KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
Artikel 4 Bedrijventerrein
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Horeca
Artikel 7 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 8 Recreatie
Artikel 9 Sport
Artikel 10 Tuin
Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 13 Water
Artikel 14 Maatschappelijk - Justitiële Inrichting - Voorlopig
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
Artikel 17 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering (Dubbelbestemming)
Artikel 19 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Procedureregels
Artikel 24 Anti-dubbeltelregel
Artikel 25 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
Artikel 27 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Plangebied
1.3 Planvorm
1.4 Vigerende Regeling
1.5 Opzet Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Analyse
2.1 Geschiedenis Van Het Plangebied
2.2 Structuur Van Het Plangebied
2.3 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
2.4 Groen- En Waterstructuur
2.5 Functionele Structuur
2.6 Verkeersstructuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Structurele Uitgangspunten
4.2 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Resultaten Uit Milieuonderzoek
5.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Gekozen Planvorm
6.2 Bestemmingsregeling
6.3 Planmer Plicht
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.1 Overlegpartners
9.2 Uitkomsten Overleg
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Toelichting Op Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan Achtersluispolder
Bijlage 4 Milieuonderzoek Achtersluispolder
Bijlage 5 Kb Industrieterrein Zaandammer- En Achtersluispolder
Bijlage 6 Kaart Behorende Bij Het Kb Industrieterrein "Zaandammer- En Achtersluispolder'
Bijlage 7 Qra Americol
Bijlage 8 Qra Tankstation Kok
Bijlage 9 Chemtura
Bijlage 10 Qra Tankstation De Vijfhoek
Bijlage 11 Qra Wilhelminasluis
Bijlage 12 Watertoetsoverleg
Bijlage 13 Natuurwaarden
Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 15 Akoestisch Onderzoek Dhv
Bijlage 16 Onderzoek Planschaderisico
Bijlage 17 Onderzoek Tijdelijke Detentie-inrichting
Bijlage 18 Onderzoek Luchtkwaliteit Den Uylbrug
Bijlage 19 Akoestisch Onderzoek Verbreding Den Uylbrug
Bijlage 20 Hogere Geluidswaarden Verbreding Den Uylbrug

Achtersluispolder

Bestemmingsplan - gemeente Zaanstad

Vastgesteld op 22-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Achtersluispolder van de gemeente Zaanstad.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen wat afhankelijk is van plan.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanduidingsvlak

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daartegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.7 Aan huis verbonden beroep c.q. activiteit

Een dienstverlenend beroep of het verlenen van diensten, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.8 Achtergevel

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.9 Achtergevellijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.10 Afvalcontainer

Een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer.

1.11 Agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren.

1.12 Antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 Antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.14 Archeologisch monument

Terreinen die van algemeen belang als bedoeld in de Monumentenwet, provinciale dan wel gemeentelijke monumentenverordening. welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.15 Archeologische waarde

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 Baliefunctie

Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.

1.17 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.18 Bestaande bebouwing

Gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig zijn of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend.

1.19 Bed & Breakfast

Een horecabedrijf, hoofdzakelijk gericht op het verschaffen van tijdelijk nachtverblijf in een gedeelte van een woning en bijgebouwen, betreffende niet meer dan 6 slaapplaatsen.

1.20 Bedrijf

Inrichting die door de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid, uitgezonderd inrichtingen:

  1. 1. voor het winnen van water, grondstoffen, olie en windenergie;
  2. 2. waarop het Besluit glastuinbouw of het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing is;
  3. 3. voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in beheer bij een waterschap of gemeente of in exploitatie bij een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap of een gemeente met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast;
  4. 4. voor afvalstort.

1.21 Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.22 Bedrijfsvloeroppervlak

De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels en/of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

1.23 Bedrijfswoning of dienstwoning

Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, kennelijk slechts bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, gezin of andere groep personen, die behoort bij en waarvan de bewoning noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waarop de woning zich bevindt.

1.24 Beeldkwaliteitsplan

Een plan, opgesteld als aanvulling op het ruimtelijke plan dat zich doorgaans vooral richt op functionele kwaliteiten, en dat de na te streven beeldkwaliteit beschrijft; dat gebeurt onder meer door aan te geven op welke ruimtelijke kenmerken van landschap en bebouwing en landschappelijke structuren en elementen moet worden ingespeeld en welke streefbeelden daarbij gelden.

1.25 Bestaand gebruik

Een bouwwerk dat:

  1. a. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  2. b. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is gediend.

1.26 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.27 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 Bevi-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.29 Bijbehorend bouwwerk

Bouwwerk functioneel verbonden met het hoofdgebouw, daar al of niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak (bijv. carport).

1.30 Bijzondere bouwlaag

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.31 Binnenschip

Schip, gebruikt en bestemd voor interlokaal dan wel internationaal bedrijfsmatig vervoer van goederen te water waarop de Wet vervoer binnenvaart van toepassing is.

1.32 Botenhuis

Een gebouw gebouwd over het water en bereikbaar van het te bevaren water, dat dient voor overdekt onderbrengen van één of meer schepen.

1.33 Botenstalling / botenopslag

Stalling en opslag van schepen met in begrip van de daartoe noodzakelijke gebouwen.

1.34 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.35 Bouwgrens

Een op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.36 Bouwhoogtescheidingslijn

Een aanduiding die de scheiding aangeeft tussen de gedeelten van een bestemmings- of bouwvlak waarop verschillende maximale bouw- en/of goothoogten zijn toegestaan.

1.37 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.38 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.39 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.40 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.41 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.42 Brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc..

1.43 Buitenopslag

Opslag die zichtbaar is vanaf de openbare weg.

1.44 Carport

Een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig.

1.45 Consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.46 Cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.47 Dagrecreatie

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.48 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.49 Dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.50 Dakopbouw

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst.

1.51 Detailhandel

Inrichtingen ten behoeve van bedrijfsmatig verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan:
- in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit,
- perifere detailhandel en
- volumineuze detailhandel.

1.52 Detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in goederen van grote omvang, die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven.

1.53 Dienstverlening

Inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten.

1.54 Dove gevel

De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A).

1.55 Eerste bouwlaag (of plint)

De bouwlaag op de begane grond.

1.56 Erf

Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.57 Erker

Een erker is een ruimte, in plattegrond trapeziumvormig, rechthoekig of halfrond, als uitbreiding van een ruimte of ander vertrek in een gebouw, die buiten de gevel uitsteekt en in open verbinding staat met het bedoelde vertrek. Bij een erker ligt de vloer meestal op gelijke hoogte met die van het vertrek waar de erker bijhoort. Een erker strekt zich over de eerste bouwlaag.

1.58 Extensief dagrecreatief gebruik

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.59 Functiescheidingslijn

Een aanduiding die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarop verschillende functies zijn toegestaan.

1.60 Garage

Een niet tot de openbare weg behorende of niet voor het openbaar verkeer toegankelijke, geheel of gedeeltelijk besloten of open ruimte of samenstel van ruimten, bestemd tot of in gebruik als stallingplaatsen.

1.61 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.62 Geluidszone industrieterrein

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.63 Geluidsgevoelige functies (of gebouwen)

Bewoning of andere geluidsgevoelige functies (of de gebouwen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.64 Gestapelde woning

Een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkels en dienstverlening zijn gebouwd.

1.65 Groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.66 Haven

Water, met aansluitende kaden, kadeterreinen en de bijbehorende kunstwerken en steigers, ingericht voor het aanmeren van schepen.

1.67 Hogere waarde

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.68 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting of functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.69 Horecabedrijf

Een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. a. het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
  2. b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. c. het verstrekken van nachtverblijf;

één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie).

1.70 Jachthaven

Haven met de daarbij behorende grond waarbij overwegend gelegenheid wordt gegeven tot het aanleggen, afmeren of afgemeerd (al dan niet overdekt) houden van pleziervaartuigen.

1.71 Kantoor(ruimte)

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten.

1.72 Kelder

Een bijzondere bouwlaag, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil is gelegen.

1.73 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.74 Langzaamverkeersroute

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.75 Lijst van bedrijfstypen

De Lijst van bedrijfstypen die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.76 Ligplaats

Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.77 Maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.78 Maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele recreatieve en sportvoorzieningen.

1.79 Maatschappelijke voorzieningen

Overheids-, welzijns-, ouderen, medische, onderwijs-, culturele en religieuze voorzieningen, jeugd-/kinder-/naschoolse opvang, voorzieningen inzake openbare orde en veiligheid en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.80 Monument

Aangewezen onroerend goed, (vervaardigde) zaken en terreinen welke van algemeen belang zijn als bedoeld in de Monumentenwet, provinciale dan wel gemeentelijke monumentenverordening.

1.81 Nieuwe bebouwing

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.82 Nutsvoorziening

Voorzieningen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, zoals onder meer transformatorhuisjes, gasreduceerstations, pompstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.83 Oevervoorziening

De grondkerende constructie aan en in de aan een watergang grenzende kant van een terrein.

1.84 Ondergeschikt bouwdeel

Een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak.

1.85 Ondergrondse werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.

1.86 Ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter onder peil.

1.87 Ondergrondse parkeergarage

Parkeergarage gelegen onder peil.

1.88 Openbare ruimte

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.89 Parkeervoorziening

Elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.90 Peil

Onder hetpeil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;
  2. b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.91 Parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.92 Planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Achtersluispolder

1.93 Platte afdekking

Een (min of meer) horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.

1.94 Pleziervaartuig

Een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.95 Recreatief medegebruik

Recreatief gebruik dat ondergeschikt is aan de functie conform de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.96 Recreatieschip

Een schip dat wordt gebruikt als of is bestemd voor de pleziervaart.

1.97 Recreatieve voorzieningen

Gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding met uitzondering van seksinrichtingen en horecavoorzieningen.

1.98 Schip

Elk vaartuig dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water. Onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard.

1.99 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.100 Serre

Een serre is een bijbehorend bouwwerk op de eerste bouwlaag aan een woning die grotendeels uit glas bestaat.

1.101 Speeltoestel

Een speeltoestel als bedoeld in het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen.

1.102 Speelvoorzieningen

Voorzieningen voor speelgelegenheden, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en sport- en speelplaatsen met inbegrip van multifunctionele verharde speelvelden, skatebanen, sport- en spelattributen (doelwanden, basketbalpalen etc.) en trapvelden.

1.103 Spoorwegvoorzieningen

Dienstgebouwen, stations, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken behoeve van railvervoer.

1.104 Terras

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.105 Verbeelding

Digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan Achtersluispolder met bijbehorende verklaring bestaande uit 6 (A0) analoge kaarten, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven, planidentificatienummer: NL.IMRO.0497.STED3741BP-0301.

1.106 Verkoopvloeroppervlak (vvo)

De voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop.

1.107 Verenigingsgebouw

Gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding en aan sociaal-cultureel werk wordt gedaan met inbegrip van een clubhuis, buurthuis en sportclubgebouw.

1.108 Vliesgevel

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, waarbij de afstand tussen vliesgevel en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen vliesgevel en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.109 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.110 Voorgevellijn

Denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrens.

1.111 Voorgevelrooilijn /voorgevelbouwgrens

De op de verbeelding aangegeven lijn (die tevens als bouwgrens geldt), die niet door gebouwen mag worden overschreden, behouden krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.112 Vrijstaand bijbehorend bouwwerk

Een op zich zelf staand gebouw dat door de vrom onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is.

1.113 Vuurwerkbedrijven

Inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.

1.114 Watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.115 Waterkering

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.116 Waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.117 Weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.118 Wgh-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.119 Windturbine

Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.120 Woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden niet zijnde kamerverhuur en Bed & Breakfast.

1.121 Woonark

Een woonboot, niet zijnde een woonschip of woonvaartuig die feitelijk niet geschikt is om mee te varen.

1.122 Woongebouw

Een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.123 Woonschepen

Vaartuigen, daaronder begrepen objecten te water, die hoofdzakelijk worden gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde objecten die vallen onder de Woningwet. Onder te verdelen in:

  1. a. woonark;
  2. b. woonboot.

1.124 Woonboot

Een woonboot die aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentiek karakter.

1.125 Zakelijke dienstverlening

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

1.126 Zendmast

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.127 Zijgevel

Een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.

1.128 Zijgevellijn

Denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.

2.2 Bebouwingsoppervlak van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddeld niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 Bebouwingspercentage

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van een deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering vanondergeschikte bouwdelen.

2.4 Begrenzing van de bestemmingen

Voorzover niet in maten op de verbeelding vastgelegd, door middel van meting op de verbeelding vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.5 Breedte en lengte of diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.6 Bouwdiepte

Vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.7 Bouwhoogte van een antenne-installatie

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

2.8 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 Brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.10 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.11 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.12 Hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.13 Hoogte van een woonschip

Vanaf de spiegel van het water tot het hoogste punt van het dak van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.14 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.15 Ondergeschikte bouwdelen

De volgende ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  2. b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkoers, zonnepanelen, trappenhuizen, luchtkokers, lichtkappen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.

2.16 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van

het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsbedrijven;
  2. b. nutsvoorzieningen;
  3. c. erven;
  4. d. horeca, gerelateerd en ten dienste van de bestemming;
  5. e. kantoor, gerelateerd en ten dienste van de bestemming;
  6. f. parkeer-, verkeers- en groenvoorzieningen
  7. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

bedrijven zoals aangegeven in artikel Toegelaten bedrijven 'Toegelaten bedrijven'.

