Wonen Zuid
Bestemmingsplan - Gemeente Uitgeest
Vastgesteld op 29-03-2012 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Wonen Zuid van de gemeente Uitgeest.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0450.10BPWonenZuid-VS01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.7 agrarisch bedrijf
een extensief bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.27 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.30 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.31 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.33 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.34 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.35 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.36 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.37 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt.
1.38 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.39 volkstuinen
gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
1.40 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.41 voorgevelrooilijn
de voorgevel of het verlengde van de voorgevel, evenwijdig aan de straat of weg.
1.42 waterlijn
de grens tot aan waar het water komt.
1.43 woning
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm.
Artikel 2 Wijze Van Meten
- A. Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 diepte steiger
vanaf de oeverbeschoeiing of waterlijn tot aan het meest ver in het water uistekende deel van de steiger.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn , het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij overschrijdingen van de voorgeschreven goothoogte over maximaal 1/3 deel van de lengte van het bestaande gevelvlak van het hoofdgebouw niet als overschrijding worden aangemerkt.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
- B. Bij toepassing van het bepaalde in deze regels ten aanzien van de maatvoering worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': glastuinbouw;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenpension;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en voet- en fietspaden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot gebruik gelden de volgende regels:
- a. Binnen de bestemming mogen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfmatige activiteiten plaatsvinden mits:
- 1. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken bedrijfswoning (inclusief bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 40 m² bedraagt;
- 2. er geen in- of externe verbouwingen ten behoeve van het bedrijf worden verricht waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving; in dit kader is het aanbrengen van commerciële reclame teksten of - objecten op of aan de woning of het omringende erf in welke vorm dan ook slechts toegestaan, na beoordeling van burgemeester en wethouders;
- 3. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd. Verhuur van de bedrijfsruimte aan derden is niet toegestaan;
- 4. de werkzaamheden op geen enkele wijze overlast bezorgen aan de omwonenden;
- 5. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgevoerd.
- b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1': tevens een aannemer met een perceelsoppervlak van meer dan 1.000 m2 met de SBI-code 45;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', tevens detailhandel in tweedehands goederen
- d. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', uitsluitend een nutsvoorziening;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot gebruik gelden de volgende regels:
- a. Binnen de bestemming mogen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfmatige activiteiten plaatsvinden mits:
- 1. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken bedrijfswoning (inclusief bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 40 m² bedraagt;
- 2. er geen in- of externe verbouwingen ten behoeve van het bedrijf worden verricht waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving; in dit kader is het aanbrengen van storende commerciële reclame teksten of - objecten op of aan de woning of het omringende erf in welke vorm dan ook niet toegestaan, een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
- 3. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd. Verhuur van de bedrijfsruimte aan derden is niet toegestaan;
- 4. de werkzaamheden op geen enkele wijze overlast bezorgen aan de omwonenden;
- 5. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgevoerd.
- b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
- b. wonen, uitsluitend op de verdiepingen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot gebruik gelden de volgende regels:
- a. Binnen de bestemming mogen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfmatige activiteiten plaatsvinden mits:
- 1. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning (inclusief bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 40 m² bedraagt;
- 2. er geen in- of externe verbouwingen ten behoeve van het bedrijf worden verricht waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving; in dit kader is het aanbrengen van storende commerciële reclame teksten of - objecten op of aan de woning of het omringende erf in welke vorm dan ook niet toegestaan, een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
- 3. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd. Verhuur van de bedrijfsruimte aan derden is niet toegestaan;
- 4. de werkzaamheden op geen enkele wijze overlast bezorgen aan de omwonenden;
- 5. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgevoerd.
- b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen met bijbehorende verhardingen, voet- en fietspaden, straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voetpad', uitsluitend een voetpad;
- c. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van lichtmasten en straatmeubilair bedraagt ten hoogste 6 m;
- c. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 5 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. dienstverlening, met dien verstande dat seksinrichtingen niet zijn toegestaan;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, waaronder bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk', tevens een gezinsvervangend tehuis;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 9 Recreatie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 10 Sport
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvelden;
- b. bijbehorende voorzieningen, zoals kantine, kleedruimtes;
- c. geluidwerende voorzieningen, in de vorm van een geluidwal met een maximale hoogte van 4,5 m;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 11 Tuin
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1': tevens paardenbakken met lichtmasten.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van bijbehorende bouwwerken aan het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de breedte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 2/3 deel van de oorspronkelijke voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 2. de goothoogte van het het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag vermeerderd met 0,3 m, van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 3. de hellingshoek van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan het hoofdgebouw;
- 4. de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 4 m;
- 5. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt;
- 6. de breedte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 1/3 deel van de voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 7. de diepte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 0,6 m;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1m;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1' bedraagt de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 8 m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- f. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.
Artikel 12 Verkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water, voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer en ondergrondse en bovengrondse afvalcontainers.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m, mits:
- a. belangen van eigenaar of gebruikers van de betrokken en naastgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad
Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water, voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer en ondergrondse en bovengrondse afvalcontainers.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 14 Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en groen;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. waterwegen;
- e. oevers en taluds.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de diepte van steigers bedraagt per oeverzijde ten hoogste 20% van de breedte van het perceel, met een maximum van 1 m;
- d. de lengte van de steiger bedraagt ten hoogste 6 m;
- e. de bouwhoogte van de steiger bedraagt ten hoogste 1 m boven waterpeil;
- f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de steiger bedraagt ten hoogste 1 m;
- g. de steiger wordt uitsluitend gesitueerd aan de achtererven bij woningen waar het achtererf direct grenst aan het water;
- h. de afstand van de steiger tot aan de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 meter.
Artikel 15 Wonen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', het wonen in gestapelde woningen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', uitsluitend een bijbehorend bouwwerk of berging;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.1onder h, en toestaan dat woningen met een platte afdekking worden afgedekt of een hogere of lagere hellingshoek toestaan, mits:
- a. in de huidige situatie ook al sprake is van een dergelijke afdekking, of;
- b. past binnen het straat- en bebouwingsbeeld.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot gebruik gelden de volgende regels:
- a. Binnen de bestemming mogen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfmatige activiteiten plaatsvinden mits:
- 1. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning (inclusief bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 40 m² bedraagt;
- 2. er geen in- of externe verbouwingen ten behoeve van het bedrijf worden verricht waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving; in dit kader is het aanbrengen van storende commerciële reclame teksten of - objecten op of aan de woning of het omringende erf in welke vorm dan ook niet toegestaan, een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
- 3. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd. Verhuur van de bedrijfsruimte aan derden is niet toegestaan;
- 4. de werkzaamheden op geen enkele wijze overlast bezorgen aan de omwonenden;
- 5. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgevoerd.
- b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 1
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 2
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 3
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Waarde - Archeologie - 4
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 22 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de gronden of opstallen te gebruiken of laten gebruiken op een wijze welke in strijd met het bestemmingsplan is.
22.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van de al dan niet onbebouwde gronden en/of bouwwerken als:
- a. opslagplaats voor vaten en kisten en containers, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, grond- en baggerspecie;
- b. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- c. seksinrichting.
22.2 Niet strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 22.1, is niet begrepen:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 22.1 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels mag worden gebruikt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- c. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels toegestaan, tenzij de uitoefening van detailhandel in de regels expliciet is uitgesloten.
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. de bouw van utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m2 mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
- d. het meest doelmatige gebruik, indien strikte toepassing van het bepaalde in de doeleindenomschrijving van de bestemmingregels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-1', 'wro-zone - wijzigingsgebied-2' en 'wro-zone - wijzigingsgebied-3' de bestemming (deels) wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
- 1. na wijziging het bepaalde in 'Artikel 15' van overeenkomstige toepassing is;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-1' na wijziging maximaal één woning is toegestaan, conform de bij deze wijzigingsbevoegdheid behorende tekening in Bijlage 2, waarbij de bestaande agrarische schuur als bijbehorend bouwwerk mag worden gehandhaafd;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-2' na wijziging maximaal drie woningen zijn toegestaan, conform de bij deze wijzigingsbevoegdheid behorende tekening in Bijlage 2;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-3' na wijziging maximaal één woongebouw met ten hoogste 3 woningen is toegestaan;
- 5. de wijzigingsbevoegdheden onder 2 en 3 uitsluitend bij bedrijfsbeëindiging van toepassing zijn;
- 6. woongebouwen uitsluitend vrijstaand mogen worden gebouwd;
- 7. de afstand van de voorgevel van het woongebouw op niet minder dan 5 m en op niet meer dan 10 m van de bestemmingsgrens 'Verkeer - Verblijfsgebied' is gelegen;
- 8. de diepte van de woning niet meer mag bedragen dan 15 m;
- 9. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
- 10. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m;
- 11. de inhoud van één woning niet meer mag bedragen dan 600 m3;
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-4' de bestemming (deels) wijzigen ten behoeve van wonen, met dien verstande dat na wijziging het bepaalde in 'Wonen' van overeenkomstige toepassing is:
- 1. niet meer dan drie woningen zijn toegestaan;
- 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
- 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
- 4. de inhoud van één woning niet meer mag bedragen dan 600 m3;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij toepassing van de wijzigingsregels nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 25 Overige Regels
25.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Wonen Zuid'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan Wonen Zuid maakt deel uit van de gemeentelijke actualisatieslag van bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied van de gemeente Uitgeest. Hierbij zal het aantal van 36 bestemmingsplannen worden teruggebracht naar 4 bestemmingsplannen. Met de actualisatie wordt gestreefd naar;
- een actueel ruimtelijk en juridisch kader voor de bestaande bebouwing en het bestaande gebruik;
- de realisatie van samenhangende planologische regelingen voor de bestaande situatie;
- een uniforme regeling van de regels en de wijze van bestemmen op de verbeelding.
Met deze actualisatieslag zullen alle bestemmingsplannen van het grondgebied van de gemeente Uitgeest zijn geactualiseerd en gedigitaliseerd. Hiermee wordt voldaan aan de Wet ruimtelijk ordening (Wro) waarin staat dat alle bestemmingsplannen voor 1 juli 2013 geactualiseerd en gedigitaliseerd moeten zijn.
