KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Leiding - Hoogspanning
Artikel 11 Leiding - Water
Artikel 12 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Planvorm
1.5 Planproces
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
2.4 Verkeer
2.5 Conclusie
2.6 Uitgangspunten Voor De Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Algemeen
3.3 Inleidende Regels
3.4 Bestemmingsregeling
3.5 Algemene Regels
3.6 Overgangsrecht En Slotregel
3.7 Handhaving
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Inleiding
5.2 Geluidshinder
5.3 Industrielawaai
5.4 Luchtvaartlawaai En Andere Milieuaspecten Schiphol
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Bedrijven En Milieuhinder
5.8 Bodemkwaliteit
5.9 Kabels En Leidingen
5.10 Water
5.11 Ecologie
5.12 Cultuurhistorie En Archeologie
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Onderzoek Geluidsbelasting, M+p Raadgevend Adviseurs, 27 September 2010
Bijlage 2 Oplegnotitie Behorende Bij Onderzoek Geluidsbelasting, M+p Raadgevend Adviseurs, 24 Augustus 2010
Bijlage 3 Update Qra Spoorwegemplacement En Verantwoording Groepsrisico, Dhv, December 2009
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek Vanwege Het Wegverkeer Ten Behoeve Van Het Bestemmingsplan Hms-terrein Uitgeest, O&m Akoestisch Adviseurs Bv, Revisie 1, D.d. 8 December 2007
Bijlage 5 Beschermde Vissen In En Direct Rond Enkele Sloten Langs De Provinciale Weg Ter Hoogte Van Een Voormalige Melksuikerfabriek Te Uitgeest, Adviesbureau Mertens B.v. Augustus 2010
Bijlage 6 Actualiserend Veldonderzoek Naar Het Voorkomen Van Vleermuizen En Broedvogels In En Direct Rond Een Voormalige Melksuikerfabriek Te Uitgeest
Bijlage 7 Nota Inspraak
Bijlage 8 Nota Zienswijze

HMS-Terrein

Bestemmingsplan - Gemeente Uitgeest

Vastgesteld op 17-02-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan HMS-terrein van de gemeente Uitgeest.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.14 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.29 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.30 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.31 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.32 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.33 voorgevelrooilijn

de voorgevel of het verlengde van de voorgevel, evenwijdig aan de straat of weg.

1.34 woning

Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm.

Artikel 2 Wijze Van Meten

  • A. Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

  • B. Bij toepassing van het bepaalde in deze regels ten aanzien van de maatvoering worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden en geluidswerende voorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'water', voor ten minste 1.500 m2 water ten behoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van aan- of uitbouwen bij het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
    1. 1. de breedte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan 2/3 deel van de voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;

de hoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag vermeerderd met 0,3 m, van de woning waaraan wordt gebouwd;

    1. 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt;
    2. 2. de breedte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 1/3 deel van de voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
    3. 3. de diepte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 0,6 m;
  1. c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1m;
  2. d. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, indien:
    1. 1. erfafscheidingen op meer dan 1 m achter de voorgevelrooilijn worden geplaatst;
    2. 2. erfafscheidingen op meer dan 1 m van de weg of openbaar groen worden geplaatst;
  3. e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, kunstwerken, groen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen, kunstuitingen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kunstwerken, groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, ondergrondse containers en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en groen;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. kruisingen met weg- en langzaam verkeer en bruggen;
  4. d. oevers en taluds.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', tevens een ontsluitingsweg;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, wegen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, tuinen en water.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de leefbaarheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. binnen de bestemming mogen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfmatige activiteiten plaatsvinden mits:
    1. 1. het vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning (inclusief aan-, uit- en bijgebouwen) met een maximum van 40 m² bedraagt;
    2. 2. er geen in- of externe verbouwingen ten behoeve van het bedrijf worden verricht waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving; in dit kader is het aanbrengen van storende commerciële reclameteksten of -objecten op of aan de woning of het omringende erf in welke vorm dan ook niet toegestaan;
    3. 3. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd;
    4. 4. de werkzaamheden geen overlast bezorgen aan de omwonenden;
    5. 5. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgevoerd;
  2. b. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 4 inch en een druk van ten hoogste40 bar.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Leiding - Hoogspanning

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 50kV.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uivoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Leiding - Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

11.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uivoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Archeologie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uivoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 17 Overige Regels

17.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan HMS-terrein'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tussen de provinciale weg N203 en de spoorlijn Zaandam-Alkmaar bevindt zich het terrein van de voormalige Hollandse Melksuikerfabriek (HMS-terrein). De bedrijfsvoering is enkele jaren geleden beëindigd. De gemeente Uitgeest wil het terrein transformeren tot woningbouwlocatie voor maximaal 145 woningen, waarmee wordt voorzien in de woningbehoefte van Uitgeest.

Er is gekozen voor een stedenbouwkundig model, waarbij de provinciale weg wordt omgelegd tegen de spoorlijn en de nieuwe woonbebouwing, aansluitend aan het bestaande dorp, wordt gerealiseerd. Door de omlegging van de provinciale weg kan een beter woonmilieu gerealiseerd worden in zowel de bestaande als de nieuw te realiseren woningen. Bovendien wordt de geïsoleerde ligging van het terrein opgeheven.

Aangezien deze ontwikkeling niet past binnen het vigerende bestemmingsplan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van het HMS-terrein ligt aan de zuidkant van de oude kern van Uitgeest. Het ligt ingeklemd tussen de provinciale weg N203, de spoorlijn Zaandam-Alkmaar en de Assummervaart (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01_0001.jpg"

fig. 1.1. Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen het plangebied vigeert momenteel een tweetal bestemmingsplannen. Het Algemeen bestemmingsplan is op 9 december 1969 vastgesteld door de gemeenteraad van Uitgeest, op 9 februari 1971 gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en op 19 september 1974 gedeeltelijk vastgesteld door de Kroon. Op 28 augustus 1978 is de gedeeltelijke herziening van dit plan vastgesteld door de gemeenteraad. Deze herziening is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 29 mei 1979.

Het bestemmingsplan Infrastructuur is op 28 juni 2001 door de gemeenteraad van Uitgeest vastgesteld en op 13 november 2001 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.

Deze twee plannen worden gedeeltelijk door het voorliggende bestemmingsplan HMS-terrein herzien.

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan heeft ten doel de verlegging van de provinciale weg en de herontwikkeling van het plangebied tot woongebied planologisch mogelijk te maken. Om deze ontwikkeling van een goede juridische regeling te voorzien, is voor een gedetailleerde planvorm gekozen. Hierbij is elke functie van zijn eigen toegesneden bestemming met bijbehorende bouwregels voorzien. Binnen de verschillende bestemmingen wordt daarbij enige flexibiliteit geboden om in te kunnen spelen op ontwikkelingen die zich gedurende de planvorming kunnen aandienen. De bestemmingen zijn zo opgenomen, dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en toekomstige bewoners. Een nadere toelichting op de planvorm is te vinden in Hoofdstuk3.

1.5 Planproces

De planvorming van het bestemmingsplan HMS-terrein is gestart in 2007. Op basis van de destijds opgestelde verkaveling is een bestemmingsplan opgesteld. Dit plan is op 5 februari 2008 vastgesteld door de gemeenteraad en op 19 augustus 2008 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Op 12 augustus 2009 heeft de Raad van State om procedurele redenen het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten vernietigd en goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan HMS-terrein.

Begin 2010 heeft de gemeente Uitgeest de planvorming om te komen tot een nieuw bestemmingsplan voor het HMS-terrein opnieuw opgestart. In dat kader is besloten de verkaveling waarop het vorige bestemmingsplan was gebaseerd, tegen het licht te houden. In dat kader zijn ook de bewoners van de Burgemeester Van Roosmalenstraat betrokken. Mede aan de hand van hun opmerkingen c.q. wensen is de verkaveling aangepast. Op de wijze van participatie en de manier waarop de opmerkingen zijn verwerkt, wordt nader ingegaan in paragraaf 2.3 en paragraaf 6.2.

Ten opzichte van het in 2008 vastgestelde bestemmingsplan is dit plan op de volgende punten aangepast:

  • dit bestemmingsplan is gebaseerd op de aangepaste verkaveling, waarbij de oorspronkelijke uitgangspunten en de essentie van het plan overeind zijn gebleven;
  • het plan uit 2008 ging uit van een uit te werken bestemming; dit bestemmingsplan gaat uit van eindbestemmingen;
  • dit bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling Standaarden Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), die per 1 januari 2010 van kracht is geworden;
  • de onderzoeken zijn aangepast op basis van de nieuwe verkaveling en actuele wet- en regelgeving.

1.6 Leeswijzer

In het eerste gedeelte van dit bestemmingsplan, hoofdstuk 2 en 3, is respectievelijk de beoogde ontwikkeling van het woongebied HMS-terrein beschreven alsmede de juridische regeling.

Hoofdstuk 2 bevat de gebiedsvisie, waarin een beschrijving van het plangebied in de bestaande en de nieuwe situatie is opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt, in aansluiting op de gebiedsvisie, een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

De hoofdstukken 4 tot en met 7 bevatten de onderzoeken en analyses, op basis waarvan de uiteindelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.

In hoofdstuk 4 is een samenvatting opgenomen van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, de regio, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het wettelijk vooroverleg op basis van artikel 3.1.1 van de Wro.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de gebiedsvisie op het plangebied beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied zelf en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde herontwikkeling beschreven.

2.2 Bestaande Situatie

2.2.1 Ligging en omgeving

Het plangebied ligt ten zuiden van de oude dorpskern van Uitgeest en wordt momenteel begrensd door de provinciale weg (N203) in het noorden en de spoorlijn Zaandam-Alkmaar in het zuiden. Door deze ligging is de locatie zeer goed bereikbaar met zowel de auto als het openbaar vervoer. Het station van Uitgeest ligt op loopafstand.

Ten noorden van de locatie bevindt zich een woonwijk, noordoostelijk ligt een deel van het buitengebied van Uitgeest, bestaande uit waterrijke graslanden. Verder naar het oosten ligt de rijksweg A9. Ten zuiden van de spoorlijn ligt de woonwijk Waldijk. In het meest noordelijke deel van deze woonwijk ligt een tennispark en is, volgens het daar vigerende bestemmingsplan, een klein bedrijvencluster mogelijk. Naar verwachting zal deze bestemming echter omgezet worden naar woningbouw.

De bebouwing in de woonwijk ten noorden van het terrein bestaat uit eengezinswoningen in twee lagen met een kap. Langs de Burgemeester van Roosmalenstraat bevinden zich twee-onder-een-kapwoningen. Langs de straten die dwars hierop zijn gerealiseerd, bevinden zich rijwoningen.

De provinciale weg vormt een barrière tussen het HMS-terrein en de noordelijk gelegen woonbebouwing van de kern Uitgeest. Aangezien het HMS-terrein tot nu toe een industriële functie heeft gehad, was deze barrière positief, aangezien er hierdoor een duidelijke scheiding van functies en een aanzienlijke afstand tussen de fabriek en de woningen aanwezig was. Hierdoor werd de overlast van de bedrijfsvoering op de woonbebouwing verminderd. Als het terrein getransformeerd wordt naar wonen, is het wenselijk deze barrière op te heffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01_0002.jpg"

fig 2.1 bestaande situatie

2.2.2 HMS-terrein

Op de locatie zelf zijn aan de westzijde de fabrieksgebouwen van voormalige Hollandse Melksuikerfabriek (hierna: HMS) aanwezig. Deze fabrieksgebouwen zijn niet meer in gebruik. Het zijn forse gebouwen die deels uit baksteen zijn opgetrokken en deels bekleed zijn met golfbeplating. Door deze golfbeplating hebben de gebouwen een loodsachtige uitstraling. Op het terrein van de HMS bevinden zich nog enkele lagere bakstenen gebouwen, bestaande uit 1 of 2 lagen met een kap. Het terrein is verder nagenoeg geheel verhard. Volgens het vigerende plan mogen op het terrein nu gebouwen van maximaal 15 m hoog gerealiseerd worden. Met een vrijstelling is het mogelijk tot 20 m te bouwen. Het terrein wordt in de bestaande situatie rechtstreeks vanaf de provinciale weg ontsloten.

