Appartementengebouw Westerweg 60 - 2019
Bestemmingsplan - Gemeente Purmerend
Vastgesteld op 26-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Appartementengebouw Westerweg 60 - 2019' met identificatienummer NL.IMRO.0439.BPWESTERWEG602019-va01 van de gemeente Purmerend.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorgevel en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied gelegen aan de voorkant van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelgrens.
1.7 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.8 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.12 bestaande bouwhoogte
De bouwhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.16 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.24 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 erker
een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond en aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.29 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.30 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.31 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld na voltooiing van de bouw.
1.32 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.33 vloeroppervlak
het totale oppervlak van vloeren van alle bouwlagen van een gebouw.
1.34 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.
1.35 woning
(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 het oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 het vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, erven, erfbebouwing en bijbehorende voorzieningen;
- b. water met bijbehorende oeverstroken;
- c. aan de woonfunctie ondergeschikte aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfasts.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 7.1 van deze regels.
Artikel 4 Verkeer - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, voet- en fietspaden;
- b. parkeren;
- c. groen;
- d. water met bijbehorende oeverstroken;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 7.1 van deze regels.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd:
- a. wonen;
- b. een (half)verdiepte parkeergarage ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen en bergingen;
- c. aan de woonfunctie ondergeschikte aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend hoofdgebouwen worden gebouwd;
- b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden (m)' is aangegeven;
- c. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
erfafscheidingen voor de voorgevel | 1 meter |
overige erfafscheidingen | 2 meter |
lichtmasten | 9 meter |
vlaggenmasten | 9 meter |
objecten van beeldende kunst | 6 meter |
speeltoestellen | 4 meter |
bruggen | 12 meter |
overig straatmeubilair | 6 meter |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 meter |
7.2 Objecten van beeldende kunst
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.
7.3 Antenne-installaties
Met betrekking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:
- a. antenne-installaties waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met het Besluit omgevingsrecht voor het oprichten een omgevingsvergunning vereist is, zijn niet toegestaan;
- b. met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder a. genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter.
7.4 Overschrijding bouwgrenzen
- a. De bouwgrenzen niet zijnde de bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding maximaal 2,5 meter bedraagt;
- 2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding maximaal 2 meter bedraagt;
- 3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding maximaal 1,5 meter bedraagt.
- b. De bouwgrenzen wel zijnde de bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels, in het geval van appartementengebouwen door balkons worden overschreden, mits de overschrijding maximaal 2,5 meter bedraagt.
7.5 Ondergronds bouwen
De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verboden gebruik
- 1. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- b. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- c. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
- d. het gebruik van grond voor prostitutie.
- 2. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.
8.2 Parkeren
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het gebruiken van gronden of bouwwerken dient op eigen terrein ten minste voldaan te worden aan de Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte. Het niet voorzien in en het niet in stand houden van voldoende parkeergelegenheid wordt gerekend tot strijdig gebruik. In het geval de genoemde Nota aangepast of gewijzigd wordt, houden Burgemeester en wethouders rekening met deze aanpassing of wijziging.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds omgevingsvergunning kan worden verleend - worden afgeweken van de planregels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met maximaal 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen maximaal 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met maximaal 10% worden vergroot.
Omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen maximaal 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met maximaal 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan 'Appartementengebouw Westerweg 60 - 2019'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Westerweg 60, aan de westzijde van de golfbaan. Het voornemen is om de aanwezige schuur op het perceel te slopen en een appartementengebouw te realiseren.
Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Purmer 2016". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
De ligging van het plangebied is op afbeelding 1.1 weergegeven. Het plangebied ligt aan de oostzijde van de Westerweg, ter plaatse van de golfbaan. Aan de westzijde van de Westerweg ligt het park De Uitvlugt en de woningen van de Maten- en Zuivelbuurt, onderdeel van Purmer-Noord.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Binnen het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'De Purmer 2016', vastgesteld op 27 oktober 2016.
De gronden van het plangebied hebben de bestemming 'Recreatie - Golfbaan'. De gronden zijn bestemd voor een golfterrein, waaronder begrepen de ontwikkeling van natuurwaarden en tevens voor de bij de golfbaan behorende horeca, water met bijbehorende oeverstroken en bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van de functie-aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan.
Binnen het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 2' ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied maakt in de huidige situatie onderdeel uit van de golfbaan. Op het terrein bevindt zich een grote, oude schuur die thans gebruikt wordt ten behoeve van opslag voor de golfbaan. Ten oosten van het gebouw bevindt zich een hooikap. Beide gebouwen stammen nog uit de tijd van voor de aanleg van de golfbaan, toen op het perceel nog een boerenbedrijf aanwezig was.
Ook de buitenruimte wordt thans gebruikt voor het onderhoud van de golfbaan. Er vindt onder andere opslag van snoeiafval, grond en zand plaats. Het zuidelijk deel van het plangebied bestaat uit parkeerplaatsen voor de golfbaan. Onderstaande afbeeldingen geven de huidige situatie in het plangebied weer.
Afbeelding 2.1: Foto's plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Algemeen
Het voornemen is om de locatie te herontwikkelen met een appartementengebouw. De aanwezige schuur en kapberg zullen worden gesloopt en de buitenruimte wordt opnieuw ingericht. Voor het appartementengebouw is een uitgewerkt ontwerp gemaakt. Het gebouw biedt plaats aan 12 appartementen. De maximale bouwhoogte van het gebouw bedraagt 12 meter met een goothoogte op maximaal 8 meter. De parkeerplaatsen van de golfbaan die verloren gaan, zullen naast het plangebied ten oosten van het parkeerterrein worden gecompenseerd.