Het bestemmingsplan Wonen Zuid richt zich voornamelijk op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur en is daarmee consoliderend van aard. In het plangebied worden met dit bestemmingsplan, behoudens vigerende (bestaande) rechten, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en vervangt 12 bestemmingsplannen die op dit moment voor het plangebied van bestemmingsplan Wonen Zuid gelden.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied wordt begrensd door de spoorlijn met de richtingen Alkmaar-Haarlem/Amsterdam in het noorden en oosten en in het zuiden door de Weeg en het buurtschap Assum, dat ook onderdeel uitmaakt van het plangebied. De begrenzing van het plangebied is gekozen op basis van natuurlijke grenzen tussen het stedelijke gebied en het buitengebied. Die gronden die logischerwijs tot het stedelijke gebied behoren zijn meegenomen in dit bestemmingsplan. Omgekeerd geldt dat de gronden die een directe relatie hebben met het buitengebied niet tot het plangebied 'Wonen Zuid' behoren.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
In het plangebied vigeren diverse bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen. Deze plannen kennen over het algemeen regelingen die niet zijn afgestemd op het nieuwe gemeentelijke beleid en het beleid van overige overheden zoals de provincie of het rijk. In de tabel hieronder is een overzicht van de vigerende bestemmingsplannen die met het bestemmingsplan Wonen Zuid (al dan niet gedeeltelijk) zullen worden vervangen:
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd door GS |
Algemeen Bestemmingsplan | 09-12-1969 | 09-02-1971 |
Bestemmingsplan De Kleis 1989 | 27-11-1989 | 03-07-1990 |
Uitwerkingsplan De Kleis-Weegrand 1992 | 31-03-1992 | 28-04-1992 |
Uitwerkingsplan De Kleis-Kastelenbuurt e.o. 1992 | 30-06-1992 | 15-09-1992 |
Uitwerkingsplan De Kleisrand I 1993 | 02-11-1993 | 16-11-1993 |
Uitwerkingsplan De Weeg II 1994 | 19-04-1994 | 07-06-1994 |
Uitwerkingsplan De Kleis-Ziendijk 1994 | 12-07-1994 | 16-08-1994 |
Uitwerkingsplan De Kleisrand II 1998 | 13-10-1998 | 30-11-1998 |
Bestemmingsplan Infrastructuur | 28-06-2001 | 31-11-2001 |
Bestemmingsplan Waldijk I | 27-06-2002 | 21-01-2003 |
Bestemmingsplan Waldijk II | 30-03-2006 | 19-06-2006 |
Bestemmingsplan Buitengebied Assum/Weeg 2006 | 28-09-2006 | 13-03-2007 |
Het bestemmingsplan treedt in werking in plaats van de bovenstaande bestemmingsplannen in zoverre deze betrekking hebben op dit plangebied.
In figuur 1.2 is de ligging van de diverse bestemmingsplannen te zien.
1.4 Planvorm
Gegeven het karakter van het plangebied en de bestaande ruimtelijke kwaliteit, vervult het bestemmingsplan in de eerste plaats een belangrijke beheers- en gebruiksfunctie. De juridische planvorm is om deze reden afgestemd op het beleid dat erop is gericht de aanwezige functies en kwaliteiten te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied, is gekozen voor een bestemmingsregeling waarin iedere functie van een eigen toegesneden bestemming en bouwregels is voorzien. Een beperkte functieverandering is mogelijk op basis van nieuwe beleidsontwikkelingen waarbij voldoende rechtszekerheid voor de belanghebbenden in en om het gebied wordt geboden. Een nadere toelichting op de gekozen planvorm is te vinden in hoofdstuk 4.
1.5 Planproces
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan is de procedure zoals voorgeschreven door de Wro doorlopen. Tevens is toepassing gegeven aan de gemeentelijke inspraakverordening. Hierbij zijn burgers en overlegpartners in de gelegenheid gesteld in te spreken op het voorontwerpbestemmingsplan. Een complete beschrijving van de uitkomsten van dit overleg is te vinden in hoofdstuk 6 en 7.
1.6 Leeswijzer
Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht.
In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 geeft ten slotte een verslag van het gevoerde vooroverleg met andere overheden en overlegpartners.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Aan de hand van een ruimtelijke en functionele beschrijving wordt een visie voor het plangebied gegeven.
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.2.1 Ligging in groter verband
De gemeente Uitgeest ligt in het noordelijk deel van de regio Kennemerland. Kennemerland maakt onderdeel uit van de noordwestvleugel van de Randstad waartoe ook het gebied rondom Haarlem en de noordelijke Duinrand behoren.
De kern Uitgeest ligt ten westen van de snelweg A9. Het landschap wordt gekenmerkt door de waterstructuur van de droogmakerijen, dijken en molens. Ten oosten van Uitgeest ligt een plassengebied, waar het Uitgeestermeer deel van uitmaakt. Bovendien maakt het gebied ten oosten van de kern deel uit van nationaal landschap De Stelling van Amsterdam.
Uitgeest wordt omgeven door agrarisch gebied. Rondom liggen de plaatsen Castricum in het westen, Akersloot in het noorden, Krommenie in het oosten en Heemskerk in het zuiden. Door de bouw van de uitbreidingswijken Waldijk en Kleis, die binnen dit bestemmingsplan vallen, is de bebouwing van Uitgeest in het verlengde komen te liggen van de ten westen van de A9 gelegen verstedelijkingsas Haarlem-Beverwijk-Heemskerk.
2.2.2 Gebiedsbeschrijving
Het plangebied is opgebouwd uit de uitbreidingswijken De Kleis en Waldijk, het buurtschap Assum en de dorpslinten Kleis en Weeg.
Figuur 2.1 Deelgebieden
Kleis, Weeg en Assum
Het buurtschap Assum en de dorpslinten Weeg en Kleis vormen zelfstandige gebiedselementen langs de gelijknamige verbindingswegen. De Weeg en Assum liggen in elkaars verlengde en worden doorsneden door de Kleis.
De Kleis, voorheen ook wel de Assumerweg genaamd, is de weg tussen Assum en Uitgeest. Deze verbindingsweg ligt centraal binnen het plangebied en is duidelijk herkenbaar door het lineaire verloop en de begeleidende lintbebouwing. De Kleis onderscheidt zich door zijn lengte en het rechtlijnige verloop van Weeg en Assum.
Weeg en Assum zijn oude smalle dijkwegen met een enigszins gebogen verloop. Ze liggen op de overgang naar het aangrenzende agrarische gebied. Assum is lange tijd nog een zelfstandig dorp geweest. Het is ontstaan op een hoger gelegen strandwal waardoor het buurtschap tot een van de oudst bewoonde gebieden in de omgeving behoort. Inmiddels is Assum opgegaan in de gemeente Uitgeest. Ten zuiden van Assum ligt de Assumervaart, die een recreatieve vaarroute vormt met het Uitgeestermeer en het Alkmaardermeer.
De bebouwing langs de oude linten is in de loop van de tijd ontstaan en heeft een individueel karakter. De kavels variëren in afmeting en vorm. Er is daarom sprake van een informele, organische en niet-planmatige ordening. De verkavelingopzet met individuele en veelal vrijstaande bebouwing met diepe achtertuinen langs lange verbindingswegen zijn kenmerkend voor de buurtschappen. Met name de buurtschappen Assum en Weeg hebben een agrarisch karakter. Hier staan de woningen uit elkaar. De ruimte tussen de woningen is in gebruik als tuin met soms extensieve agrarische activiteiten. Hier liggen ook enkele paardenbakken.
De Kleis
De woonwijk De Kleis is in de jaren '90 tot stand gekomen ten zuiden van de spoorweg en heeft een monofunctionele opzet met voornamelijk woonfuncties. De oude linten Weeg en Kleis zijn nog steeds als zelfstandige gebiedselementen herkenbaar binnen de ruimtelijke structuur van De Kleis. De aansluitende bebouwing van de uitbreidingswijk De Kleis steekt door zijn planmatige en rationele opzet af van de vrijstaande en individuele verkavelingopzet van de beide oude linten.
Woonwijk De Kleis wordt ontsloten door de Anna van Renesselaan die de belangrijkste hoofdontsluitingsroute door het gebied vormt en als een binnenringweg door de woonwijk loopt. De Anna van Renesselaan vormt een meanderende laan die over de gehele lengte begeleid wordt door bomen met aan de binnenzijde tevens een brede watergang met flauwe taluds. Deze weg vormt een lus die op twee punten aansluit op de verbindingsweg de Kleis en overgaat in de Jacoba van Beierenlaan. Via een tunnel onder het spoor sluit deze aan op de rest van Uitgeest.
Binnen de woonwijk De Kleis zijn vier woonbuurten te onderscheiden. Deze verschillende woonbuurten vormen vier kwadranten met een eigen signatuur en gebiedsopbouw. Kenmerkend is met name het introverte karakter van de buurten en de naar binnen gerichte oriëntatie van de bebouwing. Met uitzondering van de bebouwing langs de spoorzone, grenzen uitsluitend achtertuinen langs de buitenranden van het plangebied. Ook zijn daarbij nagenoeg geen doorzichten en verbindingen aanwezig met het omliggende gebied. De woonbuurten binnen de ringweg Anna van Renesselaan kennen een hogere bebouwingsdichtheid dan de buurten die er buiten liggen. Het kwadrant langs het spoor, de Kastelenbuurt, heeft de hoogste woningdichtheid en bestaat voornamelijk uit rijwoningen gepositioneerd in een orthogonaal bebouwingspatroon. De bebouwingszone direct gelegen aan het spoor is grootschaliger van opzet en kent grotere bouwvolumes met meer massa en hoogte dan de overige woonbebouwing in de wijk. Hierin zijn dan ook gemengde functies ondergebracht, zoals een supermarkt, kantoorpanden en een school.
Het woongebied aansluitend op het oude lint de Kleis, de Kleisrand, heeft een grotere diversiteit aan woningtypen met rij-, vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. In het meest noordelijke deel bevindt zich tevens het centrumgebied met een supermarkt en een school. De Kastelenbuurt en de Kleisrand worden van elkaar gescheiden door een brede groenzone waarin een doorgaande langzaamverkeersroute is opgenomen.
