Assum 22a
Bestemmingsplan - Gemeente Uitgeest
Vastgesteld op 24-10-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Assum 22a als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0450.Assum22a-VG01 van de gemeente Uitgeest.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.21 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.22 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.25 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.27 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.28 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.29 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.30 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
- A. Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
- B. Bij toepassing van het bepaalde in deze regels ten aanzien van de maatvoering worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van bijbehorende bouwwerken aan het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de breedte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 2/3 deel van de oorspronkelijke voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 2. de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag vermeerderd met 0,3 m van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 3. de dakhelling van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan het hoofdgebouw;
- 4. de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 4 m;
- 5. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt;
- c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is de bouw van voorportalen aan het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de breedte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 1/3 deel van de voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 2. de diepte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 0,6 m;
- d. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot gebruik gelden de volgende regels:
- a. binnen de bestemming mogen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden mits:
- 1. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning (inclusief bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 40 m² bedraagt;
- 2. er geen in- of externe verbouwingen ten behoeve van het bedrijf worden verricht waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving; in dit kader is het aanbrengen van storende commerciële reclameteksten of -objecten op of aan de woning of het omringende erf in welke vorm dan ook niet toegestaan, een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
- 3. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd; verhuur van de bedrijfsruimte aan derden is niet toegestaan;
- 4. de werkzaamheden op geen enkele wijze overlast bezorgen aan de omwonenden;
- 5. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgevoerd.
- b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van de al dan niet onbebouwde gronden en/of bouwwerken als:
- a. opslagplaats voor vaten en kisten en containers, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, grond- en baggerspecie;
- b. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- c. seksinrichting.
8.2 Niet strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 8.1, is niet begrepen:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 8.1 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels mag worden gebruikt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- c. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels toegestaan, tenzij de uitoefening van detailhandel in de regels expliciet is uitgesloten.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. de bouw van utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m² mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- d. het meest doelmatige gebruik, indien strikte toepassing van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingsregels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt. Dit is de oude toverformule, sinds de nieuwe Wro niet meer nodig. De jurisprudentie was ook zodanig dat er voor succesvolle toepassing nauwelijks tot geen ruimte was. Gemeente een keer adviseren dit uit hun standaard te kicken?
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Assum 22a'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 20 december 2010 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een burgerwoning op het perceel tussen Assum 22 en Assum 23. Dit verzoek was in strijd met het vigerend bestemmingsplan Assum/Weeg 2006. In het vigerend bestemmingsplan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor deze ontwikkeling. De gemeente heeft voor deze aanvraag dan ook een wijzigingsplan opgesteld. Dit wijzigingsplan is op 4 oktober 2011 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Tegelijkertijd is het bestemmingsplan Buitengebied Assum/Weeg 2006 ter plaatse geactualiseerd en heeft de gemeenteraad op 29 maart 2012 het bestemmingsplan Wonen Zuid vastgesteld. In dit bestemmingsplan Wonen Zuid was een zelfde wijzigingsbevoegdheid opgenomen, omdat het vastgestelde wijzigingsplan nog niet onherroepelijk was. Tegen dit bestemmingsplan is beroep aangetekend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
De ABRvS heeft in deze beroepszaak geoordeeld dat de systematiek van het niet opnemen van planologische ontwikkelingen voordat deze onherroepelijk zijn, niet spoort met de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening en heeft daarom de in het bestemmingsplan Wonen Zuid opgenomen wijzigingsbevoegdheid vernietigd.
De ABRvS heeft in zijn uitspraak van 13 februari 2013 de gemeente opgedragen om binnen 26 weken het besluit voor dit perceel te heroverwegen en een besluit omtrent vaststelling van een planherziening voor dit perceel te nemen. Dit bestemmingsplan voorziet in een dergelijke planherziening.
Omdat de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Wonen Zuid is vernietigd, maar dit plan verder wel de vigerende regeling voor het perceel is, kan geen gebruik meer worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Assum/Weeg 2006.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buurtschap Assum. Dit buurtschap is gelegen ten zuiden van de nieuwbouwwijk Waldijk. Het buurtschap Assum maakt deel uit van de kern Uitgeest en is gelegen in het zuiden van het dorp. Het plangebied is gelegen tussen Assum 22 en 23. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Wonen Zuid. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 maart 2012. Op 13 februari heeft de ABRvS uitspraak gedaan in het beroep op dit bestemmingsplan en de wijzigingsbevoegdheid die was opgenomen op dit perceel vernietigd.
Ter plaatse hebben de gronden de bestemming Agrarisch, binnen deze aanduiding is agrarisch gebruik van de gronden toegestaan, daarnaast is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een gebouw mag worden gebouwd met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 8 m.
De realisatie van woningbouw is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan Assum 22a dient als juridische regeling die deze ontwikkeling mogelijk maakt.
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan heeft ten doel de herontwikkeling van het plangebied planologisch mogelijk te maken. Om deze ontwikkeling van een goede juridische regeling te voorzien is voor een gedetailleerde planvorm gekozen, daarbij is elke functie van zijn eigen toegesneden bestemming met bijbehorende bouwregels voorzien. Met deze regeling wordt voldoende rechtszekerheid geboden voor omwonenden en toekomstige gebruikers van het plangebied. Een nadere toelichting op de planvorm is te vinden in Hoofdstuk 3.
1.5 Planproces
De ABRvS heeft de gemeente opdracht gegeven om binnen 26 weken een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor deze locatie. Omdat in het voortraject van deze ontwikkeling al een wijzigingsplan is opgesteld, wordt voor dit bestemmingsplan geen voorontwerp ter inzage gelegd. Vanwege de korte termijn die de ABRvS heeft gesteld aan het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan en het feit dat het bestemmingsplan geen betrekking heeft op rijks-, dan wel provinciaal belang, zal ook geen toepassing worden gegeven aan het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan is de procedure, zoals voorgeschreven door de Wro, worden doorlopen. Dat betekent dat het ontwerpbestemmingsplan conform artikel 3.4 Awb, gedurende 6 weken ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord als bijlage bij het raadsbesluit.