  1. c. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2', zijn bedrijven toegelaten tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerrein";
  2. d. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.1', zijn bedrijven toegelaten tot ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerrein";
  3. e. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijven tot en met milieucategorie 3.2' zijn bedrijven toegelaten tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerrein";
  4. f. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijven tot en met categorie 4.1', zijn bedrijven toegelaten tot ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerrein";
  5. g. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijven tot en met categorie 4.2', zijn bedrijven toegelaten tot ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerrein";
  6. h. ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijven tot en met categorie 5.1', zijn bedrijven toegelaten tot ten hoogste categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "Bedrijventerrein";
  7. i. ter plaatse van de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG', is de verkoop van motorbrandstoffen met LPG toegelaten;
  8. j. ter plaatse van de functieaanduidingen zoals in de tabel genoemd: een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd:
Functieaanduiding SBI-code
Specifieke vorm van bedrijventerrein -1 251.1
Specifieke vorm van bedrijventerrein -2 451
Specifieke vorm van bedrijventerrein -3 301.4
Specifieke vorm van bedrijventerrein -4 16101
Specifieke vorm van bedrijventerrein -5 4677.0 + 494.1 + 493
Specifieke vorm van bedrijventerrein -6 259-B
Specifieke vorm van bedrijventerrein -7 27.1
Specifieke vorm van bedrijventerrein -8 1071.2
Specifieke vorm van bedrijventerrein -9 2041
Specifieke vorm van bedrijventerrein -10 4677.0
Specifieke vorm van bedrijventerrein -11 301.4 + 41.2
Specifieke vorm van bedrijventerrein -12 301.4 + 4632
Specifieke vorm van bedrijventerrein -13 301.3
Specifieke vorm van bedrijventerrein -14 52241.1
Specifieke vorm van bedrijventerrein -15 473.1
Specifieke vorm van bedrijventerrein -16 2529.1
Specifieke vorm van bedrijventerrein -17 383201
Specifieke vorm van bedrijventerrein -18 251.3
Specifieke vorm van bedrijventerrein -19 2529.2
  1. k. ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen', is één woning toegestaan;
  2. l. ter plaatse van de functieaanduiding 'monument', is uitsluitend een monument toegelaten;
  3. m. ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor' zijn tevens zelfstandige kantoren toegestaan met een bruto vloeroppervlak (bvo) van ten hoogste 1.500 m² per perceel;
  4. n. ter plaatse van de functieaanduiding 'dienstverlening' is tevens (zelfstandige) dienstverlening toegestaan met een bruto vloeroppervlak (bvo) van ten hoogste 1.500 m² per perceel;
  5. o. ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 1' is tevens horeca toegestaan in categorie 1;
  6. p. op de percelen Zuiddijk 412 en Sluispolderweg 51 is tevens toegestaan de inkoop en de verkoop van boten alsmede het verhuren van boten;
  7. q. kantoren, voorzover als onderdeel van het bedrijf en voorzover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het aanwezige bedrijf, tot maximaal 50% van het betreffende bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 2.000 m²;

met de daarbij behorende:

  1. r. wegen, paden, parkeervoorzieningen en verblijfsgebieden,
  2. s. erven, groenvoorzieningen en water;

Met inachtneming van het volgende:

  1. t. Detailhandel is niet toegestaan;

behoudens op de percelen Sluispolderweg 33, Thorbeckeweg 1 en Thorbeckeweg 2 zijn Bevi-inrichtingen niet toegestaan;

  1. u. Vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
  2. v. Inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. 1994 zijn niet toegestaan.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

4.5 Afwijking van de bouwregels

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bermen;
  2. b. plantsoenen;
  3. c. water;
  4. d. speeltoestellen;
  5. e. kunstobjecten;
  6. f. fiets- en voetpaden;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld', tevens voor een sportveld;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'park', tevens voor een park;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'terras', tevens voor een terras;
  11. k. ter plaatse van de functieaanduiding 'brug' is tevens toegestaan een brug;
  12. l. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

5.4 Afwijking van de bouwregels

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

horeca zoals genoemd in Toegelaten horecaToegelaten horeca, tot ten hoogste de categorie als aangegeven op de verbeelding

Met de bijbehorende:

  1. e. erven;
  2. f. terrassen;
  3. g. parkeervoorzieningen;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

6.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Maatschappelijk - Begraafplaats

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voor het begraven van stoffelijke overschotten;
  2. b. bijzetten van urnen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'crematorium', tevens voor een crematorium;

met de daarbij behorende en ondergeschikte:

  1. d. parkeer- en groenvoorzieningen;
  2. e. erven;
  3. f. water;
  4. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

7.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Recreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. volkstuinen;
  2. b. bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. water;
  5. e. voet-, fiets- en toegangspaden;
  6. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

8.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Sport

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportterreinen;
  2. b. bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen;
  3. c. water;
  4. d. erven;
  5. e. horeca, gerelateerd en ten dienste van de bestemming;
  6. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

9.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voor- en zijtuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden zijn slechts bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. aan de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw is een erker/serre toegestaan;
  2. b. de breedte van de erker/serre mag niet meer bedragen dan 65 % van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. c. de voorzijde van de erker/serre mag niet meer dan 1,5 meter voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en mag niet meer dan 50% van de diepte van de afstand voorgevelrooilijn tot perceelsgrens beslaan;
  4. d. de hoogte van de erker/serre mag niet meer dan de hoogte van de vloer van de eerste verdiepingsvloer van het bijbehorende hoofdgebouw +0,30 meter;
  5. e. een afdak boven de voordeur verbonden met de erker/serre is toegestaan tot een maximum van 65% van de diepte van de erker/serre;
  6. f. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;

Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten met 2 rijstroken, voor zover het de Dr. J.M. den Uylweg en de Thorbeckeweg betreft met ten hoogste 4 rijstroken, in- en uitvoegstroken niet meegerekend;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. bermen;
  4. d. parkeer- en groenvoorzieningen;
  5. e. water;
  6. f. geluidswerende voorzieningen;
  7. g. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. h. kunstobjecten;
  9. i. ter plaatse van de functieaanduiding 'brug', tevens voor een brug;
  10. j. ter plaatse van de functieaanduiding 'windturbine', tevens voor een windturbine;
  11. k. ter plaatse van de functieaanduiding 'zend-/ ontvanginstallatie', tevens voor een zend-/ontvanginstallatie.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. buurtontsluitingswegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. bermen;
  4. d. parkeer- en groenvoorzieningen;
  5. e. water;
  6. f. speeltoestellen;
  7. g. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. h. kunstobjecten;
  9. i. onder- en bovengrondse inzamelplaatsen voor afval
  10. j. en overige voorzieningen .

12.2 Bouwregels

12.3 Wijzigingsbevoegdheid

12.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishouding, -berging, -lopen en -werken;
  2. b. waterwegen;
  3. c. waterstaatkundige werken;
  4. d. haven voor zeevaart en binnenvaart waarbij laden en lossen is toegestaan binnen de bestemming 'Water' daar waar deze grenst aan de bestemming 'Bedrijventerrein' en voor zover passend in de milieucategorie van het aangrenzende bedrijventerrein;
  5. e. scheepsbouw, voor zover deze activiteit een onderdeel is van de activiteiten op gronden in de aangrenzende bestemming "Bedrijventerrein" en deze activiteiten binnen de bestemming "Bedrijventerrein"op die bestemming zijn toegestaan en deze activiteiten in nautische zin niet op bezwaren stuiten;
  6. f. ter plaatse van de functieaanduiding 'jachthaven', is een jachthaven toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de functieaanduiding 'laad- en losplaats' mogen voorzieningen worden geplaatst ten behoeve van het laden en lossen, zoals steigers en kademuren, inclusief het dempen van water;
  8. h. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - 1' is een drijvend dok toegestaan;
  9. i. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - 2' zijn hijsinstallaties en hellingbanen toegestaan;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' is tevens toegestaan het gebruik als jachthaven, met inbegrip van de inkoop en verkoop van boten alsmede het verhuren van boten;
  11. k. ter plaatse van de functieaanduiding 'brug'zijn bruggen toegestaan.

Met de daarbijbehorende:

  1. l. groenvoorzieningen;
  2. m. duikers, sluizen en andere vergelijkbare voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. steigers, meerpalen, remmingswerken en dergelijke mogen uitsluitend worden gebouwd in een strook van ten hoogste 25 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens met de aangrenzende bestemming en voor zover tegen het oprichten daarvan geen bezwaren bestaan vanuit nautisch oogpunt;
  2. b. drijvende dokken mogen slechts gebouwd worden ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - 1' en kranen en hellingbanen mogen slechts gebouwd worden ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van water - 2';
  3. c. de doorvaarthoogte van bruggen binnen de gronden aangegeven onder lid 13.1 onder k mag niet minder dan 1,20 meter bedragen, met uitzondering ter plaatse van de functieaanduiding “brug” waar de doorvaarthoogte niet minder dan 2,25 m ten opzichte van het waterpeil (-50 cm NAP) mag bedragen.

13.3 Wijzigingsbevoegdheid

13.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.1 onder k ten behoeve van het oprichten van een brug, mits bij de waterbeheerder terzake advies is gevraagd;
  2. b. Bij de toepassing van de bevoegdheid genoemd in lid 13.4 onder a wordt getoetst of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de bereikbaarheid per schip van de bedrijven in het plangebied;
    2. 2. de verkeersveiligheid op het water.
  3. c. Tevens zal bij de toepassing van de bevoegdheid genoemd in lid 13.4 onder a advies ingewonnen worden bij de waterbeheerder.

Artikel 14 Maatschappelijk - Justitiële Inrichting - Voorlopig

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Justitiële Inrichting - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detentiepontons;
  2. b. water met een functie voor de waterhuishouding, -berging, -lopen, -werken en waterstaatkundige werken;

met de daarbij behorende:

  1. c. oeverstroken, -voorzieningen, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken;
  2. d. bruggen, dammen, taluds, duikers en steigers;
  3. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen:

14.3 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming in lid 14.1 geldt voor een periode tot uiterlijk 8 maart 2013 of zoveel eerder als mogelijk is.

14.4 Definitieve bestemming

De voor 'Maatschappelijk - Justitiële Inrichting - Voorlopig' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in lid 14.3 bestemd voor:

  1. a. voor het vlak met de aanduiding (sm-1) op de verbeelding de bestemming 'Water' als bedoeld in artikel 13 'Water'', met de bestemming, de bouwregels en de afwijkingsregels van de bouwregels zoals die gelden in die regel;
  2. b. voor het vlak met de aanduiding (sm-2) op de verbeelding de bestemming 'Bedrijventerrein' als bedoeld in artikel 4 'Bedrijventerrein', de bouwregels, de afwijkingsregels van de bouwregels en de specifieke gebruiksregels zoals die gelden in die regel, met dien verstande dat in het gebied bedrijven zijn toegelaten tot ten hoogste milieucategorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en een maximale bouwhoogte geldt van 15 meter;
  3. c. voor het vlak met de aanduiding (sm-3) op de verbeelding de bestemming 'Verkeer-Wegverkeer' als bedoeld in artikel 11 'Verkeer-Wegverkeer ' met de bestemming, de bouwregelsen de specifieke gebruiksregels als bedoeld in die regel.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. erven;
  3. c. ter plaatse van de functieaanduiding 'garage', is een garage toegestaan.

15.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

15.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van rioolleidingen;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover de op de plankaart aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 18 Waterstaat - Waterkering(dubbelbestemming);
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel Artikel 17Waarde - Archeologie(dubbelbestemming);
  3. c. in de derde plaats de bepalingen van artikel Artikel 16.

16.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de leidingen.

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Voor zover de dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 18 Waterstaat - Waterkering(dubbelbestemming);
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel Artikel 17Waarde - Archeologie(dubbelbestemming);
  3. c. in de derde plaats de bepalingen van artikel Artikel 16Leiding - Riool(dubbelbestemming).

17.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.
  2. b. Het bepaalde onder a, is niet van toepassing op projecten binnen de begrenzing van de gebieden met de aanduiding 'archeologische waarden 5': een oppervlakte kleiner dan 50 m² en niet dieper dan 50 centimeter.

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering (Dubbelbestemming)

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van de waterkering;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 18 (Waterstaat - Waterkering(dubbelbestemming));
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 17 (Waarde - Archeologie(dubbelbestemming)).
  3. c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 16 (Leiding - Riool (dubbelbestemming));

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 19 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie (Dubbelbestemming)

19.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waterstaat–Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en de bescherming van de waterstaatkundige functie;
  2. b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

19.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de ten dienste van de waterstaatkundige functie.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 20 Algemene Bouwregels

  1. 1. Een gebouw mag alleen worden gebouwd indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat in, onder of nabij het gebouw voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
  2. 2. Er is voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in lid 1, indien is voldaan aan de parkeernormen van de Parkeernota Zaanstad 2009 zoals deze is vastgesteld op 18 februari 2010.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1 indien:
    1. a. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
    2. b. indien op andere wijze in de nodige parkeerruimte is voorzien.
  4. 4. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
    1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
    2. b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
    3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

  1. 1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
  2. 2. Tot gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. a. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, escortbedrijf of seksinrichting met uitzondering van de daarvoor bestemde gronden en bouwwerken;
    2. b. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    3. c. het gebruiken en laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
    4. d. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor het wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten dan wel daarvoor worden gebruikt op de gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.
  3. 3. Tot gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik zonder dat de parkeernormen van de Parkeernota Zaanstad 2009 zoals deze is vastgesteld op 18 februari 2010 in acht worden genomen.
  4. 4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3 indien:
  1. a. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. op andere wijze in de nodige parkeerruimte is voorzien;
  3. c. wordt aangetoond dat met een beperkter aantal parkeerplaatsen kan worden volstaan en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving;
  4. d. wordt aangetoond dat bijzondere omstandigheden een ruimere parkeernorm rechtvaardigen.

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels kan worden afgeweken, zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, in die zin, dat:

  1. a. In het plangebied worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 30 m²;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, vlaggenmasten, duikers en andere waterstaatkundige werken;
    3. 3. een kleine windturbine op het maaiveld met een bouwhoogte van maximaal 15 meter en een kleine windturbine op daken van gebouwen met een bouwhoogte van maximaal 7,5 meter.
  2. b. Geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits afwijkingen in situering niet meer dan 2 meter bedraagt óf de voorgeschreven oppervlaktematen en bebouwingspercentages van ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels opgenomen ontheffingsbevoegdheid buiten beschouwing blijven;
  3. c. De in de planregels toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen, en met ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes, zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie;
  4. d. De op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen mogen met ten hoogste 2 meter worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
  5. e. De in de planregels toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 5 meter worden overschreden.

Artikel 23 Algemene Procedureregels

23.1 Procedure bij uitwerking en wijziging

Burgemeester en wethouders geven in geval van wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan toepassing aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

23.2 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. burgemeester en wethouders leggen het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken voor een periode van twee weken ter inzage;
  2. b. voorafgaand aan de terinzagelegging wordt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven van het ontwerpbesluit;
  3. c. in de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid gesteld wordt om een zienswijze in te dienen en op welke wijze dit dient te gebeuren;
  4. d. binnen de onder a genoemde periode kunnen belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerpbesluit schriftelijk en mondeling kenbaar maken.

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Overige Regels

25.1 Toegelaten bedrijven

25.2 Toegelaten horeca

25.3 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
  2. b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
  3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

25.4 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing.

25.5 Gezoneerd industrieterrein

Voor het bestemmingsplan zijn van het gezoneerde industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder "Achtersluispolder, Westerspoort-Zuid en omstreken', vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 18 januari 1991, de begrenzing van het industrieterrein, de daarbij behorende geluidszones, de maximaal toegestane geluidsbelastingen (MTG's) en de overige bepalingen van dit Koninklijk Besluit, onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsregels ten aanzien van bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

26.2 Ontheffing van de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 26.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10 %.

