Wonen Noord en Centrum
Bestemmingsplan - Gemeente Uitgeest
Vastgesteld op 28-06-2012 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum van de gemeente Uitgeest.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0450.BPwonennoordcentru-VS01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.19 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 bordeelprostitutie
prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor specifiek bedoelde en ingerichte ruimte wordt aangeboden.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.29 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.30 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.35 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.36 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.37 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.39 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.40 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.41 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.42 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer
1.43 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.44 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.45 raamprostitutie
prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg wordt aangeboden.
1.46 seksinrichting
een inrichting waarin bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen of seksueel-erotische dienstverlening.
1.47 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels deel uitmaakt.
1.48 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.49 volkstuinen
gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
1.50 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.51 voorgevelrooilijn
de voorgevel of het verlengde van de voorgevel, evenwijdig aan de straat of weg.
1.52 waterlijn
de grens tot aan waar het water komt.
1.53 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm.
1.54 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.55 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
- A. Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 diepte steiger
vanaf de oeverbeschoeiing of waterlijn tot aan het meest ver in het water uitstekende deel van de steiger.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij overschrijdingen van de voorgeschreven goothoogte over maximaal 1/3 deel van de lengte van het bestaande gevelvlak van het hoofdgebouw niet als overschrijding worden aangemerkt.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
- B. Bij toepassing van het bepaalde in deze regels ten aanzien van de maatvoering worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. hobbymatige agrarische activiteiten met een, in hoofdzaak, grondgebonden bedrijfsvoering, met uitzondering van glastuinbouw, intensieve veehouderij en stoeterij;
- b. behoud, versterking en ontwikkeling van de voor een open weidegebied kenmerkende landschapsvorm, in het bijzonder wat betreft openheid en voor het gebied kenmerkende kavelpatronen en watergangen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven', tevens activiteiten door de scouting;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad', tevens een onoverdekt particulier zwembad;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en voet- en fietspaden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van schuilgelegenheden, kassen, vlaggenmasten, reclame-objecten, steigers en botenhuizen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'aterlier', tevens een atelier;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens een bedrijfswoning;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': uitsluitend een gemaal;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum': tevens een sportcentrum;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van lpg, met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'wonen'; tevens wonen, uitsluitend op de verdieping;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder d en lid 4.2.2 onder e en een dakhelling toestaan tot 85° toestaan, mits deze als een gebroken (mansarde) kap wordt uitgevoerd.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- e. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- f. wonen in bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend op de verdiepingen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1a': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1b': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2': tevens horeca uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoren op de verdieping;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tevens wonen op de begane grond;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder d en een dakhelling toestaan tot 85°, mits deze als een gebroken (mansarde) kap wordt uitgevoerd.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel is niet toegestaan;
- d. wonen in bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' zoals genoemd in artikel 20, met dien verstande dat het gestelde in de 'Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw bij bedrijfsbeëindiging aan de oostzijde van Langebuurt en Westergeest' ten aanzien van bebouwing van toepassing is.
Artikel 6 Dienstverlening
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dienstverlening;
- b. wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend op de verdiepingen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tevens wonen op de begane grond;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder d en een dakhelling toestaan tot 85°, mits deze als een gebroken (mansarde) kap wordt uitgevoerd.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': tevens een ijsbaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin', tevens een speeltuin;
- d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen;
- e. onderdelen van bruggen, zoals landhoofden en peilers.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'water', voor ten minste 1.500 m2 water ten behoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.
Artikel 8 Horeca
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1b': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2': tevens horeca uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3': tevens horeca uit ten hoogste categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- d. wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend op de verdiepingen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 onder d en een dakhelling toestaan tot 85°, mits deze als een gebroken (mansarde) kap wordt uitgevoerd.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1:
- a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 8.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 8.1 genoemd;
- b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 8.1 genoemd.
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, waaronder openbare dienstverlening, bibliotheken, sociale welzijnsvoorzieningen, gezondheidszorg, onderwijs en verenigingsleven;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': tevens een begraafplaats;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'religie': uitsluitend kerken en gebedshuizen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1': tevens een mortuarium;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartcentrum': tevens een uitvaartcentrum;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': tevens voorzieningen ten behoeve van het verenigingsleven;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'wonen'; tevens wonen, uitsluitend op de verdieping;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 10 Recreatie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 11 Sport
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvelden;
- b. sportvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'sporthal': tevens een sporthal;
- d. bijbehorende voorzieningen, zoals kantine en kleedruimtes;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 12 Tuin
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van bijbehorende bouwwerken aan het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat:
- 1. de breedte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 2/3 deel van de oorspronkelijke voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 2. de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag vermeerderd met 0,3 m, van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 3. de hellingshoek van de kap niet meer bedraagt dan het hoofdgebouw;
- 4. de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 4 m;
- 5. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt;
- 6. de breedte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 1/3 deel van de voorgevel van de woning waaraan wordt gebouwd;
- 7. de diepte van een uitbouw van het voorportaal niet meer bedraagt dan 0,6 m;
- 8. in afwijking van het bepaalde onder 7 bedraagt de diepte van de uitbouw van het voorportaal niet meer dan 1,25 m, mits deze enkel is voorzien van een overkapping;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 13 Verkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': een ondergrondse kruising met wegen, voet- en/of fietspaden;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de verkeersregeling, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water, voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer en (ondergrondse) afvalcontainers.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' mogen gebouwen worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte bedraagt;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m, mits:
- a. belangen van eigenaar of gebruikers van de betrokken en naastgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garages': garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de verkeersregeling, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, ondergrondse containers en water.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garages' mogen gebouwen worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte bedraagt;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 15 Verkeer - Railverkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', tevens een ondergrondse kruising met wegen, voet- en/of fietspaden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', tevens een nutsvoorziening;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de verkeersregeling, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en water.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' mogen gebouwen worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte bedraagt;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en groen;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. waterwegen;
- e. oevers en taluds;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'brug', tevens bruggen.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de diepte van steigers bedraagt per oeverzijde ten hoogste 20% van de breedte van het perceel, met een maximum van 1 m;
- d. de lengte van de steiger bedraagt ten hoogste 6 m;
- e. de bouwhoogte van de steiger bedraagt ten hoogste 1 m boven waterpeil en ten minste 0,2 m boven het waterpeil;
- f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de steiger bedraagt ten hoogste 1 m;
- g. de steiger wordt uitsluitend gesitueerd aan de achtererven bij woningen waar het achtererf direct grenst aan het water;
- h. de steiger wordt uitsluitend gesitueerd mits de aangrenzende waterloop ten minste 8 m breed is;
- i. de afstand van de steiger tot aan de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 meter.
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'garage': tevens parkeergarages;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte': praktijkruimten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoren;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', tevens een ontsluitingsweg;
- h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.1 onder h, en toestaan dat woningen met een platte afdekking worden afgedekt of een hogere of lagere hellingshoek toestaan, mits:
- a. in de huidige situatie ook al sprake is van een dergelijke afdekking, of;
- b. past binnen het straat- en bebouwingsbeeld.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot gebruik gelden de volgende regels:
- a. Binnen de bestemming mogen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfmatige activiteiten plaatsvinden mits:
- 1. het vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning (inclusief aan-, uit- en bijgebouwen) met een maximum van 40 m² bedraagt;
- 2. er geen in- of externe verbouwingen ten behoeve van het bedrijf worden verricht waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving;
- 3. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd. Verhuur van de bedrijfsruimte aan derden is niet toegestaan;
- 4. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgevoerd;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of onafhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 18 Wonen - Woonwagenstandplaats
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonwagens daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend standplaatsen voor woonwagens worden gebouwd, alsmede daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de goothoogte van woonwagens bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de bouwhoogte van woonwagens bedraagt ten hoogste 4 m;
- d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
- e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt per standplaats ten hoogste 30 m²;
- f. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevelrooilijn bedraagt ten minste 1 m;
- g. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- h. de bouwhoogte van erfafscheidingen 1 meter achter de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 2 meter
- i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
18.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. per standplaats is ten hoogste 1 woonwagen toegestaan;
- b. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
- c. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 19 Leiding - Gas
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 4 inch en een druk van ten hoogste40 bar.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 19.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Leiding - Riool
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding.
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
20.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uivoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Leiding - Water
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 21.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uivoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 22 Waarde - Archeologie - 2
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 23 Waarde - Archeologie - 3
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 24 Waarde - Archeologie - 5
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
24.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 24.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 25 Waarde - Archeologie - 6
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
25.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 26 Waterstaat - Waterkering
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.
26.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 26.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
- d. voorafgaand aan de werkzaamheden wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
26.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 26.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Daartoe wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 27 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 28 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 29 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de gronden of opstallen te gebruiken of laten gebruiken op een wijze welke in strijd met het bestemmingsplan is.
29.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van de al dan niet onbebouwde gronden en/of bouwwerken als:
- a. opslagplaats voor vaten en kisten en containers, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, grond- en baggerspecie;
- b. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
- c. seksinrichting, bordeelprostitutie of raamprostitutie.
29.2 Niet strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 20.1, is niet begrepen:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 20.1 onder a en b, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels mag worden gebruikt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
- c. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels toegestaan, tenzij de uitoefening van detailhandel in de regels expliciet is uitgesloten.
Artikel 30 Algemene Aanduidingsregels
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 200 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- b. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
- c. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
Artikel 31 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden – bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. de bouw van utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- d. het meest doelmatige gebruik, indien strikte toepassing van het bepaalde in de doeleindenomschrijving van de bestemmingregels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 32 Overige Regels
32.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 33 Overgangsrecht
33.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
33.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 34 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum maakt deel uit van de gemeentelijke actualisatieslag van bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied van de gemeente Uitgeest. Hierbij zal het aantal van 36 bestemmingsplannen worden teruggebracht naar 4 bestemmingsplannen. Met de actualisatie van de bestemmingsplannen wordt gestreefd naar:
- een actueel ruimtelijk en juridisch kader voor de bestaande bebouwing en het bestaande gebruik;
- de realisatie van samenhangende planologische regelingen voor de bestaande situatie;
- een uniforme regeling van de regels en de wijze van bestemmen op de verbeelding.
Met deze actualisering zullen alle bestemmingsplannen van het grondgebied van de gemeente Uitgeest zijn geactualiseerd en gedigitaliseerd. Hiermee wordt voldaan aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) waarin staat dat alle bestemmingsplannen voor 1 juli 2013 geactualiseerd en gedigitaliseerd moeten zijn.
Het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum richt zich voornamelijk op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur en is daarmee consoliderend van aard. In het plangebied worden met dit bestemmingsplan, behoudens vigerende (bestaande) rechten, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan vervangt (gedeeltelijk) 16 bestemmingsplannen of herzieningen die op dit moment voor het plangebied gelden.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum omvat de noordelijke woonkern inclusief het centrumgebied van Uitgeest. Het plangebied wordt begrensd door de spoorlijn met de richtingen Alkmaar-Haarlem/Amsterdam en de provinciale weg N203 richting Castricum aan de zuidzijde. Aan de west- en de noordzijde vormt de rand van de bebouwde kom de plangrens. Aan de oostzijde ligt de grens op het eind van de percelen aan de Langebuurt en Westergeest. De grens tussen het plangebied en het bedrijventerrein ligt in het midden van de wegen Loet, Hoorne en de Meldijk (figuur 1.1).