2.2.2 Ruimtelijke structuur en inpassing in de omgeving
Het plangebied betreft een perceel waarop in het verleden een boerderij aanwezig was. Van oudsher waren aan weerszijden van de Westerweg boerenerven aanwezig. Pas in de jaren '80 en '90 zijn deze als gevolg van de woningbouw in Purmer-Noord en de aanleg van de golfbaan verloren gegaan. Zoals hiervoor aangegeven verwijzen de aanwezige schuur en kapberg nog naar de vroegere situatie.
Afbeelding 2.2: Situatietekening toekomstige situatie
Het appartementengebouw wordt gerealiseerd op een ruim kavel met doorzichten naar de achterliggende golfbaan. Het ontwerp is geïnspireerd op de classicistische architectuurstijl op een agrarisch perceel. Het gebouw betreft een rechthoekig volume bestaande uit twee verdiepingen met een kapverdieping. De kopgevel richt zich op de Westerweg. Het gebouw wordt omgeven door collectief groen. De toegangsweg krijgt aan beide zijden een bomenrij. De te behouden schuur aan de noordzijde van het plangebied wordt met een nieuwe groensingel afgescheiden van het plangebied.
Afbeelding 2.3: Aanzicht 'vogelvlucht'
2.2.3 Wonen
In het appartementengebouw worden 12 woningen gerealiseerd. Het gebouw kent drie lagen met vier appartementen. De locatie aan de rand van Purmerend, omgeven door de golfbaan, leent zich goed voor appartementen in het duurdere segment. Het gebruiksoppervlak (GBO) van de appartementen bedraagt circa 150 tot 170 m².
2.2.4 Verkeer en parkeren
In de as van de gevel wordt het perceel ontsloten met een voetgangersbrug over het water. Aan de zuidzijde komt een nieuwe autobrug die toegang biedt tot het perceel. Het parkeren voor de bewoners zal in een halfverdiepte parkeergarage onder het appartementgebouw plaatsvinden. Bezoekersparkeren vindt plaats achter het gebouw.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het beleid van het rijk inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Op 13 maart 2012 is deze vastgesteld. Hierin presenteert het kabinet zijn visie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en laat de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn ('decentraal, tenzij…'). Ingezet is op vermindering van het aantal procedures en op eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier 13 nationale belangen aan.
Purmerend maakt onderdeel uit van de 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). Dit is een informeel samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in het noordelijk deel van de Randstad. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. Rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich met name op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het - via verstedelijkingsafspraken - tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking), op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT).
In de SVIR is aangegeven dat het gebied van en rond de MRA een grote ruimtedruk kent. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de SVIR en de Gebiedsagenda.
3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)
De SVIR bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Vanaf eind 2011 zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor deze onderwerpen rijksregels vastgelegd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland op het gebied van mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Met ingang van 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het betreft de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Met de vaststelling (van de uitbreiding) van het Barro, de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze algemene regelingen.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
De te realiseren woningbouw betreft meer dan 11 woningen, namelijk 12. Daarnaast neemt het bebouwd oppervlak, zowel planologisch als feitelijk, met de woningbouw toe ten opzichte van de huidige situatie. Er kan daarom van worden uitgegaan dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvan de behoefte moet worden aangetoond.
Behoefte
De gemeente Purmerend is in het Regionale Actie Programma (RAP) van de regio Amstelland-Meerlanden, Amsterdam, Zaanstreek-Waterland (voorheen: Stadsregio Amsterdam) opgenomen. Doel van het RAP is regionale afstemming van de woningbouwproductie zodat vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de kernthema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Voor de Stadsregio Amsterdam is in het actieprogramma (zie paragraaf 3.3.3) uiteengezet dat binnen de regio behoefte is aan meer woningen. Er zijn binnenstedelijk onvoldoende mogelijkheden om in de behoefte te voorzien. Voor binnenstedelijke plannen is de behoefte dan ook reeds aangetoond in het RAP. Hieronder wordt ingegaan op de vraag of binnen het plangebied sprake is van bestaand stedelijk gebied.
Bestaand stedelijk gebied
De ladder schrijft voor dat bekeken moet worden of in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied (BSG). In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. In de jurisprudentie is het begrip nader ingevuld. Rust op gronden een niet-agrarische bestemming dan is er sprake van bestaand stedelijk gebied, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing.
De gronden van het plangebied kennen een recreatieve bestemming en zijn specifiek aangewezen voor een golfbaan. Uit jurisprudentie volgt dat sportvelden die als zodanig bestemd zijn, grenzen aan een
bedrijventerrein en woonbebouwing en omsloten zijn door druk bevaren water, kunnen worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied (ABRvS 20 mei 2015; ECLI:NL:RVS:2015:1581). Gronden waarbij de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien op gronden voorheen bestemd voor "Sport", waarbij een bebouwingspercentage gold van 5 procent en het plangebied deel uitmaakt van een groter complex van sportvelden, zijn gekwalificeerd als bestaand stedelijk gebied (ABRvS 8 juli 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2126) .
De gronden van het plangebied zijn bestemd voor een golfterrein, een stedelijke functie. Daarnaast is het perceel bebouwd met een schuur en kapberg en staat het bestemmingsplan ter plaatse een bedrijfswoning toe. Op grond hiervan kan, mede in aansluiting op de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS, het plangebied als BSG worden aangemerkt.
