad. Verschillende straten/wegen komen uit op het Tramplein, te weten: Jaagweg, Gouw, Herengracht, Gedempte Nieuwesloot en Nieuwe Gracht. In onderstaande figuur is de situering van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTRAM2013-va01_0001.png"

Ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, provincie, regio en gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de

juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Eind 2012 is de langzaam-verkeersbrug over het Noordhollands Kanaal, de Melkwegbrug, gereed gekomen. Daarna zal het busstation aan het Tramplein te Purmerend worden herontwikkeld. Het huidige busstation is dusdanig gedateerd dat een kwaliteitslag nodig is. Op diverse onderdelen voldoet het station niet meer aan de eisen die vanuit de stadsregio aan een OV-knooppunt van de categorie B gesteld worden.

In hoofdstuk 4 wordt een uitgebreide ruimtelijke en functionele analyse gegeven van het project. Deze bevat ook een overzicht van de redenen waarom de herinrichting bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTRAM2013-va01_0002.png"

Zicht vanaf de Herengracht op het busstation

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De beleidscontext voor dit plan wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijke beleid is de algemene beleidslijn aangegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

De Tweede en Eerste Kamer der Staten Generaal hebben achtereenvolgens op 17 mei 2005 en 17 januari 2006 ingestemd met de Nota Ruimte1. Deze nota bevat op hoofdlijnen de strategische visie op het ruimtelijke beleid op rijksniveau. Dit ruimtelijke beleid spitst zich toe op inrichtingsvraagstukken tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel van deze nota is om op efficiënte en duurzame wijze ruimte te maken voor de inrichtingsvraagstukken binnen het beperkte oppervlak dat ons land kent. De gemeente Purmerend is daarnaast onderdeel van de regio Waterland, tezamen met de gemeente Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Waterland, Wormerland en Zeevang. In de Nota Ruimte is die regio voor een groot deel aangemerkt als Nationaal Landschap.

  1. 1. `Nota Ruimte', ministeries van VROM, LNV en EZ, Den Haag

3.1.2 Realisatieparagraaf

De Nota Ruimte en de andere vigerende planologische kernbeslissingen (PKB's) hebben op 1 juli 2008 op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen. De Realisatieparagraaf 2 krijgt eveneens de status van structuurvisie en wordt als het ware toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige PKB's. Nieuwe structuurvisies moeten volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het Rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Omdat de vigerende PKB's nog niet over een dergelijke realisatieparagraaf beschikken heeft het kabinet deze realisatieparagraaf vastgesteld. Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan worden gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid.

  1. 2. Nota 'Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid', Ministeries van VROM, LNV, VenW, EZ, OC&W en Defensie, juni 2008

3.1.3 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit3 geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid. Door in het ruimtelijk beleid uit te gaan van de beschikbare infrastructurele capaciteit en door meer rekening te houden met de gevolgen voor verkeer en vervoer kunnen regio's extra mobiliteit voorkomen. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de planologische doorwerking van de risicozones. Zij nemen de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen mee in het ruimtelijk beleid en maken de afwegingen. Van de decentrale overheden wordt bovendien verwacht dat zij vanuit hun eigen verantwoordelijkheid gesignaleerde problemen eerst op lokaal dan wel regionaal niveau oplossen.

De beleidsdoelen van het beleid uit deze nota zijn:

  1. 1. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  2. 2. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  3. 3. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  4. 4. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet in strijd met nationaal beleid.

  1. 3. Nota Mobiliteit, Ministerie van verkeer en waterstaat en ministerie van VROM, 2005

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

In de Structuurvisie is het Tramplein aangegeven als een OV-knooppunt. Voor het functioneren van het openbaar vervoer worden OV-knooppunten van groot belang geacht, de provincie streeft dan ook naar een goede invulling ervan. Een goede invulling houdt in dat deze haltes/stations van hoge kwaliteit zijn wat betreft fysieke inrichting, uitstraling en informatievoorziening. De herinrichting die door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is gericht om deze hoge kwaliteit te realiseren.