1.6 Leeswijzer
Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Tevens bevat het hoofdstuk de gebiedsvisie op het plangebied en een visie op de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt.
2.2 Bestaande Situatie
2.2.1 Ruimtelijke structuur
Omgeving plangebied
Het plangebied ligt in de kern Uitgeest, ten zuiden van het spoor. Dit deel van de kern bestaat uit het buurtschap Assum, de dorpslinten Kleis en Weeg en de planmatige uitbreidingen Kleis en Waldijk. De Weeg en Assum liggen in elkaars verlengde, evenwijdig aan het spoor, en worden doorsneden door de Kleis. De Kleis, voorheen ook wel de Assumerweg genaamd, is de weg tussen Assum en Uitgeest. Verder naar het zuiden gaat deze over in de Tolweg en vormt daarmee de verbinding met de kern Heemskerk.
Het plangebied is gelegen in het buurtschap Assum. Assum is een voormalig zelfstandig (lint)dorp, dat tot circa 1990 nog vrij in het agrarisch gebied lag. Door de realisatie van de uitbreidingswijk Waldijk is het buurtschap onderdeel geworden van de kern Uitgeest. Direct aan de zuidzijde van het plangebied is een waterloop gelegen. Aan de overzijde van deze waterloop is het buitengebied van Uitgeest gelegen. Dit buitengebied is de groene buffer tussen de twee kernen van Uitgeest en Heemskerk.
Plangebied
Het plangebied betreft een voormalig agrarisch perceel dat is gelegen aan de zuidzijde van Assum, tussen de weg en de waterloop. Het perceel ligt tussen de percelen Assum 22 en Assum 23, op het perceel Assum 22a. Het plangebied is momenteel voor een deel bebouwd. Op de kavel staat een schuur. Deze schuur is onderdeel van een gebouw dat ook voor de helft op het naastgelegen perceel staat. De schuur wordt gedeeld met het perceel Assum 22.
2.2.2 Functionele situatie
Omgeving plangebied
Het buurtschap Assum telt circa 30 woningen, waaronder ook een aantal (voormalige) bedrijfskavels. In de omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen. Daarnaast zijn er in de omgeving een aantal onbebouwde kavels die worden gebruikt als tuinen ten behoeve van de woningen. Ten zuidoosten van het plangebied zit op Assum 24 een aannemersbedrijf. Op Assum 25 is een agrarisch bedrijf gevestigd.
Plangebied
Het plangebied is momenteel ingericht als een agrarisch perceel. Het perceel is echter al een aantal jaar niet meer als zodanig in gebruik. Mede vanwege de omvang van het perceel is agrarisch gebruik van het perceel afgenomen. Door de ligging van het perceel tussen diverse woningen in het buurtschap wordt toekomstig agrarisch gebruik ook niet langer als een haalbare functie geacht voor het perceel.
2.3 Toekomstige Situatie
Binnen het plangebied is de bouw van één woning tussen Assum 22 en Assum 23 voorzien. Het perceel tussen Assum 22 en 23 zal dan ook worden gebruikt voor de toekomstige woning.
De woning zal ten opzichte van de rooilijnen van de naastgelegen woningen enigszins teruggelegd worden. De woning krijgt hierdoor een voortuin.
De nieuwe woning zal worden gerealiseerd op basis van de wijzigingsregels die in het bestemmingsplan Buitengebied Assum/Weeg 2006 waren opgenomen. De woning zal vrijstaand worden gebouwd, en de goot- en bouwhoogte van de woning bedragen maximaal respectievelijk 3,5 en 8 m.
De bestaande schuur op het perceel mag worden gehandhaafd. Deze schuur past binnen huidige erfbebouwingsregeling van de gemeente.
2.3.1 Bezonning
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuwe woning mogelijk. Deze woning komt tussen drie bestaande woningen. De nieuwbouw kan effect hebben op de bezonning van deze woningen. In het kader van de bouw van de nieuwe woning is daarom een aantal bezonningstekeningen gemaakt.
Voor de bezonningsberekening zijn de voglende vier data van belang:
- 22 december: de dag dat de zon het laagst staat;
- 21 juni: de dag dat de zon het hoogst staat;
- 21 maart: de dag dat de zon op 'half' staat, namelijk precies tussen de stand van 22 december en 21 juni in;
- 23 september: de dag dat de zon op 'half' staat, namelijk precies tussen de stand van 21 juni en 22 december in.
Voor deze vier dagen zijn op verschillende tijdstippen bezonningsberekeningen uitgevoerd die een goede weergave van de werkelijkheid geven. De tijdstippen 9.00u, 12.00 u en 18.00 u zijn relevant om de bezonning voldoende in beeld te krijgen. Op 22 december is het tijdstip van 18.00 u niet relevant, aangezien de zon dan al onder is. Voor de volledigheid zijn tijdstippen van 17.30 uur (maart/september) en 20.00 u (juni) ook ingevoegd omdat op deze tijdstip de duisternis invalt en latere tijdstippen geen effect meer hebben. De bezonningsrekeningen van 21 maart en 23 september kennen in principe dezelfde uitkomst en zijn daarom gecombineerd.
Er bestaan geen landelijk wettelijk vastgelegde normen en eisen ten aanzien van bezonning waar de bebouwing aan moet voldoen. In het bouwbesluit is wel regelgeving voor daglichttoetreding opgenomen. Dit betreft niet het direct opvallend zonlicht. Er wordt bij deze eisen geen rekening gehouden met de invloed van schaduwwerking van obstakels op andere kavels. Dit betekent dat de schaduwwerking van o.a. schuttingen langs de erfgrenzen niet is meegenomen.
Met behulp van de bezonningsstudie kan een indruk worden verkrengen of en in hoeverre voor bepaalde woningen een minder gunstige situaite dreigt te ontstaan ten gevolge van de nieuwe woning.
