KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Geldende Planologische Regeling
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie
2.1 Ligging En Ontsluiting
2.2 Ontstaan En Ontwikkeling
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Wegverkeerslawaai
4.2 Bedrijven En Milieuhinder
4.3 Geur
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Milieuhygiënische Kwaliteit Van De Bodem
4.7 Waterhuishouding
4.8 Ecologische Waarden
4.9 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
4.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Ruimtelijke Inpassing
5.2 Bebouwing
5.3 Groen En Water
5.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Juridische Vormgeving
6.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Vormvrije Merbeoordeling
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Beeldkwaliteitplan Burgerweg
Bijlage 8 Overlegreacties

Burgerbrug - ruimte voor ruimte Burgerweg (nieuw agrarisch perceel)

Bestemmingsplan - Gemeente Schagen

Vastgesteld op 19-05-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Burgerbrug - Burgerweg (agrarisch bouwperceel) met identificatienummer NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01 van de gemeente Schagen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al dan niet in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

1.7 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 archeologie:

de bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van materiële cultuur, de omgeving en van dierlijke resten;

1.10 archeologisch deskundige:

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en/of te toetsen;

1.11 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bed & breakfast:

een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie voor één of enkele nachten op basis van logies en ontbijt in het hoofd- of bijgebouw;

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.18 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.19 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning en/of vrijstelling/ontheffing (vóór 1 oktober 2010) / omgevingsvergunning (ná 1 oktober 2010);

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijgebouw

een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, of een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.29 delfstoffen

een natuurlijke concentratie of afzetting van ertsen, mineralen of substanties van organische oorsprong, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met uitzondering van water en van de op de zeebodem of onmiddellijk onder de oppervlakte daarvan aanwezige schelpen, grind, zand en klei;

1.30 deskundige:

een door de burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 erker:

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en welke ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 groepsaccommodatie:

een (gedeelte van een) gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen. Een kampeerboerderij en kamp(eer)huis vallen onder het begrip groepsaccommodatie;

1.35 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.36 horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

1.37 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;

1.38 kampeerseizoen:

het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;

1.39 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.40 kleinschalig kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het gedurende het kampeerseizoen plaatsen van vaste of mobiele kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.41 landbouwinrichting:

een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht;

1.42 mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.43 mobiel kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, camper, toercaravan of enig ander voertuig of onderkomen, niet zijnde een bouwwerk, dat naar aard en verschijningsvorm daarmee gelijk te stellen is, met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein;

1.44 natuurtoets:

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een Verklaring van geen bedenkingen op grond van de Flora- en faunawet en/of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, zal verlenen;

1.45 nevenactiviteit:

één of meerdere activiteiten die afzonderlijk en/of gezamenlijk niet rechtstreeks de bedrijfs- of functieuitoefening overeenkomstig de bestemming betreffen, en die van een zodanig beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zijn dat de functie waaraan zij worden toegevoegd qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook aanwezig blijft;

1.46 niet-permanente standplaats:

het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor het plaatsen van een mobiel kampeermiddel dan wel voor het gedurende het kampeerseizoen plaatsen van een vast kampeermiddel ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.47 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemmingen onttrokken, voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.48 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;

1.49 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.50 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. voor een zich op het strand bevindend gebouw: de bovenkant van de begane grondvloer van het gebouw;
  4. 4. voor een zich op het strand bevindend bouwwerk, geen gebouw zijnde: de voet van het betreffende bouwwerk;
  5. 5. indien op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.51 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.52 permanente standplaats:

het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor het plaatsen van vaste en/of mobiele kampeermiddelen die gedurende het gehele jaar aanwezig mogen zijn ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.53 plattelandswoning:

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die (tevens) bewoond mag worden door een derde die geen functionele binding heeft met die inrichting, maar beschouwd blijft worden als onderdeel van die inrichting;

1.54 productiegerichte paardenhouderij:

grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

1.55 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.56 raam-/straatprostitutie:

het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot seksuele handelingen uit te nodigen dan wel aan te lokken;

1.57 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, alsmede voor route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;

1.58 seizoenshuisvesting:

bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoengebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.59 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.60 solitaire schuur:

veldschuren, zomermelkstallen, schuilhutten en opslagloodsen;

1.61 silo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;

1.62 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.63 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of daarmee vergelijkbaar ander recreatief verblijfsmiddel op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.64 veehouderijbedrijf:

een bedrijf, waarin uitsluitend of overwegend dieren worden gehouden door hoofdzakelijk gebruik te maken van open grond;

1.65 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd (bedrijfseconomisch en milieuhygiënisch);

1.66 voorgevel:

de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel(s);

1.67 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.68 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.69 zorgvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het geven van zorg, niet zijnde mantelzorg;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.7 de tiphoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het rotorblad van de windturbine;

