Bestemmingsplan Weidevenne 2012
Bestemmingsplan - Gemeente Purmerend
Vastgesteld op 28-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanWeidevenne 2012 van de gemeente Purmerend.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BPWV2012-va02met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtergevel
de gevel van het hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als
belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.8 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.9 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.10 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.11 ambulante handel
het ter verkoop aanbieden van producten of diensten aan de consument, door een handelaar op een markt of een vaste commerciële standplaats op de openbare weg.
1.12 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.13 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.14 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage
het percentage van de voor de desbetreffende bestemming aangewezen gronden, dat per bouwperceel maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.17 begeleid wonen
vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 bruto bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van vestigingen of instellingen ten behoeve van kantoren, detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, ontspanning en vermaak of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en overige dienstruimten.
1.29 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.30 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.31 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.32 culturele voorzieningen
musea, (muziek)theaters, muziek- en dansscholen, expositieruimten/galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.33 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.34 dakopbouw
- a. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een hellend dakvlak tussen de dakgoot en de nok bevindt en waarvan de onderzijde van de constructie in het verlengde van het gevelvlak is geplaatst;
- b. een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich in geval van gebouwen met een platte afdekking boven de dakgoot dan wel het boeiboord bevindt.
1.35 dakoverstek
afstand waarmee het dakvlak en de dakgoot de bebouwingsgrens dan wel het buitenwerkse gevelvlak overschrijden.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.38 dove gevel
een gevel zoals omschreven in de Wet geluidhinder.
1.39 Ecologische Hoofdstructuur
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen.
1.40 erker
een hoek- of rondvormig ondergeschikte toevoeging aan de verblijfsruimte van de woning (woonkamer) gelegen aan de voorgevel op de begane grond.
1.41 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, varen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie en schooltuinen.
1.42 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.43 geluidsgevoelig gebouw
geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.
1.44 geluidsgevoelige objecten
geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.45 geluidsgevoelige ruimte
geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder. Dit betreft een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
1.46 gevoelige bestemmingen
Situaties waarin kinderen langdurig in de nabijheid van hoogspanningslijnen verblijven. Hieronder wordt gerekend: woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Hierbij gaat het zowel om het binnengedeelte van een gebouw als het buitengedeelte, het erf. Het gaat daarbij alleen om het gedeelte van het erf dat 'ten dienste staat van' het gebouw.
1.47 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.48 hoogspanningslijnen
Bovengrondse, tussen hoogspanningsmasten, gespannen elektriciteitsdraden die elektriciteit vervoeren.
1.49 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.50 jongerenontmoetingsplek
een gebouw, of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten.
1.51 kampeermiddelen
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.52 kantoor
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.53 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.54 ligplaats
de ruimte, welke door een woonschip, woonark, casco of caisson, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen wordt ingenomen.
1.55 maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.56 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.57 niet-zelfredzame personen/aan bed gebonden personen
personen die vanwege (een) geestelijke of lichamelijke beperking(en) aan bed of andere voorzieningen is geboden, en mét deze voorziening moet worden ontruimd en/of geëvacueerd. Daarbij is zeker meer dan één (bedrijfs)hulpverlener nodig en zal in het algemeen meer tijd nodig zijn voor evacuatie dan in het geval van niet aan bed of voorziening gebonden personen.
1.58 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.59 ondergeschikte horeca
een voorziening zonder de hoofdbestemming horeca behorende bij een andere hoofdbestemming, waar men tegen betaling (kleine) etenswaren en/of (alcoholische) dranken kan consumeren.
1.60 ondergronds
beneden peil
1.61 oorspronkelijke nok- of bouwhoogte
de nok- of bouwhoogte van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.62 openbare dienstverlening
de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak.
1.63 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.64 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.65 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.66 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.
1.67 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.68 prostitutie
het zich beschikbaar stellen voor seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.69 restaurant
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.70 risicovolle inrichting
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
1.71 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.72 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.73 verblijfsrecreatie
het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk dat ter beschikkinh is gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een zomerhuis.
1.74 verminderd zelfredzame personen
personen die door geestelijke en/of lichamelijke beperking niet in staat zijn om zichzelf zonder daadwerkelijke hulp binnen korte tijd in veiligheid te brengen (vluchten en/of schuilen), maar niet aan bed of andere voorzieningen zijn verbonden.
1.75 vloeroppervlak
het totale oppervlak van vloeren van alle bouwlagen van een gebouw.
1.76 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.
1.77 voorgevelrooilijn (gevellijn)
Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.
1.78 waterterras
een uitkraging aan een gevel boven het water waarvan het bovenvlak vanuit het gebouw toegankelijk
is.
1.79 winkel
een (gedeelte van een) gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling een voor detailhandel bruikbare ruimte omvat met bijbehorende werkplaats, magazijn en administratieruimte en met uitzondering van een daaruit toegankelijke woning.
1.80 woning
(een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.
1.81 wooncomplex
een (verzameling van) gebouw(en) waarin enerzijds wordt gewoond door ouderen en/of groepen personen en waarin anderzijds de hierbij benodigde voorzieningen zijn gehuisvest in de vorm van (para)medische en andere maatschappelijke voorzieningen alsmede recreatieve en restauratieve voorzieningen en detailhandel.
1.82 woonschip of woonark
een zich in het water bevindend, al dan niet onmiddellijk voor varen of drijven geschikt object, dat uitsluitend of hoofdzakelijk kan dienen voor bewoning en/of recreatieve bewoning, voor zover dit niet als bouwwerk is aan te merken.
1.83 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.84 woonwagenstandplaats
een aangewezen plaats voor de stalling van woonwagens en de daarbij behorende bijgebouwen.
1.85 waterterras
een uitkraging aan een gevel boven het water waarvan het bovenvlak vanuit het gebouw toegankelijk
is.
1.86 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publiekgerichte dienstverlening op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied.
1.87 zendmast
een bouwwerk, geen gebouw zijde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg": uitsluitend een tankstation met lpg met een maximale jaarlijkse doorzet van 999 m3.;
- c. ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie": een zend-/ontvangstinstallatie of een zendmast;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan.
Artikel 4 Gemengd - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
- b. horeca uit ten hoogste categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
- c. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein": uitsluitend een parkeerterrein op het dak van het gebouw;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel is niet toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Gemengd - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
- b. praktijkruimten;
- c. sociale en culturele doeleinden;
- d. (para)medische doeleinden;
- e. maatschappelijke en zakelijke dienstverlening;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. gebruik van onbebouwde gronden voor opslag is niet toegestaan.
Artikel 6 Gemengd - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen in alle bouwlagen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
- b. wooncomplexen in alle bouwlagen;
- c. maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening in de eerste bouwlaag gemeten vanaf het peil;
- d. restauratieve voorzieningen en detailhandel in de eerste bouwlaag gemeten vanaf het peil;
- e. parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten;
- f. tuinen en erven;
- g. groenvoorzieningen;
- h. rijwegen;
- i. fiets- en voetpaden.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn aanvullend op het bepaalde in lid 6.2 bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en vormgeving van de bebouwing, ten einde nadelige effecten te voorkomen op het gebied van wind als gevolg van de hoogbouw en van lichttoetreding als gevolg van motorvoertuigen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Het gebruik t.b.v. parkeren is uitsluitend toegestaan:
- 1. op het niveau van de derde bouwlaag;
- 2. op het dakniveau van de tweede bouwlaag;
- 3. op het niveau van de tweede bouwlaag tot een maximum oppervlakte van 150 m2;
- b. Het bruto bedrijfsvloeroppervlak t.b.v. detailhandel bedraagt ten hoogste 175 m2;
- c. Het bruto bedrijfsvloeroppervlak t.b.v. restauratieve voorzieningen bedraagt ten hoogste 400 m2.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. water;
- c. bermen en bermsloten;
- d. bruggen met bijbehorende aanlandingen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. voet- en fietspaden;
- g. ontsluitingswegen;
- h. jongerenontmoetingsplaatsen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. ondergrondse afvalcontainers;
- k. objecten van beeldende kunst;
- l. lichtmasten.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van een gebouw voor een jongerenontmoetingsplaats met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. maximale bouwhoogte: 3,5 m;
- b. maximale oppervlakte: 15 m2.
Artikel 8 Kantoor
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. zakelijke dienstverlening;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.1, lid b ten behoeve van een groter bruto-bedrijfsvloeroppervlakte, met dien verstande dat een afwijking uitsluitend wordt verleend indien voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het maximum bruto-bedrijfsvloeroppervlakte gelden de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (bvo) (m2)" opgenomen maximale vierkante meters.
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken;
- b. wijkcentra;
- c. religieuze en levensbeschouwelijke en daarmee vergelijkbare doeleinden;
- d. gezondheidszorg, al dan niet met bijbehorende woonfunctie;
- e. jeugd- en kinderopvang;
- f. onderwijs;
- g. openbare dienstverlening;
- h. verenigingsleven;
- i. overige maatschappelijke voorzieningen;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 10 Natuur
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden van de Ecologische Hoofdstructuur, alsmede de daarbij behorende wateren en peilscheidingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding "brug": een brug ten behoeve van een langzaamverkeerroute.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "brug";
- b. ter plaatse van de aanduiding 'brug' geldt ten aanzien van de bouwhoogte maximale bouwhoogte van 12 meter.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 10.1 en 10.2 ten behoeve van nutsvoorzieningen.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de in het eerste lid bedoelde gronden strijdig gebruik als bedoeld in 30.1, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
- b. het gebruik van de gronden als speel-, recreatie- en/of kampeerterrein.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Recreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. extensieve en kleinschalige dagrecreatie;
- b. ter plaatse van de aanduiding "horeca": een horecabedrijf uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van horeca-activiteiten met daarbij behorend terras;
- c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning": eveneens één bedrijfswoning op de verdieping;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, groen, water, waterkering, bruggen en duikers, (ontsluitings)wegen, ruiter-, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en open terreinen.
11.2 Bouwregels
11.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt dat verblijfsrecreatie niet is toegestaan.
Artikel 12 Sport
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport- en spelaccommodaties;
- b. ondergeschikte horeca behorende bij sportaccommodaties;
- c. evenementen, waaronder braderieën, beurzen en rommelmarkten;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
Het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de horeca bedraagt ten hoogste 200 m².
Artikel 13 Tuin - 1
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een parkeerplaats, vlaggenmasten, alsmede nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Tuin - 2
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden alsmede erfbebouwing alsmede voor nutsvoorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 15 Tuin - 3
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden, erfbebouwing en een parkeerplaats.
15.2 Bouwregels
Artikel 16 Tuin - 4
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden alsmede erfbebouwing alsmede voor nutsvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 17 Verkeer - 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, met meerdere doorgaande rijstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen en taluds;
- b. infrastructurele kunstwerken;
- c. voet- en fietspaden;
- d. ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang"; een onderdoorgang voor verkeersdoeleinden;
- e. ter plaatse van de aanduiding "railverkeer": spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen, alsmede een station met de daarbij behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en horeca;
- f. overige openbaar vervoervoorzieningen;
- g. objecten van beeldende kunst;
- h. ondergrondse containers;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, abri's, groen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, antennes, bruggen en water.
17.2 Bouwregels
Artikel 18 Verkeer - 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing;
- b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- c. infrastructurele kunstwerken;
- d. ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage": een (half)verdiepte parkeergarage;
- e. jongerenontmoetingsplaatsen;
- f. objecten van beeldende kunst;
- g. ondergrondse containers;
- h. evenementen;
- i. ambulante handel;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, abri's, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame- uitingen, bruggen en water.
18.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- b. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter.
- c. ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang": een onderdoorgang voor verkeersdoeleinden;
- d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 29.3 van deze regels.
Artikel 19 Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer te water;
- b. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bruggen, steigers, keermuren voor waterbeheersing, dammen, oeverbeschoeiingen en duikers.
19.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. steigers mogen een breedte van maximaal 50% van de perceelsbreedte hebben tot een maximum van 6 meter en mogen maximaal 1 meter vanaf de waterkant het water insteken.
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de in lid 19.2 vermelde maximale afmetingen van steigers indien deze afmetingen niet meer overeen komen met het gestelde in de Keur van de waterbeheerder.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik als ligplaats voor woonschepen, woonarken of caissons en casco's, die tot woonschip of woonark kunnen worden opgebouwd, alsmede vaartuigen, waarop bedrijfsmatig activiteiten plaatsvinden, dan wel overblijfselen daarvan.
Artikel 20 Wonen
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
- b. bij de woningen behorende bergingsruimten;
- c. ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimte": eveneens een praktijkruimte aan huis;
- d. ter plaatse van de aanduiding "garage": uitsluitend garages ten behoeve van de stalling van vervoermiddelen en voor de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen;
- e. ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage": uitsluitend een (deels)verdiepte parkeergarage ten behoeve van de stalling van vervoermiddelen en voor de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen;
- f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zorgwoning 1": tevens voor wonen met de daarbij behorende voorzieningen zoals (para)medische, maatschappelijke, recreatieve en restauratieve voorzieningen, met uitzondering van wonen voor 'niet-zelfredzame personen/aan bed gebonden personen';
- g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zorgwoning 2": tevens voor wonen met de daarbij behorende voorzieningen zoals (para)medische, maatschappelijke, recreatieve en restauratieve voorzieningen;
- h. ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats": uitsluitend woonwagenstandplaatsen met de daarbij behorende parkeer- en groenvoorzieningen, open ruimten en verhardingen;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen en water.
20.2 Bouwregels
20.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 21 Gemengd - Uit Te Werken
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - Uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. culturele voorzieningen;
- d. kantoren;
- e. wegen, fiets- en voetpaden;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. speelvoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. de bij deze bestemming behorende voorzieningen als tuinen en erven, en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
21.2 Uitwerkingsregels
Met toepassing van het in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde werken burgemeester en wethouders de in artikel 21.1 omschreven bestemming uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
- a. de uitwerking/ontwikkeling past binnen de kaders zoals neergelegd in het 'Ontwikkelingsplan kwadrant Europa' uit 20066;
- b. ten aanzien van de bouwhoogte geldt de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" opgenomen maximale hoogte;
- c. ten aanzien van het bebouwingspercentage gelden de ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" binnen het bouwvlak opgenomen maximale percentage;
- d. voor de parkeersituatie geldt dat binnen de bestemming Gemengd - Uit te werken voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn;
- e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 29.3 van deze regels.
- 6. Ontwikkelingsplan Kwadrant Europa, Purmerend - Weidevenne, aangepast maart 2006
21.3 Bouwregels
Bouwen is slechts toegestaan overeenkomstig een door burgemeester en wethouders op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening voor dit gebied uitgewerkt plan dat in werking is getreden.
21.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.3 voor het bouwen van bouwwerken vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan, indien het bouwplan in overeenstemming is met een ontwerp-uitwerkingsplan.
Artikel 22 Leiding - Gas - 2
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas - 2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedrukgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 8 inch en een druk van ten hoogste 40 bar met een belemmeringenstrook van vier meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
22.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en)worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstige de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
- 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 5. het permanent opslaan van goederen;
- 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
- b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- 3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
- 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden;
- d. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 23 Leiding - Gas - 3
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas - 3 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedrukgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar met een belemmeringenstrook van vier meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
23.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en)worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstige de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas - 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
- 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 5. het permanent opslaan van goederen;
- 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
- b. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- 3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
- 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden;
- d. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 24 Leiding - Hoogspanningsverbinding
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsleidingen tot ten hoogste 150 kV met een veiligheidsstrook ter breedte van 27,5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.
24.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. ten dienste van de in het eerste lid bedoelde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals meet- en regelkasten en hoogspanningsmasten toegestaan;
- b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de bij deze bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken welke aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
24.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 24.2 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, mits:
- a. voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met de betreffende leidingbeheerder;
- b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningslijnen;
- c. er geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen.
24.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het doen vervallen van de bestemming Leiding - Gas - 3, indien de leiding buiten gebruik wordt gesteld dan wel wordt verwijderd. Wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van het belang dat met de leiding is gemoeid. Alvorens tot wijziging over te gaan vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies aan de leidingbeheerder.
Artikel 25 Waarde - Archeologie - 1
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
25.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in 25.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
25.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn.
- b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.
25.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in 25.2 onder c gestelde. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- b. Het in sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 500 m2 beslaat;
- c. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden tot:
- 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- 2. Het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
- 3. Het begeleiden van de activiteiten waarvoor ontheffing is verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige;
- d. De ontheffing wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
25.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden op de in 25.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
- 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 3. het verlagen van het waterpeil;
- 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Geen aanlegvergunning is vereist:
- 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
- 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2;
- 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
- 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
- c. Een aanlegvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
- d. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om een aanlegvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.
25.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. op de plankaart de bestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. op gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 26 Waarde - Archeologie - 2
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden op terreinen van de Archeologische Monumenten Kaart die aangewezen zijn als terrein van hoge tot zeer hoge archeologische waarde (AMK-terrein).
26.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
26.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologisch monumenten of resten aanwezig zijn;
- b. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond kunnen worden behouden.