Conclusie
De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van sloop van opstallen die in gebruik zijn bij de golfbaan en nieuwbouw van een appartementengebouw. De ontwikkeling is in lijn met het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk een zorgvuldig ruimtegebruik. Wat betreft woningbehoefte zal het plan in de regio worden afgestemd (zie paragraaf 3.3.2).
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het bestaand stedelijk gebied te behouden.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Het beleid van de Structuurvisie is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Sinds de vaststelling van de PRV in 2010 is deze verschillende keren op onderdelen gewijzigd. De laatste gewijzigde vaststelling dateert van 23 april 2018 en is in werking getreden per 1 mei 2018.
In de verordening worden regels gegeven voor stedelijke functies zoals bedrijventerreinen,
detailhandel en woningbouw in het landelijk gebied. Uitgangspunt is dat stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie in het bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.
Artikel 5a: Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking al regels stelt over het aantonen nut en noodzaak en het onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de PRV opgenomen. De regionale afstemming is centraal komen te staan in de PRV. Artikel 5a van de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
In de Stadsregio Amsterdam zijn de regionale woningbouwafspraken in het RAP opgenomen. Na vaststelling van het RAP is deze aangevuld met een oplegger waarin het actuele overzicht met woningbouwplannen in de periode 2017 – 2024 is opgenomen. Het plan voor een appartementengebouw aan de Westerweg is niet in deze plancapaciteit opgenomen en zal specifiek regionaal worden afgestemd. Gelet op de aanwezige woningbehoefte en het feit dat sprake is van een herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, is de ontwikkeling passend binnen de uitgangspunten van het RAP.
Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de regels zoals deze zijn opgenomen in de PRV.
3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
- verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
- verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
- verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
In de woonvisie is beschreven dat in het zuidelijk deel van Noord-Holland de groei van de bevolking de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen en naar verwachting zal blijven groeien. Voor Noord-Holland Zuid zal de grote vraag vanuit de rest van het land leiden tot een grote vraag op de woningmarkt. In de woonvisie staat de ambitie om het tekort in de woningvoorraad in de provincie terug te brengen van 3,6% (33.000 woningen) in 2010 naar 1,5% in 2020. Recente prognoses van de provincie laten echter een stijging van het woningtekort zien. Deze stijging geldt ook voor de regio Waterland.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan geeft invulling aan de aanwezige woningbehoefte en is dan ook in lijn met de Provinciale Woonvisie 2010-2020.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040
In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) en die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).
Als woningbouwopgave voor de regio Noordvleugel wordt gesteld dat in de periode 2010-2030 minstens 150.000 woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiervan moeten 25.000 woningen in Haarlemmermeer en de Bollenstreek worden gebouwd, in Amsterdam 50.000 en in Almere 60.000. De overige 15.000 woningen moeten op bescheiden schaal in uitbreidingsgebieden van Purmerend en Weesp/Muiden en binnenstedelijk in Zaanstad, IJmond, Haarlem en Amstelveen worden gerealiseerd. Purmerend ligt binnen de stadsregio Amsterdam en draagt bij aan de ambitie van de Metropool. In de visie wordt uiteengezet dat de nieuwbouw in Purmerend mede gericht is op de opvang van woningzoekenden in Amsterdam.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan geeft invulling aan de aanwezige woningbehoefte in de Noordvleugel en is dan ook in lijn met het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040.
3.3.2 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)
Gemeente Purmerend maakt deel uit van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland (ISW), een samenwerkingsverband van 7 gemeenten in de regio Waterland. Op 10 december 2008 is door het algemeen bestuur van de regio Waterland de Regiovisie Waterland 2040 'Vitaal met Karakter' vastgesteld. Het ISW heeft, in zijn regiovisie, als uitgangspunt dat het bevolkingsaantal in de regio niet zal teruglopen. De regio maakt immers deel uit van de woningmarkt en arbeidsmarkt van de metropoolregio Amsterdam. In deze regio is er behoefte aan 150.000 extra woningen. Waterland draagt aan de realisatie van deze extra woningen haar steentje bij, maar kiest vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet voor grootschalige verstedelijkingsopties. In de 'Bouwstenennotitie' is berekend dat er in de toekomst een minimale behoefte is aan 2.200 woningen tot 2020. Hierbij zijn de kerneisen het behouden van de vitaliteit van de kernen en rekening houden met de landschappelijk waardevolle landschappen, goede verkeersafwikkeling en goede en hoogwaardige ruimtelijke ordening.
In de Regiovisie is aangegeven dat Purmerend een nadrukkelijke centrumfunctie heeft. Met name in Purmerend is een dringende noodzaak om tot een meer gedifferentieerd woonmilieu en een hoger niveau en een betere uitstraling van de woningvoorraad en leefomgeving te komen. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven.
3.3.3 Regionaal Actie Programma 2016 - 2020 Stadsregio Amsterdam
De gemeente Purmerend is in het Regionale Actieprogramma Wonen (RAP) van de Amstelland-Meerlanden, Amsterdam, Zaanstreek-Waterland opgenomen. Doel van het RAP is regionale afstemming van de woningbouwproductie zodat vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de kernthema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. De uitvoering van het RAP wordt opgepakt per deelregio. Het RAP is op 22 november 2016 door het College van B&W van Purmerend vastgesteld.
Al langere tijd werken gemeenten in de Stadsregio Amsterdam met elkaar samen om de woningbouwproductie af te stemmen. Daarbij is een aantal opgaven benoemd:
- Het bevorderen van de woningbouwproductie om tegemoet te komen aan de snel groeiende woningbehoefte en de prijzen niet te snel te laten stijgen. Doel is om 20.000 woningen naar voren te halen in de periode 2016-2020;
- Nieuwe plekken voor woningbouw te zoeken, vooral in binnenstedelijk gebied. Transformatie en het benutten van (leegstaand) vastgoed spelen hier een belangrijke rol in;
- Het werken aan een gezonde en diverse woningmarkt. Doel is een 'complete metropool'.