2.8 overschrijding bouw- c.q. bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakkapellen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat veehouderijbedrijven uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', zijn toegestaan;
  2. b. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. c. het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden in de vorm van:
    1. 1. de openheid van het buitengebied;
    2. 2. het oorspronkelijke wegen- en waterlooppatroon;
    3. 3. het graslandkarakter en de functie hiervan als broed- en foerageergebied voor weidevogels.
  4. d. productiegerichte paardenhouderijen;
  5. e. recreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan als functieverbreding en ter instandhouding van een volwaardig agrarisch bedrijf in bestaande bedrijfsgebouwen en/of op terreinen;
    2. 2. de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de volgende tabel en wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden:
Functie toegestane oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak voorwaarden
Zorgvoorzieningen ten behoeve
van dagbesteding
150 m² -
Zorgvoorzieningen ten behoeve
van 24-uurszorg
300 m² -
Kinderopvang 150 m² -
Educatie 150 m² -
Dagrecreatie 150 m² De functie is tevens toegestaan op gronden
grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het
bouwvlak niet is toegestaan.
Productie (be- en verwerking)
van streekproducten
250 m² Enkel op het eigen agrarisch bedrijf geproduceerde producten zijn toegestaan.
Verkoop van streekproducten 100 m²
Agrarisch landschaps- en natuurbeheer 150 m² De functie is tevens toegestaan op gronden
grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
Kleinschalige horeca 50 m²
Viskwekerij 150 m²
Bed & Breakfast - de bed & breakfast functie is toegestaan in zowel de bedrijfswoning als bijgebouwen;
- permanente bewoning is uitgesloten;
- parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een
acceptabele verkeerssituatie;
- het aantal slaapplaatsen mag niet meer dan 9 bedragen;
- de activiteit geen afbreuk doet aan het agrarisch karakter van de omgeving.

met de daarbij behorende:

  1. g. gebouwen;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. i. groenvoorzieningen;
  4. j. voorzieningen ten behoeve van paardrijden;
  5. k. openbare nutsvoorzieningen;
  6. l. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. m. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  8. n. waterlopen- en partijen.

3.2 Bouwregels

Op of in de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.4.1 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van seizoenarbeiders, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    2. 2. er wordt voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2;
    3. 3. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden op het bestaande agrarische bouwvlak indien een conform de bestemming door de eigenaar of bedrijfsleider bewoonde en in gebruik zijnde agrarische bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is;
    4. 4. voor het bouwen van nieuwe bebouwing en/of woonunits een inrichtingsplan is opgesteld, waarin in ieder geval aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en/of de woonunits en de parkeervoorzieningen. Over de landschappelijke inpassing dient vooraf met de gemeente overleg plaats te vinden;
    5. 5. agrarische seizoensarbeiders zowel in agrarische bedrijfsbebouwing als in woonunits mogen worden gehuisvest, met dien verstande dat:
      • er binnen een bouwperceel van een agrarisch bedrijf ten hoogste 40 agrarische seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
      • er ten hoogste 20 agrarische seizoensarbeiders in woonunits mogen worden gehuisvest;
    6. 6. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de Algemene Plaatselijke Verordening;
    7. 7. het parkeren ten behoeve van het huisvesten van agrarische seizoensarbeiders op eigen terrein binnen het bestaande agrarische bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing plaatsvindt, waarbij ten minste 1 parkeerplaats per agrarische seizoensarbeider aanwezig moet zijn.
  2. b. 3.4.1 ten behoeve van de nevenactiviteit in de vorm van de verkoop van streekproducten buiten het bouwvlak.
  3. c. 3.4.1 en toestaan dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits is voldaan aan de onderstaande regels:
    1. 1. kleinschalig kamperen mag uitsluitend plaatsvinden als nevenfunctie van een volwaardig en als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
    2. 2. voordat wordt afgeweken dient een natuurtoets plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
    3. 3. voordat wordt afgeweken, dient er onderzoek in het kader van de externe veiligheid plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
    4. 4. voordat wordt afgeweken, dient er een watertoets te hebben plaatsgevonden;
    5. 5. het kleinschalig kampeerterrein dient op het bestaande agrarische bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing te worden gesitueerd;
    6. 6. indien binnen een agrarisch bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing een kleinschalig kampeerterrein in of in de directe omgeving van een EHS-gebied, Ecologische verbindingszone en / of weidevogelgebied wordt opgericht, dan wel wordt uitgebreid, dienen de door de uitbreiding of vestiging verloren natuurwaarden ten minste in de verhouding 1:1 te worden gecompenseerd;
    7. 7. er dient een beeldkwaliteits- en inrichtingsplan te zijn ingediend, waarin:
      • aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van het kleinschalige kampeerterrein als onderdeel van het bestaande agrarisch bouwvlak door middel van het overleggen van een beplantingsplan, en
      • beeldkwaliteitseisen zijn beschreven die bij de inrichting van het kleinschalige kampeerterrein worden betrokken;
      • het beplantingsplan dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning te zijn gerealiseerd.
    8. 8. de onderlinge afstand tussen kleinschalige kampeerterreinen dient ten minste 500 m te bedragen, met dien verstande dat in geval van uitbreiding tot ten hoogste 25 standplaatsen bij bestaande kleinschalige kampeerterreinen dit afstandsvereiste niet geldt;
    9. 9. de afstand tussen een kleinschalig kampeerterrein en een regulier kampeerterrein dient ten minste 1 km te bedragen, met dien verstande dat in geval van uitbreiding tot ten hoogste 25 standplaatsen bij bestaande kleinschalige kampeerterreinen dit afstandsvereiste niet geldt;
    10. 10. de afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot de woning van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
    11. 11. op een kleinschalig kampeerterrein zijn ten hoogste 25 standplaatsen toegestaan;
    12. 12. de netto oppervlakte van een standplaats dient ten minste 100 m² te bedragen;
    13. 13. mobiele kampeermiddelen en vaste kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen worden gebruikt;
    14. 14. op een kleinschalig kampeerterrein mogen ten hoogste 7 vaste kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, die jaarrond aanwezig zijn worden opgericht, mits het aantal vaste kampeermiddelen die jaarrond aanwezig zijn in mindering wordt gebracht op het toegestane aantal standplaatsen voor kampeermiddelen;
    15. 15. vaste kampeermiddelen die jaarrond aanwezig zijn mogen uitsluitend binnen het bestaande agrarische bouwvlak worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 36 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
    16. 16. ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag een gebouw worden gebouwd met dien verstande dat:
      • het gebouw binnen het bestaande agrarische bouwvlak wordt gebouwd;
      • het gebouw overeenkomstig de bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2 wordt gebouwd;
    17. 17. het parkeren ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein dient op eigen terrein binnen het bestaande agrarische bouwvlak plaats te vinden, waarbij ten minste 1,1 parkeerplaats per standplaats dient te worden gerealiseerd.
  4. d. 3.4.1 en toestaan dat de bedrijfswoning bewoond wordt door een derde die geen functionele binding heeft met de landbouwinrichting waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt, met dien verstande dat de bedrijfswoning beschouwd blijft worden als onderdeel van die inrichting en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de bedrijfswoning gelegen is binnen het agrarische bouwvlak;
    2. 2. binnen het agrarische bouwvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen, een landbouwinrichting aanwezig is of een landbouwinrichting op grond van de regels van dit bestemmingsplan toegestaan is;
    3. 3. het verlenen van de omgevingsvergunning er niet toe leidt dat binnen het agrarische bouwvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen een andere bedrijfswoning kan worden gerealiseerd.