26.3 Overgangsregels ten aanzien van het gebruik

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik, worden in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:

  • het gebruik en laten gebruiken van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

26.4 Veranderen strijdig gebruik

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik, worden in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:

  • het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 26.3 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

26.5 Onderbreken strijdig gebruik

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik, worden in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:

  • indien het gebruik, bedoeld in artikel 26.3, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

26.6 Uitzonderingen op het overgangsrecht

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Achtersluispolder van de gemeente Zaanstad.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 22 september 2011, nr. 2011/43,

De voorzitter, de griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de "Actualiseringslag bestemmingsplannen 2007-2016" uit 2007 en het betreffende plangebied van de gemeente Zaanstad. Tevens worden de motieven besproken die aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tenslotte zullen de vigerende bestemmingsplannen en andere regelingen aan de orde komen die door onderhavig bestemmingsplan zullen worden vervangen.

1.1 Aanleiding En Doelstelling

De bedoeling van het "Actualiseringslag bestemmingsplannen 2007-2016" is om in het kader van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening te komen tot een dekkend netwerk van actuele, meer toekomstgerichte bestemmingsplannen. In dit kader past de actualisering van een tiental verouderde bestemmingsplannen voor de gronden in de Achtersluispolder in een nieuw bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan zal de naam bestemmingsplan Achtersluispolder dragen.

Het plangebied van bestemmingsplan Achtersluispolder betreft een bestaand bedrijvengebied waar ten aanzien van de functie bedrijvigheid de komende jaren geen grote nieuwe ontwikkelingen verwacht worden.
Deze vigerende bestemmingsplannen zijn niet meer afgestemd op de huidige situatie in het plangebied. Verder zijn er enkele locaties waar nog geen bestemmingsplan geldt. Op die locaties zijn de bepalingen van de bouwverordening van kracht.

Het doel van het bestemmingsplan is om een planologisch/juridisch kader te bieden voor het behouden en versterken van de bedrijvenfunctie. Het sluit goed aan bij de revitalisering, vooral ten aanzien van het openbaar gebied, maar ook ten aanzien van de inrichting van de bedrijfsterreinen zelf.

1.2 Plangebied

Het plangebied Achtersluispolder wordt globaal begrensd door:

  1. 1. in het noorden de Dr. J.M. den Uylweg, de Thorbeckeweg en de westlus van de A8;
  2. 2. in het westen het midden van Zijkanaal G;
  3. 3. in het zuiden de gemeentegrens met Amsterdam;
  4. 4. in het oosten de gemeentegrens met Amsterdam (het midden van Zijkanaal H en de gemeentegrens met Oostzaan.

Daarmee sluiten de plangrenzen aan op onder meer de plangrenzen van de bestemmingsplannen “Bedrijventerreinen-Zuid” (in voorbereiding) en “Zaandam Zuid”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0001.png"

ligging plangebied

1.3 Planvorm

Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de aanwezige functies.

1.4 Vigerende Regeling

Voor het plangebied vigeren thans de volgende bestemmingsplannen:

  • Herziening 2 uitbreidingsplan Achtersluispolder,
    vastgesteld op 31 mei 1956 en goedgekeurd op 27 februari 1957;
  • Uitbreidingsplan Vijfhoek,
    vastgesteld op 31 oktober 1957 en goedgekeurd op 7 mei 1958;
  • Uitbreidingsplan Vissershop-Zuid,
    vastgesteld op 1 februari 1960, goedgekeurd op 1 februari 1961, KB op 5 april 1962;
  • Uitbreidingsplan Achtersluispolder 3,
    vastgesteld op 6 maart 1961, goedgekeurd op 27 februari 1962;
  • Uitbreidingsplan Achtersluispolder 4,
    vastgesteld op 2 december 1963, goedgekeurd op 12 februari 1965;
  • Uitbreidingsplan Poelenburg I (Oost),
    vastgesteld op 23 augustus 1966, goedgekeurd op 19 juli 1967;
  • Bestemmingsplan Poelenburg I partiële herziening 1967 (West),
    vastgesteld op 11 maart 1968, goedgekeurd op 14 januari 1969;
  • Sluispolderkop,
    vastgesteld op 12 september 1996, goedgekeurd op 16 december 1996;
  • OZ Rijksweg 8 (vm gemeente Oostzaan),
    vastgesteld op 25 mei 1987, goedgekeurd op 8 september 1987;
  • Partiële herziening Sluispolderkop,
    vastgesteld op 26 november 1998, goedgekeurd op 15 juni 1999.
  • de bouwverordening.

Deze bestemmingsplannen en de bouwverordening worden deels geheel, deels gedeeltelijk door het voorliggende bestemmingsplan vervangen.

1.5 Opzet Van De Toelichting

De toelichting behorende bij een bestemmingsplan geeft uitleg over - en een onderbouwing voor - de in de regels en op de verbeelding opgenomen bestemmingen en regels. De toelichting is hiertoe als volgt opgebouwd.

In hoofdstuk 2 "Ruimtelijke en functionele analyse" wordt een beschrijving gegeven van ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied. Daarin komen onder meer de stedenbouwkundige invulling van het gebied en de verkeersstructuur aan de orde.

Hoofdstuk 3 "Beleidskader" geeft een globale beschrijving van voor het plangebied relevant beleid.

In hoofdstuk 4 "Uitgangspunten" worden de knelpunten beschreven die in het gebied voorkomen en wordt zo mogelijk een oplossing geboden. Wanneer beleid en de ruimtelijke en functionele analyse niet met elkaar overeenkomen, kan bijvoorbeeld sprake zijn van een knelpunt waarvoor in het bestemmingsplan een oplossing gevonden moet worden.

In hoofdstuk 5 "Onderzoeken" worden de resultaten beschreven van de voor het bestemmingsplan relevante en uitgevoerde milieuonderzoeken.

Hoofdstuk 6 "Juridische vormgeving" bevat de juridische plantoelichting. Daar waar de regels/toelichting nodig hebben is in dit hoofdstuk een uitleg van de juridische regeling gegeven.

Hoofdstuk 7 Handhaving wijst op het belang van handhaving.

Hoofdstuk 8 "Uitvoerbaarheid" geeft in "Maatschappelijke uitvoerbaarheid" de resultaten aan van zienswijzen die ten behoeve van het bestemmingsplan zijn ingediend en geeft in "Economische uitvoerbaarheid" een economische onderbouwing van de in het plan opgenomen ontwikkelingen.

Hoofdstuk 9 "Overleg ex artikel 3.1.1 Bro" tenslotte, geeft de resultaten van het overleg met diverse instanties en instellingen in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening 2008.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Analyse

2.1 Geschiedenis Van Het Plangebied

In de ontstaansgeschiedenis van de Zaanstreek en de Achtersluispolder in het bijzonder, zijn drie perioden die hun sporen hebben nagelaten:

2.1.1 Landschapsvorming

Het rijke en veelzijdige landschap van de Zaanstreek werd gevormd in het Holoceen. Na de laatste ijstijd, vanaf 5000 voor Christus komt het land en bodemvorming in westelijk Nederland op gang doordat zich een duidelijke kustlijn ontwikkelt. Achter de door de zee opgeworpen duinenrij droegen Rijn, Maas en Schelde bij aan een rijke delta. Het landschap kreeg (tot circa 1000 na Christus) haar vorm door een gelijktijdig proces van veenvorming, zee-invloeden en invloeden vanuit rivierstromen. De Zaan is een erfenis uit deze periode.

2.1.2 Ontginning van het landschap

Rond het jaar duizend begon men het natte veenweidegebied, dat ontstaan was in de luwte van duinen en strandwallen, te ontginnen. Er werden sloten gegraven voor turfwinning en afvoer van het water. Het verkregen land werd gebruikt voor akkerbouw. Er ontstond een slotenpatroon dat tot op de dag van vandaag terug te vinden is. Dorpen als Westzaan, Assendelft en Krommenie ontstaan in deze periode. Door stijging van het water verdween de akkerbouw en werd het land omgezet in weiland. Om het land te beschermen tegen overtollig water werden er dijken gebouwd langs omliggende wateren, waaronder de Zaan. Windmolens pompten het overtollige water uit de polder. Aan deze dijken ontstonden dorpen zoals Zaandijk en Koog aan de Zaan. De Noorder-IJ en Zeedijk in de Achtersluispolder ontstond in deze periode.


Aangenomen wordt dat de (buitendijkse) Sluispolder droogviel ten tijde van de eerste omvangrijke bedijkingen rond de 13de eeuw. In de 16de eeuw werd de polder ingedijkt. Tot in de 20ste eeuw werd de Sluispolder als veeteeltgebied gebruikt en is de enige bebouwing te vinden aan de oude zeedijk. De waardevolle bijdrage aan de ontstaansgeschiedenis van Zaanstad heeft een provinciale waardetoekenning opgeleverd voor dit prominent aanwezige landschappelijke element.

2.1.3 Buitendijkse uitbreidingen

Pas halverwege de 20ste eeuw krijgen de verschillende buitendijkse industriegebieden hun vorm met een veel rigidere structuur dan de meer landschappelijk gerelateerde stedenbouw en architectuur van de binnendijkse gebieden. Het in 1917 gebouwde 'de Vrede', is het eerste pand dat gebouwd wordt en is tevens het enige gebouwde monument van het gebied. Na de tweede wereldoorlog komt de vestiging van grote bedrijven op gang. Verscheidene houthandels en een machinefabriek vestigen zich. Eind jaren 50 (van de 20ste eeuw) vormen de nieuw gegraven Isaac Baarthaven en de Dirk Metselaar Haven een belangrijke vestigingsfactor voor watergebonden bedrijven. In 1987 komt er een aansluiting op de Coentunnelweg en is ook een goede bereikbaarheid over land gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0002.jpg"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Structuur Van Het Plangebied

De Achtersluispolder is het meest oostelijk gelegen gebied van Zaanstad en grenst direct aan de gemeente Amsterdam. Zeer bepalend voor de ontwikkeling en het karakter van het gebied is de begrenzing door water rondom: aan de oostzijde de IJ-plas, aan de zuidzijde het Noordzeekanaal en aan de westzijde zijkanaal G en de monding van de Zaan. Halverwege de 20e eeuw is hier een industriegebied ontstaan, waarbij de scheepvaart voor de nodige industriële bedrijvigheid heeft gezorgd.

De Noorder IJ- en Zeedijk vormde de oorspronkelijke scheiding tussen land en water en vormt ook nu nog een scheidend element. Er kan gesproken worden van het gedeelte ten noorden van de dijk met het Vijfhoekpark, bedrijventerrein van deelgebied Zilverland, de rioolwaterzuiveringsinstallatie, volkstuinen, het crematorium, sportvelden en woningen aan de dijk. En er kan gesproken worden van het zuidelijk van de dijk gelegen gebied met een sterk accent op bedrijvigheid.

De Achtersluispolder kan gezien worden als een samenvoeging van diverse deelgebieden met een eigen karakter. De verscheidenheid aan indrukken die men in dit gebied op kan doen is een van de kwaliteiten. Naast de genoemde dijk zijn er nog drie structuurdragers die deze deelgebieden tot één geheel smeden. Dat zijn de Thorbeckeweg, de Sluispolderweg en het omringende water. Alle structuurdragers zullen apart worden beschreven.

2.2.1 Noorder IJ- en Zeedijk

Dit oude landschappelijke element kronkelt door de gehele Achtersluispolder. De veelal eenvoudige bebouwing, met enkele Zaanse huizen is beeldbepalend. De Zuiddijk die overgaat in de Noorder IJ en Zeedijk, behoort tot de belangrijkste structuurdragers in de Zaanstreek en is derhalve van regionaal belang. Grootschalige ingrepen in en ondermijning van dit landschappelijke lichaam is ongewenst.

De weg over de dijk vervult momenteel meerdere functies: ontsluiting voor de industrie, sluiproute voor Coentunnel-verkeer, groenzone voor het gebied, en verlengstuk van de doorgaande fietsroute. Het landschappelijk element als verhoogd lint is vanuit de omgeving goed zichtbaar.

In 2003 heeft de provincie de Noorder IJ- en Zeedijk (inclusief de Zuiddijk) en de bijbehorende braak in zijn geheel op de provinciale monumentenlijst geplaatst. Daarmee is de dijk een beschermd monument geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0003.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0004.jpg"

2.2.2 Thorbeckeweg & Den Uylweg

De hoofdweg die de noordelijke grens van het gebied vormt, heeft een bepalende functie. Aan deze weg takken de ontsluitingswegen van de Achtersluispolder aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0005.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0006.jpg"

2.2.3 Sluispolderweg

De Sluispolderweg fungeert als hoofdader van de Achtersluispolder.

De weg volgend vanaf de denkbeeldige entree tot aan het einde van de Sluispolderweg, komt men langs diverse indrukken:

Na een representatieve entree naast de busbrug volgt een groene laan langs de sportvelden. De hoge dijk biedt zicht op een representatief beginstuk met verzorgde architectuur en daarachter de grovere industrie met grote loodsen. Langs de Sluispolderweg heeft men hier en daar zicht op de kades en water, een mogelijk toekomstig gemeenschappelijke voorziening (facility point), een monumentaal pand met zicht op het Noordzeekanaal (de Vrede) en een lange gebogen weg die eindigt in een openbaar aan te leggen pleintje annex uitkijkpunt. Deze beeldsequentie kan als representatieve indruk voor het gehele gebied gezien worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0007.jpg"

Sluispolderweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0008.jpg"

Het omringende water

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0009.jpg"

Zicht op monument de Vrede vanaf Amsterdam

2.3 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden

Zoals uit 2.1 Geschiedenis van het plangebied blijkt, dateert de Achtersluispolder weliswaar uit de Middeleeuwen maar is nooit bewoond of bebouwd. Ook industrie, in de vorm van molens, scheepswerven of traankokerijen, ontbrak. Het gebied is tot in de 20ste eeuw in gebruik geweest als veeteeltgebied. Vanaf 1917 werd het een vestigingsplaats voor industrie. Na de Tweede Wereldoorlog is het gehele gebied volgebouwd met fabrieken, werven, loodsen en opslagplaatsen.

2.3.1 Monumenten

Er zijn drie monumenten:

  • Pakhuis de Vrede: rijksmonument
  • Noorder IJ- en Zeedijk: provinciaal Monument
  • Braak bij de dijk: provinciaal monument.

Van de gebouwen in de Achtersluispolder is meelfabriek ‘De Vrede’ van bouwkundige grote waarde en om deze reden ook op de rijksmonumentenlijst geplaatst. Het bijbehorende ketelhuis is inmiddels gesloopt. De waarde van de overige, latere bebouwing is gering.

Vanuit historisch-geografisch oogpunt is de Noorder IJ- en Zeedijk, de noordgrens van het gebied, van zeer grote waarde. Deze hoogwaterkerende dijk is van zeer groot belang geweest bij het droog houden van de Zaanstreek en Midden-Noord-Holland en om deze reden op de provinciale monumentenlijst geplaatst.

De bij de dijk horende braak is eveneens monument.

