KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Planologisch Kader
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie (Omgeving) Plangebied
2.2 Visie Op Toekomstige Situatie
2.3 Vertaling Toekomstige Situatie In Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Vigerend Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Water
4.3 Bodem
4.4 Ecologie
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Milieuzoneringen
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
4.11 Duurzaamheid
4.12 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek 21.12.2018, Aangevuld 11.06.2020
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek 10 December 2018
Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio Januari 2019
Bijlage 4 Bodemonderzoek 31 Maart 2016
Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Langevliet 17 - 18 Callantsoog

Bestemmingsplan - Gemeente Schagen

Vastgesteld op 30-03-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Langevliet 17, 18 te Callantsoog met identificatienummer NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02 van de gemeente Schagen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al dan niet in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak

Een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.

1.7 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.9 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 archeologie

De bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van materiële cultuur, de omgeving en van dierlijke resten;

1.11 archeologisch deskundige

Professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en/of te toetsen.

1.12 archeologisch onderzoek

Diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.13 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.14 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage

Een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 bed & breakfast

Een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie voor één of enkele nachten op basis van logies en ontbijt in het hoofd- of bijgebouw.

1.17 bedrijfsgebouw

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.18 bedrijfs- of dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.19 beperkt kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.20 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.21 bestaand

Het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning en/of vrijstelling/ontheffing (vóór 1 oktober 2010) / omgevingsvergunning (ná 1 oktober 2010).

1.22 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 Bevi-inrichting

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.25 bijgebouw

Een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.26 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten

1.29 bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, of een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.32 centrale voorzieningen

Gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van een recreatieterrein als geheel, zoals een kampwinkel, kantine, ontvangstkantoor, zwembad, toilet/wasgebouw, sport- en spelvoorzieningen, gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud.

1.33 civieltechnisch kunstwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.34 dagrecreatie

Verblijf buitenshuis voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.35 dagrecreatief medegebruik

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, met uitzondering van verblijfsrecreatieve voorzieningen.

1.36 deskundige

Een door de burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.

1.37 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.38 dienstverlening

Het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden.

1.39 erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.40 erker

Een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en welke ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;

1.41 evenement

En voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak van een beperkte duur en zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder de duur van de activiteit wordt eveneens de periode verstaan die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen.

1.42 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 geluidsgevoelig object

Gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.44 geluidszoneringsplichtige inrichting

Een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.45 groepsaccommodatie

Een (gedeelte van een) gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen. Een kampeerboerderij en kamp(eer)huis vallen onder het begrip groepsaccommodatie.

1.46 hobbymatig houden van dieren

Het niet bedrijfsmatig, c.q. uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding, houden van dieren.

1.47 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.48 horecabedrijf

Een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting.

1.49 kampeerseizoen

Het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;

1.50 kampeerterrein

Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.51 kantoor

Gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen.

1.52 kleinschalig kampeerterrein

Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het gedurende het kampeerseizoen plaatsen van vaste of mobiele kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.53 kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen.

1.54 maatschappelijke voorzieningen

Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, begraafplaats.

1.55 maatvoeringsvlak

Een als zodanig aangegeven vlak ter plaatse van de aanduiding “maatvoeringsvlak” ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering.

1.56 manegebedrijf

Paardenhouderij, bestaande uit 1 of meerdere rijbanen dat uitsluitend is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf.

1.57 mantelzorg

Het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.

1.58 mobiel kampeermiddel

Een tent, tentwagen, kampeerauto, camper, toercaravan of enig ander voertuig of onderkomen, niet zijnde een bouwwerk, dat naar aard en verschijningsvorm daarmee gelijk te stellen is, met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein.

1.59 natuurtoets

Een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat het bevoegd gezag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een Verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet natuurbescherming, indien vereist, zal verlenen.

1.60 nevenactiviteit

Eén of meerdere activiteiten die afzonderlijk en/of gezamenlijk niet rechtstreeks de bedrijfs- of functieuitoefening overeenkomstig de bestemming betreffen, en die van een zodanig beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zijn dat de functie waaraan zij worden toegevoegd qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook aanwezig blijft.

1.61 kleinschalige horeca

Horeca-activiteiten, waarvoor een drank- en horecavergunning niet noodzakelijk is, die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een nevenactiviteit en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn.

1.62 onderkomens

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemmingen onttrokken, voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.63 overkapping

Een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven.

1.64 paardenbak

Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.65 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.66 peil

1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte hoogvan de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang

1.67 permanente bewoning

Bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.

1.68 permanente standplaats

Het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor het plaatsen van vaste en/of mobiele kampeermiddelen die gedurende het gehele jaar aanwezig mogen zijn ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.69 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.70 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.71 publieksgerichte voorziening

Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.

1.72 raam-/straatprostitutie

Het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot seksuele handelingen uit te nodigen dan wel aan te lokken.

1.73 recreatieappartement

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat uitsluitend is bestemd om voor één persoon/gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, tot recreatieverblijf te dienen.

1.74 recreatief medegebruik

Het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, alsmede voor route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.75 recreatiewoning

Een gebouw dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.76 risicovolle inrichting

Een inrichting, bij welke op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.77 seizoenshuisvesting

Bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoengebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden.

1.78 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.79 staat van bedrijven

een staat, met verschillende typen van bedrijven, die deel uitmaakt van deze regels als Bijlage 1Bedrijvenlijst;

1.80 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.81 vast kampeermiddel

Een stacaravan, trekkershut of daarmee vergelijkbaar ander recreatief verblijfsmiddel op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken.

1.82 verkoopvloeroppervlakte

Een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.83 voorgevel

De naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel(s).

1.84 voorgevellijn

De lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.85 vuurwerkbedrijven

Inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.

1.86 Wgh-inrichting

Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.87 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.88 woongebouw

Een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.89 zomerwoning

Een gebouw hoofdzakelijk op het achtererfgebied van een (bedrijfs)woning dat uitsluitend is bestemd om voor één persoon/gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, tot recreatieverblijf te dienen.

1.90 zorgvoorziening

Voorzieningen ten behoeve van het geven van zorg, niet zijnde mantelzorg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwer

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 de tiphoogte van een windtubine

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het rotorblad van de windturbine.

2.8 overschrijding bouw- c.q. bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn opgenomen in categorie 1 en 2 van de in Bijlage 1 Bedrijvenlijst opgenomen bedrijfsactiviteiten;
  2. b. autowasboxen met bijbehorende voorzieningen;
  3. c. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  4. d. afschermende bladhoudende, wintergroene haagbeplanting op de erfscheiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wintergroene haag' die voldoet aan de volgende kenmerken:
    1. 1. van de grond met een hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘minimum hoogte’;
    2. 2. bestaande uit aaneensluitende, bladhoudende, wintergroene beplanting, dan wel een hekwerk voorzien van ondoorzichtige matten van natuurlijk materiaal met in ieder geval aan de straatzijde hiertegen groenblijvende klimop die het gehele hekwerk gaat bedekken;
    3. 3. de haagbeplanting bestrijkt de gehele lengte van de gronden ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van groen - wintergroene haag';

met de daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. g. opslag ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plaatse;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. openbare nutsvoorzieningen;
  6. j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  8. l. waterlopen en -partijen.

met dien verstande dat:

  1. m. bedrijfskantoren zijn toegestaan en de vloeroppervlakte hiervan ten hoogste 30% bedraagt;
  2. n. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  3. o. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
  4. p. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  5. q. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  6. r. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.2.2 onder a en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan het maximaal toegestane bebouwingspercentage, zoals bedoeld in 3.2.2 onder b;
  2. b. 3.2.2 onder d, voor een hogere goothoogte van bedrijfsgebouwen tot 8 meter en/of een hogere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot 12 meter;
  3. c. 3.2.3 onder d, voor een hogere goothoogte van bedrijfswoningen tot 6 m en/of een hogere bouwhoogte van bedrijfswoningen tot 11 m.

De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. de verkeersveiligheid;
  3. 3. de sociale veiligheid;
  4. 4. de milieusituatie;
  5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder a en tevens bedrijven toelaten die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst of die volgens Bijlage 1 Bedrijvenlijst, van een hogere categorie zijn, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:

  1. a. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  2. b. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan.

De genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. de verkeersveiligheid;
  3. 3. de sociale veiligheid;
  4. 4. de milieusituatie;
  5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', 'Tuin', 'Verkeer' en/of 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. a. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  2. b. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  3. c. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1, mits:

  1. a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. 2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. d. Alvorens het bevoegd gezag de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - archeologie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel indien op andere wijze kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Een woning en/of bedrijfswoning en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis, mits:

  1. a. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende woningen en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen;
  2. b. het geen detailhandel of horeca betreft;
  3. c. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  4. d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
  5. e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  6. f. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter en/of agrarische karakter van de omgeving.

6.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik of laten gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen als groepsaccommodatie;
  3. c. het gebruik of laten gebruiken van vaste kampeermiddelen, recreatiewoningen en zomerwoningen voor permanente bewoning;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen als seksinrichting;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van standplaatsen voor kampeermiddelen.

6.3 Parkeren

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in het plan bepaalde voor:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bouw van utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 25 m² mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  3. c. het plaatsen van kunstwerken, telecommunicatievoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in alle openbare ruimten, met dien verstande dat de bouwhoogte van kunstwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen. Met uitzondering van lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en telecommunicatievoorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 40 m mag bedragen;
  4. d. het met ten hoogste 2 m afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens of richting van een straat, de vorm van een plein en van de dienovereenkomstig vastgestelde vorm van een bouwvlak, indien bij definitieve meting blijkt, dat een afwijking in het belang van een behoorlijke bebouwing is;
  5. e. het bouwen buiten het bouwvlak waarbij de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.

De genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. de verkeersveiligheid;
  3. 3. de sociale veiligheid;
  4. 4. de milieusituatie;
  5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Overige Regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan 'Langevliet 17-18 Callantsoog'' van de gemeente Schagen.


Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 15 september 2020


De raadsgriffier, Voorzitter

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van het bestaande garagebedrijf aan de Callantsogervaart 25 met autowasboxen.

Autobedrijf Joh. Schaap en Zonen V.O.F. (Fa. Schaap) is sinds 1972 als allround garagebedrijf gevestigd aan de Callantsogervaart. Het bedrijf voorziet momenteel in een reparatiewerkplaats met APK-keuring, verkoop van brandstoffen en de verkoop van occasions.

Omwille de toekomstbestendigheid van het bedrijf te waarborgen en de dienstverlening te vergroten zijn initiatiefnemers voornemens om ter plaatse van het perceel Langevliet 18, dat in eigendom is van initiatiefnemers, autowasboxen te exploiteren. Met deze autowasboxen wordt ingespeeld op de behoefte, van automobilisten uit Julianadorp, om voertuigen te kunnen reinigen. Julianadorp heeft 15.000 inwoners en een jaarlijks terugkerende vakantievraag van circa 900.000 overnachtingen per jaar.

De voorgestane ontwikkeling kan niet op basis van het vigerende planologische kader mogelijk gemaakt worden. De gemeente Schagen heeft in een principebesluit aangegeven, onder voorwaarden, medewerking te willen verlenen aan een ruimtelijke procedure teneinde het initiatief te kunnen vergunnen.

Ten behoeve van het initiatief dient een nieuw bestemmingsplan voor de locatie te worden opgesteld. Op basis van dit nieuwe planologische kader kan het initiatief vergund worden. Voorliggende bestemmingsplan dient dit doel. De insteek is om toepassing te geven aan de coördinatieregelingen voor gemeenten ex artikel 3.30 Wro).

Aanvullend wordt met dit bestemmingsplan ook de bestemming ter plaatse van het perceel Langevliet 17 herzien van de bestemming 'Wonen' naar de bestemming 'Bedrijf'. Op het perceel is de bedrijfswoning van de initiatiefnemer gerealiseerd. Per abuis is met de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' opgenomen. Vanuit het oogpunt van milieubescherming wordt er voor gekozen om bedrijfswoning conform bestaand gebruik te bestemmen en daarmee binnen de bestemming 'Bedrijf' op te nemen. Ook dat wordt met dit bestemmingsplan geregeld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de gemeente Schagen en is, aan de zuidzijde van de kern Julianadorp, gelegen aan de Langevliet 17-18, te Callantsoog. De oostelijke grens van het plangebied wordt bepaald door de verkeersweg Langevliet, de westelijke grens door het perceel Callantsogervaart 25. De noordelijke zijde van het plangebied wordt begrensd door de verkeersweg Callantsogervaart. De zuidelijke grens wordt gevormd door open agrarisch gebied. Het plangebied is kadastraal geregistreerd onder gemeente Callantsoog, sectie B, kadastraal nummer 1045.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0001.png"

Afbeelding: weergegeven is de ligging van het plangebied, bij benadering zijn de plangrenzen met een rood kader opgenomen, in relatie tot de omgeving.

1.3 Vigerend Planologisch Kader

Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied geldt de beheersverordening 'Buitengebied Zijpe'. De beheersverordening is door de raad van de gemeente Schagen vastgesteld op 25 juni 2013. Voor het zuidelijke deel, het perceel Lange Vliet 17, geldt het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe, zoals dit op 22 april 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Schagen is vastgesteld.

Beheersverordening Buitengebied Zijpe

Deze beheersverordening is door de gemeente vastgesteld met als doel om de bestaande situatie te beheren. De intentie was dat de beheersverordening, in afwachting van een nieuw vast te stellen bestemmingsplan, als tijdelijk planologisch toetsingskader zou fungeren. Met de uitspraak van de Raad van State d.d. 29 juli 2015 is het vaststellingsbesluit inzake bestemmingsplan Buitengebied Zijpe voor wat betreft de gronden ter plaatse van Langevliet 18 vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat ter plaatse van het genoemde perceel de beheersverordening het geldende kader blijft. Met de beheersverordening wordt het bestaande planologische kader bevroren. In relatie tot het perceel Langevliet 18 houdt dit in dat met de beheersverordening de regeling uit het bestemmingsplan Callantsoog Landelijk Gebied 1989, eerste herziening van kracht blijft.

Conform het bepaalde in de beheersverordening geldt daarmee de bestemming 'Woondoeleinden', waarbij bepaald is dat de gronden gebruikt mogen worden voor woningen met bijgebouwen en erven en tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0002.png"

Afbeelding: weergegeven is een uitsnede van de bestemmingsplankaart van het bestemmingsplan Callantsoog Landelijk Gebied 1989, eerste herziening ter plaatse van het plangebied. De regeling van dit bestemmingsplan is met de beheersverordening voor wat betreft het perceel Langevliet 18 geconsolideerd.

Als uitzondering op het bovenstaande blijft wel de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 6' van het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe vigeren. Deze dubbelbestemming wordt onderstaand nader toegelicht.

Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe

Bestemming Wonen (artikel 30)

Ingevolge het bepaalde in het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe geldt ter plaatse van het perceel Langevliet 17 de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming mogen benut worden voor wonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Ook is een ondergeschikte bed & breakfast toegestaan, evenals gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde,paardenbakken, groenvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water enuinen, erven en terreinen.

Met de bestemming zijn ook regels ten aanzien van het bouwen van hoofdgebouwen en bijgebouwen opgenomen. Onder andere is bepaald dat een hoofdgebouw een maximum oppervlak, goothoogte en bouwhoogte mag hebben van respectievelijk 225 m2, 4 meter en 8 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0003.png"

Afbeelding: weergegeven is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe. Het gele vlak links betreft het perceel Langevliet 17; hier geldt de bestemming 'Wonen'.

Waarde-Archeologie 6 (artikel 42)

Deze dubbelbestemming geldt ter plaatse van het hele plangebied en strekt tot bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden. Bepaald is dat nader onderzoek uitgevoerd dient te worden bij ontwikkelingen vanaf 10.000 m2.

Conclusie

De beoogde nieuwe situatie, waarbij de intentie is om op het perceel Langevliet 18 autowasboxen toe te staan en de woning ter plaatse van Langevliet 17 conform bestaand gebruik als bedrijfswoning te bestemmen, kan niet worden mogelijk gemaakt op basis van het vigerende bestemmingsplan. De gewenste situatie is in strijd met het vigerende planologische kader: zo zijn de beoogde bedrijfsfuncties niet toegestaan en kunnen de gewenste autowasboxen niet binnen de toegestane bouwmaten vergund worden. Om de beoogde situatie te kunnen toestaan, dient derhalve een passend juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan dient daartoe.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op het gewenste initiatief. In hoofdstuk 3 wordt de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie (Omgeving) Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Langevliet 17-18, dat langs de zuidelijke parallelweg langs de Callantsogervaart, aan de zuidrand van Julianadorp, binnen de gemeente Schagen gelegen is.

De parallelweg langs de Callantsogervaart betreft een oost-westverbinding (60km/u), welke de oostelijker gelegen rijksweg N9 verbindt met het westelijke gelegen duingebied. Ter hoogte van het plangebied kruist de parallelweg de Langevliet. De Langevliet (60 km/u) is noord-zuidgericht en ontsluit de kern Julianadorp en het zuidelijker gelegen agrarische gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0004.png"
Afbeeldingen: de foto's geven een impressie van de directe omgeving van het plangebied (bij benadering met een rood kader weergegeven.


Het plangebied ligt op de scheiding van de woonwijken van Julianadorp en het zuidelijker gelegen open agrarische landschap. De woonwijken van Julianadorp worden van het plangebied gescheiden door het water van de Callantsogervaart en de aangrenzende wegen. Het zuidelijker gelegen agrarische landschap wordt gekenmerkt door een rationele en relatief grootschalige verkavelingsstructuur. De gronden worden voornamelijk benut voor bollenteelt.

Direct ten westen van en aangrenzend aan de percelen Langevliet 17 en 18 is het garagebedrijf van Fa. Schaap gelegen. Initiatiefnemers exploiteren het garagebedrijf sinds 1972, waarbij de activiteiten bestaan uit verkoop- en reparatiewerkzaamheden. Als onderdeel van de bedrijfsvoering is tevens een tankstation aanwezig (zonder LPG).

Aan de oostzijde van de percelen, aan de overzijde van de Langevliet, is solitair op circa 25 meter afstand van het plangebied een woonperceel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0005.png"
Afbeelding: de foto's geven een impressie van de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied. De foto linksonder toont de scheiding tussen de kavels Langevliet 17 en 18, zichtbaar is de woning die door aan het bedrijf gelieerde bewoners wordt gebruikt. Op de foto links midden staan de bedrijfsgebouwen die op het westelijke deel van het plangebied staan en aan het garagebedrijf grenzen. De afbeelding midden boven geeft de in- en uitrit op de Callantsogervaart weer. Rechtsboven is de leegstaande woning langs de Langevliet zichtbaar.