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
In het plangebied vigeren diverse bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en partiële herzieningen. Deze bestemmingsplannen kennen over het algemeen regelingen die niet zijn afgestemd op het nieuwe gemeentelijke beleid en het beleid van overige overheden, zoals de provincie of het rijk. In de tabel hieronder is een overzicht van de vigerende bestemmingsplannen die met het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum (al dan niet gedeeltelijk) zullen worden vervangen:
Bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd | |
Algemeen bestemmingsplan | 9-12-1969 | 9-2-1971 | |
Centrumgebied-Middelweg | 8-6-1994 | 3-1-1995 | |
De Koog Sector I | 29-9-1983 | 18-12-1984 | |
De Koog Sector I 1e herziening | 29-1-1998 | 27-4-1998 | |
De Koog Sector I 2e partiële herziening | 21-12-2000 | 13-03-2001 | |
De Koog Sector II 1e herziening | 29-9-1983 | 8-5-1984 | |
De Koog Sector III | 27-3-1980 | 2-9-1980 | |
De Koog Sector III 1e uitwerkingsplan | 31-8-1993 | 12-10-1993 | |
De Koog Sector III 2e uitwerkingsplan | 31-8-1993 | 12-10-1993 | |
De Koog Sector III 3e uitwerkingsplan | 31-8-1993 | 12-10-1993 | |
De Koog Sector III 4e uitwerkingsplan | 31-8-1993 | 12-10-1993 | |
Haven en bedrijventerrein | 8-4-1980 | 23-06-1981 | |
Haven en bedrijventerrein 1e gedeeltelijke herziening | 10-3-1987 | 27-10-1987 | |
Infrastructuur | 28-6-2001 | 31-11-2001 | |
Kom | 18-9-1979 | 20-1-1981 | |
Parkeervoorzieningen Spoorlaan | 27-6-1991 | 11-02-1992 |
Het bestemmingsplan treedt in werking in plaats van de bovenstaande bestemmingsplannen in zoverre deze betrekking hebben op dit plangebied.
In onderstaand figuur is de ligging van de diverse bestemmingsplannen te zien:
1.4 Planvorm
Gegeven het karakter van het plangebied en de bestaande ruimtelijke kwaliteit, vervult het bestemmingsplan in de eerste plaats een belangrijke beheers- en gebruiksfunctie. De juridische planvorm is om deze reden afgestemd op het beleid dat erop is gericht de aanwezige functies en kwaliteiten te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied, is gekozen voor een bestemmingsregeling waarin iedere functie van een eigen toegesneden bestemming en bouwregels is voorzien. Een beperkte functieverandering is mogelijk op basis van nieuwe beleidsontwikkelingen waarbij voldoende rechtszekerheid voor de belanghebbenden in en om het gebied wordt geboden. Een nadere toelichting op de gekozen planvorm is te vinden in Hoofdstuk 4.
1.5 Planproces
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan is de procedure zoals voorgeschreven door de Wro doorlopen. Tevens is toepassing gegeven aan de gemeentelijke inspraakverordening. Hierbij zijn burgers en overlegpartners in de gelegenheid gesteld in te spreken op het voorontwerpbestemmingsplan. Een complete beschrijving van de uitkomsten van dit overleg is te vinden in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk7.
1.6 Leeswijzer
Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in Hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht. In Hoofdstuk 4 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat. In Hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk7 geeft ten slotte een verslag van het gevoerde vooroverleg met andere overheden en overlegpartners. In de Bijlagen bij de Toelichting zijn onder andere de onderzoeken behorend bij hoofdstuk 5 opgenomen.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie van het plangebied en omgeving. In paragraaf 2.2 wordt de ligging in groter verband beschreven. Vervolgens worden de bebouwings-, ontsluitings- en groenstructuren binnen het plangebied geanalyseerd. Paragraaf 2.3 gaat in op de functionele structuur van het plangebied.
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.2.1 Ligging in groter verband
De gemeente Uitgeest ligt in het noordelijk deel van de regio Kennemerland. Kennemerland maakt onderdeel uit van de noordwestvleugel van de Randstad waartoe ook het gebied rondom Haarlem en de noordelijke Duinrand behoren. Uitgeest ligt in het verlengde van de ten westen van de A9 gelegen verstedelijkingsas Haarlem-Beverwijk-Heemskerk. Rondom Uitgeest liggen de plaatsen Castricum in het westen, Akersloot in het noorden, Krommenie in het zuidoosten en Heemskerk in het zuidwesten.
De kern Uitgeest wordt omgeven door agrarisch gebied. Het landschap wordt gekenmerkt door de overgang van het duin- en kustgebied met strandwallen ten westen van Uitgeest en de polderstructuur met vaarten, meren en plassen in het oosten.
Net buiten het plangebied zijn twee molens gelegen. Ter hoogte van de rotonde van de Geesterweg met de Binnenkruierstraat staat de molen de Kat, iets meer noordelijker staat de molen de Dog. Het water vanuit het ten noorden en ten westen van Uitgeest gelegen poldergebied werd via de Hendriksloot aangevoerd naar deze molens. Deze molens zorgden eertijds dat het water vervolgens werd overgeslagen op een boezemsloot en naar het Uitgeestermeer. De bemaling is nu overgenomen door het gemaal aan de Meldijk. Omdat bij de latere ontwikkeling van het woongebied en het bedrijventerrein afstand in acht is genomen tot de twee molens, zijn deze molens bepalend voor de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
2.2.2 Gebiedsbeschrijving
Uitgeest ligt op een restant van een strandwal. Dergelijke wallen, hoger gelegen in het landschap, boden gelegenheid om te wonen en wegen aan te leggen. Binnen het plangebied is deze oorspronkelijke structuur in de lengterichting van de strandwal nog te herkennen in de drie dorpslinten en de slagenverkaveling loodrecht op deze wegen.
Vanaf de jaren '50 zijn nieuwe wijken gerealiseerd, die ervoor hebben gezorgd dat Uitgeest is uitgegroeid tot een dorpskern met circa 5.250 woningen en 12.661 inwoners (1 januari 2010). De nieuwe uitbreidingen van Uitgeest vonden voornamelijk noord-zuidgericht plaats, evenwijdig aan de strandwallenstructuur, waardoor de kern haar huidige langgerekte vorm heeft gekregen.
De kern Uitgeest strekt zich uit aan de noord- en zuidzijde van de spoorlijn Amsterdam/Haarlem - Alkmaar. Het plangebied betreft het gebied ten noorden van het spoor, inclusief het stationsgebied. In het plangebied zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden.
Dorpslinten
De Middelweg, de Hogeweg en de Westergeest/Langebuurt vormen de oorspronkelijke bebouwingsstructuur van de kern Uitgeest. De bebouwing en verkaveling aan deze linten is divers qua schaal, hoogte en typologie.
Met name de gronden tussen de Middelweg en de Westergeest zijn intensief bebouwd met smalle paden tussen de bebouwing door. Aan de oostzijde van de Westergeest liggen dan ook de relatief langgerekte, door sloten van elkaar gescheiden agrarische percelen. Op sommige plaatsen lopen de sloten bijna door tot aan de weg, waardoor er doorzichten mogelijk zijn naar het achterliggende poldergebied.
Het Dorp
Het Dorp is ontstaan door verdichting en uitbreiding aan beide zijden van de historische dorpslinten. Het betreft het gebied rondom de dorpslinten, waar de bebouwing een grote variëteit kent in schaal, functie en bouwtypologie.
Binnen Het Dorp bevinden zich overwegend eengezinswoningen, voornamelijk bestaande uit één of twee bouwlagen met kap, maar ook korte rijtjes (portiek)woningen. Ook grotere complexen maken deel uit van Het Dorp, zoals de bibliotheek, het verzorgingstehuis en appartementencomplexen.
Meldijk/Sluisbuurt
De Meldijk en de Sluisbuurt zijn oude dijken die de historische verbinding vormen tussen de Kerkbuurt/Hogeweg en het Uitgeestermeer. In dit gebied ligt de gemeentelijke haven, die van oudsher een vestigingsplaats is voor bedrijvigheid en bouwnijverheid. De recreatieve functie in dit gebied neemt de laatste jaren steeds meer toe. De bebouwing bestaat uit overwegend kleine woningen met een historisch karakter en daarachter grotere bedrijfsbebouwing aan het water.
De Koog
Vanaf de jaren '60 is het gebied ten westen van de ruime opgezette Geesterweg ontwikkeld. Dit gebied kenmerkt zich door de orthogonale hoofdstructuur met blokverkaveling. Het zuidelijk deel van de Koog kenmerkt zich door voornamelijk rijwoningen in een strak ritme.
Het noordelijk deel van De Koog is speelser en groener van opzet waarbij afwisseling in rooilijnen en nok- en goothoogten, variatie, kleinschaligheid en woonerven karakteristiek zijn voor de diverse woonbuurten. Het wegenpatroon bestaat uit een netwerk van licht kronkelende verkeerslussen en doodlopende straatjes. De bebouwing bestaat ook in het noordelijk deel vooral uit rijenwoningen. Een belangrijk ruimtelijk element betreft hier de aan de Middelweg gelegen groenzone, een relict uit de oude polderstructuur.
Het gebied rondom de Kuil is gebouwd met overwegend vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen en grenst aan het sportcomplex De Koog.
Sportcomplex De Koog
De randzone van de woonbuurt De Koog wordt gevormd door een groenzone met het sportcomplex De Koog (met sporthal, tennishal, en dergelijke), zwembad en volkstuinen. Mede door de aanwezige sport- en recreatievoorzieningen is hier sprake van een enigszins versnipperd bebouwingspatroon.
Stationsgebied
De zuidgrens van het plangebied wordt gevormd door de spoorlijn met de richtingen Alkmaar-Haarlem/Amsterdam. Hier bevindt zich het station Uitgeest wat in de afgelopen jaren is gaan functioneren als transferium. Naast de recent vernieuwde stationsvoorzieningen op en om het Stationplein komen in het stationsgebied diverse verkeersstromen bij elkaar. Sinds enkele jaren vormt de Kleistunnel een verbinding voor autoverkeer onder het spoor door. Tevens is de Zientunnel vernieuwd wat een goede verbinding vormt voor fiets- en voetgangers vanaf de Geesterweg naar het zuidelijk deel van Uitgeest.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1 Deelgebieden | Figuur 2.3 Ruimtelijke structuren |
Groen- en waterstructuur
Binnen het plangebied vormen, naast de sport- en recreatievoorzieningen gelegen in het groen, ook het park aan de Koperwiekstraat, de groenzone aan de Middenweg, het water parallel langs de Geesterweg en de polderverkaveling met het slotenpatroon aan de oostzijde van de Westergeest/Langebuurt belangrijke groen- en waterstructuren binnen Uitgeest. Op kleinere schaal dragen de voor- en/of achtertuinen bij woningen ook bij aan een groen straatbeeld, net als speelplaatsen en groenperken.