2.3.2 Archeologie

Omdat de Achtersluispolder in het verleden onbewoond was en in de 20ste eeuw industriegebied is geworden, waarbij de bodem soms zwaar werd verstoord, is de archeologische waarde van het gebied zeer laag. Alleen de Noorder IJ- en Zeedijk (inclusief de Zuiddijk) is van archeologische waarde. Bij graafwerkzaamheden in deze dijk is daarom op grond van dit bestemmingsplan een aanlegvergunning verplicht. Wat betreft de archeologische waarden in de dijk moet worden voorkomen dat deze, net als de dijk zelf, worden aangetast door graafwerkzaamheden.

Volgens het cultuurhistorisch advies van de afdeling Cultuur Monumenten en Toerisme en gebaseerd op de nieuwe nota archeologienota mag een terrein kleiner dan 5 meter verstoord worden zonder dat er maatregelen met betrekking tot archeologie nodig zijn. Is de verstoring groter, dan moeten er maatregelen met betrekking tot archeologie worden genomen. Ook staat in de nota een diepte die geldt voor verstoringen van dijken. Deze bedraagt 50 centimeter. Voor verstoringen boven de 50 centimeter zijn geen maatregelen met betrekking tot archeologie nodig, wordt er dieper gegraven dan moeten wel maatregelen vanwege archeologie worden getroffen.

Op de verbeelding is deze voorgaande archeologische waarde aangeduid met de (aw5) onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (WR-A). In de gemeentelijke archeologienota worden 5 verschillende waarden onderscheiden, die elk verbonden zijn aan een gebiedstypering zoals 'bewoningslint' en 'buitengebied' de restcategorie 'overig'. Vanwege de geschiedenis van de Achtersluispolder en het feit dat de bodem soms zwaar geroerd is, valt de archeologische waarde daarom in de categorie die aangeduid wordt met de functieaanduiding (aw5) conform de gemeentelijke archeologienota.

2.4 Groen- En Waterstructuur

2.4.1 Groenstructuur

Belangrijkste groenstructuur is de door het gebied lopende Noorder IJ en Zeedijk. Als verhoogd groenelement met aan weerszijden veelal hoge bomen is dit een belangrijke landschappelijke structuurdrager. Het Vijfhoekpark ligt als een groene buffer tussen de Thorbeckeweg en de industrie en heeft een functie voor de stad als park.

Naast genoemde hoofdbestanddelen groen is er slechts in beperkte mate groen aanwezig. Bij de herinrichting van de openbare ruimte in het kader van de revitalisering is in de vernieuwde profielen geen ruimte voor groen vrijgemaakt. Kleinere groenstukken zullen op goede wijze onderhouden moeten worden.

De groenstrook langs het zijkanaal H vervult tevens een afschermende functie vanaf het water van Zijkanaal H gezien.

2.4.2 Waterstructuur

Het gebied wordt in sterke mate bepaald door de ligging ten opzichte van het water. De entreefunctie voor de scheepvaart - van zeecontainerschepen tot plezierbootjes – kan als een 'visitekaartje' fungeren voor de achterliggende stad. Tevens zal de Achtersluispolder een rol gaan spelen als voortzetting van de op handen zijnde ontwikkelingen in Amsterdam noord. De belangrijkste herkenningspunten vanaf het water zijn de containeroverslag en het rijksmonument 'De Vrede'. Langs de dijk en de Thorbeckeweg bevinden zich weinig opvallende sloten. In de winter, met het verdwijnen van het blad, worden deze beter zichtbaar. Dit geldt ook voor de vijver in het Vijfhoekpark, die in de zomer een fraai geheel vormt met het omringende groen.

2.5 Functionele Structuur

2.5.1 Deelgebieden

De Achtersluispolder kan worden onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Ieder deelgebied kent zijn eigen verschijningsvorm binnen het gebied, functie en ligging.

2.5.2 Bedrijven

Het bedrijventerrein Achtersluispolder ligt relatief gunstig ten opzichte van hoofdinfrastructuur (snelweg A8 en Noordzeekanaal m.n.). Het bedrijventerrein is 94 hectare groot, er zijn rond 250 bedrijven gevestigd, en er werken omstreeks 3800 mensen. Het kent een ondernemersvereniging (Belangenvereniging Industriegebied Achtersluispolder - BIA).

Het bedrijventerrein wordt gedomineerd door middelgrote bedrijven (10-99 werkzame personen). De meeste zijn werkzaam in de sector handel, distributie en transport (32% van de werkzame personen). Binnen de industriële sector is een metaal electrocluster te onderscheiden. Overigens zijn de economische activiteiten noordelijk op bedrijventerrein Achtersluispolder kleinschaliger en arbeidsintensiever dan zuidelijk op het terrein. Het bedrijventerrein verschaft met name werk aan mensen met een lagere en middelbare opleiding.

Het bedrijventerrein is als op- en overslagpunt een schakel in de keten voor de verwerkende bedrijven aan de Zaan en aan het Noordzeekanaal. Containerterminal de Vrede is belangrijk voor de opslag, overslag en transport van goederen. Koole tanktransport en Unicontrol zijn opslag- en/of bedrijven specifiek voor de watergebonden voedingsmiddelenindustrie aan de Zaan.

In de periode 2001 - 2007 heeft een ingrijpende revitalisering van de Achtersluispolder plaatsgevonden in de vorm van een herinrichting van de openbare ruimte. Deze herinrichting betreft zowel de wegen en fietspaden als het openbaar groen en de riolering. Daarmee behoren achterstanden in onderhoud tot het verleden, is een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte tot stand gebracht, is het parkeren beter geregeld en de uitstraling van het bedrijventerrein flink verbeterd. Vrijwel alle suggesties uit het Beeldkwaliteitplan zijn daarmee gerealiseerd. Deze herinrichting is mogelijk gemaakt door bijdragen van de gemeente en de Povincie Noord-Holland. Aan de herinrichting is een zeer intensief overlegtraject voorafgegaan met de BIA (Belangenvereniging Industriegebied Achtersluispolder) en de individuele ondernemers.

2.5.3 Overige voorzieningen

Aan de Zuiddijk nr. 419 is een café gevestigd. Aan de Sluispolderweg 15 is eveneens een horecainrichting gevestigd.

2.6 Verkeersstructuur

2.6.1 Infrastructuur

Het plangebied wordt begrensd door de Thorbeckeweg, de Zaan, het Noordzeekanaal en Zijkanaal H. De Thorbeckeweg is een van de belangrijkste verkeersaders van Zaanstad en de invalsweg vanaf de A8 aan de zuidkant van de gemeente. De weg is binnen het plangebied nu een stroomweg met een snelheidsregime van 80 km/uur dat afpelt via 70 naar 50 km/uur vlak voor de kruising Wibautstraat-Thorbeckeweg.

De verkeersintensiteit op het deel van de Thorbeckeweg binnen het plangebied is momenteel ca. 36.000 motorvoertuigen per etmaal. De andere wegen kennen de volgende verkeersintensiteiten per etmaal:

  • Wibautstraat 2001 tussen Thorbeckeweg en P. Lieftinckweg: ca. 9600 mvt.
  • Noorder IJ- en Zeedijk bij de kruising met Sluispolderweg:ca. 5300 mvt.
  • Sluispolderweg bij kruising met de Noorder IJ en Zeedijk: ca. 8500 mvt.

De Thorbeckeweg maakt deel uit van de Zuidelijke Randweg die via de Den Uylbrug langs het Noordzeekanaal zuidelijk van de bedrijventerreinen Zuiderhout en Westerspoor-Zuid via de Westzanerweg aansluit op de Provinciale weg N 246 naar Beverwijk. De hoeveelheid verkeer op de Thorbeckeweg en de Den Uylbrug zal volgens de prognose voor 2020 onder meer de ontwikkelingen van Inverdan en afhankelijk van de verdere ontwikkelingen op Zuiderhout toenemen tot ca 70.000 motorvoertuigen per etmaal. De Den Uylbrug wordt daarom verdubbeld tot 2 maal 2 rijstroken. Op een het gedeelte van de Thorbeckeweg bij de kruising met de Wibautstraat geldt nu nog een 50 km regime. Op termijn zal ook hier evenals op de hele Zuidelijke Randweg als gebiedsontsluitingsweg A het snelheidsregime van 70 km /uur gelden.

Het bedrijventerrein wordt ontsloten via de Sluispolderweg op de Noorder IJ- en Zeedijk die aan de westkant aansluit op de kruising Wibautstraat-Thorbeckweg en aan de oostkant op de kruising Westkolkdijk-Kolkweg. De Sluispolderweg vormt de ontsluiting van het bedrijventerrein en is volgens het onlangs geëvalueerde Verkeersplan Zaanstad een gebiedsontsluitingsweg C en de Noorder IJ- en Zeedijk een gebiedsontsluitingsweg B. Beide wegen hebben een snelheidsregime van 50 km /uur. De andere wegen binnen het plangebied zijn erfontsluitingswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur.

In het Masterplan Noordelijke IJ -oevers van het Stadsdeel Amsterdam-Noord is een ontwikkeling opgenomen van de IJ-plas met recreatieve functies en daarbij een doortrekking van de Cornelis Douwesweg vanuit Amsterdam Noord via de zuidkant van de IJ-plas naar de Sluispolderweg. Hiermee zou een rechtstreekse verbinding voor de auto en langzaam verkeer tussen de Achtersluispolder en de nieuw te ontwikkelen woningbouw en kleine industrie aan de Noordelijke IJ- oevers ontstaan. Of dit voor Zaanstad een wenselijke verbinding is, moet nog worden onderzocht.

2.6.2 Parkeren

Er geldt binnen het plangebied geen betaald parkeren of vergunningparkeren. Door ruimtegebrek op de eigen terreinen is de parkeerdruk op de openbare wegen hoog. Dit geldt zowel voor personenauto's als vrachtauto's. Ook wordt de openbare weg soms gebruikt voor laad- en los activiteiten en worden er andere voorwerpen gestald. Dit geeft een rommelig beeld en verstoort de verkeersveiligheid. Daarom heeft er een revitalisatie plaatsgevonden van het bedrijventerrein waarbij de openbare ruimte wordt heringericht om het beeld sterk te verbeteren, het parkeren te reguleren en de verkeersveiligheid te verbeteren door de herinrichting van de wegen, waarbij de situatie voor het langzaam verkeer wordt aangepakt. Bij toekomstige functieveranderingen en/of verbouwingen zal gezorgd moeten worden naar voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De nieuwe Parkeernota Zaanstad 2009, vastgesteld op 18 februari 2010, is ook van toepassing op de Achtersluispolder. Deze nieuwe nota vervangt de oude nota 'Bouwen en Parkeren' uit 1999 en de oude nota 'Actualisatie woninggebonden parkeernormen' uit 2005.

Er wordt gestreefd om in overleg met de bedrijven te komen tot een mogelijkheid voor het parkeren van bijvoorbeeld overnachtende vrachtauto's.

2.6.3 Openbaar vervoer

Het plangebied wordt bediend met een drietal naar Amsterdam doorgaande buslijnen via de Noorder IJ- en Zeedijk. Deze busroute sluit aan op de busbaan naar de A8 richting Amsterdam. Het bedrijventerrein heeft stallingsruimte van het openbaar vervoerbedrijf dat de Zaanstreek bedient.

In het kader van de aanbesteding van het openbaar vervoer in de Zaanstreek zijn in het verkeersplan Zaanstad de Noorder IJ- en Zeedijk en de Sluispolderweg ook gecategoriseerd als wegen beschikbaar voor openbaar vervoer.

De busbrug de Vlinder over de Zuidervaart die uitkomt op de Noorder IJ- en Zeedijk, is in gebruik genomen. Hierdoor wordt een veel directere busroute gegeven voor de doorgaande buslijnen vanuit Zaandam Zuid-Oost en Poelenburg richting Amsterdam.

2.6.4 Fiets

De Noorder IJ- en Zeedijk vormt onderdeel van een belangrijke regionale en lokale hoofdfietsroute. Met de herinrichting van deze weg wordt de veiligheid en de aantrekkelijkheid voor het fietsverkeer sterk verbeterd. Deze fietsroute loopt aan de westkant via de Wibautstraat in noordelijke richting over de kruising Wibautstraat - Thorbeckeweg. Aan de oostkant sluit deze aan op de regionale fietsroute via de nieuwe busbrug de Vlinder naar het noorden langs de straat Poelenburg en via Oostzaan naar Amsterdam-Noord. Er is de wens om deze regionale fietsroute naar Amsterdam Noord directer te maken en te laten lopen via Zijkanaal H weg langs de IJ-plas. Deze wens maakt ook onderdeel uit van het Masterplan Noordelijke IJ-oevers van de stadsdeelraad Amsterdam-Noord. Daarnaast wordt door de genoemde herinrichting van de wegen in het bedrijventerrein de positie van het langzaam verkeer verbeterd.

2.6.5 Verkeersveiligheid

De gemeente heeft in 1984 de beleidsdoelstelling van het Rijk tot een reductie van 25 % verkeersslachtoffers in het verkeersveiligheidsbeleid overgenomen. Het aantal ongevallen in het plangebied is absoluut gezien gering. Ook de op de Thorbeckeweg met een hoge verkeersintensiteit is het aantal ongevallen relatief gering.

In het bedrijventerrein Achtersluispolder zelf vonden in 2001 de meeste ongevallen plaats op de Sluispolderweg en de Noorder IJ- en Zeedijk bij de kruising met de Vredeweg, zo blijkt uit een specifiek onderzoek naar de verkeersveiligheid in de Achtersluispolder uit 2002. Met de hiervoor aangegeven herinrichting van de Sluispolderweg, de Noorder IJ- en Zeedijk en de Vredeweg zal de verkeersveiligheid vooral voor het fietsverkeer worden verbeterd. De reconstructie in 1997 van de kruising Noorder IJ- en Zeedijk - Sluispolderweg heeft geleid tot een daling van het aantal ongevallen met vooral fietsers.

2.6.6 Ondergrondse infrastructuur

In het plangebied liggen in de grond netwerken van kabels en leidingen voor water, elektriciteit, gas, telecommunicatie, televisie, riolering, drainage en afvalwatertransport. Bij dezen kabel- en leidingnetwerken behoren onder- en bovengrondse installaties en bouwwerken zoals transformatoren, gasstations, elektriciteitskasten, telefoonkasten, KPN en NUON huisjes. De kabels en leidingen, installaties en bouwwerken zijn eigendom van de kabel- en leiding beheerders (KLB). In het plangebied hebben de volgende kabel en leidingbeheerders eigendommen:

TenneT elektriciteit, hoogspanningslijnen en masten, 150-380kV;
Continuon elektriciteit, hoogspanning (50kV), middenspanning (10kV), laagspanning (220V-380V), hogedruk gas (8 bar), lagedruk gas, telcom voor communicatie tussen Nuon stations;
PWN waterleiding, transportleidingen, distributieleiding, brandkranen;
KPN telecommunicatie, koper kabels, glasvezelkabels;
KPN straalpaden van de zenders;
UPC telecommunicatie, glasvezel- en coaxkabels;
Gasunie aardgastransportleiding, hogedruk;
Versatel telecommunicatie, glasvezelkabels;
BT telecommunicatie, glasvezelkabels;
Gemeente Zaanstad uitgevoerd door Dynamicom, elektriciteit voor de openbare verlichting;
Gemeente Zaanstad uitgevoerd door Dynamicom, telecommunicatie voor verkeersregelinstallaties;
Gemeente Zaanstad riolering, betonnen buizen (vrijverval), persleidingen kunststof en drainage leidingen bij het riool;
Gemeente Zaanstad glasvezelkabel voor cameratoezicht ( alleen centrum);
Hoogheemraadschap afvalwatertransportleidingen.