De woongebieden buiten de ringweg Anna van Renesselaan, Ziendijk en Weegrand, onderscheiden zich door een binnenrand langs de ringweg opgebouwd uit een strak patroon van bouwblokken met rijwoningen en een buitenrand aansluitend op het aangrenzende open buitengebied opgebouwd vrijstaande, geschakelde en twee-onder-een-kapwoningen. De buitenrand heeft hierbij een sterk groen karakter.
Waldijk
Het woongebied Waldijk is van recentere datum en ligt ten oosten van het buurtschap de Kleis. De opzet van Waldijk bestaat uit een woongebied met aan het spoor enkele andere functies (kantorenlocatie en sportcomplex). Door de wijk, vanaf de spoorweg naar het buurschap Assum, loopt de Waldijk. Deze dijk vormt een groen verbindingselement waarop een voet- en fietspad ligt. De Jacoba van Beierenlaan ligt ten oosten van het oude lint de Kleis en vormt de belangrijkste verbindings- en uitvalsweg naar de rest van Uitgeest. Vanaf de Jacoba van Beierenlaan wordt Waldijk op twee centrale punten ontsloten. Via de Gorskamplaan is Waldijk verbonden met de Anna van Renesselaan die doorloopt naar het westelijk gelegen woongebied De Kleis.
De overgang van Waldijk naar het buurtschap Assum wordt vormgegeven door de Darse, een ovaalvormige open ruimte, die grotendeels bestaat uit een grasvlakte en een waterpartij. De waterpartij staat in verbinding met de Assumervaart. Een aftakking hiervan loopt, evenwijdig aan de spoorlijn, rondom de wijk Waldijk en is onderdeel van de oostelijke landschapszone. De Darse dient als een park centraal gelegen in de wijk, waarvandaan verschillende groene uitlopers de wijk in lopen. Tussen de Waldijk en het buurtschap Assum ligt tevens een brede groene zone. Deze zone is opgenomen om het buurtschap als zelfstandig element in de wijk te behouden. Tevens zijn er op deze zone hoge archeologische waarden, waarom deze zone gevrijwaard dient te blijven van bebouwing.
Het zuidoostelijke gebiedsdeel van Waldijk bestaat uit een waterrijk woongebied gelegen nabij het spoor. De woningen staan vrijer op de kavels en het gebied heeft een informele woonsfeer. De overgang naar Assumervaart is vormgegeven door een eiland met vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. Het zuidwestelijke gebiedsdeel van Waldijk bestaat voornamelijk uit eengezins- en twee-onder-een-kapwoningen gepositioneerd langs lange radiaallijnen die vanaf de Brink uitwaaieren. Dit gebied heeft een dorps karakter. Het meest noordelijke deel hiervan heeft een hogere bebouwingsdichtheid met enkele appartementen en centrumvoorzieningen gelegen aan de ovaalvormige open ruimte.
Figuur 2.2 Ruimtelijke structuren
2.2.3 Conclusie
Het plangebied bestaat uit diverse woongebieden, die in verschillende perioden tot stand zijn gekomen. De verschillende woongebieden, zoals weergegeven in figuur 2.1, worden gescheiden door de historische lintstructuren en de groen-, water- en verkeersstructuur zoals weergegeven in figuur 2.2. Elk woongebied heeft door de variatie in bebouwing en structuur een eigen karakter.
2.3 Functionele Structuur
Wonen
Zoals in de voorgaande paragraaf is beschreven, zijn er verschillende deelgebieden te onderscheiden binnen het plangebied. Assum, De Kleis en Weeg zijn van oudsher al plaatsen waar gewoond wordt, in vroegere tijden vaak in combinatie met agrarische activiteiten.
In de jaren '90 van de vorige eeuw is begonnen met de ontwikkeling van de wijk De Kleis. Deze wijk is in de jaren '90 voltooid en bevat voornamelijk grondgebonden eengezinswoningen. Aan het spoor en verspreid over de wijk staan ook gestapelde woningen.
Ten oosten van De Kleis ligt de nieuwbouwwijk Waldijk. Deze wijk is op dit moment in ontwikkeling. Ook hier bevinden zich voornamelijk grondgebonden eengezinswoningen. Tevens liggen centraal in de wijk enkele appartementencomplexen.
Bedrijven
In het plangebied zijn zeven bedrijfsbestemmingen aanwezig. Deze bevinden zich aan de historische linten. Hiervoor zijn de bestemmingen van de voorgaande bestemmingsplanregelingen overgenomen. Vijf locaties liggen aan Assum en drie locaties aan de Weeg. Assum 22, Assum 7, Assum 5a en Weeg 7 betreffen agrarische bedrijfsbestemmingen. De overige bedrijvenbestemmingen zijn gelegen aan Assum 16a en Assum 24. Gekozen is om het agrarische bedrijf aan Assum 25 niet op te nemen in dit bestemmingsplan vanwege de directe relatie met het agrarische gebruik van het buitengebied.
De bedrijven die zich al van oudsher in de linten bevinden, zijn door de ontwikkelingen in Kleis en Waldijk als solitaire elementen in het woongebied komen te liggen. De wens is bestaande bedrijven te stimuleren van de Weeg en Assum naar het bedrijventerrein dan wel landelijk gebied te verhuizen zodat de woonbestemming in dit overwegend woongebied kan worden versterkt. Het bestemmingsplan heeft nu reeds een wijzigingsbevoegdheid om bij bedrijfsbeëindiging dan wel verplaatsing woningbouw te realiseren. Die flexibiliteit wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Omdat het een wijzigingsbevoegdheid betreft, blijft het vestigen van nieuwe bedrijven nog tot de mogelijkheden behoren.
Detailhandel
Binnen het plangebied bevindt zich de supermarkt DEEN. Deze supermarkt ligt aan het Anna van Renesseplein 1 en beslaat de volledige begane grond van het bovengelegen appartementengebouw. Aan De Kleis is tevens een kringloopwinkel (Kringloopwinkel Uitgeest).
Kantoren
Binnen het plangebied, tegen het spoor, ligt een kantoorlocatie. Op de locatie op de hoek van de Anna van Renesselaan met De Dadelboom staat een kantoorgebouw. De andere locatie, gelegen aan het spoor in de uitbreidingswijk Waldijk, is tot op heden nog niet ingevuld. Deze locatie maakt geen onderdeel uit van het plangebied van het bestemmingsplan Wonen Zuid.
Maatschappelijk
Verspreid over het plangebied liggen zes maatschappelijke functies: twee scholen (basisschool De Wissel en basisschool Kornak), drie kinderdagopvang verblijven (De Regenboog, Koekeloeren en Kindergarden Uitgeest) en een woonvorm voor mensen met een beperking.
Sport en ontspanning
Binnen de wijk Waldijk ligt tegen het spoor een complex met tennisvelden van “TCU”, Tennis Club Uitgeest”. Verder zijn in de wijk geen sportaccommodaties aanwezig. Wel is in de aanwezige groengebieden ruimte voor sport en spel. Aan de noordzijde van de Tolweg, grenzend aan de percelen van de Weeg en op de overgang naar het buitengebied, ligt een volkstuinencomplex.
Conclusie
Het plangebied heeft verschillende functies. De hoofdfunctie in het gebied is wonen. Daarnaast bevinden zich in de oude dorpslinten nog enkele agrarische en bedrijfsfuncties die hier van oudsher zijn gevestigd. Aan het Anne van Renesseplein bevinden zich een kantoorgebouw en een supermarkt. In de wijk bevinden zich op verschillende locaties enkele wijkondersteunende functies zoals scholen, kinderopvang en een woonvorm voor mensen met een beperking. Door de aanwezigheid van woningen zijn de uitbreidingsmogelijkheden van de aanwezige bedrijven beperkt vanwege milieukundige voorwaarden voor uitbreidingen.
2.4 Verkeer
Inleiding
In deze paragraaf wordt de huidige verkeersstructuur beschreven voor zowel het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) als het openbaar vervoer. Eveneens is de huidige parkeersituatie in het buurtschap Assum beschreven.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De belangrijkste ontsluitingsroute voor de wijk De Kleis wordt gevormd door de Anna van Renesselaan. In Waldijk vormen de Breekamplaan en de Aan De Kromme Sloot de belangrijkste ontsluitingen. Deze wegen sluiten aan op de Jacoba van Beierenlaan. Deze doorgaande verbinding geeft in noordelijke richting verbinding met het centrum van Uitgeest, de provinciale weg N203 en de rijksweg A9. In zuidelijke richting heeft deze route een belangrijke verbindingsfunctie met Heemskerk. Via de Gorskamplaan is Waldijk verbonden met de Anna van Renesselaan en daarmee met De Kleis. Met de aansluiting aan de Jacoba van Beijerenlaan wordt de wijk eveneens ontsloten. In figuur 2.3 zijn deze hoofdwegen weergegeven evenals de belangrijkste interne ontsluitingswegen.
Figuur 2.3 Verkeersstructuur
Ontsluiting langzaam verkeer
De Jacoba van Beierenlaan is conform de inrichting van Duurzaam Veilig (gescheiden verkeersstromen) voorzien van een hoofdrijbaan voor gemotoriseerd verkeer met een vrij liggend fietspad. Op de overige wegen wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer op dezelfde rijbaan afgewikkeld. Via een fiets- en voetgangerstunnel kan vanuit het Anna van Renesseplein het treinstation (dat gelegen is aan de noordzijde van het spoor) direct worden bereikt. Van daaruit is ook het centrum van Uitgeest bereikbaar. De langzaam verkeerroutes zijn voldoende fijnmazig dat de wijken goed zijn ontsloten.
Ontsluiting openbaar vervoer
Binnen het plangebied zijn bushaltes gelegen aan de Tolweg en de Kleis. Deze bushaltes is gelegen langs de Kleis ter hoogte van de Anna van Renesselaan. Hier halteert de openbaarvervoersdienst in de richtingen Haarlem en Uitgeest. Deze dienst heeft een frequentie van vier keer per uur per richting. Even buiten het plangebied is aan de noordkant het treinstation Uitgeest gelegen. Hier halteren de treinen tussen Amsterdam en Alkmaar en Haarlem en Alkmaar.
Parkeren
In het plangebied wordt voornamelijk geparkeerd in het openbaar gebied langs wegen en straten. Bij een groot aantal woningen wordt op eigen terrein geparkeerd. Voor nieuwe toekomstige ontwikkelingen waarvoor een parkeerbehoefte bestaat zal worden aangesloten bij het dan geldende parkeerbeleid van de gemeente. In ieder geval geldt dan als uitgangspunt dat de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden opgelost.