2.3 Toekomstige Situatie

2.3.1 Planvorming

Bij aanvang van de planvorming voor transformatie van het HMS-terrein zijn door BGSV twee stedenbouwkundige modellen opgesteld. Van deze varianten ging de ruimtelijke voorkeur uit naar de variant, waarbij de provinciale weg wordt verlegd naar de spoorlijn toe. Dit model diende als basis van het voorontwerpbestemmingsplan dat in 2007 in procedure is gebracht. Naar aanleiding van de inspraak, het artikel 10 Bro 1985-overleg en vragen van het gemeentebestuur, is gekozen voor een aangepaste stedenbouwkundige invulling van het gebied. Hiertoe is een nieuwe bebouwingssuggestie opgesteld door architectenbureau Aantjes BV (augustus 2007).

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01_0003.jpg"

Figuur 2.2 Invulling Aantjes

Begin 2010 is deze verkaveling opnieuw tegen het licht gehouden. Onder meer zijn in dit kader de bewoners van de Burgemeester van Roosmalenstraat geconsulteerd. Zij gaven aan het plan aangepast te willen zien op de volgende onderdelen:

  • een grotere afstand tussen de gevels van de bestaande woningen en de nieuw te realiseren woningen aan de Burgemeester van Roosmalenstraat;
  • een lagere bouwhoogte of een grotere afstand van het westelijke appartementengebouw tot hun woning;
  • geen directe ontsluiting van het plangebied over het deel van de Burgemeester van Roosmalenstraat tussen de Westergeest en de Middelweg.

2.3.2 Planbeschrijving

Mede op basis van bovenstaande opmerkingen is gekomen tot een nieuwe indeling van het plangebied en een nieuwe verkaveling. De verkaveling is weergegeven in afbeelding 2.3. De uitgangspunten van deze verkaveling worden in deze paragraaf besproken.

De besproken verkaveling gaat uit van 141 woningen. Dit bestemmingsplan maakt in het plangebied 145 woningen mogelijk. Hiermee wordt de ruimte geboden om tijdens de planvorming, afhankelijk van de vraag uit de markt, meer of minder woningen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01_0004.jpg"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig plan

Omleggen provinciale weg

De provinciale weg wordt omgelegd langs het spoor. Hierdoor kan de nieuwe bebouwingsstructuur worden aangesloten op het bestaande stratenpatroon van de dorpskern. Door het omleggen van deze weg langs de spoorlijn, worden de geluidsbronnen en ruimtelijke barrières zoveel mogelijk gebundeld aan de zuidwestzijde van de locatie. De provinciale weg wordt omgelegd vanaf het viaduct over de Westergeestervaart tot aan de Middelweg.

Bebouwingsstructuur en programma

In het voor bebouwing vrijkomende gebied wordt een gemengd woningbouwprogramma gerealiseerd met verschillende woningtypen, zowel grondgebonden woningen als appartementen.

Centraal in het plangebied wordt een intern groen plein gerealiseerd. Rondom dit plein worden circa 70 grondgebonden woningen gerealiseerd, die bestaan uit 2 bouwlagen met kap. Aan het plein grenzen de achtertuinen van de woningen. De voorgevels van de woningen zijn naar het omliggende gebied gesitueerd. Om het geluid van de spoorlijn en de provinciale weg zoveel mogelijk af te schermen, worden de woningen langs de zuidzijde van de locatie als een aaneengesloten wand gerealiseerd. Het blok aan de noordzijde wordt ter hoogte van de weg De Terp geknipt. Hiermee ontstaat enerzijds een ontsluiting van het interne plein, anderzijds wordt daarmee aangesloten op de verkavelingsstructuur van het bestaande dorp.

Het appartementengebouw aan de westzijde van de locatie wordt in het verlengde van het zuidelijke woningblok gelegd. Het is opgebouwd uit 4 bouwlagen met kap. In dit gebouw worden 29 appartementen gerealiseerd. Door de ligging en de configuratie wordt een grotere afstand tot de bestaande woningen gecreëerd. Dit tussengebied zal groen ingericht worden.

Aan de oostzijde worden twee appartementengebouwen gerealiseerd van ieder 5 lagen met kap. Deze twee gebouwen, waarin circa 42 appartementen komen, zullen de nieuwe entree van Uitgeest markeren. Ten oosten van deze appartementen wordt een waterpartij gegraven, waardoor de entree verder versterkt wordt. Deze appartementengebouwen worden dwars op de ontsluitingsstructuur gebouwd, zodat vanuit de wijk een relatie met de waterpartij ontstaat. Voor het noordelijk gelegen appartementengebouw bestaat tevens de mogelijkheid voor een andere vorm of configuratie. Dit biedt enerzijds de mogelijkheid om appartementen te realiseren die georiënteerd zijn op de waterpartij, anderzijds om vanuit het plangebied andere zichtlijnen op het omliggende landschap te bieden.

Geluidsafscherming

De bebouwing langs de N203 wordt nagenoeg in een aaneengesloten wand gerealiseerd. Hierdoor heeft deze wand een geluidsafschermende werking voor zowel het spoor als de provinciale weg. Tussen de bebouwingswanden zullen tuinmuren worden gerealiseerd, zodat binnen het bouwblok een geluidsluw klimaat ontstaat.

Openbaar gebied

Het openbare gebied in het westelijk deel van het plangebied zal uit straten en plantsoenen bestaan. De straten zullen in profiel en karakter aansluiten op de bestaande straten in Uitgeest. In dit deel van het plangebied zijn twee plantsoenen beoogd. Dit betreft het pleintje tussen de eengezinswoningen en de groene ruimte in de oostpunt van het plangebied. Beide ruimten zullen groen ingericht worden en geschikt gemaakt voor een recreatieve functie en het plaatsen van speeltoestellen.

Het landschap aan de oostzijde blijft behouden en bestaat uit grasland met brede sloten. Wel zal hier na realisatie van de woningbouwontwikkeling nieuw water worden gegraven, dat naast een recreatief karakter ook de vereiste compensatie voor gedempt water biedt.

Woningbouwafspraken met omliggende gemeentes

In de periode tussen 2000 en 2020 bedraagt de woningbouwopgave in de regio IJmond circa 9.000 nieuwe woningen. Voor Uitgeest komt dit neer op circa 200 woningen vanuit deze taakstelling. De gemeente Uitgeest zelf wil groeien naar een inwoneraantal van 14.0001. Om dit te bereiken dienen er in 2020 circa 500 woningen te worden bijgebouwd in Uitgeest. Voor deze 300 extra dienen nog bestuurlijke afspraken te worden gemaakt. De woningbouw op het HMS-terrein zelf maakt deel uit van de taakstelling, hierover is in een eerder stadium al overeenstemming bereikt met de regio.

  1. 1. Toekomstvisie Uitgeest 2020, oktober 2009.

2.4 Verkeer

Ontsluiting

Het HMS-terrein wordt in de huidige situatie ontsloten vanaf de provinciale weg N203. De N203 behoort tot de regionale hoofdstructuur en vormt de centrale ontsluitingsas van Uitgeest. Aan de oostzijde ontsluit de N203 de kern Uitgeest vanaf de A9 (Alkmaar-Amsterdam Zuid Oost). In noordwestelijke richting loopt de N203 in de richting van Alkmaar. In de toekomst zal de N203, vanaf het viaduct over de Westergeestervaart tot de Middelweg, worden omgelegd. De N203 zal dan parallel langs het spoor komen te lopen. Deze verlegging wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Het plangebied wordt ontsloten via een ringonsluiting, die nabij het kruispunt van de Middelweg en de Burgemeester van Roosmalenstraat aantakt op de bestaande infrastructuur. Deze eenrichting ontsluitingsweg, bedoeld voor het verkeer dat de wijk inkomt, loopt tussen de nieuwe ontwikkeling en de provinciale weg N203 en takt vervolgens aan op de hoek Burgemeester van Roosmalenstraat - De Terp.

Het verkeer dat de wijk verlaat zal via de bestaande woonwijk ten noorden van het plangebied worden afgewikkeld. Daarbij zal het deel van de Burgemeester van Roosmalenstraat tussen de Westergeest en de Middelweg als eenrichtingsweg blijvengehandhaafd.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Door de bouw van 145 woningen zal er een bijdrage van ongeveer 725 mvt/etmaal bijkomen, gebaseerd op 5 mvt/etmaal per woning. Deze verkeersgeneratie zal bij de verkeersintensiteit van de verschillende wegen worden opgeteld. De intensiteit op de bestaande buurt- en wijkwegen bedraagt ongeveer 300 mvt/etmaal. De intensiteit zal met de nieuwe woningen toenemen, maar blijft voor een erftoegangsweg nog steeds gering. Op erftoegangswegen is een verkeersintensiteit van 4.000 tot 6.000 mvt/etmaal aanvaardbaar. De bestaande wegen zijn toereikend om ook het extra verkeer te verwerken.

Fietsontsluiting

Het fietsverkeer maakt in de huidige situatie gebruik van een vrijliggend, in twee richtingen bereden, (brom)fietspad langs de N203. In de toekomstige situatie zal alleen aan de zuidzijde van de N203 een fietspad worden gerealiseerd.

Het nieuw te realiseren woongebied wordt voor het langzaam verkeer ontsloten via de bestaande woonstraten ten noorden van de locatie. Hier geldt een 30 km/h-regime en kan het verkeer gemengd met het autoverkeer worden afgewikkeld. Er is sprake van een goede ontsluiting naar de kern.

Openbaar vervoer

De ontsluiting per openbaar vervoer geschiedt per trein. De afstand tot het dichtstbij gelegen NS-station (Uitgeest) bedraagt maximaal circa 700 m. Hier stoppen de treinen in de richting Amsterdam, Haarlem en Alkmaar. De ontsluiting per openbaar vervoer kan derhalve goed worden genoemd. Tevens is er een busdienst die Uitgeest en Alkmaar en Beverwijk met elkaar verbindt en vertrekt vanaf het station.

Parkeren

In de parkeerbeleidsnota voor Uitgeest zijn parkeernormen opgenomen op grond van het in het beleid beschreven onderzoek en het ASVV 2004 (CROW). In dit beleid wordt uitgegaan van een norm van 1,5 parkeerplaats per woning voor woningen in het middensegment en 1,3 parkeerplaats per woning voor woningen in het goedkope segment.

In onderstaande tabel is voor de bovenbeschreven verkaveling, waarbij 141 woningen worden gerealiseerd, het aantal parkeerplaatsen doorgerekend.

parkeerbehoefte HMS norm behoefte
blok A1 35 woningen midden 1,5 52,5
blok A2 11 woningen midden 1,5 16,5
blok A3 16 woningen midden 1,5 24
blok A4 8 woningen midden 1,5 12
blok B1 29 appartementen goedkoop 1,3 37,7
blok B2 22 appartementen goedkoop 1,3 28,6
blok B3 20 appartementen midden 1,5 30
202

Hieruit blijkt dat voor de nieuw te bouwen woningen 202 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. In de planvorming wordt uitgegaan van 239 parkeerplaatsen die binnen de ontwikkeling gerealiseerd worden. Deze parkeerplaatsen worden voor een groot deel in het openbare gebied gerealiseerd. Ongeveer 15 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in een stallinggarage onder bouwblok B3. Daarnaast worden circa 30 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein (in achtertuinen). Hierbij dient te worden opgemerkt dat parkeerplaatsen die op eigen terrein gerealiseerd worden, als 0,8 parkeerplaats meetellen.

