Burchtweg 9 te Sint Maarten
Bestemmingsplan - gemeente Schagen
Vastgesteld op 28-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Burchtweg 9 te Sint Maarten, van de gemeente Harenkarspel;
1.2 het bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0441.BPLGHBurchtweg9-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidinggrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma’s van Eisen op te stellen en/of te toetsen;
1.7 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
1.8 archeologische waarden
waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.13 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
1.14 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 1, dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:
- a. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
- b. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
- het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
- het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
- het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt
1.15 bestaand
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmimgsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 dagrecreatie
verblijf buitenshuis voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting elders mee gepaard gaat;
1.26 dagrecreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, met uitzondering van verblijfsrecreatieve voorzieningen;
1.27 delfstoffen
een natuurlijke concentratie of afzetting van ertsen, mineralen of substanties van organische oorsprong, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met uitzondering van water en van de op de zeebodem of onmiddellijk onder de oppervlakte daarvan aanwezige schelpen, grind, zand en klei;
1.28 erker
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en welke ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 gebruiksgerichte paardenhouderij
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden;
1.31 geluidsgevoelig object
gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.32 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.33 gevellijn
de op de verbeelding als zodanig aangegeven bouwgrens;
1.34 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.35 kampeermiddel
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.36 kleinschalig kamperen
kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie;
1.37 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.38 mantelzorg
het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.39 natuurtoets
een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en/of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, kan worden verleend;
1.40 nevenactiviteiten
activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing, en wat betreft vloeroppervlak en inkomensvorming ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
1.41 ondergeschikte horeca
horeca-activiteiten, waarvoor een drank- en horecavergunning niet noodzakelijk is, die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een nevenactiviteit en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;
1.42 overkapping
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.43 paardenbak
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.44 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien op het water wordt gebouwd:
- het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.45 permanente bewoning
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
1.46 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.47 seizoenhuisvesting
bewoning die plaatsvindt in het kader van seizoensgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.48 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.49 stapmolen
ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door aansturing via een computergestuurde bedieningskast met een aanbevolen doorsnede van circa 12 m;
1.50 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, dan wel een gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.51 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.52 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- f. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis zoals bedoeld in de bijlage van de regels;
- b. een paardenbak,
met de daarbij behorende:
- groenvoorzieningen;
- openbare nutsvoorzieningen;
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- waterlopen en -partijen.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels
- 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 8;
- 2. de naar de weg gekeerde gevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend worden gebouwd in de gevellijn ter plaatse van de aanduiding “gevellijn”;
- 3. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1, dan wel het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal;
- 4. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 225 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- 5. de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 m dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
- 6. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
- 7. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
- 8. op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – stolpvormige woning” mag tevens een stolpvormige woning worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de goot- en bouwhoogte van een stolpvormige woning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 11,5 m;
b. voor het overige de bouwregels van lid 3.2 sub a van overeenkomstige toepassing zijn;
- 1. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 15% van de kavelbreedte, met dien verstande dat de minimale afstand niet minder mag bedragen dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
- 2. de afstand van een hoofdgebouw tot de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
- b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 4 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
- 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 300 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat:
- het bebouwingspercentage op een bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
- de totale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
- 3. de afstand van bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 35 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedragen;
- 4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak gelden de volgende regels:
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1200 m²;
- de paardenbak niet verder mag strekken dan 100 meter, berekend vanaf de achterzijde van het hoofdgebouw;
- de paardenbak is gelegen achter het hoofdgebouw, bezien vanaf de openbare weg, aansluitend aan het bouw- en/of bestemmingsvlak waarop het hoofdgebouw is gesitueerd;
- de bouwhoogte van de terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de paardenbak moet worden gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derden;
- 1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2, sub a, onder 6, voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen;
- b. lid 3.2, sub a, onder 7, voor een dakhelling van minder dan 30o, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
- c. lid 3.2, sub c, onder 1 ten behoeve van een andere situering van de paardenbak, onder de aanvullende voorwaarden dat:
- bij een afwijkende situering de paardenbak landschappelijk wordt ingepast, inclusief de ligging van de paardenbak ten opzichte van de eigen erfbebouwing;
- voor een paardenbak die aan de weg is gelegen streekeigen beplanting aan de voorzijde wordt aangebracht.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van derden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
- d. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie.
3.5 Afwijken van gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4, sub a en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen bij een woning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
- 1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
- 2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
- 3. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
- 4. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
- 5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
De genoemde omgevingsvergunning kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. water.
4.2 Bouwregels
- a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van erkers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- b. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
- 1. de diepte van erkers mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- 2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd bedragen, met een maximum van 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 5 Waarde-archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
- c. bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² of minder;
- d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
5.3 Afwijking van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, mits:
- a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
- b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
- c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- d. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik als opslag-, stort- of bewaarplaats al dan niet ter verkoop van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke functie onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht beheer van de gronden, dan wel past binnen de toegelaten bedrijfsvoering;
- b. het plaatsen en/of het gebruik van stacaravans en zeecontainers.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages (met uitzondering van oppervlakte van gebouwen, bebouwing en bestemmingsvlakken) tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen en rotondes of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 15 m;
- e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten ten behoeve van telecommunicatiedoeleinden worden gebouwd met een hoogte van ten hoogste 40 m;
- f. het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.
De onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
- a. ten behoeve van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen en bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;
- b. in die zin dat de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzingen naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd; de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt; een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijzigingen betreffen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Burchtweg 9 te Sint Maarten".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In deze toelichting worden de ruimtelijke consequenties weergegeven van het planologisch mogelijk maken van een nieuwe stolpvormige woning met bijgebouw, de omzetting van de huidige bedrijfswoning in een (burger)woning en de realisatie van een nieuw bijgebouw bij deze woning op het perceel Burchtweg 9 in Sint Maarten met toepassing van de 'Ruimte voor Ruimte-regeling'. De noodzakelijke sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing betreft een melkveestal en verwijdering van de oppervlakteverharding aanwezig op de locatie. De bestemming van Burchtweg 9 (kadastraal bekend als gemeente Harenkarspel, sectie E perceel 1699 en 1700) heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Harenkarspel' de bestemming 'Agrarische doeleinden'. In het vigerende bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarische doeleinden' naar 'Wonen' met de mogelijkheid tot het realiseren van een extra woning. Vooruitlopend op het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel' waarin deze mogelijkheid wel is opgenomen, heeft de initiatiefnemer in overleg met de gemeente Harenkarspel ervoor gekozen om een bestemmingsplan voor de locatie te laten opstellen waarin de locatie de bestemming 'Wonen' zal krijgen. In dit bestemmingsplan wordt de gewenste bestemming voor het perceel Burchtweg 9 in Sint Maarten juridisch planologisch vastgelegd. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de bestaande melkveestal en bijbehorende verharding te verwijderen en hiervoor een compensatiewoning te realiseren. In deze toelichting is aangegeven dat het realiseren van de compensatiewoning en het wijzigen van de bestemming een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit oplevert.