Conclusie
De bereikbaarheid van de wijken voor het gemotoriseerd verkeer is goed. Dit komt mede doordat de Anna van Renesselaan, die deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur van Uitgeest, het plangebied doorkruist. Eveneens is de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer en het openbaar vervoer goed. Het wegennet is voldoende fijnmazig.
2.5 Beoogde Ontwikkelingen In Plangebied
Een deel van het gebied Waldijk is nog in ontwikkeling. Dit betreft een deel van het woonprogramma waarvoor reeds bouwvergunning is verleend. Verder zijn op dit moment geen ontwikkelingen bekend, waarvan is aangetoond dat de uitvoering binnen de planperiode van dit bestemmingsplan haalbaar is. Dat deel van Waldijk dat nog niet is ontwikkeld is in het vigerende bestemmingsplan reeds aangewezen als woongebied. Die bepaling wordt in dit plan overgenomen. In het kader van dit bestemmingsplan wordt dan ook niet uitgegaan van structurele of functionele wijzigingen in het plangebied. De woonfunctie en de overige aanwezige functies blijven gehandhaafd in de bestaande vorm. Dit geldt voor het overige ook voor andere functies.
In de vigerende bestemmingsplannen zijn voor een aantal bestaande bedrijven wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Hiermee hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bedrijfsbestemmingen te wijzigen naar een woonbestemming. Er geldt dat ter plaatse van de wijzigingsbevoegdheid tussen Assum 22 en Assum 23 na wijziging maximaal 1 woning is toegestaan. Bij de wijzigingsbevoegdheid bij Assum 16a geldt dat na wijziging maximaal 1 woongebouw met 3 woningen is toegestaan. Bij de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van Assum 7 zijn maximaal 3 woningen inclusief de bestaande woning toegestaan.
Aan deze wijzigingsbevoegdheden zijn in de vigerende plannen voorwaarden verbonden. Zo dienen de nieuw te realiseren woningen 5 tot 10 meter van de weg af te liggen, mag de diepte niet meer bedragen dan 15 meter en mag de inhoud niet meer bedragen dan 600 m3.
Ook op het achtererf van Weeg 7 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in Wonen en de bouw van drie woningen mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan 'Kleis 1989'. Deze bevoegdheid is te lezen in Artikel 24 van de Regels.
2.6 Conclusie
Het plangebied Wonen Zuid bestaat uit een aantal verschillende deelgebieden, die van elkaar gescheiden worden door groen- en waterstructuren of historische linten. Elk van deze deelgebieden heeft zijn eigen structuur en karakter. De hoofdfunctie van het gebied is wonen. Naast wonen bevinden zich ook enkele zoals hierboven genoemde andere functies in het plangebied. Er zijn binnen de planperiode geen ruimtelijke of functionele ontwikkelingen voorzien. Wel hebben een aantal bedrijven een wijzigingsbevoegdheid, die een transformatie naar de woonfunctie mogelijk maakt.
2.7 Uitgangspunten Voor De Juridische Regeling
Op basis van het streven naar behoud en versterking (in het kort “consolideren”) van de ruimtelijke en functionele kwaliteit zijn de volgende uitgangspunten in de juridische regeling opgenomen:
- de bestaande bestemmingsplanregelingen in het gebied worden gehandhaafd en geconsolideerd;
- de bestaande functies in het gebied worden gehandhaafd en geconsolideerd;
- de bestaande ruimtelijke structuur wordt geconsolideerd ten behoeve van een heldere functionele opbouw waarbij voor de verkeerfunctie een duidelijk onderscheid wordt gemaakt in verkeersruimte op de schaal van het gehele plangebied, verblijfsruimte rond de woningen en ruimte met specifieke groene en blauwe kwaliteiten;
- bestaande bedrijven worden gehandhaafd in de huidige omvang;
- bestaande ontwikkelingsmogelijkheden zijn zo veel mogelijk gehandhaafd en overeenkomstig bestaande regelingen opgenomen.
In het volgende hoofdstuk is aangegeven hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridische regeling.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
3.2 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en de voorzieningen in het plangebied een consolidatie- en beheersfunctie en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de woonwijken, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Binnen de woonfunctie is een verruiming van de bestaande regelingen opgenomen conform de gemeentelijke beleidslijn voor bijbehorende bouwwerken die van toepassing is bij overwegingen af te wijken van bestemmingsplannen. Hiermee is meer tegemoet gekomen aan de huidige woonwensen ten aanzien van erfbebouwing en woninguitbreidingen. Voor overige functies zijn geen grotere bouwmogelijkheden opgenomen.
Verbeelding en regels
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en Verbeelding (voorheen Voorschriften en Bestemmingsplankaart genoemd) vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht maar geeft uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi (legenda) direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder ontheffing- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de in de regels gestelde regels. Het bouwvlak is op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Om het bestaande karakter van de wijken te behouden is gekozen om de woningen aan te duiden middels goot- en bouwhoogtes. Overige functies worden aangeduid middels een bouwhoogte.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
3.3 Inleidende Regels
Begrippen
Artikel 1 van de regels definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Artikel 2 geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.
Tevens is in de Wijze van meten opgenomen dat bij de maatvoeringregels ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.
3.4 Bestemmingsregeling
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de onderstaande bestemmingen voor.
Agrarisch
De vier agrarische bedrijven in het plangebied hebben de bestemming Agrarisch (Artikel3 van de regels). Binnen deze bestemming is agrarisch gebruik toegestaan. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Gebouwen mogen hierbij niet hoger worden gebouwd dan is aangegeven op de plankaart en daarbij dienen gebouwen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling niet minder bedraagt dan 15° en niet meer dan 60°.
Daarnaast mag per agrarisch perceel maximaal één bedrijfswoning worden gerealiseerd. De inhoud van deze bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen en dient te worden voorzien van een kap met een hellingshoek van ten minste 30° en ten hoogste 60°. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' niet meer dan 4,5 m. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m. Daarnaast mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd bij de bedrijfswoning. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor burgerwoningen (zie onder Wonen - 1 en Wonen - 2)
Drie agrarische percelen hebben, op basis van bestaande rechten, een wro-zone - wijzigingsgebied op het kavel liggen. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt uitgelegd in paragraaf 3.5 onder het kopje Algemene wijzigingsregels en is op genomen in Artikel 24van de regels.
Bedrijven
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven (Artikel 4). Binnen het plangebied liggen twee bedrijfspercelen. Binnen de bestemming zijn bedrijven uit maximaal categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegestaan. Daar waar bestaande bedrijven niet passen binnen categorie B1 zijn deze bedrijven met een aanduiding specifiek mogelijk gemaakt. Eén van deze bedrijfspercelen (Assum 16a) heeft, op basis van bestaande rechten, een wro-zone - wijzigingsgebied op het kavel liggen. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt uitgelegd in paragraaf 3.5 onder het kopje Algemene wijzigingsregels.
Bij de kringloopwinkel aan de Kleis vindt verkoop van tweedehandsgoederen plaats. Dit is mogelijk gemaakt middels de aanduiding 'detailhandel'.
Daarnaast bevinden zich enkele nutsvoorzieningen in het plangebied. Deze nutsvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt middels de aanduiding 'nutsvoorziening'.
Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart. Daarbij mogen gebouwen zowel vlak als met een kap worden afgedekt. De kaphelling bedraagt ten minste 15° en ten hoogste 60°.
Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor bedrijfswoningen op agrarische percelen.
Detailhandel
De bestaande supermarkt (DEEN) met bovenwoningen aan de Anne van Renesselaan heeft de bestemming Detailhandel (Artikel 5) gekregen. Binnen deze bestemming is detailhandel uitsluitend toegestaan op de begane grond.
Wonen is uitsluitend toegestaan op de verdiepingen en niet op de begane grond. In deze woningen zijn ook aan-huis-gebonden beroepen mogelijk.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de aanduidingen op de verbeelding.
Groen
De bestemming Groen (Artikel 6) is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen en speelvoorzieningen, maar ook voor voet- en fietspaden die door het beeldbepalend groen lopen.
Kantoor
Binnen de bestemming Kantoor (Artikel 7) zijn de in het plangebied liggende kantoorfuncties en zakelijke dienstverlening bestemd. De bestaande bebouwing is opgenomen in een bouwvlak en voorzien van een maximale bouwhoogte.
Maatschappelijk
Maatschappelijke functies, waaronder de scholen en zorginstellingen, zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk (Artikel 8). De bestaande bebouwing is opgenomen in een bouwvlak en voorzien van een maximale bouwhoogte. Binnen de bestemming is onderlinge uitwisseling mogelijk. Het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van scholen, bijvoorbeeld ten behoeve van naschoolse opvang, past binnen een maatschappelijke tendens.
Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd met inachtneming de aanduidingen op de verbeelding.
Recreatie
De volkstuinen die gelegen zijn in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming Recreatie (Artikel 9). Binnen deze bestemming mag per tuin 1 gebouw gebouwd worden met een oppervlakte van ten hoogste 2 m2 en een bouwhoogte van 1 m. Verder mogen nog bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Sport
De tennisvelden aan de noordzijde van het plangebied zijn bestemd als Sport (Artikel10). Binnen de bestemming zijn sportvelden en bijbehorende voorzieningen, waaronder kantines en kleedlokalen mogelijk. De bestaande bebouwing is opgenomen in een bouwvlak en voorzien van een maximale goot- en bouwhoogte.
Tuin
De voor Tuin (Artikel 11) aangewezen gronden zijn bestemd als voor- en zijtuinen bij woningen. Binnen het gebruik van tuinen wordt ook het kleinschalig houden van dieren, zoals konijnen, toegestaan. Het veroorzaken van overlast is daarbij op basis van privaatrechtelijke wet- en regelgeving niet toegestaan. Op deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarnaast is er een bouwregeling opgenomen om beperkt mogelijkheid te bieden voor de bouw van erkers, luifels en andere ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bij de aangrenzende bestemming Wonen behorende hoofdgebouwen.
Langs de wegen Assum, Weeg en Tolweg hebben de grote zijpercelen bij de aanwezige woningen ook de bestemming Tuin gekregen. Op enkele van deze percelen zijn in de bestaande situatie paardenbakken met lichtmasten of bijbehorende bouwwerken aanwezig. In het bestemmingsplan worden deze bouwwerken, om ongewenste situaties tegen te gaan, specifiek geregeld middels een aanduiding.