- Aanvullend daaraan worden in dit RAP bouwstenen aangeleverd die gemeenten kunnen gebruiken bij het opstellen van de onderbouwing voor woningbouwplannen in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het RAP geeft aan dat er op dit moment een tekort is aan harde plannen. Een groot deel van de plannen waarvoor de Ladder doorlopen moet worden, past dus binnen de actuele regionale behoefte voor de komende 10 jaar. Er is nog ruimte, of beter gezegd, noodzaak voor het vaststellen van nieuwe plannen. Binnenstedelijk is onvoldoende ruimte om de behoefte op te vangen. Het RAP geeft voor buitenstedelijke plannen de onderbouwing voor de behoefte in het kader van de Ladder. In het onderhavige geval is geen sprake van een buitenstedelijk plan maar van een plan binnen bestaand stedelijk gebied. Omdat het plan niet in de plancapaciteit behorende bij het RAP is opgenomen, zal het plan specifiek in het regio-overleg worden afgestemd.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Agenda Purmerend 2040
De Agenda Purmerend 2040 maakt inzichtelijk voor welke dilemma's Purmerend zich geplaatst ziet tot 2040 en welke ambities er zijn. De Agenda bestaat uit een startnotitie en een kansenkaart. De hoogbouwvisie is een uitvloeisel van deze agenda en is in september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
Purmerend heeft de ambitie uit te groeien tot 'compacte woonstad'. Dat kan vertaald worden naar 'volgroeide stad' waar een voor de omvang van een 'regiostad' voldoende en meer divers aanbod in woningen beschikbaar is met zorg en werk, onderwijs, cultuur, recreatie en toerisme. Purmerend neemt verantwoordelijkheid voor haar aandeel in de regionale woningbouwopgave. Voor Purmerend betekent dit een toevoeging van circa 10.000 woningen, grotendeels voor de eigen behoefte.
De bedoeling is, dat er aan de hand van gesprekken met de gemeenteraad, de stad en andere betrokkenen later besluitvorming kan plaatsvinden over een meer vastomlijnde agenda en daarmee samenhangende visievorming.
3.4.2 Structuurvisie Purmerend 2005-2020
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
- 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
- 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
- 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
- 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.
Momenteel werkt de gemeente Purmerend aan een herziening van de Structuurvisie Purmerend, welke, in het kader van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet, als Omgevingsvisie wordt opgesteld. De Agenda Purmerend 2040 geeft richting aan deze nieuwe visie.
3.4.3 Woonvisie 2017
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt. In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.
Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt dat er wordt gestreefd naar kwaliteit voor kwantiteit. Hierbij geldt dat er meer differentiatie gerealiseerd moet worden. De onderhavige ontwikkeling geeft hier invulling aan. Daarnaast is het woningbouwplan passend binnen de gestelde woningbouwopgave en opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2017-2020
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma
2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven
aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke
organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking).
De volgende thema's staan centraal:
1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
- Purmerend aardgasloos;
- stimulering stadsverwarming;
- een duurzaam woningbouwprogramma voor nieuwbouw;
- verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.
2. Duurzame bedrijven:
- verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
- bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
- gebruik van duurzame grondstoffen.
3. Duurzame mobiliteit:
- streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
- initiatieven stimuleren op het gebied van elektrisch vervoer;
- toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
- vermindering CO2-uitstoot voertuigen.
4. Duurzame energie:
- aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.
5. Duurzame stad en regio:
- samenwerking met mede-overheden, ondernemers, organisaties en inwoners;
- benutting van subsidie-mogelijkheden.
6. Duurzame gemeente:
- streven naar 60% van het afval gescheiden ophalen;
- klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
- actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing.
In het milieubeleidsprogramma is vastgesteld dat de ontwikkelaar, in overleg met de gemeente Purmerend, een energievisie opstelt, indien sprake is van een bestemmingsplan voor de realisatie van een project met 30 woningen of meer. Omdat het onderhavige bestemmingsplan maximaal 12 woningen mogelijk maakt is het opstellen van een energievisie niet noodzakelijk. Het plan is echter passend binnen de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaamheid. Er wordt niet aangesloten op het gasnet, maar op de stadsverwarming danwel andere duurzame alternatieven. Er zullen zonnepanelen op het dak van het appartementengebouw worden geplaatst
3.4.5 Nota groenkoers
De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.
De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten.
De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.
Groen vormt een belangrijk onderdeel van het project. Het appartementengebouw zal worden omringd door collectief groen. De toegangsweg krijgt aan beide zijden een bomenrij. De te behouden schuur aan de westzijde van het plangebied wordt met een nieuwe groensingel afgescheiden van het plangebied.
3.4.6 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes
gemaakt:
- kwalitatief goede uitvoering van taken;
- rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
- nut en noodzaak centraal;
- redeneren vanuit oplossingen;
- gedeelde verantwoordelijkheid;
- risicogerichte benadering;
- wijkgericht toezicht;
- integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
- maatwerk bij sanctioneren.
3.4.7 Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten
Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.