Het plangebied zelf wordt gevormd door het perceel Langevliet 17 en 18. Op Langevliet 18 staat een drietal opstallen in de vorm van twee oude loodsen en een leegstaand gebouw dat vroeger als bedrijfswoning dienst heeft gedaan. De twee loodsen staan aan de westelijke zijde van het perceel. De vroegere bedrijfswoning is parallel en aangrenzend aan de Langevliet gesitueerd. De gebouwen bestaan uit één bouwlaag met een kapconstructie. Langevliet 18 heeft via een schuifhek een in- uitrit op de Callantsogervaart en via een draaihek op het Langevliet. Het perceel wordt aan de zijde van de Callantsogervaart middels een lage begroeiing afgeschermd. Het perceel wordt, op het parkeren van enkele voertuigen na, niet actief gebruikt.

Het zuidelijke deel van het plangebied betreft het perceel Langevliet 17. De vrijstaande woning op het perceel is in gebruik bij aan het bedrijf gelieerde bewoners. De woning bestaat uit één bouwlaag met een kapconstructie. Aan de woning zijn diverse bijgebouwen gebouwd. De gronden aangrenzend aan de woning zijn in gebruik als tuin en erf, waarbij op eigen terrein wordt geparkeerd. Het perceel wordt middels een in- en uitritconstructie op de Langevliet ontsloten.

2.2 Visie Op Toekomstige Situatie

Uitgangspunt herontwikkeling

Ten behoeve van het versterken van de toekomstbestendigheid van het bedrijf en het vergroten van de dienstverlening is initiatiefnemer voornemens om het bestaande garagebedrijf aan de Callantsogervaart 25 uit te breiden door autowasboxen te realiseren op de kavel Langevliet 18.

De in de bestaande situatie grotendeels onbenutte en rommelige kavel wordt daartoe heringericht. Twee bestaande opstallen op het terrein worden gesloopt. Het betreft de twee (half afgebouwde) loodsen. Door de sloop van de komt het perceel vrij voor een nieuwe inrichting waarbij voldoende ruimte wordt gevonden voor de autowasboxen, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals opstelplaatsen en parkeerplaatsen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0006.png"

Aan de oostzijde van het perceel staat een voormalige woning (huisnummer 18). Dit gebouw wordt niet gesloopt. Het blijft behouden en zal dienst doen als opslag / bijgebouw bij het autowasbedrijf.

Bouwplan

Door Holland Bouwregie is een bouwplan opgesteld (d.d. 12 februari 2019). Op onderstaande afbeelding is een bovenaanzicht van de terreininrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0007.png"

De beoogde ontwikkeling gaat uit van de oprichting van een open gebouw. Dit gebouw zal uit twee uiteen liggende rechthoekige elementen van 4,3 x 7 meter bestaan, waartussen vijf (luxe) zelf-autowasplaatsen komen. Vier plaatsen voor personenauto's en in het midden een iets ruimere plaats voor bestelauto's en caravans. Het gebouw heeft een afmeting van circa 10 x 34 meter.

Het geheel wordt overdekt met een schuin dak. De goothoogte bedraagt 3,20 meter, de nokhoogte circa 4,80 meter. Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0008.png"

De hoogte van het gebouw is daarmee lager dan dat van de gebouwen in de omgeving van het plangebied, waardoor het gebouw goed inpasbaar is binnen het bestaande stedenbouwkundige kader. Ook het feit dat het gebouw vrijstaand wordt gerealiseerd, waardoor grote bebouwingsclusters worden voorkomen, sluit aan bij het bestaande stedenbouwkundige beeld. De intentie is voorts om, ter voorkoming van eventuele geluidhinder, ook voor hogere voertuigen binnen het gebouw een wasbox te creëren in plaats van, zoals gebruikelijk bij autowasboxen, een open wasruimte naast het gebouw aan te leggen.

Terreininrichting

Naast de autowasboxen en verkeersruimte wordt op eigen terrein voorzien in zeven parkeerplaatsen. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en om eventuele hinder richting de omgeving te voorkomen wordt het plangebied aan de noordzijde voorzien van een erfafscheiding in de vorm van een dichte (ook in de winter) bladhoudende groene haag van voldoende hoogte. De intentie is om het terrein buiten openingstijden af te sluiten. Daartoe wordt een hekwerk langs de erfafscheiding met de Callantsogervaart geplaatst.

Ontsluiting

Het perceel Langevliet 18 wordt in de nieuwe situatie ter plaatse van de noordwestzijde van de kavel middels een inrit en een uitrit ontsloten op de parallelweg langs Callantsogervaart. Een aparte inrit en een aparte uitrit maken het mogelijk om een logische (éénrichting) routering op het perceel aan te houden. Met deze situering van de inrit en uitrit wordt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een zuidelijker situering van de in/uitrit, voorkomen dat de complexiteit van de verkeersstromen ter plaatse van de splitsing Langevliet/Callantsogervaart toeneemt. De ontsluitingen worden dusdanig aangelegd dat hinder richting de omgeving zoveel als mogelijk voorkomen wordt. Het verkeer wordt vanaf de in- en uitritconstructie in oostelijke richting verder afgewikkeld via de splitsing Langevliet/Callantsogervaart, dan wel in westelijke richting via de Callantsogervaart.

Woning Langevliet 17

Ter plaatse van het perceel Langevliet 17 zijn geen wijzigingen voorzien. De woning wordt bewoond door bewoners die binding met het bedrijf hebben. Om vanuit het oogpunt van milieuzonering belemmeringen te voorkomen wordt de burgerwoning met dit bestemmingsplan, conform het feitelijke gebruik, omgezet naar een bedrijfswoning.

2.3 Vertaling Toekomstige Situatie In Bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel om de realisatie van het in paragraaf 2.2 geschetste initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken. Voor wat betreft de systematiek en inhoud van de planologisch-juridische regeling wordt met dit bestemmingsplan aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe'.

Zo worden de gronden ter plaatse van het plangebied ten behoeve van het toestaan van de autowasboxen voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Binnen de regels behorend bij deze bestemming wordt gesteld dat een bedrijf tot en met categorie 2 is toegestaan; autowasboxen worden onder deze categorie geschaard.

Om te voorkomen dat de bedrijfsgebouwen te dicht op de woning aan de Callantsogervaart 23 worden gebouwd, waardoor eventuele hinder kan ontstaan, is binnen de bestemming 'Bedrijf' bepaald dat de bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak opgericht mogen worden: op deze wijze is voldoende afstand tussen de genoemde woning en de bedrijfsgebouwen gewaarborgd. Voorts is met een specifieke functieaanduiding bepaald dat het noordelijke bouwvlak voor de autowasboxen gebruikt mag worden en dat het zuidelijke bouwvlak tevens voor een bedrijfswoning gebruikt mag worden. De contour van het zuidelijke bouwvlak is gelijk aan de bestaande woning, exclusief bijgebouwen en aanbouwen. Voor het gebouw aan de oostzijde van het perceel (huisnummer 18) is bepaald dat dit gebouw uitsluitend voor opslagdoeleinden mag worden gebruikt.

Voor wat betreft de toegestane bouwmaten en -percentages wordt aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe', waarbij voor bedrijfsgebouwen een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bouwhoogte van 10 meter geldt. De goothoogte van de nieuwbouw bedraagt conform het bouwplan 3,20 meter, de nokhoogte 4,80 meter, dit past binnen de maximale maten die in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen.

Met de aanduiding 'ontsluiting' is voorts bepaald waar de ontsluiting van het bedrijfsperceel gesitueerd mag worden. Voor deze gebiedsbepaling is gekozen om hindersituaties en een ontsluiting op de Langevliet, hetgeen vanuit verkeersoogpunt onwenselijk is, te voorkomen.

Hoofdstuk 3 Vigerend Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het vigerende beleid van het Rijk, de provincie Noord-Holland en de gemeente Schagen in relatie tot het bestemmingsplan nader beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) uit 2012 geeft een totaalbeeld voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028:

  1. a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. b. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Conclusie

De onderwerpen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte hebben geen relatie met/invloed op het voorliggende bestemmingsplan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Barro stelt de begrenzing van de besluitmogelijkheden van de lagere overheden, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Als nationaal belang zijn benoemd de Mainportontwikkeling Rotterdam, het Kustfundament, de Grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen betrekking op deze door het Rijk benoemde nationale belangen.

3.2.3 Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herzieningen hiervan.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie en zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem en met het waterplan worden de strategische doelen voor het waterbeheer vastgelegd. Andere overheden worden gevraagd om het Nationaal Waterplan te vertalen in hun beleidsplannen.

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan gaat in op de thema's waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Daarnaast zijn in het plan gebiedsgerichte uitwerkingen voor grote wateren en de zee en de kust opgenomen. Ook beschrijft het waterplan de relatie tussen water en de omgeving.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in het nationaal waterplan. In hoofdstuk 4.2 wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten.

