Wijzigingsplan Rijperweg 21 te Sint Maarten
Wijzigingsplan - gemeente Schagen
Vastgesteld op 10-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het Wijzigingsplan Rijperweg 21 te Sint Maarten met identificatienummer NL.IMRO.0441.WPLGHRIJPERWEG21-VA01 van de gemeente Schagen;
1.2 moederplan:
het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Harenkarspel' vastgesteld op 18 december 2012;
1.3 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
Artikel 2 Relatie Met Het Geldende Bestemmingsplan
Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn;
-
het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterlopen en -partijen.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
-
bedrijfsgebouwen mogen uitsluiten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
de afstand van gebouwen tot de perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15°, met uitzondering van 30% van de bedrijfsgebouwen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak bedraagt per bedrijf niet meer dan het bestaande aantal;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van stolpvormige woningen niet meer mag bedragen dan 11,5 m;
-
de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 225 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoningen, met uitzondering van stolpvormige woningen, mag niet meer bedragen dan 15 m, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
-
de afstand van de gevel van een bedrijfswoning tot de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de totale gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van de hijsinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – scheepswerf’ mag niet meer bedragen dan 10 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.2, sub a, onder 4 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
lid 3.2, sub a, onder 5, voor een dakhelling van minder dan 15o, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
lid 3.2, sub b, onder 3, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6,5 m en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
-
lid 3.2, sub b, onder 4, voor een dakhelling van minder dan 30o, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
lid 3.2, sub c, onder 2, voor een tijdelijk grotere oppervlakte van niet meer dan 60 m² aan bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
de afwijking uitsluitend van toepassing is in combinatie met een omgevingsvergunning voor gebruik zoals bedoeld in lid 3.5;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) de bebouwing die als woonvoorzieningen wordt gebruikt, en niet passend is binnen de regels van de bestemming, van het perceel wordt verwijderd.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en/of escortbedrijven;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten ten behoeve van transport, distributie of industrie;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van zaken of goederen die geen verband houden met de bedrijfsvoering van het bedrijf dat op het perceel gevestigd is;
-
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m².
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 sub f en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
-
er geen sprake is van een zelfstandige woning;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Tuin’, ‘Verkeer’ en/of ‘Wonen’, met dien verstande dat:
-
de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
-
er ten hoogste 1 woning is toegestaan;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de artikelen 13 (‘Tuin’), 14 (‘Verkeer’) en 17 (‘Wonen’) van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel van overeenkomstige toepassing zijn.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de vorm (ligging) van het bouwvlak wordt veranderd, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte van het bestaande bouwvlak niet mag worden vergroot;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van dit artikel van overeenkomstige toepassing is.
-
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, met dien verstande dat:
-
de wijziging gelet op de bedrijfsvoering van het bedrijf noodzakelijk is;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de artikel 3 (‘Agrarisch met waarden’) van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel overeenkomstige toepassing is.
-
De onder a tot en met c genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² of minder;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 mits:
-
is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het Wijzigingsplan Rijperweg 21 te Sint Maarten”.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Rijperweg 21 in Sint Maarten. Het plangebied is aangegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding 1. Overzichtskaart
Initiatiefnemer wil de bestaande bedrijfsbebouwing van de ter plekke gevestigde autosloperij uitbreiden aan de noordkant van het perceel, terwijl het geldende bouwvlak aan de westkant ligt. Deze nieuwbouw past niet bij recht binnen het bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf' van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Harenkarspel' (vastgesteld 18 december 2012).
Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid (aanpassing bouwvlak) in dit bestemmingsplan is het mogelijk om de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing toch te realiseren.
In het navolgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders op provinciaal en gemeentelijk niveau besproken. Hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende milieuaspecten van het plan. In hoofdstuk 5 is de juridische toelichting op het plan gegeven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Aan de Rijperweg 21 in Sint Maarten is een autosloperij gevestigd. Op het perceel staat ook een bedrijfswoning. Het bedrijfsgebouw heeft een geleed dak waardoor het gebouw kleiner oogt en goed past binnen de agrarische omgeving.
Afbeelding 2. Luchtfoto (bron: Google earth)
2.2 Toekomstige Situatie
In de nieuwe situatie wordt de schuur verbreed volgens dezelfde geleding. Het bedrijfsgebouw heeft dan drie daken. De verbreding van de schuur versterkt het karakter van het erf. Vanaf het lint is de woning met de tuin goed zichtbaar, met daarachter het bedrijfsgebouw. De uitbreiding ontneemt het zicht op de sloopauto's die achter het bedrijfsgebouw staan.
Voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.
Hoofdstuk 3 Beleid
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit wijzigingsplan rekening is gehouden.
3.1 Provinciaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie
De Structuurvisie is het ruimtelijk beleidskader van de provincie en geeft op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid van de provincie weer. Het is een zelfbindend document. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is in 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. In 2015 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden.
De provincie Noord-Holland zet de komende 30 jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied.
3.1.2 Provinciale ruimtelijke verordening
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid. Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de PRV gewijzigd. Op 15 januari 2016 zijn deze wijzigingen in werking getreden.
Volgens de digitale verbeelding behorende bij deze verordening ligt het besluitgebied binnen het Bestaand Bebouwd Gebied van de structuurvisie, zoals in onderstaande afbeelding zichtbaar is.
Afbeelding 3. Uitsnede provinciale verordening
Conclusie
Omdat het totale ruimtebeslag van het bouwvlak niet toeneemt vormt het provinciaal beleid geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling.
