KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 6 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Begrenzing En Ligging Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Huidige Situatie
3.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 4 Voorwaarden Toepassing Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Cultuurhistorie
5.2 Archeologie
5.3 Bodem
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Water
5.7 Flora En Fauna
5.8 Hinder Van Bedrijven
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Overlegreactie
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassingen Bouwvlakvergrotingen
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Vooroverlegreacties

Bosweg 25, 't Zand

Wijzigingsplan - Gemeente Schagen

Vastgesteld op 15-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Ten aanzien van dit plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Artikel 1 Begrippen

De begrippen van het moederplan, voor zover relevant voor dit plan, zijn van overeenkomstige toepassing.

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan "Bosweg 25, 't Zand‘’ met identificatienummer NL.IMRO.0441.WPBGZIJPEBOSWEG25-VA01 van de gemeente Schagen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.6 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.7 moederplan

het bestemmingsplan "Buitengebied Zijpe" met identificatienummer NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA02 d.d. 29-07-2015 van de gemeente Schagen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De regels van artikel 2 'Wijze van meten' van het moederplan zjn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', uitsluitend bestaande veehouderijbedrijven zijn toegestaan;
    2. 2. maximaal 1 bouwlaag van gebouwen mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
    3. 3. uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven niet is toegestaan;
  2. b. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, met dien verstande dat op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' het bedrijfswonen niet is toegestaan;
  3. c. productiegerichte paardenhouderijen;
  4. d. een handelskwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -handelskwekerij';
  5. e. een glastuinbouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  6. f. een manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  7. g. een waterberging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  8. h. het opwekken van windenergie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
  9. i. een transformatiegebouw ten behoeve van het windmolenpark, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - transformatiegebouw';
  10. j. een dienstgebouw ten behoeve van het windmolenpark, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifiekevorm van agrarisch - dienstgebouw';
  11. k. sportrecreatief medegebruik van de gronden als ijsbaan met bijbehorende ondergeschikte horecavoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  12. l. een intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  13. m. een zomerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ' specifieke vorm van wonen - zomerwoning';
  14. n. huisvesting voor agrarische seizoenarbeiders, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoensarbeiders ', met dien verstande dat het aantal agrarische seizoensarbeiders niet meer bedraagt dan het bestaande aantal en deze huisvesting alleen is toegestaan in bestaande bouwwerken;
  15. o. een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie -kleinschalig kampeerterrein' met dien verstande dat het aantal niet-permanente standplaatsen niet meer mag bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal niet-permanentestandplaatsen';
  16. p. een noodcamping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - noodcamping',met dien verstande dat het aantal kampeerplaatsen niet meer mag bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal noodcamping plaatsen';
  17. q. een bed & breakfast met meer dan 9 slaapplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  18. r. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -plattelandswoning';
  19. s. een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm vanagrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij';
  20. t. recreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  1. u. nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan als functieverbreding en ter instandhouding van een volwaardig agrarisch bedrijf in bestaande bedrijfsgebouwen en/of op terreinen;
    2. 2. de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel, en wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden:
Functie toegestane oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak voorwaarden
Zorgvoorzieningen
ten behoeve van
dagbesteding
150 m² -
Zorgvoorzieningen ten behoeve
van 24-uurszorg
300 m² -
Kinderopvang 150 m² -
Educatie 150 m² -
Dagrecreatie 150 m² De functie is tevens toegestaan op gronden
grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
Productie (be- en verwerking)
van streekproducten
250 m² Enkel op het eigen agrarisch bedrijf geproduceerde producten zijn toegestaan.
Verkoop van streekproducten 100 m²
Agrarisch landschaps- en natuurbeheer 150 m² De functie is tevens toegestaan op gronden
grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
Kleinschalige horeca 50 m²
Viskwekerij 150 m²
Bed & Breakfast - de bed & breakfast functie is toegestaan in zowel de bedrijfswoning als bijgebouwen;
- permanente bewoning is uitgesloten;
- parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een
acceptabele verkeerssituatie;
- het aantal slaapplaatsen mag niet meer dan 9 bedragen;
- de activiteit doet geen afbreuk aan het agrarisch karakter van de omgeving.

met de daarbij behorende:

  1. v. gebouwen;
  2. w. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. x. groenvoorzieningen;
  4. y. voorzieningen ten behoeve van paardrijden;
  5. z. openbare nutsvoorzieningen;
  6. aa. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. ab. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  8. ac. waterlopen- en partijen.