3.4.8 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling om het appartementengebouw aan de Westerweg 60 te realiseren ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.1.1 Kader
In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
4.1.2 Analyse
Volgens het bestemmingsplan ligt het plangebied in een zone met een dubbelbestemming archeologie (waarde archeologie 2). Hier dient archeologisch onderzoek plaats te vinden bij bodemingrepen die dieper reiken dan vijftig centimeter en die meer dan honderd vierkante meter beslaan. Met de vooorgenomen ontwikkeling wordt de vrijstellingsgrens overschreden. Om die reden is archeologisch onderzoek uitgevoerd.1
Het plangebied betreft een terrein dat in de negentiende en de twintigste eeuw bebouwd is geweest. Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt gezien de aanwezigheid van negentiende eeuwse bebouwing op historische kaarten een hoge verwachting voor resten van bebouwing uit de nieuwe tijd. Voor bewoningsresten die dateren van vóór de drooglegging van de Purmer in 1622 geldt een lage verwachting. Eventueel kunnen op in de diepere ondergrond aanwezige oeverwallen en/of kreekruggen wel resten uit het neolithicum aanwezig zijn. De kans hierop is echter klein. Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn in het plangebied zes boringen geplaatst in een dichtheid van ruim vijftig boringen per hectare.
De natuurlijke bodemopbouw in het plangebied bestaat uit getijdenafzettingen die naar boven toe uit steeds fijner materiaal bestaan en die derhalve onder steeds rustiger wordende omstandigheden moeten zijn afgezet. Het bovenste pakket hiervan bestaat uit matig stevige klei. Deze nog grotendeels intacte bodemopbouw is aangetroffen op de twee meest oostelijke boorpunten. Op de boorpunten die naast de nog bestaande loods zijn geplaatst is de oorspronkelijke bodemopbouw tot anderhalve meter diepte en tot in de natuurlijke getijdenafzettingen verstoord. Op de twee boringen ten zuiden hiervan zijn archeologische indicatoren uit de nieuwe tijd gevonden.
De resultaten van het onderzoek laten zien dat op het noordwestelijke deel van het plangebied rekening moet worden gehouden met (funderings-)resten van voormalige bebouwing. Deze bestaan uit ondoordringbaar bouwmateriaal dat al voorkomt vanaf ruim een meter beneden het maaiveld (3,95 meter -NAP). De hierboven gelegen klei bevat puin en houtresten. Deze houtresten kunnen in situ liggende funderings- of beschoeiingsresten vormen en komen al voor vanaf 0,8 meter beneden het maaiveld
(3,55 meter -NAP). Gezien de informatie op historische kaarten betreft het vrijwel zeker resten van negentiende eeuwse bebouwing. Het archeologisch belang hiervan is slechts gering.
- 1. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) Purmerend, Westerweg, 15 januari 2018, De Steekproef
4.1.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt in het onderzoek geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren. De gemeente Purmerend heeft ingestemd met dit advies. De locatie is door middel van een selectiebesluit vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.2 Er is daarom geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in het bestemmingsplan opgenomen.
- 2. Selectiebesluit archeologisch onderzoek plangebied Westerweg golfterrein Purmerend, Gemeente Purmerend, 24 april 2018
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Kader
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
4.2.2 Analyse
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.3 Op grond van dit onderzoek is de grond- en grondkwaliteit van de locatie vastgesteld. Ter plaatse van één uitgevoerde boring is licht verontreinigde ondergrond met minerale olie (diesel/HBO) aangetroffen. Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met enkele vluchtige aromaten en minerale olie. De aangetroffen matige verontreiniging met xylenen in het grondwater is aanleiding voor nader onderzoek. In de zintuigelijk schone grond zijn geen tot hooguit lichte verontreinigingen met lood aangetroffen. Geadviseerd wordt om nader onderzoek te laten uitvoeren naar de brandstofverontreiniging.
- 3. Verkennend bodemonderzoek Westerweg bij nummer 60 in Purmerend, Back Milieu-advies en onderzoek BV, 12 december 2018
4.2.3 Conclusie
Het verkennend bodemonderzoek is getoetst door de gemeente Purmerend. Uit deze toets volgt dat op grond van de Wet bodembescherming de bodem geschikt is voor woningbouw. Er is geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Cultuurhistorische Waarden
4.3.1 Kader
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
- 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
- 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
- 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
- 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
4.3.2 Analyse
Het plangebied is gelegen langs een historische structuurlijn, namelijk de Westerweg. Met de verkaveling van het drooggevallen land werd de Westerweg, destijds nog Wester- en Ilpendammerweg genoemd, aangelegd. Aan weerszijden ervan werden monumentale, beeldbepalende stolpboerderijen gebouwd. In de periode van groei van Purmerend, in de tweede helft van de 20ste eeuw, is de Westerweg de oostgrens van de uitbreiding geworden. De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op het perceel zelf geen actuele cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
4.3.3 Conclusie
Er zijn met betrekking tot de aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Kader
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hier over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen (vuurwerk, aardgas, LPG). De aandacht is bij de externe veiligheid zowel gericht op inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn alsmede het transport van deze gevaarlijke stoffen. Het transport heeft betrekking op de weg, het spoor, water en buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat gevoelige bestemmingen (te) dicht bij activiteiten met gevaarlijke stoffen liggen of worden geplaatst. Diverse wet- en regelgeving is erop gericht dit te waarborgen, zoals het Besluit externe veiligheid (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
4.4.2 Analyse
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.
Op circa 500 meter ten noorden van het plangebied zijn meerdere hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig. In paragraaf 4.9 wordt hier nader op ingegaan.