De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
  2. b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1, mits:

  1. a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. 2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. d. Alvorens het bevoegd gezag de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde - Archeologie - 4’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel indien op andere wijze kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Een (plattelands)woning en/of bedrijfswoning en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis, mits:

  1. a. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende woningen en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen;
  2. b. het geen detailhandel of horeca betreft;
  3. c. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  4. d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
  5. e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  6. f. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter en/of agrarische karakter van de omgeving.

6.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik of laten gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen als groepsaccommodatie;
  3. c. het gebruik of laten gebruiken van vaste kampeermiddelen, recreatiewoningen en zomerwoningen voor permanente bewoning;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen als seksinrichting;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van standplaatsen voor kampeermiddelen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in het plan bepaalde voor:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bouw van utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 25 m² mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  3. c. het plaatsen van kunstwerken, telecommunicatievoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in alle openbare ruimten, met dien verstande dat de bouwhoogte van kunstwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen. Met uitzondering van lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en telecommunicatievoorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 40 m mag bedragen;
  4. d. het met ten hoogste 2 m afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens of richting van een straat, de vorm van een plein en van de dienovereenkomstig vastgestelde vorm van een bouwvlak, indien bij definitieve meting blijkt, dat een afwijking in het belang van een behoorlijke bebouwing is;
  5. e. het bouwen buiten het bouwvlak waarbij de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.

De genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in artikel 6.2, onder a, ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte;
  2. b. de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, en extra bouwmogelijkheden bieden voor de bouw van een bijgebouw ten behoeve van mantelzorg, mits:
    1. 1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    2. 2. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
    3. 3. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
    4. 4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd;
    5. 5. de oppervlakte van een nieuw te bouwen bijgebouw, c.q. mantelzorgwoning ten hoogste 100 m2 bedraagt,
    6. 6. het bebouwingspercentage van het achtererf ten hoogste 75% bedraagt;
    7. 7. de bouwhoogte van een bijgebouw c.q. mantelzorgwoning niet meer dan 3,5 m bedraagt.

7.3 Groepsaccommodaties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2, onder b, ten behoeve van het gebruik van een gebouw als groepsaccommodatie, met dien verstande dat:

  1. a. parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden;
  2. b. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische en overige bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet onevenredig beperkt;
  3. c. de activiteit landschappelijk goed is ingepast;
  4. d. de oppervlakte van de ruimten die voor de groepsaccommodatie worden gebruikt ten hoogste 500 m² bedraagt;
  5. e. de groepsaccommodatie gesitueerd moet zijn in het hoofdgebouw, of een bestaand daarmee functioneel samenhangend bijgebouw: nieuwbouw ten behoeve van de groepsaccommodatie is niet toegestaan;
  6. f. ten behoeve van de groepsaccommodatie uitsluitend gedeelde sanitaire voorzieningen en gedeelde kookgelegenheid aanwezig mogen zijn.

Artikel 8 Overige Regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. d. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  5. e. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan 'Burgerbrug - Burgerweg (agrarisch bouwperceel)' van de gemeente Schagen.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 19 mei 2015.

De raadsgriffier, Voorzitter.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aan de Burgerweg ten oosten van Burgerbrug ligt ter hoogte van het daar gelegen gemaal een onbebouwd agrarisch perceel. Het ligt in de bedoeling dat op dit perceel een agrarisch bedrijf wordt gevestigd met bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning. Dit plan staat niet op zich zelf, maar is ontwikkeld in het kader van een verplaatsing en samenvoeging van twee agrarische veehouderijbedrijven (veehouderijen) aan de Grote Sloot 108 en de Grote Sloot 118 te Burgerbrug naar deze nieuwe locatie. Dit bestemmingsplan maakt deel uit van een Ruimte voor Ruimte project dat in totaal een viertal locaties omvat in en nabij Burgerbrug.

De ligging van het plangebied (groene cirkel) en de te verplaatsen agrarische bedrijven (rode cirkels) is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0001.png"

Ligging plangebied en ligging bestaande agrarische percelen

1.1 Aanleiding

Deze verplaatsing wordt ingegeven door de wens van de initiatiefnemers om een duurzaam melkveebedrijf te exploiteren. Dit om de continuïteit van de exploitatie in de toekomst te kunnen waarborgen in de vorm van een duurzame bedrijfsvoering van het gezinsbedrijf. Op de huidige locatie is dit niet goed mogelijk, mede gelet op de ligging van milieugevoelige functies (woningen) in de omgeving.