3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.5.1 en toestaan dat een biomassavergistingsinstallatie wordt opgericht, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de afstand tot de ecologische hoofdstructuur (EHS) minimaal 250 m bedraagt;
    2. 2. de aan te houden afstand minimaal 100 meter tot een gevoelig object (woningen van derden) bij < 50 MWe energieopwekkingscapaciteit bedraagt;
    3. 3. het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt;
    4. 4. de verwerking minder bedraagt dan 25.000 ton per jaar en per dag minder dan 100 ton;
    5. 5. gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing;
    6. 6. er is aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking aanvaardbaar is;
    7. 7. de installatie voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
    8. 8. de milieusituatie aanvaardbaar is.
  2. b. 3.5.1 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van seizoenarbeiders, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    2. 2. er wordt voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2;
    3. 3. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden op het bestaande agrarische bouwvlak indien een conform de bestemming door de eigenaar of bedrijfsleider bewoonde en in gebruik zijnde agrarische bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is;
    4. 4. voor het bouwen van nieuwe bebouwing en/of woonunits een inrichtingsplan is opgesteld, waarin in ieder geval aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en/of de woonunits en de parkeervoorzieningen. Over de landschappelijke inpassing dient vooraf met de gemeente overleg plaats te vinden;
    5. 5. agrarische seizoensarbeiders zowel in agrarische bedrijfsbebouwing als in woonunits mogen worden gehuisvest, met dien verstande dat:
      • er binnen een bouwperceel van een agrarisch bedrijf ten hoogste 40 agrarische seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
      • er ten hoogste 20 agrarische seizoensarbeiders in woonunits mogen worden gehuisvest;
    6. 6. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de Algemene Plaatselijke Verordening;
    7. 7. het parkeren ten behoeve van het huisvesten van agrarische seizoensarbeiders op eigen terrein binnen het bestaande agrarische bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing plaatsvindt, waarbij ten minste 1 parkeerplaats per agrarische seizoensarbeider aanwezig moet zijn.
  3. c. 3.5.1 ten behoeve van de nevenactiviteit in de vorm van de verkoop van streekproducten buiten het bouwvlak.
  4. d. 3.5.1 en toestaan dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein of voor het realiseren van een groter aantal standplaatsen dan op grond van de aanduiding 'maximum aantal niet-permanente standplaatsen' is toegestaan of voor het oprichten van maximaal 7 vaste kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, die jaarrond aanwezig zijn, mits is voldaan aan de onderstaande regels:
    1. 1. kleinschalig kamperen mag uitsluitend plaatsvinden als nevenfunctie van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    2. 2. voordat wordt afgeweken dient een natuurtoets plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
    3. 3. voordat wordt afgeweken, dient er onderzoek in het kader van de externe veiligheid plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
    4. 4. voordat wordt afgeweken, dient er een watertoets te hebben plaatsgevonden;
    5. 5. het kleinschalig kampeerterrein dient op het bestaande agrarische bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing te worden gesitueerd;
    6. 6. indien binnen een agrarisch bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing een kleinschalig kampeerterrein in of in de directe omgeving van een EHS-gebied, Ecologische verbindingszone en / of weidevogelleefgebied wordt opgericht, dan wel wordt uitgebreid, dienen de door de uitbreiding of vestiging verloren natuurwaarden ten minste in de verhouding 1:1 te worden gecompenseerd;
    7. 7. er dient een beeldkwaliteits- en inrichtingsplan te zijn ingediend, waarin:
      • aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van het kleinschalige kampeerterrein als onderdeel van het bestaande agrarisch bouwvlak door middel van het overleggen van een beplantingsplan, en
      • beeldkwaliteitseisen zijn beschreven die bij de inrichting van het kleinschalige kampeerterrein worden betrokken;
      • het beplantingsplan dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning te zijn gerealiseerd.
    8. 8. de onderlinge afstand tussen kleinschalige kampeerterreinen dient ten minste 500 m te bedragen, met dien verstande dat in geval van uitbreiding tot ten hoogste 25 standplaatsen bij bestaande kleinschalige kampeerterreinen dit afstandsvereiste niet geldt;
    9. 9. de afstand tussen een kleinschalig kampeerterrein en een regulier kampeerterrein dient ten minste 1 km te bedragen, met dien verstande dat in geval van uitbreiding tot ten hoogste 25 standplaatsen bij bestaande kleinschalige kampeerterreinen dit afstandsvereiste niet geldt;
    10. 10. de afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot de woning van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
    11. 11. op een kleinschalig kampeerterrein zijn ten hoogste 25 standplaatsen toegestaan;
    12. 12. de netto oppervlakte van een standplaats dient ten minste 100 m² te bedragen;
    13. 13. mobiele kampeermiddelen en vaste kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen worden gebruikt;
    14. 14. op een kleinschalig kampeerterrein mogen ten hoogste 7 vaste kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, die jaarrond aanwezig zijn worden opgericht, mits het aantal vaste kampeermiddelen die jaarrond aanwezig zijn in mindering wordt gebracht op het toegestane aantal standplaatsen voor kampeermiddelen;
    15. 15. vaste kampeermiddelen die jaarrond aanwezig zijn mogen uitsluitend binnen het bestaande agrarische bouwvlak worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 36 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
    16. 16. ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag een gebouw worden gebouwd met dien verstande dat:
      • het gebouw binnen het bestaande agrarische bouwvlak wordt gebouwd;
      • het gebouw overeenkomstig de bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2 wordt gebouwd;
    17. 17. het parkeren ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein dient op eigen terrein binnen het bestaande agrarische bouwvlak plaats te vinden, waarbij ten minste 1,1 parkeerplaats per standplaats dient te worden gerealiseerd.
  5. e. 3.5.1 onder m en toestaan dat de bedrijfswoning bewoond wordt door een derde die geen functionele binding heeft met de landbouwinrichting waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt, met dien verstande dat de bedrijfswoning beschouwd blijft worden als onderdeel van die inrichting en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de bedrijfswoning gelegen is binnen het agrarische bouwvlak;
    2. 2. binnen het agrarische bouwvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen, een landbouwinrichting aanwezig is of een landbouwinrichting op grond van de regels van dit bestemmingsplan toegestaan is;
    3. 3. het verlenen van de omgevingsvergunning er niet toe leidt dat binnen het agrarische bouwvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen een andere bedrijfswoning kan worden gerealiseerd.