3.2.4 Ladder Duurzame Verstedelijking

Vanaf 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking (LDV)' onderdeel van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2). De Ladder behelst een drietal opeenvolgende treden die met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik voorwaarden stellen aan de inhoud van de toelichting bij een ruimtelijk besluit dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Conclusie

In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2316), 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319) is bepaald dat relatief beperkte functiewijzigingen en een kleine uitbreiding van een bouwvlak niet beschouwd wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij blijkt uit jurisprudentie dat bestaande bouwrechten in deze beoordeling meegenomen mogen worden. De gronden ter plaatse van het plangebied mogen op basis van het vigerende planologische regime reeds bebouwd mogen worden met gebouwen en bijgebouwen. In die zin wordt met het bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Voorts kan gesteld worden dat het initiatief deel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied en dat het plangebied middels een herstructurering geschikt wordt gemaakt voor de beoogde functie. Het initiatief is daarmee verantwoord in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De Provinciale Structuurvisie Noord-Holland is vastgesteld in juni 2010 en kent een wijziging op onderdelen van december 2012. De structuurvisie is voorts geactualiseerd door deze in overeenstemming te brengen met beleidswijzigingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden en te corrigeren op technische fouten of verouderde informatie. Deze actualisering is op 28 september 2015 door Provinciale Staten met het Besluit Actualisatie Structuurvisie vastgesteld.

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met ontwikkelingen omgaat die een grote ruimtelijke impact hebben zoals globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp. Daarnaast geeft de provincie aan welke keuzes gemaakt worden en schetst ze hoe Noord-Holland er in 2040 uit moet komen te zien. Tegelijkertijd is het van belang bestaande kwaliteiten van het provinciale landschap te behouden of verder te ontwikkelen. Op basis hiervan richt de structuurvisie zich op drie hoofdbelangen:

  • Klimaatbestendigheid: de provincie zorgt voor een gezonde en veilige leefomgeving in harmonie met water en gebruik van duurzame energie;
  • Ruimtelijke kwaliteit: de provincie zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit;
  • Duurzaam ruimtegebruik: de provincie zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn nu, en in de toekomst.

Deze drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. Raadpleging van de structuurvisie leert dat de volgende aspecten van belang zijn bij het plangebied:

Bestaand stedelijk gebied

Op de visiekaart van de Structuurvisie Noord-Holland zijn delen van het plangebied, namelijk daar waar bestaande bebouwing aanwezig is, benoemd als onderdeel van bebouwd stedelijk gebied. Voor de toekomstige vraag naar ruimte, woningen en woonmilieus verwacht de Provincie Noord-Holland dat binnen bestaand stedelijk gebied en de transformatiegebieden voldoende capaciteit beschikbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0009.png"

Afbeelding: uitsnede van de kaart 'landbouw' als onderdeel van de structuurvisiekaart. Zichtbaar is dat de gronden ter plaatse van het projectgebied zijn aangewezen voor gecombineerde landbouw (het groene vlak) en als bollenconcentratiegebied (de arcering).


Ruimtelijke kwaliteit

Met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, waarbij de aardkundige waarden, de verschillende landschappen en de rijkdom aan cultuurhistorie de kracht zijn van Noord-Holland. De landschappen zijn van groot belang voor de aantrekkelijkheid van Noord-Holland als vestigingsplaats voor internationaal concurrerende bedrijven en hun kenniswerkers. De Provincie Noord-Holland wil deze (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De Provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand stedelijk gebied tot stand komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.

De Provincie Noord-Holland onderscheidt onder andere het landschapstype aandijkingenlandschap; het plangebied maakt deel uit van dit landschapstype. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden (het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat bijzondere aardkundige waarden wordt toegedicht), historische structuurlijnen (de Callantsogervaart en de Langevliet zijn geduid als structuurlijn van cultuurhistorische waarde), cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

Clusters voor grootschalige land- en tuinbouw

In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be/verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. Voor bollenteelt en glastuinbouw wijst de provincie Noord-Holland clustergebieden aan. Deze gebieden zorgen voor ruimtelijke clustering van bepaalde landbouwsectoren, wat leidt tot economische en landschappelijke voordelen. De toeleverende en uitbestedende bedrijven kunnen zich in de nabijheid vestigen. Dit levert voordelen op voor milieu en logistiek. De reizende bollenkraam en andere grondgebonden teelten behouden op deze wijze de ruimte om een gezonde en duurzame manier van vruchtwisseling in stand te houden en zijn hierdoor een belangrijke drager van de melkveehouderij.

Gebied voor fijnmazige waterberging

Het gehele grondgebied van de provincie Noord-Holland is aangewezen als gebied voor 'Fijnmazige waterberging'. Door klimaatverandering moet in de toekomst anders worden omgegaan met grond- en oppervlaktewater. Het huidige afwateringssysteem zal niet meer voldoen door heviger regenval, daarom is meer bergingscapaciteit nodig. Drogere periodes komen vaker voor waardoor een zoetwatertekort kan ontstaan. De Provincie Noord-Holland heeft op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water de wateroverlastopgave vastgesteld.

Provincie Noord-Holland zorgt voor ruimte voor (zoet)waterberging door de hele provincie aan te wijzen als zoekgebied voor fijnmazige waterberging. De waterschappen realiseren deze fijnmazige waterberging en doen dat op integrale wijze. In gebieden waar diverse grote opgaven op gebied van water, natuur, recreatie en woningbouw samenkomen is de provincie trekker van integrale gebiedsprojecten.

Gebied voor 'Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie'

Het gehele grondgebied van de provincie Noord-Holland is aangewezen als gebied voor
'Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie'. Door ondertekening van het Energie- en Klimaatakkoord met het Rijk onderschrijft de provincie Noord-Holland de energie- en klimaatdoelen van het Rijk en ondersteunt ze het Rijk bij realisatie van deze doelen. De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. In de structuurvisie is aangegeven dat de toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving vergroot dient te worden.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt de herstructurering van het perceel Langevliet 18 mogelijk gemaakt, waardoor autowasboxen toegestaan worden ter uitbreiding van het aangrenzende garagebedrijf. Tevens wordt met dit bestemmingsplan de bestaande woning ter plaatse van de Langevliet 17 omgezet in een bedrijfswoning. Het plangebied is reeds door middel van bestaande bebouwing afgeschermd van het agrarisch gebied, waardoor de agrarische waarde van de gronden reeds nihil is: met het bestemmingsplan worden de agrarische mogelijkheden derhalve niet aangetast. Het bestemmingsplan heeft geen invloed op de structuurlijnen langs de Callantsogervaart en de Langevliet en daarmee op eventuele waarden. Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De laatste wijziging van de PRV is op 23 april 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast. De gewijzigde PRV is op 2 mei 2018 in werking getreden.
Doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is het stellen van algemene regels over de inhoud van ruimtelijke plannen en omgevingsvergunningen. Daarnaast heeft de verordening tot doel doorkruising van provinciaal beleid zoals vastgelegd in de provinciale structuurvisie te voorkomen. Verder voorziet de verordening in de uitwerking van thema's opgedragen door het Rijk.

Uit een raadpleging van de verordening en de kaart behorend bij de verordening blijkt dat relevant voor het plangebied zijn:

  1. a. artikel 5: Ladder voor duurzame verstedelijking
  2. b. artikel 26: Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw
  3. c. artikel 27: Landbouw effectrapportage

In deze artikelen zijn bepalingen opgenomen voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op landbouwgebieden. Op het plangebied is tevens artikel 26b 'bollenteelt' van toepassing. In artikel 26b wordt gesteld dat een bestemmingsplan uitsluitend bestemmingen of regels die voorzien in nieuwe bollenteeltbedrijven voor permanente bollenteelt, de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt bevat. Met artikel 26 wordt in geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen landelijk gebied het bepaalde in artikel 15 van de verordening van toepassing verklaard. Hiermee is bepaald dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

  1. d. artikel 32: Windturbines

Met dit artikel is bepaald dat een bestemmingsplan niet voorziet niet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken.

  1. e. artikel 33: Energie en duurzaam bouwen

In artikel 33 is verwoord dat in bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw beschreven dient te worden op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa.

Conclusie

In relatie tot de genoemd artikelen kan gesteld worden dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen en reeds door de aangrenzende bebouwde percelen van het agrarische landschap wordt afgeschermd, waarmee de artikelen 26, 27 niet van toepassing zijn. Tevens kan gesteld worden, zoals eerder is verwoord onder het rijksbeleid, dat met het bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro wordt toegestaan. De ladder van duurzame verstedelijking is reeds onder het rijksbeleid behandeld. Artikel 32 wordt voorts met het bestemmingsplan gerespecteerd: windturbines zijn niet toegestaan. Een toelichting op energie en duurzaam bouwen wordt in paragraaf 2.2 gegeven. Het bestemmingsplan is daarmee in lijn met de provinciale verordening.

3.3.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de structuurvisie en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft de provincie haar visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De informatiekaart geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers zoals molens, militaire structuren en historische dijken.

Een analyse van de digitale verbeelding van de informatiekaart leert dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het gebied dat wordt gekwalificeerd als 'aandijkingenlandschap'. In de leidraad is vermeld dat aandijkingen aangeslibde zand- en slibplaten langs de oorspronkelijke kustlijn betreffen, die vanaf de aangrenzende hogere gronden zijn ingedijkt en zo zijn toegevoegd aan het land. Deze gebieden zijn als geheel ingericht, vaak grootschalig, geometrisch en open. De dijken en hoofdwatergangen vormen een robuuste hoofdstructuur. Een zeer grote mate van openheid is een belangrijk kenmerk van het landschapstype.