De 38 extra te realiseren parkeerplaatsen compenseren de parkeerplaatsen die verdwijnen als gevolg van de herinrichting van de Burgemeester van Roosmalenstraat en komen anderzijds ten goede aan de parkeervraag uit de noordelijk gelegen woonwijk.

Indien het maximumaantal van 145 woningen wordt gerealiseerd, zal op basis van het te realiseren programma en met inachtneming van deze parkeernormen, worden voorzien in voldoende extra parkeergelegenheid.

2.5 Conclusie

Met de omlegging van de provinciale weg en de realisatie van woningbouw op het HMS-terrein, zal het terrein betrokken worden bij de dorpskern van Uitgeest. De ruimtelijke kwaliteit zal toenemen en de barrièrewerking van de provinciale weg richting de dorpskern zal opgeheven worden. Het stedenbouwkundig ontwerp zorgt daarbij voor een toevoeging van een divers woningbouwprogramma en de realisatie van een goede openbare ruimte. Tevens wordt de entree van Uitgeest beter vormgegeven. In de nieuwe woonwijk is de ontsluiting en het parkeren goed geregeld.

2.6 Uitgangspunten Voor De Juridische Regeling

De juridische regeling is toegesneden op de ontwikkelingen die plaatsvinden en om de gewenste ruimtelijke uitstraling te verkrijgen en deze ook te behouden. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten voor de juridische regeling genomen:

  • het vastleggen van de gewenste (ruimtelijke) structuur;
  • het bieden van enige flexibiliteit, om tijdens de uitvoeringsfase in te kunnen spelen op ontwikkelingen.

In het volgende hoofdstuk is aangegeven hoe deze punten zijn vertaald in de juridische regeling.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

3.2 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken, waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

De in het vorige hoofdstuk beschreven verkaveling is in dit bestemmingsplan vertaald in een gedetailleerd plan. Hierbij is ieder functie voorzien van een toegesneden bestemming, zodat voldoende rechtszekerheid wordt geboden aan omwonenden van het plangebied en de toekomstige bewoners. Wel is voorzien in de nodige flexibiliteit om in te kunnen spelen op ontwikkelingen die zich tijdens de planvorming kunnen voordoen.

Verbeelding en regels

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar geeft de uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de in de regels gestelde regels. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Om het gewenste karakter te verkrijgen en te behouden is gekozen om zowel een maximale bouwhoogte als een maximale goothoogte op te nemen.

Aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder het aantal woningen. De aanduidingen die betrekking hebben op het gebruik worden functieaanduidingen genoemd, dit zijn de functieaanduiding 'water' en 'verkeer'.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs- en slotregel.

3.3 Inleidende Regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.

Tevens is in de Wijze van meten opgenomen dat bij de maatvoeringregels ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.

3.4 Bestemmingsregeling

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de onderstaande bestemmingen voor.

Groen

Het groen in het plangebied is bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen mogelijk, alsmede voet- en fietspaden, speeltoestellen, geluidswerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. In het oostelijk deel van het plangebied is de bestemming Groen voorzien van de aanduiding 'water'. In dit deel dient een minimale oppervlakte van 1.500 m2 aan water gerealiseerd te worden, als compensatie van het water dat binnen het plangebied wordt gedempt. Zie ook paragraaf 5.10.

Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de woningen. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Daarnaast is er een bouwregeling opgenomen om beperkt mogelijkheid te bieden aan erkers, luifels en balkons en andere ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bij de aangrenzende bestemming Wonen behorende hoofdgebouwen.

Verkeer

De nieuwe provinciale weg wordt mogelijk gemaakt middels de bestemming Verkeer. De gronden binnen de bestemming zijn bestemd voor wegen, met daarbij opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden. Daarnaast zijn bij de bestemming behorende voorzieningen mogelijk, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, kunstuitingen en water.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het openbaar gebied in het nieuw te realiseren woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en speeltoestellen.

Water

De (bestaande) watergang langs de spoorlijn heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Water. Bruggen, kunstwerken en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen deze bestemming mogelijk.

Wonen

Voor het woongebied is de bestemming Wonen opgenomen. Binnen deze bestemming zijn naast wonen, onder meer ook parkeervoorzieningen, verhardingen, groenvoorzieningen en water toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' is een toegangsweg toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van het binnenterrein.

Hoofdgebouwen

Het te bouwen aantal woningen bedraagt niet meer dan 145. Dit kunnen zowel gestapelde als grondgebonden woningen zijn. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Binnen dit bouwvlak is voor de grondgebonden woningen een maximale goot- en nokhoogte opgenomen. Op de verbeelding is tevens aangegeven in welk bouwvlak de gestapelde woningen gerealiseerd mogen worden. In principe mogen de bouwvlakken geheel bebouwd worden. Omdat voor één appartementengebouw nog flexibiliteit gewenst is ten aanzien van de uiteindelijke configuratie, is hier een groter bouwvlak opgenomen waarbinnen een maximaal bebouwingspercentage van toepassing is.

De bouwvlakgrens mag binnen de bestemming Wonen worden overschreden ten behoeve van balkons, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 m.

Omdat de geluidsbelasting op bepaalde gevels van de woningen hoger is dan de maximale te ontheffen waarde, dienen deze woningen middels dove gevels te worden uitgevoerd. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de oostgevel van het hoofdgebouw dient te worden uitgevoerd met een dove gevel.

Erfbebouwing

De gronden achter en, indien relevant, naast het hoofdgebouw c.q. de woning, zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling, zoals opgenomen in de bestemming Wonen, bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. Deze regeling sluit aan op het huidige beleid van de gemeente Uitgeest.

De aan-, uit- en bijgebouwen mogen in totaal niet meer dan 50% van het zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m2. In het bestemmingsplan worden op deze manier voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. De bouwhoogte van aan-, uit- en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m.

Aan-huis-gebonden beroepen

Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning.

Nadere eisenregeling

In de regels is tevens een nadere eisenregeling opgenomen waarmee burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situering en afmetingen van de te bouwen gebouwen, ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de leefbaarheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Leiding - Gas

De gasleiding die in het zuiden van het plangebied ligt, is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Gas. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige gasleiding.

Leiding - Hoogspanning

De hoogspanningsleiding die tussen de ontwikkeling en de N203 wordt aangelegd, is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige hoogspanningsleiding.

Leiding - Water

De waterleiding die in het noorden van het plangebied wordt aangelegd, is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Water. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige waterleiding.

Waarde - Archeologie

Op basis van de landelijke archeologische verwachtingskaart is op de verbeelding een gebied aangeduid met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden.

3.5 Algemene Regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid tot afwijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, indien noodzakelijk voor een goede uitvoering de bestemmingsgrenzen wijzigen waarbij de wijziging niet meer dan 3 m mag bedragen en het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

3.6 Overgangsrecht En Slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

3.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Uitgeest, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.

Zo handhaaft de stafafdeling Juridische Zaken namens het college onder andere de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bouwregels door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

De gemeentelijke handhaver handhaaft namens het college het gebruik van gemeentelijke gronden. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale bebouwing of illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor het bouwen voor een woning of bijgebouw, de betreffende woning of bijgebouwd niet alsnog wordt gebouwd.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid voor de ontwikkeling van het HMS-terrein. Dit beleidskader is verdeeld in rijksbeleid, provinciaal en regionaal beleid en gemeentelijk beleid. Afsluitend worden per beleidsniveau en voor het totale beleid conclusies getrokken voor het plangebied.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 AMvB Ruimte (2009)

Deze AMvB Ruimte bevat alle ruimtelijke beleidskaders van het Rijk en vormt een sluitstuk van rijkszijde van het nieuwe stelsel van ruimtelijke ordening. Deze Algemene Maatregel van Bestuur bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam, en de Waddenzee.

Het rijksbeleid geeft geen specifieke informatie over Uitgeest en het plangebied. Het plangebied ligt ten noorden van het stedelijk netwerk Randstad. Daarnaast ligt Uitgeest nabij het nationaal landschap de Stelling van Amsterdam en te midden van het nationaal landschap Laag Holland.

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in de nationale belangen welke het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder wordt aangegeven welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd.

Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in steden en dorpen maakt het mogelijk functies bij elkaar te brengen waardoor het draagvlak voor voorzieningen en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daar buiten. Volgens de Realisatieparagraaf dient in bestaand stedelijk gebied optimale benutting van bestaand bebouwd gebied plaats te vinden om verrommeling een halt toe te roepen. Hierdoor neemt de noodzaak af om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. Het wordt moeilijker gemaakt om nieuwbouw in het buitengebied te realiseren. De bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel. Het Rijk toetst of provincies het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijke beleid opnemen.

De ontwikkelingen in het bestemmingsplan passen binnen de realisatieparagraaf. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand bebouwd gebied en maakt de transformatie van een bedrijventerrein naar woningbouw mogelijk.

4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

4.3.1 Provinciale structuurvisie (2010)

De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de (ontwerp)structuurvisie 2040:

  • toekomstbestendig en duurzaam bouwen;
  • aandacht voor de ruimte buiten de woongebieden;
  • leefgebieden worden belangrijker;
  • de combinatie van wonen, economie en landschap vormen méér een drie-eenheid dan voorheen.

Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en te bezoeken.

In Noord-Holland-noord, waar Uitgeest deel van uitmaakt, is de prognose dat voor 2040 circa 35.000 woningen nodig zijn. Bebouwing dient zoveel mogelijk plaats te vinden binnen de BBG-zones (Bestaand Bebouwd Gebied). Er wordt onderscheidt gemaakt tussen gebieden met een overspannen en een ontspannen woningmarkt. Daar waar sprake is van een overspannen woningmarkt moet er zorgvuldig omgegaan worden met het stedelijk en landelijk gebied. Bij een ontspannen woningmarkt is er meer ruimte voor herstructurering en transformatie binnen het bestaand bebouwd gebied.

In de structuurvisie wordt Uitgeest omschreven als een kleine kern in het buitengebied. Het grootste gedeelte van het plangebied valt binnen de BBG-zone (voorheen de rode contour). De ontwikkelingen op het HMS-terrein passen daarmee binnen het beleid van de provincie om binnen bestaand bebouwd gebied niet-woonfuncties te transformeren tot woonfuncties.

Op de kaart behorend bij de Structuurvisie, is het gebied rondom het station, waartoe ook het plangebied behoort, aangeduid als 'Verdichten rond OV-Knooppunten'. Het provinciaal beleid is erop gericht degelijke gebieden te verdichten en te ontwikkelen. Door de ruimte rond OV-knooppunten beter te benutten voor wonen en andere stedelijke functies, worden landelijke gebieden gespaard, verbetert de kwaliteit van de omgeving en wordt de benutting van het openbaar vervoer gestimuleerd. De ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, sluit aan bij dit beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01_0005.png"

Uitsnede kaart Provinciale structuurvisie

4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (2009)

In de provinciale verordening Noord-Holland 2009 is het streekplan beleidsneutraal doorgevoerd. De verordening richt zich voornamelijk op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de juridische inhoud, maar ook om de inhoud van de toelichting. Voor woningbouw geldt dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet komen over de afspraken met de regiogemeenten.

In het bestemmingsplan is een overzicht hiervan gegeven in paragraaf 2.3 en paragraaf 4.4.