2.3 Functionele Structuur
Wonen
De voornaamste functie in het plangebied is Wonen. Met name in het deelgebied De Koog is het wonen de belangrijkste bestemming. Het wonen vindt voornamelijk plaats in eengezinswoningen, zowel rijwoningen, twee-onder-één-kap en vrijstaand. Ook zijn op diverse plaatsen appartementengebouwen gerealiseerd. Een specifieke woonvorm is de woonwagenlocatie in de Koog, waar zich 5 woonwagenstandplaatsen bevinden.
In het plangebied komen diverse niet-woonbestemmingen voor. Deze concentreren zich met name langs de oorspronkelijke dorpslinten. Hieronder wordt nader ingegaan op deze functies.
Bedrijven
Binnen de plangrenzen bevindt zich vooral lokaal georiënteerde bedrijvigheid voornamelijk gelegen langs de Middelweg, de Westergeest, de Meldijk en het zuidelijke gedeelte van de Geesterweg.
Detailhandel en dienstverlening
Het winkelaanbod in de kern Uitgeest bestaat uit circa 10.000 m² winkelvloeroppervlak, verdeeld over ongeveer 50 verkooppunten. In de oude kern, aan de Middelweg en de Prinses Beatrixlaan bevinden zich de meeste winkels, veelal lokaal gericht. Binnen het plangebied zijn aan de Middelweg en aan de Melis Stokelaan supermarkten gevestigd. Daarnaast zijn verspreid over het plangebied diverse zakelijke dienstverleners actief.
Horeca
Aan de Langebuurt en de Middelweg zijn zeven horecabedrijven gevestigd. Dit betreffen cafetaria's, restaurants, en bar/dancings.
Maatschappelijk
Verspreid over het plangebied liggen vier basisscholen. Twee basisscholen liggen in de wijk De Koog. Een school ligt op de hoek van de Populierenlaan en de Geesterweg. Daarnaast is ook aan de Langebuurt een school gelegen. Verder zijn in het plangebied kinderdagverblijven aanwezig.
Ook bevinden zich binnen het plangebied het gemeentehuis, twee kerken, twee begraafplaatsen, een mortuarium, een bibliotheek, een cultureel centrum, een verzorgingshuis en diverse praktijken (huisartsen, tandarts etc.).
Sport en ontspanning
Ten behoeve van vrijetijdsbesteding zijn er meerdere sport- en recreatievoorzieningen binnen het plangebied aanwezig. Aan de zuidrand liggen onder meer het sportcomplex De Koog, het Tennispark De Dog en het zwembad De Zien. Tezamen met de nabijgelegen volkstuinen en het hertenkamp vormt het gebied een belangrijk vrijetijdscluster. Tevens is er een ijsbaan in het plangebied aanwezig.
2.4 Verkeer
Inleiding
In deze paragraaf wordt de huidige verkeersstructuur beschreven voor zowel het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) als het openbaar vervoer.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De ontsluitingsstructuur van het plangebied kenmerkt zich door lange noord-zuidroutes, die worden verbonden door enkele oost-westgeoriënteerde dwarsverbindingen. De belangrijkste ontsluitingsweg is de Geesterweg. Op deze weg sluiten de verschillende wijkontsluitingswegen aan. In De Koog zijn dit de Benesserlaan en de Kooglaan, die via de Prinses Beatrixlaan, de Melis Stokelaan, de Populierenlaan en de Binnenkruierstraat zijn aangesloten op de Geesterweg. Het centrum van Uitgeest wordt ontsloten door de wegen Hogeweg/Kerkbuurt, Middelweg en de Langebuurt/Westergeest. Deze worden door de wegen J.E. de Witstraat, Prinses Beatrixlaan, Castricummerweg en de Populierenlaan ontsloten op de Geesterweg.
Via de Geesterweg is bovendien via de Provinciale Weg N203 de rijksweg A9 in de richting van Beverwijk en Alkmaar te bereiken.
Ontsluiting langzaam verkeer
De Geesterweg is conform de inrichting van Duurzaam Veilig (gescheiden stroken) voorzien van een hoofdrijbaan voor gemotoriseerd verkeer met een vrijliggend fietspad. Op de overige wegen wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer op dezelfde rijbaan afgewikkeld.
Ontsluiting openbaar vervoer
Binnen het plangebied is het treinstation van Uitgeest gelegen. Hier stoppen de treindiensten in de richtingen Amsterdam - Alkmaar en Haarlem - Alkmaar. In het plangebied liggen daarnaast ook nog 3 bushaltes aan de Geesterweg. Deze liggen ter hoogte van de Veenislaan, Melis Stokelaan en de Molenweg. Hier halteert de openbaarvervoersdienst in de richtingen het station Uitgeest en Alkmaar. Deze dienst heeft een frequentie van één keer per uur per richting. Daarnaast stopt bij het station ook de openbaarvervoersdienst in de richting van Haarlem. Deze heeft een frequentie van vier keer per uur.
2.5 Beoogde Ontwikkelingen In Plangebied
In de Structuurvisie worden een aantal ontwikkelingen binnen het plangebied beschreven. Omdat deze ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan nog niet in procedure zijn gebracht en afgerond, zijn deze niet meegenomen. Wel is de herontwikkeling van Sportpark 'De Koog' opgenomen, omdat hiervan de procedure is afgerond. Het betreft de herontwikkeling van Sportpark 'De Koog'. Op deze locatie in het zuid-westelijke punt van het plangebied is het sportpark heringericht en worden 14 nieuwe woningen gerealiseerd. De bijbehorende bouwwerken mogen bij deze herontwikkeling 5,5 m bedragen.
Daarnaast vindt de herontwikkeling van Meerpad plaats. Hier worden op het terrein van een aannemer woningen ontwikkeld. Hiervoor is een aparte procedure gevoerd. Omdat deze nog niet is afgerond is dit niet opgenomen in het bestemmingsplan.
Voor het project HMS is recent de bestemmingsplanprocedure afgerond. Dit recente bestemmingsplan is integraal opgenomen in dit bestemmingsplan.
De gemeente stimuleert bedrijven om te verhuizen naar het bedrijventerrein. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Indien een dergelijke ontwikkeling zich aandient, zal deze ontwikkeling middels een aparte procedure worden mogelijk gemaakt.
2.6 Conclusie
Het plangebied Wonen Noord en Centrum bestaat uit diverse deelgebieden, die in verschillende perioden tot stand zijn gekomen en een duidelijke landschappelijke relatie hebben. De verschillende woongebieden worden gescheiden door de historische lintstructuren en de groen-, water- en verkeersstructuur. Elk gebied heeft door de variatie in bebouwing, ligging en structuur een eigen karakter.
De hoofdfunctie in het plangebied is wonen. Detailhandel, horecagelegenheden, onderwijsinstellingen en sportvoorzieningen zijn eveneens gevestigd binnen de plangrenzen, deze zijn voornamelijk geconcentreerd in de oorspronkelijke linten. Daarnaast bevinden zich hier ook nog enkele agrarische en bedrijfsfuncties.
2.7 Uitgangspunten Voor De Juridische Regeling
Op basis van het streven naar behoud en versterking (in het kort 'consoliderend') van de ruimtelijke en functionele kwaliteit zijn de volgende uitgangspunten in de juridische regeling opgenomen:
- de bestaande bestemmingsplanregeling in het gebied wordt gehandhaafd en geconsolideerd;
- de bestaande ruimtelijke structuur wordt geconsolideerd ten behoeve van een heldere functionele opbouw waarbij voor de verkeersfunctie een duidelijk onderscheid wordt gemaakt in verkeersruimte op de schaal van het gehele plangebied, verblijfsruimte rond de woningen en ruimte met specifieke groene en blauwe kwaliteiten;
- bestaande bedrijven worden gehandhaafd in de huidige omvang;
- bestaande ontwikkelingsmogelijkheden zijn zoveel mogelijk gehandhaafd en overeenkomstig bestaande regelingen opgenomen.
In het Hoofdstuk 3 is aangegeven hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridische regeling.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
3.2 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en de voorzieningen in het plangebied een consolidatie- en beheersfunctie en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de woonwijken, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden. Binnen de woonfunctie is een verruiming van de bestaande regelingen opgenomen conform de gemeentelijke beleidslijn voor erfbebouwing die van toepassing was bij overwegingen bij een omgevingsvergunning af te wijken van bestemmingsplannen. Hiermee is meer tegemoetgekomen aan de huidige woonwensen ten aanzien van erfbebouwing en woninguitbreidingen. Voor de overige functies zijn geen grotere bouwmogelijkheden opgenomen.
Verbeelding en regels
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en Verbeelding (voorheen Voorschriften en Bestemmingsplankaart genoemd) vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht maar geeft uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi (legenda) direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de in de regels gestelde regels. Het bouwvlak is op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Om het bestaande karakter van de wijken te behouden is gekozen om de woningen aan te duiden middels goot- en bouwhoogtes. Overige functies worden aangeduid middels een bouwhoogte.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
3.3 Inleidende Regels
Begrippen
Artikel 1 van de regels definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Artikel 2 geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard. Tevens is in de Wijze van meten opgenomen dat bij de maatvoeringregels ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.
3.4 Bestemmingsregeling
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de onderstaande bestemmingen voor.
Agrarisch (Artikel 3)
De achterpercelen van de Westergeest en Langebuurt zijn bestemd als Agrarisch. In deze bestemming is de beleidslijn 'achtererven Westergeest/Langebuurt' opgenomen. De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor hobbymatige agrarische activiteiten en voor het behoud, versterking en ontwikkeling van het voor het open weidegebied kenmerkende landschapsvorm. Ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven' zijn activiteiten ten behoeve van de scouting toegestaan.
Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag ten hoogste 10% van het perceel parkachtig worden ingericht. Hieraan zijn middels een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden regels gesteld. Deze regels houden in dat zonder een omgevingsvergunning geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd. Er kan een omgevingsvergunning worden uitgevoerd, mits de waarden van het gebied niet onevenredig worden aangetast. Naast dat ten hoogste 10% van het perceel parkachtig mag worden ingericht, mag er geen clustering van elementen ontstaan groter dan 100 m², dient tussen de clusters een minimale afstand te worden aangehouden van 40 m, deze laatste afstand geldt ook voor bomen.
Bedrijf (Artikel 4)
In het plangebied zijn diverse bedrijven aanwezig. Deze hebben de bestemming Bedrijf. De in het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (zie Bijlage 3) bij de toelichting en Bijlage 1 bij de regels). Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de toegestane milieucategorie en een categorie hoger toestaan of een bedrijf dat niet is genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' indien deze naar aard en invloed geacht wordt te behoren bij de toegestane milieucategorie.
Het gemaal aan de Meldijk is voorzien van de aanduiding 'gemaal'. Hier is uitsluitend een gemaal met bijbehorende functies toegestaan. Voor het sportcentrum aan de Hoorne is de aanduiding 'sportcentrum' opgenomen. Ter plaatse van het atelier aan de Meldijk is de aanduiding 'atelier' opgenomen.