Geconcludeerd kan worden dat het bepaalde in dit bestemmingsplan niet strijdig is met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. Het onderhavige bestemmingsplan bevat geen punten die in strijd zijn met deze verordening

Op het moment van totstandkoming van onderhavig bestemmingsplan is een ontwerp-wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in voorbereiding. Ook dit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland

Op 6 november 2000 is de Regiovisie Waterland in de Waterlandraad van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland (ISW) vastgesteld. De regiovisie Waterland gaat uit van een bescheiden ambitie; selectieve concentratie ten behoeve van de vitaliteit is de leidraad. In dit rapport wordt aangegeven dat Purmerend zal proberen de komende tien jaar in het bestaand stedelijk gebied 1.000 woningen te bouwen, voornamelijk op herstructureringslocaties. Verwezen wordt naar de stedelijke vernieuwing en kwaliteitsverbetering in het bestaand stedelijk gebied welke als hoogste prioriteit op de agenda zijn geplaatst. Voorts zal het stationsgebied verder ontwikkeld worden met circa 30.000 m² kantoorruimte.

3.3.2 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.

Met de Stadsregio Amsterdam heeft overleg plaatsgevonden over de herinrichting van het Tramplein. De plannen voor de herinrichting hebben de goedkeuring van de Stadsregio gekregen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  1. 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  2. 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  3. 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  4. 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

De herinrichting van het Tramplein voldoet aan het genoemde onder 3: het versterken van de grijze verbindingen.

3.4.2 Vigerende bestemmingsplan(nen)

Voor het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan gedeeltelijk het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010', vastgesteld op 21 oktober 2010, en gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010', vastgesteld op 7 juli 2011.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke En Functionele Analyse

4.1 Huidige Situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPTRAM2013-va01_0003.png"

Het busstation op het Tramplein, gezien vanaf de Jaagweg

Huidige infrastructuur

De Jaagweg sluit op het Tramplein aan. In de huidige situatie is de Jaagweg een directe ontsluiting van de binnenstad van Purmerend naar de provinciale weg N235. De bebouwde komgrens is op een zeker moment verplaatst richting het zuiden. Daarentegen is de vormgeving van de rijweg nooit aangepast, waardoor de gebruiker zijn snelheid niet aanpast als hij de binnenstad van Purmerend binnenrijdt.

Handhaven huidige locatie

Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd om een alternatieve locatie voor het busstation te vinden. Uit deze onderzoeken blijkt dat een verplaatsing van het busstation een zeer groot effect heeft op de gehele routing van het busverkeer in Purmerend. Een goede aansluiting op het openbaar vervoer (trein) is bij verplaatsing niet realiseerbaar. Aangezien Purmerend een zeer fijnmazig en hoogwaardig busnetwerk heeft, is het niet wenselijk dit aan te tasten door verplaatsing van het busstation. Er is daarom voor gekozen om het busstation op zijn huidige locatie te handhaven.

Ligging en aanlanding Melkwegbrug

Het busstation is gesitueerd aan de zuidwestzijde van het centrum van Purmerend. Door het verlengde van de Provinciale weg (Jaagweg) en het Noordhollandsch Kanaal is het station gescheiden van de wijk Weidevenne. Door de inpassing van de brug is het vereist om ruimte te creëren voor een verkeersveilige aansluiting op de Jaagweg. Hiervoor is meer ruimte en zicht nodig om voor zowel het autoverkeer als voor het fiets-voetgangersverkeer een verkeersveilige situatie te creëren.