Op de kaart behorende bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening is het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) aangegeven. Het grootste deel van het plangebied valt hierbinnen. Een klein deel valt binnen het landelijk gebied. De verordening geeft aan dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

In haar brief van 12 januari 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland ingestemd met een geringe verlegging van de contour van het BBG (voorheen de rode contour), zodat deze op de noordzijde van het bestaande N203-tracé komt te liggen. Deze verlegging gaat niet ten koste van bestaand landelijk gebied. Met deze aanpassing valt de gehele ontwikkeling binnen het BBG.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01_0006.png"

Uitsnede kaart Provinciale verordening

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Toekomstvisie Uitgeest 2020 (2009)

De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto 'Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig', dient als basis voor de structuurvisie. De visie moet een duidelijk beeld geven van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De visie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. In de visie komen deze allemaal aan de orde. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald.

Uitgeest wil groeien om te kunnen voldoen aan de wensen van haar burgers, maar omdat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:

  1. 1. dorpskarakter behouden;
  2. 2. groene omgeving handhaven;
  3. 3. zoveel mogelijk in stand houden rode contour (bestaand bebouwd gebied (BBG));
  4. 4. geringe groei met een structureel inwoneraantal van 14.000;
  5. 5. financieel gezond blijven;
  6. 6. zelfstandigheid;
  7. 7. het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau;
  8. 8. een woningvoorraad die qua samenstelling en omvang past bij de toekomst van Uitgeest.

Om tot een structureel inwoneraantal van 14.000 te komen, is een groei in het woningbouwaanbod nodig van circa 500 woningen. Deze woningen komen bovenop het aantal woningen van het HMS-terrein en de uitbreidingswijk Waldijk.

4.4.2 Structuurvisie Uitgeest 2020 (2010)

Uitgeest vergrijst en heeft te weinig te bieden aan starters op de woningmarkt. Daarnaast zal er levensloopbestendig gebouwd moeten worden om ook de oudere generaties te kunnen faciliteren in hun veranderende behoeftes. Ook zal een betere doorstroming bevorderd moeten worden.

Er moet ruimte gevonden worden om nieuwe woningen te bouwen die benodigd zijn voor de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de extra gewenste groei om te komen tot een inwonersaantal van 14.000 inwoners. Allereerst dienen de bestaande binnenstedelijke locaties daarvoor gebruikt te worden. Daarbij zal Uitgeest er verder niet aan ontkomen om enige uitbreiding buiten de huidige bebouwde kom te realiseren .

Inbreiding is geen doel maar een middel. Toch kan inbreiding ook meer betekenen dan alleen maar het louter bouwen van woningen. Het kan ervoor zorgen dat bestaande structuren in het dorp (zowel ruimtelijk als functioneel) verbeterd of versterkt worden. Inbreiding dient altijd zorgvuldig te gebeuren. In de structuurvisie zijn een aantal plekken opgenomen waar inbreiding voorzien is. In de structuurvisie wordt het HMS-terrein al genoemd als een noodzakelijke inbreidingslocatie om te kunnen voldoen aan de bevolkingsgroei naar 14.000 inwoners.

4.4.3 Prostitutiebeleid gemeente Uitgeest

Per 1 oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod opgeheven, waardoor (maximaal) één seksinrichting of escortbedrijf binnen de gemeente is toegestaan. Met het opheffen van het bordeelverbod is een seksinrichting aan te merken als een 'gewoon bedrijf'. Daarmee is de vestiging van dergelijke bedrijven veel eenvoudiger geworden. Het is hierdoor noodzakelijk geworden om als gemeente een prostitutiebeleid op te stellen.

Het beleid van de gemeente dienaangaande is neergelegd in het bestemmingsplan 'Paraplubepaling Bordeelverbod'. Binnen de gemeentegrenzen wordt het niet wenselijk geacht dat een seksinrichting of escortbedrijf zich kan vestigen in een woongebied, in het dorpscentrum, in de omgeving van scholen of kerken en in de nabijheid van horecagelegenheden, aangezien dit het leefmilieu kan verstoren. Door in de bovenstaande locaties vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf uit te sluiten, blijft er binnen de gemeente één gebied over waar wel een seksinrichting onder voorwaarden toegestaan kan worden.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de 'Paraplubepaling Bordeelverbod' de vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf uitgesloten. Dit is in dit bestemmingsplan meegenomen.

4.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het door het Rijk en provincie gestelde beleid. Daarnaast wordt de ontwikkeling van het HMS-terrein in diverse gemeentelijke beleidsstukken aangemerkt als belangrijke ontwikkeling voor Uitgeest.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de sectorale onderzoeken die in het kader van de planvorming zijn uitgevoerd, besproken.

5.2 Geluidshinder

Door M+P is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting bij het bouwplan HMS- terrein te Uitgeest ten gevolge van rail- en wegverkeerslawaai. In onderstaande paragrafen is dit onderzoek kort samengevat. Tevens is een oplegnotitie gemaakt waarin 2 varianten voor de positionering van bouwblok B3 zijn bekeken. Dit onderzoek en de bijbehorende oplegnotitie, zijn opgenomen in Bijlage 1 respectievelijk Bijlage 2.

5.2.1 Railverkeerslawaai

Beleid en wetgeving

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle spoorwegen geluidszones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. De geluidsbelasting mag in beginsel niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard en de uiterste grenswaarde niet wordt overschreden, kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen een hogere waarde vaststellen. Deze uiterste grenswaarde bedraagt voor nieuwe woningen voor railverkeerslawaai 68 dB.

Langs het plangebied bevinden zich de spoorwegen Uitgeest-Zaandam en Uitgeest-Haarlem (respectievelijk trajectnummer 411 en 421). De breedte van de onderzoekszone van het traject Uitgeest-Zaandam bedraagt 200 m. Van het traject Uitgeest-Haarlem bedraagt de zonebreedte 100 m.

De locatie ligt binnen de in het Besluit geluidhinder 2006 opgenomen wettelijke geluidszone van de genoemde spoorwegen, zodat akoestisch onderzoek naar de geluidshinder ten gevolge van de spoorwegen vereist is.

Onderzoek

Voor het berekenen van de geluidsbelasting is uitgegaan van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De intensiteiten voor beide lijnen zijn afkomstig uit het akoestisch spoorboekje ASWIN 2009, waarin de gegevens van 2007 zijn opgenomen. Vooruitlopend op de wetswijziging inzake geluidsproductieplafonds is hierop een marge van 1,5 dB aangehouden. Langs de spoorlijn Uitgeest-Haarlem staat ter hoogte van de woningbouw in Waldijk een geluidsscherm, in de berekeningen is hiermee rekening gehouden.

Berekeningsresultaten nieuwe woningen

De maximale geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn Uitgeest-Haarlem (traject 421) aan de gevels van de nieuwe woningen bedraagt 56 dB. Deze geluidsbelasting komt voor op 10 rijwoningen A1. Aan de gevels van deze woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden. Voor de overige woningen in het plan geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. Deze conclusies gelden eveneens voor de varianten 2 en 3.

De maximale geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn Uitgeest-Zaandam (traject 411) bedraagt 68 dB. Deze geluidsbelasting komt voor aan de gevels van enkele appartementen in bouwblok B1. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden, de uiterste grenswaarde van 68 dB echter niet. Tevens wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden aan de gevels van de rijwoningen A1 en A4 en aan de gevels van de appartementen in de bouwblokken B2 en B3. Deze conclusies gelden eveneens voor de varianten 2 en 3.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Uit onderzoek is gebleken dat het toepassen van raildempers ten hoogste een geluidsreductie van 3 dB oplevert. Tevens is het toepassen hiervan zeer kostbaar. Vanuit kosteneffectiviteitoogpunt is deze maatregel dan ook niet gewenst.

Berekeningsresultaten bestaande woningen

Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de bestaande woningen aan de Burgemeester van Roosmalenstraat de geluidsbelasting ten gevolgde van railverkeer op de gevels aan de westelijke zijde gelijk blijft en aan de oostzijde significant afneemt.

5.2.2 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid nieuwe situaties

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Wanneer de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard, kan - onder voorwaarden - een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. De in de Wgh vastgelegde uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB (nieuwe woningen versus bestaande wegen). Voor de A9 ligt de uiterste grenswaarde op 53 dB. De hogere-waardenbesluit moet zijn genomen, voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

De maximumsnelheid op de Burgemeester van Roosmalenstraat, de Terp en de Westergeest bedraagt 30 km/h, zodat deze wegen formeel zijn gedezoneerd op grond van de Wgh. Omdat op basis van jurisprudentie dient te worden aangetoond of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat, dienen ook ten gevolge van het verkeer op deze weg berekeningen te worden uitgevoerd.

De beschouwde 30 km/h-wegen leveren in dit onderzoek geen relevante bijdrage aan de heersende geluidsbelasting. Uit de verkeersgegevens van de Milieudienst IJmond blijkt dat de intensiteiten laag zijn. Daarnaast zijn de afstanden tot de wegen relatief groot.

Normstelling en beleid reconstructie situaties

Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, indien er fysieke wijzigingen op of aan een bestaande weg optreden en waarbij als gevolg van deze veranderingen de geluidsbelasting met 2 dB of meer toeneemt (waarbij opvulling tot 48 dB is toegestaan). Het dient hierbij te gaan om een wijziging in fysieke zin, bijvoorbeeld:

  • wijziging van profiel, wegbreedte, hoogteligging of wegdek;
  • wijziging van het aantal rijstroken;
  • aanleg van kruispunten;
  • aanleg van aansluitingen;
  • verwijdering, plaatsing of wijziging van verkeerstekens.

Als voorkeursgrenswaarde bij reconstructie dient de geluidsbelasting te worden aangehouden van de situatie één jaar voor reconstructie. Indien deze geluidsbelasting lager is dan 48 dB, bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Wanneer een hogere waarde is vastgesteld, geldt de laagste van de volgende waarden als voorkeursgrenswaarde:

  • de heersende geluidsbelasting;
  • de eerder vastgestelde hogere waarde.

Onderzoek

Binnen het plangebied zullen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) mogelijk worden gemaakt. Door middel van akoestisch onderzoek is voor de nieuw te bouwen woningen aangetoond of er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ook zal de provinciale weg N203 omgelegd worden. Hierbij is sprake van een fysieke wijziging aan de weg. Door middel van akoestisch onderzoek is dan ook voor de bestaande woningen aangetoond wat het effect hiervan is op de geluidsbelasting. Eveneens vinden binnen het plangebied fysieke wijzigingen aan de bestaande Burgemeester van Roosmalenstraat plaats. De nieuwe interne ontsluitingsweg zal hier op twee plaatsen aangesloten worden. Omdat hier sprake is van 30 km/h-wegen is, zoals eerder gesteld, geen onderzoek uitgevoerd.

De berekeningen zijn uitgevoerd volgens SRM II uit het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006'. Voor de A9 is van Rijkswaterstaat een uitsnede uit het rekenmodel OWAB Rijksweg A9 traject Alkmaar-Uitgeest, uiteindelijke situatie verkregen, Voor de provinciale weg N203 zijn de gegevens voor 2020 verkregen van de Milieudienst IJmond.

In en rond het plangebied bevindt zich een aantal gezoneerde wegen. Het betreft de provinciale weg N203 en de rijksweg A9. De N203 heeft een onderzoekszone van 200 m (binnenstedelijke situatie met 2 rijstroken). De onderzoekszone van de rijksweg A9 bedraagt 600 m (buitenstedelijke situatie met 6 rijstroken).

Berekeningsresultaten gezoneerde wegen nieuwe woningen

De maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A9 aan de gevels van de nieuwe woningen bedraagt 56 dB. Deze geluidsbelasting komt voor aan de oostgevels van de appartementen in de bouwblokken B2 en B3 (zie figuur 5.1). De maximale geluidsbelasting aan de kopgevel aan de zijde van de A9 van de rijwoning A1 bedraagt 54 dB. Hierbij wordt de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB overschreden. Deze gevels dienen dan ook als dove gevel te worden uitgevoerd.