Voor de in het plangebied aanwezige nutsvoorzieningen die groter zijn dan vergunningvrij is toegestaan (groter dan 15 m² en hoger dan 3 m) is de aanduiding nutsvoorziening opgenomen.
Voor het tankstation aan de Spoorlaan, Middelweg en aan de Provinciale weg is de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' opgenomen. Hier is naast de verkoop van motorbrandstoffen ook een wasstraat en bijbehorende detailhandel toegestaan.
Binnen deze bestemming mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning worden gebouwd bij het bedrijf.
Binnen de bestemming bedrijf mogen gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak met inachtneming van de aanduiding op de verbeelding. Daarnaast mogen bedrijfsgebouwen zowel plat als met een kap worden afgedekt. Indien de bedrijfsgebouwen zijn voorzien van een kap, mag de dakhelling niet minder bedragen dan 25° en niet meer dan 60°.
Voor bedrijfswoningen geldt dat deze niet groter mogen zijn dan 600 m3 en dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 m, tenzij op de verbeelding een andere hoogte is opgenomen. De bouwhoogte bedraagt 10 m, ook hier geldt anders indien op de verbeelding een andere hoogte is opgenomen. De dakhelling bedraagt voor bedrijfswoningen ten minste 30° en ten hoogste 60°. Ook mogen bij bedrijfswoningen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor geldt dezelfde regeling als voor bijbehorende bouwwerken bij burgerwoningen.
Detailhandel (Artikel 5)
Detailhandel is toegestaan binnen de bestemming 'Detailhandel'. Middels een functieaanduiding 'tuincentrum' wordt het tuincentrum aan de Castricummerweg 5 mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' zijn tevens dienstverlenende bedrijven toegestaan. Binnen deze bestemming is wonen op de verdieping toegestaan.
Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart. Gebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of een kap. Indien de gebouwen zijn voorzien van een kap, mag de dakhelling niet minder bedragen dan 25° en niet meer dan 60°.
De detailhandel gevestigd aan de Langebuurt 43 is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid, zodat bij vertrek van de gevestigde detailhandel de bestemming kan worden omgezet naar Wonen. Hierbij gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de 'Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw bij bedrijfsbeëindiging aan de oostzijde van Langebuurt en Westergeest', zoals deze geldt ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Dienstverlening (Artikel 6)
De gronden aangewezen als dienstverlening zijn bestemd voor dienstverlenende bedrijven en bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is wonen op de verdieping toegestaan.
Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart. Gebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of een kap. Indien de gebouwen zijn voorzien van een kap, mag de dakhelling niet minder bedragen dan 25° en niet meer dan 60°.
Groen (Artikel 7)
De bestemming Groen is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen en speelvoorzieningen, maar ook voor voet- en fietspaden die door het beeldbepalend groen lopen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een maximale hoogte van 3 m.
Tevens is hier de regel uit het bestemmingsplan HMS opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'water' tenminste 1.500 m2 water dient te worden gerealiseerd.
Horeca (Artikel 8)
In het plangebied zijn enkele horecabedrijven buiten het centrumgebied aanwezig. Deze zijn bestemd als 'Horeca'. De in het plangebied voorkomende horecabedrijven zijn ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Horeca-activiteiten (zie Bijlage4 bij de toelichting en Bijlage 2 bij de regels). Middels functieaanduidingen zijn de toegestane categorieën van horecabedrijven vastgelegd.
Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart. Gebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of een kap. Indien de gebouwen zijn voorzien van een kap, mag de dakhelling niet minder bedragen dan 25° en niet meer dan 60°.
Maatschappelijk (Artikel 9)
Maatschappelijke functies, waaronder de scholen en zorginstellingen, zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk. De bestaande bebouwing is opgenomen in een bouwvlak en voorzien van een maximale bouwhoogte. Binnen de bestemming is onderlinge uitwisseling mogelijk. Het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van scholen, bijvoorbeeld ten behoeve van naschoolse opvang, past binnen een maatschappelijke tendens. Middels functieaanduidingen zijn het mortuarium, het uitvaartcentrum, de begraafplaats, wonen (de pastorie) en een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. De functieaanduiding 'religie' zorgt ervoor dat de aanwezige kerken en gebedshuizen niet uitwisselbaar zijn met andere maatschappelijke functies.
Voor de gronden van de scouting is de nadere aanduiding 'verenigingsleven' opgenomen.
Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart.
Voor bedrijfswoningen geldt dat deze niet groter mogen zijn dan 600 m3 en dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 m, tenzij op de verbeelding een andere hoogte is opgenomen. De bouwhoogte bedraagt 10 m, ook hier geldt anders indien op de verbeelding een andere hoogte is opgenomen. De dakhelling bedraagt voor bedrijfswoningen ten minste 30° en ten hoogste 60°. Ook mogen bij bedrijfswoningen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor geldt dezelfde regeling als voor bijbehorende bouwwerken bij burgerwoningen.
Recreatie (Recreatie)
Het volkstuincomplex naast het sportcomplex De Koog is bestemd als recreatie. Binnen deze bestemming mag per tuin 1 gebouw gebouwd worden met een oppervlakte van ten hoogste 2 m2 en een bouwhoogte van 1 m. Verder mogen nog bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Sport (Artikel 11)
Het sportcomplex De Koog is bestemd als 'Sport'. Deze gronden zijn bestemd voor sportvelden, sportvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen. De sporthal is middels een bouwvlak en functieaanduiding mogelijk gemaakt.
Tuin (Artikel 12)
De als Tuin aangewezen gronden zijn bestemd als voor- en zijtuinen bij woningen. Binnen het gebruik van tuinen wordt ook het kleinschalig houden van dieren, zoals konijnen toegestaan. Het veroorzaken van overlast is daarbij op basis van privaatrechtelijke wet- en regelgeving niet toegestaan. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarnaast is er een bouwregeling opgenomen om beperkt mogelijkheid te bieden aan de bouw van erkers, luifels en andere ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bij de aangrenzende bestemmingen behorende hoofdgebouwen.
Verkeer (Artikel 13)
Daar waar een weg een doorstroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als 'Verkeer'. Binnen het plangebied betreft dit de Provincialeweg (N203) en Geesterweg. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 14)
Het openbaar gebied in het woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen. Tevens zijn garages ter plaatse van de functieaanduiding 'garage' toegestaan.
Verkeer - Railverkeer (Artikel 15)
De gronden aangewezen voor 'Verkeer - Railverkeer' zijn bestemd voor spoorwegen, het station en bijbehorende voorzieningen, zoals de fietsenstalling en de overkapping bij het station.
Water (Artikel 16)
Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor Water. Daarnaast is binnen deze bestemming ook groen mogelijk. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn bruggen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een maximale hoogte van 3 m. Voor steigers gelden aanvullende eisen. Een steiger mag niet breder zijn dan 6 meter en mag de steiger niet dieper dan 1 meter zijn, gemeten vanaf de bestaande oeverbeschoeiing. Daarnaast dient een minimale maat van 1 meter te worden aangehouden tussen de steiger en de zijdelingse perceelsgrens. Voor werkzaamheden in of nabij open water, waaronder de aanleg van een steiger, is een watervergunning van het hoogheemraadschap nodig, danwel dient er een melding te worden gedaan bij het hoogheemraadschap.
Wonen (Artikel 17)
De woongebieden zijn voorzien van de bestemming Wonen. Uitsluitend ter plaatse van de functieaanduidingen is tevens detailhandel, dienstverlening of een praktijkruimte toegestaan omdat deze niet binnen de regeling voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten passen. Tevens zijn enkele garages middels een aanduiding mogelijk gemaakt.
Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken.
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de maximale bouwhoogte afgestemd op de huidige situatie. Ook zijn specifieke bouwaanduidingen opgenomen om specifieke kapvormen in De Koog vast te leggen. De woningen dienen met een kap te worden afgedekt, hierbij dient de dakhelling ten minste 25° en ten hoogste 60° bedragen. Het bevoegd gezag kan hiervan bij omgevingsvergunning afwijken mits stedenbouwkundig verantwoord of in de huidige situatie ook al een andere kapvorm aanwezig is.
Voor de woningbouw van het HMS-terrein geldt dat de woningen aan de oostelijke kant met een dove gevel dienen te worden uitgevoerd. Hiervoor is een specifieke bouwaanduiding opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding dient de oostelijke gevel te worden uitgevoerd als een dove gevel. Daarnaast is ter plaatse van de ontsluitingsweg van deze woningen de aanduiding 'verkeer' opgenomen.
Bijbehorende bouwwerken
De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijbehorende bouwwerken. De regeling zoals opgenomen in de bestemming Wonen bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van deze bebouwing. Deze regeling sluit aan op het huidige beleid van de gemeente Uitgeest.
De bijbehorende bouwwerken mogen in totaal niet meer dan 50% van het zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m². Bij grotere kavels gelden oplopend grotere maxima.
In het bestemmingsplan worden op deze manier voor de verschillende erven voldoende bouwmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m mits minimaal 1 m onder de hoogte van het bestaande hoofdgebouw. Voor bestaande bijbehorende bouwwerken die hoger zijn is de aanduiding 'bijgebouw' opgenomen, hier mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte die is opgenomen op de plankaart.
Voor erkers aan de voorzijde is een regeling opgenomen in de bestemming Tuin.
Voor woningen waar in de voortuin bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn is de aanwezige bebouwing opgenomen in de woonbestemming. In de regels is opgenomen dat voor bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel het oppervlak ten hoogste 20 m² mag bedragen. Omdat het oppervlak ook is beperkt door de tuinbestemming is het niet mogelijk meer te bouwen dan in de huidige situatie.
Aan-huis-gebonden beroepen
Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Onder aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt verstaan een dienstverlenend beroep of activiteiten voor zover sprake is van een inrichting type A.
Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning. Daarnaast mogen er geen verbouwingen worden gedaan ten behoeve van het bedrijf waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving, dan wel de woonfunctie. Hieronder valt ook het aanbrengen van storende commerciële reclameobjecten. De activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner, verhuur van de ruimte is niet toegestaan. Daarnaast mogen de werkzaamheden niet tot overlast leiden voor de omwonenden en mogen er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
Wonen - Woonwagenstandplaats (Artikel 18)
De woonwagens in de Koog aan de Grote Aak zijn mogelijk gemaakt middels de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats. Binnen deze bestemming zijn maximaal 5 woonwagens toegestaan. De goothoogte van een woonwagen bedraagt ten hoogste 3 m, de bouwhoogte van een woonwagen bedraagt ten hoogste 4 m. Bij de woonwagen mogen ook bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met een maximum oppervlak van ten hoogste 30 m². Voor deze bijbehorende bouwwerken geldt een bouwhoogte van 3 m.
De woonwagens mogen ook worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroepen. Hiervoor gelden dezelfde regels als binnen de bestemmingen Wonen.
Leiding - Gas (Artikel 19)
De gasleiding die in het zuiden van het plangebied ligt, is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Gas. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige gasleiding.