1.1 Aanleiding Van Het Project
Aan de Burchtweg 9 in Sint Maarten bevindt zich sinds 1984 een melkveebedrijf met een bedrijfswoning. Het melkveebedrijf is sinds enkele jaren niet meer in bedrijf. De totale oppervlakte van de bedrijfslocatie is 8.050 m2. Op de locatie bevindt zich 1.300 m2 aan te slopen bedrijfsbebouwing in de vorm van de melkveestal en circa 1.900 m2 te verwijderen verharding.
De huidige eigenaar wil de huidige melkveestal slopen en de bedrijfsmatig te gebruiken verharding verwijderen. In ruil voor het slopen van de bebouwing en verbetering van de kwaliteit van het landschap mag, met toepassing van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling, één vrijstaande stolpvormige woning op de saneringslocatie gerealiseerd worden. De huidige bedrijfswoning blijft behouden als (burger)woning.
De Ruimte voor Ruimte-regeling is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Dit gebeurt door een nieuwe bestemming aan het gebied te geven en sanering van storende en niet passende bebouwing in het landschap. Door de locatie te saneren en her in te richten valt ruimtelijke winst te behalen. Aangezien er geen waarschijnlijke alternatieven zijn voor het gebruik van de schuur zal het aanwezige bedrijfsgebouw niet voldoende onderhouden blijven en is het waarschijnlijk dat deze gebouwen op een gegeven moment in verval raken Dit zal een negatieve invloed op het gebied en een ongewenste situatie tot gevolg hebben.
Figuur 1. Huidige bedrijfssituatie Burchtweg9 in Sint Maarten (01-05-2005, Aerodata International Survey/Google)
1.2 Huidige Planologische Regeling
De locatie aan Burchtweg 9 in Sint Maarten valt onder de werkingssfeer van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Harenkarspel'. Dit plan is vastgesteld op 27 augustus 2002. Op de locatie is de bestemming 'Agrarische doeleinden' van toepassing.
Figuur 2. Plangebied in vigerend bestemmingsplan (bron: plankaart bij 'Bestemmingsplan Buitengebied Harenkarspel)
1.3 Keuze Van De Procedure
De locatie aan Burchtweg 9 in Sint Maarten heeft de bestemming 'Agrarische doeleinden' met de aanduiding van een agrarisch bouwvlak.
Gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijvigheid. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van een nieuwe stolpvormige woning met bijgebouw, de omzetting van de huidige bedrijfswoning in een (burger)woning en de realisatie van een nieuw bijgebouw bij deze woning. Dit zal gerealiseerd worden middels toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Aangezien deze regeling niet tot de mogelijkheden behoort in het vigerende bestemmingsplan, wordt er een bestemmingsplan voor de locatie met de nieuwe bestemming 'Wonen' opgesteld waarbinnen de gewenste ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden
1.4 Opbouw Toelichting
In deze toelichting worden de ruimtelijke consequenties van het project op de omgeving weergegeven. Alle deelaspecten worden beschreven, waarbij de uitwijding per onderdeel is aangepast aan de mate waarin het project afwijkt van het geldende bestemmingsplan. Bij de beschrijving van de verschillende deelaspecten is rekening gehouden met de afwijking van het bestemmingsplan. De volgende deelaspecten worden beschreven:
In hoofdstuk 2 worden de ruimtelijke en functionele aspecten beschreven.
Hoofdstuk 3 beschrijft het planologische beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 behandelt de relevante milieu- en omgevingsaspecten.
In hoofdstuk 5, 6 en 7 komen achtereenvolgens het juridisch (toetsings)kader, de uitvoerbaarheid en de juridische toelichting aan de orde.
Hoofdstuk 2 Ruimtlijke En Functionele Aspecten
2.1 Huidige Situatie
De locatie aan de Burchtweg 9 in Sint Maarten is tot 2007 in gebruik geweest als melkveebedrijf. Het bedrijf bestond uit 30 hectare grasland en 75 stuks melkvee. In verband met het wegvallen van een van de vennoten en het niet hebben van een bedrijfsopvolger is het bedrijf in 2007 beëindigd. De aanwezige melkveestal staat sinds die tijd leeg en deze wordt niet meer agrarisch gebruikt. Tevens is het in eigendom zijnde grasland afgestoten en is de locatie in verband met de omvang en aanwezige beperkingen niet interessant voor een andere partij om hier het bedrijf voort te zetten.
De locatie bevindt zich in een agrarisch gebied waarin zowel agrarische bedrijvigheid als particuliere bewoning aanwezig is. De dichtstbijzijnde bebouwing bevindt zich op een afstand van ongeveer 180 meter en betreft een burgerwoning met bijbehorende planologische bestemming. Op de planlocatie bevindt zich, naast de bedrijfswoning, 1.300 m2 stal en 1.900 m2 bedrijfsmatige verharding.
Figuur 3. Huidige situatie Burchtweg 9, bron: voorlopig ontwerp situatie bestaand, blad VO.30, werknr. 12-12 (Architectenburo Jan Kramer bv bna)
2.2 Gewenste Situatie
Om te voorkomen dat de locatie in verval raakt en te zorgen dat het perceel zal bijdragen aan de versterking van het landschap heeft de gemeente Harenkarspel ingestemd met het toepassen van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling op de locatie. Hiervoor zijn een exploitatieberekening en een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het rapport 'Beeldkwaliteitsplan ruimte voor ruimte, Burchtweg 9, Eenigenburg' (Studio Groenburg, 30 maart 2012), is als bijlage aan dit bestemmingsplan gevoegd.
De gewenste situatie betreft het saneren van de aanwezige melkveestal, verwijderen van de oppervlakteverharding en het realiseren van een stolpvormige woning met bijgebouw. Het heringerichte plangebied bestaat uit 1 nieuwe woonkavel en 1 woonkavel met de bestaande woning. Beide woonkavels bevinden zich binnen de bestaande perceelgrenzen. Zowel de bestaande als de nieuwe woning zijn vrijstaand en staan op een ruime kavel, zodat in de tuinen voldoende ruimte is voor erfbeplanting om de locatie zo goed mogelijk in te passen in het landschap en hierbij te laten aansluiten.
Figuur 4. Gewenste situatie Burchtweg 9 (bron: Beeldkwaliteitsplan, maart 2012 Studio Groenburg)
Door gebruik te maken van de Ruimte voor Ruimte-regeling voorziet de voorgenomen bebouwing in de behoefte om het perceel op een hoogwaardige wijze in het landschap te behouden. De Ruimte voor Ruimte-regeling biedt kansen om de karakteristieken van het landschap te versterken. Gezien het gegeven dat de agrarische bedrijfsbebouwing al enige jaren niet meer als zodanig in gebruik is, ontbreekt het ook aan het benodigde onderhoud. Dit komt de kwaliteit van de bebouwing niet ten goede. Door de bedrijfsbebouwing op de locatie aan de Burchtweg 9 in Sint Maarten te saneren en her in te richten met een stolpvormige woning valt landschappelijke winst te behalen. Er ontstaat een sterke afname van het bebouwde en verharde oppervlak (zichtbaar vanaf de weg) alvorens onvermijdelijk verval zal plaatsvinden, en de karakteristieken van het landschap worden versterkt.