Aan de gevels van de nieuwe woningen en appartementen in de overige rijwoningen en bouwblokken wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB eveneens overschreden. Hierbij wordt niet de uiterste grenswaarde van 53 dB overschreden. Voor de varianten 2 en 3 geldt dat voor minder woningen hogere waarden benodigd zijn, tevens zijn andere waarden benodigd. De conclusie ten aanzien van de dove gevels blijft gehandhaafd.

De maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de N203 bedraagt 61 dB. Deze geluidsbelasting komt voor aan de gevels van enkele appartementen in bouwblok B1 en B2. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, de uiterste grenswaarde van 63 dB echter niet. Tevens wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden aan de gevels van de rijwoningen A1 en A4 en aan de gevels van de appartementen in bouwblok B3. Voor de varianten 2 en 3 geldt dat voor minder woningen hogere waarden benodigd zijn, tevens zijn andere waarden benodigd. De conclusie ten aanzien van de dove gevels blijft gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01_0007.png"

fig 5.1 Toekomstige situatie

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Het toepassen van een andere wegdekverharding op zowel de N203 als de A9 zal niet leiden tot een aanzienlijke afname van het aantal te verlenen hoger waarde. Eveneens zal het geen verbetering van de milieugezondheidskwaliteit opleveren. Geluidsschermen zijn op de hogere verdiepingen niet toereikend, het plaatsen van een scherm heeft dan ook weinig effect.

Berekeningsresultaten bestaande woningen

Uit de berekeningen blijkt dat het plan een positief effect heeft op de geluidsbelastingen op de bestaande woningen aan de Burgemeester van Roosmalenstraat. Voor wegverkeer neemt de geluidsbelasting op alle punten af.

5.2.3 Cumulatie en GES

Omdat sprake is van een belasting door meerdere bronnen, is eveneens de gecumuleerde geluidsbelasting in beeld gebracht. Binnen dit onderzoek is per gecumuleerde geluidsbelasting ook een GES-score met waardering toegekend.

Bij de rijwoningen in de blokken A1 en A4 is aan de geluidsbelaste zijde een zeer matige of onvoldoende milieugezondheidskwaliteit aanwezig. Voor de rijwoningen in de blokken A2 en A3 is sprake van een redelijke tot matige milieugezondheidskwaliteit aan de geluidsbelaste zijde. Alle rijwoningen beschikken wel over een geluidsluwe gevel. Bij de appartementengebouwen B1, B2 en B3 is sprake van een zeer matige tot onvoldoende GES-score. Toch hebben de appartementengebouwen ook een relatief geluidsluwe zijde, hier is sprake van een betere milieugezondheidskwaliteit.

In het onderzoek wordt onderkend dat binnen het bouwplan plaatselijk sprake is van een minder goede GES-score. Het bouwplan is echter maatschappelijk en economisch gezien wenselijk, onder meer vanwege het woningbouwprogramma, de accentuering van de entree van Uitgeest en de verbetering van de milieukundige situatie in de bestaande wijk.

Om toch een aanvaardbaar leefklimaat te realiseren, zijn maatregelen voorzien. Er is sprake van optimalisatie van het verkavelingsplan. In dit kader zijn de buitenruimten van zowel appartementen als woningen op de meest geluidsluwe zijden geprojecteerd.

Bovendien zijn ook technische maatregelen beoogd. De meest belaste gevels zullen als dove gevel worden uitgevoerd en aan de balkons van de appartementen worden, indien nodig, nog extra voorzieningen getroffen, zodat deze geluidsluwer worden.

5.2.4 Conclusie

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van zowel railverkeers- als wegverkeerslawaai aan de gevels van een groot aantal woningen en appartementen overschreden wordt. Bij een aantal appartementen en woningen wordt zelfs de uiterste grenswaarde ten gevolge van wegverkeer overschreden. Deze gevels dienen als dove gevels te worden uitgevoerd. In het bestemmingsplan is op de verbeelding en in de regels opgenomen waar deze dove gevels dienen te komen.

Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten. Voor een aantal woningen en appartementen is dan ook een hogere grenswaarde benodigd.

De tabel met het aantal aan te vragen ontheffingswaarden is opgenomen in het uitgevoerde akoestisch onderzoek. Indien een van de varianten gerealiseerd zal worden, is in de oplegnotitie aangegeven welke hogere waarden dan aangevraagd dienen te worden. De betreffende hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.

5.3 Industrielawaai

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied wordt de bouw van nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt (woningen). Het gezoneerde industrieterrein (HMS), dat momenteel een groot deel van het plangebied beslaat, zal in zijn geheel verdwijnen ten behoeve van deze woningbouw.

Beleid/normstelling

Het plangebied behoort in de huidige situatie tot een deel van een gezoneerd industrieterrein. Het andere deel van het in het verleden gezoneerde industrieterrein, het kartbaanterrein, lag ten zuiden van het plangebied. Op het kartbaanterrein en het terrein van de Hollandse Melksuikerfabriek (HMS) mochten zich zogenoemde grote lawaaimakers vestigen. Dit zijn inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Bij Koninklijk Besluit nr. 90.010164 van 26 april 1990 is voor de kartbaan en de HMS één gecombineerde geluidszone vastgesteld (zonebesluit). In de huidige situatie is alleen op het HMS-terrein de vestiging van grote lawaaimakers nog mogelijk. Op basis van het vigerende bestemmingsplan Waldijk II is ter plaatse van de kartbaan de vestiging van een grote lawaaimaker uitgesloten.

Buiten geluidszones industrielawaai mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Binnen de zone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Hiervoor dient het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag hogere grenswaarden vast te stellen.

Onderzoek/conclusie

HMS

HMS heeft zijn bedrijfsactiviteiten tot 2006 uitgeoefend op het gezoneerde industrieterrein. Momenteel worden in het plangebied geen bedrijfsactiviteiten in dit kader meer uitgeoefend. In het plangebied wordt op het voormalige HMS-terrein woningbouw mogelijk gemaakt. Grote lawaaimakers zijn binnen het plangebied uitgesloten. De grens van dit deel van het gezoneerde industrieterrein wordt dan ook niet meer op de plankaart opgenomen.

Geluidszone

De geluidszone van het industrieterrein, die nog steeds vigeert, ligt voor een deel over het plangebied. Vanwege het verdwijnen het gezoneerde industrieterrein en de woningbouwontwikkelingen ter plaatse van dit terrein (zowel bij de kartbaan als de HMS), heeft de gemeente het voornemen om deze geluidszone op te heffen. Het deel van de geluidszone dat binnen het plangebied ligt zal met het vaststellen van dit bestemmingsplan worden opgeheven. De opheffing van het overige deel van de geluidszone zal plaatsvinden in de actualiseringsslag van bestemmingsplannen die momenteel wordt doorlopen.

5.4 Luchtvaartlawaai En Andere Milieuaspecten Schiphol

Beleid/normstelling

Luchthavenindelingbesluit

Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeersbesluit en het Luchthavenindelingbesluit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Luchthavenindelingbesluit.

De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.

Daarnaast is voor de omgeving van Schiphol nog de 26 LAeq-nachtcontour van belang (zoals opgenomen op de tekening 19-572 'Geluidscontouren aanwijzing S5P (vijfbanenstelsel), 26 LAeq, d.d. 01-10-1996') in verband met isolatieverplichtingen voor woningen.

Nota Ruimte

In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol voor de toekomst ruimte nodig heeft om uit te breiden. Derhalve is op een PKB-kaart de zogenoemde 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties2 ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk (hiermee wordt het zogenoemde 'bestaand stedelijk gebied 2000' bedoeld).

Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Nota Ruimte cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.

Onderzoek/conclusie

Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van het luchtvaartterrein Schiphol en ook buiten de 26 LAeq-nachtcontour. Derhalve vormt de ontwikkeling geen belemmering voor de Luchthaven Schiphol en vice versa.

Het plangebied ligt binnen de 20 Ke-contour zoals opgenomen in de Nota Ruimte. De beoogde ontwikkeling betreft de transformatie van bestaand stedelijk gebied (woningbouw ter plaatse van voormalig bedrijf) en past daarmee binnen de ruimtelijke opgave van de Nota Ruimte.

Concluderend vormt dit aspect geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

  1. 2. Voor zover deze niet zijn opgenomen in de verstedelijkingsafspraken uit de VINEX en VINAC

5.5 Externe Veiligheid

Beleid/normstelling

Bij het aspect externe veiligheid dient naar verschillende activiteiten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Bij externe veiligheid zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Hierbij is de risicocontour van 10-6 maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen3.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben zowel bij bedrijvigheid als bij vervoer een oriëntatiewaarde. Indien de oriëntatiewaarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de PR 10-6-contour.

Bedrijvigheid

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op het niveau van 10-6 per jaar. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd waren de volgende circulaires van toepassing:

  1. a. de circulaire Zonering langs hogedrukaardgastransportleidingen (1984);
  2. b. de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

Op grond van de circulaires golden voor nieuw te bouwen objecten toetsings- en bebouwingsafstanden. Momenteel (april 2010) is echter een nieuwe AMvB voor buisleidingen in voorbereiding. Met deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de huidige toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Het ministerie van VROM adviseert met deze nieuwe normstelling rekening te houden. In dit bestemmingsplan is daarom van deze nieuwe normstelling uitgegaan.

Onderzoek/conclusie

De resultaten en conclusies in deze paragraaf zijn gebaseerd op het onderzoek externe veiligheid dat is uitgevoerd door DHV4(bijlage 3), de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl), de Circulaire RVGS en informatie van de Gasunie.

Bedrijvigheid

Het spooremplacement in de omgeving van het plangebied valt sinds 1 juli 2007 onder het Bevi. Er zijn geen andere risicorelevante inrichtingen in de omgeving van het plangebied gelegen.

Uit onderzoek van DHV blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de inrichting zelf ligt. Uit de uitgevoerde QRA blijkt dat de oriënterende waarde zowel in de huidige als in de toekomstige situatie niet overschreden wordt. Wel bedraagt het groepsrisico meer dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Aangezien sprake is van een (zeer beperkte) toename van het groepsrisico als gevolg van de beoogde ontwikkeling, dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Deze verantwoording is opgenomen in het rapport van DHV (december 2009).

Vervoer gevaarlijke stoffen

Spoorlijn

In de directe omgeving van het plangebied ligt de spoorlijn Beverwijk-Uitgeest. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit onderzoek van DHV blijkt dat het betreffende baanvak geen PR 10-6-contour heeft. Het groepsrisico bedraagt in de huidige en de beoogde situatie minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Er is sprake van een verwaarloosbare toename van het GR als gevolg van de realisatie van het plan.

A9 en provinciale weg

Uit de berekeningen voor de A9 en de Circulaire RVGS blijkt dat zowel in de bestaande situatie als in de plansituatie geen sprake is van een groepsrisico. Voor de N203 wordt wel een groepsrisico berekend. Zowel in de bestaande situatie als in de plansituatie, bedraagt het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

Gasleiding W-571-10

Deze gasleiding heeft een uitwendige diameter van 4 inch en een ontwerpdruk van 40 bar en ligt voor een klein deel binnen het plangebied. De Gasunie heeft deze gasleiding onlangs ontmanteld en gedeeltelijk verwijderd. Alhoewel de functie is komen te vervallen, heeft de gasleiding nog steeds een actieve status. Voor deze leiding gelden daarom een PR 10-6-contour en een invloedsgebied voor het GR. De PR 10-6-risicocontour ligt niet buiten de leiding. Deze contour vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan. Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 45 m (de 1 % letaliteitsgrens). Een deel van het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied ligt de 100% letaliteitsgrens –de zone waarin 100% van de aanwezigen komt te overlijden ingeval van een ongeval- 30 m van de leiding. De Gasunie geeft in haar brief van 8 september 2010 aan dat binnen dit gebied geen toename van het GR is. Aangezien dit gebied maatgevend is voor het GR zal er in het gehele invloedsgebied geen sprake zijn van een toename van het GR. Ook is in de huidige situatie geen overschrijding van de oriëntatiewaarde bekend. Binnen het invloedsgebied voor het GR is in de huidige situatie namelijk weinig bebouwing aanwezig. Een nadere verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Ook het GR als gevolg van deze leiding vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Verantwoording toename groepsrisico

In het rapport van DHV is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. De gemeente vindt de geringe toename van het GR (in verband met de aanwezigheid van het emplacement) als gevolg van de beoogde ontwikkeling verantwoord. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden van de bron af richting de bestaande woonwijk. Tevens is de locatie bereikbaar voor hulpdiensten via de N203/A9. De zelfredzaamheid van bewoners in het gebied is voldoende: er worden geen woningen mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor minder redzame groeperingen (zoals ouderen).