2.6.7 Ruimte voor ondergrondse infra

Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied worden door de gemeente voorwaarden gesteld aan de openbare ruimte die de KLB kunnen gebruiken en de ontwikkelaar moet verstrekken voor de aanleg van de voorzieningen (zie technische voorwaarden Zaanstad).

2.6.8 Kabels en leidingen op de verbeelding

Op de verbeelding worden alleen de aardgastransportleidingen met een bedrijfsdruk van 20 bar of hoger en de hoogspanningsleidingen van 150-380 kV aangegeven. Hier is voor gekozen omdat bij deze leidingen de externe veiligheid een rol speelt. Binnen het plangebied zijn dergelijke kabels en leidingen niet aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Zaanstad en specifiek voor het plangebied. Dit beleidskader vormt de basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt.

Het vigerende rijks- en provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is als uitgangspunt genomen voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt dus niet afgeweken van het vigerende beleid.

3.1 Europees Beleid

3.1.1 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta 1992)

Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Artikel 5 van het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen zullen in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem moeten ontzien. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningplannen rekening mee kan worden gehouden.

Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Artikel 6 stelt de financiering aan de orde. Hier geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.

3.1.2 Europees Verdrag inzake de hoofdwaterwegen

Dit verdrag is van toepassing op waterwegen die van internationaal belang zijn. De Zaan behoort daartoe. Dit verdrag heeft tot doel het internationaal vervoer over waterwegen in Europa te vergemakkelijken en doelmatiger en aantrekkelijker te maken. Eén en ander betekent, dat het scheepvaartverkeer op de Zaan niet mag worden belemmerd

3.1.3 Europese Kaderrichtlijn Water

De kaderrichtlijn heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  1. 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  2. 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  3. 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  4. 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Het beleid van deze kaderrichtlijn moet op grond van het Nationaal Bestuursakkoord Water onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (ook wel genoemd ‘ontwerp AMvB Ruimte’) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het rijk pro-actief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Voor het overige hebben provincies en gemeenten de vrijheid om hun eigen belangen te bepalen en daar uitvoering aan te geven. In 2009 is het ontwerp gepubliceerd, maar het besluit is nog niet in werking getreden.

3.2.2 Nota Ruimte

Het motto van het rijk in haar meest recente nota over de ruimtelijke ordening in Nederland is “decentraal wat kan, centraal wat moet” . Het nationaal ruimtelijk beleid richt zich op:

  • versterking van de concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden;
  • borging van de veiligheid.

Op het gebied van natuur streeft het rijk naar realisatie van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, in de vorm van Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor een deel valt de EHS samen met Natura 2000-gebieden en/of Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Tussen de verschillende natuurgebieden worden robuuste ecologische verbindingen aangelegd. De uitvoering van de EHS is bij de provincies ondergebracht, die tevens de gebieden hebben aangewezen.

In de nota Ruimte wordt de ontwikkeling van nieuwe uitleglocaties binnen de 20 Ke-contour rond Schiphol uitgesloten.

In de nota Ruimte is tevens het begrip 'Nationale Landschappen' gedefinieerd. De Nationale Landschappen hebben tot doel de specifieke kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en te versterken. Een groot gedeelte van het buitengebied van Zaanstad valt binnen het Nationaal Landschap Laag Holland. Binnen dit gebied staan de volgende kernkwaliteiten centraal:

  • Grote openheid van het landschap;
  • Veel weide- en moerasvogels;
  • Oude geometrische inrichtingspatroon in de droogmakerijen;
  • Veenpakketten;
  • Middeleeuwse strokenverkaveling en historische watergangen;
  • Groot aantal archeologische locaties;
  • Karakteristieke dijk- en lintdorpen.

Gedeeltes van Zaanstad hebben ook te maken met Nationaal Landschap de Stelling van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam is daarnaast aangewezen als UNESCO-werelderfgoed. De Stelling van Amsterdam fungeert als relatief groene en stille ring rondom de hoofdstad door de beleving van rust, ruimte en groen, recreatiemogelijkheden en cultuurhistorie. De kernkwaliteiten die in dit gebied behouden en versterkt moeten worden zijn:

  • Een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • De hoofdverdedigingslijn van dijken, kades en liniewallen met de accessen (en met bruggen) als de hoofdstructuurdrager
  • De fortterreinen met bijbehorende grachten en bebouwingen (genieloodsen, fortwachterswoningen)
  • Kazematten, voorstellingen, (neven)batterijen kruitmagazijnen, groepsschuilplaatsen, kringenwetboerderijen, grenspalen
  • Inundatiewerken (inlaatkanalen en –werken), (dam)sluizen duikers, hevels, kokers, peilschalen
  • Delen van de karakteristieke, nog open (inundatie)gebieden
  • Een groene en relatief stille ring rond Amsterdam
  • Relatief grote openheid.

3.2.3 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is sinds februari 2006 van kracht als beleidskader van het rijk voor verkeer en vervoer. Deze nota is de verkeerskundige uitwerking van de Nota Ruimte. De nota geeft onder meer de volgende beleidsdoelen aan:

  • het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  • een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving.

De overheid wil de groeiende mobiliteit opvangen en tegelijk de leefbaarheid en veiligheid verbeteren. De belangrijkste instrumenten zijn het beter benutten van bestaande infrastructuur en het uitbreiden van infrastructuur waar knelpunten blijven. Het openbaar vervoer blijft een rol spelen bij het bereikbaar en vitaal houden van de stedelijke gebieden.

3.2.4 Basisnet

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water. Doel van het Basisnet Weg is het voorkomen van toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs het hoofdwegennet. Binnenvaart is een bijzonder veilige wijze van transport en daarom zeer geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt 80% over het water plaats. Met het Basisnet Water worden toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs waterwegen voorkomen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt circa 5% over het spoor plaats. De groei van het vervoer per spoor is vanwege economische belangen en vanwege transportveiligheid een gewenste situatie. Het spoor loopt in veel gevallen dwars door binnenstedelijk gebied. In veel gemeenten is tot dicht op het spoor gebouwd. Omdat er tot dusver geen harde grenzen aan vervoer en bouwen zijn gesteld, kunnen lokaal ongewenste risico's ontstaan, vooral bij stationsgebieden. Hierover moeten afspraken worden gemaakt die worden vastgelegd in het basisnet.

Bij het basisnet wordt een grens gesteld aan de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gemeenten moeten bij bouwplannen rekening houden met dat toekomstige vervoer. Daarmee wordt een robuust systeem gecreëerd voor de komende decennia. De risico's zullen nergens onacceptabel groot worden. Dat is winst ten opzichte van de huidige situatie. De bedoeling is het basisnet in 2012 vast te stellen.

3.2.5 Beleid externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag, de productie en transport van gevaarlijke stoffen en het gebruik van de luchthaven Schiphol. De risico’s van de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen legt beperkingen op aan de directe omgeving. Zo zijn bijvoorbeeld tussen een opslag voor gevaarlijke stoffen en woningen veiligheidsafstanden nodig. De beslissingsbevoegde overheidsorganen moeten bij het nemen van de besluiten op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) rekening houden met externe veiligheid.

3.2.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

De externe veiligheidsaspecten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Besluit is van toepassing op de aardgastransportleidingen met een werkdruk vanaf 16 bar of meer en op de buisleidingen met aardolieproducten.

De regels in het besluit buisleidingen zijn gericht op de exploitant van een buisleiding en het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit bevat regels voor de risiconormering en -zonering langs buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.

Het Besluit sluit qua systematiek geheel aan bij het Bevi en de circulaire voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit houdt in dat ook voor buisleidingen het basis veiligheidsniveau van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico (PR) voor zowel bestaande situaties als bij nieuwe ruimtelijke plannen geldt. Verder wordt verantwoording van het groepsrisico verplicht gesteld wanneer een nieuw besluit wordt genomen. Bijvoorbeeld het bevoegd gezag dat een besluit neemt over de aanleg van een nieuwe leiding of van een nieuw ruimtelijk plan is ook verantwoordelijk voor de verantwoording van het groepsrisico.

3.2.7 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

De regelgeving voor de opslag of de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven is opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen wet milieubeheer (Bevi). Het besluit is op 28 oktober 2004 in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico’s waaraan individuele- en groepen burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door bedrijven met gevaarlijke stoffen, tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het Besluit is van toepassing op de bedrijven die overlijdensrisico’s veroorzaken voor personen buiten het bedrijventerrein als gevolg van gevaarlijke stoffen. In artikel 2 van het Bevi is aangegeven welke bedrijven onder de reikwijdte van het besluit vallen. Het besluit is erop gericht, dat de geldende normen voor het plaatsgebonden risico en de regels voor de verantwoording van het groepsrisico worden nageleefd.

De regels voor de uitvoering van het Bevi zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De Revi bevat de regels voor de aan te houden risico fstanden en de wijze van risico berekeningen. Toepassing van deze regels vindt plaats bij de beslissingen over de risicobronnen, zoals in milieuvergunningen en bij de beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van die risicobronnen zoals bij vaststelling van een structuurplan, bestemmingplan of vrijstelling van het bestemmingsplan.

3.2.8 Structuurvisie buisleidingen

Het rijksbeleid voor buisleidingen staat in het structuurschema buisleidingen uit 1985. Het structuurschema buisleidingen uit 1985 geeft op de lange termijn inzicht in het rijksbeleid en een procedureel kader voor de tracering en de aanleg van buisleidingen. Verder geeft het structuurschema een toetsingskader voor de beoordeling van de ruimtelijke consequenties bij tracering, aanleg, gebruik en beheer van buisleidingen.

Momenteel wordt door ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) gewerkt aan een opvolger van het structuurschema uit 1985, namelijk de Structuurvisie Buisleidingen. Deze zal een lange termijnvisie ( komende 20 tot 30 jaar) voor het transport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2) door buisleidingen bevatten, zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. Met de structuurvisie buisleidingen zal op hoofdlijnen aangegeven worden waar provincies en gemeenten ruimte moeten reserveren. Provincies en gemeenten kunnen zelf meebepalen waar de leidingen precies komen te liggen. Zij moeten deze buisleidingen zoveel mogelijk met al bestaande buisleidingen laten samengaan om de ruimte verspilling te voorkomen.

De nieuwe structuurvisie buisleidingen is nog niet klaar. Daarom heeft het rijk besloten om het beleid van het oude structuurschema buisleidingen uit 1985 vanaf 30 december te laten doorgaan in afwachting van de nieuwe structuurvisie. Overigens zal volgens het concept visiekaart ‘landelijke transportleidingen’, geen toekomstig buisleidingentracé binnen de gemeentegrenzen van Zaanstad worden gerealiseerd. Dit houdt in dat Zaanstad geen ruimte voor toekomstige buisleidingen hoeft te reserveren.

3.2.9 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

De externe veiligheidsaspecten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Besluit is van toepassing op de aardgastransportleidingen met een werkdruk vanaf 16 bar of meer en op de buisleidingen met aardolieproducten.

De regels in het besluit buisleidingen zijn gericht op de exploitant van een buisleiding en het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit bevat regels voor de risiconormering en -zonering langs buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Het Besluit sluit qua systematiek geheel aan bij het Bevi en de circulaire voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit houdt in dat ook voor buisleidingen het basis veiligheidsniveau van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico (PR) voor zowel bestaande situaties als bij nieuwe ruimtelijke plannen geldt. Verder wordt verantwoording van het groepsrisico verplicht gesteld wanneer een nieuw besluit wordt genomen. Bijvoorbeeld het bevoegd gezag dat een besluit neemt over de aanleg van een nieuwe leiding of van een nieuw ruimtelijk plan is ook verantwoordelijk voor de verantwoording van het groepsrisico.

3.2.10 Regels omtrent schiphol

De luchthaven Schiphol geeft met het vele vliegverkeer veel milieubelasting in de vorm van vooral geluidhinder aan de omgeving. Enerzijds de sterke groei van de luchtvaart en anderzijds de groei van de bevolking met de vraag naar woningbouw heeft geleid tot regelgeving voor de luchtvaart en in de ruimtelijke ordening rondom Schiphol. De planologische regels met betrekking tot ontwikkelingen in ruimtelijke plannen in de omgeving van de luchthaven zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB), de Nota Ruimte en de Pronkbrief van 23 november 2001. De gebruiksregels van de luchthaven Schiphol met daarin de grenswaarden voor de geluidsbelasting in de handhavingspunten zijn opgenomen in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB).

In de Nota ruimte is rondom de luchthaven Schiphol een vrijwaringszone opgenomen, die is vernoemd naar een oude 20 Ke-geluidscontour. Binnen de vrijwaringszone is geen grootschalige nieuwbouw van woningen in nieuwe uitleggebieden toegestaan. Uitgezonderd hiervan zijn de in verstedelijkingsafspraken vastgelegde VINEX-en VINAC-locaties. Herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. In de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Pronkbrief) van 23 november 2001 informeert de minister de kabinetsvoornemens met betrekking tot het beperken van het groepsrisico in de omgeving van Schiphol door middel van ruimtelijke maatregelen. Binnen de vrijwaringszone zijn gebieden aangewezen, die om redenen van het beperkingen van het groepsrisico, ruimtelijke beperkingen gelden.

In het LIB is rondom de luchthaven Schiphol een beperkingengebied vastgesteld. Binnen het beperkingengebied zijn regels opgenomen over het al dan niet toestaan van nieuwe bebouwing en het gebruik van gebouwen. In beginsel zijn binnen het beperkingengebied geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Bestaande geluidgevoelige objecten zijn, voor zover die objecten rechtmatig aanwezig zijn, wel toegestaan. Ook worden er in bepaalde gebieden om veiligheidsredenen beperkingen gesteld aan de typen functies in bedrijfsgebouwen. In bepaalde situaties kan met een verklaring van geen bezwaar van de minister binnen het beperkingengebied alsnog een gewenste ontwikkeling worden toegestaan.

De laatste wijziging van het LIB is van 23 augustus 2004 en is op 2 september 2004 in werking getreden. De laatste wijziging van het LVB is van 9 augustus 2004 en is op 3 september 2004 in werking getreden.