Zoals in het bijgevoegde beeldkwaliteitsplan beschreven, “komt in Noord-Holland een groot aantal stolpboerderijen voor. De stolp is een identiteitsbepalend bouwtype in het Noord-Hollandse landschap. Voor de nieuwe woning is gekozen voor een woning in de vorm van een stolpboerderij, passend bij het karakter van de omgeving. De bijgebouwen bij beide woningen stralen ook een landelijke sfeer uit.”
De uitgangspunten voor de nieuwe woning zijn in het beeldkwaliteitsplan als volgt beschreven.
Uitstraling woning:
- vrijstaande woning met streekeigen uitstraling;
- Exclusiviteit en vakmanschap;
Vorm woning:
- De woning heeft de vormkarakteristiek van een stolp;
- Samenhangend stelsel van maatverhoudingen, dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen;
- De hoofdmassa heeft een eenvoudig en eenduidige vorm;
Oriëntatie woning:
- De voorgevel is representatief en georiënteerd op de weg;
- De rooilijn van de woning ligt parallel aan de weg en is iets teruggerooid ten opzichte van de bestaande woning;
Materiaal en kleurgebruik:
- Materialen en kleuren zijn traditioneel, gedekt en afgestemd op de omgeving/omringende bebouwing;
- Dakbedekking met pannen of riet;
- Gevels van baksteen, hout, en/of glas;
Detaillering:
- De detaillering ondersteund de vormkarakteristiek;
- Fijne detaillering wordt benadrukt in kleine elementen zoals kozijnen, dakgoten en daklijsten;
Uitgangspunten bijgebouwen:
- Qua architectuur, kleur, materiaal en detaillering afgestemd op hoofdgebouw;
- Eenvoudig van (kap)vorm;
- Bijgebouwen op een afstand van minimaal 4 meter terugliggend vanaf de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
- Bijgebouwen situeren in de directe nabijheid van het hoofdgebouw (compact bouwen op het erf).
2.3 Ruimtelijke En Functionele Karakteristiek
Het perceel waarop de ontwikkeling plaats zal vinden omvat ongeveer 8.000 m2. Het totale perceel wordt in tweeën gedeeld waarbij de kavelgrens haaks op de Burchtweg als zijnde ontsluitingsweg zal zijn gesitueerd. De bebouwing sluit qua schaal en maat aan bij de bebouwing in de omgeving. De voorgevels zijn georiënteerd op de straatzijde en de woningen liggen terug van de weg en hebben een voor-, zij- en achtertuin. De nieuwe ontwikkeling zal bestaan uit het planologisch mogelijk maken van een nieuwe stolpvormige woning met bijgebouw, de omzetting van de huidige bedrijfswoning in een (burger)woning en de realisatie van een nieuw bijgebouw bij deze woning. De huidige woning is reeds ontsloten op de Burchtweg middels een dam. De nieuwe woning zal een eigen dam krijgen met bijbehorende oprit. Het bouwvlak van de nieuwe woning is zo gepositioneerd dat de stolpvormige woning op ruime afstand van de bestaande woning komt te staan en de aanwezige brede windsingel behouden kan blijven. Door de windsingel rondom te behouden en te versterken blijft het karakter behouden van één groot boerenerf.
De gevellijn van de nieuwe woning zal aansluiten op de gevellijn van woningen in de directe omgeving en heeft een iets teruggerooide situering op het perceel ten opzichte van de bestaande woning.
In het 'Beeldkwaliteitsplan Harenkarspel Buitengebied 2008' wordt een kavelbreedte van tenminste 35 meter aangegeven. Hieraan wordt ruimschoots voldaan door voor kavel 1 een breedte van ongeveer 46 meter aan te houden en voor kavel 2 een breedte van ongeveer 48 meter. Het voorterrein zal ingericht worden voor oprit en parkeervoorzieningen en zal bestaan uit oppervlakteverharding.
2.4 Verkeer / Parkeerruimte
Beide percelen zullen worden ontsloten vanaf de Burchtweg met een eigen dam en oprit. Op beide percelen is in de beoogde situatie voldoende ruimte om te manoeuvreren en te parkeren. Er zal in ieder geval genoeg parkeerruimte beschikbaar zijn voor minimaal 2 auto's per woning, hiermee zal worden voldaan aan de door de gemeente gestelde parkeernorm, die volgt uit artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Harenkarspel na de 14e serie wijzigingen.
Vanuit het beeldkwaliteitsplan wordt gesteld dat grootschalige verharding op de voorerven voorkomen dient te worden. Het verhardingsmateriaal van de opritten zal bij voorkeur bestaan uit klinkerbestrating, schelpen, grind of halfverharding. In ieder geval passend bij het landelijke karakter. Met de realisatie van de woning en de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen en -voorzieningen zal het perceel alleen nog voor particulier vervoer ingezet worden.
2.5 Landschappelijke Inpassing
Voor de geplande ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld door Studio Groenburg. Dit plan is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. Het beeldkwaliteitsplan concludeert dat de Ruimte voor Ruimte-regeling kansen biedt om verrommeling door bedrijfsbeëindiging tegen te gaan en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied te versterken. Door de bedrijfslocatie aan Burchtweg 9 in Sint Maarten te saneren en her in te richten met compenserende woningbouw wordt landschappelijke winst behaald. Het heringerichte plangebied bestaat uit 1 nieuwe woonkavel en 1 woonkavel met de bestaande woning.
In het beeldkwaliteitsplan worden de kenmerken van de omgeving beschreven: groene erven in een open landschap; een rationele verkavelingsstructuur en karakteristieke stolpboerderijen. Deze kenmerken zijn leidend voor de herinrichting van het plangebied.
Zoals in het beeldkwaliteitsplan weergegeven, biedt het project aan de Burchtweg 9 in Sint Maarten ruimtelijke kwaliteitswinst op de volgende punten:
- veel ruimte voor erfbeplanting; groen en bebouwing vormen een cluster en versterken het beeld van groene 'eilanden' in de open polder;
- afname bebouwd en verhard oppervlak (zichtbaar vanaf de wegen);
- sluit zowel met erfinrichting als bebouwingstypologie aan bij het karakter van een boerenerf;
- beplanting aan de kavelranden versterken/ begeleiden het doorzicht naar het achterliggende landschap en naar de Westfriese Omringdijk;
- plan past in de rationele structuur van het buitengebied van Harenkarspel;
- rust en ruimte staan centraal.