  1. 3. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.
  2. 4. Vooronderzoek QRA spooremplacement, DHV, januari 2008 en QRA spooremplacement, DHV, februari 2008/Update QRA spoorwegemplacement en verantwoording groepsrisico, DHV, december 2009.

5.6 Luchtkwaliteit

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit zijn functies die extra verkeer aantrekken. Tevens wordt de N203 ten behoeve van de woningbouwontwikkeling gedeeltelijk verlegd. Deze weg komt in de toekomstige situatie verder van de bestaande woningen af te liggen.

Beleid/normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven5. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

Onderzoek/conclusie

Op basis van het Besluit nibm hoeft de woningbouwontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het voorliggende bestemmingsplan niet te worden getoetst aan de eisen uit de Wlk. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de ontsluitende wegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aandacht te worden besteed aan de luchtkwaliteit ter plaatse van de geprojecteerde woningen. In het verleden is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in de huidige situatie en de beoogde situatie6(zie bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat volgens de geldende reken- en meetvoorschriften zowel in de huidige/autonome situatie als in de situatie na realisatie van de beoogde ontwikkelingen voldaan wordt aan alle grenswaarden7. Uit de onderzoeksresultaten blijkt overigens dat de luchtkwaliteit in de beschouwde jaren 2010 en 2015 duidelijk verbetert ten opzichte van de onderzochte situatie 2007. Dit is met name het gevolg van verbeterde technieken (schonere motoren) en maatregelen die op landelijk niveau worden genomen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Hoewel het onderzoek enigszins verouderd is, staat deze conclusie nog steeds. Dit wordt bevestigd door de gegevens die beschikbaar zijn via de saneringstool (www.saneringstool.nl). Uit deze gegevens blijkt dat langs de A9, een maatgevende weg die in de directe omgeving van het plangebied ligt, de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof onder de grenswaarden uit de Wlk liggen. In 2011 bedraagt de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide hier namelijk 28 µg/m3. In datzelfde jaar bedraagt de jaargemiddelde concentratie fijn stof hier 25 µg/m3. Aangezien direct langs de weg aan de grenswaarden uit de Wlk wordt voldaan, zal dit ter plaatse van het plangebied ook het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de locatie verder van de weg af ligt.

De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

  1. 5. Dit betreffen de grenswaarden na de door de Europese Commissie verleende derogatie (7 april 2009) aan Nederland voor uitstel om te voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
  2. 6. Luchtkwaliteitsonderzoek vanwege het wegverkeer ten behoeve van het bestemmingsplan HMS-terrein Uitgeest, O&M akoestisch adviseurs BV, revisie 1, d.d. 8 december 2007.
  3. 7. In de toekomst zal buiten het plangebied een spitsstrook aan worden gelegd. Deze ontwikkeling kan mogelijk invloed hebben op de concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plangebied. In het ruimtelijk besluit dat deze spitsstrook mogelijk maakt, moet worden aangetoond dat deze ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden uit de Wlk.

5.7 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid/normstelling

Emplacement in de omgeving

Ten westen van het plangebied ligt het emplacement Uitgeest. Het emplacement is geen zogenoemde grote lawaaimaker en is derhalve niet gezoneerd volgens de Wet geluidhinder. Volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) geldt voor een rangeerterrein/overslagstation een richtafstand van 300 m in verband met het aspect geluid en gevaar. Voor stof en geur geldt een richtafstand van 30 m. De betreffende richtafstanden zijn echter geen bindende norm: er kan beargumenteerd van af worden geweken, bijvoorbeeld indien de aard van de omgeving of de aard van de specifieke inrichting dit rechtvaardigt. Het emplacement beschikt over een milieuvergunning, waarin normen voor geluid en externe veiligheid zijn opgenomen.

Horeca in de omgeving

Op de hoek van de Middelweg zijn twee restaurants gevestigd (pizzeria en chinees restaurant). Volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) geldt voor restaurants een richtafstand van 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk (in verband met het aspect geur, geluid en gevaar). Ter plaatse van de pizzeria is volgens het vigerende bestemmingsplan eveneens de vestiging van een café toegestaan. Volgens de VNG-uitgave 2009 geldt voor een café dan wel een muziekcafé een richtafstand van respectievelijk 10 en 30 m. Dit betreffen echter geen bindende normen: er kan beargumenteerd van af worden geweken, bijvoorbeeld indien de aard van de omgeving of de aard van de specifieke inrichting dit rechtvaardigt.

Onderzoek/conclusie

Emplacement in de omgeving

In de milieuvergunning zijn voor het emplacement geluidsnormen opgenomen ter plaatse van bestaande woningen. Het emplacement dient in zijn bedrijfsvoering met deze bestaande woningen rekening te houden. Een aantal van deze woningen (aan de Spoorlaan en de Kleinstraat/Renesselaan) zijn gelegen in de directe omgeving van het plangebied. De genoemde bestaande woningen liggen op een kleinere afstand van de geluidsbronnen (zoals in het akoestisch onderzoek behorende bij de milieuvergunningaanvraag is aangegeven) dan de nieuwe woonbebouwing. Ter plaatse van deze bestaande woningen wordt voldaan aan de geluidsnormen met betrekking tot het equivalent geluidsniveau. Om deze reden kan zonder nader onderzoek geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering van het emplacement, terwijl ook de afstand van de geplande woningen tot het emplacement groot genoeg is om ter plaatse een goed woon- en leefklimaat te realiseren.

De aanwezigheid van het emplacement vormt derhalve vanuit het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied.

Voor externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 5.5.

Horeca in de omgeving

De afstand tussen de nieuwe woonbebouwing en de aanwezige restaurants in de omgeving bedraagt circa 30 m. Er wordt hiermee reeds voldaan aan de betreffende richtafstand van 10 m voor restaurants en maximaal 30 m voor cafés. Bovendien dienen de restaurants en eventuele toekomstige horeca-activiteiten in hun bedrijfsvoering rekening te houden met de reeds aanwezige woningen in de directe omgeving. Deze reeds bestaande woningen zijn gelegen tussen de restaurants en de geprojecteerde woningen. Hierdoor houden de bedrijven in hun bedrijfsvoering impliciet ook reeds rekening met de nieuwe woningen op het HMS-terrein. Ter plaatse van de nieuwe woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de aanwezigheid van deze horecavoorzieningen geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied.

5.8 Bodemkwaliteit

Beleid/normstelling

De provincie Noord-Holland heeft een checklist (bodemtoets) opgesteld, waarin vijf bodemaspecten zijn opgenomen die in een bestemmingsplan aandacht moeten krijgen. Deze aspecten worden in de voorbereidingsfase bij het opstellen van het voorontwerpplan onderzocht. Door de bodemtoets als instrument voor ruimtelijke plannenmakers wordt het plannen met 'bodem' gemakkelijker gemaakt. De bodemtoets bestaat vooralsnog uit de volgende bodemaspecten:

  • bodemopbouw: functies/bestemmingen dienen afgestemd te worden op de bodemopbouw binnen het plangebied;
  • bodemkwaliteit: er dient minimaal een historisch bodemonderzoek te zijn gedaan en indien er sprake is van een verdachte locatie, dan tevens een verkennend bodemonderzoek. In het bestemmingsplan moeten de gevolgen van de bodemkwaliteit voor de toegekende functies worden aangegeven;
  • bodembeschermingsgebieden: de gemeente moet de ligging van grondwater- en bodembeschermingsgebieden zichtbaar maken op de plankaart; de geldende gebruiksbeperkingen in deze gebieden moeten in het ruimtelijk plan worden opgenomen;
  • archeologie: de gemeente moet de ligging van de archeologische waarden op de plankaart opnemen; in het ruimtelijk plan moet worden opgenomen of de toegekende bestemmingen samengaan met de doelstelling ten aanzien van het in situ bewaren van de archeologische waarden; indien noodzakelijk worden hier speciale regels voor opgenomen;
  • ontgrondingen: zodra beton- en metselzand op land gewonnen gaan worden, moet in ruimtelijke plannen rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van potentiële winlocaties.

Onderzoek/conclusie

Bodemopbouw

De bodem bestaat uit zeekleigronden.

Bodemkwaliteit

Ter plaatse van het HMS-terrein is in het verleden (1989-1996) reeds verschillende malen bodemonderzoek uitgevoerd en heeft eenmaal bodemsanering plaatsgevonden. In verband met de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en de beoogde verkoop van de betreffende locatie, is in 2006 nogmaals een bodemonderzoek uitgevoerd8. Op basis van het bodemonderzoek uit 2006 en de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken wordt de huidige bodemkwaliteit als volgt gekenschetst:

  • er is sprake van een viertal verontreinigingen met minerale olie; minimaal één van deze verontreinigingen en mogelijk drie kunnen bestempeld worden als gevallen van ernstige bodemverontreiniging;
  • er is sprake van een verontreiniging met zware metalen bij de loogtanks (grondwater) en de grondopslag (grond). In beide gevallen is sprake van ernstige bodemverontreiniging;
  • verspreid over het terrein zijn tot een diepte van 1 à 1,5 m beneden maaiveld licht tot matige verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK in de grond aanwezig;
  • verspreid over het terrein is in de toplaag asbest aangetoond; een overschrijding van de interventiewaarde is echter niet gemeten.

In verband met de geconstateerde verontreinigingen is voor de realisatie van woningbouw (gedeeltelijk) bodemsanering noodzakelijk. Met de betreffende bodemsanering wordt in de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan rekening gehouden.

In juli 2010 is een bodemsaneringsplan opgesteld, dat zal worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. Bij het opstellen van dit saneringsplan is gebruikgemaakt van twee bodemonderzoeken; één uit 2009 en één uit 2010. In aanvulling op de bovengenoemde verontreinigingen noemen deze onderzoeken nog:

  1. 1. Verontreiniging met PCB's (sterk verhoogde concentraties) in de grond. De verontreiniging is nog niet uitgekarteerd, maar lijkt zich met name te concentreren rond de voormalige Campinafabriek. Het is niet bekend of er in het grondwater sprake is van verhoogde concentraties. Ook zijn er sterk verhoogde concentraties PCB aangetoond ter plaatse van de met minerale olie verontreinigde bodemlaag bij de olieleiding.
  2. 2. De verhoogde concentraties zware metalen in het grondwater zijn waarschijnlijk te relateren aan het voorkomen van een hoge pH-waarde (mobiliseren van metalen).

Op basis van dit saneringsplan zal de vervuilde grond onder het plangebied worden gesaneerd. Hierbij wordt conform het landelijk en provinciaal beleid gewerkt. Na de sanering zal de bodem onder het plangebied geschikt zijn voor de beoogde functie, waardoor het aspect bodemkwaliteit geen belemmering oplevert voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Bodembeschermingsgebied

Het plangebied is niet aangewezen als bodembeschermingsgebied of milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Archeologie

Verwezen wordt naar paragraaf 5.13.