Conclusie

Met het bestemmingsplan wordt een herstructurering van het plangebied aan de Langevliet 17 mogelijk gemaakt en tevens wordt de bestaande woning aan de Langevliet 18 omgezet in een bedrijfswoning. In de bestaande situatie mag het plangebied reeds bebouwd worden en voor woonfuncties benut worden. Het plangebied draagt in de bestaande situatie niet bij aan de openheid, hetgeen als kenmerkende waarde van een aandijkingenlandschap geldt. Dit bestemmingsplan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden en daarmee in lijn met het gestelde in de Leidraad landschap en Cultuurhistorie.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Afwijkingenbeleid Schagen: Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen

Op 26 februari 2013 is het afwijkingenbeleid door de gemeenteraad van de gemeente Schagen vastgesteld. De Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen is zowel een handreiking voor initiatiefnemers voor het maken van ruimtelijke plannen, als een beleidsstuk op basis waarvan die plannen getoetst kunnen worden. De Reisgids is aan de inwoners, bedrijven en instellingen gericht.

De gids is in het kader van dit bestemmingsplan geraadpleegd en toegepast. In de gids wordt een 8-tal aanwijzingen gegeven als eerste oriëntatie op de haalbaarheid van een initiatief. Daar het bestemmingsplan een bedrijfsmatige activiteit mogelijk maakt is het plan getoetst aan het hoofdthema Werken.

Aspecten
1 Is de locatie kansrijk Ja.
Het plangebied wordt benut voor de uitbreiding van een bestaand bedrijf en is aangrenzend aan dit bedrijf gelegen. Het plangebied biedt voldoende ruimte voor de gewenste uitbreiding en is in eigendom van de initiatiefnemer
2 Sluit het plan aan bij de visie uit de reisgids Ja.
De gemeente ondersteunt ondernemerschap en levert maatwerk (bestemmingsplan). De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt sluit aan bij het streven om het voorzieningenniveau op peil te houden en om de bedrijfsmatige activiteit en ruimtelijke kwaliteit te versterken.
3 Is er een regionale behoefte Ja.
In de wijde omgeving van Julianadorp is geen autowasvoorziening aanwezig. Gesteld kan worden dat er voldoende draagvlak en behoefte bestaat naar de voorziening, ook gezien de wisselwerking die zal ontstaan ten aanzien van het bestaande garagebedrijf met de bestaande tankfaciliteit.
4 Is er voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten Ja. Zie hiertoe de overige paragrafen in deze toelichting.

3.4.2 Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad van de gemeente Schagen heeft op 9 februari 2016 de 'Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit' en daarmee nieuw welstandsbeleid vastgesteld. De 'Welstandsnota Schagen 2013' is daarop ingetrokken.

De reisgids vormt vanuit de gemeente de leidraad voor de wijze waarop omgegaan dient te worden met de ruimtelijke kwaliteit. Met de Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit zorgt de gemeente ervoor dat initiatiefnemers ruimte krijgen en zelf verantwoordelijk zijn voor de manier waarop zij hun bouwplannen willen laten passen in de omgeving. Met de reisgids wordt geanticipeerd op de omgevingswet. De doelen van deze Reisgids zijn: het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit, de spelregels voor welstand duidelijk maken en een objectieve, efficiënte en transparante beoordeling van bouwplannen mogelijk maken.

Voor de meeste bouwwerken geldt een normaal, regulier welstandsniveau. Het gaat dan onder andere om bouwwerken in het buitengebied. In relatie tot het normale regulier welstandsniveau worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria meegegeven welke betrekking hebben op de ligging, hoofdvorm, vormgeving en het materiaal en kleurgebruik van bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

4.2 Water

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de "Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw" ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de "watertoets" toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit "bouwen in strijd met het bestemmingsplan", te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Beschouwing

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier. Met dit bestemmingsplan wordt ter plaatse van de kavel het perceel Langevliet 18 een bestemming 'Bedrijf' opgenomen op basis waarvan de autowasboxen en bijbehorende voorzieningen toegestaan kunnen worden. Tevens wordt de bestaande woning op het perceel Langevliet 17 omgezet naar een bedrijfswoning door de vigerende woonbestemming te herzien naar een bedrijfsbestemming.

Het plangebied is gelegen in peilgebied 2060-01 in de polder Koegras. Het ter plaatste geldende streefpeil is NAP -0,50 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire- en primaire waterlopen naar het gemaal Callantsogervaart. Daar wordt het water via dit gemaal op de Schermerboezem uitgeslagen.

Verharding en compenserende maatregelen

Op basis van het vigerende planologische kader mag reeds verharding op het perceel worden gerealiseerd. Met het voorliggende bestemmingsplan worden deze mogelijkheden tot het realiseren van verharding niet verruimd.

Het plan heeft feitelijk echter een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg. Er vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 1.335 m². Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren. In het beleid van het waterschap is bepaald dat bij een toename van het verhard oppervlak met 800 tot 2000 vierkante meter, waarvan binnen het plangebied sprake is, compenserende maatregelen nodig zijn om de effecten van de verhardingstoename te compenseren. Het waterschap hanteert de volgende voorkeursvolgorde bij de compensatie van verhardingstoename:

1. Behoud van infiltratie

Als het vanwege het (grond)watersysteem en/of de gebiedskenmerken gewenst en mogelijk is om het regenwater in de bodem te laten infiltreren, vindt compensatie plaats door middel van infiltratie in de bodem. Zie hiervoor de beleidsregels 'Alternatieve vormen van waterberging'.

2. Compensatie door realiseren extra oppervlaktewater

Als de initiatiefnemer extra verhard oppervlak wil aanleggen in een gebied waar het niet mogelijk of wenselijk is regenwater snel in de bodem te infiltreren, is de volgende compensatie in de vorm van aanleg van oppervlaktewater vereist:

3. Compensatie door middel van alternatieve vormen van waterberging

Als er in het gebied geen of onvoldoende mogelijkheden zijn om compenserend oppervlaktewater te realiseren, kan compensatie plaatsvinden door de aanleg van een alternatieve vorm van waterberging.

In overleg met het waterschap is de wateropgaaf opgesteld voor wat betreft de toename van de verharding en eventuele compenserende maatregelen. Het projectgebied betreft 1.710 m2, waarvan in de nieuwe situatie 270 m2 toekomt aan het wasstation (volledige verharding), 394 m2 als onverhard terrein wordt aangelegd en 978 m2 in de vorm van grastegels wordt aangelegd. Deze grastegels mogen als 50% in de te berekenen verharding meegenomen worden, hetgeen gelijk staat aan 489 m2 aan verharding. In totaal wordt daarmee met het initiatief 759 m2 aan nieuwe verharding toegevoegd. Omdat de toename minder is dan 800 m2, zijn er conform de beleidsregels van het Hoogheemraadschap geen compenserende maatregelen nodig. Bij toekomstige wenselijke verharding zal cumulatief gerekend worden. Dit betekent dat als de verharding ten opzichte van onderhavige situatie vergroot wordt, dat boven de 800 m² alsnog watercompensatie een aandachtspunt gaat worden, alsmede de waterwetvergunning.

Oppervlaktewater en (bescherming) waterkeringen/waterstaatkundige elementen

Met het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op (de beschermingszones van) waterkeringen, dan wel waterstaatkundige elementen. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Waterkwaliteit en riolering

De autowasboxen met bijbehorende voorzieningen worden aangesloten op een gescheiden riolering, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd.

Binnen het plangebied worden geen activiteiten toegestaan die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het afvalwater uit de autowasstraat zal eerst worden opgevangen in een gecombineerde put.

Bij de bouw van de autowasboxen en de bijbehorende voorzieningen wordt het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink voorkomen. Het initiatief voor de realisatie van de autowasboxen is ter toetsing voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de planvorming.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect water uitvoerbaar.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In het algemeen geldt dat verontreiniging van de bodem (grond en grondwater) moet worden voorkomen. Uitgangspunt is dat de bodem schoon is en dat dat zo moet blijven (zorgplicht). Voor vervuilde bodems geldt dat deze functiegericht en kostenefficiënt gesaneerd moeten worden. Voorwaarde is dat hierbij geen verspreiding van of ontoelaatbare blootstelling aan verontreiniging optreedt. De Wet bodembescherming geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor de stof geldende streefwaarde overschrijdt. Onderzoek dient gedaan te worden wanneer initiatieven uitgaan van bodemroerende activiteit, dan wel functies mogelijk maken waarbij dezelfde mensen gedurende een langere periode minstens 2 uur per dag op de betreffende gronden verblijven.

Beschouwing

Met het bestemmingsplan wordt een herstructurering van het plangebied mogelijk gemaakt, waarbij de kavel Langevliet 18 gebruikt mag worden voor autowasboxen en bedrijfsfuncties. Het betreft hier verblijfsfuncties. Er dient derhalve aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies. Tevens wordt met dit bestemming de woonbestemming ter plaatse van het perceel Langevliet 17 omgezet in een bedrijfsbestemming, waarmee de bestaande woning een bedrijfswoning wordt. Het feitelijke gebruik verandert niet op dit perceel.

Hiertoe is door onderzoeksbureau Bodem Belang BV een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd. Zie Bijlage 4 Bodemonderzoek 31 maart 2016. Uit het onderzoek blijkt dat zowel de mengmonsters van de bovengrond als het mengmonster van de ondergrond voor wat betreft de geanalyseerde parameters analytisch schoon zijn. In het grondwater overschrijden de concentraties van molybdeen en de som van de xylenen de betreffende streefwaarden, maar wel blijven de waarden beneden de betreffende toetsingswaarden voor nader onderzoek. Tijdens het verkennend bodemonderzoek is er een puinpad richting de schuur aangetroffen. Hier is een asbestonderzoek conform NEN 5897 uitgevoerd: er is geen asbesthoudendheid aangetoond. Ook elders binnen het plangebied is geen asbest in de bodem aangetroffen.