26.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 2 onder c gestelde. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- b. Het in 26.4 sub a bedoelde onderzoek dient alleen gedaan te worden indien de bodemverstoring een oppervlakte van meer dan 100 m2 beslaat;
- c. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden tot:
- 1. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- 2. Het doen van opgravingen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
- 3. Het begeleiden van de activiteiten waarvoor ontheffing is verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige;
- d. De ontheffing wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
26.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden op de in lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
- 2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 3. het verlagen van het waterpeil;
- 4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- 5. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 6. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- 7. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Geen aanlegvergunning is vereist:
- 1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
- 2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot ten hoogste 100 m2;
- 3. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 4. indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
- 5. indien de werken en /of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
- c. Een aanlegvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
- d. Alvorens te beslissen omtrent de aanvraag om een aanlegvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden hiervoor dienen te worden gesteld.
26.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. op de plankaart de bestemming Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond, dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. op gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 te leggen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 27 Waterstaat - Waterkering
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
27.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
27.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 27.2 gestelde. Afwijken geschiedt alleen indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 28 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 29 Algemene Bouwregels
29.1 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
29.2 Overschrijding bouwgrenzen
- a. De bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, galerijen, hellingbanen, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, balkons, entreeportalen, erkers en serres, veranda's en afdaken, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen mits de overschrijding ten hoogste 3 m bedraagt;
- 2. waterterrassen op de eerste bouwlaag van appartementengebouwen mits de overschrijding ten hoogste 4 m bedraagt;
- 3. hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen tot ten hoogste 2 meter;
- 4. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen tot ten hoogste 1 meter.
- b. De maximum hoogte mag met maximaal 3,50 meter worden overschreden ten behoeve van bergingen, trappenhuizen en technische ruimten met dien verstande dat het totale vloeroppervlak hiervan niet meer dan 10% van het bestemmingsvlak bedraagt.
29.3 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:
- erfafscheidingen 2 m
- lichtmasten 9 m
- vlaggenmasten 9 m
- objecten van beeldende kunst 6 m
- speeltoestellen 4 m
- bruggen 12 m
- overig straatmeubilair 6 m - overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.
29.4 Antenne-installaties
Met betrekkking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:
- a. antennes-installaties als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde bouwvergunningvrije installaties, zijn niet toegestaan.
- b. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 1 genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.
29.5 Ondergronds bouwen
De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.
29.6 Wijziging goot-/boeiboordhoogte
- a. Indien zich op de achterzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
- b. Indien zich op de voorzijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
Artikel 30 Algemene Gebruiksregels
30.1 Verboden gebruik
- a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- 1. gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- 2. gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- 3. het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie.
- b. Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden
Artikel 31 Algemene Aanduidingsregels
31.1 Veiligheidszone - lpg
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - lpg de volgende regels:
- a. binnen de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - lpg mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;
- b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- 1. de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - lpg opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting buiten werking is gesteld;
- 2. de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - lpg verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar contour als gevolg van een wijziging in een risicovolle inrichting kleiner is geworden;
- 3. de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - lpg verkleind wordt, door een wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen;
- 4. de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - lpg verlegd wordt, indien het vulpunt, reservoir of de afleverinstallatie wordt aangepast.
31.2 Vrijwaringszone - straalpad
Artikel 32 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 33 Algemene Wijzigingsregels
33.1 Wro - zone - wijzigingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding Wro - zone - wijzigingsgebied kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen Tuin - 1en Tuin - 2 wijzigen in Wonen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- b. maximum aantal toegestane woningen binnen deze zone is 1;
- c. ten aanzien van de goothoogte geldt een maximale hoogte van 3,5 meter;
- d. ten aanzien van de bouwhoogte geldt een maximale hoogte van 10 meter;
- e. het bouwvlak heeft een maximaal oppervlakte van 400 m2;
- f. het maximale bebouwingpercentage van het bouwvlaak bedraagt 55%;
- g. binnen een afstand van 65 meter uit het hart van de hoogspanningslijn mogen geen gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd;
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 29.3 van deze regels;
- h. bodemonderzoek heeft uitgewezen dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
- i. de waterbeheerder over het wijzigingsplan heeft geadviseerd;
- j. archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er op het gebied van archeologie geen belemmering bestaat voor het uitvoeren van de wijziging;
- k. akoestisch onderzoek heeft aangetoond dat wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 34 Overgangsrecht
34.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
34.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 35 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplanWeidevenne 2012.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.1.1 Wat is een bestemmingsplan?
Een bestemmingsplan is een juridisch plan dat het gebruik van gronden regelt en de wijze van bouwen op die gronden. Zo wordt in een bestemmingsplan bijvoorbeeld aangegeven of er op gronden mag worden gewoond, gewerkt, gerecreëerd of dat ze juist zijn bestemd voor agrarische doeleinden. Daarnaast kan worden aangegeven aan welke afmetingen de bouwwerken moeten voldoen. Het bestemmingsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Het geldt in principe voor 10 jaar, maar kan tussentijds worden aangepast indien de situatie daarom vraagt.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen:
- 1. Verbeelding
De verbeelding is een kaart van het gebied waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding dient te worden gelezen in samenhang met de regels.
- 2. Regels
In de regels staan de regels voor elke bestemming die op de verbeelding staat weergegeven. In de regels wordt hetgeen op de verbeelding is opgenomen nader uitgewerkt.
- 3. Toelichting
De toelichting is, zoals de naam al aangeeft, een toelichting op de regels en de verbeelding. In de toelichting wordt verantwoord waarom de verschillende bestemmingen in het bestemmingsplan zijn gekozen. Daarnaast wordt in de toelichting het plangebied beschreven, het ruimtelijke beleid dat geldt, welke nieuwe ontwikkelingen eventueel worden mogelijk gemaakt en wordt gekeken naar de planologische en milieutechnische regelgeving waaraan het bestemmingsplan moet voldoen.
De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend voor een ieder in Nederland.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten om voor het gehele gemeentelijke grondgebied actuele bestemmingsplannen te hebben. Dit betekent dat bestemmingsplannen iedere tien jaar moeten worden herzien.
1.1.2 Een nieuw bestemmingsplan voor Weidevenne
De wijk Weidevenne is vanaf eind 1990 door middel van ruim 30 uitwerkingsplannen in verschillende fasen gerealiseerd. Een gedeelte van de voor Weidevenne geldende bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen is ouder dan tien jaar. Daarom moet er voor die gebieden een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. De gemeente Purmerend streeft ernaar om voor het gehele grondgebied zoveel mogelijk uniforme bestemmingsplannen te hebben. Daarom is ervoor gekozen om voor het gehele grondgebied van Weidevenne en het omliggende groengebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in deze actualisatie.
1.2 Ligging Plangebied
Weidevenne is gelegen in het zuidwesten van de gemeente Purrmerend. Onderhavig bestemmingsplan betreft de woonwijk Weidevenne met aan de westzijde het gebied van de Ecologische Hoofdstructuur en in het zuidwesten en zuiden het groene recreatiegebied Purmerland. In het westen en zuiden vormt de gemeentegrens eveneens de grens van het bestemmingsplangebied. Aan de noordzijde vormen de rijksweg A7 en de Wolgalaan de grens. In het oosten wordt het plangebied begrensd door Noordhollandsch Kanaal. In de volgende afbeelding is de exacte begrenzing van het plangebied opgenomen.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Ardennen
In kwadrant Europa bevindt zich een terrein dat nog niet in ontwikkeling gebracht is. Het betreft het terrein aan de Ardennen, ten zuiden van de Brede School De Weide. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan wordt voor dit terrein een onteigeningsprocedure doorlopen. Voor dit terrein geldt het uitwerkingsplan “Weidevenne, kwadrant Europa, Woningbouw Melkwegzone (1e fase) + Bredeschool en Woonzorgcomplex 2005”, vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juli 2007. In verband met deze onteigeningsprocedure is er in voorliggend bestemmingsplan voor gekozen om het gehele gebied uit dit uitwerkingsplan buiten dit bestemmingsplan te laten. Uitzondering hierop vormt het gedeelte van het woonzorgcomplex aan Genuahaven, "Heel Europa", waarvoor in 2011 een separaat bestemmingsplan is vastgesteld. Op de verbeelding is dit weergegeven als een wit gebied.
1.3 Vigerende Plannen
Voor het plangebied zijn in de huidige situatie de volgende bestemmingsplannen vigerend:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door de gemeenteraad | Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten |
West 1976 | 29 april 1977 | 20 juni 1978 |
West 1990 | 18 april 1991 | 19 november 1991 |
West III 1998 | 18 februari 1999 | 19 mei 1999 |
Weidevenne kwadrant Europa Woonzorgcomplex 2009 | 3 maart 2011 | n.v.t. |
De bestemmingsplannen "West 1990" en West III 1998" zijn in hoofdzaak globale bestemmingsplannen met een nadere uitwerkingsplicht. Om bebouwing te realiseren is in beide bestemmingsplannen een uitwerkingsplicht opgenomen. De aanwezige bebouwing in Weidevenne is dan ook voor het overgrote deel tot stand gekomen door middel van ruim 30 uitwerkingsplannen. Voor een overzicht van de uitwerkingsplannen wordt verwezen naar Bijlage 1 van de toelichting.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden de regelingen zoals in bovengenoemde bestemmingsplannen en de uitwerkingsplannen zijn vastgelegd, voor het onderhavige plangebied vervangen.
1.4 Planvorm
Het voorliggende bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Dit houdt in dat de vigerende regelingen uit de bovengenoemde bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en de gevoerde vrijstellingen zijn opgenomen. Hierbij is enige ruimte voor flexibiliteit in het plan opgenomen.
Daarnaast is voor een tweetal locaties een uit te werken bestemming opgenomen.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, provincie, regio en gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de ruimtelijke analyse en in hoofdstuk 4 op de functionele analyse van het plangebied. De uitgangspunten voor deze gebiedsvisie zijn in de voorgaande hoofdstukken geformuleerd. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de plankaart en in de voorschriften is opgenomen. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 7ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
De beleidscontext voor dit plan wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid beknopt samengevat. Voor het gemeentelijke beleid is de algemene beleidslijn aangegeven.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Het beleid van het rijk inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 is deze vastgesteld. Hierin presenteert het kabinet zijn visie op de ruimtelijke inrichting en mobiliteit van Nederland tot 2040. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal bij inwerkingtreding ondermeer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak vervangen.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die
het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier 13 nationale belangen aan.
Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam'. Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noodvleugel van de Randstad.
De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting worden vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) uit december 2011 zijn rijksregels vastgelegd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland op het gebied van mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het betreft de onderwerpen Ecologiscge hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. De keuze voor deze onderwerpen zijn gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet. De wijziging van het Barro gaat vergezeld van een wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Ook deze wijziging is op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Rarro bevat tevens een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met het gestelde in de structuurvisie.
2.1.2 Nota Wonen 'Mensen, Wensen en Wonen' - Wonen in de 21e eeuw (2000)
In de nota Wonen, 'Mensen, Wensen, Wonen' heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota stelt de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig omdat uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. In de Nota wordt beschreven dat Nederland individueler, ouder, multicultureler en internationaler wordt. Dat heeft consequenties voor de wijze waarop in onze woningbehoefte wordt voorzien.
Om beter aan te sluiten bij de woonvoorkeuren van mensen is het, naast het creëren van gewenste woningen en woonmilieus op nieuwe uitleglocaties, nodig om bestaande woonmilieus fysiek te transformeren naar andere milieus. De ambitie voor de periode 2000-2010 houdt onder andere in het creëren van meer centrum-stedelijke woonmilieus door het verdichten van daarvoor in aanmerking komende buitencentrummilieus, door het benutten van potenties in bestaande centrummilieus en door het creëren van dergelijke woonmilieus op een aantal nieuwe uitleglocaties.
Woonwensen en de bouw van woningen dienen in beginsel binnen de 'rode contouren' te worden gerealiseerd. De gemeente Purmerend is binnen deze rode contouren gelegen, de nieuwe ontwikkelingen, waaronder de functie wonen, die in het voorliggende bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt passen hier dus binnen.
Verder wordt met het voorliggende bestemmingsplan de bestaande situatie, en daarmee de bestaande woonmilieus vastgelegd.
2.1.3 Nota 'Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21ste eeuw' (2004)
Met de nota `Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw` wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht.
De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is die trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water, relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Nota Anders omgaan met water.
2.1.4 Nationaal Waterplan (2009)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In het Nationaal Waterplan geeft het Rijk aan dat wordt vastgehouden aan de ingezette koers voor het reduceren van verontreinigde stoffen in het oppervlaktewater, namelijk een combinatie van de principes: aanpak bij de bron, hergebruik, zuivering en 'de vervuiler betaalt'.
Meer dan voorheen wordt aandacht gegeven aan de inrichting van het watersysteem. De sanering van bronnen wordt zoveel als mogelijk landelijk of Europees aangepakt. Het uitvoeringsprogramma diffuse bronnen wordt voortgezet. Het vergunnen van lozingen wordt zo veel als mogelijk vervangen door algemene regels. Om gebiedsspecifieke differentiatie mogelijk te maken gaat het Nationaal Waterplan voort op de reeds ingeslagen weg om aan de bevoegde instanties ruimte te laten om met maatwerkvergunnnigen aanvullende bescherming van het watersysteem te realiseren.
2.1.5 Nota Mobiliteit (2004)
De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid. Door in het ruimtelijk beleid uit te gaan van de beschikbare infrastructurele capaciteit en door meer rekening te houden met de gevolgen voor verkeer en vervoer kunnen regio's extra mobiliteit voorkomen. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de planologische doorwerking van de risicozones. Zij nemen de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen mee in het ruimtelijk beleid en maken de afwegingen. Van de decentrale overheden wordt bovendien verwacht dat zij vanuit hun eigen verantwoordelijkheid gesignaleerde problemen eerst op lokaal dan wel regionaal niveau oplossen.
De beleidsdoelen van het beleid uit deze nota zijn:
- het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
- het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
- een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
- het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe wegen aangelegd. De bestaande wegenstructuur is opnieuw vastgelegd.
2.1.6 Ecologische hoofdstructuur
Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) streeft ernaar om in 2020 meer dan 750.000 hectare aan natuurgebieden bij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te laten horen. Het grootste deel van deze EHS-gebieden zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komt nog ruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee. Milieumaatregelen moeten ervoor zorgen dat de natuur binnen de EHS schoner en stiller wordt. De EHS wordt bovendien steeds beter planologisch beschermd. Dat is niet alleen beter voor de natuur zelf, maar ook voor recreanten die rust en kwaliteit zoeken. Ze kunnen ervaren hoe Nederland er vroeger van nature uitzag. In de EHS is vooral plaats voor bijzondere planten en dieren. Er zijn ook meer mogelijkheden voor woeste natuur die zichzelf in stand houdt, op de manier zoals dit ging voor de komst van de mens.
Om een grootschalig ecologisch netwerk als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te kunnen realiseren zijn verbindingen in de vorm van brede natuurzones nodig die de grote natuurgebieden aan elkaar koppelen. Deze natuurzones koppelen bestaande natuur aan nieuwe natuur. Deze verbindingen zijn nodig om genetische uitwisseling tussen plant- en diersoorten van deze verschillende gebieden mogelijk te maken. Ook wordt zo het leefgebied van de plant- en diersoorten groter.
De droge en natte natuur van de EHS zal uiteindelijk een aaneengesloten netwerk vormen dat over de grenzen met andere landen aansluit bij het Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN). Daarnaast wordt in de Europese Unie waardevolle en voor Europa kenmerkende natuur beschermd door het netwerk Natura 2000. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In Nederland maken de Habitatrichtlijn geheel en de Vogelrichtlijngebieden gedeeltelijk onderdeel uit van de EHS.
2.1.7 Conclusie rijksbeleid
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het rijksbeleid.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid (2010)
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Woningbouw
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.
Detailhandel
Detailhandel in de binnensteden is belangrijk voor de economie en draagt bij aan de leefbaarheid en toeristische aantrekkelijkheid van Noord-Hollandse steden. De Provincie Noord-Holland hecht aan het instandhouden van de hoofdwinkelstructuur en wil stedelijke detailhandel behouden en versterken. Zij beschouwt nieuwe vormen van detailhandel als een welkome aanvulling, indien deze de bestaande structuur niet aantasten. De Provincie Noord-Holland onderscheidt in haar detailhandelsstructuur hoofdwinkelcentra, bovenlokaal verzorgende centra, lokaal verzorgende centra, perifere locaties en thematische centra. Deze vormen hebben ieder hun eigen economische en sociale functies. Voor de
provincie staat de versterking van de hoofdwinkelcentra, die ook voor het toerisme en het behoud van levendige binnensteden van belang zijn, centraal.
Kantoren
Het belang van kantoren als fysieke werkplek in Noord-Holland neemt sterk toe. Daardoor wordt het belang van kantoorontwikkeling steeds prominenter voor de ruimtelijke inrichting. Het gaat daarbij niet alleen om de gebouwen zelf en de inpassing in de omgeving maar ook om de infrastructuur, inclusief parkeermogelijkheden. Ook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer is belangrijk, om verkeercongestie te voorkomen. De provincie is van mening dat in bestaand bebouwd gebied menging van kantoorfuncties met stedelijke functies als wonen, recreëren, winkelen en cultuur belangrijk is om monofunctionele, geïsoleerde werkgebieden te voorkomen.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de gestelde doelen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
2.2.2 Provinciale Woonvisie 2010-2020 (2010)
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020, Goed wonen in Noord-Holland. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
- Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
- Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
- Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
2.2.3 Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland (2009)
Het Provinciaal Waterplan 'Bewust omgaan met water' is opgevolgd door het nieuwe waterplan 'Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren'. Dit plan is vastgesteld op 16 november 2009.