Figuur 5. Overzichtsimpressie erf met bestaande woning en nieuw bijgebouw (kavel 1) en de beoogde nieuwe bebouwing (kavel 2) bron: 'Beeldkwaliteitsplan Ruimte voor Ruimte, Burchtweg 9 in Sint Maarten ( Studio Groenburg)
Figuur 6. Overzichtsimpressie erf met links de bestaande woning met nieuw bijgebouw en rechts de beoogde stolpvormige woning, bron: voorlopig ontwerp perspectieven, blad VO.40, werknr. 12-12 (Architectenburo Jan Kramer bv bna
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau in die zin dat provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de minister van I&M is vastgesteld. Deze visie vervangt de Nota Ruimte. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd.
Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en in krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk benoemt de rijks doelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.
Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik bij stedelijke ontwikkeling, waartoe ook woningbouw wordt gerekend, wordt een 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze 'ladder' is een procesvereiste en gebaseerd op de zogenaamde 'SER-ladder'. Dit houdt in dat bij vaststelling van een ruimtelijk plan wordt gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Deze werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):
- 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
- 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
- 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Naast de ladder voor duurzame verstedelijking, is ook een goed en bestendig ontwerp onderdeel van een gedegen afweging in de planvormende fase. In het voorliggende geval is er sprake van de vervanging van bedrijfsbebouwing van een veehouderijbedrijf door woningbouw.
3.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland de "Structuurvisie Noord-Holland 2040" vastgesteld. Hierin is de visie van de provincie beschreven ten aanzien van een verscheidenheid van onderwerpen voor de komende 30 jaar.
Het plangebied bevindt zich in het gebied wat in de Structuurvisie is aangewezen als een gebied voor "Grootschalige Landbouw" zoals in onderstaande uitsnede van de detailkaart 'Landbouw' van de Structuurvisie is weergegeven. Dit houdt in:
"In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en(mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. Voor bol-lenteelt en glastuinbouw wijst de provincie Noord-Holland clustergebieden aan. Deze gebieden zorgen voor ruimtelijke clustering van bepaalde landbouwsectoren, wat leidt tot economische en landschappelijke voordelen. De toeleverende en uitbestedende bedrijven kunnen zich in de nabijheid vestigen. Dit levert voordelen op voor milieu en logistiek. De reizende bollenkraam en andere grondgebonden teelten behouden de ruimte om een gezonde en duurzame manier van vruchtwisseling in stand te houden en zijn hierdoor een belangrijke drager van de melkveehouderij. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk. Grotere bouwpercelen zijn in dit gebied alleen mogelijk met een ontheffing van Gedeputeerde Staten. |
Figuur 7. Uitsnede planlocatie visiekaart Structuurvisie (bron: http://gis.noord-holland.nl/structuurvisie2040/)
Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
In de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (PRVS) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd. In de PRVS is onder andere een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen op het verbod op het bouwen van woningen in het landelijk gebied. Tevens zijn nieuwe woningen toegestaan indien er sprake is van functiewijziging of bij toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling. In dit bestemmingsplan is dit laatste het geval.
Aan het toepassen van de Ruimte voor Ruimte-regeling zijn een aantal voorwaarden verbonden. Ten eerste moet er een afname van netto bebouwd oppervlak plaatsvinden. Ten tweede moet zeker gesteld worden dat de sloop daadwerkelijk plaatsvindt. Tot slot mogen er niet meer compensatiewoningen mogelijk gemaakt worden, dan strikt noodzakelijk is om de sanering van gebouwen mogelijk te maken (artikel 16 van de PRVS).
Initiatiefnemer heeft een exploitatiebegroting laten opstellen waaruit blijkt dat de bouw van één woning noodzakelijk is om de sanering van de bebouwing te bekostigen. Deze berekening is, vooruitlopend op de bestemmingsplanprocedure, overlegd aan de provincie Noord-Holland. De provincie is akkoord gegaan met deze exploitatieberekening. Aan de gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een extra woning is derhalve voldaan .
Ruimte voor Ruimte-regeling
Op 25 september 2007 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de 'Beleidsregel ruimte voor ruimte in Noord-Holland' vastgesteld. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Op 31 mei 2011 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte' vastgesteld. Deze beleidsregel is gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de kwaliteit van het landelijke gebied. Deze verbetering wordt bewerkstelligd door landschappelijk storende en/of niet passende bebouwing en functies te saneren en een bestemmingswijziging van de betreffende gronden. Verval van (agrarische) bebouwing veroorzaakt verrommeling in het landelijk gebied die ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat hierbij vaak om bebouwing van voormalige agrarische bedrijven, kassencomplexen, leegstaande stallen of schuren.
In de beleidsregel is bepaald dat realisering van aanvullende woningen in het landelijk gebied mogelijk is als compensatie voor het saneren van storende en/of niet passende bebouwing of functies, passend in de omgeving. Ook is de - onder voorwaarden - hervestiging van (agrarische) bedrijven als compensatie mogelijk. Verder is bepaald dat de locaties voor compensatie door middel van woningen eerst in het landelijke gebied, aansluitend aan bestaand stedelijk gebied moeten worden gezocht . De saneringslocatie is dus niet de eerst aangewezen locatie voor de bouw van woningen als compensatie. Uit het Beeldkwaliteitsplan moet blijken hoe compensatie leidt tot een verbetering van de (beeld)kwaliteit.
Voor het realiseren van woningen als compensatie van de sanering, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
- Er mogen niet meer woningen worden teruggebouwd dan noodzakelijk is om de sloop van de storende bebouwing/functies te kunnen realiseren.
- Het plan moet leiden tot een aantoonbare en duurzame vermindering van bebouwing in vergelijking met de te slopen bebouwing. Het gaat daarbij om een vermindering van zowel oppervlakte (in m²), als volume (in m³).
- De ruimtelijke kwaliteit moet verbeteren door naast de sanering van storende gebouwen en functies, de woningbouw ruimtelijk in te passen in de omgeving.
- Voor de nieuw te bouwen woning(en) geldt dat deze niet de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven mogen beperken.