Figuur 4.1: Uitsnede Risicokaart
4.4.3 Conclusie
Er zijn met betrekking tot het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
4.5 Geluid
4.5.1 Wegverkeerslawaai
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Kader
Voor de kwaliteit van de buitenlucht in Nederland zijn normen vastgesteld in de Wet milieubeheer (Wm) (hoofdstuk 5, titel 5.2 “Luchtkwaliteitseisen”, ook wel bekend onder de naam “Wet luchtkwaliteit”). Ruimtelijk-economische projecten kunnen worden uitgevoerd onder de volgende voorwaarden:
- wanneer er na realisatie voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wm;
- wanneer het project niet in betekenende mate bijdraagt of;
- wanneer er door maatregelen of saldering voldoende compensatie plaatsvindt.
De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in
getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet nodig is en dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.6.2 Analyse
De ontwikkeling bevat de realisatie van minder dan 1.500 woningen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, niet nodig is en dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.6.3 Conclusie
Er is met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
4.7 Milieuzonering
4.7.1 Kader
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
- 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
- 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
- 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
- 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.
4.7.2 Analyse
De enige functie die in het kader van milieuzonering relevant is voor de ontwikkeling binnen het plangebied, is de golfbaan. In de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' is voor een golfbaan een richtafstand van 10 meter opgenomen. Hierbij moet gemeten worden van de terreingrens van de inrichting tot de dichtsbijzijnde gevel van een woning. Gelet op de positie van het appartementengebouw op de kavel, wordt ruimschoots aan deze richtafstand voldaan.
4.7.3 Conclusie
Er is met betrekking tot het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
4.8 Natuurwaarden
4.8.1 Kader
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
4.8.2 Analyse
Er is een toets aan de Wet natuurbescherming uitgevoerd met als doel inzicht te krijgen in het (mogelijk) voorkomen van beschermde soorten in het plangebied4 . Tevens is onderzocht of de plannen negatieve effecten op dergelijke soorten en/of beschermde gebieden kunnen veroorzaken. Het onderzoek heeft bestaan uit een bronnenstudie en een veldbezoek.
Nadelige effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling op het NNN en Natura 2000-gebieden worden niet verwacht. Het NNN en Natura 2000-gebieden liggen buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden in het projectgebied. Gelet op de uitspraak van de Raad van State d.d. 29 mei 2019 op het Programma Aanpak Stikstof is na uitvoering van het natuuronderzoek nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van het project met betrekking tot stikstofdepositie. Er is een Aeriusberekening voor de gebruiksfase uitgevoerd5. Hieruit volgt dat geen sprake is van stikstofdepostie op Natura 2000-gebieden (0,00 mol/ha/jaar). Voor de aanlegfase is nog geen Aeriusberekening beschikbaar. Polder Zeevang ligt op ruim 2 kilometer afstand van het plangebied. In Polder Zeevang ligt de huidige stikstofdepositie ver onder de kritische depositiewaarde waardoor significante stikstofeffecten als gevolg van het plan kunnen worden uitgesloten. Overige Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 5,5 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de afstanden tot deze Natura 2000-gebieden en de beperkte schaal van het plan is aannemelijk dat geen sprake is van significante effecten in de tijdelijke aanlegfase. Met betrekking tot gebiedsbescherming staat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Tijdens de werkzaamheden zal de bebouwing en een deel van de bosschages verwijderd worden. Aangezien het projectgebied mogelijk leefgebied, verblijfplaatsen en/of nesten van beschermde soorten bevat, is overtreding van de Wet Natuurbescherming niet op voorhand uit te sluiten. Uit de quickscan volgt dat nader onderzoek nodig is naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nestlocaties en functioneel leefgebied van de huismus, de aanwezigheid van leefgebied van kleine marterachtigen, leef- en voortplantingsgebied van de ringslang en aanwezigheid van de rugstreeppad. Tevens zal nader gekeken moeten worden naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen.
Uit het vervolgonderzoek6 volgt dat in het projectgebied geen functies voor de huismus, jaarrond beschermde broedvogels, kleine marterachtigen, de ringslang en de rugstreeppad aanwezig zijn. Er is een zomerverblijfplaats van één individu van de gewone dwergvleermuis aangetroffen in de bebouwing van het projectgebied. Overige verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. Er is daarnaast geen sprake van essentieel foerageergebied of vliegroutes.
Tijdens de geplande sloopwerkzaamheden aan de bebouwing gaat een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis verloren. Hiermee wordt de verbodsbepalingen uit artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming overtreden. Omdat de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis niet behouden kan blijven is een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd om overtreding van de verbodsbepalingen uit artikel 3.5 te voorkomen. Compenserende maatregelen zijn getroffen door het ophangen van vleermuiskasten in de directe omgeving en worden getroffen door het opnemen van permanente compensatiemaatregelen in de nieuwbouw.
4.8.3 Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Wel is ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd wegens het verlies van een vleermuisverblijfplaats. Omdat maatregelen getroffen kunnen worden en een ontheffing verleenbaar is, staat dit de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
4.9 Planologisch Relevante Leidingen
4.9.1 Kader
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).
4.9.2 Analyse
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project. Op circa 500 meter van het plangebied zijn vier hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze leidingen. Een risicoberekening en verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
4.9.3 Conclusie
De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.
4.10 Verkeer En Parkeren
4.10.1 Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.
4.10.2 Analyse
Verkeer
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor koopappartementen wordt in deze publicatie uitgegaan van 6,4 verkeersbewegingen per woning per dag. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van circa 77 motorvoertuigen per dag als gevolg van het plan. De verkeersbewegingen worden afgewikkeld via de Westerweg.