Ontgrondingen

Het plangebied zal in de toekomst niet worden aangemerkt als zandwinlocatie. Dit aspect heeft derhalve geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

  1. 8. Verkennend bodemonderzoek HMS Provincialeweg 4 te Uitgeest, KWA rapport 2507410DR01, d.d. 2 februari 2006

5.9 Kabels En Leidingen

In het plangebied liggen enkele leidingen die in dit bestemmingsplan planologisch worden beschermd. Het gaat hierbij om een watertransportleiding met een diameter van 500 mm, een ondergrondse hoogspanningsleiding van 50 kV en de in de paragraaf 5.5besproken aardgasleiding. Voor alle leidingen is een beschermingszone opgenomen op de verbeelding.

5.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationale Waterplan (NW).
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21).
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Gemeentelijk beleid

In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het Hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem onderzocht is. Voor de komende tien jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast beperkt wordt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt. Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van belangengroepen, agrariërs en natuurorganisaties hebben een rol gespeeld bij het tot stand komen van het plan.

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van de kern Uitgeest. Het plangebied wordt ingeklemd door de provinciale weg N203 aan de noordkant en de spoorlijn aan de zuidkant. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit bedrijfsbebouwing en groen.

Bodem en grondwater

Conform de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en 1,2 m beneden maaiveld.

In het plangebied zijn geen problemen bekend betreffende grondwateroverlast. In de wijk 'De Terp', het gebied ten noorden van het plangebied, treedt er echter wel grondwateroverlast op.

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt in peilvak 04310-01 van de Uitgeester- en Heemskerkerbroek, met een vast peil van NAP -1,57 m. De hoofdwaterlopen komen uit bij gemaal Meldijk. In het peilgebied is een waterbergingstekort van circa 30 ha aanwezig. In het waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest wordt aangegeven dat het oplossen van dit waterbergingstekort niet rendabel is. De duikers onder het spoor en onder de provinciale weg in de Westergeestervaart vormen een hydraulisch knelpunt (nabij het plangebied).

Waterkwaliteit

In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Wel is de Westergeestervaart direct ten oosten van het plangebied aangemerkt als KRW-waterlichaam. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied is geen primaire of regionale waterkering aanwezig.

Afvalwater en riolering

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de wijk De Terp, welke is voorzien van een gemengd rioolstelsel. De riolering van De Terp vormt een apart bemalingsgebied en heeft een overstortlocatie aan de Burgemeester van Roosmalenstraat.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het terrein van de voormalige Hollandse Melksuikerfabriek mogelijk. De oude bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Daarvoor komen maximaal 145 woningen, verdeeld over geschakelde eengezinswoningen en 3 appartementencomplexen, terug. Tevens wordt de provinciale weg N203 omgelegd. Hiertoe wordt een aantal sloten gedempt.

Tabel 5.2 Verhard oppervlak

huidige situatie toekomstige situatie
daken 6.260 6.085
perceel verhard 13.280 790
weg 2.182 3.100
stoep, parkeren 0 8.000
totaal verhard 21.720 17.975

Ten opzichte van de huidige locatie zal het verhard oppervlak afnemen. Vanuit beleidsoogpunten is het daarmee niet noodzakelijk extra waterberging aan te leggen. Omdat het plangebied in een peilgebied met een waterbergingstekort ligt, is het wel aan te bevelen een snelle afvoer van regenwater te voorkomen. Hierbij valt te denken aan maatregelen op perceelsniveau (grasdaken, regenwatertonnen, onverharde tuinen), op straatniveau (doorlatende verharding, greppels/wadi's) en op wijkniveau (waar mogelijk sloten extra verbreden).

Aan de noordzijde van het plangebied worden twee wegsloten (aan weerszijden van de bestaande provinciale weg) deels gedempt. Dit is niet wenselijk omdat deze sloten een ontwateringsfunctie hebben. Deze ontwateringsfunctie is ook van belang voor de wijk De Terp, waar men al met grondwaterproblemen kampt. Daarnaast zorgt de zuidelijkste van deze twee watergangen voor de afvoer van hemelwater afkomstig van het bestaande bedrijventerrein. Op de noordelijke sloot is een overstort gesitueerd vanuit de aangrenzende wijk 'De Terp'. De watergang aan de zuidkant van het plangebied (langs het spoor) blijft gehandhaafd.

Bij voorkeur dient er in het plan een watergang worden aangelegd, met afmetingen conform wegsloot 2 (breedte op waterlijn 2 m, diepte 0,5 m), langs de Burgermeester van Roosmalenstraat (bijvoorbeeld tussen parkeerplaatsen en groenstrook). Mocht er geen ruimte voor water zijn, dan is een drain en een hemelwaterriool nodig om de ontwatering en de afvoer van hemelwater te garanderen. In totaal wordt er 1.515 m² water gedempt. Conform beleid van het Hoogheemraadschap dient dit 1-op-1 gecompenseerd te worden. Hiervoor wordt in het oosten van het plangebied nieuw oppervlaktewater gerealiseerd.

Waterkwaliteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

De waterkwaliteit in de geplande waterpartij aan de oostkant van het gebied verdient speciale aandacht. Aan de in de huidige situatie aanwezige noordelijke watergang is een riooloverstort van het gemengde stelsel van woonwijk De Terp gesitueerd. Deze noordelijke watergang wordt echter gedempt, waardoor de overstort verplaatst moet worden. Het Hoogheemraadschap adviseert de overstort niet op de waterpartij te laten lozen, maar op de oostelijk gelegen Westergeestervaart.

Daarnaast vormt de waterpartij in het huidige ontwerp feitelijk een kopsloot waarin niet of nauwelijks doorstroming zal kunnen plaatsvinden. Het Hoogheemraadschap adviseert daarom de hemelwateruitlaten van het nieuwe gescheiden stelsel in de hoeken van de waterpartij uit te laten stromen. In combinatie met een te realiseren duikerverbinding gerealiseerd onder de nieuwe provinciale weg door, zal de kans op waterkwaliteitproblemen in de waterplas fors verkleind worden.

Afvalwater en riolering

Om de hoeveelheid afvalwater te beperken, moet voor de riolering in het plangebied uitgegaan worden van een gescheiden stelsel. Huishoudelijk afvalwater (DWA, droogweerafvoer) en regenwater (RWA, regenwaterafvoer) worden daarbij gescheiden ingezameld. Alleen de DWA wordt dan afgevoerd naar het gemengde stelsel van De Terp.

De RWA wordt apart opgevangen en geloosd op nabijgelegen watergangen. Afhankelijk van het type afvoerend oppervlak dient het afstromende regenwater nog gezuiverd te worden, alvorens het op oppervlaktewater terecht komt. Hiervoor wordt vooralsnog de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' (WrW, 2003) gehanteerd9.

Het oppervlak van de provinciale weg moet als verontreinigd worden gekenmerkt. Door het afstromende regenwater via een (infiltratie)berm naar de spoorsloot af te voeren, vindt een vorm van zuivering plaats. De overige verharde oppervlakken in het plangebied zijn slechts licht verontreinigd. Belangrijk is dat op deze oppervlakken duurzame (niet uitloogbare) bouwmaterialen worden toegepast. Afstromend regenwater van deze oppervlakken mag direct op open water gezet worden. De lozingspunten van hemelwater moeten logisch gekozen worden, zodat een goede doorstroming van het watersysteem tot stand komt (aan de kopse einden van de sloten).

Beheer en onderhoud

Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het Hoogheemraadschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater.

Het beheer en onderhoud van de wegsloten is in handen van de aangrenzende eigenaren. Dit zal zo blijven. Dit betekent in dit geval: de NS (spoorsloot) en de gemeente.

Belangrijk is dat onderhoud te allen tijde mogelijk is (de ervaring leert dat langs een watergang een obstakelvrije onderhoudsstrook van minimaal 5 m nodig is voor werkzaamheden vanaf de kant (maaien, baggeren met een kraantje)).

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

De sloot aan de zuidzijde van het plangebied wordt bestemd tot 'Water', het nieuw te graven water wordt binnen de bestemming 'Groen' mogelijk gemaakt met de aanduiding 'water'. Hier moet ten minste 1.500 m2 water gerealiseerd worden.

Conclusie

Er zijn diverse maatregelen noodzakelijk om de waterhuishouding ook in de toekomstige situatie goed te laten functioneren. Wanneer deze maatregelen worden genomen, heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

  1. 9. Later dit jaar (2010) treedt naar verwachting het "Besluit Lozen Buiten Inrichtingen" in werking, waarin de lozingen van afstromend hemelwater vanaf o.a. wegen en openbaar gebied worden geregeld. Hierin is een zorgplichtbepaling opgenomen waarin de lozer verantwoordelijk wordt geacht eventuele negatieve gevolgen van de lozing te beperken of te voorkomen. Bij inwerkingtreding van dit besluit komt de WRW te vervallen.

5.11 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen tussen de provinciale weg (N8/N203) en het spoor en bestaat aan de westzijde uit het HMS-fabrieksterrein en aan de oostzijde uit grasland. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de brede Westergeestervaart. Het gehele gebied zal worden omgevormd, waarbij het westelijk deel tot woonwijk wordt getransformeerd en het grasgebied met de vaart in het oosten als groen- en recreatiegebied zal worden gebruikt. Bovendien zal de provinciale weg worden verlegd in een bocht naar het zuiden. De natuurwaarden (ook in de omgeving) zijn met name in en bij het water, in het opgaand groen en langs de spoordijk aanwezig. Hierbij kan men denken aan kleine grondgebonden zoogdieren, amfibieën en broedende vogels.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt de realisering van een woonwijk en het omleggen van de provinciale weg mogelijk.

Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • verwijderen beplanting en bomen;
  • dempen en graven watergangen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002; en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. In 2007 is nader onderzoek verricht naar het voorkomen van vleermuizen in het plangebied (Adviesbureau Mertens, 2007). In 2010 is door Adviesbureau Mertens aanvullend en actualiserend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen, broedvogels met vaste nesten en vissen.

Planten

Langs de slootkanten komt naar verwachting de licht beschermde zwanenbloem voor.

Vogels

In het opgaand groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. De watergangen kunnen leefgebied bieden aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Tijdens het veldonderzoek (zie Bijlage 6) in 2010 zijn merel en roodborst waargenomen in de houtwal grenzend aan de provinciale weg. In de fabrieksbebouwing slaapt en broedt de kauw. Geen van de waargenomen soorten heeft een vaste rust- of verblijfplaats.

Zoogdieren

De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in het plangebied soorten als mol, egel, wezel, hermelijn, veldmuis, bosspitsmuis voorkomen. De zoogdieren kunnen van het gehele terrein gebruikmaken, maar met name van de groenstroken en het grasland. De bebouwing is zeer beperkt geschikt voor vleermuizen. Alle opslagloodsen zijn door de bouwwijze ongeschikt als vaste verblijfplaats, het kantoorpand is mogelijk wel geschikt. Vanwege de geschiktheid van het gebouw is nader onderzoek verricht (Mertens, 2007), daarbij zijn vleermuizen (ruige en gewone dwergvleermuis en laatvlieger) foeragerend waargenomen, er zijn geen kraamkolonies aangetroffen. Het betreft hier geen primair foerageergebied. In 2010 zijn gewone dwergvleermuis en laatvlieger aangetroffen. Beide soorten werden in lage tot zeer lage dichtheid foeragerend vastgesteld. Ook in 2010 zijn er geen aanwijzingen van het voorkomen van vast verblijfplaatsen, vliegroutes of balts- en/of paarplaatsen gevonden.

Amfibieën

Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als kleine watersalamander, bruine kikker, groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. De amfibieën zullen met name verblijfplaatsen hebben in en langs de watergangen (sloten), zij het in beperkte mate door de beschoeiing. De zwaar beschermde rugstreeppad is in de omgeving waargenomen. In het plangebied komen geen geschikte biotopen (zandige plaatsen nabij het water) voor deze soort voor. In de toekomst kan de rugstreeppad aangetrokken worden door graafwerkzaamheden die deel uitmaken van de betreffende planontwikkeling.