Leiding - Riool (Artikel 20)
Langs de Geesterweg is een afvalwatertransportleiding gelegen. Deze leiding is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Riool. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige waterleiding.
Leiding - Water (Artikel 21)
De waterleiding die in het zuiden van het plangebied is aangelegd, is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Water. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige waterleiding.
Waarde - Archeologie (Artikel 22, 23, 24 en 25)
In het plangebied geldt een lage en middelhoge tot hoge kans op archeologische sporen. Om deze waarde te waarborgen, is een bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor delen van het plangebied. De bestemming Waarde - Archeologie fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor zijn regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd. In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.
Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 26)
De in het plangebied gelegen waterkeringen ter hoogte van de haven zijn middels de dubbelbestemmingsplan Waterstaat - Waterkering planologisch beschermd. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige waterkering. Bij werkzaamheden op of nabij de waterkeringen dient een watervergunning bij het hoogheemraadschap te worden aangevraagd.
3.5 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelbepaling (Artikel 27)
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 28)
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene gebruiksregels (Artikel 29)
In dit artikel zijn gebruiksregels opgenomen aangaande het algemeen gebruik van de gronden binnen het plangebied. Hierin is opgenomen wat verstaan wordt onder strijdig en niet-strijdig gebruik van de gronden.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 30)
Vanwege de beeldbepalende functie van het de molens die net buiten het plangebied zijn gelegen, is de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Binnen deze zone moet bij de bouw van nieuwe bouwwerken rekening worden gehouden met de vrije windvang en zicht op de molens. Deze molenbiotoop heeft een doorsnede van 200 meter en er geldt een bouwbeperking waarbij de hoogte wordt gemeten door middel van de afstand tot het middelpunt van de molen en het laagste punt van de wiek.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 31)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Werking wettelijke regelingen (Artikel 32)
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
3.6 Overgangsrecht En Slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht (Artikel 33)
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel (Artikel 34)
Deze regel bevat de titel van het plan.
3.7 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven of andere overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Uitgeest, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.
Zo handhaaft de afdeling Publiekszaken namens het college onder andere de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsbepalingen door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen voor omgevingsvergunning voor het bouwen, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. De gemeentelijke handhaver handhaaft namens het college het gebruik van gemeentelijke gronden, in overleg met het college. Ook tegen illegale bebouwing of illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, kan worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen – zonder vergunning – bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunning voor het bouwen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor het bouwen voor een woning of bijgebouw, de betreffende woning of bijgebouw niet alsnog wordt gebouwd. Uit een uitvoerige inventarisatie van het plangebied in 2008 zijn er geen illegale situaties naar voren gekomen. Bouwwerken die ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan reeds illegaal zijn, worden met dit bestemmingsplan niet gelegaliseerd. In Artikel 33 van de regels is hiertoe het overgangsrecht opgenomen.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Inleiding
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en lokaal beleid beknopt samengevat.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Nota Ruimte (2006)
De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid wordt gericht op vier algemene doelen:
- de versterking van de internationale concurrentiepositie;
- het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
- het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- het borgen van de veiligheid.
De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groenblauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets en functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.
Het bestemmingsplan biedt een goede algemene basiskwaliteit voor het plangebied. Voor woningen is enige uitbreidingsmogelijkheid opgenomen om de woning aan te passen aan de huidige eisen en wensen van de bewoners. De groen- en waterstructuur wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd. In de toelichting van het bestemmingsplan is middels de watertoets en de onderzoeken naar milieu aangetoond dat de veiligheid in het plangebied geborgd is, en daarmee een basiskwaliteit kan worden geboden.
Een deel van het bestemmingsplan is gelegen binnen de 20 Ke-contour zoals is opgenomen in de Nota Ruimte. Binnen deze contour is de realisatie van uitleglocaties niet mogelijk. Omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt, staat het rijksbeleid niet in de weg van het bestemmingsplan.
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3.1 Provinciale structuurvisie (2010)
De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de structuurvisie 2040 dat is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 16 februari 2010:
- toekomstbestendig en duurzaam bouwen;
- aandacht voor de ruimte buiten de woongebieden;
- leefgebieden worden belangrijker;
- de combinatie van wonen, economie en landschap vormen meer een drie-eenheid dan voorheen.
Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en te bezoeken.
In Noord-Holland-Zuid, waar Uitgeest deel van uitmaakt, is de prognose dat voor 2040 circa 35.000 woningen nodig zijn. Bebouwing dient zoveel mogelijk plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG-zone). Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met een overspannen en een ontspannen woningmarkt. Daar waar sprake is van een overspannen woningmarkt moet er zorgvuldig omgegaan worden met het stedelijk en landelijk gebied. Bij een ontspannen woningmarkt is er meer ruimte voor herstructurering en transformatie binnen het bestaand bebouwd gebied. In de structuurvisie wordt Uitgeest omschreven als een kleine kern in het buitengebied. Het plangebied valt voor het grootste gedeelte binnen de 'BBG-zone': Bestaand Bebouwd Gebied waarbinnen optimaal gebruik van dit gebied bereikt kan worden door binnenstedelijke bouwen, verdichting en verdichten rondom OV-knooppunten. Rondom dit OV-knooppunt liggen kansen om te verdichten en stedelijke functies te ontwikkelen waardoor landelijke gebieden worden gespaard, de kwaliteit van de omgeving verbetert en de benutting van het OV wordt gestimuleerd.
4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord Holland (2009)
In de op 15 december 2008 vastgestelde Provinciale verordening Noord-Holland 2009 is het streekplan beleidsneutraal doorgevoerd. De verordening richt zich voornamelijk op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de juridische inhoud, maar ook om de inhoud van de toelichting. De provinciale verordening heeft voornamelijk betrekking op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. In het plangebied komen geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voor, maar worden alleen vigerende rechten overgenomen. Voor het plangebied gelden diverse regels uit de verordening.
Het plangebied is gelegen in gebied dat in de verordening is aangewezen als Bestaand bebouwd gebied (BBG). De verordening geeft aan dat nieuwe woningbouw en/of overige vormen van verstedelijking niet mogen plaatsvinden in het landelijk gebied. Wel kan middels een ontheffing worden gebouwd buiten het bestaand bebouwd gebied. Dit bestemmingsplan maakt alleen de herontwikkeling van het sportpark De Koog mogelijk dat gelegen is in het bestaand bebouwd gebied, en valt daarmee in de verordening.
Voor het gehele plangebied geldt dat daar waar gecombineerde landbouw wordt toegepast (bijvoorbeeld landbouw als landschapbeheerder, een combinatie van waterbeheer en natuur, recreatie, educatie, kleinschalige productie, zorgboerderijen etc.) voor deze gebieden een maximale grootte van de bouwpercelen van 2 ha geldt. Dit om de kwetsbaarheid van het landschap te beschermen. Alleen aan de oostrand van het plangebied bevinden zich agrarische percelen welke niet groter zijn dan toegestaan in de verordening.
Een kleine strook aan de westzijde van het plangebied is in de verordening aangewezen als aardkundig waardevol gebied. Omdat er in deze zone geen nieuwe ontwikkelingen binnen de bestemmingsplanperiode zijn gepland, zullen de aardkundige waarden beschermd blijven.
![]() | ![]() |
Bestaand Bebouwd Gebied | Landbouwgebieden: gebied voor gecombineerde landbouw |
![]() | |
Aardkundig waardevol gebied |
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Toekomstvisie Uitgeest 2020 (2009)
De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto 'Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig', dient als basis voor de structuurvisie en is vastgesteld door de gemeenteraad van Uitgeest op 7 oktober 2009. In dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
De Toekomstvisie geeft een duidelijk beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De Toekomstvisie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen en wensen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. In de visie komen deze allemaal aan de orde. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald.
Gezien het gegeven dat Uitgeest moet groeien om te overleven, maar dat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:
- 1. dorpskarakter behouden;
- 2. groene omgeving handhaven;
- 3. zoveel mogelijk in stand houden rode contour (bestaand bebouwd gebied (BBG);
- 4. geringe groei met een structureel inwoneraantal van 14.000;
- 5. financieel gezond blijven;
- 6. zelfstandigheid;
- 7. het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau;
- 8. een woningvoorraad die qua samenstelling en omvang past bij de toekomst van Uitgeest;
- 9. middels een gedetailleerd bestemmingsplan wordt het dorps karakter van Uitgeest behouden;
- 10. daarnaast wordt door het vastleggen van de groen- en waterstructuur de groene omgeving gehandhaafd.
4.4.2 Structuurvisie Uitgeest 2020
De uitgangspunten uit de Toekomstvisie zijn leidend geweest bij het opstellen van de Structuurvisie Uitgeest 2020. De structuurvisie richt zich op het toekomstbestendig maken en houden van Uitgeest.
Uitgeest heeft te maken met vergrijzing en heeft daarbij ook weinig te bieden aan starters op de woningmarkt. Uitgeest zet daarom in op zowel de jonge starters en senioren. Om oudere generaties te kunnen faciliteren dient er levensloopbestendig gebouwd te worden. Om starters kansen te geven zal een betere doorstroming bevorderd moeten worden. Er moet ruimte gevonden worden om nieuwe woningen te bouwen die benodigd zijn voor de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de extra gewenste groei om te komen tot een inwonersaantal van 14.000 inwoners. Allereerst dienen de bestaande binnenstedelijke locaties daarvoor gebruikt te worden. Daarbij zal Uitgeest er verder niet aan ontkomen om enige uitbreiding buiten de huidige bebouwde kom te realiseren.
Inbreiding is geen doel maar een middel. Toch kan inbreiding ook meer betekenen dan alleen maar het louter bouwen van woningen. Het kan ervoor zorgen dat bestaande structuren in het dorp (zowel ruimtelijk als functioneel) verbeterd of versterkt worden. Inbreiding dient altijd zorgvuldig te gebeuren. In de structuurvisie zijn een aantal plekken opgenomen waar inbreiding is voorzien, zoals het volkstuinencomplex Zienlaan, de hoek Hoorne/Populierenlaan en de inbreidingslocatie aan het Meerpad. Daarnaast wordt in de structuurvisie ook gesproken over het realiseren van een Multi Functionele Accomodatie (MFA) op de hoek van de Geesterweg en de Castricummerweg.
Omdat ten tijde van dit bestemmingsplan de uitvoerbaarheid van deze locaties niet is aangetoond en geen bouwvergunningen zijn verleend, zijn deze locaties niet opgenomen in dit bestemmingsplan. De herontwikkeling van het Sportpark 'De Koog' is wel opgenomen in het bestemmingsplan omdat hiervan de procedure is afgerond. Voor de ontwikkeling Meerpad wordt op dit moment een planologisch traject doorlopen, daarom is deze locatie in zijn geheel buiten het plangebied van het bestemmingsplan gelaten.