De Westerweg betreft een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/h. Conform het Verkeers- en Vervoersbeleidsplan Purmerend 2016 bedraagt de maximum intensiteit op een dergelijke weg 5.000 motorvoertuigen per dag. Met de extra verkeersgeneratie als gevolg van het plan, blijft de verkeersintensiteit ruimschoots onder deze norm. Aandachtspunt is echter dat de Westerweg een smalle en lange rechte weg betreft. Met mogelijke extra woningbouw op de golfbaan zal daarom niet worden ontsloten op de Westerweg.
Parkeren
De transformatie van de locatie naar appartementen brengt een parkeerbehoefte met zich mee. De gemeente Purmerend heeft hiervoor parkeernormen, die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Gemeente Purmerend 2016. De parkeernormen die de gemeente Purmerend hierin toepast zijn gebaseerd op de meest recente parkeernormen van het CROW.
Conform de Nota Parkeernormen geldt op de locatie (rest bebouwde kom) een parkeernorm van 1,9 voor appartementen. Dit betekent dat er 22,8 parkeerplaatsen nodig zijn om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Voor de bewoners wordt een halfverdiepte garage gerealiseerd waar per woning ruimte is voor één auto. Dit betreft aldus 12 parkeerplaatsen. Daarnaast worden er 16 parkeerplaatsen op het buitenterrein gerealiseerd.
Omdat dubbelgebruik voor de parkeerplaatsen in de garage niet mogelijk is en ook niet afgedwongen kan worden dat bewoners hun voertuig in de garage zetten, kunnen deze parkeerplaatsen niet volledig in de berekening worden meegenomen. Voor deze situaties hanteert de gemeente Purmerend rekenwaarden conform de landelijke richtlijnen van de CROW. Op grond hiervan dient een parkeerplaats in de garage als 0,4 parkeerplaats te worden meegenomen in de berekening.
De parkeerberekening is als volgt:
- 12 parkeerplaatsen in garage x 0,4 = 4,8
- 16 parkeerplaatsen buitenterrein = 16,0
TOTAAL 20,8
Bovenstaande berekening geeft aan dat het plan 2 parkeerplaatsen tekort heeft om aan de parkeernorm te voldoen. Er mag volgens de parkeernormennota buiten de schil van het centrum maximaal afgeweken worden met 3 parkeerplaatsen van de parkeerbalans, mits er in de omgeving voldoende ruimte is. De twee parkeerplaatsen zijn in de omgeving te vinden.
De parkeerplaatsen van de golfbaan die verloren gaan, zullen naast het plangebied ten oosten van het parkeerterrein worden gecompenseerd.
4.10.3 Conclusie
De extra verkeerstoename op de Westerweg wordt aanvaardbaar geacht. Er worden 12 parkeerplaatsen in de halfverdiepte parkeergarage onder het gebouw gerealiseerd en 16 op het buitenterrein. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
4.11 Water
4.11.1 Kader
De watertoets is een verplicht onderdeel binnen ruimtelijke planvorming. Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) op een goede manier in te passen in het ontwerp.
Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.
Nationale Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.
De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.
In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
4.11.2 Analyse
In het kader van dit bestemmingsplan en de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is overleg gepleegd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Er geldt een normale procedure. In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft HHNK nader advies uitgebracht.
Waterkwantiteit
Als gevolg van het bouwplan vindt geen toename aan verharding plaats. In de huidige situatie is het plangebied deels bebouwd en grotendeels verhard. Het terrein wordt in zijn geheel opnieuw ingericht waarbij als gevolg van de aan te leggen collectieve tuin en bomensingel, sprake zal zijn van een afname in verharding. Watercompensatie als gevolg van een toename in bebouwd en verhard oppervlak is daarom niet aan de orde.
Er zullen twee bruggen gerealiseerd worden. Een voetgangsbrug en een brug voor autoverkeer. Voor deze bruggen zal een watervergunning worden aangevraagd en nader afstemming met HHNK plaatsvinden.
Waterkwaliteit en riolering
Het afvalwater wordt aangesloten op het aanwezige rioolstelsel. Hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Dit is hier het geval.
Waterkering
Er vinden geen bouwwerkzaamheden binnen de beschermingszone van een waterkering plaats.
Ruimtelijke adaptatie
Klimaatontwikkelingen en de daaruit volgende risico's en maatregelen zullen in de komende jaren nadrukkelijker een rol gaan spelen in de ruimtelijke inrichting. HHNK adviseert om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Hierbij kan worden opgemerkt dat in het plan veel collectief groen is opgenomen. Daarnaast kan bij de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag.
4.11.3 Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling is afgestemd met HHNK. Hieruit zijn geen knelpunten naar voren gekomen die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. In de uitwerking van het plan zal nader afstemming met HHNK plaatsvinden en een watervergunning worden aangevraagd.
4.12 Milieu-effectrapportage
4.12.1 Kader
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).
4.12.2 Analyse
Uit het uitgevoerde natuuronderzoek blijkt dat de ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast wordt de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage niet overschreden. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. Er is een aanmeldingsnotitie opgesteld waarmee invulling wordt gegeven aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De resultaten zijn in onderstaande schema samengevat.