Locatie busstation

Het bestaande busstation is op een middeneiland gesitueerd waarop geen daadwerkelijke uitstaphalte aanwezig is. De busdiensten halteren langs het perron en bufferen aan de oostzijde langs bestaande woningen. Bewoners van deze woningen ondervinden veel geluid- en stankoverlast van bufferende bussen. Deze manoeuvreren dicht langs de gevels en achtertuinen. Door de indeling van het busplein zit er in het gebruik van het huidige busstation geen flexibiliteit meer. Dit komt door de indeling van het busplein en het beperkte ruimtegebruik wat beschikbaar is. Daarnaast ontbreekt een duidelijke routing naar de binnenstad.

Fietsvoorzieningen

De bestaande fietsvoorzieningen bestaan uit een fietsenstalling zonder overkapping. In totaal zijn er 59 fietsvoorzieningen voor 118 fietsen op het Tramplein aanwezig. Daarnaast zijn er in de Gouw nog eens 8 voorzieningen (16 fietsen) aanwezig. Op dit moment zijn er in totaal 134 voorzieningen nabij het Tramplein aanwezig om de fiets te stallen. De huidige bezettingsgraad van deze stalling ligt rond de 90%.

4.2 Nieuwe Situatie

In de nieuwe situatie wordt de Jaagweg verlegd. Het busstation verschuift in westelijke richting, richting het Kanaal, terwijl de Jaagweg in oostelijke richting verplaatst wordt.

Het doel van deze verlegging is om:

  • bij de aanlanding van de Melkwegbrug voldoende ruimte te creëren voor een verkeerseveilige aanlanding van het voetgangers- en fietsverkeer vanaf de Melkwegbrug;
  • om het busstation als een samenhangend geheel te ontwerpen met voldoende ruimte voor alle bussen, inclusief mogelijkheden voor de toekomst;
  • de verlegging zorgt voor snelheidsremming van het gemotoriseerde verkeer op de Jaagweg door de asverspringing ten opzichte van de recht lijn langs het kanaal. Door de asverspringing die in de Jaagweg ontstaat en het zicht op het historische busstation ontstaat een 'poort' naar het centrum van Purmerend.

De verlegging van de Jaagweg heeft ook aandachtspunten:

  • voor de bereikbaarheid van het Tramplein vanuit de binnenstad en omgeving moet de Jaagweg worden overgestoken;
  • de Jaagweg komt dichter langs de aangrenzende woningen te liggen.

Deze aandachtspunten zijn in het ontwerpproces meegenomen.

Locatie busstation

Centraal op het busplein is het stationsgebouw gevestigd. Hierdoor zal het gebouw goed in het oog springen en de 'nieuwe poort' van Purmerend en de binnenstad vormen. Het busstation biedt plaats aan negen halteplaatsen en een uitstaphalte. Deze halten zijn allen voorzien van een overkapte wachtvoorziening. De bufferzone van de wachtende bussen die in de oude situatie nog gesitueerd is nabij de woningen aan het Tramplein, zal in het nieuwe ontwerp aan het Noordhollands Kanaal gesitueerd zijn. Deze buffer zal minder overlast veroorzaken voor de omwonenden van het Tramplein dan in de oude situatie. Het huidige stationsgebouw is aangewezen als beeldbepalend object. In overleg met de Vereniging Historisch Purmerend is het nieuwe ontwerp tot stand gekomen. Dit ontwerp heeft hun goedkeuring.

Fietsenstalling

Tevens wordt ruimte gecreëerd voor een overdekte fietsenstalling. Hier kunnen zestig fietsen in staan. Tegen deze fietsenstalling aan wordt een klein gebouwtje voor een toilet gebouwd. Elders in en rond het plangebied worden nog 130 niet-overdekte fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.

Herinrichting openbare ruimte

De openbare ruimte zal heringericht worden. De Jaagweg wordt verlegd en wordt een 30 km/uur-gebied. Het aantal betaald parkeerplaatsen neemt af. De vergunninghouders die nu aan het Tramplein zijn gevestigd kunnen na herinrichting gebruik maken van parkeergarage Claxonate.