Uitgangspunten bij de berekeningen
Voor de schaduwberekeing zijn een aantal uitgangspunten gehanteerd:
- Het model is in de juiste RijksDriehoek coördinaten gelegd (RD);
- Het model is in de juiste tijdzone ingesteld;
- Er is rekening gehouden met zomer- en wintertijd. Om die reden is in het model geen verschil tussen voor- en najaar (maart/september);
- er is geen rekening gehoudenmet schaduwwerkeing van bestaande omliggende objecten. Deze zijn niet in het model ingevoerd;
- Er is geen rekening gehouden met plaatselijke verhoging van het maaiveld, aangezien dit verwaarloosbaar is.
Deze bezonningstekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1.
Analyse en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied liggen 3 woningen.
Assum 22
Uit de bezonningstekeningen blijkt dat de nieuwe woning in het voor- en najaar in de ochtend (9:00u) een schaduwwerking heeft op een deel van de achtergevel van de woning Assum 22. Dit is ook het tijdstip dat de achtergevel ook in haar eigen schaduw ligt. Deze schaduwwerking is kort, om 12.00 uur ligt het gehele pand in de zon. De achtergevel ligt dus eerder in de zon.
In de zomermaanden heeft deze woning geen vermindering van bezonning op de woning. In de wintermaanden valt er vanwege de nieuwbouw in de ochtend wel een redelijke periode schaduw op de woning. Met name om 9.00 u ligt de woning grotendeels in de schaduw. Gezien de lage zonnestand in december ligt de woning in de bestaande situatie op deze momenten al in de schaduw van de woning Assum 23. De nieuwe woning leidt op dit moment niet tot een substantiele vermindering van de bezonning.
Assum 23
Ten aanzien van de bezonning op de woning op Assum 23 blijkt in de avonduren sprake is van enige schaduwwerking. Deze schaduw valt op de voorzijde en de tuin van de bestaande woning vallen. Gezien het beperkt aantal gevenopeningen en het minder intensieve gebruik levert de nieuwe woning geen onevenredige beperking van bezonning op.
Assum 21
De schaduw van de nieuwe woning zal ik de winterperiode, tussen 12.00 en 15.00 uur, op de voorgevel van het pand Assum 21 vallen. Tijdens deze periode zal ook de woning Assum 22, die dichter bij het pand Assum 21 staat, zorgen voor schaduwwerking op de gevel van Assum 21. De effecten van de nieuwe woning op de bezonning zullen dus beperkt zijn. In de overige perioden leidt de nieuwe woning niet tot schaduwwerking.
De nieuwe woning leidt tot enige schaduwwerking op de omliggenden woningen. Deze schaduwwerking leidt echter niet tot nadeliger situaties. Bij woning Assum 22 is alleen sprake van schaduwwerking in de ochtend, bij woning Assum 21 is er alleen in de winter schaduwwerking in de middag, en bij Assum 23 is in de avonduren sprake van schaduwwerking. De gemeente acht deze beperkte invloed acceptabel.
2.4 Verkeer
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
De woning zal worden ontsloten via de weg Assum. Deze weg ontsluit het buurtschap via De Kleis en de Jacoba van Beierenlaan in de richting van het centrum van Uitgeest en via de Tolweg in de richting van het centrum van Heemskerk. De ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer is hierbij goed te noemen.
Het langzaam verkeer wordt op Assum gemengd met het overige verkeer afgewikkeld. Langs De Kleis is conform de inrichting Duurzaam Veilig een vrijliggend fietspad gelegen. Hiermee is de ontsluiting voor het langzaam verkeer goed te noemen.
De ontsluiting per openbaar vervoer geschiedt per trein en per bus. Aan de Tolweg en De Kleis zijn twee bushaltes gelegen. Hier halteert de openbaarvervoersdienst in de richtingen Haarlem en Uitgeest. De afstand tot het station Uitgeest bedraagt circa 1 km. Hier stoppen de treinen in de richting Amsterdam, Haarlem en Alkmaar. Tevens is er een busdienst die Uitgeest, Alkmaar en Beverwijk met elkaar verbindt en die vertrekt vanaf dit station.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De nieuwe woning zal extra verkeer genereren. Gezien de ligging van de woning aan de rand van de bebouwde kom wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van 5 mvt/etmaal. De bestaande ontsluitingswegen zijn toereikend om dit extra verkeer te verwerken.
Parkeren
In de parkeerbeleidsnota voor Uitgeest zijn parkeernormen opgenomen op grond van het in het beleid beschreven onderzoek en het ASVV 2004 (CROW). De gehanteerde parkeernorm bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning. Op het terrein van de woning worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt de parkeervraag van de nieuwe woning op het eigen terrein opgelost.
Conclusie
De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen van en naar het plangebied is goed. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling op Assum en de omliggende wegen. Met de aanleg van twee parkeerplaatsen op eigen terrein wordt in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Het aspect verkeer staat de realisatie van de nieuwe woning dan ook niet in de weg.
2.5 Conclusie
De realisatie van de woning past binnen de structuur van Assum en zal worden ingepast in het buurtschap. De ontwikkeling is in eerdere plannen al afgewogen, gezien er in het verleden voor deze locatie een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied Assum/Weeg 2006 en dat deze wijzigingsbevoegdheid in eerste instantie ook was opgenomen in het bestemmingsplan Wonen Zuid.
2.6 Uitgangspunten Voor De Juridische Regeling
De juridische regeling is toegesneden op de ontwikkelingen die plaatsvinden en om de gewenste ruimtelijke uitstraling te verkrijgen en deze ook te behouden. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten voor de juridische regeling genomen:
- de gewenste structuur wordt vastgelegd;
- het bestemmingsplan voldoet aan de wijzigingsregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan;
In het volgend hoofdstuk is aangegeven hoe deze punten zijn vertaald in de juridische regeling.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
3.2 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan heeft ten doel de bouw van 1 woning op Assum 22a planologisch mogelijk te maken. Om deze ontwikkeling van een goede juridische regeling te voorzien is voor een gedetailleerde planvorm gekozen, waarbij het gebruik van een passende bestemming is voorzien. Enige flexibiliteit wordt geboden middels het mogelijk maken van kleinschalige functieveranderingen en algemene afwijkingsregels. Met deze regeling wordt voldoende rechtszekerheid geboden voor omwonenden en toekomstige gebruikers van het plangebied.