Naast woningbouw is ook het op peil houden van voorzieningen belangrijk. In een vergrijzende samenleving is het belangrijk om de juiste voorzieningen te kunnen bieden. Niet alleen maatschappelijk, maar ook op cultureel en commercieel vlak. De gemeente ziet een voordeel in de bundeling van functies, zodat er binnen het dorp verschillende centra ontstaan met elk hun eigen functie. In dat kader wordt onder andere het beleid om detailhandel te centreren voortgezet. Hierbij wordt aangehaakt op de Ontwikkelingsvisie Kom-Uitgeest uit 1991. Indien zich een initiatief voordoet dat past binnen dit beleid, zal dit in een aparte procedure mogelijk worden gemaakt.
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat het meer centreren van detailhandelsfuncties de dorpsstructuur ten goede komt. In Uitgeest is dit ook in praktijk gebracht door bijvoorbeeld de realisatie van het winkelcentrum aan de Beatrixlaan. De in Uitgeest ingezette lijn dat detailhandel gecentreerd wordt, dient te worden voortgezet. De nieuwbouw van De Florijn is hiervan een goed voorbeeld.
4.4.3 Ontwikkelingsvisie Kom- Uitgeest (1991)
In 1991 is een visie opgesteld ten aanzien van clustering van detailhandel en maatschappelijke functies in de kom van Uitgeest, het gebied aan de oostzijde van de Geesterweg. Hierin is voornamelijk gekeken naar de ruimtelijk functionele structuur van detailhandel in Uitgeest. Uit de analyse van drie scenario's 'spreiding', 'concentratie' en 'polen' is het zogenaamde 'polen-beleid' in gang gezet. Het doel is gericht op het concentreren van dienstverlening en culturele voorzieningen in de noordelijke pool, in de omgeving van Meldijk/Bonkenburg/Middelweg, en detailhandel in de zuidelijke pool, rond Prinses Beatrixlaan/Middelweg.
4.4.4 Beleid voor oostzijde van Westergeest en Langebuurt
Beleidsnota Inrichting achtererven oostzijde Westergeest en Langebuurt
In de beleidsnota 'Inrichting achtererven oostzijde Westergeest en Langebuurt' zijn voorwaarden opgenomen voor de inrichting van achtererven aan de oostzijde van de Westergeest en Langebuurt voorbij de 65-meterlijn, gelegen ten noorden van de provinciale weg en ten zuiden van de begraafplaats. Aan de inrichting van de erven is een aantal voorwaarden gesteld:
- maximaal 10% van het perceel mag parkachtig worden ingericht;
- geen grotere clustering (groen en water) dan 100 m²;
- tussen de clusters wordt een minimale afstand van 40 m aangehouden;
- tussen de stammen van de bomen op het moment van planten wordt minimaal een afstand van 40 m aangehouden;
- vanaf de Westergeestervaart wordt de eerste 20 m vrijgehouden van inrichting.
In het bestemmingsplan is deze beleidslijn opgenomen in de bestemming Agrarisch en zijn werkzaamheden uitsluitend toegestaan na aanvraag van omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw bij bedrijfsbeëindiging aan de oostzijde van Langebuurt en Westergeest
De beleidslijn bevateen regeling voor de percelen Langebuurt 43 en 45. Voor deze percelen geldt dat bij bedrijfsbeëindiging de percelen in aanmerking komen voor vervangende woningbouw. Om het uitzicht ten oosten van de Langebuurt niet te verstoren, geldt de voorwaarde dat de bebouwing de 65-meterlijn (zie de hiervoor genoemde beleidsnota) niet mag overschrijden. Ook zijn doorzichtlijnen vastgelegd en een maximale bebouwingpercentage en -oppervlakte bepaald zoals weergeven in tabel 4.1. Daarnaast dient voor de ruimtelijke acceptatie te worden voldaan aan de volgende uitgangspunten:
- eengezinswoningen maximaal 2 bouwlagen met minder flauwe kap, maximaal 60°;
- appartementen maximaal 2 bouwlagen met flauwe kap, maximaal 30°;
- eengezinswoningen uitsluitend vrijstaand;
- maximale goothoogte zoals op bestemmingskaart aangegeven.
De genoemde regels en uitgangspunten zijn opgenomen in het bestemmingsplan als een wijzigingsbevoegdheid.
Tabel 4.1 Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw bij bedrijfsbeëindiging
Perceel | Beschouwd bedrijfsoppervlak | Oppervlak vervangende woning(nieuw)bouw | |
Langebuurt 43 | 1.000 m² | 335 m² | |
Langebuurt 45 | 120 m² | 190 m² |
4.4.5 Beleidslijn extra woningen op één perceel
In de beleidsnotitie 'Extra woningen op één perceel' (2010) wordt ingegaan op de wens van het creëren van meer woningen op percelen waar reeds gewoond wordt. Dit betreft percelen van minimaal 1000 m², waarbij voor zowel de bestaande als de nieuwe woning de oppervlakte van het nieuwe perceel tenminste 500 m2 moet bedragen. In het beleid wordt aangegeven welke percelen daarvoor in aanmerking komen en de stedenbouwkundige uitgangspunten daarvoor gehanteerd worden. Daarnaast gelden er nog een aantal andere voorwaarden. Zo dient het parkeren te worden opgelost op eigen terrein en dient te worden voldaan aan de Nota Parkeernormen, hierbij dienen de nieuwe woonpercelen bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg.
De 65-meterlijn die geldt bij Westergeest en Langebuurt dient te worden gerespecteerd. Achter deze lijn is geen nieuwe bebouwing mogelijk. Dezelfde regeling geldt ook voor de diepe percelen bij Assum en Weeg.
De grootte van de woning mag niet meer bedragen als de bestaande woning. Zowel in oppervlak als in goot- en bouwhoogte mag de nieuwe woning niet groter zijn dan de bestaande woning. Hiermee wordt het bebouwingskarakter behouden.
De beleidsregel geldt alleen voor percelen binnen de bebouwde kom.
Indien zich een concreet verzoek aandient, wordt hiervoor een separaat traject doorlopen.
4.4.6 Prostitutiebeleid gemeente Uitgeest
Per 1 oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod in Nederland opgeheven, waardoor (maximaal) één seksinrichting of escortbedrijf binnen de gemeente is toegestaan. Met het opheffen van het bordeelverbod is een seksinrichting aan te merken als een 'gewoon bedrijf'. Daarmee is de vestiging van dergelijke bedrijven veel eenvoudiger geworden. Het is hierdoor noodzakelijk geworden om als gemeente een prostitutiebeleid op te stellen.
Het beleid van de gemeente dienaangaande is neergelegd in het bestemmingsplan 'Paraplubepaling Bordeelverbod'. Binnen de gemeentegrenzen wordt het niet wenselijk geacht dat een seksinrichting of escortbedrijf zich kan vestigen in een woongebied, in het dorpscentrum, in de omgeving van scholen of kerken en in de nabijheid van horecagelegenheden, aangezien dit het leefmilieu kan verstoren. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de 'Paraplubepaling Bordeelverbod' de vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf uitgesloten. Een seksinrichting of escortbedrijf valt onder de functie dienstverlening. Daar waar in dit bestemmingsplan dienstverlening is toegestaan is het gebruik van de gronden ten behoeve van een seksinrichting uitgesloten.
4.5 Conclusie
Het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum is in overeenstemming met het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De herontwikkeling van het Sportpark 'De Koog' en het beleid omtrent deinrichting achtererven en vervangende woning(nieuw)bouw bij bedrijfsbeëindiging aan de oostzijde Langebuurt zijn in dit bestemmingsplan meegenomen.
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Geluid
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt, zodat onderzoek naar wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai daarom niet noodzakelijk is.
5.2 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Onderzoek en conclusie
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, heeft het plan geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. De A9 is de belangrijkste bron van luchtverontreinigende stoffen in (de omgeving van) het plangebied. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de saneringstool (www.saneringstool.nl) blijkt dat het verkeer op deze weg niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide en/of fijn stof. Binnen het gehele plangebied liggen de concentraties ruimschoots onder de grenswaarden. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.3 Externe Veiligheid
Beleid/normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het toetsingskader voor het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen is opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijks stoffen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met betrekking tot PR en GR. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen) gelden belemmeringenzones waar rekening mee moet worden gehouden.
Onderzoek
De resultaten en conclusies in deze paragraaf zijn gebaseerd op de signaleringskaart IJmond die is opgesteld door AVIV (AVIV, augustus 2011),de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) en de Circulaire RVGS.
Bedrijvigheid
Na de beëindiging van het ammoniaktransport over de spoorlijn Haarlem-Beverwijk-Uitgeest zijn en her geen rangeerhandelingen met ammoniakwagons op het spooremplacement. In een revisievergunning d.d 29 juni 2011 voor dit spooremplacement is het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoor uit de vergunning verwijderd. Er zijn dan ook geen risico's meer als gevolg van dit spooremplacement
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor
Door het plangebied loopt een aantal transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het gaat hier om de N203. In het noordoosten grenst het plangebied aan de A9. Ook over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit het Basisnet spoor blijkt dat over de spoorlijn Haarlem-Uitgeest geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
A9 en N203
Uit de berekeningen van DHV en de Circulaire RVGS blijkt dat voor beide wegen de PR 10-6-risicocontour niet buiten de weg ligt. Binnen het plangebied liggen dus geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen deze risicocontour. Wel ligt een deel van het plangebied binnen het invloedsgebied voor het GR van deze wegen. Uit de berekeningen van DHV en de Circulaire RVGS blijkt dat het GR voor beide wegen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. mdat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Deze verantwoording is opgenomen in Bijlage 5.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen
In het plangebied liggen geen leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de omgeving van het plangebied liggen wel dergelijke leidingen. Het betreft hier uitsluitend hogedrukaardgastransportleidingen. Voor deze leidingen geldt een PR 10-6-risicocontour van 0 m. Het plangebied ligt dus buiten de PR 10-6-risicocontour. Wel ligt een klein deel van het plangebied binnen de invloedsgebieden voor een aantal van deze leidingen. Deze leidingen lopen door het landelijk gebied ten westen van de kern Uitgeest. Binnen de invloedsgebieden voor het GR is, behalve een klein deel van het plangebied, vrijwel geen bebouwing aanwezig. In de huidige situatie ligt het GR daarom onder de oriëntatiewaarde. Omdat de vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het GR, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.4 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ter plaatse van woningen rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt in het bestemmingsplan een milieuzonering toegepast. Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn wordt niet gewerkt met de systematiek van richtafstanden en afstandsstappen maar wordt gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) 'functiemenging'. In deze staat wordt met een categorie-indeling in vier categorieën aangegeven in welke mate een bedrijfsactiviteit direct naast woningen toelaatbaar is. In Bijlage 3 is een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' opgenomen.
Onderzoek milieuzonering bedrijventerrein
Uitgangspunten milieuzonering functiemenging
Omdat in de huidige situatie bedrijven en milieugevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen en het consoliderende plan niet voorziet in een wijziging van deze situatie, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. De bedrijven liggen namelijk in delen van het plangebied waarin wonen, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, centrum en gemengde doeleinden aanwezig zijn. Deze delen van het plangebied zijn daarom aan te merken als gemengde gebieden. Bij de milieuzonering van aanwezige gebieden met functiemenging wordt geen rekening gehouden met richtafstanden, maar met de bouwkundige situatie ten opzichte van milieugevoelige functies in het plangebied en de directe omgeving. De huidige bedrijfsactiviteiten in het gemengde gebied blijven gehandhaafd.