Momenteel werkt het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan een herziening van het Luchthavenindelingbesluit, waarin dan ook de regels van de Nota Ruimte en de Pronkbrief in één nieuw besluit moeten worden opgenomen. De huidige planning is dat eind 2013 of begin 2014 die nieuwe regeling er moet zijn. Vanaf dan is er één regeling voor de ruimtelijke ontwikkelingen rondom de luchthaven Schiphol.

3.2.11 Ministeriële brief geur

Het geurbeleid van het ministerie van VROM is vastgelegd in de Ministeriële brief geur van 30 juni 1995. Het algemene beleid is dat de geurbelasting niet mag toenemen en er in 2010 niet meer dan 12% ernstig geurgehinderden mogen zijn. Het rijk geeft de gemeenten de vrijheid om eigen beleid op te stellen.

3.2.12 Wet Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een wijziging van hoofdstuk 5, titel 2, van de Wet milieubeheer in werking getreden. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Kern van deze Wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Vanaf dat moment kan door de onderbouwing van In Betekenende Mate-projecten (IBM-projecten) worden verwezen naar het NSL wanneer het gaat om de effecten op luchtkwaliteit. Bij de vaststelling van het NSL heeft de Europese Unie Nederland tevens derogatie verleend voor fijn stof (tot 1 januari 2011) en stikstofdioxide (1 januari 2015). Zaanstad heeft in het NSL 5 projecten, namelijk HoogTij, Achtersluispolder, Hembrugterrein, Inverdan en Zaandam Zuid-oost. Deze projecten hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

3.2.13 Circulaire Risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs)

De regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgesteld in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRnvgs). Met de circulaire Rnvgs wordt het beleid rond risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in uitvoering gebracht. In de circulaire is qua beleid zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi. Hierin staan analoog aan het Bevi grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De circulaire is in december 2009 gewijzigd. Met de wijziging zijn de landelijke basisnetten weg en water in de circulaire opgenomen. Het landelijke basisnet spoor is nog niet opgenomen. In de basisnetten staan welke gevaarlijke stoffen er over welke (vaar) wegen mogen worden vervoerd en hoe de ruimte ernaast gebruikt kan worden. In de basisnetten wordt voor alle rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoor een risicoplafond (hoe hoog het risico maximaal mag zijn), vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de weg, water of spoor. De gemeente moet op basis van de circulaire bij het vaststellen van een bestemmingplan rekening houden met de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De werkingsduur van deze circulaire loopt tot uiterlijk 31 juli 2012. Wanneer de wettelijke verankering van de risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is gerealiseerd, zal de circulaire worden ingetrokken. De wettelijke verankering zal met de wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) en met de inwerking treden van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Betv) worden geregeld.

3.2.14 De Nieuwe Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfucties. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

3.2.15 Nationaal Waterplan 2009-2015

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid in dit plan is gericht op:

  1. 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  2. 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  3. 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  4. 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

3.2.16 Nationaal Bestuursakkoord Water

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen Rijk (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), Interprovinciaal Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In juni 2008 zijn de afspraken uit het oude NBW van 2003 geactualiseerd. Kern van het NBW is samenwerken aan het op orde brengen en houden van het watersysteem in 2015, en daarbij anticiperen op klimaatveranderingen. Er zijn kwantitatieve normen geformuleerd, waaraan het watersysteem in 2015 moet voldoen. De waterbeheerder moet aangeven op welke punten het watersysteem niet voldoet aan deze nieuwe normen.

3.2.17 Watertoets: ruimte voor water

De handreiking watertoetsproces 3 is in de zomer van 2009 vastgesteld in het Nationaal Water Overleg met de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (rijk), Interprovinciaal overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG). Met deze vaststelling is het de formele en algemene leidraad voor de toepassing van het watertoetsproces geworden.

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21ste eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

De nieuwe 3de handreiking voor de watertoets is aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De handreiking watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken.

Een aantal inhoudelijke aspecten van het watertoetsproces, zoals waterkwaliteit, klimaat en waterveiligheid, zijn beleidsmatig in ontwikkeling. Handreikingen voor het operationeel omgaan met besluiten over deze aspecten, komen in appendices die integraal onderdeel worden van deze handreiking.

3.2.18 Flora en faunawet

De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Deze bescherming houdt onder meer in dat handelingen waarmee beschermde dieren worden verontrust, verjaagd, gevangen of gedood, zijn verboden. Ook het verontrusten en beschadigen van rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde dieren is verboden. Een van de uitgangspunten van de wet is dat iedereen de plicht heeft om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving. Deze zogenaamde zorgplicht geldt voor alle wilde planten en dieren, ongeacht de beschermingsstatus.

De beschermde soorten worden voor een deel in de wet genoemd en voor een deel in diverse besluiten en regelingen ter uitwerking daarvan. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) kan soorten bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen als beschermde soort. Bij ruimtelijke ingrepen, waarbij als neveneffect beschermde soorten negatief worden beïnvloed, is de minister van LNV het bevoegde gezag. In de Flora- en Faunawet wordt niet aangegeven welke concrete activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde planten of dieren, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Vaak kunnen ruimtelijke ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten en behoeft vooraf niets te worden geregeld. Als schade aan beschermde soorten onvermijdelijk is en er geen vrijstelling geldt, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het ministerie LNV. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstellingsregeling. Er zijn twee soorten vrijstellingen: een algemene vrijstelling (voor algemene soorten) en een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld conform een goedgekeurde gedragscode (voor zeldzamere soorten).

3.2.19 Natuurbeschermingswet

In de gewijzigde Natuurbeschermingswet, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de hieruit voortvloeiende gebiedsbescherming Natura 2000 geïmplementeerd. Het uiteindelijke doel is een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel. Dit netwerk heet Natura 2000. De bescherming van Natura 2000 gebieden is in deze wet geregeld middels een vergunningenstelsel. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Daarnaast zullen de provincies in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000 vormen, beheersplannen opstellen die duidelijk maken welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden.

3.2.20 Aanwijzing Natura 2000-gebieden

In februari 2003 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) een ontwerplijst gepubliceerd van gebieden die bij de Europese commissie worden aangemeld als Speciale Beschermingszone. Ook in Zaanstad zijn gebieden geselecteerd. Dit is gebeurd op grond van de aanwezigheid van de noordse woelmuis en de aanwezigheid van typische veenvegetaties en verlandingen. Het betreft onder meer het grootste deel van de Kalverpolder en Polder Westzaan.

Het aanwijzingsbesluit tot Natura 2000-gebied van de Zaanse gebieden is momenteel in bestuurlijke behandeling. Het aanwijzingsbesluit regelt de begrenzing en de desbetreffende natuurdoelen (instandhoudingdoelstellingen). Op basis van de inspraakreacties en de beschouwingen van de provincies stelt de Minister LNV naar verwachting in 2010 de aanwijzingsbesluiten voor de verschillende Natura 2000-gebieden vast. De provincie Noord-Holland stelt voor de Natura 2000-gebieden in Laag Holland, waartoe de Zaanse gebieden behoren, een beheersplan op. Bij het opstellen van het beheersplan wordt duidelijk welke activiteiten wel of niet mogelijk zijn en aan welke activiteiten strikte voorwaarden worden gesteld. De instandhoudingdoelstellingen vormen de kern van het aanwijzingsbesluit en de uitgangspunten voor de beheersplannen. Na bekendmaking van de aanwijzingsbesluiten gelden de rechtsgevolgen, zoals deze zijn opgenomen in deNatuurbeschermingswet. Als uitgangspunt geldt dat vanaf het moment dat het gebied is aangemeld, de kwaliteit niet mag verslechteren. Plannen in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst op de instandhoudingdoelstellingen. De instandhoudingdoelstellingen zijn verwoord in de bij de (ontwerp)aanwijzing behorende Nota van toelichting. Dit betreft een aantal algemene doelen, alsmede doelstellingen per habitattype en per soort.

3.2.21 Monumentenwet (1988)

De Monumentenwet 1988 heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe gebouwde of archeologische monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument. Daarnaast geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het “wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen” van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Deze vergunning moet vooraf worden aangevraagd. De gemeente is bevoegd om hierop te beslissen. Het is strafbaar als er zonder vergunning werkzaamheden worden uitgevoerd. De Monumentenwet 1988 vormt ook de basis voor de subsidieregelingen voor instandhouding, onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen.

3.2.22 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn per 1 september 2007 verwerkt in de Monumentenwet 1988. Deze wet is herzien door middel van een wijzigingswet, die voluit wordt aangeduid als Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta. Vanwege deze lange naam wordt deze wijzigingswet over het algemeen de Wet op de Archeologische Monumentenzorg genoemd. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 zijn ook de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet gewijzigd.

Het belangrijkste uitgangspunt van Vernieuwde Monumentenwet 1988 is de bescherming van archeologische vindplaatsen. Bescherming kan op twee manieren gebeuren: in de bodem (behoud in situ) en door opgraven waarbij de gegevens uit de bodem in een verslag komen te staan en de vondsten in een depot (behoud ex situ). Deze bescherming van de archeologische vindplaatsen wordt in de vernieuwde wet via het bestemmingsplan geregeld (art. 38a, Monumentenwet 1988). Het komt er op neer dat de komende jaren de gemeenten in alle bestemmingsplannen moeten aangegeven waar de gebieden van archeologische waarde (de archeologiegebieden) liggen. Aan alle vergunningplichtige bodemverstorende activiteiten binnen deze gebieden moet de gemeente in de benodigde vergunning eisen stellen ter bescherming van de archeologische vindplaatsen.

3.2.23 Nota Belvedere

In november 2009 stemde de Tweede kamer in met de moderniseringsplannen van de minister van OCW. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwing waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol.

De visie is gebaseerd op op drie pijlers:

  1. 1. Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening;
  2. 2. Krachtigere en eenvoudigere regelgeving;
  3. 3. Bevorderen van herbestemmingen;

Pijler 1 stelt de cultuurhistorie centraal. Cultuurhistorie is veel breder dan alleen de van overheidswege beschermde monumenten en gezichten. Ook andere gebieden en gebouwen kunnen cultuurhistorische waarden bezitten. Het is daarom van belang dat er in de ruimtelijke ordening een integrale afweging wordt gemaakt van alle belangen die effect hebben op onze ruimte en de kwaliteit daarvan. Dat wil dus zeggen inclusief de cultuurhistorische waarden. Gemeenten moeten daarom bij het opstellen van ruimtelijke visies en bestemmingsplannen een analyse verrichten van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Bij beheer en planvorming moet rekening worden gehouden met deze waarden.

In pijler 2 staat de vermindering van regeldruk, door vereenvoudiging van de regelgeving, verdergaande decentralisatie, waarbij de rol van de gemeente versterkt wordt. Binnen de ruimtelijke ordening en monumentenzorg moet er meer ruimte komen voor burgers en eigenaren van monumentale panden. Monumentenzorg wordt steeds meer het domein van burgers, zeker op plekken waar er veel lokale verenigingen zijn. De kennis van deze burgers moet beter worden gebruikt. Daarnaast komt er meer verantwoordelijkheid te liggen bij de eigenaren voor de zorg van hun eigen monument.

Pijler 3 tenslotte richt zich erop dat veel gebouwen en complexen in de komende tijd hun functie verliezen, zoals fabrieken, kerken en boerderijen. Indien er cultuurhistorische waarden in het geding zijn en behoud wenselijk is, dan moeten nieuwe functies worden gezocht. Dit is vaak een moelijk en langdurig proces, waarbij veel partijen betrokken zijn. In deze pijler worden financiële en procedurele maatregelen voorgesteld die dienstbaar zijn aan dit proces. Daarbij is het wel van belang dat de cultuurhistorische waarden in belangrijke mate worden meegewogen.

Dit document is inmiddels een definitief beleidsplan. Het beleid gaat in op 1 januari 2011.

3.2.24 Een lust, geen last: Visie op de modernisering van de monumentenzorg (2008)

In november 2009 stemde de Tweede kamer in met de moderniseringsplannen van de minister van OCW. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwing waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol.

De visie is gebaseerd op op vier pijlers:

  1. 1. Gebiedsgerichte monumentenzorg: cultuurhistorie als onderdeel ruimtelijke procedures;
  2. 2. Minder regeldruk in sectorale wetgeving;
  3. 3. Kwalitatieve borging van het bestaande monumentenbestand;
  4. 4. Stimuleren van herbestemming en herontwikkeling

Dit document is nog geen definitief beleidsplan, maar een voorstel waarover discussie mogelijk is. De meningsvorming wordt verder gestimuleerd door bestuurlijk overleg, werkbezoeken en discussies over het nieuwe stelsel met en in het veld. Na vaststelling in de Eerste Kamer is sprake van vastgesteld beleid.

3.2.25 Vuurwerkbesluit

Het vuurwerkbesluit uit 2002 is vervangen door het gewijzigde vuurwerkbesluit, met nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit houdt in dat vuurwerkinrichtingen geïnventariseerd moeten worden waarna bepaald kan worden of deze inrichtingen volgens het Vuurwerkbesluit mogelijk zijn.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de ruimtelijke verordening

Provinciale Staten hebben op 16 februari 2010 de ruimtelijke structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld en op 3 november 2010 de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De belangrijkste aanleiding is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimte ordening in juli 2008, waarin is opgenomen dat provincies verplicht zijn om een structuurvisie voor hun grondgebied te maken. De provinciale rol in de ruimtelijke ordening is hiermee veranderd van een toetsende in een ontwikkelende. In de ruimtelijke structuurvisie heeft de provincie drie hoofdbelangen benoemd die gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie vormen. Het gaat om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid.

De Provinciale ruimtelijke verordening schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale structuurvisie. De provinciale ruimtelijke verordening stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor;

  1. 1. stedelijke ontwikkeling in het buitengebied,
  2. 2. de daaraan te stellen ruimtelijke kwaliteitseisen,
  3. 3. de Ruimte voor Ruimte-regeling en
  4. 4. de mogelijkheden voor verbrede landbouw.

Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt GS ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.

De uitgangspunten van het bestemmingsplan Achtersluispolder passen in de provinciale Structuurvisie en in de provinciale Ruimtelijke verordening Structuurvisie.

3.3.2 Leidraad landschap en cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een uitwerking van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze leidraad is gericht op ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied, met behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten die het landschap heeft. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Bestaande historische kenmerken en objecten in het landschap moeten herkenbaar blijven. De openheid van het landschap in Laag Holland verdient extra bescherming. De visuele impact van nieuwe ontwikkelingen moet daarom voor de uitvoering duidelijk en beoordeeld zijn. Ontwikkelingen binnen of in de directe nabijheid van dorpen moeten passen bij het bestaande ‘DNA’ van het dorp. Voor de lintbebouwing in Zaanstad zijn o.a. de doorzichten vanuit het lint naar het omringende polderlandschap als onderdeel van dit ‘DNA’ aangewezen.