Projectnaam | Westerweg 60 |
Kenmerken van de projecten | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | D 11.2 Mogelijkheid tot stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde: >100 ha of > 2000 woningen of bedrijfsvloeroppervlakte > 200.000 m2) Betreft een ontwikkeling van in totaal 12 appartementen. |
Cumulatie met andere projecten | Geen |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Enkel relevant tijdens de bouw |
Productie afvalstoffen | Enkel relevant tijdens de bouw |
Verontreiniging en hinder | Aanleg: enkel tijdens de bouw. Toename van geluid, verkeer en luchtkwaliteit leidt niet tot relevante milieu-effecten. |
Risico voor ongevallen | Nee |
Plaats van de projecten | |
Bestaande grondgebruik | Opslag tbv golfbaan |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebied of andere gevoelige gebieden. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Lokaal |
Grensoverschrijdend karakter | Nee |
Orde van grootte en complexiteit effect | Nee |
Waarschijnlijkheid effect | Geen |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Geen |
CONCLUSIE | De bestemmingswijziging leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk. |
4.12.3 Conclusie
De bestemmingswijziging leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
De gemeente Purmerend zal in het kader van de ontwikkeling en realisatie van het gebied, voorafgaande aan het vaststellen van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad, een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar (BPD) sluiten. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De gemeente acht deze partij in staat om de kosten voor ontwikkeling van het plan te dragen.
Op grond van het bovenstaande wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en relevante andere instanties die zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de volgende instanties:
- Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
- Gemeente Edam-Volendam
- Gemeente Waterland
- Gemeente Beemster
- Gemeente Wormerland
- Gemeente Landsmeer
- Gemeente Zaanstad
Er zijn 3 overlegreacties ontvangen. De gemeente Zaanstad geeft aan geen noodzaak te zien om een inhoudelijke reactie op het plan te geven. De gemeente Beemster ziet eveneens geen aanleiding voor inhoudelijk commentaar. In het kader van de regionale afstemming van onderhavige stedelijke ontwikkeling stelt de gemeente Beemster aan de hand van de relevante beleidsdocumenten vast dat de te realiseren appartementen een bijdrage zullen leveren aan de regionale woningbehoefte.
Overlegreactie HHNK
Door HHNK is met betrekking tot de waterparagraaf voorgesteld om ook in te gaan op het onderwerp klimaatontwikkelingen en ruimtelijke adaptatie. De analyse en conclusies van de waterparagraaf worden door HHNK onderschreven. Verder is aangegeven dat voor de nieuwe bruggen een watervergunning nodig is en onderhoud aan de bruggen en de watergang onder de bruggen een verantwoordelijkheid is van de eigenaren. Dit zal met de initiatiefnemer moeten borgen in een overeenkomst met de vereniging van eigenaren. Een vraag is wat er met de bestaande brug gebeurd.
Voor het lozen van bronneringswater op het watersysteem geldt minimaal een meldingsplicht voor lozingen boven 10m3 per uur en onder 50m3 per uur. Het lozen van meer dan 50 m3 per uur is watervergunningplichtig. HHNK blijft graag betrokken bij de uitwerking van het plan.
Reactie gemeente
Naar aanleiding van de reactie van HHNK is de waterpagraaf uitgebreid waarbij aandacht is besteed aan klimaatontwikkelingen en ruimtelijke adaptatie. De aandachtspunten voor de uitwerking van het plan en de informatie benodigde watervergunningen/meldingen alsmede het verzoek om HHNK te blijven betrekken bij de uitwerking van het plan, zijn kenbaar gemaakt aan de initiatiefnemer.
5.2.2 Participatie
De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening. Er is op 19 maart 2018 een inloopavond gehouden waarin omwonenden en belangstellenden informatie konden inwinnen over het plan.
Tijdens de informatieavond is het plan in zijn algemeenheid goed ontvangen. Wel is aandacht gevraagd voor het verkeer op de Westerweg in relatie tot mogelijke extra woningbouw op de golfbaan. Tevens is tijdens de avond verzocht om met bouwverkeer rekening te houden met het feit dat enkele nabijgelegen woningen/boerderijen op staal gefundeerd zijn.
5.2.3 Procedure
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 mei tot en met 4 juli 2019 ter inzage gelegen. Het ontwerpbesluit met de relevante stukken hebben ter inzage gelegen op het gemeentehuis van de gemeente Purmerend zijn tevens op www.ruimtelijkeplannen.nl elektronisch beschikbaar gesteld. Gedurende de terinzagetermijn is eenieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen over de ontwerpbesluiten naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
Na een beroepstermijn van zes weken na publicatie van het vastgestelde plan treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en Herstelwet van toepassing.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
6.1 Planvorm
Het bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk binnen het plangebied. Gekozen is voor een planvorm met gedetailleerde eindbestemmingen. In deze bestemmingen wordt slechts een beperkte flexibiliteit geboden met betrekking tot de exacte situering van het gebouw. De omliggende gronden zijn met de bestemmingen Tuin en Verkeer - Verblijf opgenomen. Op deze wijze wordt veel rechtszekerheid geboden aan belanghebbenden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met de bijbehorende legenda te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingen te vinden.
6.2 Bestemmingsregeling
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken.
In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Tuin - 1
- Verkeer - 2
- Wonen
Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - 1
De gronden rondom het appartementengebouw zijn opgenomen met de bestemming Tuin - 1. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 4 Verkeer - 2
De bestemming Verkeer - 2 is toegekend aan de inrit en de parkeerplaatsen . Tevens is het direct aangrenzende groen in deze bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 5 Wonen
De gronden waar het appartementengebouw met de halfverdiepte parkeergarage is voorzien zijn bestemd met de bestemming Wonen. Het aantal woningen bedraagt maximaal 12. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 8 meter respectievelijk 12 meter.
Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Op basis van de algemene wijzigingsregels kunnen Burgemeester en wethouders de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
Artikel 11 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 2 Selectiebesluit Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Selectiebesluit archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Natuur
Bijlage 5 Aanvullend Natuuronderzoek
Bijlage 5 Aanvullend natuuronderzoek