Plankaart en regels
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar geeft de uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding is het gebruik zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder algemene ontheffing- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de in de regels gestelde regels. Het bouwvlak is op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Om het gewenste karakter te verkrijgen en te behouden is gekozen om zowel een maximale bouwhoogte als een maximale goothoogte op te nemen.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
3.3 Inleidende Regels
Begrippen (artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.
Tevens is in dit artikel opgenomen dat bij de maatvoeringregels ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.
3.4 Bestemmingsregeling
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de onderstaande bestemmingen voor.
Tuin (Artikel 3)
De tuin aan de voorzijde van de woning is bestemd als Tuin. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarnaast is er een bouwregeling opgenomen om beperkt mogelijkheid te bieden voor de bouw van erkers, luifels en andere ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bij de aangrenzende bestemming Wonen behorende hoofdgebouwen.
Wonen (Artikel 4)
De woning en het bijbehorende achter- en zijerf is bestemd als Wonen. Binnen deze bestemming is de nieuwe woning mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.
Binnen de bestemming is de realisatie van één woning toegestaan. Het hoofdgebouw van de woning dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd, met inachtneming van de aanduidingen op de verbeelding.
Buiten het bouwvlak mogen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. Bij de regeling voor bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de regeling die in de rest van de gemeente geldt.
Aan-huis-gebonden beroepen
Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan.
Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning.
Waarde - Archeologie (Artikel 5)
In het plangebied geldt een middelhoge tot hoge kans op archeologische sporen. Om deze waarde te waarborgen, is een bestemming Waarde - Archeologie opgenomen voor delen van het plangebied. De bestemming Waarde - Archeologie fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor zijn regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd. In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.
Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
3.5 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning van afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
3.6 Overgangsrecht En Slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
3.7 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Uitgeest, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.
Zo handhaaft de afdeling VROM namens het college onder andere de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsbepalingen door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om bouwvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
De gemeentelijke handhaver handhaaft namens het college het gebruik van gemeentelijke gronden. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale bebouwing of illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een bouwvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen – zonder vergunning – bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een bouwvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende bouwvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde bouwvergunning voor een woning of bijgebouw, de betreffende woning of bijgebouwd niet alsnog wordt gebouwd.
Uit een uitvoerige inventarisatie van het plangebied in 2008 zijn er geen illegale situaties naar voren gekomen.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Inleiding
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
In de Structuurvisie schrapt het Rijk in de lange lijst van nationale belangen die de mogelijkheden van regio's aan banden leggen. Van de 39 'Nationale belangen', waarvoor het Rijk de kaders schept, blijven er 13 over. Het Rijk richt zich op zaken die voor Nederland al geheel van belang zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:
- de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer en energie (inclusief het aanwijzen van gebieden waar grootschalige windparken kunnen komen);
- de waterveiligheid (zoals de Afsluitdijk), het kustfundament en de milieukwaliteit;
- de bescherming van het cultureel erfgoed en unieke natuur (zoals de Waddenzee, de Stelling van Amsterdam en de Veluwe).
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
Noch voor het plangebied, noch voor het type ontwikkeling geeft het rijksbeleid specifieke regels. In de nabijheid van het plangebied, aan de overzijde van de Rijksweg A9 is het Unesco-werelderfgoed van de Stelling van Amsterdam gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied heeft dit geen gevolgen voor de ontwikkeling en het bestemmingsplan.
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3.1 Provinciale structuurvisie (2010)
De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040:
- toekomstbestendig en duurzaam bouwen;
- aandacht voor de ruimte buiten de woongebieden;
- leefgebieden worden belangrijker;
- de combinatie van wonen, economie en landschap vormen méér een drie-eenheid dan voorheen.
Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie.
In Noord Holland-noord, waar Uitgeest deel van uitmaakt, is de prognose dat voor 2040 circa 35.000 woningen nodig zijn. Bebouwing dient zoveel mogelijk plaats te vinden binnen de BBG-zones (Bestaand Bebouwd Gebied).
In de structuurvisie wordt Uitgeest omschreven als een kleine kern in het buitengebied. Het plangebied ligt geheel binnen het bestaand bebouwd gebied zoals is aangegeven in de structuurvisie. De ontwikkeling past binnen de structuurvisie van de provincie.
4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord Holland (2010, herziening 2013)
De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie van de provincie Noord-Holland geeft een beschrijving waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen.
Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang hiertoe naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
In de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie is aangegeven dat het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied is gelegen, de ontwikkeling van de woning past daarmee binnen de provinciale ruimtelijke verordening.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Toekomstvisie Uitgeest 2020 (2009)
De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto 'Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig', dient als basis voor de structuurvisie. De visie moet een duidelijk beeld geven van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De visie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. In de visie komen deze allemaal aan de orde. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald.
Gezien het gegeven dat Uitgeest moet groeien om te overleven, maar dat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:
- 1. dorpskarakter behouden;
- 2. groene omgeving handhaven;
- 3. zoveel mogelijk in stand houden rode contour (Bestaand Bebouwd Gebied (BBG);
- 4. geringe groei met een structureel inwoneraantal van 14.000;
- 5. financieel gezond blijven;
- 6. zelfstandigheid;
- 7. het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau;
- 8. een woningvoorraad die qua samenstelling en omvang past bij de toekomst van Uitgeest.
Uit de toekomstvisie blijkt dat er behoefte is aan uitbreiding van 500 extra woningen. Getracht wordt om zoveel mogelijk van deze behoefte binnen het bestaand bebouwd gebied te realiseren. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied zoals is aangegeven door de provincie. Hiermee past het planvoornemen binnen de Toekomstvisie van Uitgeest.
4.4.2 Structuurvisie Uitgeest 2020 (2010)
Uitgeest vergrijst en heeft te weinig te bieden aan starters op de woningmarkt. Daarnaast zal er levensloopbestendig gebouwd moeten worden om ook de oudere generaties te kunnen faciliteren in hun veranderende behoeftes. Ook zal een betere doorstroming bevorderd moeten worden.