3.3.3 Gedragslijn provincie Noord-Holland voor compensatie bij verlies van natuurlijke en landschappelijke waarden

Deze gedragslijn, die kortweg Gedragslijn Compensatie wordt genoemd, geldt vanaf maart 2000 voor alle initiatieven van de provincie of initiatieven van derden waar de provincie bij betrokken is. Onder dit laatste valt niet alleen het goedkeuren van bouwplannen en bestemmingsplannen maar ook het verlenen van medewerking aan een artikel 19-procedure. De gedragslijn volgt in principe het Verdrag van Malta. Bij ingrepen in beschermingswaardige gebieden zal eerst moeten worden gekeken of de ingreep te vermijden is. Blijkt dit niet mogelijk te zijn dan zal compensatie moeten worden gegeven. Compensatie bij het verloren gaan van archeologische waarden kan enkel gebeuren door het laten uitvoeren van archeologische opgravingen.

3.3.4 Provinciaal Milieubeleidsplan

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013 (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringsprogramma's. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringsprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld.

3.3.5 Provinciaal Waterplan 2010-2015 Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren

Het Waterplan 2010 - 2015 is op 16 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. De strategische waterdoelen van de provincie zijn:

  1. 1. het waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principes van preventie, gevolgschade beperken en rampenbeheersing;
  2. 2. het zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem wordt versterkt en zo ook de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  3. 3. het zorgen voor schoon en voldoende water.
  4. 4. het zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem, door middel van integrale gebiedsontwikkeling.

3.3.6 Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP)

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 17 februari 2003 het Verkeer- en Vervoer Plan Noord-Holland vastgesteld. Met dit plan, met als titel "Ruimte voor Mobiliteit", geeft de provincie op hoofdlijnen aan welke visie en doelen zij heeft op het gebied van verkeer en vervoer. In 2007 is hier een actualisatie voor opgesteld. De algemene beleidsdoelstelling is en blijft "vlot en veilig door Noord-Holland". Tevens is het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur opgenomen. Het is opgedeeld in een beleids- en een programmadeel. Het laatste wordt ieder jaar geactualiseerd zodat de provincie flexibel kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen.

3.3.7 Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Holland

Een belangrijk instrument voor het provinciaal cultureel erfgoedbeleid is de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart 2001. Op deze kaart staan de gebieden die voor Noord-Holland van historisch geografisch en archeologisch belang zijn. Ook worden de beschermde monumenten aangegeven. Doel van de kaart is de cultuurhistorische waarden binnen de provincie zichtbaar te maken zodat de ruimtelijke inrichters van goede informatie worden voorzien met betrekking tot deze waarden en daarmee rekening kunnen houden of ze zelfs als inspiratiebron kunnen gebruiken.
Deze kaart is echter geen beleidskaart en hij is per definitie onvolledig, omdat bij het samenstellen van de kaart het niet mogelijk bleek om ten behoeve daarvan aanvullend onderzoek te doen naar aanwezige nog onbekende archeologische vindplaatsen.

3.3.8 Cultuur op de Kaart 2009-2012

Het motto voor het cultuurbeleid van de Provincie Noord Holland voor 2009 – 2012 is “Cultuur op de kaart.” De bedoeling is, dat cultuur prominenter op de (Noord-Hollandse) kaart wordt gezet. Letterlijk op de kaarten die voor ruimtelijke ontwikkelingen gebruikt worden. Figuurlijk in de zin dat bewoners en bezoekers het culturele aanbod zien en verleid worden om hieraan deel te nemen.
In deze Cultuurnota worden een aantal trends en ontwikkelingen geschetst. Deze vormen een belangrijke achtergrond bij de keuzes en prioriteiten voor het beleid voor de komende jaren. Hierin wordt onder andere ingegaan op de verschillende rollen die de provincie speelt op het terrein van cultuur en cultuurhistorie en worden de hoofdlijnen van ons cultuurbeleid voor de periode 2009 – 2012 uiteengezet:

  1. 1. levend verleden: Noord-Hollands erfgoed behouden en promoten waardoor meer Noord-Hollanders zich bewust zijn van hun verleden en dit ook kunnen zien en bezoeken.
  2. 2. genieten en meedoen: meer bewoners en bezoekers van Noord-Holland laten deelnemen aan kunst en cultuur.
  3. 3. Mooi Noord Holland: Versterken van de ruimtelijke kwaliteit in Noord-Holland door de inzet van culturele en cultuurhistorische waarden.

3.3.9 Agenda Recreatie en Toerisme 2008-2011

In deze Agenda geeft de Provincie Noord-Holland aan hoe zij de komende periode (2008-2011) het beleid voor recreatie en toerisme gaat uitvoeren. Via een beleidsverkenning en contacten met het maatschappelijk veld zijn nieuwe maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen, trends en wensen in kaart gebracht. Mede op basis van deze resultaten zijn de agendapunten en bijbehorende doelen voor deze nieuwe Agenda Recreatie en Toerisme vastgesteld.

Twee thema's staan centraal: "Recreatie dicht bij huis" en "Noord-Holland waterrijk van zee en meer". Elk thema is uitgewerkt in vier agendapunten.

3.3.10 Detailhandels- en leisurebeleid Noord-Holland

Het Detailhandels- en leisurebeleid is vastgesteld op 25 november 2008 door GS. De hoofddoelstelling van het locale beleid moet volgens de provincie zijn het behoud en de versterking van de detailhandelsstructuur met het oog op de leefbaarheid. Het overheidsbeleid moet erop gericht zijn om de marktdynamiek en trends te faciliteren, zoals schaalvergroting, nieuwe concepten en combinaties en perifere locatiekeuzes. Dit één en ander dient wel te geschieden onder een aantal randvoorwaarden:

  1. 1. Behoud kracht binnensteden en draagvlak van voorzieningen in wijken;
  2. 2. Het voorkomen van overbewinkeling;
  3. 3. Sluit aan op bestaande structuren;
  4. 4. Voorkom solitaire vestigingen;
  5. 5. Pak branchevervaging en PDV/GDV op ongewenste plekken aan;
  6. 6. Provincie laat het onderscheid PDV/ GDV aan de stadsregio/ locale beleid over.
  7. 7. Voorkom detailhandel op bedrijventerreinen;
  8. 8. Streef ruimtelijke kwaliteit na;
  9. 9. Streef en goede bereikbaarheid na;
  10. 10. Zorg voor (handhaving van) eenduidig beleid in de hele provincie.

3.3.11 Provinciaal Programma Herstructurering Bedrijventerreinen (Metropoolregio Amsterdam)

In het tweede kwartaal van 2010 komt de Provincie Noord-Holland met een provinciaal programma herstructurering bedrijventerreinen. Het uitvoeringsprogramma bedrijventerreinen Zaanstad zal onderdeel uitmaken van dit provinciale programma.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionaal structuurplan

Het regionaal structuurplan van het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) is een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het ROA-gebied. Hoofddoelstellingen zijn:

  1. 1. inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren;
  2. 2. het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen;
  3. 3. het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.

Het regionaal structuurplan streeft naar bundeling en concentratie van verstedelijking en intensief ruimtegebruik door verdichting, herstructurering en revitalisering van verouderde woon- of werkgebieden.

3.4.2 Ontwikkelingsplan Economie Regio Amsterdam (OPERA ROA)

OPERA behelst onder meer het versterken van het profiel van de regio gebaseerd op de internationale oriëntatie (Zuid-as, Schiphol), het handhaven van de gediversifieerde productiestructuur als buffer tegen conjuncturele fluctuaties en vergroting van de samenhang tussen de verschillende economische clusters. OPERA streeft daarnaast naar de verdere ontwikkeling van de zeehaven en structuurversterkend beleid voor minder sterk groeiende subregio's c.q. subregio's met een eenzijdige productiestructuur (zoals de Zaanstreek). OPERA richt zich ook op het ontwikkelen van een kennis- en innovatiebeleid, op herstructurering van bedrijventerreinen en op realisatie van nieuw bedrijventerrein.

Het rapport noemt diverse actielijnen gericht op de bereikbaarheid van Zaanstad en daaraan gekoppeld de regio boven het Noordzeekanaal.

3.4.3 Vierde Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' (WBP4)

In oktober 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het vierde Waterbeheersplan 2010 - 2015 (WBP4) vastgesteld.

Het kerndoel is vierledig:

  1. 1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
  2. 2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden.
  3. 3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
  4. 4. Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid te volgende uitgangspunten:

  1. 1. Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen.
  2. 2. Dijkversterking blijft altijd mogelijk.
  3. 3. Alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast.
  4. 4. Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier.
  5. 5. Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
  6. 6. Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan.
  7. 7. Niet alles kan overal.
  8. 8. Samenwerking staat centraal.
  9. 9. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  10. 10. Het waterbeheer is toekomstgericht.

3.4.4 Keur en Beheersplan Waterkeringen 2006-2010

In november 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die vanaf 1 januari 2010 van kracht is. Hierin zijn een aantal wijzigingen ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m2.

Voorts hanteert het hoogheemraadschap het beleidskader ten aanzien van de waterkeringen zoals vastgelegd in het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010. Het Beheersplan Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met dit plan geeft het hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

3.4.5 Regionaal Verkeer en Vervoer Plan ROA (RVVP)

Het Regionaal Verkeer en Vervoer Plan (RVVP) is vastgesteld in december 2004 en vormt het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de 16 gemeenten van de Stadsregio Amsterdam (SrA). Het beschrijft de wijze waarop de SrA invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015.

De daarbij horende ambitie is die van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht. De hierbij gepaard gaande groeiende mobiliteit mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid en veiligheid. Vanuit de gedachte dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de verschillende deelgebieden wordt flexibel gereageerd op de ontwikkelingen en wordt voor meer gebiedsgericht maatwerk gekozen.

Geconstateerd wordt dat het personenverkeer en goederenverkeer zullen toenemen en zonder aanvullend beleid zal de reistijd en betrouwbaarheid van regionale verplaatsingen worden aangetast. Om hier het hoofd tegen te kunnen bieden wordt een samenhangende aanpak voorgesteld, waarbij naar het optimaal gebruik van de bestaande OV- en wegcapaciteit ook het beïnvloeden van de vraag naar mobiliteit aan bod komt. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in 4 strategieën:

  • Er wordt een samenhangend netwerk gedefinieerd voor auto, openbaar vervoer en fiets. Naast slimmer benutten op de korte termijn moeten deze later robuuster en minder storingsgevoelig worden. Ook verdichting rond openbaar vervoer knooppunten is aan de orde.
  • De problematiek wordt gebiedsgewijs aangepakt. Meer maatwerk dus met onderling goed op elkaar afgestemde maatregelpakketten. Prioriteit ligt op filegevoelige routes.
  • Door middel van prijsbeleid wordt reisgedrag bijgestuurd, waardoor het systeem efficiënter wordt (naar plaats en tijd gedifferentieerd). Gedacht wordt aan betaald parkeren, maar ook aan nieuwe vormen van prijsbeleid. Streven is te komen tot een landelijke vorm van variabele kilometerheffing. Als dat niet op tijd lukt, zijn regionale vormen van prijsbeleid onontbeerlijk.
  • De SrA streeft er naar de leefbaarheid en veiligheid per saldo niet te laten verslechteren, ondanks de groeiende mobiliteit. Voor verkeerveiligheid zijn de landelijke doelstellingen uitgangspunt van beleid. Wat betreft emissie-eisen zet de SrA in op het reduceren van het aantal gehinderden.

Bij dit alles moet sprake zijn van een slagvaardige samenwerking en financiering, waarbij de samenwerking moet leiden tot bindende afspraken. Vrijblijvendheid moet hierbij worden vermeden.

3.4.6 Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam

Versterking van de economie door extra stimulering van het toerisme is een belangrijke doelstelling voor de metropoolregio Amsterdam. Om de toeristische bedrijfstak voor de hele regio uit te breiden en optimaal te benutten is het Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam (TAMA) met de betrokken gemeenten opgesteld. Het TAMA moet leiden tot:

  1. 1. Meer internationale toeristen in de Metropoolregio;
  2. 2. Betere spreiding van toeristen over de gehele Metropoolregio.

Ook moet het actieplan bijdragen aan een goed leefklimaat voor de inwoners van de Metropoolregio Amsterdam. Toeristische producten en voorzieningen hebben ook voor de eigen bewoners een recreatieve en welzijnsfunctie. Om deze resultaten te bereiken heeft de Metropoolregio een gezamenlijk marketing- en promotiestrategie opgesteld, die parallel aan de ontwikkeling van nieuwe producten wordt uitgevoerd middels het 3-jarige promotieproject: Amsterdam Bezoeken, Holland Zien (ABHZ). De Stadsregio Amsterdam heeft hierin de regie en is aanjager voor nieuwe ontwikkelingen op toeristisch gebied.

3.4.7 Masterplan Noordzeekanaalgebied

Het Masterplan is een visie op de economische ontwikkeling van het gebied langs het Noordzeekanaal. Het gebied bevat de 26 bedrijventerreinen langs het kanaal, de haven en industriële bedrijven aan de Zaan. In het Masterplan Noordzeekanaalgebied (NZKG) werken de gemeenten Amsterdam, Beverwijk, Haarlemmerliede & Spaarnwoude, Velsen, Zaanstad, de Kamer van Koophandel, Rijkswaterstaat Noord-Holland, Zeehaven IJmuiden, Corus en de Provincie Noord-Holland samen. Zij vormen het Bestuursplatform Noordzeekanaalgebied.

Uitvoering van het plan vindt plaats op basis van de doelstelling: "Samenwerken aan een duurzame economische ontwikkeling met een open oog voor leefbaarheid”. De internationale concurrentiepositie van de haven, industrie en logistiek in het Noordzeekanaalgebied staan hierbij centraal. Duurzaamheid en leefbaarheid zijn belangrijke randvoorwaarden.

Het havenindustriële complex is één van de belangrijke economische pijlers in de regio. Daarom is het van belang over voldoende natte zeehaventerreinen te beschikken. Dit wordt zowel in het Masterplan als het Streekplan NHZ benadrukt. Bij het realiseren van voldoende aanbod wordt prioriteit gelegd bij herstructurering van bestaande terreinen. Aanleg van nieuwe terreinen komt pas aan de orde als aangetoond kan worden dat herstructurering te weinig ruimtewinst oplevert.

Op basis van het Masterplan worden projecten geformuleerd op het gebied van ruimte, bereikbaarheid en duurzaamheid. De politieke vertegenwoordigers in het Bestuursplatform leggen de voorstellen van het Bestuursplatform ter besluitvorming voor aan hun bestuur, colleges en/of gemeenteraden.

3.4.8 Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio

Het regionale detailhandelsbeleid van de Stadsregio Amsterdam (SRA) beschrijft voor een periode van 2006 - 2010 het detailhandelsbeleid in de regio. De nota zet in op dynamiek in de detailhandel en versterking van de huidige fijnmazige detailhandelstructuur.