3.2 Gemeentelijk Beleid
3.2.1 Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit
De gemeenteraad van Schagen heeft in 2016 de 'Reisgids ruimtelijke kwaliteit' vastgesteld. Deze reisgids bevat het nieuwe welstandsbeleid, waarbij het uitgangspunt is: minder regels, meer vrijheid en eigen verantwoordelijkheid. Voor het buitengebied geldt een regulier welstandsniveau. De beoordeling van plannen is met name gericht op behoud van de landschappelijke waarde, een zorgvuldige inpassing van bebouwing, rekening houdend met de zichtbaarheid over een grotere afstand. De situering van de bebouwing op de kavel en de relatie met de openbare weg is hier richtinggevend. Belangrijk is dat typen gebouwen worden gebouwd zoals dat gebruikelijk is voor het gebied.
3.2.2 Bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel
Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Harenkarspel' (vastgesteld 18 december 2012) en heeft daarin de bestemming 'Bedrijf', alsmede de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De nieuwbouw past niet bij recht binnen het bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf".
Afbeelding 4. Uitsnede bestemmingsplan
In het bestemmingsplan staat in artikel 4 'Bedrijf' in lid 4.6 de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
-
"Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de vorm (ligging) van het bouwvlak wordt veranderd, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte van het bestaande bouwvlak niet mag worden vergroot;
-
voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van artikel 4 (‘Bedrijf’) van overeenkomstige toepassing is."
Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de vorm van het bouwvlak te veranderen, maar de gezamenlijke oppervlakte van het bestaande bouwvlak mag niet worden vergroot. Door tegelijk met de vergroting van het bouwvlak naar achteren (noordkant) het bouwvlak aan de westkant te verkleinen blijft de totale oppervlakte van het bouwvlak gelijk en kan de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met een wijzigingsplan planologisch worden geregeld.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling op de locatie Rijperweg 21 in Sint Maarten. Het bouwplan past niet binnen het bestaande bouwvlak maar de gemeente is bereid medewerking te verlenen aan een wijziging van het bouwvlak door middel van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
De autosloperij met de bijbehorende bebouwing heeft in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming. Doordat de totale oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft is er van nieuw ruimtebeslag geen sprake. Nu dit het geval is, kan de vraag worden gesteld in hoeverre de gebruikelijke ruimtelijke aspecten relevant zijn. In onderstaande tabel worden deze aspecten kort besproken.
Aspect | Afweging |
Bodem | Indien meer dan 50 m2 bebouwd wordt t.b.v. het verblijven van mensen is een bodemonderzoek nodig. |
Archeologie en cultuurhistorie | Er geldt een onderzoeksvrijstelling voor een oppervlakte van minder dan 500 m2. De oppervlakte van de nieuw te realiseren bebouwing bedraagt minder dan 500 m2, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan blijven. |
Water | De plek van de beoogde uitbreiding van de bebouwing is nu ook al verhard. De totale oppervlakte aan verharding neemt dus niet toe. |
Flora en fauna | De beoogde locatie maakt deel uit van het bestaande erf en is verhard. De bebouwing waaraan het bouwvlak wordt gekoppeld is van recente datum en heeft geen ecologische betekenis. Een flora- en fauna- onderzoek is daarom niet nodig. |
Geluid | Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de maatgevende woningen in de omgeving van de inrichting voldoet aan de grenswaarden. |
Milieuzonering | De autosloperij is een milieucategorie 3.2 inrichting (afstand 100 m). Het onderhavige plan breidt niet de bestemming uit, maar alleen het bouwvlak. De sloopactiviteiten worden met de uitbreiding van het bouwvlak niet vergroot. Enkel wordt de schuur verbreed waarin deze sloopactiviteiten plaatsvinden. Deze verbreding voegt qua milieuhinder derhalve niet toe aan de bestaande situatie. Doordat de milieuhinder-veroorzakende activiteiten niet worden uitgebreid, levert de uitbreiding geen nadere belemmeringen op voor omliggende bestemmingen. |
Luchtkwaliteit | Ter plaatse is geen sprake van een overschrijding van de wettelijke normen. Het voorliggende plan vergroot niet de bestemming, maar alleen het bouwvlak. De nieuw te realiseren bebouwing die hierdoor mogelijk wordt, betekent geen uitbreiding van de sloopactiviteiten die ervoor kunnen zorgen dat wettelijke normen alsnog worden overschreden. Nu hiervan geen sprake is, zorgt de uitbreiding niet voor een verslechtering in luchtkwaliteit. |
Externe veiligheid | Het plangebied bevindt zich niet binnen de zones van buisleidingen, of transportroutes van gevaarlijke stoffen. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen in de nabijheid aanwezig. Op dit punt is het voornemen uitvoerbaar. |
Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Uit het bovenstaande blijkt dat er geen sprake is van milieubelemmeringen die de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'. Het plangebied is bestemd als ‘Bedrijf’ (artikel 4). In artikel 4.6.8 van deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bestemmingsvlak te wijzigen Het voorliggend wijzigingsplan is op deze mogelijkheid gebaseerd.
In het wijzigingsplan zijn de bestemming 'Bedrijf' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Deze bestemmingen stemmen qua inhoud overeen met die van het moederplan.
Verder zijn de standaardregels toegevoegd die in ieder bestemmingsplan moeten worden opgenomen (begrippen, anti-dubbeltelregel, overgangsrecht en slotregel).
In artikel 2 is een relatiebepaling opgenomen waarmee voor het overige de regels van het moederplan voor dit wijzigingsplan van toepassing worden verklaard.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Voorliggend wijzigingsplan leidt tot nieuwe bouwmogelijkheden, maar omdat de exploitatie geheel in handen van en voor risico van de ontwikkelende partij zal komen te liggen is de opstelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente hoeft geen risicodragende investeringen voor haar rekening te nemen.
Conclusie
Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende wijzigingsplan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Eventuele overlegreacties van instanties en zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan zullen te zijner tijd op deze plek aan de orde komen.