Uitwerking milieuzonering
De bedrijven zijn aanwezig in gebieden waar in enige mate sprake is van functiemenging. Het betreffen locaties waar enkele bedrijven aanwezig zijn. Praktisch alle bedrijven liggen in de directe nabijheid van woningen binnen het plangebied. Ter plaatse worden bedrijven uit maximaal categorie B1 van de SvB 'functiemenging' toelaatbaar geacht.
Inventarisatie toegelaten bedrijven
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar wordt geacht. Deze bedrijven krijgen een specifieke aanduiding. Hierdoor zijn de betreffende bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan. Gelet op het huidige functioneren van de betreffende bedrijven binnen de bestaande kern acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven te verplaatsen.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
5.5 Bodemkwaliteit
Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe ontwikkelingen kunnen alleen plaatsvinden indien de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Het betreft hier een consoliderend bestemmingsplan, bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Op de bodemkwaliteitskaart van de Milieudienst IJmond is de historische kern van Uitgeest aangegeven als een aandachtsgebied. De rest van het plangebied is aangegeven als schone grond. Bij functiewijziging dient middels een verkennend bodemonderzoek te worden aangetoond of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
5.6 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels of leidingen die moeten worden opgenomen op de plankaart en in de regels. In de directe omgeving van het plangebied is een aantal planologisch relevante leidingen gelegen. Voor het onderzoek naar deze leidingen wordt verwezen naar paragraaf 5.3 over externe veiligheid. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering is voor het plangebied.
5.7 Schiphol
Het plangebied ligt voor een klein gedeelte binnen het beperkingengebied van Schiphol en ook binnen de 20 Ke-contour zoals opgenomen in de Nota Ruimte. Dit betekent dat in deze gebieden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd zonder een verklaring van geen bezwaar van de VROM-inspectie. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden. Het aspect Schiphol levert dan ook geen belemmering op voor het bestemmingsplan.
5.8 Water
5.8.1 Inleiding
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen moet een watertoets plaatsvinden; een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel een goede afstemming tussen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en duurzaam waterbeheer. Deze waterparagraaf is in overleg met de waterbeheerders tot stand gekomen. De waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
5.8.2 Beoogde ontwikkelingen
Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
5.8.3 Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. Voor werkzaamheden in of nabij open water en waterkeringen en het aanleggen van meer dan 800 m2 snellozende verharding is een watervergunning van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg met het hoogheemraadschap te starten.
5.9 Ecologie
5.9.1 Inleiding
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit het centrum van Uitgeest en de wijk De Koog. Met betrekking tot ecologie zijn met name het park in de woonwijk, de groenzone langs de Geesterweg, het sportcomplex en de agrarische percelen aan de oostzijde van het plangebied interessant.
5.9.2 Conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS grenst wel aan de noordwest- en zuidoostzijde van het plangebied. De agrarische percelen aan de zuidoostzijde van het plangebied liggen aan de rand van een weidevogelleefgebied. Ook ten noordwesten en noordoosten van het plangebied liggen weidevogelleefgebieden. Aangezien het plangebied consoliderend van aard is, treden er als gevolg van dit bestemmingsplan geen effecten op in de EHS- of weidevogelleefgebieden.
De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Dit betekent dat de Ffw de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg staat.
Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze kleinschalige ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het bureauonderzoek in de bijlage zijn hiervoor randvoorwaarden aangegeven.
5.10 Cultuurhistorie En Archeologie
5.10.1 Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologische beleidsadvieskaart Uitgeest
De gemeente Uitgeest heeft een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, zodat inzicht is verkregen wat de bekende archeologische vindplaatsen zijn binnen de gemeente en wat men aan archeologische vindplaatsen kan verwachten. De gebieden zijn opgedeeld in verschillende categorieën met elk hun eigen beschermingsregime.
5.10.2 Analyse
De historische kern van Uitgeest heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde, evenals het gebied tussen de Geesterweg en de Westergeest/Langebuurt. De achterpercelen op Westergeest/Langebuurt en de strook net ten westen van de Geesterweg valt in het gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Deze gronden maken deel uit van de hoge strandwal waarop al sinds lange tijd bewoning mogelijk was. De rest van het plangebied valt in een gebied met een lage of geen archeologische verwachtingswaarde.
5.10.3 Conclusie
In het plangebied gelden verschillende verwachtingswaarden voor het aantreffen van archeologische sporen. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming voor elk van deze gebieden opgenomen. Dat betekent dat voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied een verkennend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een hiertoe archeologisch gecertificeerd bureau. Voor de gebieden met een hoge verwachtingswaarde geldt dat hier vanaf werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Bij een middelhoge verwachtingswaarde geldt een oppervlakte van 500 m² en voor gebieden met een lage verwachtingswaarde geldt een oppervlakte van 5.000 m² . Voor alle gebieden geldt dat werkzaamheden die niet dieper gaan dan 30 cm geen onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Ook voor de gebieden met geen verwachtingswaarde hoeft geen onderzoek uit te worden gevoerd.
Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg.
5.11 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen Beleid
Duurzaam Bouwen is een bouwmethode waarbij vanaf het ontwerp tot en met het gebruik zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met het milieu, zowel nu als in de toekomst.
In het plan dient aandacht besteed te worden aan duurzaam bouwen ingevolge het vigerende beleid. Gemeente Uitgeest heeft ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in het milieubeleidsplan 2008-2012.
Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011
Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan de volgende afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie: reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energie-besparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020. De ambitie is dat in 2020 de nieuwbouw energieneutraal is en dat het energieverbruik van woningen en gebouwen in 2020 met meer dan 50% is verlaagd. Om resultaten te boeken en innovatie te stimuleren is de energieprestatie coëfficiënt voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en wordt deze in 2015 aangescherpt naar 0,4.
GPR Gebouw® 4
GPR Gebouw® 4 is een instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Dit instrument kijkt met nadruk op energie aspecten. De ambitie is minimaal een 7.0 te scoren op het thema energie en gemiddeld minimaal een 7.0 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Deze ambities komen overeen met de omliggende gemeenten, zoals Heemskerk, Beverwijk en Velsen.
Conclusie
Overeenkomstig het beleid van de gemeente dient duurzaam te worden gebouwd en bij bedrijven energiebesparende maatregelen te worden genomen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Het bouwplan biedt kansen om duurzaam te bouwen. Van belang is dat duurzaamheid / energiebesparing vroeg in het bouwproces wordt meegenomen. Duurzame genomen gebouwen zijn afhankelijk van de getroffen maatregelen doorgaans comfortabeler en in de exploitatiefase worden besparingen bereikt.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum is consoliderend van aard en voorziet niet in uit te voeren werken of werkzaamheden. Een uiteenzetting van inzichten over de uitvoerbaarheid op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor het overige niet nodig gebleken. Van de opgenomen wijzigingsbevoegdheden hoeft pas ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan de financiële haalbaarheid te worden aangetoond.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld, aangezien er geen sprake is van een bouwplan dat wordt mogelijk gemaakt als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan Wonen Noord en Centrum heeft vanaf 17 januari 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 11 zienswijzen ontvangen. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 7.
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het vooroverleg zijn de volgende diensten c.q. instellingen gevraagd te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan:
- 1. Eneco Energie Midden-Kennemerland N.V;
- 2. Gasunie;
- 3. Gemeente Castricum;
- 4. Gemeente Heemskerk;
- 5. Gemeente Zaanstad;
- 6. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
- 7. Kamer van Koophandel Amsterdam;
- 8. KPN Telecom, UTN Leidingmanagement;
- 9. Landschap Nood-Holland.
- 10. LTO Nederland;
- 11. Milieudienst IJmond;
- 12. Milieufederatie Noord-Holland;
- 13. Ministerie van Economische Zaken, (Rijksconsulentschap provincie Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Regio Noord-West;
- 14. N.V. P.W.N. Waterleidingbedrijf Noord-Holland;
- 15. Nuon;
- 16. NV Nederlandse Spoorwegen;
- 17. Prorail;
- 18. Provincie Noord-Holland;
- 19. Recreatieschap West Friesland;
- 20. Rijksdienst voor Cultureel erfgoed;
- 21. Rijksdienst voor cultureel erfgoed;
- 22. Rijkswaterstaat directie Noord-Holland;
- 23. Veiligheidsregio Kennermerland;
- 24. VROM-inspectie;
- 25. Welstandzorg Noord-Holland;
- 26. Ziggo;
Het voorontwerpbestemmingsplan Wonen Noord en Centrum is op 26 oktober 2011 verstuurd aan de overlegpartners in het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Van 6 overlegpartners is een reactie ontvangen. Bij 2 overlegpartners gaf het bestemmingsplan aanleiding tot het maken van opmerkingen. De opmerkingen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 6.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Waterparagraaf
B1.1 Inleiding
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe ruimtelijke plannen. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van negatieve effecten die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk hebben op het duurzame waterbeheer. Hiertoe dient de waterbeheerder deze paragraaf goed te keuren alvorens het plan wordt vastgesteld.
In het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier verantwoordelijk voor het waterbeheer. Daarnaast is de gemeente Uitgeest verantwoordelijk voor de riolering. Hieronder wordt ingegaan op de relevante beleidskaders. Daarna worden de huidige waterrelevante situatie en de effecten van de beoogde ontwikkelingen per waterrelevant aspect beschreven.
B1.2 Beleid duurzaam waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan 2010-2015.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het Hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.
De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van maximaal 3 m breed bij een slootbreedte van 5 m of meer ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen en voor eventuele toekomstige versterkingen van de waterkering. Voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.
Daarnaast is in het Keur opgenomen dat zonder compenserende maatregelen het niet is toegestaan een verhard oppervlak van 800 m2 of meer versneld te laten afstromen naar het oppervlaktewater.
Gemeentelijk beleid
In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het Hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem onderzocht is. Voor de komende tien jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast beperkt wordt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt. Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van belangengroepen, agrariërs en natuurorganisaties hebben een rol gespeeld bij het tot stand komen van het plan.
B1.3 Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied omvat de noordelijke woonkern van Uitgeest. Het plangebied bestaat daarmee voornamelijk uit bebouwing en verharding, maar ook groen en water komt voor.
Bodem en grondwater
Conform de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kleiige gronden. Binnen het plangebied komt voornamelijk grondwatertrap II voor. In het zuidoosten komen ook grondwatertrappen IV en VI voor. In tabel 5.1 zijn de bijbehorende grondwaterstanden weergegeven.