In het Provinciaal Waterplan zijn de strategische waterdoelen van de provincie neergelegd. Tevens worden twee speerpunten voor de planperiode genoemd:
- aangrijpen van de zandige versterking van de Noordzeekust om de regio, ruimtelijk en economisch, te versterken;
- extra aandacht besteden aan de economische kant van het water.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Het waterplan 2010-2015 heeft geen invloed op de bestaande situatie.
2.2.4 Nota Natuurbeleid 2005 - Noord-Holland Natuurlijk (2005)
In de Nota Natuurbeleid 2005 - Noord-Holland Natuurlijk! wordt het bestaande natuurbeleid in Noord-Holland onder de loep genomen en is de essentie van dat beleid ondergebracht. Specifieke aandacht gaat uit naar de collegeperiode tot 2007 met een doorkijk naar 2018 (de beleidshorizon van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur - PEHS).
Het natuurbeleid van de provincie Noord-Holland spitst zich toe op:
- het 'gebiedenbeleid', met de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur als samenbindend kader;
- het 'soortenbeleid'.
Eén van de aandachtspunten van het beleid is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De ecologische hoofdstructuur wordt vormgegeven door beheer, door het realiseren van verbindingen, het vormen van reservaten in het landbouwgebied en door het vergroten van bestaande natuurgebieden door natuurontwikkeling. Het is dus niet alleen de bedoeling om de basis van de natuur te beschermen maar ook om een deel terug te winnen van wat in het verleden is verdwenen. De rijks Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en vormt in Noord-Holland de ruggengraat van de natuur. Deze heeft tevens een functie voor de recreatie, de verbreding van de landbouw en draagt bij tot de kwaliteit van de woon- en werkomgeving en er zijn combinaties mogelijk met (water)voorraadvorming, boezemvergroting en waterberging. De PEHS is aangegeven op een kaart en heeft een oppervlakte van 96.500 ha. (exclusief grote wateren). De afspraak met het rijk is dat de PEHS in 2018 gerealiseerd moet zijn. De PEHS is weergegeven op afbeelding 2.1.
Afbeelding 2.1: Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Deze kaart waarop de PEHS is afgebeeld is indicatief. De PEHS werkt door in de ruimtelijke ordening, in het water- en milieubeleid en in het verkeers- en vervoerbeleid. De kaart van de PEHS is geen toetsingskaart, maar geeft een indicatie van de ligging en laat zo ruimte open voor maatwerk en biedt speelruimte voor de werkwijze waarop de gewenste ontwikkeling kan worden gerealiseerd. Voor het toetsingskader moeten het provinciale structuurvisie en het bestemmingsplan worden geraadpleegd. In dit bestemmingsplan is een gedeelte van de PEHS welke ten westen van Weidevenne ligt opgenomen.
2.2.5 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2010)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRVS worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
- bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
- rijksbufferzones;
- ecologische hoofdstructuur;
- nationale landschappen;
- het kustfundament;
- het regionale watersysteem.
Gemeenten dienen bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de verordening. Voor het bestemmingsplan voor Weidevenne geldt de PRVS voor de ecologische hoofdstructuur aan de westzijde van het bebouwd gebied. In artikel 19 van de PRVS is opgenomen op welke wijze de ecologische hoofdstructuur en de provinciale ecologische verbindingszones dienen te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Hieraan is in dit bestemmingsplan gehoor gegeven.
Het onderhavige bestemmingsplan bevat geen punten die in strijd zijn met deze verordening.
2.2.6 Conclusie provinciaal beleid
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals gesteld in het provinciaal beleid.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (2008)
Op 10 december 2008 is door het Algemeen Bestuur van de regio Waterland de Regiovisie
Waterland 2040 vastgesteld. In deze visie wordt ingegaan op hoe Waterland zich wil ontwikkelen tot 2040, waarbij eigen behoeften, kansen en knelpunten voorop staan. In de visie worden vijf kernopgaven onderscheiden:
- Strategisch bepalen van de positie binnen de Metropoolregio Amsterdam, maar ook binnen de bredere context van de Randstad en deze positie op een duurzame manier voor de lange termijn veiligstellen c.q. ontwikkelen;
- Een heldere invulling geven aan droogmakerij de Purmer met een goede ruimtelijke kwaliteit;
- Accommoderen van de gewenste woningbouwontwikkelingen voor de lange termijn; daarbij expliciete aandacht voor kwalitatieve toevoegingen en flexibiliteit om op toekomstige sociaal-economische ontwikkelingen te kunnen inspelen;
- Koers bepalen op het gebied van werken en recreatie en toerisme;
- Aangeven van duurzame functies, inrichting en beheer van het landelijk gebied.
In de visie wordt uiteengezet dat de regio vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet kiest voor grootschalige verstedelijkingsopties. Wel wordt ervoor gekozen om niet in bevolkingsaantal terug te lopen. Met dit doel verwacht de regio tussen 2020 en 2040 ongeveer 5.000 woningen te zullen bouwen. Een klein deel hiervan is voor de eigen regionale behoefte en het grootste deel voor de behoefte van de totale Metropoolregio Amsterdam.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een bestaande woonwijk opnieuw planologisch vastgelegd. Er worden geen grootschalige nieuwe bouwplannen mogelijk gemaakt, omdat dit niet past binnen de bestaande woonwijk. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het beleid zoals neergelegd in de Regiovisie Waterland 2040.
2.3.2 Regionale Woonvisie Stadsregio (2004)
De Regionale Woonvisie Stadsregio 2004 geeft een visie op het wonen in de regio en geeft tevens aan wat de belangrijkste opgaven op het gebied van wonen zijn en hoe de gemeenten hier zo goed mogelijk op in kunnen spelen. Het gaat hierbij zowel om de kwantiteit als kwaliteit van woningen. Het plangebied Weidevenne bestaat voornamelijk uit bestaande woningen. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voor deze woningen de bestaande regeling opnieuw vastgelegd.
2.3.3 Regionale detailhandelsbeleid 2006-2010 (2005)
In het door het Regionaal Orgaan Amsterdam in oktober 2005 vastgestelde regionale detailhandelsbeleid 2006-2010 (Detailhandel in het ROA- gebied: Selectieve dynamiek) is vastgelegd dat de regio streeft naar het op een verantwoorde wijze faciliteren van de dynamiek in de detailhandel én het versterken van de huidige - fijnmazige- detailhandelstructuur. Nieuwe ontwikkelingen zullen zoveel mogelijk hun plaats krijgen in bestaande centra. Kan dit niet, dan zijn er perifere locaties beschikbaar voor grootschalige voorzieningen (GDV). Dit houdt in dat detailhandelsvestigingen louter zijn gevestigd in verstedelijkt of te verstedelijken gebied: hoofdwinkel-, stadsdeel- of wijkwinkelcentra, alsook op specifiek benoemde locaties op bedrijventerreinen. Zogenoemde weidewinkels - solitaire winkels buiten verstedelijkt gebied - zijn uitgesloten. Ook solitaire vestigingen in verstedelijkt/te verstedelijken gebied zijn in principe uitgesloten.
2.3.4 Waterbeheersplan 4, 2010-2015 (2009)
Op 14 oktober 2009 heeft het bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het Waterbeheersplan 4, 2010-2015 vastgesteld. In dit plan beschrijft het hoogheemraadschap de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. De agenda van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt in deze periode sterk bepaald door de klimaatverandering. Deze verandering heeft directe invloed op de kerntaken. De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water. Het kerndoel is vierledig:
- Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
- De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
- Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
- Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.
Het waterschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:
- Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
- Dijkversterking blijft altijd mogelijk;
- Alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
- Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
- Problemen worden opgelost waar ze ontstaan;
- Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
- Niet alles kan overal;
- Samenwerking staat centraal;
- Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening;
- Het waterbeheer is toekomstgericht.
2.3.5 Beheersplan Waterkeringen 2006-2010 (2006)
In het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn het beheer en de eisen voor alle waterkeringen binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap beschreven, zowel die aan de zeezijde als die langs alle binnenwateren. Het plan bestaat uit een hoofdnota en zes themanota's:
- Bekledingen van waterkeringen;
- Zandige kust;
- Ruimtelijke ordening en grondbeleid;
- Kabels en leidingen;
- Bouwen;
- Landschap, natuur, cultuurhistorie en recreatie.
Centraal in deze nota's staat de veiligheid. In de nota’s is het onderhoud beschreven (en de wijze waarop) en welke voorwaarden gelden voor andere functies die een nadelig effect kunnen hebben op een waterkering. Het beheersplan vormt een basis voor de meerjarenplanning en kostenraming van het onderhoud.
2.3.6 Conclusie regionaal beleid
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de kaders van het regionale beleid.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020 (2006)
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
- Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
- Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
- Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
- Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.
Momenteel werkt de gemeente Purmerend aan een herziening van de Structuurvisie Purmerend 2005-2020. Bij deze actualisatie zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- actualisatie opzetten als (dynamisch) proces en direct beginnen met de onderdelen, die zich daar nu al voor lenen;
- actualisatie niet laten uitmonden in een 'alomvattend' besluit of document in 2013, 4e kwartaal, maar werken in onderdelen en met thema's;
- omdat binnen de praktijk van de ruimtelijke ordening bij projecten en ontwikkelingen het accent is komen te liggen op 'faciliteren', is behoefte aan een wervend, handzaam document om initiatiefnemers mee te verleiden en aan optimale, digitale ontsluiting van ruimtelijk relevante informatie.
2.4.2 Woonvisie Purmerend 2012-2016 (2012)
In de Woonvisie Purmerend 2012-2016 heeft de gemeente met de woningbouwcorporaties haar visie tot 2016 op het gebied van wonen geformuleerd. In het verleden was de blik gericht op uitbreiding, maar met de vaststelling van de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 met als thema 'Van groei naar bloei' is het belangrijkste speerpunt de kwaliteit van het wonen in de straat, wijk en stad. De woonvisie gaat niet specifiek in op locaties, maar zegt wel iets over de kwaliteit van wonen. Binnen de bestaande stadsgrenzen worden volop woningen ontwikkeld waarbij het speerpunt is kwaliteit in plaats van kwantiteit. De gemeente geeft in deze woonvisie invulling aan een vijftal maatschappelijke opgaven:
1. Een aansprekende woningvoorraad
Purmerend kent een relatief eenzijdige woningvoorraad bestaande uit goedkopere en middeldure koopwoningen enerzijds en sociale huurwoningen anderzijds. Het streven is om meer differentiatie aan te brengen in de woningvoorraad.
De invoering van de Europese Inkomensnorm enerzijds en de strengere hypotheekregels van Rijkswege anderzijds schept behoefte aan (middel)dure huurwoningen. Een segment dat nagenoeg ontbreekt in Purmerend. Voorts constateren we dat reguliere nieuwbouwkoopwoningen concurreren met hetgeen onze inwoners te koop hebben staan. De bouw van deze woningen zullen daarom niet aangemoedigd worden.
2. Iedereen op de juiste plek
In de loop der jaren is er een zorgvuldig systeem gebouwd ten behoeve van een rechtvaardige verdeling van sociale huurwoningen. Desalniettemin zien we dat wachttijden onverminderd lang zijn. De gemeente Purmerend zet zich hierbij in voor de verbetering van de doorstroming.
Woonruimteverdeling blijft het verdelen van schaarste. Om de doorstroming vanuit de sociale huursector te bevorderen willen we mensen verleiden om door te stromen naar bv. een koopwoning of een middeldure huurwoning. Het aantal sociale huurwoningen willen we op peil houden.
3. Een prettige woonomgeving
Schoon, heel en veilig zijn kernbegrippen op dit thema. Hiervoor ligt een deel van de verantwoordelijkheid bij corporaties en gemeente. In toenemende mate zijn we van mening dat die verantwoordelijkheid ook bij de burger zelf ligt. Wonen en leven doe je samen.
4. Ruimte voor bijzondere doelgroepen
In navolging van het maatschappelijk beleidskader en het WMO-beleid (de kanteling) is ook in deze woonvisie de zelfredzaamheid van onze inwoners vertrekpunt. In eerste aanleg is iedereen daarom zelf verantwoordelijk voor het vinden van een passende woning. Vertrekpunt is dat mensen gesteld zijn op hun vertrouwde woonomgeving.
5. Duurzaam leven en wonen
Duurzaamheid is een gezamenlijke maatschappelijke opgave van overheid, maatschappelijke partners en burgers. In de sociale huursector zullen de partijen daarom streven naar duurzaam materiaalgebruik en investeringen om energie- en warmteverlies in woningen te voorkomen.
2.4.3 Beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven (2003)
In de Beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven is aangegeven dat het mogelijk dient te zijn om een beroep aan huis uit te oefenen. Dit geldt voor zowel de traditionele aan-huis-verbonden beroepen als ook modernere nieuwe kleinschalige bedrijvigheid. Aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten zijn in overeenstemming met de woonfunctie mits:
- niet meer dan 1/3 deel van de woning met aanbouwen voor de uitoefening van het beroep en/of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 45 m²;
- bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep en/of bedrijf;
- geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing is op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving, uitgezonderd een tandartsenpraktijk;
- geen horeca- en detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;
- geen personeel in dienst is;
- de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door de (hoofd)bewoner worden uitgeoefend;
- het gebruik qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling - naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders - past in de woonomgeving.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden beroepen en kleinschalige bedrijven aan huis mogelijk gemaakt.
2.4.4 Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2008)
Op 24 september 2009 is de beleidsnota Archeologie door de gemeenteraad vastgesteld. De archeologische waarden van Purmerend zijn door ADC Heritage na gedegen onderzoek in kaart gebracht. Op basis van dit onderzoek naar het Purmerendse bodemarchief is archeologiebeleid voor Purmerend opgesteld.
Het Purmerendse archeologiebeleid gaat uit van de in het Verdrag van Malta en het beleid van de rijksoverheid vastgelegde uitgangspunten:
- behoud van de archeologische waarden 'in situ' (in de bodem);
- de verstoorder betaalt.
2.4.5 Nota detailhandel 2007-2011 gemeente Purmerend (2007)
Verwacht wordt dat er de komende jaren een verdergaande schaalvergroting plaats zal vinden bij de supermarkten. Hierdoor zullen speciaalzaken, met name in de foodsector, maar ook in de non-food, onder druk komen te staan en deels verdwijnen. Hierdoor kunnen winkelruimtes leeg komen te staan. Aangezien dit ongewenste situaties op kan leveren, is het gewenst dat in deze winkelruimtes in winkelcentra andere functies, zoals maatschappelijke en zakelijke dienstverlening gevestigd kunnen worden. In verband met het hierboven genoemde risico op leegstand, is het bovendien gewenst de detailhandel en horeca zoveel mogelijk te concentreren in de winkelcentra en de verspreid liggende vestigingen te consolideren. In de Nota Detailhandel 2007-2011 is aangegeven dat in wijk- en buurtwinkelcentra geen uitbreiding wordt toegestaan. In het voorliggende bestemmingsplan wordt dit ook niet mogelijk gemaakt.
Op basis van de bovenstaande analyse en het vigerende beleid kunnen de volgende uitgangspunten voor de gebiedsvisie worden geformuleerd:
- ruimte bieden voor de uitwisseling van detailhandel met andere functies, zoals maatschappelijke en zakelijke dienstverlening, maatschappelijke functies en horeca in de winkelcentra;
- behoud en versterking voorzieningenniveau;
- detailhandel en horeca concentreren in winkelcentra;
- verspreid liggende detailhandel en horeca consolideren.
2.4.6 Integrale Visie Huisvesting Onderwijs Sneeuwbal (2003)
In september 2003 is de Integrale Visie Huisvesting Onderwijs Sneeuwbal door de raad vastgesteld. Het doel van deze visie was en is om alle onderwijssoorten in de gemeente op lange termijn zo optimaal mogelijk te huisvesten op basis van de uitkomst van de inhoudelijke visie over onderwijs, opgesteld door de gemeente en de betrokken schoolbesturen. Daarnaast is er behoefte aan huisvesting van buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en kinderopvang. Inmiddels wordt jaarlijks vanaf 2007 weer een Integraal Huisvestingsplan vastgesteld, waarin de huisvestingsproblematiek per wijk/school in beeld wordt gebracht.
2.4.7 Actualisering Visie Kantorenmarkt Purmerend (2008)
In de Actualisering Visie Kantorenmarkt Purmerend is aangegeven dat de economie van Purmerend zich de afgelopen jaren goed heeft ontwikkeld. De werkgelegenheid is in de periode 1995-2005 gegroeid van 15.000 naar ruim 20.500 banen, een groei van 37%. De groei heeft vooral plaatsgevonden in de niet-commerciële dienstverlening, in het bijzonder zorg en welzijn.
De kantorenmarkt is de afgelopen jaren mee gegroeid met de lokale economie. De voorraad bedraagt anno 2007 circa 90.000 m² en de leegstand is met 7% relatief beperkt in vergelijking met andere gemeenten. De Purmerendse kantorenmarkt blijft vooral lokaal en in mindere mate regionaal georiënteerd. De meeste kantoren zijn klein met een oppervlakte tot 1.000 m².
2.4.8 Groenstructuurplan (1986)
Het Groenstructuurplan uit 1986 bevat een inventarisatie van de groenstructuur van Purmerend. Op basis van deze inventarisatie is aangegeven welke stukken restgroen (verkavelinggroen) kunnen worden uitgegeven aan particulieren ten behoeve van tuinvergrotingen.