Artikel 13 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie stelt dat bestemmingsplannen niet voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor echter ontheffing verlenen. In afwijking van dit algemene uitgangspunt is wat betreft de Ruimte voor Ruimte-regeling sprake van de mogelijkheid tot compenserende woningbouw in het landelijk gebied zonder de noodzaak tot verlening van ontheffing door Gedeputeerde Staten.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Harenkarspel
Voor de gehele gemeente Harenkarspel is op 15 december 2009 de 'Structuurvisie Harenkarspel' vastgesteld. In deze structuurvisie wordt naast algemeen beleid ook gebiedsgericht beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur beschreven. Deze structuurvisie gaat vooral in op het functionele en ruimtelijk beleid op de langere termijn en zal daarmee koers zetten voor ontwikkelingen die buiten de planperiode van dit bestemmingsplan liggen. De visie op hoofdlijnen van deze structuurvisie is afgestemd op het door de raad op 28 oktober 2008 vastgestelde 'Visiedocument bepaling bestuurlijke toekomst'. In dit visiedocument wordt Harenkarspel als volgt neergezet: "Harenkarspel is een groene, landschappelijke gemeente met weidse uitzichten. Ruimtelijk ingerichte gemeente, dus geen hoogbouw, schone industrie en goede kwaliteit van water en groenvoorziening. Letterlijk plat Noord-Hollands landschap, waarbij de agrarische bedrijvigheid onmiskenbaar wordt gecombineerd met talloze recreatieve mogelijkheden. De combinatie van uitgestrekte landbouwvelden en uiteenlopende recreatieve attracties is kenmerkend voor de aantrekkingskracht van de gemeente voor de eigen burgers, instellingen en bedrijven, maar zeker ook voor de toeristische buitenstaanders. Ook de combinatie van poldergebied met typerende Westfriese dijken met parken met recreatiewoningen pakt in dit deel van de Kop van Noord-Holland goed uit. Niet alleen de economische bedrijvigheid binnen de gemeente Harenkarspel springt hierbij in het oog, maar ook de grote mate van gemeenschapszin in de aanwezige dorpen en kernen valt op. Mede hierdoor bestaat in de gemeente een groot assortiment van vooral sport- en sociaal culturele voorzieningen, waarvan intensief gebruik wordt gemaakt".
Beleidsnota Agrarische Bebouwing gemeente Harenkarspel
Op 3 februari 2009 heeft de gemeenteraad de 'Beleidsnota Agrarische Bebouwing gemeente Harenkarspel' vastgesteld (gewijzigd 2 februari 2010). In deze nota wordt ingegaan op het beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing, nevenfuncties bij agrarische bedrijven en de Ruimte voor Ruimte-regeling.
De gemeente wil met de nota onder meer duidelijkheid geven over de mogelijkheden tot het ontwikkelen van nevenfuncties naast het agrarisch bedrijf, opdat het landelijke gebied vitaal blijft en voor de agrariërs een rendabele bedrijfsvoering mogelijk is. Het beleid is hetzelfde voor zowel nieuwe functies (die gevestigd worden na beëindiging van het agrarisch bedrijf) als voor nevenfuncties (activiteiten in combinatie met of naast het agrarisch bedrijf). Uitgangspunt is dat de specifieke kwaliteiten van het buitengebied worden beschermd en verbeterd en dat waardevolle bebouwing bewaard en opgeknapt wordt. Voordat nieuwe nevenfuncties worden toegestaan, moet gewaarborgd worden dat landschappelijke, cultuurhistorische en monumentale waarden worden behouden of liever nog: worden versterkt. Alleen de woningen en bedrijfsgebouwen komen in aanmerking voor nieuwe functies. Silo's, waterbassins, kassen en dergelijke vallen hier niet onder. De huidige bebouwing binnen het plangebied leent zich voor een nieuwe invulling. In de Beleidsnota Agrarische Bebouwing wordt ook ingegaan op het beleid voor de Ruimte voor Ruimte-regeling. De Ruimte voor Ruimte-regeling richt zich niet alleen op agrarische bebouwing en op compensatie ter plaatse, maar ook op alle storende gebouwen en functies met de mogelijkheid van compensatie.
Niet alleen ter plaatse, maar bij voorkeur elders in het landelijke gebied tegen bestaand stedelijk gebied aan. Uitgangspunt is dat er sprake is van 'ontstening'. De nadruk ligt op maatwerk per locatie, waarbij aspecten als landschappelijke kwaliteitswinst en 'ontstening' een rol spelen. Hiervoor zijn ook geen kwantitatieve normen vastgelegd. Ook sanering van kleinere storende gebouwen en functies kan namelijk grote kwaliteitswinst opleveren. De sloop van de glasopstanden en overige bedrijfsgebouwen en compensatie in de vorm van woningen past goed binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten en bijbehorende afstanden.
De projectlocatie bevindt zich op ongeveer 350 meter vanaf het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf. Dit betreft het melkrundveebedrijf op Burchtweg 2 in Warmenhuizen. Dit bedrijf heeft momenteel 140 stuks melkvee. Voor een dergelijk bedrijf wordt in 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand aangehouden van 100 meter.
Conclusie
Gezien de feitelijke afstand tussen de projectlocatie en het veebedrijf, wordt er voldaan aan de richtafstanden afstanden vanaf dit bedrijf ten opzichte van de nieuw op te richten gevoelige functie.Bedrijven en milieuzonering heeft geen invloed op het plan.
4.2 Wet Milieubeer / Besluit Landbouw
Agrarische bedrijven vallen met hun activiteiten onder de Wet milieubeheer. Het merendeel van de agrarische bedrijven vallen onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer, tenzij ze hier niet onder vallen en daarom omgevingsvergunningplichtig zijn voor de activiteit milieu. In het Besluit landbouw wordt een te respecteren afstand voorgeschreven tussen het agrarische bedrijf en een gevoelig object, gebaseerd op de omgeving waarin deze zich bevindt. Voor categorie I en II omgeving bedraagt de afstand 100 meter en voor een categorie III, IV en V omgeving bedraagt deze afstand 50 meter.
De agrarische activiteiten op de projectlocatie zijn inmiddels gestaakt. De locatie kan beschouwd worden als een gevoelig object in een categorie IV omgeving. De wettelijk aan te houden afstand van de projectlocatie ten opzichte van het dichtstbijzijnde veehouderij bedrijf onder het Besluit landbouw bedraagt 50 meter.
Conclusie
In verband met de gestaakte agrarische activiteiten is de Wet milieubeheer niet meer van toepassing op de projectlocatie. Tevens wordt voldaan aan de afstand ten opzichte van het nabijgelegen veehouderijbedrijf. De Wet milieubeheer heeft geen invloed op het plan.
4.3 Geur
Voor het aspect 'geur' vormt het Besluit landbouw milieubeheer voor betreffende ontwikkeling het toetsingskader. Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf bevindt zich op een afstand van 350 meter ten opzichte van de planlocatie en valt binnen de werkingssfeer van het Besluit landbouw.
Gezien deze afstand wordt voldaan aan de afstandsnormen zoals gesteld in de Wet milieubeheer welke aangehouden moeten worden ten opzichte van de nieuw op te richten woning.
Conclusie
Het aspect geur heeft geen invloed op het plan.
4.4 Ecologie
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen direct deel uit van een Natura 2000-gebied en bevindt zich op ongeveer 3 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Abtskolk & De Putten. De ontwikkeling betreft het opheffen van de agrarische bestemming met de bijbehorende mogelijkheid tot een veehouderijbedrijf en het bestemmen van de locatie voor woondoeleinden. Negatieve effecten op het Natura 2000-gebied betreffen de depositie op het gebied in het kader van ammoniak emissie welke vrijkomt uit het veehouderijbedrijf. Aangezien de ammoniak producerende activiteiten zijn opgeheven en er geen sprake is van negatieve effecten op het Natura 2000-gebied voortvloeiende uit de realisatie van een nieuwe woning, is er geen sprake meer van mogelijke gebiedsbescherming in het kader van Natura 2000.