Met het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit volstaat voor de beoogde en toegestane functies.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect bodem uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Op basis van wetgeving is bepaald dat ruimtelijke initiatieven geen (onevenredige) nadelige effecten mogen hebben op eventueel voorkomende beschermde flora en fauna. Ten behoeve van de bescherming van ecologische waarden is sinds 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming van toepassing.

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 uit de Flora- en faunawet waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

In de verordening vrijstelling soorten (d.d. 3 oktober 2016) van de provincie Noord-Holland is voor de volgende soorten vrijstelling opgenomen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen: Aardmuis, Gewone bosspitsmuis, Ondergrondse woelmuis, Bastaardkikker, Gewone pad, Ree, Bosmuis, Haas, Rosse woelmuis, Bruine kikker, Huisspitsmuis, Tweekleurige bosspitsmuis, Dwergmuis, Kleine watersalamander, Veldmuis, Dwergspitsmuis, Konijn, Vos, Egel, Meerkikker en de Woelrat

Beschouwing

Met het bestemmingsplan wordt een herstructurering van het plangebied mogelijk gemaakt, waarbij het plangebied voor bedrijfsactiviteiten in de vorm van autowasboxen met bijbehorende voorzieningen gebruikt mag worden. Hiertoe zal een deel van de bestaande opstallen ter plaatse van het perceel Langevliet 18 worden gesloopt (de voormalige bedrijfswoning blijft staan) en zal nieuwe bebouwing worden opgericht en verharding worden aangelegd. Tevens wordt met het bestemmingsplan de woonbestemming ter plaatse van Langevliet 17 herzien in een bedrijfsbestemming: er worden geen wijzigingen aan het perceel doorgevoerd.

Eén van de te slopen schuren is afsluitbaar en is opgetrokken uit gemetselde muren met damwandplaten. De schuur kent geen gaten of kieren welke door diersoorten benut kunnen worden als verblijf-of schuilplaats. De andere schuur is open, bestaat uit gladde (damwand)platen, wordt frequent gebruikt voor het stallen van rijtuigen en materiaal en biedt derhalve geen schuil- of verblijfsgelegenheid voor diersoorten.

De overige gronden van het plangebied bestaan uit relatief kale en vlakke zandgronden. Relevante groenelementen zijn niet binnen het plangebied aanwezig. Oppervlaktewater is eveneens niet aanwezig.

Op basis van bovenstaande beschouwing kan gesteld worden ter plaatse geen beschermde flora en fauna aanwezig is en dat het plangebied geen significante betekenis heeft voor dergelijke soorten. Er hoeft derhalve geen ontheffing te worden aangevraagd.

Onderzoek

Door Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 10 december 2018). Zie Bijlage 2 Ecologisch onderzoek 10 december 2018. In het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  1. a. Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
  2. b. Gezien de uitgevoerde toetsing, zullen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  3. c. In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  4. d. Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Havik, Sperwer, Buizerd en Ransuil), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  5. e. Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  6. f. Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is op voorhand uit te sluiten dat andere natuurwetgeving aan de orde is dan die hierboven beschreven. Zie onderstaande afbeelding met de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebieden (arcering).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0010.png"

Afbeelding: ligging plangebied (cirkel) ten opzichte van Natura 2000 gebieden (arceringen)

Stikstofdepositie

Het geplande project kan leiden tot verhoogde emissie van stikstof. Hieronder wordt een analyse uitgevoerd van de hierdoor veroorzaakte extra depositie van stikstof op gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Als deze depositie boven 0,05 mol/ha/jaar komt bestaat een meldingsplicht of vergunningplicht, afhankelijk van de beschikbare ontwikkelingsruimte. Indien de berekende depositie boven de 1 mol/ha/jaar uit komt moet zeker vergunning worden aangevraagd.

De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is het beleid waarmee Nederland het hoofd biedt aan de stikstofproblematiek. De PAS borgt dat doelstellingen van het Europese natuurbeleid worden gehaald en creëert tegelijk ruimte voor noodzakelijke economische ontwikkeling.

Bij de berekening van stikstofemissie zijn twee fasen te onderscheiden, de aanlegfase (bouw) en de gebruikfase (gebruik wasbox met verkeersaantrekking e.d.). In deze berekening zijn beide fases berekend. De situatie met de hoogste benodigde ontwikkelingsruimte is bepalend voor de aan te vragen ontwikkelingsruimte.Naast de inzet van bouwmaterieel hebben beide fases tevens een verkeer aantrekkende werking, in het geval van de realisatiefase betreft het de aan/afvoer van materialen en personeel, in de gebruiksfase betreft het reguliere verkeer aantrekkende werking door gebruik van de wasbox.

Uit berekening van de invoerwaardes blijkt dat de gemodelleerde emissies niet leiden tot overschrijding van gestelde depositie-drempelwaardes in de aanlegfase. Ook voor de realisatiefase is vastgesteld dat de extra depositie toe te rekenen aan het project minder dan 0,05mol/ha/jaar bedraagt op het meest dichtbij zijnde stikstofgevoelige habitattype. Deze depositie overschrijdt niet de landelijk gestelde grenswaarde van 0,05 mol/ha/jaar zodat geen vergunning of melding noodzakelijk is.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect flora en fauna uitvoerbaar.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988, samen met enkele andere wetten op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed, samengevoegd tot de Erfgoedwet. Ten aanzien van het ruimtelijk domein regelt deze wet de omgang met rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten. De Erfgoedwet werkt door in de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (2009) (MoMo)

Het doel van de MoMo is het doorvoeren van veranderingen in de monumentenzorg. Bij de uitwerking heeft de Minister zich op drie pijlers gericht. Eén van de pijlers uit de Modernisering Monumentenzorg van het Rijk is het opnemen van cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening. Deze wijziging is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Wro/Bro

In het Bro wordt het bestemmingsplan genoemd als instrument waarin cultuurhistorische waarden kunnen worden verankerd. Het Bro is een uitwerkingsbesluit van de Wro. Dit besluit verplicht gemeenten om in de toelichting bij een ruimtelijk plan te beschrijven op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden (Artikel 3.1.6, lid 5). Belangrijk daarbij is dat het cultuurhistorische belang uitdrukkelijk als afwegingsgrond in het ruimtelijk plan moet worden genoemd, omdat anders een juridische grond voor toetsing op basis van dit beleidsterrein ontbreekt.

Beschouwing

Cultuurhistorie

In en rond het plangebied zijn overeenkomstig de Informatiekaart landschap en cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geen cultuurhistorische waardevolle elementen te verwachten. De meest nabij gelegen objecten met cultuurhistorische waarden betreft een tweetal stolpboerderijen. Deze waarden worden gelet op de omvang van de beoogde nieuwbouw (autowasboxen met een bouwhoogte van circa 4,80 meter) en de onderlinge afstand van minimaal circa 50 meter niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0011.png"

Archeologie

Ter plaatse van het plangebied geldt ingevolge het bepaalde in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 6'. Deze bestemming fungeert ter bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarden. Met de bestemming is bepaald dat onderzoek naar eventueel voorkomende archeologische waarden uitgevoerd dient te worden bij ontwikkelingen die groter zijn dan 10.000 m2 en welke gepaard gaan met grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.

Met dit bestemmingsplan worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bodemroerende activiteiten tot gevolg hebben. De voorziene ontwikkeling is echter ruim kleiner dan 10.000m2. Nader onderzoek is derhalve niet nodig. In dit bestemmingsplan wordt voorts de bestaande regeling ten aanzien van de bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarden geconsolideerd door de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' op te nemen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.

4.6 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai opgenomen. Wanneer er een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt gerealiseerd op een locatie waar momenteel geen geluidsgevoelige functie aanwezig of toegestaan is en deze locatie binnen de geluidszones van industrie, rail- of wegverkeer valt dient middels een akoestisch onderzoek onderzocht te worden of de geluidniveaus in relatie tot de geluidgevoelige functie aanvaardbaar zijn.

Beschouwing

Met betrekking tot wegverkeerslawaai kan gesteld worden dat het bestemmingsplangebied gelegen is binnen de geluidzone van de Callantsogervaart en de Langevliet (50/60km/u). Met het bestemmingsplan wordt geen nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt. Er is geen akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder nodig

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect geluid uitvoerbaar.

4.7 Luchtkwaliteit

Wet milieubeheer / Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in Amvb's en ministeriële regelingen. De wetgeving kent een dubbele doelstelling:

  1. 1. De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
  2. 2. De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

De Wet luchtkwaliteit vereist een genuanceerde toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een ruimtelijk plan is in overeenstemming met de Wet luchtkwaliteit als de planvorming niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.

Amvb Niet In Betekenende Mate en Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM)

De Amvb NIBM en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als "in betekenende mate" moet worden beschouwd. NIBM- projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Er is een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel 'niet in betekenende mate') leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen of 100.000 m² kantoorvloeroppervlak. Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

Beschouwing

Het bestemmingsplan maakt een herstructurering van het plangebied mogelijk waarbij bedrijfsactiviteiten in de vorm van autowasboxen en bijbehorende voorzieningen worden toegestaan. Het gebruik dat met het bestemmingsplan wordt toegestaan blijft ver onder de grenzen van de regeling Niet in betekenende mate en heeft daarmee niet of slechts in geringe mate invloed op de luchtkwaliteit. Ook in relatie tot de achtergrondwaarden treden geen overschrijdingen op als gevolg van het bestemmingsplan. Aanvullend onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

Ter ondersteuning van deze stelling is de NIBM-rekentool ingevuld. Deze rekentool geeft op basis van de verkeersgeneratie inzicht in de toename van de luchtverontreiniging (PM10 en NO2). De bron voor uitvoeren van de rekentool is het akoestisch onderzoek, d.d. 10-05-2016. Hieruit blijkt dat op een zaterdag (drukste dag van de week) 110 auto's worden gewassen. Dit komt overeen met 220 voertuigbewegingen naar de wasboxen. Uit de berekening blijkt dat het plan NIBM-bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0012.png"

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.8 Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor nieuwe situaties is voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jr. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR.