Ter plekke van het bestaande zuidelijke agrarische bouwperceel wordt in combinatie met een perceel aan de overzijde van de Grote Sloot in het kader van een ruimte voor ruimte regeling een nieuwe woningbouwlocatie ontwikkeld. Op het noordelijke perceel wordt de bedrijfsbebouwing verwijderd. De bestaande bedrijfswoning wordt een burgerwoning. Dit wordt geregeld in een apart bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan regelt het agrarische bedrijf en daarbij horende functies op de nieuwe plek.

De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0002.png"

Ligging plangebied

1.2 Geldende Planologische Regeling

Voor het plangebied geldt het op 22 april 2014 vastgestelde en recentelijk in werking getreden bestemmingsplan Buitengebied Zijpe. De nu aan de orde zijnde ontwikkeling kon hier niet meer in worden meegenomen. In dat plan heeft het plangebied een agrarische bestemming. Ter plekke is, anders dan bij de bestaande agrarische bedrijven, geen agrarisch bouwperceel aangegeven.

In onderstaande afbeelding is de geldende planologische situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0003.png"

Geldend bestemmingsplan met begrenzing plangebied (rode kader)

1.3 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op de bestaande situatie. De ontwikkeling wordt getoetst aan het geldende beleid in hoofdstuk 3. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijke uitgangspunten vanuit het beleid voor dit plan. In hoofdstuk 4 vindt toetsing plaats aan de omgevingsaspecten. De planbeschrijving, waaronder een beschrijving van de gewenste ontwikkeling staat in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het juridische deel van het bestemmingsplan; de regels en ruimtelijke verbeelding. Tot slot gaat hoofdstuk 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie

De gewenste ontwikkeling moet op een goede manier ingepast worden in de bestaande situatie. Om die reden wordt in dit hoofdstuk de bestaande situatie nader toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt bij de beschrijving van de gewenste situatie ook ingegaan op de inpassing in de bestaande situatie.

2.1 Ligging En Ontsluiting

De nieuwe locatie is centraal gelegen binnen de in eigendom zijnde gronden aan de Burgerweg. De in eigendom zijnde gronden liggen zowel ten noorden als ten zuiden van het nieuwe agrarische bouwperceel. Het bouwperceel wordt gesitueerd naast de bestaande bebouwing in de polder en ontsloten vanaf de Burgerweg.

2.2 Ontstaan En Ontwikkeling

Tot de 12e eeuw was wat nu de Zijpe- en Hazepolder is een hoogveengebied. Vanaf de 13e eeuw werden na overstromingsgevaar delen van het gebied bedijkt. De Westfriese Omringdijk ontstond in deze periode. Jan van Scorel nam in de 16e eeuw het initiatief om Zijpe definitief te bedijken. In 1597 werd de dijk om de Zijpepolder gedicht. Kort na de drooglegging ontstonden de eerste buurtschappen in de polder zoals Oudesluis, Schagerbrug, Sint Maartensbrug en Burgerbrug, verbonden door de Grote Sloot, die de polder in de lengte doorsnijdt. Vanaf ca. 1600 werd de polder door een twintigtal molens bemalen, iedere molen nam een eigen deel (ook wel afdeling genoemd) voor zijn rekening. In 1825 werd het Noord-Hollands Kanaal voltooid, die de polder in twee delen scheidt.

In onderstaande figuur is het historisch kaartbeeld van de omgeving van het plangebied (het rode rondje) aangegeven in de jaren 1661, 1950, 1971 en 1994. De Westfriese Omringdijk ligt hierop in het zuidoosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0004.png"

Historisch kaartbeeld 1661, 1950, 1971, 1994

2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het huidige landschap bestaat uit een open landschap. De ruimte is aan weerszijden afgebakend door enerzijds de Westfriese Omringdijk en anderzijds de dorpsrand van Burgerbrug. De nieuwe locatie ligt centraal in de polder, tegen een bestaand erf met bebouwing. Deze bebouwing behoort bij het oude gemaal. Op deze locatie heeft voorheen een molen gestaan die vanaf dit punt het water uit de polder overhevelt naar een afvoersloot naar het kanaal. Deze bebouwing staat op gelijke hoogte met de weg. Het maaiveld ligt lager dan de weg. De bestaande beplanting in het gebied beperkt zich tot enige erfbeplanting bij de bestaande woning. De bebouwing bestaat uit bebouwing die onderling een grote verwantschap heeft in maat en vorm. De landschappelijke waarde (openheid) van het gebied is hoog vooral in relatie tot de nabije situering van de Westfriese Omringdijk. In het beeldkwaliteitplan voor de Westfriese Omringdijk worden verschillende schaalniveaus erkend. Bij de hierboven genoemde ontwikkeling is slechts het schaalniveau van de 'openheid van het eiland' relevant. Er vinden geen ingrepen plaats die van invloed zijn op het tracé of het profiel van de dijk. In het beeldkwaliteitplan voor de Westfriese Omringdijk wordt een zone van 200 meter aan weerszijden van de dijk als kwaliteitszone aangemerkt. Het plangebied voor deze ontwikkeling valt buiten deze zone. Hierdoor valt de locatie in de panorama zone. Het BKP voor de Westfriese Omringdijk dient als inspiratie voor ontwikkelingen binnen deze zone om rekening te houden met de beleving van de dijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen enkele beleidsstukken aan bod die een directe doorwerking kunnen hebben op dit bestemmingsplan. Daarbij wordt alleen ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, bijvoorbeeld op het vlak van bouwmogelijkheden van de gewenste ontwikkeling.