Er moet ruimte gevonden worden om nieuwe woningen te bouwen die benodigd zijn voor de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de extra gewenste groei om te komen tot een inwonersaantal van 14.000 inwoners. Allereerst dienen de bestaande binnenstedelijke locaties daarvoor gebruikt te worden. Daarbij zal Uitgeest er verder niet aan ontkomen om enige uitbreiding buiten de huidige bebouwde kom te realiseren.
Inbreiding is geen doel maar een middel. De locaie is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. Hiermee past het planvoornemen om op deze locatie in Assum één woning toe te voegen in de structuurvisie van Uitgeest.
4.4.3 Prostitutiebeleid gemeente Uitgeest
Per 1 oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod opgeheven, waardoor (maximaal) één seksinrichting of escortbedrijf binnen de gemeente is toegestaan. Met het opheffen van het bordeelverbod is een seksinrichting aan te merken als een 'gewoon bedrijf'. Daarmee is de vestiging van dergelijke bedrijven veel eenvoudiger geworden. Het is hierdoor noodzakelijk geworden om als gemeente een prostitutiebeleid op te stellen.
Het beleid van de gemeente dienaangaande is neergelegd in het bestemmingsplan 'Paraplubepaling Bordeelverbod'. Binnen de gemeentegrenzen wordt het niet wenselijk geacht dat een seksinrichting of escortbedrijf zich kan vestigen in een woongebied, in het dorpscentrum, in de omgeving van scholen of kerken en in de nabijheid van horecagelegenheden, aangezien dit het leefmilieu kan verstoren. Door in de bovenstaande locaties vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf uit te sluiten, blijft er binnen de gemeente één gebied over waar wel een seksinrichting onder voorwaarden toegestaan kan worden.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de 'Paraplubepaling Bordeelverbod' de vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf uitgesloten. Dit is in dit bestemmingsplan meegenomen.
4.5 Conclusie
Het bestemmingsplan Assum 22a is in overeenstemming met het relevante beleid van de diverse overheden.
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
5.2 Geluidshinder
Inleiding
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.
In het plangebied wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt.
Een woning is volgens de Wet geluidhinder een geluidgevoelige bestemming. Als de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, moet gelijktijdig met de planprocedure een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder worden gevoerd. Een hogere waarde kan, onder voorwaarden, worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone vanwege een spoorlijn en een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein.
Wegverkeerslawaai
De nieuwe woning ligt in de geluidszone van de snelweg A9.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting is het in een binnenstedelijke situatie mogelijk tot en met 63 dB een hogere waarde voor de geluidsbelasting vast te stellen. In een buitenstedelijke situatie kan een hogere waarde tot en met 53 dB worden vastgesteld. De geluidszone van een snelweg is per definitie buitenstedelijk gebied.
Voor rijkswegen zijn in 2012 geluidproductieplafonds vastgesteld. Dit betekent dat een maximaal geluidniveau op vaste punten langs de snelwegen niet overschreden mag worden. De gegevens van de rijkswegen die de maximale geluidproductie vertegenwoordigen zijn opgenomen in een landelijk geluidregister. De geluidsbelasting op de nieuwe woning in dit bestemmingsplan is uitgerekend op basis van de gegevens uit het geluidregister.
Uit onderzoek (Bijlage 4) blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming 52 dB op de voorgevel en 50 dB op de achtergevel bedraagt. Deze waarden zijn inclusief aftrek van 2 dB conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Om de maximale geluidsbelasting van 52 dB op de voorgevel en 50 dB op de achtergevel mogelijk te maken, wordt gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder gevoerd.
Afweging hogere waarden voor de geluidsbelasting
Maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de snelweg A9 op de gevels van de nieuwe woning zijn onvoldoende doeltreffend of stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.Het is bijvoorbeeld niet wenselijk om in het kader van deze ontwikkeling een geluidscherm te realiseren langs de A9, of op een andere wijze een scherm te realiseren tussen de toekomstige woning en de rijksweg.
Daarom wordt tijdens de procedure voor dit bestemmingsplan een hogere waarden procedure in het kader van de Wet geluidhinder worden gevoerd om hogere waarden voor de geluidsbelasting vast te stellen vanwege wegverkeerslawaai van de A9. Gelijk met het ontwerpbestemmingsplan heeft het ontwerpbesluit Hogere Waarden ter inzage gelegen. Dit besluit wordt gelijk met het bestemmingsplan vastgesteld.
De vast te stellen geluidsbelasting bedraagt 52 dB op de voorgevel en 50 dB op de achtergevel van de nieuwe woning.
5.3 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Nibm
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van 1 woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit niet in betekenende mate van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Tolweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.4 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat ten zuidwesten van het plangebied enkele aardgastransportleidingen zijn gelegen. Het gaat hierbij om de leidingen A-550 (effectafstand 430 m), W-571 (effectafstand 140 m), A-551 (effectafstand 490 m), A-562 (effectafstand 320 m) en A-566 (effectafstand 430 m). De leidingen liggen op ruim 320 m van het plangebied. Het plangebied ligt dus binnen de effectafstand van een aantal van de genoemde leidingen. In 2011 in een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd naar de leidingen in die in de nabijheid van het plangebied liggen. Deze risicoanalyse vindt u in Bijlage 5. Uit de risicoanalyse blijkt dat voor geen van de leidingen de norm van 0,1 maal de oriënterende waarde wordt overschreden.
De realisatie van één woning binnen het effectgebied van de leidingen heeft daarnaast slechts zeer beperkte invloed op de hoogte van het GR. Door de beoogde ontwikkeling zal de oriënterende waarde van het GR niet worden overschreden. Het PR-10-6-contour is bij geen van de leidingen buiten de leiding gelegen. De aanwezigheid van de leidingen vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water of het spoor.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
5.5 Milieuhinder En Omliggende Functies
Beleid en Normstelling
Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand bedrijven gesitueerd worden. Het Groene Boekje geeft adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.