Tabel 5.1 Grondwaterstanden
Grondwatertrap | Gemiddeld hoogste grondwaterstand (m-maaiveld) | Gemiddeld laagste grondwaterstand (m-maaiveld) | |
II | < 0,40 | tussen 0,50 en 0,80 | |
IV | > 0,40 | tussen 0,80 en 1,20 | |
VI | tussen 0,80 en 1,20 | > 1,20 |
Binnen het plangebied zijn grondwaterproblemen bekend. Er is reeds gestart met het oplossen van deze problemen, onder meer door de aanleg van drainage in combinatie met de vervanging van riolering en de uitvoering van het afkoppelplan. Het principe van Berging, Infiltratie, Drainage Transport wordt zoveel mogelijk nagestreefd. Deze zorgen voor het afvoeren van overtollig regenwater en grondwater en houden tijdens droogtes juist water vast. Daarnaast, bij renovaties van wegen, wijken of riolen wordt van de volgende werkwijze uitgegaan:
- in geval van renovatie wordt ingezet op het volledig scheiden van de afvoer van afvalwater en regenwater/drainagewater;
- daar waar mogelijk en passend in het stedelijk gebied worden duinrellen aangelegd voor de afvoer van schoon regenwater en de afvoer van overtollig grondwater.
Waterkwantiteit
Het plangebied is voor het grootste deel gelegen binnen de polder De Zien. De oostrand van het plangebied is gelegen in de Uitgeester en Heemskerkerpolder. Op de iets hoger gelegen strandwal is geen oppervlaktewater gelegen. Binnen het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig evenwijdig aan de Geesterweg en aan de Koogdijk. Daarnaast maken de karakteristieke poldersloten in het zuidoosten van Uitgeest deel uit van het plangebied.
Aan de Meldijk is een gemaal gelegen, welke de Uitgeester- en Heemskerkerbroekpolder bemaalt. Net buiten het plangebied is de Molen De Kat gelegen, het naastgelegen gemaal bemaald de Zienpolder.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied zelf zijn geen Kaderrichtlijn Water-waterlichamen (KRW-waterlichamen) aanwezig. Het ten oosten van het plangebied gelegen Uitgeestermeer/Alkmaardermeer is wel aangemerkt als KRW-waterlichaam, net als de Westergeestervaart. Deze wateren bevinden zich in de invloedssfeer van het oppervlaktewater in het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen het plangebied is een waterkering gelegen. De Meldijk heeft een waterkerende functie. Op de plankaart is voor de Meldijk een aanduiding opgenomen ter bescherming van deze kering. Bij werkzaamheden op of nabij de waterkering dient een watervergunning te worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
De Uitgeester- en Heemkerkerpolder, het stedelijke gebied van Uitgeest en de ten westen van het plangebied gelegen Castricummerpolder voldoen niet aan de, volgens Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gestelde, werknormen voor het voorkomen van wateroverlast ten gevolge van inundaties (Raamplan bescherming tegen wateroverlast, okt. 2005). Dit is nagenoeg het gehele grondgebied van Uitgeest. In het kader van het opstellen van het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest zijn de werknormen opnieuw getoetst. Daaruit volgt eenzelfde beeld.
De kans en de mate van wateroverlast door inundaties moeten vergaand teruggedrongen worden (gaan voldoen aan de NBW werknormen). Voor het stroomgebied achter gemaal Meldijk wordt dit grotendeels op grondgebied van Heemskerk uitgevoerd. Daar komt immers het overtollige water vandaan. Ook de natte ecologische verbinding tussen Heemskerk en Uitgeest wordt gebruikt voor het aanleggen van (een beperkte hoeveelheid) extra waterberging. Binnen de grenzen van de gemeente Uitgeest is de ambitie om de wateroverlast in de Castricummerpolder op te lossen (althans vooralsnog het deel van het probleem dat vanuit de kern Uitgeest wordt veroorzaakt. Nadere studie moet nog uitwijzen hoe dit dient te gebeuren.)
Afvalwaterketen en riolering
Het grootste gedeelte van het plangebied is aangesloten op het gemengd rioleringsstelsel. In het noordwesten is een (verbeterd) gescheiden stelsel aanwezig. Afkoppelen wordt gestimuleerd.
B1.4 Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem binnen het plangebied dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.
B1.5 Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bijlage 2 Bureauonderzoek Flora En Fauna
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In dit bureauonderzoek is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS grenst wel aan de noordwest- en zuidoostzijde van het plangebied. De agrarische percelen aan de zuidoostzijde van het plangebied liggen aan de rand van een weidevogelleefgebied. Ook ten noordwesten en noordoosten van het plangebied liggen weidevogelleefgebieden. Aangezien het plangebied consoliderend van aard is, treden er als gevolg van dit bestemmingsplan geen effecten op in de EHS- of weidevogelleefgebieden. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Figuur B2.1: Ligging EHS (bron: provincie Noord-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002 en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Het plangebied bestaat uit het centrum van Uitgeest en de wijk De Koog. Met betrekking tot ecologie zijn met name het park in de woonwijk, de groenzone langs de Geesterweg, het sportcomplex en de agrarische percelen aan de oostzijde van het plangebied interessant.
Planten
De meest gevarieerde vegetaties zijn aanwezig langs de oevers en in sloten en op boomrijke percelen. Mogelijk aanwezige soorten zijn de licht beschermde dotterbloem, zwanenbloem, brede wespenorchis en grote kaardenbol.
Vogels
In het opgaand groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. De watergangen kunnen leefgebied bieden aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. De graslanden in het zuidoosten hebben mogelijk enige betekenis als broedgebied voor bijvoorbeeld de kievit en als overwinteringsgebied voor kleine aantallen zwanen en ganzen. Deze graslanden vormen echter de meer verstoorde randen van een groter weidevogelleefgebied waar deze soorten in grotere aantallen aanwezig zullen zijn.
De bebouwing biedt mogelijk ook nestgelegenheid aan vogelsoorten als huismus, kauw en spreeuw. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai. Uit de omgeving van Uitgeest zijn ook waarnemingen van buizerd en sperwer bekend. Mogelijk dat deze soorten ook binnen het plangebied vaste verblijfplaatsen hebben.
Zoogdieren
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in het plangebied soorten als egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis voorkomen.
De in het plangebied aanwezige gebouwen en bomen zijn mogelijk geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. De tuinen, groenzones, het park en de watergangen zijn zeer waarschijnlijk onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen. De lijnvormige structuren, watergangen en bomenrijen, hebben mogelijk een functie als vaste migratie/vliegroutes van vleermuizen.
Amfibieën
Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. In de omgeving van Uitgeest komt ook de zwaar beschermde rugstreeppad voor. De rugstreeppad houdt met name van zandige biotopen in de buurt van water.
Vissen
In de watergangen komen mogelijk de beschermde kleine modderkruiper en bittervoorn voor.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.2.1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | dotterbloem, zwanenbloem, brede wespenorchis en grote kaardenbol egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | |||
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | ||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus, buizerd en sperwer |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Dit betekent dat de Ffw de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg staat.
Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze kleinschalige ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Bij die ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met het volgende:
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
- De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
- Bij de sloop van woningen, kap van bomen e.d. is nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats noodzakelijk.
- Indien werkzaamheden aan/in een watergang plaatsvinden is nader onderzoek naar beschermde vissen noodzakelijk.
- Op zandige locaties in de buurt van water is nader onderzoek naar de rugstreeppad noodzakelijk.
- Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) op te ontwikkelen locaties dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). De betreffende locatie dient daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.
Bijlage 3 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
3.1 Regeling Toelaatbaarheid Van Bedrijfsactiviteiten Met Behulp Van Milieuzonering
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
3.2 Toepassing Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee VoorbeeldStaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. In de SvB 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
- In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan (De VoorbeeldStaat 'functiemenging' van de VNG-publicatie omvat alle denkbare hinderlijke functies waaronder, naast bedrijven, ook horeca, kantoren en dienstverlening). De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten) van deze activiteiten.
- In de SvB 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan (Dit betreffen bedrijven die in de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' uit de VNG-uitgave voor alle milieuaspecten een richtafstand van maximaal 30 m hebben ten opzichte van een rustige woonwijk en voor het aspect gevaar zelfs een richtafstand van 10 m. Dergelijke bedrijven worden in de bestemmingsplanpraktijk, ook onder de oude VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2001), direct naast woningen in een gemengd gebied toegestaan). De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
3.3 Flexibiliteit
De SvB 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de SvB 'functiemenging' en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
SBI 93/SvB f
oktober 2010
Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom aangesloten bij de systematiek van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de milieuregelgeving en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op deze regelgeving op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten. Wanneer relevant wordt daar in de plantoelichting apart op ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten bieden de richtafstandenlijsten uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden (Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV. Uitgangspunt bij de Staat van Horeca-activiteiten is de openingstijden die een horeca-activiteit, mede gelet op de aard van de omgeving, nodig heeft om te kunnen functioneren); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen (Ruimtelijke relevant is bovendien dat deze gebruikelijke openingstijden in het algemeen kunnen verschillen per gebied (horeca bij klein winkelcentrum in woonwijk versus horeca in centrumgebied/uitgaansgebied);
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt. Hierbij is voor categorie 1 een onderscheid gemaakt in oppervlakte om de verkeersaantrekkende werking van deze horeca-activiteiten in de categorisering op te nemen. Hierbij wordt uitgegaan van het vloeroppervlak van de betreffende horeca-activiteiten (Dat wil zeggen de totale bebouwde ruimte (inclusief opslag- en overige dienstruimten) en de totale onbebouwde ruimte inclusief terras voor zover deze binnen de horecabestemming is gelegen.)
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
- 1. 'lichte horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend en in hoofdzaak etenswaren en maaltijden verstrekken. Zij veroorzaken hierdoor slechts beperkte hinder voor omwonenden: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in rustige woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden vindt mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats;
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:- a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
- b. overige lichte horeca: restaurants, pensions en dergelijke;
- c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels;
- 1. 'middelzware horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook deels 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het kunnen ook bedrijven uit categorie 1 zijn die gelet op hun locatie en de aard van hun omgeving delen van de nacht geopend zijn, bijvoorbeeld een snackbar in een centrumgebied;
- 2. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Bij de verschillende horecabedrijven zijn de activiteiten die in hoofdzaak worden uitgevoerd richtinggevend voor de categorie-indeling: de hoofdfunctie van het bedrijf wordt ingedeeld met behulp van de Staat van Horeca-activiteiten. Ondergeschikte functies maken onderdeel uit van de hoofdactiviteit en worden niet bij de categorie-indeling betrokken. Zo is het verhuur van ruimtes/zalen bij een café een ondergeschikte activiteit die niet tot andere milieuhinder leidt: voor die ruimtes gelden dezelfde openingstijden als bij de hoofdactiviteit en deze ruimtes zijn in het algemeen beperkt in aantal en omvang. Voor hotels met bar geldt dat de bar in het algemeen een ondergeschikte activiteit betreft die bedoeld is als service richting hotelgasten: een dergelijke activiteit zal in het algemeen geen andere bezoekers aantrekken en leidt als ondergeschikte functie niet tot relevant andere milieueffecten.
Flexibiliteit
De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten en een dergelijk bedrijf één categorie lager kan indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat een omgevingsvergunning tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning worden verleend.
Bijlage 5 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 5 Verantwoording Groepsrisico