De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 6

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
  2. b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1, mits:

  1. a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. 2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. d. Alvorens het bevoegd gezag de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 6' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel indien op andere wijze kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

De algemene regels van het moederplan, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  1. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  2. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  3. d. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

5.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  5. e. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het wijzigingsplan 'Bosweg 25, 't Zand' van de gemeente Schagen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voorliggende plan is opgesteld ten behoeve van het perceel Bosweg 25 in 't Zand. In het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Zijpe' (verder te noemen: moederplan) kent dit perceel de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Agrarisch
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6

Het voornemen is om een schuur van ca. 2.500 m2 te bouwen aan de zuid-oost zijde van de bestaande bebouwing, zie bijgaande tekening. De geplande uitbreiding valt buiten het vigerende bouwblok.

Het moederplan kent voor het perceel een wijzigingsbevoegdheid om het bouwblok van vorm te veranderen (zie paragraaf 3.8.6. van het moederplan). Deze wijzigingsbevoegdheid wordt met het voorliggende wijzigingsplan nagestreefd.

Hoofdstuk 2 Begrenzing En Ligging Plangebied

Op onderstaande kadastrale tekening staat het huidige bouwblok weergegeven met een rode stippellijn. Het gewenste bouwblok wordt aangegeven met een blauwe stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZIJPEBOSWEG25-VA01_0001.jpg"

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige Situatie

Bloembollenbedrijf Nic van Klink BV dat is gevestigd op Bosweg 25 in 't Zand is een middelgroot productiebedrijf van bloembollen met als belangrijkste gewassen tulp en lelie.

De laatst gebouwde schuur dateert uit 2006. Het areaal bloembollen dat men toen teelde was 50ha. Inmiddels is het areaal gegroeid naar 80ha en verdere expansie is reëel.