De planlocatie bevindt zich op ongeveer 2 kilometer afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde gebied dat is bestemd als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De verwijdering van de bestaande bedrijfsgebouwen en hiermee het wegnemen van de mogelijkheid tot ammoniak emissie in combinatie met de realisatie van de nieuwe op te richten woning heeft geen negatieve effecten op dit EHS gebied.
De gewenste ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op een Natura2000- of EHS gebied
Figuur 8. Natuurgebieden binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied(bron: www.synbiosys.alterra.nl)
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (bedreigde) soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn de ontheffingsvoorwaarden zeer streng. De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.
De planlocatie is een reeds intensief bebouwde locatie met daarbij een groot verhard oppervlak. De huidige veestal zal worden gesloopt en de aanwezige aaneengesloten verharding zal worden verwijderd. Hiervoor in de plaats zal woonbebouwing worden gerealiseerd. Dit zal plaatsvinden op de plek welke reeds was voorzien van verharding en bebouwing. Het is niet aannemelijk dat er beschermde dier- en plantensoorten aanwezig zijn in de aanwezige stal en op de aanwezige verharding van de planlocatie. Op de verharding is verder geen opslag van producten of materialen aanwezig en is er dus geen mogelijkheid tot verblijf meer aanwezig voor mogelijke soorten. Voor wat betreft mogelijke aanwezigheid van fauna soorten in de aanwezige stal, is dit door de eigenaar nog nooit gezien, noch zijn er aanwijzingen in de stal gevonden in de vorm van uitwerpselen, dat de stal dient als verblijf van mogelijke soorten.
Blijkt dit wel het geval te zijn dan is de Flora- en faunawet van toepassing en zal een ontheffing aangevraagd worden. Tevens is er in eerste instantie geen sprake van het kappen of ruimen van bomen of struiken. Gebeurt dit echter wel, dan zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van mogelijk aanwezige vogels plaatsvinden. Hiervoor is dan ook geen ontheffing niet nodig.
Toetsing
De projectlocatie waar wijzigingen plaats zullen vinden is voor het overgrote gedeelte verhard met aaneengesloten verharding of bebouwing. Geconstateerd is dat er in de te saneren bebouwing geen fauna aanwezig is. De betreffende planwerkzaamheden leiden waarschijnlijk niet tot verstoring van mogelijk aanwezige soorten.
De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met begin augustus) te laten starten. Indien zwaar beschermde soorten als rugstreeppad en kleine modderkruiper aanwezig en aangetast worden door de planontwikkelingen, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van EL&I. Het is niet bekend dat in het gebied beschermde soorten aanwezig zijn. Mocht tijdens de voorbereidingen twijfel bestaan over mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, dan zal een eventueel benodigde ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd worden.
In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Landelijk Gebied Ha-renkarspel', is door het bureau BügelHajema adviseurs bv een onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden van het plangebied van het bestemmingsplan. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Burchtweg 9 te Sint Maarten', valt ook binnen dit onderzoeksgebied. De resultaten van het onderzoek zijn gevat in het rapport 'Advies Natuurwaarden bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel', van datum 31 januari 2012 met projectnummer 113.00.01.24.09. In hoofdstuk 6 wordt het volgende geconcludeerd met betrekking tot de beschermde soorten:
"Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Wanneer bij het uitvoeren van de op grond van het bestemmingsplan toegelaten werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels (zie voorwaarden paragraaf 4.4), het voortplan-tingsseizoen van amfibieën (zie voorwaarden paragraaf 4.5), bij zandwerkzaamheden de maatregelen voor rugstreeppad (zie voorwaarden paragraaf 4.5) en de watervereisten voor vissen (zie voorwaarden paragraaf 4.7) worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet over-treden.
Voor de aanwezige licht beschermde soorten geldt een vrijstelling van de verboden in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft de zorgplicht van toepassing."
Zorgplicht
In de Flora- en faunawet staat ook het principe van "zorgvuldige handelen" beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als voor deze soorten een vrijstellingsregime geldt). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaand aan de feitelijke ingreep de gras- en oevervegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren, vogels en amfibieën (voor zwaar beschermde soorten geldt de zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie). Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze dieren is, door het tijdig maaien en afvoeren van het maaisel, duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart t/m augustus) worden opgestart, is er qua vogels geen strijdigheid met de Flora- en faunawet.
Conclusie
De Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet hebben geen invloed op het plan
4.5 Archeologie
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het archeologische erfgoed veilig te stellen. Het Verdrag van Malta is in 2007 omgezet in de Nederlandse wetgeving door middel van een wijziging van onder andere de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het verplicht stellen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Na raadplegen van de kaart behorende bij de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie kan gesteld worden dat het plangebied valt in de noemer 'archeologische verwachtingen'. De gemeente Harenkarspel heeft deze waarden vertaald in de 'Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Harenkarspel'.
Beleidsnota:
De 'Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Harenkarspel', welke door de raad is vastgesteld op 17 juli 2012, zet uiteen op welke wijze verantwoordelijkheid wordt genomen voor het culturele erfgoed in de gemeente. Met de beleidsnota wordt inzichtelijk gemaakt welk belang de gemeente hecht aan behoud van cultuurhistorie (archeologie, cultuurlandschap en monumenten). Dit behoud dient gerealiseerd te worden door de cultuurhistorische elementen te beschermen, in stand te houden, goed beheer te stimuleren en te ondersteunen. In de nota wordt tevens vastgelegd hoe de gemeente ruimtelijke ontwikkelingen willen verenigen met dit doel.
De 'Beleidskaart Cultuurhistorie', behorende bij de beleidsnota, laat verschillende gebieden zien met ieder een eigen archeologische verwachtingswaarde. Ruimtelijke projecten worden (naast de gebruikelijke toetsingskaders) getoetst op basis van de verwachtingen op deze kaart.
Figuur 9. Archeologische Beleidskaart Harenkarspel (concept)
Conclusie:
Zoals op bovenstaande uitsnede is weergegeven bevindt de planlocatie zich in het gebied dat beschouwd wordt als hoge tot middelhoge trefkans en waarbij de voorwaarde wordt gesteld dat ar-cheologisch onderzoek nodig is bij plannen van 500 m2 en groter met een diepte van meer dan 50 cm. De nieuwbouw betreft een woonboerderij en bijgebouwen met een totale oppervlakte van ongeveer 345 m2. Hierbij is dus geen sprake van een onderzoek verplichting op het gebied van archeologie. Het aspect archeologie heeft geen invloed op het plan.