3.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en is begin 2012 in werking getreden. De structuurvisie is in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vertaald in juridische regels. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  1. 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het plangebied is sprake van de realisatie van een nieuw agrarisch bouwperceel ter vervanging van een bestaand - te saneren - bedrijf aan de Grote Sloot. Door de verplaatsing van het bedrijf naar de nieuwe locatie kan het beter functioneren en verbetert te situatie in het bebouwingslint aan de Grote Sloot. De nieuwe agrarische bedrijfslocatie is voor de opdrachtgever bovendien van belang om zo het bedrijf levensvatbaar te houden. De ontwikkeling van het agrarisch bedrijf is door de functie gebonden aan het landelijk gebied. Daarnaast is deze ontwikkeling niet gewenst binnen bestaand stedelijk gebied. Aan de Burgerweg is voor dit bedrijf een geschikte locatie. De Burgerweg is een weg waarop het landbouwverkeer en vrachtwagenverkeer voldoende ruimte heeft. Het nieuwe perceel ligt bovendien tussen de agrarische gronden die in eigendom zijn van de initiatiefnemer. Het landbouwverkeer hoeft vanaf het bedrijfsperceel niet meer over de openbare wegen om op de gronden te komen.

3.2 Provinciaal Beleid

In de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd. In de PRV is onder andere een regeling opgenomen voor agrarische bedrijven. Hierbij is het plangebied aangegeven als een gebied voor grootschalige landbouw. Hiervoor geldt dat de agrarische bebouwing moet worden geconcentreerd op een bouwperceel van maximaal 2 hectare. Het nieuwe bouwperceel heeft een omvang van maximaal 2,0 hectare en past dus binnen de voorwaarden van de provinciale verordening.

De bedrijfsverplaatsing vanaf de locaties aan de Grote Sloot naar de locatie aan de Burgerweg wordt gedaan in het kader van de ruimte voor ruimteregeling die opgenomen is in het PRV. Daarbij moet de nieuwe bedrijfslocatie voldoen aan de voorwaarden die aan deze regeling zijn verbonden. Dit betreft onder meer de ruimtelijke kwaliteitseis bij verstedelijking in het landelijk gebied. Daarbij moet voldaan worden aan de uitgangspunten vanuit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie over onder meer de kernkwaliteiten van het landschap. Om te voldoen aan de ruimtelijke kwaliteitseis is voor deze locatie een beeldkwaliteitplan opgesteld. Deze is te vinden in bijlage 7 bij deze toelichting. Hierin wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de inpassing van het plangebied in de wijdere omgeving. Dit resulteert in de benoeming van specifieke beeldcriteria voor deze locatie voor ligging, massa, detaillering, materiaal en kleur. Daarnaast is een toets aan milieu- en omgevingsaspecten gedaan voor beide locaties, waaronder voor ecologie, archeologie en cultuurhistorie. Deze is beschreven in hoofdstuk 4.

Westelijk van het plangebied is een gebied rond de langs de Burgerweg aanwezige watergang aangewezen voor blauwe ruimte. Deze strook eindigt ter hoogte van de watergang westelijk van het nieuwe bedrijfsperceel en heeft daarom hierop geen invloed.

Het nieuwe bouwperceel ligt niet in het in de PRV aangewezen weidevogelleefgebied. Dit ligt ten zuiden van de Burgerweg, terwijl het bouwperceel ten noorden daarvan ligt. In paragraaf 4.8 is één en ander toegelicht. Voor het overige zijn er geen provinciale belangen in het geding. Het bestemmingsplan voldoet aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie 2005-2015

Binnen de gemeente Schagen geldt voor het grondgebied van de voormalige gemeente Zijpe vooralsnog de Toekomstvisie 2005-2015. Hierin zijn geen specifiek uitgangspunten opgenomen over nieuwe bouwpercelen voor veehouderijen.

Bestemmingsplan Buitengebied (Zijpe)

Dit is wel het geval in het bestemmingsplan Buitengebied (Zijpe). Hierin is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor nieuwe agrarische bouwpercelen tot 2 hectare (conform provinciaal beleid). Nieuwe agrarische bedrijven mogen alleen langs bestaande wegen worden gesitueerd. Dit is hier het geval. Verder gelden hiervoor een groot aantal kwalitatieve ruimtelijke voorwaarden die - voor zover van toepassing - meegenomen zijn in het beeldkwaliteitplan (bijlage 7). In dit geval is gekozen om niet met de wijzigingsbevoegdheid te werken vanwege de samenhang met de planvorming voor de huidige locatie van de te verplaatsen agrarische bedrijven (ruimte voor ruimte regeling). Dat gebeurt met een bestemmingsplan en daarom dit plan ook.

Hoofdrapport streefbeelden voor een veelkleurig landschap

In het hoofdrapport Streefbeelden voor een Veelkleurig Landschap (2009) wordt aangegeven hoe de landschappelijke kwaliteit van Zijpe versterkt kan worden. Rond het plangebied zijn sfeerbeelden wenselijk, waarbij onder meer gericht wordt op waterberging in de vorm van verbreding van bestaande waterlopen zoals westelijk van het plangebied en de aanleg van nieuwe recreatieve routes en/of historische kerkenpaden, onder meer langs de Burgerweg. De realisatie van het nieuwe agrarische bedrijfsperceel belemmert deze sfeerbeelden niet. Bij het opstellen van het beeldkwaliteitplan voor de locatie Burgerweg is dit beleidsstuk bovendien als basis gehanteerd.