Verkeer
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer(Artikel 12). Binnen het plangebied betreft dit de Jacoba van Beierenlaan, het zuidelijk deel van De Kleis en de Anna van Renesselaan. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
Verkeer - Verblijfsgebied
Het openbaar gebied in het woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 13). Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.
Water
Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor Water (Artikel 14). Steigers en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming, zijn binnen deze bestemming mogelijk. Steigers dienen wel te voldoen aan bepaalde maten. Zo mag een steiger niet breder zijn dan 6 meter en mag de steiger niet dieper dan 1 meter zijn, gemeten vanaf de bestaande oeverbeschoeiing. Daarnaast dient een minimale maat van 1 meter te worden aangehouden tussen de steiger en de zijdelingse perceelsgrens.
Wonen
De woongebieden zijn voorzien van de bestemming Wonen (Artikel 15). Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden en de vigerende planologische rechten te respecteren. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) staat en waar deze op basis van het vigerend bestemmingsplan juridisch mogelijk is. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de verbeelding bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de maximale bouwhoogte afgestemd op de huidige situatie en de bestaande juridische mogelijkheid. De woningen waar een minimale en maximale dakhelling van 30° respectievelijk 60° geldt zijn bestemd als Wonen.
Bijbehorende bouwwerken
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijbehorende bouwwerken. De regeling zoals opgenomen in de bestemming Wonen bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van deze bebouwing. Deze regeling sluit aan op het huidige beleid van de gemeente Uitgeest.
De bijbehorende bouwwerken mogen in totaal niet meer dan 50% van het zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m2. Bij grotere kavels gelden oplopend grotere maxima.
In het bestemmingsplan worden op deze manier voor de verschillende erven voldoende bouwmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter mits minimaal 1 meter onder de hoogte van het bestaande hoofdgebouw. Voor erkers aan de voorzijde is een regeling opgenomen in de bestemming Tuin.
Voor woningen waar in de voortuin bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn is de aanwezige bebouwing opgenomen in de woonbestemming. In de regels is opgenomen dat voor bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel het oppervlak ten hoogste 20 m2mag bedragen. Omdat het oppervlak ook is beperkt door de tuinbestemming is het niet mogelijk meer te bouwen dan in de huidige situatie.
Aan-huis-gebonden beroepen
Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Onder aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt verstaan een dienstverlenend beroep of activiteiten voor zover sprake is van een inrichting type A van het activiteitenbesluit.
Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning. Daarnaast mogen er geen verbouwingen worden gedaan ten behoeve van het bedrijf waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving, dan wel de woonfunctie. Hieronder valt ook het aanbrengen van storende commerciële reclame-objecten. De activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner, verhuur van de ruimte is niet toegestaan. Daarnaast mogen de werkzaamheden niet tot overlast leiden voor de omwonenden en mogen er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
Waldijk
Het noordelijk deel van de uitbreidingswijk Waldijk is nog niet gerealiseerd, maar is in het bestemmingsplan Waldijk II al mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan is in het kader van de flexibiliteit gekozen voor een globale bestemming en een maximum aantal woningen. Van deze woningen zijn een groot deel al gerealiseerd. In dit bestemmingsplan wordt voor de nog niet gerealiseerde woningen aangesloten bij de globale regeling uit het bestemmingsplan Waldijk II. Voor deze woningen is ook de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. Deze aanduiding stelt dat binnen de aanduiding niet meer dan 130 woningen mogen worden gebouwd. Daarnaast is voor het noordelijkst gelegen blok de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen, binnen deze aanduiding dienen woningen aaneengebouwd of twee-aaneengebouwd te worden, waarbij de afstand tussen twee woningen niet meer mag bedragen dan 2 meter. De minimale bouwhoogte voor deze woningen bedraagt ten minste 9 m.
Het blok dat daaronder ligt is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' opgenomen. Hiervoor geldt dat de woningen aan-een, twee-aan-een of vrijstaand gebouwd mogen worden, maar dat de maximale afstand tussen hoofdgebouwen ten hoogste 6 meter mag bedragen. De minimale bouwhoogte voor dit bouwblok bedraagt 6 m.
Waarde - Archeologie
In het plangebied geldt een middelhoge tot hoge kans op archeologische sporen. Om deze waarde te waarborgen, is een bestemming Waarde - Archeologie - 1 (Artikel 16) opgenomen voor delen van het plangebied. De bestemming Waarde - Archeologie fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor zijn regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd. In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.
Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
3.5 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling (Artikel 20) wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Dit artikel (Artikel 21) geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene gebruiksregels
In Artikel 22 zijn gebruiksregels opgenomen aangaande het algemeen gebruik van de gronden binnen het plangebied. Hierin is opgenomen wat verstaan wordt onder strijdig en niet-strijdig gebruik van de gronden.
Algemene afwijkingsregels
In Artikel 23 wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels
In het bestemmingsplan zijn op de plankaart vier wijzigingsgebieden aangegeven. Binnen deze wijzigingsgebieden is een functieverandering naar de bestemming Wonen mogelijk conform de regeling uit de voorgaande bestemmingsplannen 'Buitengebied Assum/Weeg' en 'Kleis 1989'. Deze wijzigingsbevoegdheid (Artikel 24) is gebonden aan enkele regels, conform de vigerende bestemmingsplannen. De regels zijn in dit artikel benoemd. De te volgen procedure is opgenomen in de Wro (Wet ruimtelijke ordening).
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen. Zie Artikel 25.
3.6 Overgangsrecht En Slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht Artikel 26 is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel Artikel 27 bevat de titel van het plan.
3.7 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven of andere overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Uitgeest, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.
Zo handhaaft de afdeling Publiekszaken namens het college onder andere de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsbepalingen door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om bouwvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. De gemeentelijke handhaver handhaaft namens het college het gebruik van gemeentelijke gronden. Ook tegen illegale bebouwing of illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, kan hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende bouwvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde bouwvergunning voor een woning of bijgebouw, de betreffende woning of bijgebouwd niet alsnog wordt gebouwd. Uit een uitvoerige inventarisatie van het plangebied in 2008 zijn er geen illegale situaties naar voren gekomen. Bouwwerken die ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan reeds illegaal zijn, worden met dit bestemmingsplan niet gelegaliseerd. In artikel 23 van de regels is hiertoe het overgangsrecht opgenomen.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Inleiding
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Nota Ruimte (2006)
De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid wordt gericht op vier algemene doelen:
- de versterking van de internationale concurrentiepositie;
- het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
- het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- het borgen van de veiligheid.
De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groenblauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets en functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.
Het bestemmingsplan biedt een goede algemene basiskwaliteit voor het plangebied. Voor woningen is enige uitbreidingsmogelijkheid opgenomen om de woning aan te passen aan de huidige eisen en wensen van de bewoners. De groen- en waterstructuur wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd. In de toelichting van het bestemmingsplan is middels de watertoets en de onderzoeken naar milieu aangetoond dat de veiligheid in het plangebied geborgd is, en daarmee een basiskwaliteit kan worden geboden.
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3.1 Provinciale structuurvisie (2010)
Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord – Holland 2040 en de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) vastgesteld.
De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de structuurvisie 2040 dat is vastgesteld door GS op 16 februari 2010:
- toekomstbestendig en duurzaam bouwen;
- aandacht voor de ruimte buiten de woongebieden;
- leefgebieden worden belangrijker;
- de combinatie van wonen, economie en landschap vormen meer een drie-eenheid dan voorheen.
Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en te bezoeken.
In Noord Holland-noord, waar Uitgeest deel van uitmaakt, is de prognose dat voor 2040 circa 35.000 woningen nodig zijn. Bebouwing dient zoveel mogelijk plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied . Er wordt onderscheidt gemaakt tussen gebieden met een overspannen en een ontspannen woningmarkt. Daar waar sprake is van een overspannen woningmarkt moet er zorgvuldig omgegaan worden met het stedelijk en landelijk gebied. Bij een ontspannen woningmarkt is er meer ruimte voor herstructurering en transformatie binnen het bestaand bebouwd gebied. In de structuurvisie wordt Uitgeest omschreven als een kleine kern in het buitengebied. Het plangebied valt voor het grootste gedeelte binnen de BBG-zone. De wijzigingsbevoegdheden op de agrarische percelen passen binnen het beleid van de provincie om binnen bestaand bebouwd gebied niet-woonfuncties te transformeren tot woonfuncties.
4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2010)
Op 3 november 2010 heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De verordening richt zich voornamelijk op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de juridische inhoud, maar ook om de inhoud van de toelichting. De provinciale verordening heeft voornamelijk betrekking op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. In het plangebied komen geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voor, maar worden alleen vigerende rechten overgenomen. Voor het plangebied gelden diverse regels uit de verordening:
Het plangebied is gelegen in gebied dat in de verordening is aangewezen als Bestaand bebouwd gebied (BBG). De verordening geeft aan dat nieuwe woningbouw en/of overige vormen van verstedelijking niet mogen plaatsvinden in het landelijk gebied. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk.
Voor het gehele plangebied geldt dat daar waar gecombineerde landbouw wordt toegepast (bijvoorbeeld landbouw als landschapbeheerder, een combinatie van waterbeheer en natuur, recreatie, educatie, kleinschalige productie, zorgboerderijen etc.) voor deze gebieden een maximale grootte van de bouwpercelen van 2 hectare geldt. Dit om de kwetsbaarheid van het landschap te beschermen. Alleen in Assum zijn agrarische percelen gelegen. Deze zijn niet groter zijn dan toegestaan in de verordening.
Een kleine strook aan de westzijde van het plangebied is in de verordening aangewezen als aardkundig waardevol gebied. Omdat er in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen binnen de bestemmingsplanperiode zijn gepland, zullen de aardkundige waarden beschermd blijven.
![]() | ![]() |
Bestaand Bebouwd Gebied | Landbouwgebieden: gebied voor gecombineerde landbouw |
![]() | |
Aardkundig waardevol gebied |
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Toekomstvisie Uitgeest 2020 (2009)
De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto “Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig”, dient als basis voor de structuurvisie. en is vastgesteld door de gemeenteraad van Uitgeest op 7 oktober 2009. De Toekomstvisie geeft een duidelijk beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De Toekomstvisie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen en wensen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. In de visie komen deze allemaal aan de orde. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald.