Daarnaast wordt de mogelijkheid onderzocht om een aantal 'uitstapplaatsen' te creëeren in en rond het plangebied. Dit ten behoeve van personen die afgezet moeten worden voor het busstation of het nieuw op te richten medisch centrum. Dit medisch centrum zal naar alle waarschijnlijkheid op de hoek van het Tramplein worden gevestigd. Deze parkeervoorzieningen kunnen niet rechtstreeks op het Tramplein zelf worden ingepast aangezien dit de verkeersveiligheid niet ten goede zal komen. Door geparkeerde voertuigen zal het zicht op de rijweg en op de verkeersstromen verminderen. In het ontwerp is dit voorkomen en wordt het plein zo ruim en open mogelijk gehouden.

Een zestal parkeerplaatsen die naast het bestaande benzinestation zijn gelegen, wordt in de toekomstige situatie teruggeplaatst.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor dat voor zover de uitvoering van de Wet geluidhinder zulks vereist, het bestemmingsplan aangeeft:

  1. a. de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen, die gelegen zijn binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  2. b. de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel of het aantal rijstroken daarvan dan wel de as van de weg waarmee gerekend is, bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder.

5.1.1 Beleidskader

De Wet geluidhinder schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd. Daarnaast is van belang dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.

5.1.2 Analyse

De Jaagweg zal een 30 km/uur-gebied worden. Een geluidsonderzoek is derhalve niet wettelijk verplicht. Om te voldoen aan het criterium van een 'goede ruimtelijke ordening' is wel een akoestische analyse opgesteld (M+P raadgevende adviseurs, rapportnummer M+P.GPUR.12.01.1, 30 mei 2012). Uit dit onderzoek blijkt dat een rijwegverharding van beton het beste resultaat oplevert voor toepassing op het busstation en de Jaagweg. Met deze betonverharding blijft de duurzaamheid hoog en de geluidbelasting op de omringende gevels gering. De voorkeursgrenswaarde is 48 dB. In de directe omgeving van het busstation is de geluidsbelasting op de gevel gemiddeld 50 dB. Gezien de zeer geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.1.3 Conclusie

De wetgeving rondom geluidhinder levert geen belemmering op voor het project.

5.2 Luchtkwaliteit

5.2.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

5.2.2 Analyse

Ingenieursbureau M+P heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan op de luchtkwaliteit. De uitkomsten van dit onderzoek zijn verwerkt in een rapport (rapportnummer: M+P.GPUR.11.01.1, datum: 30 mei 2012).

5.2.3 Conclusie

Het rapport toont dat uit de beoordeling van de luchtkwaliteit voor de jaren 2011 en 2015 volgt dat er geen belemmering vanuit het aspect luchtkwaliteit is voor de herinrichting van het Tramplein.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplanonder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.

Een en ander is ook verwoord in het in 2005 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.

In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.

Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.

Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheersplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering dient te worden uitgevoerd.

De mogelijkheid om op bodemverontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie goedkeuring te worden gevraagd voor het geschikt maken van een verontreinigde bodem voor een beoogd gebruik. De aanvraag voor goedkeuring wordt door de provincie beoordeeld en als beschikking gepubliceerd. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning voor het bouwen opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient nadere aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

5.3.2 Analyse

Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is ter plaatse een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de door adviesbureau Kwinfra B.V. opgestelde rapportage 'Rapport verkennend bodemonderzoek Tramplein e.o. te Purmerend', datum 13 juni 2012, rapportnummer: 12075-rap1. Uit dit rapport blijkt dat licht verontreinigde grond is aangetroffen, maar dat deze verontreiniging niet belemmerend is voor het gebruik als autoweg en openbaar vervoersstation. Gezien de aanwezigheid van overwegend licht verontreinigde grond wordt geadviseerd om bij de werkzaamheden in de grond minimaal de basisveiligheidsklasse uit de CROW 132 te hanteren. De berantwoordelijkheid over de te hanteren veiligheidsklasse en bijbehorende maatregelen is echter gelegen bij de uitvoerend aannemen. Indien tijdens de herinrichting sprake is van overtollige grond die afgevoerd dient te worden, wordt geadviseerd om deze overtollige grond af te voeren naar de grondbank van Purmerend. Hier wordt de grond gekeurd en worden de hergebruiksmogelijkheden bepaald.