Risicovolle inrichtingen

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening. Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

Externe veiligheid transport

In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dat per 1 april 2015 in werking is getreden, heeft het Rijk het beleid vastgelegd met betrekking tot de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het besluit zijn regels opgenomen voor het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de zogeheten basisnetafstanden van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Deze basisafstanden zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet. Het besluit is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan.

Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde. Indien een ruimtelijk plan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een buisleiding toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

Beschouwing

Het bestemmingsplan maakt een herstructurering van het plangebied mogelijk waarbij bedrijfsactiviteiten in de vorm van autowasboxen en bijbehorende voorzieningen worden toegestaan. Tevens wordt de bestaande woning ter plaatse van Langevliet 17 omgezet in een bedrijfswoning. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 van Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt bedrijfswoning als een beperkt kwetsbare object beschouwd. De (bedrijfs)woning is reeds toegestaan.

Met de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten in de vorm van autowasboxen wordt voorts, gezien het aantal personen dat in relatie tot deze functie aanwezig zal zijn (ruim minder dan 50, ook in samenhang met de reeds toegestane en bestaande activiteiten), een beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Met het bestemmingsplan wordt geen nieuwe risicobron geïntroduceerd.

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van (spoor/water)wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Ook is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van een risicovolle inrichting. Wel bevinden zich ten zuiden van het plangebied drie aardgasleidingen welke beschouwd dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPBGZLangevliet18-VS02_0013.png"
Afbeelding: weergegeven is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied. Zichtbaar is dat ten zuiden van het plangebied een drietal hogedruk aardgasleidingen aanwezig is.

Op circa 160 meter van het plangebied ligt de hogedruk aardgasleiding "WN 2212". Het betreft hier een leiding van ruim 36 inch met een maximale werkdruk van 99,1 bar. Direct ten zuiden van deze leiding ligt, op een afstand van circa 170 meter tot het plangebied, een hogedrukaardgasleiding van de NAM met een diameter van 24 inch en een maximale werkdruk van 100 bar. Tot slot bevindt zich op meer dan 200 meter van het plangebied de hogedrukaardgasleiding "A-644". Deze leiding heeft een diameter van 36 inch en een maximale werkdruk van 137 bar.

Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat de contour van het plaatsgebondenrisico van alle leidingen 0 meter is. Wat betreft het groepsrisico van de buisleidingen kan gesteld worden dat met name personen binnen de 100% letaliteitcontouren bijdragen aan het groepsrisico. Gezien de afstand tot de leidingen en de personendichtheid binnen en in de omgeving van het plangebied kan gesteld worden dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en als gevolg van dit bestemmingsplan niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Door voorliggend bestemmingsplan neemt de bevolkingsdichtheid en daarmee het groepsrisico niet in relevante mate toe.

Beoordeling

Door de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord / Brandweer is het ontwerpbestemmingsplan beoordeeld op het aspect externe veiligheid. Zie Bijlage 3 Advies veiligheidsregio januari 2019. De Veiligheidsregio heeft geconcludeerd dat de uitvoering van het plan niet leidt tot een substantiële wijziging van bestaande incidentscenario’s. De bestrijdbaarheid van een eventueel rampscenario in dit gebied wordt door dit plan in geringe mate beïnvloed.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.9 Milieuzoneringen

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient er bij ruimtelijke plannen, waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt, in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Hiertoe zijn in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld.

In deze handreiking wordt afstanden, zogeheten milieuzoneringen, tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies aangegeven waarmee wederzijdse hinder voorkomen wordt. Zo zorgt de milieuzonering ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland.

De invloed van een bedrijf op de omgeving hangt op de (milieubelastende) karakteristieken van het bedrijf. In de handreiking worden daarom zes milieucategorieën met de daarbij behorende richtafstanden onderscheiden (zie tabel). Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van de hinderaspecten geluid, stof, gevaar en geur.

Voorts wordt onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. De gedachte daarbij is dat gebieden met gemengde functies hogere achtergrondwaarden voor wat betreft de hinderaspecten kennen, waardoor milieubelasting van een specifiek bedrijf meer op zal gaan in de omgeving en minder snel als hinder zal worden ervaren.

Milieucategorie Richtafstanden tot rustige woonwijk Richtafstanden tot gemengd gebied
1 10 meter 0 meter
2 30 meter 10 meter
3 50 tot 100 meter 30 tot 50 meter
4 200 tot 300 meter 100 tot 200 meter
5 500 tot 1000 meter 300 tot 700 meter
6 1500 meter 1000 meter

Afbeelding: Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie voorziet in richtafstanden. Deze richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Door middel van een gedegen op een specifieke situatie toegespitste onderbouwing kan gemotiveerd van deze richtafstanden worden afgeweken.

Naast het VNG-stelsel moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften dienen onder andere ter regulering van de hinder voor de omgeving en kunnen daarmee relevant zijn voor de beschouwing van hindersituaties.

Beschouwing

Met het bestemmingsplan wordt het juridisch-planologisch kader geboden om ter plaatse van het perceel Langevliet 18 autowasboxen ter uitbreiding van het aangrenzende garagebedrijf te realiseren. In de directe omgeving van deze voorziene uitbreiding zijn gevoelige functies in de vorm van woningen gelegen. Aangetoond dient te worden dat er ter plaatse van deze woningen ook na de realisatie van de autowasboxen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geluid

Door onderzoeksbureau Windmill is een onderzoek (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek 21.12.2018,aangevuld 11.06.2020) naar milieuzonering uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het beoordelen van de ruimtelijke inpasbaarheid van het plan rekening houdend met omliggende bestaande gevoelige functies (woningen). Onderzocht is of door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling sprake is van een akoestisch goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen Callantsogervaart 23, Callantsogervaart 26, Callantsogervaart 27, Malzwin 2512, Malzwin 2513 t/m 2515A en Malzwin 2516. Ook is onderzocht of bij de bestaande bedrijfswoning aan Langevliet 17 sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In het onderzoek is rekening gehouden met al dan niet het behoud van de bebouwing ter plaatse van het oostelijke deel van het perceel Langevliet 18, de voormalige bedrijfswoning: deze bebouwing heeft mogelijk een essentiële afschermende werking naar de omgeving. Om te beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aangesloten bij de systematiek uit de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG): "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009.

In relatie tot deze systematiek wordt de omgeving van het plangebied in het onderzoek gekwalificeerd als gemengd gebied (lintbebouwing langs weg en aanwezigheid van verschillende functies). De wasstraat en de autogarage maken onderdeel uit van één inrichting. Het tankstation behoort, conform opgave van de opdrachtgever, niet tot de inrichting en wordt derhalve in het onderzoek buiten beschouwing gelaten.

In het onderzoek is rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de inrichting in de nieuwe situatie. Als toetsingskader met betrekking tot de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking geldt de Circulaire "Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m." van het ministerie van VROM van 29 februari 1996. Voor de activiteiten binnen het plangebied wordt uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. Uit het onderzoek blijkt dat het gebouw (de voormalige bedrijfswoning) ter plaatse van Langevliet 18 geen significante invloed heeft op de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen.

In het onderzoek wordt geconstateerd dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ter plaatse van de omliggende woningen ten hoogste 46 dB(A) in de dagperiode en 43 dB (A) in de avondperiode bedraagt. Dit komt neer op een etmaalwaarde van ten hoogste 48 dB(A); de avondperiode is hiervoor maatgevend. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie.

Ter plaatse van de omliggende woningen bedraagt het maximale geluidniveau (LAmax) ten hoogste 69 dB(A) in de dagperiode en 55 dB (A) in de avondperiode. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde uit stap 2 van het stappenplan uit de VNG-publicatie.

Langevliet 17 wordt bestemd als bedrijfswoning behorende bij de wasstraat. In het kader van de beoordeling aan een goed woon- en leefklimaat zijn de geluidbelastingen inzichtelijk gemaakt. De richtwaarden uit de VNG-publicatie zijn niet van toepassing ter plaatse van de bedrijfswoning van de eigen inrichting. Om aan te tonen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoning aan de Langevliet 17 zijn de geluidniveaus in de woning (binnenniveaus) inzichtelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat de niveaus in de bedrijfswoning acceptabel worden geacht. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de bedrijfswoning.

Gesteld wordt dat de inrichting onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer valt. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dienen derhalve te voldoen aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer genoemde normen. In het kader van de toetsing aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit dient rekening te worden gehouden met de activiteiten vanwege de gehele inrichting. Hiervoor dienen dan de activiteiten op beide percelen (Langevliet 18a en Callantsogervaart 25) te worden beschouwd.

Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet overschreden worden. Ter plaatse van de omliggende woningen bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten hoogste 46 dB(A) in de dagperiode en 43 dB(A) in de avondperiode. Dit komt neer op een etmaalwaarde van ten hoogste 48 dB(A); de avondperiode is hiervoor maatgevend. Het maximale geluidniveau (LAmax) is ten hoogste 69 dB(A) in de dagperiode. In de avondperiode bedraagt het maximale geluidniveau 55 dB(A). Dit betekent dat wordt voldaan aan de grenswaarde voor het maximale geluidniveau.