De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen overlast te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden. Er is in dit bestemmingsplan gekozen voor een milieuzonering op basis van functie scheiding. Bij functie scheiding kan er gekozen worden uit twee gebiedstypes te weten. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. De term 'gemengd gebied' wordt gehanteerd bij een milieuzonering die is gericht op functiescheiding. Hierbij duidt de term 'gemengd gebied' een omgevingstype aan, ten opzichte waarvan kleinere richtafstanden dan bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' kunnen worden gehanteerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Onderzoek
Plangebied
De bebouwing op Assum heeft een individueel en agrarisch karakter. De woningen zijn vrijstaand en de ruimte tussen de woningen is in gebruik als tuin met soms extensieve agrarische activiteiten. Op Assum zijn woningen, agrarische bedrijven, paardenfokkerijen, paardenbakken en niet-agrarische bedrijven te vinden. Ondanks dat er sprake is van een geringe mate van gemengd gebied, is er gezien de overwegende woonbebouwing in de directe nabijheid van het plangebied gekozen voor de richtafstanden die horen bij een rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen hinder veroorzakende functies.
Naast de woningen zijn in de omgeving van het plangebied twee bedrijven aanwezig, namelijk op Assum 24 en Assum 25.
Assum 24
Op Assum 24 is de paardenhouderij Melo Bouw bv gevestigd. De VNG adviseert om minimaal 50 meter aan te houden tussen paardenhouderijen en gevoelige bestemmingen. De beoogde woning wordt gerealiseerd op circa 48 m afstand van de paardenhouderij. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand. De beoogde woningbouwontwikkeling levert geen beperkingen op voor de bedrijfsvoering omdat er reeds een bestaande burgerwoning (nr. 23) dichterbij het bedrijf is gelegen, namelijk op circa 30 m afstand. Daarbij komt dat voor het bedrijf Melo Bouw bv een specifieke bestemming is opgenomen. Bepaald is dat hiervoor een minimale afstand van 30 m tot een nieuw gevoelig object moet worden aangehouden. Omdat de beoogde woning op een afstand van circa 48 m wordt gerealiseerd, wordt aan deze gestelde minimale afstand voldaan. Er kan geconcludeerd worden dat het bedrijf niet belemmerd wordt in zijn bedrijfsvoering.
Gezien de zeer geringe afwijking van de richtafstand (2 meter), er in het gebied in geringe mate sprake van gemengd gebied en het bedrijf op een afstand van 30 meter aan de eisen uit het activiteitenbesluit moet voldoen kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de beoogde woning zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Assum 25
Op Assum 25 is het agrarische veebedrijf van de heer De Bie gevestigd. De minimale afstand volgens de VNG tussen gevoelige bestemmingen en een dergelijk bedrijf is 100 m in verband met het aspect geur. De beoogde woning ligt op circa 75 m van het bedrijf. Aan de richtafstand voor geur wordt dus niet voldaan. Aan de richtafstanden voor stof (30 m), geluid (30 m) en gevaar (0 m) wordt wel voldaan.
Activiteitenbesluit
Het bedrijf valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Aangezien de woningen aan de Assum 23 en 24 reeds dichterbij het bedrijf zijn gelegen dan de beoogde woning, namelijk op respectievelijk 50 en 35 m afstand, en de beoogde woning aan dezelfde zijde van het bedrijf komt te liggen als de reeds bestaande woningen, kan het bedrijf voldoen aan de afstandseisen uit het Activiteitenbesluit. Het bedrijf zal daarnaast in zijn bedrijfsvoering rekening moeten houden met de reeds bestaande woningen. Door realisatie van de beoogde woning komt er geen gevoelig object dichter bij het bedrijf te liggen. Het bedrijf zal door de ontwikkeling dan ook niet in zijn bedrijfsvoering worden beperkt.
Woon en leefklimaat
Zoals eerder is geconstateerd kan er alleen niet aan de richtafstand voor geur worden voldaan.
Om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is door het gemeentebestuur van Uitgeest in het kader van de tussenuitspraak van 8 augustus 2012 nader onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2, met aanvullend onderzoek met achterconcentratie in Bijlage 3). Hierbij is aansluiting gezocht bij de Wet geurhinder en veehouderij. Deze wet is in het kader van een bestemmingsplan geen rechtstreeks toetsingkader vormt maar wel als richtlijn kan worden gebruikt om te onderbouwen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect geurhinder. Bij besluiten inzake omgevingsvergunningen voor veehouderijen wordt op grond van de genoemde wet een gedifferentieerd toetsingskader gehanteerd, waarbij van belang is of de geurgehinderde woon- en vebrlijfsfuncties zijn gelegen binnen of buiten de boebouwde kom. Binnen de bebouwde kom geldt een norm van 2 odeur units (ouE/m3) en buiten de bebouwde kom 8. Volgens de toelichting op de Wet geurhinder en veehouderij kan de bebouwde kom worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. Gezien het karakter van de omgeving van het plangebied wordt het gebied voor wat betreft het aspect geurhinder niet gezien als binnen de bebouwde kom. Assum is namelijk een oude smalle dijkweg, lintbebouwing, die ligt op de overgang naar het aangrenzende agrarische gebied. De bebouwing op Assum heeft een individueel en agrarisch karakter. De woningen zijn vrijstaand en de ruimte tussen de woningen is in gebruik als tuin met soms extensieve agrarische activiteiten. Op Assum zijn woningen, agrarische bedrijven, paardenfokkerijen, paardenbakken en niet-agrarische bedrijven te vinden.
Gezien de bovenstaande punten is Assum niet aan te merken als puur landelijk gebied, maar zeker ook niet als bebouwde kom. Het gebied is gelegen op de grens van deze twee gebieden. Een geurbelasting tussen de twee en acht odour units wordt door de gemeente dan ook als aanvaardbaar geacht in dit gebied.
De geurbelasting op de woning Assum 22a is berekend op 3,5 ouE/m3. In de aanvullende berekeningen die zijn opgenomen in Bijlage 3 blijkt dat, indien de achtergrondconcentratie van de omliggende veehouderijen worden meegenomen de geurbelasting ter plaatse gemiddeld met 0,5 ouE/m3 toeneemt. Dit leidt tot een geurbelasting op de woning Assum 22a van 3,9 ouE/m3.