Gezien het gegeven dat Uitgeest moet groeien om te overleven, maar dat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:
- 1. dorpskarakter behouden;
- 2. groene omgeving handhaven;
- 3. zoveel mogelijk in standhouden rode contour (bestaand bebouwd gebied (BBG);
- 4. geringe groei met een structureel inwoneraantal van 14.000;
- 5. financieel gezond blijven;
- 6. zelfstandigheid;
- 7. het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau;
- 8. een woningvoorraad die qua samenstelling en omvang past bij de toekomst van Uitgeest.
Middels een gedetailleerd bestemmingsplan wordt het dorps karakter van Uitgeest behouden. Daarnaast wordt door het vastleggen van de groen- en waterstructuur de groene omgeving gehandhaafd.
4.4.2 Structuurvisie Uitgeest 2020 (2010)
Uitgeest vergrijst en heeft te weinig te bieden aan starters op de woningmarkt. Daarnaast zal er levensloopbestendig gebouwd moeten worden om ook de oudere generaties te kunnen faciliteren in hun veranderende behoeftes. Ook zal een betere doorstroming bevorderd moeten worden.Er moet ruimte gevonden worden om nieuwe woningen te bouwen die benodigd zijn voor de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de extra gewenste groei om te komen tot een inwonersaantal van 14.000 inwoners. Allereerst dienen de bestaande binnenstedelijke locaties daarvoor gebruikt te worden. Daarbij zal Uitgeest er verder niet aan ontkomen om enige uitbreiding buiten de huidige bebouwde kom te realiseren.
Inbreiding is geen doel maar een middel. Toch kan inbreiding ook meer betekenen dan alleen maar het louter bouwen van woningen. Het kan ervoor zorgen dat bestaande structuren in het dorp (zowel ruimtelijk als functioneel) verbeterd of versterkt worden. Inbreiding dient altijd zorgvuldig te gebeuren. In de op 28 januari 2010 vastgestelde Structuurvisie Uitgeest 2020 zijn een aantal plekken opgenomen waar inbreiding voorzien is. Eén van deze locaties ligt in het plangebied, te weten de locatie 'achtererven Kleis'. Omdat ten tijde van dit bestemmingsplan de uitvoerbaarheid van deze locatie niet aangetoond kan worden, is deze locatie niet opgenomen in dit bestemmingsplan.
Een mogelijke uitbreidingslocatie die in de Structuurvisie wordt genoemd is het Rode Kruis Ziekenhuis (hierna: RKZ) tussen Uitgeest en Heemskerk. Ook hier geldt dat de (bouw)plannen niet dusdanig ver zijn dat in dit bestemmingsplan rekening kan worden gehouden met die mogelijke ontwikkeling. De in de structuurvisie genoemde locatie ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan maar kan op het plangebied invloed hebben omdat naast de mogelijke komst van het RKZ ook woningbouw en infrastructurele werkzaamheden gemoeid kunnen zijn.
4.4.3 Prostitutiebeleid gemeente Uitgeest
Per 1 oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod in Nederland opgeheven, waardoor (maximaal) één seksinrichting of escortbedrijf binnen de gemeente is toegestaan. Met het opheffen van het bordeelverbod is een seksinrichting aan te merken als een 'gewoon bedrijf'. Daarmee is de vestiging van dergelijke bedrijven veel eenvoudiger geworden. Het is hierdoor noodzakelijk geworden om als gemeente een prostitutiebeleid op te stellen.
Het beleid van de gemeente dienaangaande is neergelegd in het bestemmingsplan 'Paraplubepaling Bordeelverbod'. Binnen de gemeentegrenzen wordt het niet wenselijk geacht dat een seksinrichting of escortbedrijf zich kan vestigen in een woongebied, in het dorpscentrum, in de omgeving van scholen of kerken en in de nabijheid van horecagelegenheden, aangezien dit het leefmilieu kan verstoren. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de 'Paraplubepaling Bordeelverbod' de vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf uitgesloten. Een seksinrichting of escortbedrijf valt onder de functie dienstverlening. Daar waar in dit bestemmingsplan dienstverlening is toegestaan is het gebruik van de gronden ten behoeve van een seksinrichting uitgesloten.
4.5 Conclusie
Het bestemmingsplan Wonen Zuid is in overeenstemming met het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De ontwikkelingen zoals opgenomen in de structuurvisie van de gemeente worden in dit bestemmingsplan niet meegenomen.
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Geluid
Inleiding
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt, zodat onderzoek naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai daarom niet noodzakelijk is.
5.2 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 5.2.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/ m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Onderzoek en conclusie
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, heeft het plan geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. De A9 is de belangrijkste bron van luchtverontreinigende stoffen in (de omgeving van) het plangebied. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de saneringstool (www.saneringstool.nl) blijkt dat het verkeer op deze weg niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide en/of fijn stof. Binnen het gehele plangebied liggen de concentraties ruimschoots onder de grenswaarden.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de Wlk de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
- 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
5.3 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen is opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijks stoffen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Naar verwachting wordt de Wet Basisnet in 2012 van kracht. De basisnetten spoor, weg en water krijgen daarmee een wettelijke status. In deze basisnetten zijn veiligheidszones rondom transportassen aangegeven aan de hand van de huidige en geprojecteerde vervoersgegevens.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met betrekking tot PR en GR. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen) gelden belemmeringenzones waar rekening mee moet worden gehouden.
Onderzoek
De resultaten en conclusies in deze paragraaf zijn gebaseerd op de signaleringskaart IJmond die is opgesteld door AVIV (AVIV, augustus 2011),de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) en de Circulaire RVGS.
Bedrijvigheid
Na de beëindiging van het ammoniaktransport over de spoorlijn Haarlem-Beverwijk-Uitgeest zijn en her geen rangeerhandelingen met ammoniakwagons op het spooremplacement. In een revisievergunning d.d 29 juni 2011 voor dit spooremplacement is het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoor uit de vergunning verwijderd. Er zijn dan ook geen risico's meer als gevolg van dit spooremplacement
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor
Langs het plangebied loopt een aantal transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het gaat hier om de N203 ten noorden van het plangebied en de A9 ten oosten van het plangebied. Uit het Basisnet spoor blijkt dat over de spoorlijn Haarlem-Uitgeest geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Uit de Circulaire RVGS blijkt dat voor beide wegen de PR 10-6-risicocontour niet buiten de weg ligt. Binnen het plangebied liggen dus geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen deze risicocontour. Wel ligt een deel van het plangebied binnen het invloedsgebied voor het GR van deze wegen. Uit de Circulaire RVGS blijkt dat het GR voor beide wegen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. Omdat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Deze verantwoording is opgenomen in Bijlage 7.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen
Uit de informatie op de provinciale risicokaart en de signaleringskaart IJmond blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied gevaarlijke stoffen door buisleidingen worden vervoerd. Ten westen van het plangebied liggen 5 gastransportleidingen en ook ten zuidoosten van het plangebied ligt een gastransportleiding (langs de spoorlijn). Alle buisleidingen worden beheerd door NV Nederlandse Gasunie. In de onderstaande tabel zijn de leidinggegevens opgenomen.
Tabel 5.3.1 Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen nabij het plangebied
volgnummer | druk | uitwendige diameter | afstand PR 10-6-contour | Invloeds- gebied GR | kortste afstand tot het plangebied |
W-571-01 | 40 BAR | 12 inch | 0 m | 140 m | 115 m |
A-550 | 66 BAR | 36 inch | 0 m | 430 m | 122 m |
A-551 | 66 BAR | 42 inch | 0 m | 190 m | 128 m |
A-562 | 66 BAR | 24 inch | 0 m | 310 m | 135 m |
A-566 | 66 BAR | 36 inch | 0 m | 430 m | 143 m |
W-571-10 | 40 BAR | 4 inch | 0 m | 45 m | 30 m |
Uit de signaleringskaart en de kwantitatieve risicoanalyse uit 2011 (zie Bijlage 6) blijkt dat voor al deze gasleidingen het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Omdat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Deze verantwoording is opgenomen in Bijlage 7.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.4 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
In het plangebied is een tweetal (niet-agrarische) bedrijven aanwezig. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. In de regels wordt voor dit doel gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. De Staat is gebaseerd op de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG, herziene versie 2009). In de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar Bijlage 3.
Ook bevinden zich in het zuidelijke deel van het plangebied enkele agrarische bedrijven. Deze bedrijven krijgen geen bedrijfsbestemming maar een agrarische bestemming.
Voor een aantal bedrijfspercelen wordt in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar 'wonen' opgenomen. In de wijzigingsregels is bepaald dat dient te worden aangetoond dat woningbouw op de betreffende locatie milieuhygiënisch inpasbaar is.
Onderzoek en conclusie
Algemene toelaatbaarheid
Er worden geen nieuwe bedrijven in het plangebied toegelaten. Alleen de bestaande bedrijven worden bestemd. Aangezien het gaat om slechts twee bedrijfspercelen binnen een woongebied, worden bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie B1 algemeen toelaatbaar geacht.
Burgemeester en wethouders kunnen gebruikmaken van een ontheffingsbevoegdheid om bedrijfsactiviteiten toe te staan uit 1 categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is, mits deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere, algemeen toegelaten milieucategorieën.
Beoordeling aanwezige bedrijven
Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de bestaande bedrijven geïnventariseerd en op de verbeelding weergegeven. Binnen het plangebied zijn twee bedrijfspercelen gelegen die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze bedrijfspercelen binnen het plangebied is een aannemersbedrijf gevestigd (zie tabel 5.4.1). Aangezien beide percelen een oppervlakte hebben van meer dan 1.000 m2 vallen deze bedrijven niet binnen de algemene toelaatbaarheid. De bedrijven krijgen om deze reden een maatbestemming. Bij een eventuele toekomstige beëindiging van de bedrijfsactiviteiten kan zich ter plaatse opnieuw een aannemer vestigen of een bedrijf uit categorie A of B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten dienen de bedrijven rekening te houden met de omliggende gevoelige functies.