5.3.3 Conclusie

Qua bodem is er geen belemmering voor het project.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Een toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over situaties waarin sprake is van een (toename) van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Groepsrisico (GR)

De kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij milieuvergunningen en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen. Kort samengevat moet het bevoegd gezag in de verantwoordingsplicht motiveren:

a het aantal personen in het invloedsgebied;

b het groepsrisico;

c de mogelijkheden tot risicovermindering door degene die de inrichting drijft;

d maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen;

e voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting;

f voor en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;

g de mogelijkheden om het groepsrisico te beperken in nabije toekomst;

h. mogelijkheden op de voorbereiding van rampenbestrijding;

i. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

5.4.2 Analyse

Het project zelf behelst niet de opslag van gevaarlijke stoffen, het gaat derhalve niet om een risicovol object. In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Gebleken is dat in de omgeving zich ook geen risicovolle objecten bevinden. Het Noordhollands Kanaal is geen vervoersroute voor gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

De wetgeving rondom externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor dit project.

5.5 Planologisch Relevante Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante leidingen.

5.6 Water

5.6.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling die hierin mogelijk wordt gemaakt geen negatieve effecten heeft voor het waterbergend vermogen of voor de waterhuishoudkunde. Ten behoeve van dit plan is contact opgenomen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

5.6.2 Analyse

Het verharde oppervlakte verandert niet. Het Tramplein is in de oude situatie al geheel verhard, en dit blijft in de nieuwe situatie zo. De waterkering die deels binnen het plangebied valt, wordt niet aangetast nu het chauffeursverblijf 17 meter uit de oever komt te staan. Er zal bij de werkzaamheden rekening gehouden worden met de duiker die onder het plangebied door loopt.

5.6.3 Conclusie

Het plan heeft geen nadelige effecten voor de waterhuishouding of de waterkering.

5.7 Natuurwaarden

5.7.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.

In Purmerend komen deze gebieden niet voor.

De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

5.7.2 Analyse

Raadpleging van de Nationale Databank Flora en Fauna wijst uit dat hier in het verleden geen bijzondere natuurwaarden zijn geconstateerd. Visuele inspectie ter plaatse toont dat de overkapping niet gebruikt wordt als nestplaats voor vogels of andere diersoorten. Binnen het plangebied kan daarom niet gesproken worden van bijzondere natuurwaarden. Beschermde soorten worden niet aangetast.

5.7.3 Conclusie

Natuurwaarden zijn niet in het geding en leveren derhalve geen belemmering op voor het plan.

5.8 Cultuurhistorische Waarden

5.8.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.


De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.9 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.

5.8.2 Analyse

In de directe nabijheid van het plangebied liggen enkele gemeentelijke monumenten. Het gaat om de panden Herengracht 1-17 en Vooruitstraat 1B-17. De cultuurhistorische waarden van deze panden zullen niet onevenredig worden aangetast door de ontwikkeling. Overige cultuurhistorische waarden spelen hier niet.

5.8.3 Conclusie

De in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden worden niet aangetast.