Op basis van de nota's Kwaliteit Openbaar Groen 1997 en Evaluatie Bermen en Oevers 1998 en de resultaten van de omnibusenquête 2000 over openbaar groen, wordt uitvoering gegeven aan het beheer van het openbaar groen. In de nota Bermen en oevers wordt het plan voor een natte, ecologische structuur in Purmerend geëvalueerd. Het basisplan Water en Oevers is gericht op de versterking van de totale, ecologische groenstructuur in de stad. De hiermee samenhangende maatregelen variëren van het aanpassen van het groenbeheer of het herprofileren en herinrichten van de oevers tot de zorg voor de waterkwaliteit.
In de nota Groene Ambitie: Waarden en Keuzes (2004) is al het groen in Purmerend geïnventariseerd en zijn knelpunten en potenties in beeld gebracht. De Groene Ambitie moet nog uitgewerkt worden in beleid en in beheerplannen. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw Groenstructuurplan.
2.4.9 Nota Integrale Handhaving Purmerend 2012-2015 (2012)
De Nota Integrale Handhaving Purmerend 2012-2015 is op 17 januari 2012 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid vergroten en te waarborgen middels de inzet van handhaving.
Deze nota beschrijft de visie, de uitgangspunten, de prioriteiten en de strategie van de gemeente Purmerend ten aanzien van de handhaving van de fysieke leefomgeving.
Op basis van een omgevingsanalyse zijn handhavingsprioriteiten gesteld. Handhaving wordt zowel risicogericht als probleemgericht benaderd. Dit betekent dat naast het stellen van prioriteiten op basis van een inschatting van risico's, er ook gekeken wordt naar wat burgers en bedrijven belangrijk vinden.
In eerste aanleg zijn burgers, bedrijven en instellingen zelf verantwoordelijk voor het naleven van wet- en regelgeving en worden dan ook gestimuleerd om gezamenlijk problemen op te lossen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de gemeente Purmerend de nalevingstrategie inzetten om het naleefgedrag onder burgers en bedrijven te bevorderen en zo nodig af te dwingen.
Verder wordt de handhaving zoveel mogelijk integraal en wijkgericht uitgevoerd, waarbij toezichtlasten voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk afnemen.
Voortvloeiend uit de nota stelt de gemeente jaarlijks een Uitvoeringsprogramma Integrale Handhaving vast. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan deze nota.
2.4.10 Woonwagenbeleid
Met de intrekking van de Woonwagenwet in 1999 is de gemeente primair verantwoordelijk voor het opstellen van woonwagenbeleid. Aspecten zoals het bepalen van de behoefte, toevoegen en opknappen van wagens, de toewijzing en taakverdeling tussen gemeente, woningcorporaties en eigenaren en huurders van woonwagens, zijn in principe dezelfde als bij woningen.
Middels het woonwagenbeleid wordt getracht vorm te geven aan een proces waarbij het einddoel is dat er op de woonwagencentra sprake is van een genormaliseerde situatie en dat de doelgroep woonwagenbewoners een behandeling kan worden geboden op het gebied van leven, wonen, leren en werken die gelijkwaardig is aan die van alle andere inwoners van Purmerend. In het woonwagenbeleid worden een aantal speerpunten van beleid benoemd, te weten:
- inschrijving, wachtlijsten, toewijzing en uitbreiding van standplaatsen;
- brandveiligheid, handhaving en onderhoud;
- overdracht van beheer en eigendom van standplaatsen en huurwagens van gemeenten naar woningcorporaties;
- eigendomsverdeling standplaatsen en woonwagens tussen de bewoners en corporaties;
- onderwijs, inkomen en werkgelegenheid van de woonwagenbewoners;
- organisatie, taakverdeling, communicatie en uitwerking.
De gemeente en de corporaties zijn overeengekomen dat de woonwagencentra aan de corporaties worden overgedragen. Corporaties hebben hier de voorwaarde aan gekoppeld dat de brandveiligheid op orde moet zijn alvorens de overname een feit is. Dit blijft de komende jaren de inzet van het beleid voor deze doelgroep.
2.4.11 Conclusie gemeentelijk beleid
Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de ambities zoals in de beleidsnota's van gemeente Purmerend zijn gesteld.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
Het plangebied maakt onderdeel uit van de gemeente Purmerend. Purmerend ligt centraal in de landelijke regio Waterland en wordt omringd door drie droogmakerijen (De Beemster, De Wijde Wormer en De Purmer). De regio Waterland en daarmee ook de gemeente Purmerend, maakt deel uit van het ruimtelijk netwerk van Amsterdam. Een belangrijke kwaliteit van de regio is het grote contrast met het stedelijke gebied van Amsterdam.
Het plangebied Weidevenne ligt aan de zuidwestzijde van Purmerend, ten westen van het Noordhollandsch kanaal. De wijk wordt gekenmerkt door overwegend eengezinswoningen, zowel rijenwoningen, twee-onder-één-kapwoningen als vrijstaande woningen. Daarnaast staan verspreid door de wijk ook een aantal appartementengebouwen van verschillende hoogten.
Dit hoofdstuk bestaat uit een ruimtelijke analyse van het plangebied Weidevenne. Na een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Purmerend in het algemeen, en Weidevenne in het bijzonder, wordt ingegaan op de ruimtelijke hoofdstructuur in het plangebied. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de functionele hoofdstructuur beschreven.
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Purmerend is ontstaan op een smalle landengte tussen het Purmermeer, het Beemstermeer en het Wormermeer. De eerste bewoners hielden zich met name bezig met de ontginning van het veengebied. Later werd de visserij de grootste inkomstenbron. De bewoners vestigden zich aan De Where die het Purmermeer in westelijke richting met het Beemstermeer verbond en in oostelijke richting met de Zuiderzee. Zware stormen en hoge golven zorgden ervoor dat de drie meren, door afkalving van het laagveen, steeds groter werden. Door de vele overstromingen vormden de meren een grote bedreiging voor de omwonenden. In 1612 werd dan ook het Beemstermeer drooggelegd, in 1622 het Purmermeer en in 1625 het Wormermeer. Door de drooglegging ontstond een grote hoeveelheid landbouwgrond en veranderden de belangen van de bevolking en de stad. Purmerend kreeg een steeds belangrijkere functie als marktstad en centrum voor het omliggende gebied. Tijdens de Gouden Eeuw met haar economische groei, nam het inwonertal van de marktstad toe. In 1645 verleende de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om het stadsgebied te vergroten. Hiermee was de uitbreiding van Purmerend voorlopig voltooid. Pas in de 20e eeuw werden de grenzen van de stad opnieuw verlegd. In 1884 werd de spoorlijn Amsterdam-Zaanstad-Purmerend voltooid. Het station werd ver buiten de grachtengordel van het oude Purmerend gebouwd met het oog op eventuele stadsuitbreiding in de Zuiderpolder. Deze uitbreiding verliep eerst geleidelijk: van 5.700 inwoners in 1900 tot 7.000 inwoners in 1950 en vervolgens tot 10.000 inwoners in 1960. Vanaf die tijd heeft Purmerend een explosieve groei doorgemaakt. In eerste instantie als groeikern van de gemeente Amsterdam, later om te voorzien in de de woningbehoefte uit Waterland en de eigen gemeente. Anno 2012 telt Purmerend bijna 80.000 inwoners.
Weidevenne
De wijk Weidevenne is nieuwste uitbreidingswijk van Purmerend. De groeikerntaak van Purmerend, die bij de Derde Nota Ruimtelijke Ordening in 1978 door het rijk werd toegekend, is in 1989 beëindigd. In de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (1988) wordt besloten dat de woningbehoefte die de stad Amsterdam heeft, voornamelijk binnen de eigen gemeente zal moeten worden ingevuld. Ook zonder Amsterdam blijft er een grote woningbehoefte binnen de gemeente Purmerend en het omliggende Waterland bestaan. Om hierin te kunnen voorzien wordt in het kader van de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (1990) besloten tot een stadsuitbreiding aan de westzijde van de stad, aan de overkant van het Noordhollandsch Kanaal.
Om Weidevenne te kunnen ontwikkelen als woonwijk van Purmerend waren een aantal gemeentegrenswijzigingen noodzakelijk. Zo maakte het zuidoostelijke deel (kwadrant III) tot en met 1990 nog deel uit van de gemeente Ilpendam. Het zuidelijke en westelijke deel van Weidevenne (kwadrant IV en gedeeltelijk kwadrant II) behoorde tot en met 1997 nog toe aan de gemeente Landsmeer. Vanaf 1998 is Weidevenne gefaseerd ontwikkeld. Hierbij is in 1998 gestart met kwadrant III in het zuidoosten van Weidevenne, vervolgens is begonnen met kwadrant II en kort daarna met kwadrant IV. De woningbouw in kwadrant I, tegenwoordig ook wel kwadrant Europa genoemd, is als laatste gerealiseerd. Op dit moment is in dit kwadrant nog een aantal gebieden in ontwikkeling of moet nog ontwikkeld worden.
3.2 Huidige Situatie
De bebouwing van Weidevenne is onder te verdelen in vier kwadranten met in het midden het centrum van de wijk. Aan elk kwadrant is een thema verbonden, gebaseerd op de historie en de karakteristiek van het landschap. Op afbeelding 3.1 is de indeling in kwadranten weergegeven. De sportvelden ten noorden van kwadrant II, de ecologische zone in het westen en het recreatiegebied in het zuiden van Weidevenne, maken geen specifiek onderdeel uit van één van de kwadranten.
Afbeelding 3.1: Bebouwing Weidevenne onderverdeeld in kwadranten
Kwadrant Europa (voorheen kwadrant I)
Kwadrant Europa is als laatste van de vier kwadranten ontwikkeld, en deels nog steeds in ontwikkeling. Kwadrant Europa vormt de schakel tussen Weidevenne en de binnenstad. De Melkweg, het historische lint dat vanuit het Purmerland richting de binnenstad loopt doorsnijdt het kwadrant. Op basis hiervan zijn drie verschillende deelgebieden binnen het kwadrant gecreëerd: de "Stadshoven" in het westen, centraal gelegen "Langs de Melkweg" en "Tuindorp" in het oosten.
De "Stadshoven" worden gekenmerkt door gesloten bouwblokken met besloten binnenterreinen, plat afgedekte woningen en straatprofielen met laanbomen. Hiermee sluit de bebouwing goed aan op de bebouwing van de aangrenzende binnenstad van Purmerend. De bebouwing bestaat uit zowel lage woningen als uit middelhoge appartementengebouwen. Op de noordoostelijke hoek wordt een appartementengebouw van gedeeltelijk 60 meter hoog gerealiseerd.
Het deel "Langs de Melkweg" is gebouwd rondom de Melkweg, als historische verbindingsroute tussen de binnenstad en het omliggende landschap. Dit deel van de wijk is opgezet als landschappelijke zone met een open en groene inrichting. Hierdoor is er vanuit alle hoeken zicht op de Melkweg. De woningen bestaan uit villa's en twee-onder-één-kapwoningen.
"Tuindorp" is een traditioneel opgezette buurt met woningen voorzien, van een lage goothoogte en een grote kap. Tuindorp wordt gekenmerkt door een afwisseling van rijtjeswoningen en twee-onder-één-kapwoningen, traditioneel kleur- en materiaalgebruik (aardetinten, bakstenen en dakpannen), erfafscheidingen in de vorm van hagen aan de straatzijde en tuinmuren aan de zijkanten en (bij voorkeur) lage goten en grote en steile kappen.
De straatnamen in dit kwadrant verwijzen naar Europese landen en gebieden.
Kwadrant II - Amerika
Kwadrant II wordt aangeduid als “Groene Passage”. Deze naam is ontleend aan de ecologische verbindingszone ten westen van het plangebied. Deze zone is ontwikkeld om een duidelijke relatie tussen het stedelijke gebied en het omringende veenweidelandschap te creëren. De bebouwing van de stadsrand vormt een contrastrijke en herkenbare markering tussen stad en landschap.
Het gebied tussen de stadsrand en ringweg (de Amazonelaan) die het gebied doorsnijdt is op een gelijke wijze radiaal verkaveld, d.w.z. straalsgewijs vanuit de ringweg. Daarnaast is de bebouwing aan het water van belang: zowel de woningen langs de spoorlijn als die aan de oost-west lopende brede sloot ten noorden en zuiden van Mesa Verde en Yellowstone. Deze loper is een brede strook die vanuit het landschap Weidevenne binnendringt en de oorspronkelijke kavelrichting van Weidevenne volgt.
Markant is de bebouwing langs ecologische zone die qua vorm het karakter heeft van een stadsmuur of verdedigingswerk, hetgeen nog wordt versterkt door het niveauverschil tussen het hogergelegen woongebied en de ecologische zone. Kwadrant II bestaat overwegend uit grondgebonden woningen met op enkele plekken aan de randen hoogbouwappartementen. De straatnamen in kwadrant II verwijzen naar Amerika.
Kwadrant III - Azië
Kwadrant III is als eerste gedeelte van de uitbreidingslocatie Weidevenne ontwikkeld. Kwadrant III wordt aangeduid als “De Vaart”. Deze naam is ontleend aan het Noordhollandsch Kanaal dat het plangebied zijn betekenis geeft. Het is een rustig woongebied met een verkavelingstructuur primair gericht op het water met een recreatieve zone langs het kanaal en de twee oorspronkelijk aanwezige waterlopen, de Spiering- en Burgsloot.
De stedenbouwkundige ruggengraat van het gebied wordt gevormd door de loper die begint in de buurt van de spoorlijn en eindigt bij de Laan der Continenten in het zuiden. Door de loper wordt het gebied verdeeld in drie stroken parallel aan het kanaal en de Laan der Continenten. Elke strook heeft zijn eigen architectonische karakteristiek gekregen.
In het hart van het kwadrant is tenslotte een driehoekig centrumgebied gesitueerd ten behoeve van bijzondere doeleinden (wijkgezondheidscentrum, scholen).
Het karakter komt voorts tot uitdrukking in de manier waarop de structurerende elementen als wegen, waterlopen worden begeleid door en doorwerken in de bebouwing en de situering van de groenvoorzieningen. De bedoelde elementen zorgen voor een stedenbouwkundig herkenbare samenhang van de wijk.
De woningen kennen een grote diversiteit/variëteit aan bouwstijlen en in de maatvoering. Afwisseling is ook gecreëerd door de duidelijke stedenbouwkundige accenten middels de gestapelde bouw en afwijkende kopwoningen. Op verschillende locaties is een koppeling gelegd tussen woningtypen en het water. Langs de Spieringsloot en Burgsloot zijn de woningen bijvoorbeeld voorzien van laag over de waterlopen zwevende terrassen. Aan de strook bij de Laan der Continenten hebben de woningen patio's aan het water en uitkijkbalkons. Op de hoeken van het kwadrant bevindt zich hoogbouw. De straatnamen in Kwadrant III verwijzen naar Azië.
Kwadrant IV - Afrika
Kwadrant IV wordt aangeduid als "De Eilanden”. Deze naam is ontleend aan de ligging van het gebied, dichtbij het Waterlandse veenweidelandschap en het landschapspark het groengebied Purmerland. Met betrekking tot de stedenbouwkundige opzet ten behoeve van een duurzame ontwikkeling van de stadsuitbreidinglocatie Weidevenne, was één van de hoofduitgangspunten het op een verantwoorde wijze inpassen van de woningbouw in het Waterlandse landschap door het realiseren van een duurzame stadsrandzone in het zuiden van de locatie. Daartoe is een geleidelijke overgang - tevens de begrenzing - tussen de stadsuitbreiding en het veenweidegebied ontworpen. Het water dringt de woonwijk binnen en er bevinden zich eilanden met een open bebouwing van vrijstaande woningen op kavels en eilanden met bomengroepen, struiken en weidjes: het landschapspark. Op deze manier bestaat in de zuidelijke stadsrand een archipel van eilanden met waterrecreatie en landelijk wonen aan het water.
Een tweede hoofduitgangspunt met betrekking tot de stedenbouwkundige opzet van Weidevenne is de handhaving van de centraal door Weidevenne lopende oude route van Landsmeer via Purmerland naar Purmerend: de Melkweg. Deze route is (h)erkend als een waardevol element uit het oorspronkelijke cultuurlandschap. In kwadrant IV (vanaf de spoorwegovergang tot aan de zuidelijke grens van de Weidevenne) heeft handhaving en integratie van de centraal door Weidevenne lopende oude route plaatsgevonden. Kwadrant IV bestaat overwegend uit laagbouw, met op enkele markante plekken aan de rand hoogbouw. De straatnamen in kwadrant IV verwijzen naar Afrika.
Centrum
In het noordoostelijke deel van kwadrant IV bevindt zich het centrum van Weidevenne met het treinstation Purmerend Weidevenne en het Winkelcentrum Weidevenne. Het centrum van Weidevenne laat zich kenmerken door een concentratie van hoogbouw in de vorm van appartementencomplexen.
3.3 Infrastructuur
3.3.1 Gemotoriseerd verkeer
Voor de verkeerswegen is in het kader van 'duurzaam veilig verkeer' een indeling in drie categorieën vastgesteld. De eerste categorie omvat stroomwegen en bestaat uit de landelijk en regionaal verbindende wegen. Op deze wegen zijn hogere snelheden toegestaan dan in de bebouwde kom. De enige stroomweg voor Weidevenne is de rijksweg A7, die daarmee de belangrijkste ontsluiting voor het autoverkeer vormt in relatie met Zaanstad, Amsterdam en Hoorn en de overige rijkswegen.