Tabel 5.4.1 Bedrijfsinventarisatie
straat | huisnr. | naam | omschrijving | SBI-code | categorie | bestemming |
Assum | 16a | Melo Bouw BV | Aannemer, perceelsoppervlak > 1.000 m2 | 45 | - | B – sb 1 |
Assum | 24 | Melo Bouw BV | Aannemer, perceelsoppervlak > 1.000 m2 | 45 | - | B – sb 1 |
5.5 Bodemkwaliteit
Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe ontwikkelingen dienen in principe op schone gronden te worden gerealiseerd. Het betreft hier een consoliderend bestemmingsplan, bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
5.6 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels of leidingen die moeten worden opgenomen op de plankaart en in de regels. In de directe omgeving van het plangebied is een aantal planologisch relevante leidingen gelegen. Voor het onderzoek naar deze leidingen wordt verwezen naar paragraaf 5.3 over externe veiligheid. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering is voor het plangebied.
5.7 Schiphol
Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van Schiphol en ook buiten de 20 Ke-contour zoals opgenomen in de Nota Ruimte.
5.8 Water
5.8.1 Inleiding
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen moet een watertoets plaatsvinden; een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel een goede afstemming tussen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en duurzaam waterbeheer. Deze waterparagraaf in overleg met de waterbeheerders tot stand gekomen. De waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
5.8.2 Beoogde ontwikkelingen
Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
5.8.3 Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Wel dient rekening gehouden te worden met de Watervergunning rondom de primaire en secundaire hoofdwatergangen in het plangebied. Er dient voor het onttrekken van grondwater een provinciale vergunning te worden aangevraagd en bij eventuele bouwactiviteiten dient gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
5.9 Ecologie
5.9.1 Inleiding
In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is het uitgebreide onderzoek beschreven in Bijlage 2.
5.9.2 Conclusie
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van en is niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS). Wel ligt aan de overzijde van het spoor een gebied dat deel uit maakt van de EHS, omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt is gebiedsbescherming derhalve niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van spechten en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
Mogelijk zijn zwaar beschermde soorten als de kleine modderkruiper (categorie 2), rugstreeppad (categorie 3), vleermuizen (categorie 3) dan wel vogels met een vaste nestplaats (categorie 2) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen en omdat het naar verwachting gaat om regionaal en landelijk vrij algemeen voorkomende soorten zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. De Flora- en faunawet zal derhalve de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
5.10 Cultuurhistorie En Archeologie
5.10.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van de archeologische waarden in de bodem omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedere, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.
5.10.2 Analyse
Het plangebied is deels gelegen binnen terrein met een hoge trefkans en deels gelegen binnen terrein met een middelhoge trefkans op archeologische sporen. Tevens zijn er in Assum sporen van bewoning gevonden en is dit terrein een archeologisch monument.
Figuur 5.1 Ligging plangebied (rode cirkel) en archeologische waarden
Er zijn in het plangebied een aantal monumenten te vinden.
Gemeentelijke monumenten
- Assum 7, 8, 23;
- Tolweg 2;
- Banpaal Assum.
Deze monumenten zijn beschermd middels de Monumentenwet en worden in het bestemmingsplan derhalve niet meer van een apart beschermingsregime voorzien.
5.10.3 Conclusie
In het plangebied geldt een middelhoge tot hoge trefkans op archeologische sporen en ligt een archeologisch monument. Ter bescherming van deze archeologische waarden is voor het hele plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Daarnaast liggen in het plangebied een aantal gemeentelijke monumenten. Deze zijn in het bestemmingsplan niet van een beschermingsregime voorzien, omdat deze middels de Monumentenwet worden beschermd.
5.11 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen Beleid
Duurzaam Bouwen is een bouwmethode waarbij vanaf het ontwerp tot en met het gebruik zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met het milieu, zowel nu als in de toekomst.
In het plan dient aandacht besteed te worden aan duurzaam bouwen ingevolge het vigerende beleid. Gemeente Uitgeest heeft ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in het milieubeleidsplan 2008-2012.
Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011
Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan de volgende afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie: reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energie-besparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. De ambitie is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met meer dan 50% is verlaagd. Om resultaten te boeken en innovatie te stimuleren is de energieprestatie coëfficiënt voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en wordt deze in 2015 aangescherpt naar 0,4.
GPR Gebouw® 4
GPR Gebouw® 4 is een instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Dit instrument kijkt met nadruk op energie aspecten. De ambitie is minimaal een 7.0 te scoren op het thema energie en gemiddeld minimaal een 7.0 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Deze ambities komen overeen met de omliggende gemeenten, zoals Heemskerk, Beverwijk en Velsen.
Conclusie
Overeenkomstig het beleid van de gemeente dient duurzaam te worden gebouwd en bij bedrijven energiebesparende maatregelen te worden genomen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Het bouwplan biedt kansen om duurzaam te bouwen. Van belang is dat duurzaamheid / energiebesparing vroeg in het bouwproces wordt meegenomen. Duurzame genomen gebouwen zijn afhankelijk van de getroffen maatregelen doorgaans comfortabeler en in de exploitatiefase worden besparingen bereikt.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in uit te voeren werken of werkzaamheden. Een uiteenzetting van inzichten over de uitvoerbaarheid op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor het overige niet nodig gebleken. Vier bestaande wijzigingsbevoegdheden worden overgenomen. De financiële haalbaarheid van deze ontwikkelingen hoeft pas ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan te worden aangetoond.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld, aangezien er geen sprake van een bouwplan dat wordt mogelijk gemaakt als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is het voorontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen en zijn burgers binnen deze termijn in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een inspraakreactie.
Gedurende de termijn hebben 17 insprekers een reactie ingediend. Tevens is op 16 december 2010 een inloopavond georganiseerd over het bestemmingsplan.
De inspraakreacties en de reacties op de inloopavond zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 4
Hierna zal het ontwerpbestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage worden gelegd. De procedure die het bestemmingsplan Wonen Zuid volgt, is de procedure zoals deze door de Wet ruimtelijke ordening geldend in oktober 2010 wordt voorgeschreven.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 9 december 2011 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een zienswijze. Gedurende deze periode zijn 4 reacties binnen gekomen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 5
Met betrekking tot het houden van inspraak bij bestemmingsplannen heeft de gemeente Uitgeest gekozen voor een uniforme aanpak. Deze uniforme aanpak is opgenomen in de “Inspraakverordening” van de gemeente Uitgeest.
Het voorontwerp bestemmingsplan wordt in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de wettelijk aangewezen overleginstanties zoals opgenomen in hoofdstuk 7. De eventuele reacties van de overlegpartners zullen eveneens samengevat worden weergegeven en van beantwoording voorzien.
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het vooroverleg zijn de volgende diensten c.q. instellingen gevraagd te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan:
- 1. Provincie Noord-Holland;
- 2. VROM-inspectie;
- 3. Rijkswaterstaat directie Noord-Holland;
- 4. Rijksdienst voor Cultureel erfgoed
- 5. Ministerie van Economische Zaken, (Rijksconsulentschap provincie Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Regio Noord-West;
- 6. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Noordwest;
- 7. Rijksdienst voor de Monumentenzorg;
- 8. Rijksdienst voor cultureel erfgoed
- 9. Domeinen, Regionale Directie West Regio Holland Noord;
- 10. Veiligheidsregio Kennermerland
- 11. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
- 12. LTO Nederland
- 13. Prorail;
- 14. NV Nederlandse Spoorwegen
- 15. Milieufederatie Noord-Holland;
- 16. Milieudienst IJmond
- 17. Nuon;
- 18. Ziggo;
- 19. Gasunie;
- 20. N.V. P.W.N. Waterleidingbedrijf Noord-Holland;
- 21. Eneco Energie Midden-Kennemerland N.V;
- 22. KPN Telecom, UTN Leidingmanagement;
- 23. Kamer van Koophandel Amsterdam;
- 24. Gemeente Heemskerk;
- 25. Gemeente Castricum;
- 26. Gemeente Zaandstad;
- 27. Welstandzorg Noord Holland;
- 28. Recreatieschap West Friesland;
- 29. Landschap Nood Holland
Het voorontwerpbestemmingsplan Wonen Zuid is op 2 december 2010 verstuurd aan de overlegpartners in het kader van het vooroverleg ex art 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Van 3 overlegpartners is een reactie ontvangen. Bij 2 overlegpartners gaf het bestemmingsplan aanleiding tot het maken van opmerkingen. In Bijlage 4 zijn de overlegreacties samengevat en voorzien van een beantwoording.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Bijlage 2 Wijzigingsbevoegdheden
Bijlage 2 Wijzigingsbevoegdheden
Bijlage 1 Waterparagraaf
B1.1 Inleiding
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe ruimtelijke plannen. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van negatieve effecten die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk hebben op het duurzame waterbeheer. Hiertoe dient de waterbeheerder deze paragraaf goed te keuren alvorens het plan wordt vastgesteld.
In het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier verantwoordelijk voor het waterbeheer. Daarnaast is de gemeente Uitgeest verantwoordelijk voor de riolering. Hieronder wordt ingegaan op de relevante beleidskaders. Daarna worden de huidige waterrelevante situatie en de effecten van de beoogde ontwikkelingen per waterrelevant aspect beschreven.
B1.2 Beleid duurzaam waterbeheer
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET) hebben en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren dat deze een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
De Nationale Handreiking Watertoets 3 is in juli 2009 vastgesteld. Door de komst van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening klopte de informatie in handreiking 2 niet meer. Deze handreiking is, ten opzichte van de Handreiking Watertoets 2, aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) en het ontwerp Nationaal Waterplan. De Handreiking Watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en beleidsafspraken.
Het Nationaal Waterplan 2010 is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze wet heeft negen waterrelevante wetten samengevoegd (de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater, Wet Verontreiniging Zeewater, Grondwaterwet, Wet Droogmakerijen en Indijkingen, Wet op de Waterkering, Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken, Wrakkenwet en Waterstaatswet). Daarnaast wordt de regeling waterbodems uit de Wet Bodembescherming opgenomen in de nieuwe Waterwet. Het wetsvoorstel regelt niet alles. Bepaalde onderwerpen dienen nader uitgewerkt te worden in onderliggende regelgeving: het Waterbesluit (algemene maatregel van bestuur), de Waterregeling (een ministeriële regeling) of in de verordeningen van waterschappen en provincies.