5.9 Archeologie

5.9.1 Beleidskader

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

5.9.2 Analyse

Een gedeelte van het plangebied is aangewezen als gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit gebied is op de verbeelding als zodanig aangeduid. De regels van dit bestemmingsplan bevatten voorschriften die deze waarden moeten beschermen. Het project zelf behelst het verleggen van een aantal rijbanen. Dit tast de archeologische waarden niet aan. Voor de bouw van het chauffeursverblijf is geen onderzoek nodig, qua oppervlakte blijft het onder de grens die in de beleidsnota 'Archeologie in Purmerend' (2009) voor het doen van een onderzoek gesteld is (500 m2). De fietsenstalling kan niet als gebouw gezien worden, met uitzondering van het toiletgebouwtje wat hieraan vastgebouwd wordt. Dit blijft ook ver onder de 500 m2, ook indien opgeteld bij het chauffeursverblijf. Een zeer klein gedeelte van het plangebied ligt in een zone met hoge archeologische verwachtingswaarde. De bebouwing die hier plaatsvindt blijft ver onder de 100 m2 die hier als ondergrens voor het doen van onderzoek is gesteld.

5.9.3 Conclusie

De in het plangebied aanwezige archeologische waarden worden door de regels die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, voldoende beschermd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die financieel haalbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplaninzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

De financiering van dit project vindt plaats vanuit de grondexploitatie van de Weidevenne. Hierin is een reservering ter grootte van 5,7 miljoen euro opgenomen voor de herinrichting van het terrein. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar. Aangezien het een project is dat geheel vanuit de gemeente geïnitieerd wordt, is er geen sprake van kostenverhaal.

Gezien de aard van de wijzigingen wordt planschade niet verwacht. Het voorheen geldende bestemmingsplan, 'De Gors e.o. 2010', gaf aan deze locatie al de bestemming Verkeer, en maakte hier eveneens een openbaar vervoerstation mogelijk. Het verschil tussen de oude en de nieuwe regeling blijft daardoor gering. Mocht er onverhoops toch sprake zijn van planschade, dan wordt dit gedekt uit de post 'onvoorzien' die in de exploitatie is opgenomen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het gemeentebestuur heeft overleg gepleegd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, vanwege de ligging op een waterkering. Het Hoogheemraadschap kan zich vinden in de plannen. De Stadsregio Amsterdam en busmaatschappij EBS, huurder van het busstation, zijn ook betrokken bij het plan en staan hier positief tegenover. Gezien de zeer geringe omvang van het plan en de aard van de bebouwing is ervoor gekozen om geen vooroverleg te plegen met omliggende gemeenten, provinciale- en rijksinstellingen. Zij hebben geen belangen in het plangebied.

6.2.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

Eind 2010 en begin 2011 is het ontwerp voor de herinrichting van het busstation gepresenteerd aan omwonenden. De direct omwonenden zijn meegenomen in de uitgangspunten van het ontwerp. Besloten is om af te zien van het verlenen van inspraak op dit bestemmingsplan. De wettelijk voorgeschreven procedure conform de Wet ruimtelijke ordening biedt reeds een formele inspraakmogelijkheid. Een extra inspraakronde is daarom niet nodig geacht.

6.2.3 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van P.M. tot en met P.M. De kennisgeving is tevens in de Staatscourant van P.M. geplaatst.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Herinrichting Tramplein 2013' voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk de gewenste ontwikkeling in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

7.2 Bestemmingsregeling

Artikel 3 Verkeer

De bestemming Verkeer wordt toegekend aan die wegen die door hun doorstroomfunctie een structuurbepalend karakter hebben. De aanduiding 'openbaar vervoerstation' geeft aan dat hier tevens een openbaar vervoerstation is toegestaan. Het chauffeursverblijf mag opgericht worden binnen het bouwvlak. In de regels wordt een maximum gesteld aan het bebouwingsoppervlak en de bouwhoogte.

Artikel 4 Waterstaat - Waterkering

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Voor bouwwerken of bouwwerkzaamheden binnen de grenzen van het waterstaatswerk is een watervergunning van het Hoogheemraadschap vereist.

Artikel 5 Waarde - archeologie

Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota 'Archeologie in Purmerend' (2009) zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.

Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik wordt verstaan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 10 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.