De tweede categorie wegen bestaat uit de gebiedsontsluitingswegen. De belangrijkste gebiedsontsluitingswegen binnen het plangebied zijn de Laan der Continenten, Amazonelaan, Zambezilaan, Aziëlaan, Eufraatlaan, Gangeslaan en de Donaulaan. De Laan der Continenten heeft aan de noordzijde op- en afritten van de A7. Aan de zuidzijde komt de Laan der Continenten via de Nelson Mandelabrug en de Verzetslaan uit op de Jaagweg, de N235. De Aziëlaan komt via de Jan Blankenbrug eveneens uit op de Jaagweg. Op de provinciale weg N235 (stroomweg) geldt een maximumsnelheid van 80 km/u. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximumsnelheid 50 km/u.
De derde categorie wegen wordt gevormd door de erftoegangswegen, ofwel de wegen in het verblijfsgebied. Hieronder vallen de woonerven en de 30 km/u-straten. Deze straten kennen vrijwel altijd een menging van gemotoriseerd en langzaam verkeer en zijn voorzien van snelheidsremmende maatregelen, zoals drempels en inritconstructies, om de verkeersveiligheid en leefbaarheid te ondersteunen.
3.3.2 Langzaam verkeer
Bij het ontwerpen van Weidevenne is sterk de nadruk gelegd op een duidelijk herkenbaar netwerk voor de ontsluiting voor fietsers en bromfietsers. Dit netwerk verbindt de woonbuurten met het centrumgebied van Weidevenne, met het treinstation Purmerend Weidevenne, met de binnenstad van Purmerend en met de Wijdewormer. Langs de gebiedsontsluitingsweg Amazonelaan/Zambezilaan (ringweg) zijn fietsstroken aanwezig. De Melkweg is de hoofdroute voor het langzaamverkeer in Weidevenne. In kwadrant IV is op de Melkweg, ten noorden van de ringweg, uitsluitend autoverkeer toegestaan ten behoeve van bestemmingsverkeer van en naar de bestaande woningen aan deze weg. Ten zuiden van de ringweg is de Melkweg (her-)ingericht tot gebiedsontsluitingsweg en zijn fietsstroken aangebracht, om zodoende de veiligheid van de fietsers op deze route te vergroten. Samen met de langzaamverkeersroute langs de Spieringsloot (kwadrant III) verbindt de Melkweg alle kwadranten met het centrum en met de landschappelijke en recreatieve routes naar het Twiske, de Wormer, het Purmerbos en de binnenstad van Purmerend. In kwadrant Europa, aan het einde van de Melkweg, is Weidevenne verbonden met de binnenstad van Purmerend door middel van de Melkwegbrug. Deze te openen beweegbare brug is alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers.
Waar het netwerk voor langzaam verkeer samenvalt met gebiedsontsluitingswegen met een hoge verkeersintensiteit zijn aparte fietspaden of fietsstroken aanwezig. Op de ontsluitingswegen rijden de bromfietsers in principe op de rijbaan. Een uitzondering vormt de Laan der Continenten tussen de rotonde bij de Amazonelaan en de A7. Dit onderdeel van de hoofdwegenstructuur is gesloten voor alle langzaamverkeer.
De meeste belangrijke (brom)fietsroutes zijn uitgevoerd als vrijliggende fiets-/bromfietspaden. Deze vrijliggende paden zijn vaak gelegen in groenstroken of langs belangrijke waterlopen en hebben daarmee ook een recreatief karakter.
Overal in het gebied zijn voetpaden aanwezig langs de wegen voor het autoverkeer. Daarnaast bevinden zich in de woongebieden en daartussen nog enkele voetpaden.
3.3.3 Openbaar vervoer
Ten aanzien van de ontsluiting van Weidevenne wordt hoge prioriteit toegekend aan het openbaar vervoer. De Amazonelaan/Zambezilaan vervult in dit verband als hoofdverbinding van Weidevenne voor de bus naar het centrum van Amsterdam een belangrijke rol. Verspreid over het plangebied bevinden zich diverse bushaltes. De buslijnen die hier halteren verbinden Weidevenne met het centrum van Purmerend en verschillende locaties in Amsterdam, waaronder Centraal Station. Tot de bushaltes is een maximale loopafstand van 400 meter inachtgenomen. De Nijlstraat, de Wolgalaan (per 1-2- 2013) en de spoorwegonderdoorgang ter hoogte van de Amazonelaan/Zambezilaan zijn alleen voor doorgaand busverkeer toegankelijk. Voor het autoverkeer zijn dit geen doorgaande verbindingen.
Midden door Weidevenne loopt de spoorlijn Zaandam-Hoorn. Hieraan ligt het treinstation Purmerend Weidevenne. Vanaf dit station vertrekken directe treinen richting Hoorn, Zaandam, Schiphol en Hoofddorp.
3.3.4 Parkeren
Het parkeren in het plangebied vindt plaats deels in de openbare ruimte en deels op eigen terrein. In de openbare ruimte zijn hiervoor parkeerterreinen en op parkeerplaatsen langs de weg ingericht. Bewoners van woningen op grotere percelen parkeren op eigen terrein, al dan niet in een eigen garage. Bij diverse appartementencomplexen bevinden zich voor de bewoners toegankelijke (ondergrondse) parkeergarages. Het parkeren bij het Winkelcentrum Weidevenne gebeurt op het parkeerterrein dat is gelegen op het dak van het winkelcentrum. Ten behoeve van treinreizigers bevindt zich aan de zuidzijde van het treinstation een parkeerterrein.
3.4 Water En Groen
Het plangebied wordt aan de west- en oostzijde begrensd door respectievelijk de Ringvaart Wijde Wormer en het Noordhollandsch Kanaal. Bij de ontwikkeling van Weidevenne is veel aandacht besteed aan de natuurlijke elementen in dit gebied. Er is aangesloten bij de aanwezige water- en groenstructuren in en om het gebied. met name water speelt een belangrijke rol in Weidevenne. De oorspronkelijke waterlopen, waaronder de Burgsloot en de Spieringsloot, die het gebied doorsnijden, zijn ingebed in landschappelijke groene stroken met een natuurlijke uitstraling. Op diverse plekken zijn de woningen tot op of in het water gebouwd. Door middel van tuinen en steigers zijn de woningen nauw met het water verbonden.
Ten westen van de bebouwing van Weidevenne bevindt zich de ecologische zone Weideveld. Weideveld is onderdeel van het veenweidegebied van Waterland en maakt deel uit van de polder Purmerland. Het terrein wordt aan de noordzijde begrenst door de A7, en aan de oostkant door de ringvaart en de dijk van de Wijde Wormer. In het zuiden vormt de spoorweg van het traject Zaandam-Purmerend de grens. De ecologische zone wordt nader besproken in 5.7.2. Om de aanwezige natuurwaarden te kunnen beschermen is dit gedeelte niet voor mensen toegankelijk. Wel is het mogelijk om door het gebied heen te fietsen over de voetgangers- en fietsbrug in het verlengde van het fietspad vanaf de Amazonelaan, ten noorden van Mesa verde.
Aan de zuidzijde van Weidevenne bevindt zich het groengebied Purmerland dat wordt gebruikt als extensief recreatiegebied.
Hoofdstuk 4 Functionele Analyse
Het plangebied heeft overwegend een woonfunctie. Daarnaast zijn er in het plangebied diverse voorzieningen aanwezig, die gebruikelijk zijn in een woonwijk. Hieronder worden de verschillende functies in het plangebied beschreven en geanalyseerd.
4.1 Wonen
Weidevenne is een relatief jonge wijk. De woningvoorraad betreft voor het grootste deel grondgebonden eengezinswoningen. Het merendeel van de grondgebonden eengezinswoningen zijn rijenwoningen en twee-onder-één-kapwoningen. Op verschillende plekken in Weidevenne bevinden zich buurten met vrijstaande woningen. De grondgebonden woningen worden afgewisseld met appartementengebouwen die verspreid door de hele wijk staan, met een concentratie in het centrum van Weidevenne, bij het winkelcentrum. In Weidevenne bevindt 76% van de woningen zich in het koopsegment (peiljaar 2011).
4.2 Detailhandel En Horeca
De detailhandel in Weidevenne is geconcentreerd in het Winkelcentrum Weidevenne aan het Van Damplein, in het centrum van de wijk. In dit wijkwinkelcentrum bevinden zich 26 winkels voor de dagelijkse boodschappen, waaronder Blokker, Deen, Bart Smit, Vomar en Zeeman. De detailhandel in het winkelcentrum wordt aangevuld met een aantal horecagelegenheden (zoals een Chinees-Kantonees restaurant, een sushi-bar en een snackbar).
De gemeente Purmerend heeft als beleid geen solitaire bedrijven en winkels te stimuleren. Beleidsuitgangspunten van de gemeente, zoals neergelegd in de Nota Detailhandel 2007-2011, zijn om de binnenstad als recreatief koopcentrum voor Purmerend en omgeving te behouden en te versterken, en geen verdere detailhandel buiten de gewenste winkelstructuur toe te staan. Onder deze gewenste winkelstructuur vallen wel wijkwinkelcentra zoals het Winkelcentrum Weidevenne.
4.3 (Maatschappelijke) Voorzieningen
Binnen het plangebied Weidevenne bevinden zich verspreid door de wijk op verschillende locaties diverse vormen van maatschappelijke voorzieningen zoals een zorgcentrum voor ouderen, basisonderwijs, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, religieuze en verenigingsgebouwen en medische voorzieningen als tandartsenpraktijken, huisartsenpraktijken en andere gezondheidspraktijken.
4.4 Bedrijven En Kantoren
Omdat het plangebied een woonwijk betreft en daardoor overwegend een woonfunctie heeft zijn er in het plangebied met uitzondering van het tankstation aan de Laan der Continenten geen bedrijven aanwezig. In kwadrant Europa, in de strook langs de A7 bevindt zich een zone met kantoorgebouwen, de zogenaamde 'Steltlopers'. Verspreid in het plangebied zijn kleinere, vaak solitair gevestigde, kantoren aanwezig, veelal in gebouwen met een gecombineerd gebruik. In deze gebouwen worden verschillende functies gecombineerd, zoals wonen en kantoren, onderwijs en kantoren, medische voorzieningen en kantoren.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Archeologie En Cultuurhistorische Waarden
5.1.1 Beleidskader
Archeologie
In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld, welke is vastgelegd in de beleidsnota 'Archeologie in Purmerend. Deze nota bestaat uit een archeologische verwachtingskaart en een archeologische beleids- en advieskaart.
Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones.
Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De verwachtingskaart is gebruikt voor het opstellen van de beleidsadvieskaart, die vervolgens wordt gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op de archeologische beleidsadvieskaart wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met archeologische verwachtingen in een plangebied en de maatregelen die van toepassing zijn bij bodemingrepen. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Ter plaatse van het AMK-terrein, met een hoge archeologische verwachtingswaarde, dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 100 m2 beslaat en dieper dan 0,50 cm onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Cultuurhistorische waarden
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
Hiervoor bestaan nog geen nationaal opgestelde richtlijnen. Gemeenten zijn vrij om dit naar eigen inzicht in te vullen.
5.1.2 Analyse
Purmerend ligt op een locatie met doorgaande land- en waterverbindingen. Ontstaan rond 1200 als vissersdorpje op een hoger gelegen plek in het veen, tussen de drie meren de Beemster, Purmer en Wormer. De drie meren zijn in de 17e eeuw drooggelegd. Het plangebeid Weidevenne ligt ten westen van de stad. Op oude kaarten is te zien dat dit veengebied is gebruikt als landbouwgrond.
Het plangebied grenst aan de oostzijde aan het Noordhollandsch Kanaal, gegraven van 1819 tot 1924, en aan de westzijde aan Purmerland. De spoorlijn Amsterdam-Hoorn, in de 19e eeuw aangelegd, doorkruist het plangebied.
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw is het plangebied ontwikkeld en heeft grootschalige woningbouw plaats gevonden. Bij de stedelijke inrichting van Weidevenne heeft men zich laten inspireren door het oorspronkelijke veenweidelandschap met de daarbij behorende slotenpatronen en wegen. In sommige delen is op de oude kavels gebouwd en de kavelrichting is hetzelfde gebleven. In de wijk heeft men open ruimtes tussen de huizenblokken gecreëerd, waardoor men zicht heeft op het oude omringende landschap. De Spieringsloot en de Burgt zijn als belangrijke aders van het waterstelsel in de inrichting van de wijk opgenomen.
Afbeelding 5.1: Archeologische verwachtingskaart Purmerend, uitsnede voor Weidevenne
De archeologische verwachtingskaart ter plaatse van het plangebied is opgenomen in bovenstaande afbeelding. Deze laat zien dat voor het grootste gedeelte van het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Er zijn geen voorwaarden t.a.v. bodemingrepen geformuleerd.
Diagonaal door het plangebied geldt op twee stroken een middelhoge archeologische verwachting. Het betreft hier twee Middeleeuwse ontginningsassen door Purmerend. De centraal in Weidevenne gelegen ontginningsas, De Melkweg, is een oude as die diende om het achterliggende land te ontginnen. Het vormde een bewoningslint die de oude binnenstad van Purmerend met Amsterdam verbond. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden in de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting. Dit betekent dat in de onbebouwde gebieden bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 500 m2 beslaat en dieper dan 50 cm onder het maaiveld, moet eerst een verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Langs de Melkweg zijn bij archeologisch onderzoek in de jaren negentig van de vorige eeuw resten van huisplaatsen gevonden. Deze huisplaatsen zijn aangegeven als AMK-terreinen. Een AMK-terrein is een gebied dat op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) is aangewezen als waardevol gebied voor de archeologie. De meeste van deze terreinen in het plangebied Weidevenne zijn inmiddels vrijgegeven en bebouwd, een aantal nadat eerst archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De archeologische waarden van Weidevenne zijn grotendeels verdwenen. Aan het eind van deze ontginningsas op de grens met Purmerland is een huisplaats gelegen, welke niet is afgegraven maar in-situ bewaard wordt. Bij de inrichting van Weidevenne is rekening gehouden met het behoud van deze huisplaats. Ook enkele huisplaatsen langs Purmerland zijn AMK-terreinen en langs het Noordhollandsch Kanaal ligt een AMK-terrein ter plaatse van de voormalige betoncentrale. Dit betekent dat bodemingrepen op deze AMK-terreinen beneden 0,50 m onder het maaiveld en groter dan 100m2 moeten worden voorkomen. Indien toch bodemingrepen plaatsvinden, moet dit terrein nader archeologisch worden onderzocht. Voor bodemingrepen kleiner dan 100m² hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
In Weidevenne bevinden zich geen bovengrondse cultuurhistorische waarden die specifiek benoemd en beschermd moeten worden in dit bestemmingsplan.
5.1.3 Conclusie
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt die zijn gelegen in de strook met een middelhoge verwachtingswaarde of op een AMK-terrein. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk voor dit bestemmingsplan. Ter plaatse van het AMK-terrein aan het Noordhollandsch kanaal geldt de bestemming "Gemengd - Uit te werken". Wanneer deze bestemming zal worden uitgewerkt door middel van een uitwerkingsplan en de bodemverstoring beslaat meer dan 100m2 en is dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld, zal een archeologisch onderzoek voor deze locatie moeten worden uitgevoerd.
5.2 Bodemkwaliteit
5.2.1 Beleidskader
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplanonder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Een en ander is ook verwoord in het in 2005 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.
Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheersplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering dient te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op bodemverontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie goedkeuring te worden gevraagd voor het geschikt maken van een verontreinigde bodem voor een beoogd gebruik. De aanvraag om goedkeuring wordt door de provincie beoordeeld en als beschikking gepubliceerd. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning voor het bouwen opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
5.2.2 Analyse
Het onderhavig bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Bij de ontwikkeling van de bestaande bebouwing en infrastructuur is aandacht besteed aan het aspect bodem. Daar waar uit onderzoek bleek dat sprake was van bodemverontreiniging is de bodem gesaneerd vóór aanvang van de bouw.
5.2.3 Conclusie
Het gehele grondgebied van Weidevenne is schoon en bouwrijp opgeleverd door de gemeente Purmerend. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Algemeen
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen.
Het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Hierin zijn normen vastgelegd voor de maximaal toelaatbare en aanvaardbare risico's als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of vervoersassen van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water en via kabels en buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geven de kaders voor de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten van inrichtingen vallend onder de Wet milieubeheer.
Voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen in buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Een toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over dit bestemmingsplan. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.
Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het groepsrisico is een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijke basis en het bevoegd gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Op afbeelding 5.2 zijn de risicovolle inrichtingen weergegeven.
Afbeelding 5.2: Risicokaart Noord-Holland, uitsnede voor Weidevenne
5.3.2 LPG-tankstation
In het Bevi is bepaald dat een verantwoording van het groepsrisico verplicht is ten aanzien van een aantal ruimtelijke besluiten. Een nieuw bestemmingsplan wordt beschouwd als een nieuw ruimtelijk besluit. Derhalve dient het groeprisico van het LPG-tankstation te worden verantwoord. Bij LPG-tankstations dient in het kader van het Bevi rekening te worden gehouden met het invloedsgebied voor het groepsrisico op een afstand van 150 meter vanuit het vulpunt.
In het plangebied is aan de Laan der Continenten 15 een brandstofverkooppunt met LPG gelegen dat van invloed is op de externe veiligheid in het plangebied (groepsrisico). Vanwege deze LPG-verkoop dient er getoetst te worden aan het Besluit externe veiligheid.