Door uitbreiding van de productie is behoefte ontstaan aan extra opslag- en verwerkingscapaciteit. Op dit moment wordt elders celruimte gehuurd om het zogenaamde plantgoed gedeeltelijk op te slaan.

3.2 Nieuwe Situatie

Het voornemen is om een schuur van ca. 2.500 m2 te bouwen aan de zuid-oost zijde van de bestaande bebouwing, als te zien in hoofdstuk 2. De geplande uitbreiding valt buiten het vigerende bouwblok. Door een verandering van de vorm van het bouwblok past de voorgenomen nieuwbouw in het bouwblok zonder dat het oppervlakte van het bouwblok wijzigt.

Hoofdstuk 4 Voorwaarden Toepassing Wijzigingsbevoegdheid

De voorwaarden die in het moederplan aangaande de wijzigingsbevoegdheid 3.8.6. Vormverandering bouwvlak worden gesteld zijn:

  1. a. de oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijkt;
  2. b. de vormverandering van het bouwvlak is milieuhygiënisch inpasbaar.

Aan voorwaarde a. wordt voldaan zoals is gebleken uit de tekening in Hoofdstuk 2, het bouwblok is en blijft 1ha groot.

Voorwaarde b. zal in Hoofdstuk 5 behandeld worden. Hieruit zal blijken dat met dit wijzigingsplan ook aan voorwaarde b. wordt voldaan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Cultuurhistorie

De kaart behorende bij Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland laat geen bijzonderheden zien voor het plangebied.

Het bestemmingsplan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden. Het plan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.

5.2 Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.

De vigerende planregels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 (art. 42 van het moederplan) geven aan dat bouwplannen tot 10.000 m2 vrij zijn van nadere archeologische onderzoeken.

Het planvoornemen mag op grond van bovenstaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

5.3 Bodem

In de Woningwet is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moeten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorkomen. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bodem. Ook is bepaald dat het college van Burgemeester en Wethouders (B en W) een beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen moet aanhouden, als blijkt dat de bodem is verontreinigd dan wel het vermoeden bestaat dat sprake is van ernstige verontreiniging.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet worden voorkomen dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek verricht. zie Bijlage 2.

Naar verwachting zal de kwaliteit van de bodem niet leiden tot belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen.

De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het bedrijf vormt zelf ook geen risico.

Het plangebied is gelegen op ruim 5 km van een spoorlijn. Dit is voldoende om geen verhoogd risico te lopen wat betreft externe veiligheid.

Voorliggend plan wordt uit oogpunt van externe veiligheid niet belemmerd. De uitbreiding van het bedrijf vormt zelf geen verhoogd risico voor de omgeving, het bedrijf zelf is geen kwetsbaar object.

5.5 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Nagegaan moet worden of het plan een negatief effect heeft op de luchtkwaliteit. De uitbreiding is voornamelijk gericht op het vergroten van de bedrijfsefficiency. Door de uitbreiding zal geen sprake zijn van een significante toename van het aantal verkeersbewegingen. In dit licht zal het plan eerder een positieve uitwerking kunnen hebben op de luchtkwaliteit omdat de uitbreiding het bedrijf in staat stelt meer stappen in het verwerkingsproces op de eigen grond uit te voeren. De transporten met zwaar verkeer naar elders gehuurde locaties komen daarmee te vervallen.

In de omgeving van het plangebied is geen indicatie dat grenswaarden van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer worden overschreden. Het plan voldoet aan het gestelde in het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer. De uitvoerbaarheid van voorliggend plan wordt niet door onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.

5.6 Water

Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in en in de directe omgeving van het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het HHNK bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het HHNK denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.

Toelichting

Om te bepalen hoe groot de compenserende waterberging moet zijn, heeft het HHNK een rekenmethode ontwikkeld. Het HHNK hanteert geen vast compensatiepercentage binnen het beheersgebied, maar een compensatiepercentage dat bij de lokale omstandigheden past.

Wanneer sprake is van een toename van verhard oppervlakte is het nodig om nieuw oppervlaktewater te compenseren. Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De netto toename van verhard oppervlakte bedraagt ca. 2.500 m².