Dit bestemmingsplan voldoet aan dezelfde voorwaarden als voor de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

Mer-regelgeving

Ingevolge artikel 7.4 Wet Milieubeheer juncto bijlage D onder 14, kolom 3 van het Besluit milieueffectrapportage is een vormvrije merbeoordeling noodzakelijk voor de uitvoering van de activiteiten die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Deze is opgesteld en als bijlage 1 bij deze toelichting toegevoegd. Voor een groot deel is bij de beschrijving van de omgevingsaspecten hieruit geput, soms ook uit de onderliggende onderzoeken. Daarnaast is op een aantal punten aanvullend onderzoek geweest.

4.1 Wegverkeerslawaai

In het kader van geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Wegen waarvoor de zoneplicht niet geldt, zijn woonerven en wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Het betreft een project waarbij een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning (geluidgevoelig) wordt gerealiseerd. De bedrijfswoning (geluidgevoelig) ligt in de geluidszone van de Burgerweg (60 km/uur). Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dat onderzoek (bijlage 2) blijkt dat ter plaatse van de bedrijfswoning wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. De gevelbelasting als gevolg van overige wegen is verwaarloosbaar en cumulatie is ter plaatse niet aan de orde omdat de Burgerweg voor deze locatie maatgevend is voor de gevelbelasting.

4.2 Bedrijven En Milieuhinder

Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijk plan moet aangegeven worden hoe aan dat beleid gestalte wordt gegeven.

In dit geval ligt er aan de westkant van het nieuwe agrarische bouwperceel een woning (nabij het gemaal). Gelet op de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering moet hier een afstand van 100 m worden aangehouden uit een oogpunt van geur. Het gaat hierbij om een richtafstand, de vergunning voor het bedrijf bepaald uiteindelijk de afstand waarmee in de praktijk rekening gehouden moet worden. In 4.3 staat hierover meer beschreven. Hierdoor is sprake van een verantwoorde milieusituatie van het nieuwe bedrijf op de bestaande woning.

4.3 Geur

De afstand tussen het nieuwe bedrijf en de bestaande woning is circa 100 m. Hiermee wordt ook voldaan aan de vereiste vaste afstand voor melkveehouderijen tot woningen volgens de Wet Geurhinder en Veehouderij (50 meter). Daarnaast worden er ook schapen gehouden, waarvoor een geuremissiefactor geldt. Uit de vormvrije merbeoordeling blijkt dat ruimschoots aan de grenswaarden daarvoor kan worden voldaan.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

In het kader van de vormvrije merbeoordeling is een luchtkwaliteitsberekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het project ruim onder de grenswaarde van 3% bijdrage aan de luchtverontreiniging blijft. Er wordt een emissie-arm stalsysteem toegepast en ook verdwijnt er emissie op de huidige locaties in het bebouwingslint van Burgerbrug. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van autosnelwegen of wegen met een zeer hoge intensiteit. Daarom kan worden geconstateerd dat de fijnstof-concentratie van de omgeving voldoende laag is om in een gezond leefklimaat te voorzien.

4.5 Externe Veiligheid

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang te kijken naar gevaarleverende functies in of in de nabijheid van het plangebied. Op grond van de AMvB Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt daarom gekeken naar zogenaamde risicovolle inrichtingen. Daarnaast wordt gekeken naar vervoer van gevaarlijke stoffen en hoofdgasleidingen op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Doel hiervan is om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van risicovolle inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen worden de risico's gemeten in twee maten: plaatsgebonden risico (voor individuen) en groepsrisico (voor groepen mensen).

In en rond het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig die invloed kunnen hebben op het plangebied. In het plangebied is het ook niet toegestaan om nieuwe risicovolle inrichtingen op te richten. Dit wordt dan ook in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Wel ligt er op circa 240 meter afstand ten oosten van het plangebied een aardgastransport buisleiding A-637 van Gasunie, dit is een hogedruk buisleiding. Het plaatsgebonden risico (PR=10-6) van deze leiding bedraagt 0 meter, deze ligt dus op de buis zelf. Het PR vormt daarom geen probleem. Ook de belemmeringstrook rond deze leiding vormt geen probleem (5 meter voor een incidenteel object).

De planlocatie ligt wel binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Een groepsrisicoberekening zou dan moeten worden uitgevoerd. Het nieuwe agrarische bedrijf wordt echter gerealiseerd buiten de 100% letaliteitscontour. Hiermee staat bij voorbaat vast dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet overschreden zal worden. Daarmee is een groepsrisicoberekening overbodig.

4.6 Milieuhygiënische Kwaliteit Van De Bodem

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

In het plangebied worden gevoelige functies gerealiseerd. Onderzocht moet worden of de bodem voldoende kwaliteit heeft om een dergelijke gevoelige functie toe te laten, of dat hiervoor speciale maatregelen nodig zijn.Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in bijlage 3. Uit de analyseresultaten volgt dat de boven- en ondergrond niet zijn verontreinigd met de geanalyseerde stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met chroom. Uit toetsing aan de maximale waarden blijkt dat zowel de boven- en ondergrond voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse "Achtergrondwaarden". De aangetroffen gehalten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

4.7 Waterhuishouding

Van belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Watertoets

Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is een watertoets uitgevoerd.

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied aan de Burgerweg ligt in peilgebied 2781-05 in de Afdeling AB in Zijpe. Het ter plaatse geldende streefpeil is NAP-2,35 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van primaire waterlopen naar het gemaal B. Daar wordt het water via dit gemaal op de Schermerboezem uitgeslagen.