Kwantitatieve risicoanalyse LPG-tankstation Laan der Continenten 15
Een onderzoek naar het groepsrisico is uitgevoerd in het kader van de uitwerkingsplannen voor de omliggende woningbouw (o.a. Londenhaven). In dit kader is in november 2010 een extern veiligheidsonderzoek en een kwantitatieve risicoanalyse1 door Oranjewoud/Save uitgevoerd. In dit onderzoek wordt gesproken over een bestaande en een nieuwe situatie. De nieuwe situatie uit dit onderzoek komt overeen met de bestaande situatie zoals die wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan. Voor onderhavig bestemmingsplan volstaat hiermee het onderzoek naar het LPG-tankstation uit 2010.
Plaatsgebonden risico (PR)
Op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is bepaald dat op basis van de jaarlijkse doorzet van dit LPG-tankstation van <1.000 m3 (exact 999 m3) de PR 10-6-contour is gelegen op 45 meter van dit vulpunt. De PR-contouren voor het ondergrondse reservoir en de afneemzuil zijn kleiner dan die van het vulpunt en vallen er volledig binnen. Derhalve volstaat het kijken naar alleen het vulpunt. Binnen de veiligheidscontour van 45 meter zijn geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Ook zijn er geen geprojecteerde kwetsbare bestemmingen. Derhalve wordt voldaan aan de normen zoals gesteld in het Revi. Deze PR-contour van 45 meter is op de verbeelding weergegeven als 'veiligheidszone-lpg'.
Groeprisico (GR)
Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande situatie de oriëntatiewaarde licht wordt overschreden. Aangezien het hier een nieuw ruimtelijk besluit betreft, volstaat de verantwoording van het groepsrisico voor het uitwerkingsplan voor Londenhaven hier niet. Voor onderhavig bestemmingsplan dient het groepsrisico opnieuw door het bevoegd gezag te worden verantwoord. Hiervoor dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld en advies te worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio. De verantwoording2 van het groepsrisico is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5.3.3 Transport gevaarlijke stoffen
Voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen staat het externe veiligheidsbeleid nog in de "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (Crnvgs). De geactualiseerde circulaire is een voorloper van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
Voor transportroutes waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd, geldt op grond van deze circulaire een afstand van 200 meter waarbuiten in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik hoeven te worden gesteld.
Basisnet (toekomstige AMvB Vervoer gevaarlijke stoffen)
Het aantal knelpunten op het gebied van veiligheid en ruimtelijke ontwikkeling neemt toe. Dit komt door bebouwing vlakbij wegen, water en spoor, maar ook door een sterke toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Om ervoor te zorgen dat het vervoer van gevaarlijke stoffen ook in de toekomst mogelijk blijft, wil het kabinet het vervoer gaan reguleren met het Basisnet Vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico’s die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico’s worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basinet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Door het Basisnet weten de gemeenten waar ze kunnen bouwen en ontstaan er geen veiligheidsproblemen door (onverwachte) groei van het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de vaststelling van het Basisnet is rekening gehouden met de ruimtelijke plannen van gemeenten (ongeacht de ontwikkelingsfase van de plannen). Op deze manier houdt het Basisnet rekening met de komende ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van de transportroutes. Daarnaast wordt er in Basisnet ruimte geschapen voor de groei van het transport van gevaarlijke stoffen: de risicoruimte die het transport krijgt toebedeeld is gebaseerd op de vervoersprognoses voor het jaar 2020. Hierdoor wordt voorkomen dat er nieuwe veiligheidsknelpunten ontstaan.
De eindrapportages van het Basisnet zijn inmiddels gereed:
- Basisnet weg (eindrapport)
- Basisnet water (eindrapport)
- Basisnet spoor (eindrapport)
Om het Basisnet wettelijk te verankeren moet bestaande wetgeving worden aangepast en nieuwe wetgeving worden ontwikkeld. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) zal voor de regulering van de vervoerskant van het Basisnet worden aangevuld met artikelen over o.a. risicoplafonds en handhaving van de risicoruimte. Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het Basisnet is een nieuwe AmvB in ontwikkeling: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). De gewijzigde Wvgs en het Btev treden naar verwachting medio 2012 in werking. Tot die tijd is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) van kracht. In het cRNVGS zijn de transportaantallen van het vervoer gevaarlijke stoffen over weg en water opgenomen.
Verkeerswegen
Van de wegen in en rond Weidevenne is alleen de rijksweg A7 aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. De woningen in Weidevenne zijn gelegen op meer dan 200 meter vanaf de A7. De oriënterende waarde voor het groepsrisico voor de A7 wordt niet overschreden. De risicoatlas van de provincie Noord-Holland bevestigt dit. Nader onderzoek naar externe veiligheid van transportroute over de weg is daarom niet nodig.
De concept-eindrapportage "Basisnet weg" is tijdelijk geinplementeerd in de Crnvg. In de eindrapportage wordt ter plaatse van de A7 nabij Weidevenne aangegeven dat het groepsrisico <0,1 x de oriëntatiewaarde bedraagt. Daarnaast zal het groepsrisico niet toenemen aangezien het hier een conserverend bestemmingsplan betreft. Het is dan ook niet noodzakelijk dat het groepsrisico wordt verantwoord.
Spoorwegen
Uit de "Verkenning relatie milieu en verkeer binnen de provincie Noord-Holland (2000)" blijkt dat langs de spoorweg Amsterdam-Hoorn geen aandachtslocaties met een plaatsgebonden risico van 10-6 zijn vastgesteld. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt daarnaast ook niet overschreden. De Risicoatlas spoor bevestigt dit.
Waterwegen
Er vindt in of in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water.
5.3.4 Transport gevaarlijke stoffen door leidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van
10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. Wanneer een plan consoliderend van aard is of de oriënterende waarde niet wordt overschreden kan bij de verantwoording worden volstaan met het vermelden van:
- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen. Wanneer een planvaststelling leidt tot een verhoging van het GR of een overschrijding van de oriënterende waarde worden ook de volgende aspecten verantwoord:
- het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;
- de maatregelen die door de exploitant worden genomen ter beperking van het GR;
- alternatieve mogelijkheden voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager GR en de voor- en
nadelen daarvan;
- andere mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van GR.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een zakelijk rechtstrook bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Op basis van het Bevb moeten alle planologisch relevante leidingen inclusief gereserveerde ruimte voor buisleidingen) in (en nabij) het plangebied worden geïnventariseerd. In het plangebied bevinden zich twee ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen W-570-01 en W-570-23. Voor deze buisleidingen dient het groepsrisico te worden bepaald en verantwoord.
Leiding | Diameter in mm | Diameter in inch | Druk in bar |
W-570-01 | 219,1 | 8 | 40 |
W-570-23 | 323,9 | 12 | 40 |
Afbeelding 5.3: Ligging hogedrukaardgastransportleidingen W-570-01 en W-570-23
De aardgastransportleidingen W-570-01 en W-570-23 liggen in de noordelijke helft van Weidevenne. Bovenstaande afbeelding toont de ligging van de leidingen.
Kwantitatieve risicoanalyse aardgastransportleidingen
In het kader van de actualisering van de bestemmingsplannen voor Weidevenne zijn in een kwantitatieve risicoanalyse (ook wel QRA genoemd) de risico's van deze aardgastransportleidingen in kaart gebracht en getoetst aan de geldende normen.3
Plaatsgebonden risico (PR)
Voor de aardgastransportleidingen is het berekende plaatsgebonden risico per jaar (PR) lager dan
10-6 per jaar.
Groepsrisico (GR)
Uit de berekening komt naar voren dat het berekende groepsrisico voor beide aardgastransportleidingen kleiner is dan de oriëntatiewaarde. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet overschreden. Voor de aardgastransportleiding W-570-01 is het berekende groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hiervoor volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Voor de aardgastransportleiding W-570-23 is dit 0,455 maal de oriëntatiewaarde. Bij situaties waarbij de overschrijding groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde dient een volledige verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld. Hierover heeft formeel overleg plaatsgevonden met de lokale en regionale brandweer. De verantwoording4 van het groepsrisico van beide aardgastransportleidingen zijn als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het PR. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR. Voor de aanwezige leiding is een zakelijk rechtstrook in de planregels en in de verbeelding opgenomen. De aanwezigheid van de hogedrukaardgastransportleidingen in het plangebied vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan voor Weidevenne.
5.4 Geluid
5.4.1 Wegverkeerslawaai
5.4.2 Spoorweglawaai
5.5 Luchtkwaliteit
5.5.1 Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit bestaat uit de volgende wet, AMvB en ministeriële regelingen:
- Wet tot wijziging Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM);
- Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM);
- Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Met de Wet tot wijziging Wet milieubeheer wordt in de Wet milieubeheer in hoofdstuk 5 een nieuwe titel 5.2 'luchtkwaliteitseisen' opgenomen. De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, te weten:
- woningbouw: <=1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, <= 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties: <=100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.
5.5.2 Analyse
Voor de gehele gemeente Purmerend wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Op basis hiervan worden geen nieuwe ontwikkelingen direct mogelijk gemaakt en zal de luchtkwaliteit niet verslechteren. Voor de nog te realiseren gebieden in kwadrant Europa is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' opgenomen. Bij de uitwerking hiervan zal nader worden gekeken naar het aspect luchtkwaliteit.
5.5.3 Conclusie
Voor de gehele gemeente Purmerend wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.6 Milieuzonering
5.6.1 Beleidskader
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in een bestemmingsplan vast te leggen wordt gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven en horeca) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden.
5.6.2 Analyse
Bedrijven
In het plangebied, aan de Laan der Continenten 15, bevindt zich een verkooppunt voor motorbrandstoffen mét lpg. In paragraaf 5.3.2 is dit tankstation reeds behandeld in het kader van externe veiligheid. Binnen de veiligheidscontour van 45 meter zijn geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
Horeca
Ook bij horeca wordt, door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van deze activiteiten, ernaar gestreefd de milieubelasting voor de woningen zoveel mogelijk te beperken. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten: aanwezige horecagelegenheden worden volgens deze staat ingeschaald. In de Staat van Horeca-activiteiten wordt door middel van verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht. De zwaarste categorie (3) zijn de horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast), zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke horecabedrijven aangewezen gebieden. Voor een algemene toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 1 Staat vanHoreca-activiteiten. De in het plangebied gelegen horeca-activiteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de Staat van Horeca-activiteiten, zie tabel 5.2.
adres | naam en aard bedrijf | inschaling SvH | |
Weidelandpad 3-5 | De Boffert, pannenkoekenrestaurant | 1b | |
Van Damplein 22 | Miyagi's Sushibar, Japans restaurant | 1c | |
Van Damplein 23 | Victoria Garden, Chinees- Kantonees restaurant | 1c | |
Van Damplein 26 | Limburgia, Limburgse vlaaien | 1b | |
Van Damplein 27 | Viswinkel Weidevenne | 1b | |
Van Damplein 28 | Kwalitaria, snackbar | 1c |
Tabel 5.2: Inschaling horecagelegenheden in Weidevenne volgens Staat van Horeca-activiteiten
5.6.3 Conclusie
In Weidevenne zijn in principe alleen horecagelegenheden toegestaan in het winkelcentrum en in het recreatiegebied Purmerland. De toegestane horecagelegenheden hebben beperkte openingstijden ('s nachts gesloten) en een beperkte verkeersaantrekkende werking. Tevens zijn de horecagelegenheden voorzien van voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers. Hierdoor is de invloed op de directe omgeving te verwaarlozen.
5.7 Natuurwaarden
5.7.1 Beleidskader
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:
- Natura 2000-gebieden;
- beschermde natuurmonumenten;
- Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.
In Purmerend komen deze gebieden niet voor.
De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
5.7.2 Analyse
Op het gebied van flora en fauna is Weidevenne grofweg in twee gebieden te verdelen: de bebouwde kom en het omliggende groengebied. Hieronder zullen de beide gebieden apart worden bestudeerd.
Bebouwde kom
Het plangebied voor dit bestemmingsplan bevindt zich overwegend in de bebouwde kom van Purmerend. Het voor wonen bestemde gedeelte van Weidevenne (kwadranten I t/m IV) wordt gekenmerkt door de volgende biotopen: openbare groenstroken, sloten, bomen, struweel, verharding en bebouwing. Dit gedeelte van het plangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor de ontwikkeling van het laatste kwadrant, Kwadrant Europa, is een ontheffing van de Flora- en faunawet afgegeven. Deze ontheffing liep echter in oktober 2011 af. Met het oog op de nog te realiseren woningbouwontwikkelingen in kwadrant Europa is opdracht verleend aan Ecologisch onderzoeksbureau Van der Goes en Groot om mee te werken aan het proces rondom de mogelijk nieuwe aanvraag voor een ontheffing. Op grond van een literatuuronderzoek en een veldbezoek5 is een beoordeling gemaakt van de huidige situatie op de bouwterreinen en daarop voorkomende flora en fauna. Op grond van deze beoordeling is een advies opgesteld over de nieuwe ontheffingsaanvraag. Hieruit kan worden gesteld dat op de nog te bebouwen gronden alleen algemene licht beschermde soorten aanwezig zijn. Hiervoor hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, maar geldt wel de zorgplicht.
Op grond van de bevindingen tijdens veldbezoeken is bescherming, anders dan de algemene zorgplicht, van bijzondere soorten niet nodig en hoeft bij nieuwe ontwikkelingen géén nieuwe ontheffing te worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet.
Ecologische Hoofdstructuur
Ten westen en zuiden van de bebouwing in Weidevenne bevindt zich een groengebied. Het westelijke gedeelte (ten westen van de spoorlijn) maakt onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, PEHS (zie ook 2.2.4). Afbeelding 5.4 toont een uitsnede van de kaart voor de PEHS uit de Nota Natuurbeleid 2005 - Noord-Holland Natuurlijk!
Afbeelding 5.4: Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, uitsnede voor Purmerend.
De PEHS is nader uitgewerkt in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 uit 2011. Afbeelding 5.5 toont een uitsnede van de themakaart Natuur uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Afbeelding 5.5: Themakaart Natuur uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040, uitsnede Weidevenne.
Deze ecologische zone, bekend onder de naam Weideveld, moet de verbinding waarborgen tussen de waardevolle veenweidelandschappen en in het bijzonder tussen de natuurgebieden Wormer- en Jisperveld respectievelijk Ilper- en Oostzanerveld; een verbinding die vooral van belang is voor kleine zoogdieren, riet- en moerasvogels en amfibieën, maar ook voor vele plantensoorten. Bij de inrichting van de ecologische zone is de oorspronkelijke langgerekte verkaveling van het veenweidelandschap geaccentueerd door het graven van extra sloten. De gehele inrichting, het gebruik en het beheer is gericht op het waarborgen van de ecologische verbinding. Deze primaire functie is onverenigbaar met een fysiek recreatief medegebruik. De landschappelijke en natuurlijke aantrekkelijkheid van de zone kan visueel beleefd worden vanaf het fietspad over de Wormerringdijk en vanaf de openbare oever langs het woongebied. Op het smalste punt van de zone bevindt zich een langzaamverkeersbrug welke het woongebied met de Wormerringdijk verbindt. De ecologische zone wordt beheerd door de stichting Noordhollands Landschap en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier als dijkbeheerder.
In onderhavig conserverend bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen in dit gebied niet mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar flora en fauna is derhalve niet noodzakelijk.
Het zuidelijke gedeelte is ingericht en bestemd als recreatiegebied. Nieuwe ontwikkelingen en bebouwing is in dit recreatiegebied niet toegestaan. Op basis hiervan is ook voor dit gedeelte een onderzoek naar flora en fauna niet noodzakelijk.
- 5. Kwadrant Europa te Purmerend. Advisering ten aanzien van vernieuwing ontheffing Flora- en faunawet, Van der Goes en Groot, 2010.
5.7.3 Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. De aanwezige ecologische waarden worden door middel van dit bestemmingsplan gewaarborgd.
5.8 Planologisch Relevante Leidingen
Teneinde een goede belangenafweging te kunnen maken voor de functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van de binnen het plangebied voorkomende planologisch relevante kabels, leidingen en straalpaden van bovenlokaal niveau.
In het plangebied bevindt zich een tweetal hogedrukaardgastransportleidingen. Deze zijn reeds behandeld in paragraaf 5.3.4. In deze paragraaf zal op deze hogedrukaardgastransportleidingen verder niet worden ingegaan.
5.8.1 Hoogspanningslijnen
De mogelijk negatieve gezondheidseffecten van hoogspanningslijnen is de reden waarom het Ministerie van VROM besloten heeft om preventief beleid te maken voor bouwen rondom hoogspanningslijnen. Het beleid richt zich op nieuwe situaties. Bij nieuwbouwplannen of het realiseren van nieuwe hoogspanningslijnen adviseert de staatssecretaris te voorkomen dat er woningen, scholen of kinderdagverblijven terecht komen in een zone waar het magnetische veld sterker is dan 0,4 microtesla.
Het beleidsadvies voor hoogspanningslijnen richt zich op nieuwe situaties. In geval van:
- het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of wijzigen van bestaande plannen;
- het vaststellen van de tracés van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen of wijzigingen aan bestaande lijnen.