Ten behoeve van dit nieuwbouwplan is een Watertoets ingevuld, zie Bijlage 1. In de watertoets wordt geconcludeerd dat de normale procedure gevolgd dient te worden. In reactie op de Watertoets reageert het HHNK op 28 augustus 2015 als volgt:

Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren berekent het hoogheemraadschap hoeveel extra waterberging er in het betreffende peilgebied gerealiseerd moet worden. Bij deze berekening is uitgegaan van de toegestane peilstijging die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, de gemaalcapaciteit, drooglegging, rioolstelsel en grondsoort. Dit is berekent voor het oorspronkelijke peil zoals vastgelegd in het peilbesluit, dus niet voor het peil in de onderbemaling. Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 13% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt. Met een verhardingstoename in het plangebied van 2445 m2 betekent dat dat er 318 m² extra open water gegraven zal moeten worden. De compensatie dient bij voorkeur te gebeuren binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied.

Aangezien de lozing van het extra afvloeiende hemelwater geloosd wordt binnen de peilafwijking, zal de compensatie hier ook in gerealiseerd moeten worden.

Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig. Daarnaast is voor werkzaamheden op of langs wegen (bv. uitritten, kabels en leidingen) in beheer bij het hoogheemraadschap ontheffing nodig op grond van de Wegenverordening HHNK 2013. Een aanvraag om een watervergunning kan worden ingediend via het omgevingsloket online via www.omgevingsloket.nl. Wij adviseren om ruim voordat de initiatiefnemer van plan is met de werkzaamheden te beginnen contact met het cluster Vergunningen op te nemen.

De compensatie van het verharde oppervlak kan plaatsvinden door een verbreding en verlenging van de bestaande sloot aan de zuid-westzijde van het plangebied. Voor de toename aan verharding en de realisatie van de benodigde compensatie, zal voor uitvoering van de werkzaamheden een aanvraag voor een watervergunning worden ingediend via het omgevingsloket online.

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Het plan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.

5.7 Flora En Fauna

De planlocatie is niet gelegen in een Natuurgebied (EHS of Nationaal Landschap). Het dichtstbijzijnde natuurgebied (Natura2000 gebied Zwanenwater & Pettemerduinen) ligt op 970 meter afstand.

De gronden van de planlocatie zijn intensief in gebruik als productiegrond voor de bollenteelt, wat tevens blijkt uit de gebiedsaanduiding bollenconcentratiegebied. Er is geen beplanting aanwezig die geschikt is voor verblijf en foerage van al dan niet beschermde vogels. Er worden geen sloten gedempt, maar waarschijnlijk wel verbreed t.b.v. de watercompensatie.

Gezien de aard en omvang van het plan en tevens de afstand tot het dichtstbijzijnde natuurgebied, wordt het onwaarschijnlijk geacht dat er negatieve gevolgen zijn voor de natuurwaarden.

5.8 Hinder Van Bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering valt het planvoornemen onder milieucategorie 2 (in alle gevallen op basis van geluid en voor een bloembollendroog- en prepareerbedrijf tevens voor geur) met een minimale richtafstand van 30m1 tot hindergevoelige objecten zoals woningen. De Regionale Uitvoeringsdienst hanteert voor bloembollenteeltbedrijven een strengere eis, namelijk een afstand van 50 m1. De omliggende woningen van derden liggen op ca. 300m1 vanaf het bouwplan.

De toename in het wegverkeerslawaai zal gezien de aard en omvang van de uitbreiding van de inrichting naar verwachting niet significant zijn.

Naar aanleiding van bovenstaande zijn er geen belemmeringen in het kader van hinder van bedrijven te verwachten. Het bouwplan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor de gemeente zijn er, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van de aanvragen om de omgevingsvergunning, geen kosten aan de wijziging verbonden.

Er zal een ruimtelijke procedure worden gevolgd, waarbij zienswijzen kunnen worden ingebracht.

Het ontwerp heeft 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan is een initiatief van Nic van Klink BV, Bosweg 25,1756 CJ 't Zand, gemeente Schagen.

De kosten van de realisering van de uitbreiding zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

6.3 Overlegreactie

Er is een vooroverlegreactie binnengekomen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) zie Bijlage 3. De opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassingen Bouwvlakvergrotingen

Bijlage 2 Landschappelijke inpassingen bouwvlakvergrotingen

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Vooroverlegreacties

Bijlage 3 Vooroverlegreacties