In de berekening is ook de geurbelasting bepaald op de woningen Assum 21, 22, 23 en 25. De geurbelasting op deze woningen is ook 3 á 4 ouE/m3. Geconcludeerd wordt dan ook dat de heersende geurbelasting in de omgeving van het plangebied 3 á 4 ouE/m3 is. Deze geurbelastingpast binnen de omgeving en het karakter van Assum.
Bovenstaande geurberekening is slechts een benadering van de te verwachte geurbelasting in de omgeving van de veehouderij. Voor melkrundvee zijn namelijk geen geuremissiefactoren vastgesteld. Om een berekening in V-stacks te maken is het noodzakelijk om een de geuremissiefactor van ieder diersoort in te vullen. Nu is voor melkkoeien en overig rundvee ouder dan 2 jaar geen geuremissiefactor vastgesteld. Om voor deze situatie toch een indicatieve berekening te maken zijn wij uitgegaan van een geuremissiefactor van 35.6, de hoogst vastgestelde geuremissiefactor voor de categorie rundvee. Dit is tevens de hoogst vastgestelde geuremissiefactor voor dieren, waardoor wij verwachten dat de berekende geurbelasting recht doet aan het worstcasescenario.
De berekende geurbelasting die het agrarisch bedrijf op Assum 25 veroorzaakt op de voorziene woning is hiermee volgens op een adequate manier inzichtelijk gemaakt. De geurbelasting bedraagt ter plaatse van de voorziene woning in een worst case scenario 3,5 odour units per m3 lucht. Dit is gelet op de omgeving en het karakter van Assum aanvaardbaar. Dit nader onderzoek naar het aspect geur is daarmee ook afdoende om af te wijken van de richtafstand voor het maatgevende aspect geur op basis van de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast blijkt uit geurberekeningen dat de geurbelasting ter plaatse van de beoogde woning maximaal 3,5 odour units/m3 lucht is. Dit is gelet op de aard van de omgeving en gelet op de geurbelasting op de reeds aanwezige woningen van eveneens 3 á 4 odour units/m3 lucht acceptabel.
Omdat reeds woningen dichterbij de omliggende bedrijven liggen en de bedrijven in hun bedrijfsvoering reeds met deze woningen rekening moeten houden, kan geconcludeerd worden dat de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de beoogde ontwikkeling.
5.6 Bodemkwaliteit
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
In het kader van het voormalige wijzigingsplan is reeds een bodemonderzoek uitgevoerd (BK Ingenieurs bv, d.d. 5 september 2007). Doel van het onderzoek was om te onderzoeken of grond- en grondwaterverontreinigende stoffen in het gebied aanwezig zijn. Uit het onderzoek blijkt dat, ondanks dat het plangebied niet als onverdacht kan worden gekenmerkt, er geen nader bodemonderzoek nodig is.
Aanvullend is op de gehele locatie in 2011 een partijkeuring uitgevoerd (Grondslag , d.d. 17 maart 2011). De insteek was om een deel van aanwezige grond af te voeren. Uit de partijkeuring blijkt dat de partij wordt geclassificeerd als zijnde industriegrond. Het verkennend bodemonderzoek uit 2007 is inmiddels verouderd. Voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de beoogde nieuwbouw dient opnieuw een verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
In de gemeente Uitgeest is het generieke beleid vanuit het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Het plangebied valt geheel in de klasse 'wonen'. Om een partij grond op de locatie te mogen toepassen moet de partij worden getoetst aan zowel de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem als aan de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. Bij deze dubbele toets geldt dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond moet voldoen aan de strengste norm. Op basis van de beschikbare gegevens dient een op de locatie toe te passen partij grond te voldoen aan de kwaliteitsklasse 'wonen'.
5.7 Kabels En Leidingen
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek
In paragraaf 5.4 is reeds ingegaan op de aardgasleidingen in de omgeving van het plangebied. Naast deze risicovolle leidingen zijn er geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
5.8 Schiphol
Beleid en normstelling
Luchthavenindelingbesluit
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.
De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Figuur 5.4 Bouwbeperkingen (Bron: Luchthavenindelingbesluit)
Figuur 5.5 Beperkingen bouwhoogte (Bron: luchthavenindelingbesluit)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.
Figuur 5.6 De 20 Ke-contour van Schiphol (Bron: Mainport Schiphol, Beleidsinformatie achtergronddocument door Project Mainport Schiphol, december 2005)
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de beperkingengebieden uit het Lib. Op grond hiervan gelden ter plaatse geen beperkingen voor bebouwing of bouwhoogten. Tevens ligt het plangebied niet binnen de 20 Ke-contour uit de Nota Ruimte. Op grond hiervan gelden dus ook geen beperkingen ten behoeve van woningbouw.
De aanwezigheid van Schiphol levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
5.9 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Voor eerdere plannen voor deze locatie is reeds overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan 2010-2015
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.
De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.
Gemeentelijk beleid
In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem onderzocht is. Voor de komende tien jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast beperkt wordt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt. Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van belangengroepen, agrariërs en natuurorganisaties hebben een rol gespeeld bij het tot stand komen van het plan.
Uit het regionale Waterplan komen de volgende ambities voor Uitgeest naar voren:
- het streven om het water binnen Uitgeest te laten bijdragen aan de belevingswaarde van het gebied en het stimuleren van het recreatieve gebruik;
- het streven om de natte ecologische verbinding tussen Heemskerk en Uitgeest door te trekken naar de Kil;
- sanering van nooduitlaten van het riool en afkoppeling van 31% van de verharding van het Oude Dorp (aanbrengen van gescheiden rioolstelsels). Ook het aanleggen van drainage om de grondwaterstand te reguleren hoort bij deze ambitie;
Uitgeest heeft zich ook bestuurlijk gecommitteerd aan het Provinciaal Waterplan. De veranderingen in het klimaat vereisen dat er (nood-)waterbergingen worden aangelegd. De hiervoor voorziene gebieden liggen voor een deel op het grondgebied van Uitgeest. Oplossingen zoeken voor problemen die voortkomen uit (toekomstige) klimaatveranderingen, is een gedeelde verantwoordelijkheid. Meewerken aan de wateropgave is vanuit algemeen belang een 'must'. Wel is van belang dat dit op een goede manier wordt ingepast in landschap en beschikbare ruimte.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen tussen de woningen aan de Assum 22 en 23 en bestaat in de huidige situatie uit braakliggende grond en een bestaande voormalige bedrijfsschuur.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Het plangebied bevindt zich in de polder Uitgeester- en Heemskerkerbroek waarin een vast peil wordt gevoerd van -1,57 m NAP.