Indicatieve zone
Beoordeling van het (ontwerp)bestemmingsplan vindt plaats op basis van de indicatieve zone. De Netkaart van Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft de breedte van de indicatieve zone van de hoogspanningslijnen die door Nederland lopen. Als het nieuwe bestemmingsplan niet met de indicatieve zone overlapt, heeft het hoogspanningslijnenbeleid geen gevolgen voor de verdere planvorming. Overlapt het bestemmingsplan wel met de indicatieve zone dan is het van belang de specifieke zone te bepalen.
Specifieke zone
De specifieke zone bepaalt het ruimtebeslag van de bovengrondse hoogspanningslijn. Overlapt een nieuw bestemmingsplan met de indicatieve zone, dan wordt geadviseerd, in overleg met de netbeheerder, de specifieke zone op die locatie te berekenen. Voor die berekening is er een handreiking. Overlapt het nieuwe bestemmingsplan ook met de specifieke zone, dan wordt geadviseerd binnen die overlap geen gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) te realiseren.
Bij wijzigingen van een bestaand bestemmingsplan of aan een bestaande hoogspanningslijn is het aantal gevoelige bestemmingen in de specifieke zone - voor en na de wijziging - maatgevend. Als dit aantal door de voorgenomen wijziging niet toeneemt, is dit niet bezwaarlijk.
Bouwen binnen de indicatieve zone
Op basis van typische waarden voor stroom en configuratie van de hoogspanningslijnen zijn de zones voor alle hoogspanningslijnen geschat, de indicatieve zones. Als een bouwplan overlapt met de indicatieve zone moet op die plaats nauwkeurig worden gerekend. Deze berekening levert de specifieke zone op.
Indicatieve zones voor de regionale netten
Voor de regionale netten (150 kV, 110 kV en 50 kV) is het vanwege de 'grofheid' van de beschikbare gegevens niet mogelijk een indicatieve zone voor elke individuele lijn aan te geven. Voor deze netten geldt één zonebreedte per spanningsniveau. De waarden zijn afkomstig uit het KEMA/RIVM onderzoek.
Spanning (kV) | Indicatieve zone (meter) |
50 | 2 x 40 |
110 | 2 x 50 |
150 | 2 x 80 |
Zakelijk rechtstrook
Aan weerszijden van een hoogspanningslijn is in het algemeen sprake van een zakelijk rechtstrook. Hiervoor geldt dat binnen een bepaalde afstand van de leiding geen (nieuwe) bebouwing mag worden gerealiseerd.
Purmerend
De hoogspanningslijn die in het zuidwesten Purmerend doorkruist is de lijn Diemen-Wijdewormer. De lijn heeft een spanning van 150 kv waarbij de indicatieve zone derhalve 2 x 80 meter bedraagt.
Voor deze hoogspanningslijn is een specifieke zone berekend van 2 x 65 meter.
Binnen de specifieke/indicatieve zone wordt door de rijksoverheid geadviseerd geen/zo weinig mogelijk nieuwe gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. Gevoelige bestemmingen zijn in dit geval: woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Dit advies is in de regels van dit bestemmingsplan overgenomen.
Voor de hoogspanningslijn in Weidevenne geldt een zakelijk rechtstrook van 55 meter (27,50 meter aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn). De hoogspanningslijn met bijbehorende zakelijk rechtstrook is als de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding opgenomen op de verbeelding en in de regels. Binnen deze zakelijk rechtstrook geldt dat alle werkzaamheden die het normale grondgebruik te boven gaan onderworpen zijn aan een schriftelijke toestemming van de netbeheerder. Binnen de zakelijk rechtstrook bevindt zich in de bestaande situatie een woning op het perceel aan Purmerland 23.
5.8.2 Straalpad
Straalpaden dienen ter bescherming van telecommunicatieverbindingen. Binnen deze gebieden gelden beperkingen wat betreft bouwhoogten. In kwadrant Europa ligt een ruimtelijk relevant straalpad van KPN. De breedte van het straalpad is 10 meter, 5 meter aan weerszijden van het hart van de as.
De gemeente kan vrijstelling verlenen van de beperkingen na advies te hebben ingewonnen van de beheerder.
Omdat in het voorliggende plangebied hoofdzakelijk de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt er geen afbreuk gedaan aan de voorwaarden van het straalpad.
5.9 Water
5.9.1 Beleidskader
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming.
De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemers (veelal gemeenten) nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of
ingrepen. De watertoets is sinds 1 november 2003 wettelijk verplicht. In het kader van dit bestemmingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen heeft overleg plaatsvinden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
5.9.2 Analyse
Vanwege de conserverende aard van het plan wordt in het plangebied geen enkele nieuwe ontwikkeling direct planologisch mogelijk gemaakt die tot een vergroting van het verhard oppervlak van enig formaat zou kunnen leiden. Een watertoets is om die reden, in overleg met het Hoogheemraadschap, achterwege gelaten. In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het gehele plan wel aan het Hoogheemraadschap voorgelegd.
Voor de gebieden waar de bestemming Gemengd - Uit te werken geldt, dient bij de uitwerking daarvan een watertoets te worden uitgevoerd en contact op te worden genomen met het Hoogheemraadschap.
5.9.3 Conclusie
Het plan heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
6.1 Planvorm
Het bestemmingsplan 'Weidevenne 2012' voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).
Ten behoeve van de flexibiliteit is een aantal binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwiijkingsmogelijkheden te vinden.
6.2 Bestemmingsregeling
De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn in overwegende mate overeenkomstig de vigerende planologische regeling en/of hun huidige gebruik bestemd. Hieronder worden de hoofdbestemmingen toegelicht.
Algemeen
Uitbreidingen/kleine bouwwerken
Bij verschillende bestemmingen is het toegestaan om - na het afwijken door burgemeester en wethouders - in de nabijheid van het hoofdgebouw een uitbreiding te plegen dan wel een bouwwerk of een losstaand gebouw te plaatsen. In de regels wordt een maximale oppervlaktemaat van 100 m2 en een maximale bouwhoogte van 5 meter gegeven. Er is voor gekozen om de gebouwen pas na het afwijken mogelijk te maken. Omdat op dit moment niet duidelijk is waar bedrijven of instellingen een uitbreiding zouden willen plaatsen, kan geen bouwgrens worden neergelegd. Door middel van het afwijken kan het college altijd nog zicht houden op de grootte van de uitbreiding en op de locatie waar deze uitbreiding komt te staan. Zo kan er voor gezorgd worden dat deze niet wordt geplaatst op onwenselijke locaties waar zij een hinder voor het verkeer of anderszins opleveren.
Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' komt in onderhavig bestemmingsplan slechts een enkele keer voor. De bestemming 'Bedrijf' bevat twee functieaanduidingen. De functieaanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg' staat alleen een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg met een maximale jaarlijkse doorzet van 999 m3 toe. Bij het tankstation behorende detailhandel en autowasvoorzieningen zijn toegestaan binnen het bebouwingspercentage en de toegestane bouwhoogte. De functieaanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' is opgenomen ten behoeve van de aanwezige zendmastinstallatie aan de Laan der Continenten 15. De toegestane maximale bouwhoogte van deze zendmast is 45 meter.
Tevens heeft een nutsvoorzieningengebouw deze bestemming gekregen.
Artikel 4 Gemengd - 1
De bestemming 'Gemengd - 1' is opgenomen voor het Winkelcentrum Weidevenne. Binnen deze bestemming is toegestaan detailhandel, horeca uit ten hoogste categorie 1c uit de Staat van Horeca-activiteiten, parkeerplaatsen op het dak van het winkelcentrum. Wonen en maatschappelijke functies zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
Artikel 5 Gemengd - 2
De bestemming 'Gemengd - 2' wordt toegekend aan gronden waar verschillende, overwegend maatschappelijke functies veelal in combinatie met wonen voorkomen. Ook maakt deze bestemming praktijkruimten, horeca, kantoren, (para)medische doeleinden, sociale en culturele doeleinden, maatschappelijke en zakelijke dienstverlening mogelijk. Detailhandel is binnen de bestemming 'Gemengd-2' echter uitgesloten.
Artikel 6 Gemengd - 3
De bestemming 'Gemengd - 3' is specifiek opgenomen voor het wooncomplex Heel Europa aan Genuahaven. Dit wooncomplex is juridisch mogelijk gemaakt door middel van een postzegelbestemmingsplan welke in 2011 onherroepelijk is geworden. Gezien de recente totstandkoming en vaststelling van het postzegelbestemmingsplan is ervoor gekozen de regelgeving voor dit wooncomplex in onderhavig bestemmingsplan één-op-één over te nemen uit het postzegelbestemmingsplan.
Artikel 7 Groen
De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere op zichzelf staande groeneenheden die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd als 'Groen'. Kleine stukjes siergroen vallen onder de bestemming 'Verkeer-2'. Binnen de bestemming 'Groen' is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Objecten van beeldende kunst zijn toegestaan tot een hoogte van zes meter. Burgemeester en wethouders kunnen binnenplans afwijken om objecten tot een hoogte van maximaal vijftien meter toe te staan.
Op/onder de gronden in de openbare ruimte is het plaatsen van ondergrondse containers toegestaan.
Artikel 8 Kantoor
In kwadrant Europa, in de zone langs de A7, is de bestemming 'Kantoor' op verscheidene plaatsen toegekend. De bestemming 'Kantoor' omvat in totaal 8 kavels voor kleinschalige kantoren/bedrijven. Deze functies mogen de nabij gelegen woonfunctie niet belemmeren. Vanwege de geluidszone van de Rijksweg A7 zijn voorts geen geluidsgevoelige functies toegestaan. Per gebouw is het maximum bruto bedrijfsvloeroppervlakte in m2 opgenomen. De maximale omvang van het bruto bedrijfsvloeroppervlak van de bouwpercelen in het plangebied is mede bepaald op basis van de beschikbare parkeercapaciteit op de parkeerterreinen in de zone direct ten oosten van het plangebied en deels gelegen tussen de kavels. Voor elk bouwperceel is het toegestane bruto bedrijfsvloeroppervlakte bepaald. Afwijking is mogelijk voor overschrijding van deze maat op voorwaarde dat op het betreffende bouwperceel zelf voldoende aanvullende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Artikel 9 Maatschappelijk
De in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen zijn als zodanig bestemd met de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor deze bestemming wordt m.b.t. de verbeelding de bestaande maatvoering en systematiek uit het vigerende plan overgenomen en/of aangesloten bij de feitelijke bestaande situatie Onder maatschappelijke voorzieningen wordt verstaan (overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
Het college van burgemeester en wethouders kan bij schoolgebouwen en kinderopvangverblijven door middel van een binnenplanse afwijking extra bebouwing mogelijk maken, zowel in de vorm van één extra bouwlaag als in de vorm van de overschrijding van het toegestane maximale bebouwingspercentage tot ten hoogste 60% van de bij de school of opvang behorende gronden.
Artikel 10 Natuur
De zone van de Ecologische Hoofdstructuur in het westen van het bestemmingsplangebied heeft de bestemming 'Natuur' gekregen. Tevens geldt voor dit gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische Hoofdstructuur'. Deze bestemming heeft als doel de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en waarborging van de landschaps- en natuurwaarden van de Ecologische Hoofdstructuur. Recreatief medegebruik van deze gronden is niet toegestaan. Om deze reden zijn op deze gronden ook geen fiets- en voetpaden toegestaan.
Artikel 11 Recreatie
De bestemming 'Recreatie' geeft aan wat binnen deze stadsrandzone als overgang van het verstedelijkt gebied naar het rurale landschap mogelijk is. Daarbij is sprake van een aantal expliciet uitgesloten activiteiten. Het accent ligt in dit gebied op extensieve recreatie. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is een horecagelegenheid toegestaan. Hierbij heeft het de voorkeur dat deze horecagelegenheid aansluit bij het landelijke en recreatieve karakter van dit gebied.
Artikel 12 Sport
Voor de sportvelden aan de noordrand van Kwadrant II is de bestemming sport opgenomen. Het accent ligt hierbij op buitensportactiviteiten met de daarbij behorende gebouwen zoals kleedruimten en een sportkantine.
Artikel 13 Tuin - 1
De bestemming Tuin-1 betreft de bij een woning behorende gronden waarop geen bebouwing is toegestaan met uitzondering van een erker aan het hoofdgebouw alsmede lage erf- en terreinafscheidingen. Het zal hier vrijwel altijd gaan om de voortuinen. De erkers mogen over maximaal de bestaande pui van de woonkamer worden gebouwd. De diepte van een erker mag ten hoogste 60% van de diepte van de voortuin bedragen tot een maximale maat van 1,2 meter en niet hoger zijn dan de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Tevens is voor de bij de woning behorende gronden op de percelen in de Baaienbuurt in het zuiden van kwadrant IV, geheel de bestemming Tuin-1 opgenomen. Dit sluit aan bij de ontwerpgedachte die ten grondslag ligt aan de Baaienbuurt.
Voor de voormalige agrarische percelen aan Purmerland is voor een gedeelte van het achtererf eveneens de bestemming Tuin-1 opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling uit het uitwerkingsplan dat destijds voor deze percelen is gemaakt.
Artikel 14 Tuin - 2
De bestemming Tuin-2 betreft in principe de achtertuinen en de zijtuinen bij woningen. De Tuin-2 bestemming begint in principe op één meter achter de voorgevel.
Binnen de bestemming Tuin-2 wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en naast het hoofdgebouw van de woning te gebruiken voor uitbreiding van de woning door aan- of uitbouwen of voor de bouw van bijgebouwen. Op deze gronden mag het gezamenlijk oppervlak aan aanbouwen en bijgebouwen ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m². Bij erven, groter dan 150 m2, worden meer erfbebouwingsmogelijkheden toegestaan, hier mag tot 75 m2 worden gebouwd.
Achter de woning mag over een diepte van ten hoogste 3 meter achter de achtergevel, of het verlengde daarvan, worden gebouwd. Ook naast het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de zijgevel of het verlengde daarvan, over een breedte van ten hoogste 3 meter worden aangebouwd. Als ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan al een meer dan drie meter brede dan wel diepe aan- of uitbouw aanwezig is, mag de nieuwe aanbouw net zo diep zijn als de bestaande uitbouw. Op deze manier kunnen de gevels van aanbouwen gelijk getrokken worden en ontstaan er geen verspringingen. Voorwaarde hierbij is wel dat voor deze extra diepe uitbouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is afgegeven.
De bouwhoogte van aanbouwen mag de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter tot een maximum van 4,5 meter.
Dakterrassen zijn op het gehele oppervlak van aanbouwen toegestaan, ten minste voor zover deze aanbouw recht achter het hoofdgebouw is gelegen, met een hekhoogte van 1 meter. De hekhoogte voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit. Dakterrassen op aanbouwen die zich niet recht achter de woning bevinden, bijvoorbeeld bij een hoekwoning, worden vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst bevonden.
Voor een aantal achtertuinen bij woningen langs de Laan der Continenten is binnen de bestemming Tuin-2 een specifieke bouwaanduiding (specifieke bouwaanduiding - 6) opgenomen, waardoor geluidsgevoelige ruimten in de achtertuin niet mogelijk worden gemaakt. De reden hiervoor is dat deze achtertuinen zich bevinden binnen de 53 dB-contour van de Laan der Continenten.
Mantelzorg
Het is toegestaan om - na afwijking - binnen de bestemming Tuin-2 in het kader van het geven van mantelzorg afhankelijke woonruimte bij een woning te plaatsen, een zogenaamde 'kangoeroewoning'. Mantelzorg wordt omschreven als het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. Kenmerkend voor mantelzorg is de reeds bestaande persoonlijke band tussen de mantelzorger en zijn of haar naaste. Daarnaast gaat het om langdurige zorg die onbetaald is. Afwijken wordt per woning slechts één keer gedaan, om te voorkomen dat er verschillende afhankelijke woonruimtes bij een woning geplaatst kunnen worden. Zodra de mantelzorg beëindigd is trekken burgemeester en wethouders de afwijking in.
Artikel 15 Tuin - 3
In Weidevenne is een aantal woningen bijzonder gelegen ten opzichte van de directe omgeving, bijvoorbeeld aan het water of aan de ecologische hoofdstructuur. Gezien de bijzondere situering van deze woningen is voor (een gedeelte van) de bij de woning behorende gronden de bestemming Tuin-3 opgenomen. Binnen deze tuinbestemming is een beperkte bebouwingsmogelijkheid (6 m2), ten behoeve van bijvoorbeeld een (losstaande) berging of tuinhuisjes, opgenomen. Op deze manier wordt aangesloten bij de ontwerpgedachte achter deze delen van Weidevenne en wordt recht gedaan aan de kwaliteit van de woonomgeving.
Artikel 16 Tuin - 4
De vaak grote erven die zijn gelegen op voormalige agrarische percelen zijn binnen de bestemming Tuin-4 geregeld. Binnen deze bestemming zijn aanbouwen en bijgebouwen toegestaan.
De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 50% van het oppervlak van het erf bedragen met een maximum van 75 m². Op een aantal van deze percelen zijn echter nog grote voormalige agrarische gebouwen aanwezig. Wanneer het gezamenlijk oppervlak groter is dan 75 m² mag het oppervlak ten hoogste het, ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, aanwezige oppervlak bedragen, met dien verstande dat per gebouw het oppervlak ten hoogste 400 m² mag bedragen.