Waterkwantiteit

Uit de ingediende gegevens blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de aangeleverde gegevens vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 13.000 m2. Door deze toename aan verharding wordt de neerslag versneld afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen verslechtert de waterhuishoudkundige situatie.

In overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is een plan gemaakt om de effecten van de verhardingstoename te compenseren. Hiervoor wordt het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid met 910 m2 additioneel oppervlaktewater (7% van de verhardingstoename). Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,54 meter die statistisch eens in de 25 jaar voor kan komen, een bemalingcapaciteit van 16 mm/dag, een drooglegging van 1,20 meter en grondsoort klei.

Naast het bovengenoemde oppervlak wordt bij het aanbrengen van de twee dammen volgens de ingediende gegevens wateroppervlak gedempt(ongeveer 125 m2). Dit oppervlak wordt volledig gecompenseerd. Voor de aanleg van de dammen is inmiddels een vergunning verleend.

Het Hoogheemraadschap heeft op 21 mei 2012 onder nr. 12.22091 een watervergunning verleend voor het dempen, graven en verbreden van diverse waterlopen in de Afdeling A. Hierbij wordt 928 m2 extra wateroppervlak gegraven die eventueel ingezet kan worden als compensatie bij een toekomstige bedrijfsverplaatsing. Het extra wateroppervlak kan worden ingezet als gedeeltelijke compensatie van de geplande werkzaamheden aan de Burgerweg. Voorwaarde daarbij is wel dat de werkzaamheden volgens vergunning nr. 12.22091 volledig zijn uitgevoerd.

In de watertoets in bijlage 5 bij dit bestemmingsplan is een nadere toelichting hierop gegeven. In de watertoets is ook een toelichting gegeven op de waterkwaliteit en de waarborging van het behoud van voldoende kwaliteit.

4.8 Ecologische Waarden

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, beleid) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied (Natuurbeschermingswet).

Het plangebied ligt aan de rand van het weidevogelleefgebied (in het provinciale beleid vergelijkbaar met de EHS). Uit informatie over de verspreiding van de grutto en de zeer forse drooglegging van het gebied is dit gebied hier feitelijk ongeschikt als leefgebied voor weidevogels. Daarnaast grenst de locatie direct aan de Burgerweg waar veel fietsverkeer langskomt, met als gevolg dat er geen sprake is van een rustig leefklimaat voor weidevogels. Er is daarmee geen effect te verwachten op het voorkomen van weidevogels.

Verder vallen de wielen langs de Westfriese omringdijk binnen de ecologische hoofdstructuur. Op de wezenlijke waarden en kenmerken hiervan wordt geen invloed verwacht, gelet op de grote afstand (780 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0005.png"

Wielen Westfriese Omringdijk binnen ecologische hoofdstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0006.png"

Weidevogelleefgebied (bron: Provincie Noord-Holland)

Het dichtstbijzijnde relevante Natura 2000-gebied is het Zwanenwater. De oorspronkelijke afstand van de (oude) boerderijen tot het Zwanenwater is 3.350, respectievelijk 3430 meter, de nieuwe boerderij komt op 3.950 meter afstand te liggen.

Met zekerheid is sprake van afname van stikstofdepositie op dit en de andere Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het voorgenomen initiatief blijft de emissie nagenoeg gelijk. Dit komt omdat de omvang van de veestapel op de nieuwe locatie ten opzichte van de voormalige locaties nagenoeg gelijk blijft. De afstand tot het verzuringgevoelige Natura 2000 gebied het Zwanenwater neemt met ongeveer 500 meter toe. Hierdoor is geen toename van de emissie te verwachten en geen (significant) effect op de doelstellingen van het Natura 2000 gebied.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen de in de wet aangewezen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen) niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Flora- en faunawet niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

Uit het veldbezoek en aangevuld met en bronnenonderzoek (zie ook bijlage 5) blijkt dat er een kans is op beschermde vissen in de sloten. Werkzaamheden aan de sloten vinden niet plaats, waardoor verlies aan leefgebied of effect op de vissen niet verwacht worden.

Ontheffing van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk, ook is geen verklaring van geen bedenkingen noodzakelijk. Er zijn geen belemmeringen vanuit beschermde natuurwaarden voor het bouwen van de boerderij.

4.9 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

Het is wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen ook de aspecten archeologie en cultuurhistorie mee te wegen. Dat komt in deze paragraaf aan bod.

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

In het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Op basis van het bureauonderzoek, gold voor het plangebied een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Mesolithicum tot en met Late Middeleeuwen. De archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Nieuwe tijd (na 1597) is voor het plangebied aangemerkt als laag. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Cultuurhistorie

Het gebied ligt in het aandijkingenlandschap en niet heel ver van de Westfriese Omringdijk. In dit verband zijn in het beeldkwaliteitplan de nodige aanwijzingen gegeven. Het beeldkwaliteitplan is toegevoegd als bijlage 7.

4.10 Kabels En Leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. De in de paragraaf externe veiligheid besproken hoofdgastransportleiding ligt een stuk verder weg. Wel zijn enkele kleinere water-, riool- en gasleidingen (huisaansluitingen) aanwezig. Deze zijn ruimtelijk niet relevant. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het plan voor het plangebied weer; de gewenste situatie. Dit is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling.