Waterkwantiteit
Ten zuidwesten van het plangebied is een primaire watergang gelegen. Rondom de watergang is een beschermingszone van 5 m aanwezig. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De aanwezige watergang behoort niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één woning.
Waterkwantiteit
Een toename in verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. De eis van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is dat 10% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden bij een toename van 800 m2 of meer. Gezien het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling, de realisatie van één woning, zal de toename in verharding onder de 800 m2 blijven. Voor de ontwikkeling is watercompensatie dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving van het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
De woning zullen wordt aangesloten op het gemeentelijk riool. Het regenwater zal voor een deel infiltreren in de bodem of worden afgevoerd naar de Assemer Vaart. Het rioolstelsel krijgt hierdoor slechts een beperkte hoeveelheid extra hemelwater te verwerken.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de beoogde ontwikkeling worden geen werkzaamheden uitgevoerd aan watergangen. Er is dan ook geen watervergunning nodig.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.10 Ecologie
Wet- en regelgeving
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied is momenteel bestemd voor agrarisch gebruik, het plangebied wordt echter niet meer als dusdanig gebruikt. In het plangebied is weinig beplanting aanwezig. Wel staat er een schuur.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 1 grondgebonden woning. In dat kader zal het terrein zal bouwrijp worden gemaakt en zullen er bouwwerkzaamheden plaatsvinden.
Onderzoek en conclusie
Gebiedsbescherming
In de nabijheid van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.
Soortenbescherming
Gezien de situatie van het perceel gelegen tussen bestaande woningen is de kans op aanwezigheid van beschermde flora en fauna erg klein. Er worden daarnaast ook geen sloopwerkzaamheden verricht en geen bomen gekapt. Nader ecologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.11 Cultuurhistorie En Archeologie
Regelgeving en beleid
In het kader artikel 3.1.6 sub 4 dient in een bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de cultuurhistorische en de archeologische waarden ter plaatsen.
Onderzoek
Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente is het plangebied aangeduid als archeologisch waardevol gebied. Dit houdt in dat bij ontwikkelingen door middel van een vroegtijdig archeologisch onderzoek aangetoond dient te worden dat de archeologische waarden van het gebied niet worden verstoord.
Uit onderzoek (ILAH, maart 2011) blijkt dat indien archeologievriendelijk bouwen niet mogelijk is, archeologische begeleiding bij de grondwerkzaamheden plaatsvindt. Ter bescherming van de nog eventueel aanwezige archeologische waarden is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
Cultuurhistorie
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plangebied grenst wel aan het Unesco-Werelderfgoed Stelling van Amsterdam, welke is gelegen aan de overzijde van de rijksweg A9. Gezien de ontwikkeling, een nieuwe woning in een bestaand lint, in bestaand bebouwd gebied, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en dat er geen cultuurhistorische waarden worden geschaad door deze ontwikkeling.
5.12 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen
De gemeente Uitgeest stimuleert en ondersteunt initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling.
Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011
Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie. De gemeenten onderschrijven de ambities van het kabinet: een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energiebesparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. In 2011 is de ambitie ten aanzien van het aandeel duurzame energie teruggebracht naar 14% in plaats van 20%.
De ambitie is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met meer dan 50% is verlaagd. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren, wordt de energieprestatie coëfficiënt voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en in 2015 naar 0,4. Nu er afspraken zijn gemaakt over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie, zal er ook naar toe gewerkt moeten worden.
GPR Gebouw
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de Milieudienst IJmond en de gemeente Uitgeest het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Een score van 6.0 is representatief voor het wettelijke niveau van het Bouwbesluit. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online ingevuld worden. De kosten van het gebruik van GPR Gebouw worden gedragen door de Milieudienst IJmond.
Conclusie
Overeenkomstig het beleid van de gemeente dient duurzaam te worden gebouwd. Het bouwplan biedt kansen om duurzaam te bouwen. Van belang is dat duurzaamheid/energiebesparing vroeg in het bouwproces wordt meegenomen en dat daarvoor in de realisatiefase budget beschikbaar wordt gesteld.
De prestaties op het gebied van duurzaamheid worden gemeten door het instrument GPR Gebouw, het hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzes bij nieuwbouw van onder andere woningen. De ambitie van de gemeente Uitgeest is minimaal een 7 te scoren op het thema energie en gemiddeld een 7 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Alle kosten voor de planvorming zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Uitgeest zal met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, waarmee eventueel door te gemeente te maken kosten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer. Voor de gemeente Uitgeest zijn er dus geen kosten verbonden aan deze ontwikkeling. In het kader van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.
Daarnaast is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst opgenomen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Gezien het feit dat de woningbouw in eerdere bestemmingsplannen is opgenomen geweest als een wijzigingsbevoegdheid en dat voor deze ontwikkeling in een eerder stadium al een, niet afgeronde, wijzigingsprocedure heeft plaatsgevonden, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Voor het ontwerpbestemmingsplan en de vaststelling van het bestemmingsplan zal de wettelijk voorgeschreven procedure uit de Wro worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft hiervoor gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode was voor een ieder de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Bijlage 1 Bezonningstekeningen
Bijlage 1 Bezonningstekeningen
Bijlage 2 Aanvullend Onderzoek Assum 22a
Bijlage 2 Aanvullend onderzoek Assum 22a
Bijlage 3 Aanvullend Geuronderzoek
Bijlage 3 Aanvullend geuronderzoek