4.6 Waterparagraaf
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de wijziging en ontwikkeling van de locatie. In onder andere de "Kaderrichtlijn Water", het "Nationaal Waterplan" en de adviezen van de "Commissie Waterbeheer 21ste eeuw" is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.
Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water.
Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, dalen van de bodem en stijgen van de zeespiegel. In de nota 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw' (Ministerie van Verkeer en waterstaat, december 2000) is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden meegewogen in een bestemmingsplan, en bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Een zogenaamd "watertoets" moet voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw. De watertoets is het instrument van de waterbeheerder om het bevoegd gezag en overige initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium te informeren en adviseren over de waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten.
In de ´Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009´ geeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan dat voor ontwikkelingen waarbij de netto toename aan verhard oppervlak meer dan 800 m2 is, er compensatie dient plaats te vinden door ruimte te maken voor extra oppervlaktewater.
Voor het projectgebied is geen sprake van een toename aan verhard oppervlak maar juist een afname. Het nieuwe bijgebouw bij de bestaande bedrijfswoning en de realisatie van de stolpvormige woning met bijgebouw hebben een toename aan verhard oppervlak van circa 345 m2 tot gevolg. Echter, het verwijderen van de aanwezig melkrundveestal en bedrijfsmatige verharding heeft een afname van in totaal 3.200 m2 tot gevolg. Er is sprake van een netto afname aan verhard oppervlak van circa 2.850 m2.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het project heeft geen extra nadelige gevolgen voor de waterhuishouding.
Bij de bouw van de nieuwe objecten wordt rekening gehouden met het gebruik van uitlogende materialen. Er is geen sprake van watercompensatie. Tevens zal het vuilwaterriool aangesloten worden op de aanwezige gemeentelijke riolering en het niet verontreinigde hemelwater worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het aspect water heeft geen invloed op het plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen. Met de invoering van het criterium 'niet in betekenende mate' (artikel 5.16, vierde lid, Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)' genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijft. Danwel kan worden volstaan met het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt. Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder de regeling. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een rekentool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Binnen dit bestemmingsplan wordt er één extra woning aan het gevoegd toegevoegd. Tevens wordt de mogelijkheid voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf met bijbehorende effecten, weggenomen.
Conclusie
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit heeft geen invloed op het plan.
4.8 Wet Geluidhinder
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer.
De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat normen voor de geluidbelasting op gevoelige bestemming (o.a. woningen).
Om te beoordelen of een object als geluidgevoelig kan worden bestempeld, dient allereerst beoordeeld te worden of het object in de wetgeving wordt aangemerkt als gevoelig. De objecten welke in de Wet geurhinder en veehouderij worden beschermd zijn woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen.
Door de realisering van een nieuwe woning wordt er een gevoelige bestemming aan het gebied toegevoegd. De voormalig agrarische bedrijfswoning werd reeds beschouwd als gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. De nieuw toe te voegen woning kan een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven opleveren. Tevens dient beoordeeld te worden of er maatregelen dienen te worden genomen in het kader van het wegverkeerslawaai.
Verkeer:
Sinds de wijziging van de Wet geluidhinder in 1993 zijn alle wegen gezoneerd, behalve die wegen:
- die deel uitmaken van een woonerf;
- waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of;
- waar de geluidbelasting op 10 meter uit de as van de weg 50 dB(A) of minder bedraagt en waarvan de gemeenteraad dit op grond van een geluidsniveaukaart heeft vastgesteld
In onderstaande tabel is de omvang van de geluidszones weergegeven.
In de Wet geluidhinder zijn regels en procedures beschreven ten aanzien van de maximaal toelaatbare geluidbelasting op de gevels van een geluidgevoelige bestemming. Onder geluidgevoelige bestemming worden verstaan woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg (met uitzondering van artsenpraktijken).
De Burchtweg betreft een landbouwweg van 3,5 meter breed met een toegestane maximumsnelheid van 60 km/uur. De gemeente Harenkarspel heeft een geluidcontourenkaart vastgesteld voor de gemeente.
Zoals op onderstaande weergave van de geluidcontourenkaart van de gemeente Harenkarspel aangegeven (figuur 10), heeft de Burchtweg overeenkomstig artikel 110 van de Wgh een 48-53 dB contour. De belasting op de gevel van de bestaande woning is te hoog. Echter, aangezien wijziging van de bestemming middels het bestemmingsplan wordt gerealiseerd hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van artikel 76, derde lid, van de Wgh, hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. De realisatie van de nieuwe woning vindt plaats buiten de 48-53 dB contour en hiervoor wordt voldaan aan de geluidnormen zoals gesteld in de Wgh.
Figuur 10. Uitsnede planlocatie, bron: geluidcontourenkaart gemeente Harenkarspel
Conclusie
De geluidcontour is geen beperking voor de genoemde ontwikkeling. Er hoeft geen aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het aspect geluid heeft geen invloed op het plan.
4.9 Externe Veiligheid
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 in werking getreden, bij dit besluit hoort de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Revi is in 2007 herzien, de afstanden met betrekking tot bestaande situaties zijn hierin verkleind ten opzichte van nieuwe situaties. Het besluit heeft gevolgen voor de ruimtelijke ordening en dus ook voor het bestemmingsplan. Bij het plannen van risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) in de omgeving van een risicovolle inrichting moet op basis van het Bevi op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting. Op grond van het besluit gelden bepaalde normeringafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies.
Voor de bepaling van de risicogevoelige en risicovolle inrichtingen in het plangebied kan onder meer gebruik worden gemaakt van de Risicokaart van de provincie Noord-Holland. De projectlocatie betreft geen risicovolle inrichting maar kan beschouwd worden als een risicogevoelig object. Aangezien er In de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, heeft dit geen beperkende invloed.
Figuur 11. Uitsnede risicokaart Noord-Holland (bron: www.risicokaart.nl)
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt aan de Burchtweg in Sint Maarten en bevindt zich op een afstand van ongeveer 1600 meter van de rijksweg N9. In de landelijke risicokaart is deze weg aangewezen als weg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien de grote afstand en beperkte bijbehorende risicocontouren heeft dit geen invloed op de planlocatie.
Buisleidingen
Na raadpleging van de risicokaart Noord-Holland is gebleken dat zich op ongeveer 900 meter een buisleiding van de Gasunie bevindt. Gezien de grote afstand en beperkte bijbehorende risicocontour van 5 meter heeft dit geen invloed op de planlocatie.
Conclusie
Het onderwerp externe veiligheid heeft geen invloed op het planologisch mogelijk maken van een nieuwe stolpvormige woning en het omzetten van de huidige bedrijfswoning naar een (burger)woning.
4.10 Bodemkwaliteit
In het kader van de Wet bodembescherming dient bij ruimtelijke plannen de kwaliteit van de bodem te worden aangetoond. Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar een duurzaam bodembeheer. Om deze duurzaamheid te waarborgen, dient er een balans te zijn tussen de bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Ten behoeve van de bouwactiviteiten moeten bodemgegevens van het bouwvlak bekend zijn. Er mag alleen gebouwd worden wanneer bekend is dat de grond een goede kwaliteit heeft en volgens het Bodembesluit voor de betreffende functie geschikt is.