5.1 Ruimtelijke Inpassing

De ruimtelijke inpassing wordt gerealiseerd door beplanting rond het bouwperceel. Aan de voorzijde is uitgangspunt dat er sprake is van een strakke haag bestaande uit meidoorn. Deze strakke haag kan aan de zijkant in verband met onderhoud overgaan in een losse haag of een bosplantsoen bestaande uit een grotere diversiteit met heesterbeplanting die niet al te hoog wordt (meidoorn, krent, wilde liguster, rode kornoelje.

Door de tweedeling van het erf wordt de grootschaligheid van het erf beperkt. En door de inpassing van een deel van het terrein met een wal en lagere beplanting ontstaat een goede overgang naar de open zone die grenst aan de Westfriese Omringdijk en het open gebied aan de zijde van de watergang. Een uitgebreide onderbouwing van de ruimtelijke inpassing is aangegeven in het beeldkwaliteitplan voor deze ontwikkeling (bijlage 7). In onderstaande afbeelding staat een impressie van het beeld na realisatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0007.jpg"

Impressie gewenste invulling

5.2 Bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0008.png"

Bebouwing bij gemaal

De bestaande bebouwing wordt gevormd door een samengestelde bijzondere woning en een voormalig gemaalgebouw. De bestaande bebouwing wordt als inspiratiebron gebruikt voor de kleurstelling en de materialisering van de nieuwe woning. De bebouwing bestaat uit één bouwlaag met kap. gedacht kan worden aan een streekeigen bebouwingstype, zoals hieronder als voorbeeld voor de bedrijfswoning is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0009.png"

Indicatief beeld nieuwe bedrijfswoning

De toetsing van het architectuurbeeld zal plaatsvinden onder welstandstoezicht. De melkveestal en de jongveestal zullen in overeenstemming met de uitgangspunten van de welstandsnota opgemaakt worden. Hier wordt gekozen voor kantige rechthoekige vormen en gedekte groene tinten en materialen die minder opvallen in het landschap.

De uitgangspunten met betrekking tot de maatgeving van de bedrijfsgebouwen en de nieuw te bouwen bedrijfswoning komt overeen met de regels uit het vigerende bestemmingsplan buitengebied (Zijpe).

5.3 Groen En Water

De waterstructuur blijft vrijwel ongewijzigd. De landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd in overeenstemming met het beeldkwaliteitplan. In onderstaande afbeelding en de afbeelding die opgenomen is in 5.1 is een impressie gegeven van de inpassing in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZBURGWBB-VA01_0010.jpg"

Impressie van de inpassing in de omgeving

5.4 Verkeer En Parkeren

Het terrein krijgt twee toegangen, een toegang naast de woning, alsmede een centrale toegang tot het erf voor het bedrijfsverkeer. Parkeren en verkeersbewegingen ten behoeve van het bedrijf vinden plaats op het erf.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

6.1 Juridische Vormgeving

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

6.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden

Het nieuwe agrarische bouwperceel heeft in het geldende bestemmingsplan al de bestemming 'Agrarisch met waarden' en behoudt deze. Wel wordt een bouwvlak toegevoegd, zodat deze gronden bebouwd kunnen worden. De regels van het bestemmingsplan Buitengebied (Zijpe) zijn als basis gebruikt voor de regels van dit bestemmingsplan, zodat bij dit bedrijf dezelfde planologische mogelijkheden ontstaan als bij de omliggende bedrijven. Waar nodig is maatwerk verricht voor de specifieke situatie in dit plangebied, zoals beschreven in hoofdstuk 5. Naast de bedrijfsbebouwing is het bijvoorbeeld mogelijk om bedrijfswoningen, teeltondersteund glas en andere bouwwerken te bouwen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid moet aangetoond worden. Bepalend daarbij zijn de grondexploitatieregeling en de financiële haalbaarheid van de ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt.

Grondexploitatieregeling

De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is van toepassing, omdat bij recht een bouwplan mogelijk wordt gemaakt. Dit betekent dat een exploitatieplan bij het bestemmingsplan moet worden vastgesteld, om zo het kostenverhaal van de gemeente vast te leggen. In dit geval is daarvan echter geen sprake, omdat tussen de gemeente en de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst (voor beide locaties) wordt gesloten. Met deze overeenkomst wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd.

Financiële haalbaarheid

Bij dit bestemmingsplan gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Voor de toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte regeling is een exploitatieopzet gemaakt. Deze omvat beide locaties binnen de Ruimte-voor-Ruimte regeling. De exploitatieopzet voldoet aan de uitgangspunten van de regeling. Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure, waarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond kan worden. De gemeente heeft bij dit bestemmingsplan besloten geen inspraak te houden.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar verschillende overleginstanties. Het Zijper Landschap, de provincie Noord-Holland en de Veiligheidsregio hebben gereageerd. Op de ingekomen reactie heeft de gemeente gereageerd, waarbij zij heeft aangegeven of aanpassing van het bestemmingsplan nodig is. Deze beantwoording is opgenomen in bijlage 8 bij dit bestemmingsplan.

De ingekomen reacties geven geen aanleiding voor de aanpassing van de juridische regeling van het bestemmingsplan. Wel is de toelichting naar aanleiding van de ingekomen reacties aangescherpt waar dit nodig is, onder meer naar aanleiding van het aangepaste beeldkwaliteitplan in bijlage 7.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft vanaf 23 maart 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Vervolg

Na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt het besluit gepubliceerd. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

Bijlage 1 Vormvrije Merbeoordeling

Bijlage 1 Vormvrije merbeoordeling

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Beeldkwaliteitplan Burgerweg

Bijlage 7 Beeldkwaliteitplan Burgerweg

Bijlage 8 Overlegreacties

Bijlage 8 Overlegreacties