Achter de woning mag over een diepte van ten hoogste 3 meter achter de achtergevel, of het verlengde daarvan, worden gebouwd. Ook naast het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de zijgevel of het verlengde daarvan, over een breedte van ten hoogste 3 meter worden aangebouwd. Als ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan al een meer dan drie meter brede dan wel diepe aan- of uitbouw aanwezig is, mag de nieuwe aanbouw net zo diep zijn als de bestaande uitbouw. Op deze manier kunnen de gevels van aanbouwen gelijk getrokken worden en ontstaan er geen verspringingen. Voorwaarde hierbij is wel dat voor deze extra diepe uitbouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is afgegeven.
De bouwhoogte van aanbouwen mag de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter tot een maximum van 4,5 meter.
Dakterrassen zijn op het gehele oppervlak van aanbouwen toegestaan, ten minste voor zover deze aanbouw recht achter het hoofdgebouw is gelegen, met een hekhoogte van 1 meter. De hekhoogte voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit. Dakterrassen op aanbouwen die zich niet recht achter de woning bevinden, bijvoorbeeld bij een hoekwoning, worden vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst bevonden.
Artikel 17 Verkeer - 1
De bestemming Verkeer-1 wordt toegekend aan die wegen die door hun doorstroomfunctie een structuurbepalend karakter hebben.
Tevens valt de spoorverbinding met bijbehorend treinstation Purmerend Weidevenne binnen deze bestemming. Hiervoor is de functieaanduiding 'railverkeer' opgenomen.
Artikel 18 Verkeer - 2
De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke.
Tevens wordt binnen deze bestemming de Melkwegbrug, de fiets- en voetgangersbrug over het Noordhollandsch Kanaal, mogelijk gemaakt.
Ambulante handel op gronden met de bestemming Verkeer-2 is toegestaan bij georganiseerde markten en binnen de regelgeving van de Marktverordening Purmerend. Om een standplaats in te nemen zal wel altijd een standplaatsvergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening nodig zijn.
Artikel 19 Water
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor water zijn bestemd voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende oevers. Dit water mag in principe niet worden gedempt of vergraven. Voor bouwwerken of werkzaamheden langs, in, of op het water dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aangevraagd te worden. Voor de maximale afmetingen van steigers (max. 6 meter breed, max. 1 meter het water in) is aansluiting gezocht bij de regels die de Keur van het Hoogheemraadschap daarover stelt. Op deze wijze ontstaan er geen verschillen in regelgeving.
Artikel 20 Wonen
Op gronden met de bestemming Wonen mogen in principe hoofdgebouwen, bedoeld voor de bewoning door personen, worden gebouwd. Daar waar echter voor de voorgevelrooilijn een aanbouw of bijgebouw is gesitueerd, is eveneens gekozen voor de bestemming Wonen, al dan niet met de aanduiding garage. Daarmee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat op de bestemming Tuin-1 in principe niet mag worden gebouwd. Voor wat betreft de ligging van de voorgevelrooilijn, zoals bedoeld in Bijlage II van het besluit omgevingsrecht (Bor), is de gevel van het hoofdgebouw relevant en niet die van een in de voortuin gelegen aanbouw of bijgebouw.
In principe gaat het bestemmingsplan uit van de regeling dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw met een kap ten hoogste de oorspronkelijke nokhoogte mag bedragen. Dit is de nokhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Deze nokhoogte is door de gemeente geïnventariseerd. Voor deze gebouwen is op de kaart een goothoogte aangegeven. Voor een aantal woningen of woonblokken is echter zowel een maximale goot- als bouwhoogte opgenomen. Dit is bij woningen waarbij de werkelijke bouwhoogte lager ligt dan de toegestane maximale bouwhoogte uit het daarvoor geldende uitwerkingsplan. Door ook een maximale bouwhoogte op te nemen blijft het voor deze woningen mogelijk om dakopbouwen of kapverhogingen te realiseren die ook al op basis van het uitwerkingsplan werden mogelijk gemaakt. Ingeval van hoofdgebouwen met een platte afdekking is op de kaart de bouwhoogte aangegeven.
Aan de achterzijde van een woning mogen dakkappellen vergunningsvrij worden geplaatst to 0,5 meter uit de zijgevel. Hierbij zijn de voorwaarden zoals genoemd in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van toepassing. Een dakkapel aan de voorzijde van de woning mag overeenkomstig de welstandsnota maximaal 50% van de breedte van de woning bedragen met een maximum van 3 meter.
Ingeval van een hoofdgebouw met een asymmetrische kapvorm mag aan de achterzijde een dakopbouw over de gehele breedte van de woning worden gebouwd tot de maximaal toegestane goothoogte mits deze uitbreiding wordt voorzien van een geheel platte afdekking.
Vrijstaande woningen
Voor vrijstaande woningen is een systematiek gekozen waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de regels uit de daarvoor opgestelde uitwerkingsplannen. Dit houdt in dat het gedeelte van de woning dat valt binnen het bouwvlak zoals opgenomen in de uitwerkingsplannen (de bouwenveloppe) de bestemming Wonen heeft gekregen. Het bouwvlak komt hier direct om de bestaande woning te liggen. De aan- en bijgebouwen die niet binnen dit bouwvlak vallen worden opgenomen in de bestemming Tuin-2.
Uitbreidingsmogelijkheden woningen met twee bouwlagen
Woningen bestaande uit 2 bouwlagen met een platte afdekking zijn zodanig bestemd dat het mogelijk is (gedeeltelijk) een derde bouwlaag op de woning te realiseren. Hiermee wordt voor dit woningtype aangesloten bij de bouwmogelijkheden voor een extra woonlaag die diverse woningen van dit bouwtype reeds hadden op basis van het uitwerkingsplan of een vrijstelling ex artikel 19 WRO. Hiermee is voor dit woningtype in heel Weidevenne een uniforme regeling ontstaan.
Voor woningen met een (a-symmetrische) kap is in dit bestemmingsplannen de bestaande situatie vastgelegd. De mogelijkheid voor een kapverhoging of het realiseren van een extra bouwlaag voor deze woningen is ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan nog onderwerp van studie. Derhalve worden dakopouwen c.q kapverhogingen voor deze woningen niet mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan, maar zal hiervoor separaat gemeentebreed beleid worden opgesteld.
Aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven
Om een gewenste menging van wonen en werken in de woongebieden toe te kunnen staan, is binnen de bestemming Wonen het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mogelijk. Hierbij geldt uiteraard dat de woonfunctie blijft prevaleren en geen hinder optreedt voor de woonomgeving. Met het oog op een gemeentebrede eenduidige regeling van deze activiteiten zijn beleidsregels vastgesteld voor het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven binnen de bestemming Wonen. Het betreft de 'Beleidsregels aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijven'. De regels in het bestemmingsplan omtrent dit onderwerp zijn hieruit overgenomen.
Artikel 21 Gemengd - Uit te werken
In kwadrant Europa bevindt zich langs het Noordhollandsch kanaal een gebied dat nog niet in ontwikkeling is gebracht en waarvoor nog geen uitwerkingsplan is gemaakt op basis van het moederplan "West 1990". Omdat voor dit gebied nog geen concrete ontwikkeling in beeld is, heeft het de bestemming "Gemengd - Uit te werken" gekregen. Binnen deze bestemming zijn de functies Wonen, Maatschappelijke voorzieningen en culturele voorzieningen toegestaan. In de regels voor deze bestemming zijn de bouwmogelijkheden overgenomen uit het thans geldende bestemmingsplan "West 1990". Daar waar nodig zijn de regels aangepast aan de huidige feitelijke situatie. De bestemming "Gemengd - Uit te werken" is een bestemming met een uitwerkingsplicht. Dit betekent dat voor deze gronden een bouwverbod geldt en een uitwerkingsplicht.
Artikel 22 Leiding - Gas - 2 en Artikel 23 Leiding - Gas - 3
De aanwezige leidingen in het hele plangebied worden beschermd via de dubbelbestemmingen
Leiding - Gas - 2 en Leiding - Gas - 3. Op grond van deze dubbelbestemming is het voor het bouwen op deze gronden mogelijk om af te wijken, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingen (Gasunie).
Artikel 24 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Voor de hoogspanningsleiding in het het zuiden van Weidevenne is de dubbelbestemming
Leiding - Hoogspanningsverbinding opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming vallen naast de hoogspanningslijnen zelf, ook een zakelijke rechtstrook van 27,5 meter aan weerszijden van het hart van de lijn.
Artikel 25 Waarde - Archeologie - 1
Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009), zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge of hoge archelogische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming
Waarde - archeologie - 1.
Artikel 26 Waarde - Archeologie - 2
Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009) zijn aangewezen als AMK-terrein, worden beschermd via de dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2.
Artikel 27 Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Voor bouwwerken of bouwwerkzaamheden binnen de grenzen van het waterstaatswerk is een waterverguuning van het Hoogheemraadschap vereist.
Algemene regels
Artikel 28 Anti-dubbeltelregel
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
Artikel 29 Algemene bouwregels
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing zijn op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag. Mag bovengronds de helft van een perceel worden bebouwd met gebouwen, dan mag ondergronds ook over de helft van het oppervlakte van het perceel een kelder worden gebouwd. Indien bovengronds reeds bebouwing is gepleegd, en de voorschriften bepalen dat slechts een bepaald percentage van de grond mag worden bebouwd, dan dient bij de berekening hoeveel oppervlakte aan ondergrondse bebouwing dan nog toegelaten is, gekeken te worden naar de vraag hoeveel het grondoppervlak van de kelder en de bovengrondse bouw in totaal is. Als een kelder recht onder een bovengronds gebouw is gelegen, worden beide gebouwen niet als aparte gebouwen gezien, maar als de bouwlagen van één en hetzelfde gebouw. Ligt een gedeelte van de kelder niet onder het bovengrondse gebouw, dan moet het stuk wat als het ware ondergronds buiten het gebouw uitsteekt opgeteld worden bij de oppervlakte van het bijgebouw. Samen mogen deze twee oppervlakten niet meer bedragen dan wat aan bebouwing is toegestaan. Het bouwen van een kelder recht onder het bovengrondse gebouw is altijd toegestaan.
Artikel 30 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen dat gronden niet mogen worden gebruikt in strijd met de daaraan gegeven bestemming.
Artikel 31 Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn de regels voor gebiedsaanduidingen opgenomen voor het straalpad van KPN en de veiligheidszone van het LPG-vulpunt.
Artikel 32 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Artikel 33 Algemene wijzigingsregels
Wro-zone-wijzigingsgebied
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het perceel Purmerland 23. In 2008 is door burgemeester en wethouders besloten medewerking te verlenen aan het verzoek tot verschuiving van het bouwvlak. Er is besloten deze verschuiving mee te nemen bij de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan voor Weidevenne. In onderhavig bestemmingsplan zal een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen waarin mogelijk wordt gemaakt het bouwvlak voor een woning in noordelijke richting te verschuiven. Voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid is dat binnen de zone van de wijzigingsbevoegdheid slechts 1 bouwvlak, dus 1 woning mag bestaan. Hiermee wordt de mogelijkheid uitgesloten dat er een extra (tweede) woning op het perceel wordt gerealiseerd. In de regels staat duidelijk omschreven welke functies en onder welke voorwaarden de wijzigingen mogen plaatsvinden. Op grond van artikel 3:6 Wro kunnen B&W een wijzigingsplan opstellen zodra de ontwikkelingen concreet zijn. Het wijzigingsplan moet opgesteld worden binnen de kaders die het moederplan stelt. Hier staat te zijner tijd inspraak tegen open.
Artikel 34 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij Algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen anderszins is verzekerd.
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is voorgelegd aan de volgende instanties:
- gemeente Beemster
- gemeente Landsmeer
- gemeente Waterland
- gemeente Wormerland
- Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
- Provincie Noord-Holland
- N.V. Gasunie
- Rijkswaterstaat Dienst Noord-Holland
- ProRail B.V.
- NS Reizigers
- Veiligheidsregio Brandweer Zaanstreek-Waterland
De ingekomen reacties van de overlegpartners zijn samengevat en beantwoord in het 'Inspraakrapport bestemmingsplan Weidevenne 2012'.
7.2.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend
De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval is hier op de volgende wijze inhoud aan gegeven:
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Weidevenne 2012' heeft van d.d. 3 juli tot en met 13 augustus 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht.
Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan 'Weidevenne 2012' op d.d. 5 juli 2012 tijdens een informatieavond toegelicht.
Naar aanleiding van de inspraakperiode zijn 17 reacties binnengekomen. Voor de inspraakreacties en het gemeentelijke commentaar daarop wordt verwezen naar de bij het bestemmingsplan behorende 'Inspraakrapport bestemmingsplan Weidevenne 2012'.
7.2.3 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro
Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen van d.d. 4 december 2012 tot en met d.d. 14 januari 2013 De kennisgeving is in de Staatscourant van d.d. 3 december geplaatst. Tevens is de kennisgeving elektronisch toegestuurd aan de volgende instanties:
- gemeente Beemster
- gemeente Landsmeer
- gemeente Waterland
- Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
- Provincie Noord-Holland
- N.V. Gasunie
- Rijkswaterstaat Dienst Noord-Holland
- ProRail B.V.
- NS Reiziger
- Alliander
De ingekomen reacties van de overlegpartners zijn samengevat en beantwoord in de bij dit bestemmingsplan behorende 'Memorie van Antwoord'.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Overzicht Vigerende Uitwerkings- En Wijzigingsplannen
Bestemmingsplan | Uitwerkingsplan/wijzigingsplan | Vastgesteld door B&W | Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten |
WEST 1990 | |||
Uitbreidingsgebied Weidevenne, kwadrant II, sportcomplex 1998 | 27-10-1998 | 14-1-1999 | |
Weidevenne, kwadrant II, deelplan i 1999 | 13 … 1999 | 5-10-1999 | |
Weidevenne, kwadrant II, ecologische verbindingszone 1999 | 2-02-1999 | 26-03-1999 | |
Weidevenne, deelplannen H, J en K 1998 | 2-02-1999 | 16-04-1999 | |
Weidevenne, kwadrant II, deelplan L 2000 (1e fase) | 20-06-2000 | 13-07-2000 | |
Weidevenne, kwadrant II, deelplannen M en N 2000 | 11-04-2000 | ||
Weidevenne, kwadrant II, deelplan L 2001 (2e fase) | 27-11-2001 | 7-01-2002 | |
Weidevenne, kwadrant Europa, woningbouw Melkwegzone + tuindorp (ged.) 2005 | 11-04-2006 | ||
Wijzigingsplan Weidevenne kwadrant Europa, A-7 zone 2006 | 13-02-2007 | 1-03-2007 | |
Weidevenne, kwadrant Europa, woningbouw Melkwegzone (1e fase) + brede school en woonzorgcomplex 2005 | 12-06-2007 | ||
Weidevenne kwadrant Europa Tuindorp 3e fase 2008 (Kanaalzone) | 28-10-2008 | ||
Weidevenne kwadrant Europa Tuindorp 3e fase 2009 | 7-07-2009 | ||
Weidevenne, kwadrant Europa, aanlanding Melkwegbrug 2009 | 14-07-2009 | 29-07-2009 | |
Weidevenne, kwadrant Europa, uitbreiding pieklocatie Wales 2010 | 12-10-2010 | ||
Weidevenne, kwadrant Europa, Londenhaven 2011 | 10-05-2011 | ||
Weidevenne, kwadrant Europa, 't Convento 2011 | 23-08-2011 | ||
Weidevenne, kwadrant Europa, Londenhaven woonzorgcomplex 2011 | 25-10-2011 | ||
Weidevenne, kwadrant Europa, Karpaten-Donaulaan 2012 | 7-8-2012 |
Bestemmingsplan | Uitwerkingsplan | Vastgesteld door B&W | Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten |
WEST III 1998 | Weidevenne, kwadrant III, deelplannen A t/m G | 5-12-2000 | 19-05-1999 |
Woningbouw centrumgebied Weidevenne 2001 (1e fase) | 27-11-2001 | ||
Weidevenne, kwadrant IV, deelplan O 2001 | 27-11-2001 | ||
Weidevenne, kwadrant IV, bestaande bebouwing 2001 | 19-02-2002 | 14-05-2002 | |
Weidevenne, kwadrant IV, deelplan P 2002 | 23-04-2002 | ||
Weidevenne, kwadrant IV, deelplan T 2002 | 08-10-2002 | ||
Weidevenne, kwadrant IV, deelplan U en brede school 2003 | 13-05-2003 | ||
Weidevenne, kwadrant IV, deelplan T 2002, eerste wijziging 2003 | 19-08-2003 | ||
Weidevenne, kwadrant IV, deelplannen Q, R en S | 14-10-2003 | 1-12-2003 | |
Weidevenne, kwadrant IV, deelplan V 2004 | 22-06-2004 | ||
Winkelcentrum centrumgebied Weidevenne 2005 | 11-10-2005 | ||
Lamel 2 t/m 5 en woonzorgcomplex, centrumgebied Weidevenne 2005 | 14-03-2006 | ||
Weidevenne, kwadrant IV, deelplan S-2, 2006 | 30-01-2007 | ||
Weidevenne, kwadrant IV, deelplan V 2004, eerste wijziging 2006 | 27-03-2007 | ||
Station centrumgebied Weidevenne 2007 | 18-12-2007 | 8-04-2008 |
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
1. 'lichte horeca': Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de
eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en
dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele
aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
1b. overige lichte horeca: restaurants;
1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere
hotels, Drive-in e.d.
2. 'middelzware horeca': Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Flexibiliteit
De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planvoorschriften is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf door af te wijken van de regels één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat afwijking tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om af te kunnen wijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens afgeweken worden.