Vissen

In de watergangen kunnen zwaar beschermde vissen voorkomen. In de omgeving is het voorkomen van kleine modderkruiper en bittervoorn bekend. Uit het onderzoek10 naar vissen in 2010 is gebleken dat er geen beschermde vissen voorkomen in de watergangen op en rond het plangebied.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 5.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.3 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 zwanenbloem

mol, egel, wezel, hermelijn, veldmuis, bosspitsmuis

kleine watersalamander, bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 geen
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen
bijlage IV HR alle vleermuizen
vogels cat. 1 t/m 4 geen
cat. 5 koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan maakt de realisering van een woonwijk en het omleggen van de provinciale weg mogelijk. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Vaste nesten van broedvogels ontbreken in het plangebied.
  • Uit het onderzoek van 2007 en 2010 blijkt dat het plangebied geen bijzondere functie heeft voor vleermuizen. Het is slechts marginaal foerageergebied. Na realisatie van de ontwikkeling kan het plangebied deze functie weer vervullen.
  • In het plangebied komen geen beschermde vissen voor.
  • Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) in het plangebied dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). Het plangebied dient daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.

De Ffw en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

  1. 10. Beschermde vissen in en direct rond enkele sloten langs de Provinciale weg te hoogte van een voormalige melksuikerfabriek te Uitgeest, Adviesbureau Mertens B.V. augustus 2010

5.12 Cultuurhistorie En Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van de archeologische waarden in de bodem omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is deels gelegen binnen terrein met een hoge trefkans en deels gelegen binnen terrein met een middelhoge trefkans op archeologische sporen. Ter beschermingen van deze archeologische waarden is voor het hele plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hierbij zijn extra regels opgenomen ten aanzien van het bouwen en het uitvoeren van werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPHMSterrein-VS01_0008.jpg"

Figuur 5.2 Archeologische waarden

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan voorziet in aangewezen bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro is het vaststellen van een exploitatieplan door de gemeenteraad niet noodzakelijk, indien het kostenverhaal op een andere manier is verzekerd en het niet noodzakelijk is de werkzaamheden te faseren of nadere eisen op te leggen. De gronden van het HMS-terrein zijn deels in eigendom van de gemeente. De gronden ter plaatse van de provinciale weg zijn in eigendom van de provincie Noord-Holland. De provincie heeft aangegeven mee te willen werken aan de verlegging van de N203 en de daarbij bijbehorende grondtransacties. Daarnaast hebben ook Prorail en Rijkswaterstaat grondeigendommen in het plangebied. Deze gronden zullen aan de gemeente Uitgeest worden verkocht.

Het kostenverhaal zal privaatrechtelijk via de gronduitgifte worden geregeld. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan door de gemeenteraad niet noodzakelijk.

De uitvoering van het plan vindt plaats door Kennemer Wonen. De gemeente heeft met Kennemer Wonen een overeenkomst gesloten, waarin ondermeer afspraken zijn gemaakt ten aanzien van programma, ambitieniveau en publiekrechtelijke procedures.

In dat kader zal de gemeente deze gronden verkopen. Kennemer Wonen heeft hiertoe een exploitatie opgesteld, waaruit blijkt dat de ontwikkeling financieel uitvoerbaar is, onder meer op de onderdelen verwerving, civiele kosten en planschade. De gemeente acht het plan financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bestemmingsplan HMS-terrein

Door het verleggen van de provinciale weg naar het spoor toe ontstaat een woongebied dat aansluit op de bestaande woningbouw van de Burgemeester van Roosmalenstraat. Om met name deze bewoners de gelegenheid te bieden de nieuwe plannen te bekijken en te beoordelen, is bij het planproces in 2007 besloten, naast het artikel 10 Bro 1985-overleg met instanties, het voorontwerpbestemmingsplan ook in de inspraak te brengen. Dit geeft belanghebbenden de mogelijkheid gegeven bij het begin van de bestemmingsplanprocedure hun mening te geven.

Het voorontwerpbestemmingsplan HMS-terrein is ter inzage gelegd van 31 mei tot en met 12 juli 2007. Gedurende deze periode kon zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht. De inspraakreacties en de artikel 10 Bro 1985-reacties zijn samengevat en beantwoord in een twee kolommenstuk, augustus 2007, behorend bij het collegebesluit van 21 augustus 2007. In een separate bijlage zijn de reacties weergegeven.

Het ontwerp van het bestemmingsplan HMS-terrein Uitgeest heeft vanaf 11 september 2007 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en mondeling zienswijzen omtrent het plan kenbaar te maken. Hiervan is tevoren mededeling gedaan in de Staatscourant op 6 september 2007, de Uitgeester van 5 september 2007 en het Dagblad Kennemerland van 6 september 2007, alsmede op de plaatselijk gebruikelijke wijze.

Het vastgestelde bestemmingsplan is ter goedkeuring verzonden aan de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Bij de provincie zijn acht bedenkingen ingediend. Een bedenking was buiten door de provincie gestelde termijn ingediend. Een bedenking is buiten beschouwing gelaten omdat de betrokken reclamant geen zienswijze bij de gemeenteraad had ingediend. Een reclamant had in zijn bedenking zaken betrokken die niet als zienswijze kenbaar waren gemaakt. De provincie kon zich bij de andere bedenkingen vinden in de beantwoording zoals gegeven door de gemeente en zag geen reden om goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan.

Tijdens het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd door appellant aangegeven dat het bestemmingsplan tijdens de terinzagelegging op 11 en 13 november niet was in te zien. Hierdoor werd tijdens de bestemmingsplanprocedure niet voldaan aan hetgeen is gesteld in artikel 3:11 Awb, die ziet op het uit eigen beweging verstrekken van informatie door een bestuursorgaan, zodat betrokkenen kennis kunnen nemen van het (ontwerp van het) plan en kunnen bezien of zij daartegen willen opkomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dan ook het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten vernietigd en goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan HMS-terrein.

Bestemmingsplan HMS-terrein 2010

Om het plan alsnog overeenkomstig de wettelijke vereisten tot stand te brengen, is een nieuwe procedure gestart. Omdat per 1 januari 2010 de Regeling Standaarden Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) in werking is getreden, betekent dit dat het bestemmingsplan aan bepaalde vereisten en standaarden moet voldoen. Het bestemmingsplan HMS-terrein uit 2007 voldeed hier niet aan en is daarom omgebouwd naar de SVBP-regeling. Bovendien is de uit te werken bestemming vertaald naar een directe bestemming en zijn een aantal onderzoeken (externe veiligheid, akoestisch onderzoek) geactualiseerd. Verder zijn de paragrafen luchtkwaliteit, ecologie en water geactualiseerd op basis van actuele wet- en regelgeving.

Daarnaast is het stedenbouwkundig plan herzien. Om hierin de wensen van de omwonende mee te nemen zijn bewonersavonden georganiseerd op 23 februari 2010 en 25 mei 2010. Op deze laatse avond zijn de voornaamste bezwaren van omwonende op het oorspronkelijke verkavelingsvoorstel geïnventariseerd. Vervolgens is op 5 juli 2010 een bewonersavond georganiseerd, waarin de nieuwe verkaveling is gepresenteerd. Voor deze bewonersavond zijn de bewoners per brief uitgenodigd. Daarnaast is de aangepaste verkaveling aan de bewoners toegezonden.

In deze verkaveling is rekening gehouden met eerdere eisen van de bewoners. In de verkaveling zijn ten opzichte van de indicatieve invulling uit 2006 een aantal dingen gewijzigd:

  • de afstand tussen de gevels van de bestaande woningen en de nieuwe woningen aan de Burgemeester van Roosmalenstraat is vergroot;
  • de invulling van het appartementenblok aan de westzijde is gewijzigd, hiervoor zijn tijdens de bewonersavond drie varianten gepresenteerd, waarbij de gekozen variant is opgenomen in het bestemmingsplan;
  • tussen de woningen aan de noordkant is een ontsluitingsweg gelegd, enerzijds om de ontsluitingsmogelijkheden te vergroten en daarmee niet de ontsluiting van de hele buurt te concentreren op één punt; anderzijds om de gevel aan de noordzijde te breken waardoor deze gevel niet massaal overkomt.

Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan HMS-terrein uit 2007 is op 30 mei 2007 in het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verzonden aan de diverse overlegpartners verzonden. De vooroverlegreacties uit dat kader zijn destijds beantwoord en indien relevant verwerkt.

Bestemmingsplan HMS 2010

Zoals aangegeven is het bestemmingsplan HMS 2010 niet essentieel gewijzigd. Desondanks heeft de gemeente er, in het kader van zorgvuldige besluitvorming, voor gekozen het voorontwerpbestemmingsplan toe te sturen aan een aantal overlegpartners met directe belangen in en rondom het plangebied.

Op 25 augustus 2010 is het voorontwerpbestemmingsplan daarom (per mail) verzonden aan de volgende overlegpartners, met de verzoek hierop voor 8 september 2010 te reageren:

  1. 1. provincie Noord-Holland;
  2. 2. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  3. 3. Ministerie van VROM;
  4. 4. Rijkswaterstaat
  5. 5. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland;
  6. 6. Gasunie;
  7. 7. Alliander;
  8. 8. Prorail;
  9. 9. NV Nederlandse Spoorwegen;
  10. 10. KPN Telecom.

Alle binnengekomen inspraakreacties en de reactie daarop zijn opgenomen in de Nota Inspraak, welke is opgenomen in Bijlage 7.

Bijlage 1 Onderzoek Geluidsbelasting, M+p Raadgevend Adviseurs, 27 September 2010

Bijlage 1 Onderzoek geluidsbelasting, M+P Raadgevend adviseurs, 27 september 2010

Bijlage 2 Oplegnotitie Behorende Bij Onderzoek Geluidsbelasting, M+p Raadgevend Adviseurs, 24 Augustus 2010

Bijlage 2 Oplegnotitie behorende bij onderzoek geluidsbelasting, M+P Raadgevend adviseurs, 24 augustus 2010

Bijlage 3 Update Qra Spoorwegemplacement En Verantwoording Groepsrisico, Dhv, December 2009

Bijlage 3 Update QRA spoorwegemplacement en verantwoording groepsrisico, DHV, december 2009

Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek Vanwege Het Wegverkeer Ten Behoeve Van Het Bestemmingsplan Hms-terrein Uitgeest, O&m Akoestisch Adviseurs Bv, Revisie 1, D.d. 8 December 2007

Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek vanwege het wegverkeer ten behoeve van het bestemmingsplan HMS-terrein Uitgeest, O&M akoestisch adviseurs BV, revisie 1, d.d. 8 december 2007

Bijlage 5 Beschermde Vissen In En Direct Rond Enkele Sloten Langs De Provinciale Weg Ter Hoogte Van Een Voormalige Melksuikerfabriek Te Uitgeest, Adviesbureau Mertens B.v. Augustus 2010

Bijlage 5 Beschermde vissen in en direct rond enkele sloten langs de provinciale weg ter hoogte van een voormalige melksuikerfabriek te Uitgeest, Adviesbureau Mertens B.V. augustus 2010

Bijlage 6 Actualiserend Veldonderzoek Naar Het Voorkomen Van Vleermuizen En Broedvogels In En Direct Rond Een Voormalige Melksuikerfabriek Te Uitgeest

Bijlage 6 Actualiserend veldonderzoek naar het voorkomen van vleermuizen en broedvogels in en direct rond een voormalige melksuikerfabriek te Uitgeest

Bijlage 7 Nota Inspraak

Bijlage 7 Nota Inspraak

Bijlage 8 Nota Zienswijze

Bijlage 8 Nota Zienswijze