Provinciaal beleid
In het provinciale Waterhuishoudingsplan Noord-Holland 2006-2010 'Bewust omgaan met water' is uitgewerkt dat inwoners en bedrijven te allen tijde optimaal beschermd zijn tegen overstromingen en wateroverlast. Uiterlijk in 2015 moet het watersysteem op orde zijn zodat het in staat is om de neerslaghoeveelheden op te vangen, daarbij mag de waterkwaliteit niet meer verslechteren. Het plan beschrijft op hoofdlijnen de eisen die de functies van oppervlaktewater en grondgebruiksfuncties stellen aan het waterbeheer.
Dit jaar is de inspraakprocedure van het Provinciaal waterplan 2010-2015 in gang gezet. Dit waterplan biedt waterbeheerders in Noord-Holland een ondersteuning bij en versterking van de uitvoering van het waterbeleid.
Beleid waterbeheerder
In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.
De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.
Gemeentelijk waterbeleid
De gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest hebben gezamenlijk het Waterplan 2008-2012 opgesteld. Vanwege de ruimtelijk interacties is er gekozen om één waterplan te maken voor het gehele stroomgebied, waar deze drie gemeenten in liggen. Hierin worden de gebiedsspecifieke knelpunten per gemeente beschreven. Daarnaast zijn integrale waterhuishoudkundige visies en ambities op lange termijn en de daarbij horende doelstellingen op korte termijn beschreven. De hieruit volgende maatregelen zullen binnen de planperiode worden uitgevoerd.
B1.3 Huidige situatie
Het plangebied is opgedeeld in twee gebieden, De Kleis en Waldijk. Het maaiveld in De Kleis varieert van 0 m tot 1 m NAP en het maaiveld in Waldijk en het omringende poldergebied varieert van -1 tot 0 m NAP.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied bevinden zich geen primaire of secundaire waterkeringen.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in twee polders. De Kleis ligt in de polder 'De Zien' en Waldijk ligt in de 'Uitgeester- en Heemskerkerpolder'. Binnen De Zien is een wateropgave van in totaal 11 ha, waarvan 6ha binnen De Kleis. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de hoofdwatergangen en de gemeente voor de secundaire watergangen in het gebied. Gemeente en Hoogheemraadschap zoeken samen naar een locatie voor deze waterbergingsopgave.
Waterkwaliteit en ecologie
Aan de zuidzijde van de Waldijk ligt de Tolvaart die binnen de KRW als waterlichaam is aangemerkt. Dit waterlichaam heeft de KRW-status “kunstmatig” meegekregen en is ingedeeld als het doeltype M3- Gebufferde (regionale) kanalen. Het waterlichaam voldoet niet aan de ecologische parameters van een goed ecologisch potentieel (GEP-norm). Daarnaast is ook het fosfaatgehalte in de huidige situatie te hoog. De verwachting is dat het waterlichaam ook in 2015 nog niet aan alle GEP-normen voldoet. Het streven is het waterlichaam ten minste een klasse verbeterd te hebben. Om dit te bereiken wordt onder andere gezocht naar locaties binnen of grenzend aan het waterlichaam om 4,3 km natuurvriendelijke oevers te realiseren.
Ten zuiden van het plangebied loopt een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). In Waldijk zijn de secundaire watergangen ingericht met natuurvriendelijke oevers.
Afvalwater en riolering
Er is een gescheiden rioolstelsel aangelegd in De Kleis en een verbeterd gescheiden rioolstelsel in Waldijk.
B1.4 Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Veiligheid en waterkering
Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die gevolgen hebben voor de waterveiligheid in de omgeving.
Waterkwantiteit
Er wordt geen extra verhard oppervlak aangelegd en derhalve is geen watercompensatie benodigd. Voor het eventueel onttrekken van grondwater ten behoeve van de aanleg geldt een provinciale vergunning aanvraagplicht.
Waterkwaliteit en ecologie
Bij alle bouwactiviteiten dient gebruik gemaakt te worden van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK's-houdende materialen) die niet uitlogen, of worden de te gebruiken bouwmaterialen voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwater en riolering
Alle woningen zijn aangesloten op de gemeentelijke (verbeterd) gescheiden rioolstelsels.
Beheer en onderhoud watergangen
Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het Hoogheemraadschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het Hoogheemraadschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
B1.5 Conclusie
Met in achtneming van het bovenstaande, kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Hiermee voldoen de ontwikkelingen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
Bijlage 2 Ecologie
In deze bijlage is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
B2.1 Huidige situatie
De gemeente Uitgeest ligt in het noordelijk deel van de regio Kennemerland. Kennemerland maakt onderdeel uit van de noordelijke Randstad. De planlocatie bestaat uit gebouwen, wegen, tuinen, groenstroken en de diverse watergangen.
B2.2 Beoogde ontwikkelingen
In het plan zullen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt (consoliderend plan) worden, maar er zijn diverse kleinschalige werkzaamheden mogelijk binnen de bestaande bestemmingen, waaronder:
- werkzaamheden aan beplanting;
- sloop- en grondwerkzaamheden;
- bouwwerkzaamheden;
- werkzaamheden aan watergangen en hun oevers.
B2.3 Toetsingskader
Beleid
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw door maatregelen te worden voorkomen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
- nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.'
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
B2.4 Onderzoek
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van en is niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS). Wel ligt aan de overzijde van het spoor een gebied dat deel uit maakt van de EHS, omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt is gebiedsbescherming derhalve niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen en www.waarnemingen.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's).
Planten
Volgens het Natuurloket zijn er drie licht en een zwaar beschermde soort(en) aangetroffen binnen de kilometerhokken waarvan het plangebied deel uitmaakt. Mogelijk komen licht beschermde soorten als dotterbloem en zwanenbloem voor in en nabij de watergangen. Deze soorten zijn erg algemeen. Zwaar beschermde soorten en Rode Lijstsoorten zijn gezien de voorkomende biotopen en het intensieve beheer niet te verwachten.
Vogels
Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels slecht onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Naar verwachting zullen onder dakpannen of in andere holtes in bebouwing soorten als huismus, spreeuw en gierzwaluw broeden. De tuinen kunnen het biotoop vormen van in Nederland (zeer) algemeen voorkomende vogelsoorten als ekster, houtduif, turkse tortel, merel, heggemus, winterkoning, roodborst, koolmees en pimpelmees. Tevens kunnen spechten en kraaien gebruikmaken van de oudere bomen binnen de planlocatie. De watergangen herbergen naar verwachting soorten als knobbelzwaan, meerkoet en wilde eend.
Zoogdieren
Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken.
Er zijn drie licht en drie zwaar beschermde soorten (tevens drie Habitatrichtlijnsoorten) binnen de betreffende kilometerhokken aangetroffen. De aangetroffen drie zwaar beschermde (Habitatrichtlijn)soorten zijn mogelijk allen vleermuizen. Vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis) kunnen mogelijk aanwezig zijn in de gebouwen in het plangebied. Genoemde soorten hebben mogelijk verblijfplaatsen onder dakpannen, dakranden en in spouwmuren. Ook kunnen bepaalde soorten vleermuizen (watervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) gebruikmaken van de (oudere) bomen als vaste verblijfplaats, vliegroute en jachtgebied.
In het plangebied zijn naar verwachting tevens algemene soorten als egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en bosmuis aanwezig. Rode Lijstsoorten zijn niet in het plangebied te verwachten.
Amfibieën
Het Natuurloket geeft aan dat amfibieën slecht onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats en voortplantingsplaats (watergangen). In de nabije omgeving is de zwaar beschermde rugstreeppad waargenomen (RAVON, 2009). Het is niet onwaarschijnlijk dat een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad voorkomt in de watergangen (voortplantingsplaats) die deel uitmaken van het plangebied. Bij graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad ook aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gaan gebruiken.
Vissen
Volgens het Natuurloket is er een Rode Lijstsoort waargenomen binnen de planlocatie. Gezien de voorkomende biotopen (sloten) binnen het plangebied is er een kans dat de kleine modderkruiper (zwaar beschermd) voorkomt binnen het plangebied. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan.
Overige soorten
Volgens het Natuurloket zijn overige soorten slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; de deelplanlocaties voldoen hier niet aan.
In tabel B2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het projectgebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B2.1 Beschermde soorten in het projectgebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw categorie 1 | ontheffingsregeling Ffw | |
categorie 2 | categorie 3 | |
dotterbloem en zwanenbloem egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis veldmuis en bosmuis kleine watersalamander, groene en bruine kikker en gewone pad | alle soorten inheemse vogels kleine modderkruiper | alle vleermuizen rugstreeppad |
B2.5 Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van spechten en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
Mogelijk zijn zwaar beschermde soorten als kleine modderkruiper (categorie 2), rugstreeppad (categorie 3), vleermuizen (categorie 3) dan wel vogels met een vaste nestplaats (categorie 2) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen en omdat het naar verwachting gaat om regionaal en landelijk vrij algemeen voorkomende soorten zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. De Ffw zal derhalve de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Bijlage 3 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
B3.1 Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee VoorbeeldStaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. In de SvB 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
- In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan2. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten3 van deze activiteiten.
- In de SvB 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan4. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen; ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
B3.2 Flexibiliteit
De SvB 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een ontheffing kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een ontheffing kan toestaan. Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Voor de concrete toetsing van een verzoek om ontheffing wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
SBI 93/SvB f
febr. 2010
- 2. De VoorbeeldStaat 'functiemenging' van de VNG-publicatie omvat alle denkbare hinderlijke functies waaronder, naast bedrijven, ook horeca, kantoren en dienstverlening.
- 3. Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
- 4. Dit betreffen bedrijven die in de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' uit de VNG-uit-gave voor alle milieuaspecten een richtafstand van maximaal 30 m hebben ten opzichte van een rustige woonwijk en voor het aspect gevaar zelfs een richtafstand van 10 m. Dergelijke bedrijven worden in de bestemmingsplanpraktijk, ook onder de oude VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2001), direct naast woningen in een gemengd gebied toegestaan.
Bijlage 4 Inspraaknota
Bijlage 5 Nota Zienswijzen
Bijlage 6 Kwantitatieve Risicoanalyse Aardgas
Bijlage 6 kwantitatieve risicoanalyse aardgas