De te bebouwen locatie is reeds sinds de oprichting van het bedrijf in 1984, voorziening van aaneengesloten oppervlakte verharding. De bodembedreigende activiteiten welke hebben plaatsgevonden op de locatie, betreffende de opslag van mest in de aanwezige vloeistofdichte kelder, de opslag van gewasbeschermingsmiddelen in de daarvoor bestemde voorziening en mogelijk de aanwezigheid van minerale oliehoudende producten opgeslagen boven bodembeschermde voorzieningen. Gezien de getroffen bodem beschermende voorzieningen en de aaneengesloten verharding van het volledige perceel en in de stal, is het niet aannemelijk dat de locatie als verdacht beschouwd zal worden. Tevens kan geconcludeerd worden, na raadpleging van het Bodemloket, dat er geen bodemonderzoeksgegevens beschikbaar zijn uit het verleden.
Het uitvoeren van een bodemonderzoek is in het kader van de vergunningverlening (artikel 2.1.5 Bouwverordening gemeente Harenkarspel, volgend uit artikel 8 van de Woningwet) verplicht. Aangezien de geplande nieuwbouw pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen (artikel 2.1.5, vijfde lid, van de Bouwverordening gemeente Harenkarspel).
Conclusie
Het onderwerp bodem heeft geen invloed op het plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
5.1 Standaardisering En Digitalisering
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en zijn juridisch bindend. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze per 1 juli 2008 gelden. Het plan is vergezeld van regels en een verbeelding. Uitgangspunt is door het stellen van heldere toelichting en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor bouw- en aanlegvergunningen, ontheffingen, nadere eisen en wijzigingen.
5.2 Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 oktober 2010, zijn de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo) geworden.
5.3 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel
In het voorliggende bestemmingsplan 'Burchtweg 9 te Sint Maarten', is aangesloten bij de van toepassing zijnde begrippen en regels uit het ontwerp bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel'. De van toepassing zijnde bestemmingen in het onderhavige bestemmingsplan betreffen 'Wonen', 'Tuin' en 'Waarde-Archeologie 3'. Voor deze bestemming geldt dat er geen wijzingen op de inhoud zijn doorgevoerd, anders dan het niet opnemen van onderdelen en verwijzingen waar in dit bestemmingsplan geen sprake van is.
5.4 Planopzet En Systematiek
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Op de verbeelding is de bestemming van het perceel aangepast aan het beoogd toekomstig gebruik. De verbeelding en regels vervangen de bestemming 'Agrarische doeleinden' en de bijbehorende planregels zoals in het vigerend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Harenkarspel' is vastgelegd. Na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, vervangt het plan het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Harenkarspel' en, indien het thans in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel' is vastgesteld, dit bestemmingsplan.
5.5 Bestemmingen
In het plangebied komt een drietal bestemmingen voor. Dit zijn 'Wonen', 'Tuin' en 'Waarde-Archeologie 3'. Onderstaand wordt een korte omschrijving van deze bestemmingen gegeven.
Artikel 3 Wonen
De woningen in het plangebied hebben deze bestemming gekregen. Bij de woningen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, hieraan zijn in de regels wel voorwaarden verbonden. Voor het bouwen van woningen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn in lid 2 bouwregels opgenomen.
Verder zijn gebruiksregels opgenomen waarin wordt aangegeven wat binnen de bestemming is toegestaan. Binnen het bouwvlak mogen 2 woningen aanwezig zijn met elk een maximale oppervlakte van 225 m2, dan wel de bestaande oppervlakte. De gezamenlijke oppervlakte aan totale bebouwing inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 300 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
De situering van de woningen is nader bepaald door een gevellijn die op de verbeelding is opgenomen. De ligging van de gevellijn is gebaseerd op het genoemde beeldkwaliteitsplan.
Onder voorwaarden mag afgeweken worden van de gebruiksregels voor het toestaan van mantelzorg in bijgebouwen. De voorgevel van de woning is representatief en georiënteerd op de weg. De gevellijn van de stolpvormige woning ligt parallel aan de weg en is iets teruggerooid ten opzichte van de bestaande woning.
Voor een deel van het plangebied is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-stolpvormige woning:" opgenomen. Voor dit perceel is bepaald dat naast het bouwen van een woning, er ook voor mag worden gekozen om een stolpvormige woning te bouwen. Voor de stolp geldt dat afwijkende bouwmaten zijn toegestaan, namelijk een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 11,5 meter.
Artikel 4 Tuin
De op de plankaart voor 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor tuinen. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers bij woningen met een maximale diepte van 1,5 meter. Daarnaast zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.
Artikel 5 Waarde-Archeologie 3
Deze bestemmingen hebben als doel het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden te beschermen. De verschillende bestemmingen bevatten allemaal een ander streng of minder streng, beschermingsregime.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Het plan wordt als voorontwerp bestemmingsplan aan de wettelijke overlegpartners toegezonden. De reacties uit dit overleg zullen in deze toelichting worden opgenomen. Tijdens het ter visie liggen van het plan kan eenieder zijn zienswijze kenbaar maken.
Vooroverleg en inspraak
In het kader van vooroverleg wordt het voorontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties. De inspraakprocedure volgt uit de 'Inspraak- en participatieverordening Harenkarspel 2009' het vooroverleg volgt uit artikel 3.1.1 Bro.
In de periode vanaf donderdag 6 september 2012 tot 18 oktober 2012 heeft het voorontwerpbestemmingsplan Burchtweg 9 te Sint Maarten gedurende zes weken ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn 4, waarvan 2 inhoudelijke, overlegreacties ingediend. Er zijn geen inspraakreactie ingediend. De reactienota inspraak- en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan 'Burchtweg 9 te Sint Maarten' is als bijlage 2 aan de toelichting toegevoegd.
Ontwerpbestemmingsplan
De inspraak- en vooroverlegreacties hebben geleid tot aanpassing van de toelichting van het bestemmingsplan. In paragraaf 3.2 van de toelichting wordt naar de exploitatiebegroting verwezen die voor dit plan is opgesteld. Uit deze begroting blijkt dat is voldaan aan de voorwaarde dat niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van de agrarische bebouwing te bekostigen. De provincie heeft in een eerder stadium ingestemd met de overlegde begroting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 maart 2013 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter inzagelegging zijn er geen zienswijzen ingediend.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling en het economisch risico liggen bij de initiatiefnemer. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. Om eventuele planschade te kunnen verhalen op de initiatiefnemer, kan de gemeente hierover afspraken maken met de initiatiefnemer. Dit planschadeverhaal zal worden opgenomen in een overkoepelende exploitatie overeenkomst. Op dit punt loopt de gemeente geen financiële risico's.