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) bedraagt ten hoogste 43 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde en vormt derhalve geen belemmering.

Geur

Ingevolge het bepaalde in de VNG-brochure is als richtafstand voor autowasserijen in relatie tot het aspect geur 10 meter opgenomen. Gesteld kan worden dat de voorziene autowasboxen, welke de bron van eventuele geuren zullen zijn, op meer dan tien meter (de afstand is circa 40 meter) van de dichtstbijzijnde gevoelige functie, namelijk de woning aan de Callantsogervaart 23, is gelegen. Zo bezien kan geconcludeerd worden dat er zich voor wat betreft het aspect geur geen nieuwe hindersituaties zullen voordoen wanneer uitvoering wordt gegeven aan het bestemmingsplan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

4.10 Besluit Milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r..

Het bestemmingsplan maakt een herstructurering van het plangebied mogelijk waarbij bedrijfsactiviteiten in de vorm van autowasboxen en bijbehorende voorzieningen worden toegestaan. Daarnaast wordt de bestaande burgerwoning herbestemd tot bedrijfswoning. Dit project is dermate beperkt van omvang dat er niet kan worden gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Een dergelijk plan wordt niet benoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r. Het opstellen van een m.e.r.-beoordeling of plan M.E.R. is niet noodzakelijk.

4.11 Duurzaamheid

In artikel 33 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland is bepaald dat ruimtelijke plannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie.

In relatie tot het initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt worden diverse duurzaamheidsmaatregelen genomen. Zo wordt de wasstraat voorzien van zonnepanelen. De capaciteit van deze zonnepanelen is toereikend om in een groot deel van de benodigde energie te voorzien. Daarnaast wordt ook de energievraag zoveel als mogelijk beperkt, onder andere door de toepassing van led-verlichting en energiezuinige apparatuur. Het water van de wasstraat wordt voorts gerecycled, hetgeen het watergebruik minimaliseert.

4.12 Verkeer En Parkeren

Omwille van een goede ruimtelijke ordening dient beargumenteerd te worden dat het wegennet de nieuwe verkeersintensiteiten als gevolg van het toegestane op basis van het bestemmingsplan voldoende aankan en dat er geen onaanvaardbare parkeerdruk ontstaat.

Beschouwing

Het bestemmingsplan maakt een herstructurering van het plangebied mogelijk waarbij bedrijfsactiviteiten in de vorm van autowasboxen en bijbehorende voorzieningen worden toegestaan. Tevens wordt de mogelijkheid tot het oprichten van het bestaande aantal (bedrijfs)woningen in het bestemmingsplan conserverend opgenomen.

Parkeren

Voor tankstations en wasstraten gelden op grond van de gemeentelijke parkeernormen geen richtlijnen. Aangezien een tankshop of andere voorzieningen die zelfstandig bezoekers kunnen aantrekken ontbreken, zijn geen parkeerplaatsen voor bezoekers nodig. Volstaan kan worden met voldoende opstelruimte voor voertuigen bij de wasboxen. Het personeel parkeert reeds bij het tankstation op de kavel aan de Callantsogervaart 25.

Voor wat betreft de benodigde opstelruimte voor automobilisten die van de autowasboxen gebruik willen maken kan gesteld worden dat te lange wachttijden niet door de gebruikers geaccepteerd zullen worden. Bij een lange wachttijd zullen automobilisten op een ander moment terugkeren. Uitgaande van een reinigingstijd van circa 15 minuten per auto en een bereidheid om een half uur te wachten, hetgeen lang is, is er per wasbox een opstelruimte voor maximaal twee auto's nodig. Er is op de kavel voldoende ruimte aanwezig om deze opstelruimte te realiseren.

Verkeersproductie

Aangaande de verkeersproductie wordt aangesloten bij de uitgangspunten die voor het akoestisch onderzoek zijn gebruikt, namelijk maximaal 110 bezoeken voor de autowasboxen per dag, hetgeen gelijk staat aan 220 verkeersbewegingen. De verwachting is dat een groot deel van de bezoekers, die momenteel het brandstofpunt bezoeken, dit zullen combineren met een bezoek aan de autowasboxen. Uitbreiding van de dienstverlening met de autowasboxen zal derhalve maar beperkt extra verkeer aantrekken. Met het oog op de beschikbare wegcapaciteit en de bestaande intensiteiten ter plaatse van de Langevliet en de Callantsogervaart kan gesteld worden dat de verkeerstoename als gevolg van de functies die met dit bestemmingsplan worden toegestaan niet tot verkeerstechnische problemen zullen leiden.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in relatie tot de aspecten parkeren en verkeerscapaciteit uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële Uitvoerbaarheid

In het kader van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond.

Dit bestemmingsplan betreft een particulier initiatief. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan alsmede de bijbehoren leges zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan onderhavig plan geen financiële consequenties verbonden. Het planschaderisico wordt zeer beperkt geacht, eventuele aanvragen voor planschade worden afgewenteld op de initiatiefnemer. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan wordt op basis van het bovenstaande niet nodig geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening.

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft in het kader van de watertoets al geadviseerd en ingestemd met het voornemen, zie paragraaf 4.2. In het kader van het vooroverleg heeft het Hoogheemraadschap aanvullend nog aangegeven dat de vergunning voor de in- en uitrit nog van toepassing is voor de nieuwe situatie.

Door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD) is het bestemmingsplan en bijbehorende onderzoeken beoordeeld en akkoord bevonden.

5.2.2 Ontwerpbestemmingsplan - zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gezien de toepassing van de coördinatieprocedure gezamenlijk met het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning met ingang van 3 april 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder schriftelijk of mondeling in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad van Schagen.

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn de volgende onderdelen aangepast:

  • Artikel 3.2.5 onder b komt als volgt te luiden: de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • Artikel 3.2.5 onder d onder 5 komt als volgt te luiden: de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 4 m bedraagt;
  • Artikel 7.2 wordt verwijderd
  • Artikel 8 wordt verwijderd

Naar aanleiding van de zienswijzen is het akoestisch onderzoek (december 2018) op onderdelen aangevuld. De aanvulling van het akoestisch onderzoek (juni 2020) is bijgevoegd in Bijlage 1 Akoestischonderzoek 21.12.2018, aangevuld 11.06.2020. Een samenvatting van de ingediende zienswijzen alsmede de beantwoording van de gemeente daarvan is na te lezen in de Nota van beantwoordingzienswijzen.

5.2.3 Vaststelling en beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking door belanghebbenden beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

Artikel 3 Bedrijf

De kavel waarop de autowasboxen worden gerealiseerd zijn bestemd als "Bedrijf". Met een bouwvlak is aangegeven waar de bebouwing van de wasboxen mag worden gerealiseerd. Dit bouwvlak is tevens voorzien van een specifieke aanduiding om te regelen dat de autowasboxen alleen op die plek zijn toegestaan. De bebouwing wordt gebouwd met een goothoogte van circa 3,20 meter en een nokhoogte van 4,80. Omwille van enige flexibiliteit in de uitwerking van het bouwplan is voor wat betreft de goot- en bouwhoogte de geldende bouwhoogte uit het voorgaande bestemmingsplan aangehouden. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. In de afwijkingsregels is bepaald dat er ook gedeeltelijk buiten het bouwvlak gebouwd mag worden zolang het oppervlakte van het bouwvlak (dat voor 100% bebouwd mag worden) maar niet wordt overschreden. Daarmee is geborgd dat de totale footprint van de bedrijfsbebouwing niet groter wordt dan de projectie van het bouwvlak.

De bedrijfswoning op nummer 17 is voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning". Daarmee is het feitelijke gebruik positief bestemd. Het gebouw op nummer 18 is voorzien van de aanduiding "opslag" waarmee het voorgenomen gebruik als opslagvoorziening bij het bedrijf mogelijk wordt gemaakt. Aan de zijde van de Callantsogervaart is de aanduiding "ontsluiting" aangegeven om te borgen dat aan die zijde de ontsluiting voor het autoverkeer wordt gerealiseerd.

Artikel 4 Waarde - archeologie

Ter plaatse van het plangebied geldt ingevolge het bepaalde in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 6'. Deze bestemming fungeert ter bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarden. Met de bestemming is bepaald dat onderzoek naar eventueel voorkomende archeologische waarden uitgevoerd dient te worden bij ontwikkelingen die groter zijn dan 10.000 m2 en welke gepaard gaan met grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.

Met dit bestemmingsplan worden ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bodemroerende activiteiten tot gevolg hebben. De voorziene ontwikkeling is echter ruim kleiner dan 10.000m2. Nader onderzoek is derhalve niet nodig. In dit bestemmingsplan wordt voorts de bestaande regeling ten aanzien van de bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarden geconsolideerd door de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' op te nemen.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek 21.12.2018, Aangevuld 11.06.2020

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek 21.12.2018, aangevuld 11.06.2020

Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek 10 December 2018

Bijlage 2 Ecologisch onderzoek 10 december 2018

Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio Januari 2019

Bijlage 3 Advies veiligheidsregio januari 2019

Bijlage 4 Bodemonderzoek 31 Maart 2016

Bijlage 4 Bodemonderzoek 31 maart 2016

Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 5 Nota van beantwoording zienswijzen