  1. 1. Beleid dient zodanig ingericht te zijn dat versterking en herstructurering van bestaande centra een goede kans krijgen.
  2. 2. Ondernemers perspectief bieden en selectief faciliteren. De SRA is zich ervan bewust dat het ongebreideld toestaan van Grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV) bestaande centra in het gedrang brengt. GDV wordt onder verschillende voorwaarden toegestaan op 8 locaties binnen de regio.
  3. 3. Food en dagelijkse artikelen zijn uitgesloten op perifere en grootschalige detailhandelsvestigingen (PDV/GDV);
  4. 4. Het regionale detailhandelsbeleid wordt in 2011 geactualiseerd.

3.4.9 Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010 (RHV 2010)

De Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied is vastgesteld door het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied (CNB), een gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Amsterdam, Beverwijk, Velzen en Zaanstad. De RHV 2010 heeft zowel betrekking op het nautisch beheer (het vlot, veilig en milieuverantwoord afwikkelen van het scheepvaartverkeer) als het havenbeheer. De RHV 2010 is (o.a.) van toepassing op het Zijkanaal G ten zuiden van de Dr. J.M. den Uylbrug, inclusief de daaraan gelegen Isaac Baarthaven, de Dirk Metselaarhaven en (gedeeltelijk) het zijkanaal H. Daarnaast en voor de overige wateren is de APV van Zaanstad van toepassing.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Overkoepelende visie

3.5.2 Strategische nota's

3.5.3 Thematische nota's

De gemeentelijke beleidsnota's zijn onderverdeeld naar een viertal thema's, namelijk:

  1. 1. milieu en veiligheid;
  2. 2. sport, cultuur en toerisme;
  3. 3. welzijn en gezondheid;
  4. 4. wonen, leven en werken.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten

4.1 Structurele Uitgangspunten

De ruimtelijke structurele uitgangspunten zijn neergelegd in de structuurschets "Dansen op het veen". Het bestaande karakter van het plangebied zal grotendeels gehandhaafd blijven en wordt dusdanig bestemd. De ruimtelijke structuurschets van Zaanstad geeft voor de verschillende delen van het plangebied twee verschillende gebiedstyperingen, namelijk:

  • het grootste gedeelte van de Achtersluispolder wordt aangeduid als "Werkgebied" en
  • een strook in het noordelijke gedeelte van de Achtersluispolder wordt aangeduid als "Recreatiegebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0010.gif"

uit "Dansen op het Veen"

Werkgebied

In dit gebiedsprofiel heeft bedrijvigheid hier altijd de overhand. Binnen dit profiel zijn drie typlogieën te onderscheiden, namelijk:

  • Gemengd werkgebied

Het gemengd werkgebied is de typologie binnen het profiel werkgebied. Het combineert binnen het gebied de functies wonen en werken. De bereikbaarheid is nog hoofdzakelijk op de auto gericht, maar door de ligging meer nabij het stadscentrum is ook het openbaar vervoer een goede optie. Daarnaast is de bereikbaarheid per fiets ook goed te nemen. De openbare ruimte dient hier als verbinding tussen de diverse functies. De openbare ruimte moet zowel functioneel als ruimtelijk afgestemd zijn op de bedrijfstypen, die zich in het gebied bevinden.Dit gebied gaat uit van arbeidsintensieve werkgelegenheid, waarbij gedacht wordt aan 45 arbeidsplaatsen per hectare. Dienstverlening en kantoren zijn in beperkte mate toegestaan.

  • Bedrijventerrein

Dit deel van het plangebied is qua schaal groter dan de typologie van gemengd werkgebied maar kleiner dan het havengebied. De openbare ruimte is funcitoneel ingericht. Hier ligt de nadruk op de bereikbaarheid van de auto en is plaats voor bedrijvigheid tot categorie 4. Door het nemen van maatregelen en de wijze van bestemmen wordt de hinder van gevestigde bedrijven in principe beperkt tot de hinder tot de terreinen zelf. De openbare ruimte is functioneel ingericht. Het gebied biedt ongeveer 45 arbeidsplaatsen per hectare.

  • Haven/industrieel

Het gebied kenmerkt zich door grootschalige bedrijven en een functionele inrichting van de terreinen. Het bevindt zich langs het Noordzeekanaal en grenst voor een deel ook aan dit vaarwater. Hierdoor is er ook plaats voor havengebonden bedrijvigheid en is plaats voor bedrijvigheid tot categorie 5. Vanwege deze zware bedrijvigheid is (externe) veiligheid een belangrijk item. Bij de bereikbaarheid ligt de nadruk op de (vracht-)auto. De openbare ruimte is functioneel ingericht. Een arbeidsintensiteit van 45-65 arbeidsplaatsen per hectare is hier haalbaar.

Recreatiegebied

Dit profiel geeft een groengebied aan dat een recreatieve en/of sportfunctie heeft.

Het bestemmingsplan Achtersluispolder is in overeenstemming met de structuurschets "Dansen op het veen".

4.2 Planuitgangspunten

Voor het gehele plangebied is een analyse gemaakt van de meest voorkomende aandachtspunten. Deze zijn beschreven in het beeldkwaliteitsplan Achtersluispolder, tevens als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met uitgangspunten die op een viertal aspecten zijn geformuleerd, namelijk:

  1. a. algemeen beleid;
  2. b. economie;
  3. c. milieu en
  4. d. stedenbouw.

In de navolgende paragrafen worden deze aspecten uitgewerkt.

4.2.1 Algemene beleidsuitgangspunten

Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van het vigerende beleid van de gemeente Zaanstad. Naast het beleid dat voor de gehele gemeente geldt (zie hoofdstuk 3 Beleidskader ), zijn op het plangebied de volgende specifieke beleidsuitgangspunten van toepassing:

  1. 1. In de vastgestelde Ontwerp Sectornota Bedrijventerreinen (2007) wordt ingezet op behoud van de bedrijfsfunctie, mits er zwaarwegende redenen zijn om dit te wijzigen. Daarnaast heeft het college in de nota ingestemd met de principes dat op binnenstedelijke bedrijfsterreinen intensivering (meer werkgelegenheid per hectare) en duurzaamheid bij herstructurering moet plaatsvinden. Om deze reden zal de bedrijfsfunctie op dit terrein vooralsnog gehandhaafd blijven.
  2. 2. De Structuurvisie kantoren (2004) schrijft voor dat er geen extra zelfstandige kantoren buiten het Inverdan gebied ontwikkeld dient te worden behalve op bestaande bedrijventerreinen. Het is wenselijk dat op willekeurige locaties in Zaanstad ruimte wordt gecreëerd voor zogenaamde woon-werkeenheden. In verband met de herkenbaarheid en het benodigde aantal parkeerplaatsen moeten deze eenheden vorm krijgen in kleine concentraties, zoals kantoor aan huis of een atelier. Zo is in de bestemmingsregels van dit plan de hoofdgroep van bestemming 'Wonen' een regeling voor 'aan huis verbonden beroepen/activiteiten' opgenomen.
  3. 3. Op 24 september 2009 heeft de raad de Ruimtelijke milieuvisie vastgesteld, waarin het gemeentebestuur zich uitspreekt om de milieubelasting zoveel mogelijk terug te dringen. Bovendien heeft het college op 4 november 2009 de notitie "Kansen verzilveren aan Zaan en IJ" vastgesteld. In deze notitie wordt voorgesorteerd op behoud van bedrijvigheid maar ook op een verlaging van toegestane milieucategorieën op de bedrijventerreinen langs Zaan en IJ. Dit moet de komst van andere functies ("verkleuring") aan Zaan en IJ mogelijk maken, zowel op de lange termijn als op kortere termijn. De notitie"Kansen verzilveren aan Zaan en IJ" zal worden gevolgd door een "Ontwikkelingsplan Zaan en IJ. In verband met deze verkleuring wordt er de komende maanden een onderzoek uitgevoerd dat moet aangeven welke scenario's er zijn om de milieubelasting de komende 10 jaren verder terug te dringen dan nu in het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgesteld. De resultaten van dat onderzoek kunnen worden verwerkt in de komende gemeentelijke Ruimtelijke Structuurvisie en het toekomstige Ontwikkelingsplan Zaan en IJ en worden meegenomen in de volgende fase van het bestemmingsplan.
  4. 4. Speelautomatenhallen mogen slechts gevestigd worden binnen in de verordening speelautomatenhallen in het Centrum van Zaandam, dus niet in het plangebied.
  5. 5. Vanwege het karakter van de Achtersluispolder met voornamelijk bedrijven is de nieuwvestiging van seksbedrijven niet wenselijk. Binnen het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en deze zal ook niet worden toegestaan in het bestemmingsplan.
  6. 6. Vanwege de juridische status van de coffeeshops en het geformuleerde coffeeshopbeleid zijn er geen coffeeshops binnen het plangebied Achtersluispolder toegestaan.
  7. 7. De beschrijving en regulering van de woonbebouwing is weergegeven in de hoofdgroep van bestemming 'Wonen'. Alle woonvormen (met uitzondering van kamerverhuur en Bed & Breakfast) en woningtypes zijn in één woonbestemming ondergebracht.
  8. 8. Bij het bepalen van de bouwmogelijkheden zijn het bouwvlak en voorgevelrooilijn richtinggevende instrumenten geworden.
  9. 9. Buiten het bouwvlak - tenzij dit expliciet is aangegeven in de regels - mag in principe niet worden gebouwd. De reden hiervoor is gelegen in het behouden van inrichtingstructuur c.q. verkavelingspatroon van het plangebied. Daarnaast is het behouden van open (openbare) ruimte van belang voor de leefbaarheid van een straat en/of wijk.

4.2.2 Economische uitgangspunten

De volgende specifieke beleidsuitgangspunten zijn van toepassing:

  1. 1. De Achtersluispolder kenmerkte zich jarenlang door veroudering en verloedering van het terrein, leegstand en teruglopende werkgelegenheid. Deze neerwaartse spiraal is gekeerd door revitalisering van de openbare ruimte. De invoering van parkmanagement behelst dat gemeente en bedrijven - ondersteund door een professionele parkmanagementorganisatie - samenwerken om de kwaliteit van de Achtersluispolder te behouden en te verbeteren (schoon, heel en veilig). Door de voltooiing van de Zuidelijke Randweg in 2009 is de Achtersluispolder beter ontsloten zijn (m.n. richting het westen), wat de Achtersluispolder nog aantrekkelijker maakt. Het resultaat van de verschillende inspanningen is dat bedrijven weer in hun vastgoed investeren en dat de leegstand en criminaliteit sterk is teruggelopen. In 2007 is de werkgelegenheid bij deze bedrijven voor het eerst sinds jaren flink gegroeid. Met ruim 4.000 arbeidsplaatsen is deze weer op het niveau van 1996 gekomen.
  2. 2. De bedrijvigheid in de Achtersluispolder is zeer divers; van containeroverslag tot productie van salades, van op- en overslag van hout, tot productie van industriële reinigingsmiddelen. De op- en overslag van agri-bulk in de Achtersluispolder (cacaobonen, plantaardige oliën en vetten) is een essentiële schakel in de productieketen voor de Zaanse voedselindustrie. Een deel van gevarieerde bedrijvigheid betreft activiteiten in de hogere milieucategorieën (4 en 5). Hiertoe behoren ook havengebonden activiteiten.
    In het Noordzeekanaalgebied zullen door groeiende vraag de zogenaamde 'natte kavels' - waar havenoverslag kan plaatsvinden - steeds schaarser worden. Het door regionale bestuurders vastgestelde Masterplan Noordzeekanaalgebied is er mede op gericht om kavels aan het water weer beschikbaar te maken voor haven-overslag. Ook de groeiende nautische bedrijvigheid - jachtbouw, -onderhoud en -reparatie - zal in de toekomst de nodige ruimte vragen.
    Er zijn twee havenbekkens in de Achtersluispolder. Aan deze havenbekkens en aan het Noordzeekanaal liggen kavels die worden gebruikt door 'natte bedrijven' (havenoverslag, nautisch). Het conserverende bestemmingsplan is gericht op behoud van ruimte voor havengebonden - en industriële activiteiten op kavels waar deze activiteiten nu plaatsvinden. Een aantal van de kavels aan het water is potentieel geschikt te maken voor nieuwe 'natte overslag' of jachtbouw(/reparatie). Nieuwe havengebonden - en industriële activiteiten zullen echter moeten passen binnen de grenzen van de beschikbare milieuruimte (m.b.t. geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid).
  3. 3. De kwaliteit van de Achtersluispolder is sterk verbeterd. Door middel van parkmanagement wordt de aandacht en inzet voor deze kwaliteit gecontinueerd. Naast 'schoon, heel en veilig' is het aanbod van voorzieningen voor bedrijven ook bepalend voor de kwaliteit van het terrein. Denk aan horeca, vergaderfaciliteiten, bedrijfsgezondheidsdiensten, zoals aangeboden kunnen worden vanuit een zogenaamd facility-point.
    Ten aanzien van kantoren is maximaal 50% van het totale bedrijfsoppervlakte tot een maximum van 2000 m2 bvo toegestaan, waarbij een baliefunctie is uitgesloten. Het betreft dus een bedrijfs-kantoorfunctie als onderdeel van het betreffende bedrijf. Voorzieningen en kantoor functies worden slechts dan toegestaan als deze geen belemmering opleveren voor bedrijfsactiviteiten elders in het gebied (bijvoorbeeld doordat de activiteiten binnen een gevarencontour van een bestaand bedrijf liggen).

4.2.3 Milieukundige uitgangspunten

De volgende uitgangspunten laten zich onderscheiden:

  1. 1. Binnen het plangebied Achtersluispolder bevinden zich geen locaties waar de bestaande bestemming wordt gewijzigd in woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. 2. Vanwege de geluidsbelasting in het plangebied zijn geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen - zoals bedrijfswoningen, (burger)woningen en woonschepen, toegestaan in dit plangebied.
  3. 3. Rondom het industrieterrein Achtersluispolder is conform artikel 52 van de Wet geluidhinder (geluid)zone vastgesteld. In deze zone zijn woningen gelegen waarvoor een Maximaal Toelaatbare Geluidbelasting (MTG) is vastgesteld. De geluidbelasting van het gehele industrieterrein mag de MTG's bij de woningen niet overschrijden. De zone en de vastgestelde MTG's rond het industrieterrein worden door middel van een akoestisch onderzoek met behulp van een rekenmodel (zonebeheermodel) op een aantal beoordelingspunten door de gemeente bewaakt.
  4. 4. Op grond van de vastgestelde gemeentelijke 'Ruimtelijke milieuvisie' die door de raad op 24 september 2009 is vastgesteld, heeft het gemeentebestuur zich expliciet uitgesproken tegen uitbreiding van voornoemde geluidszone. Reden hiervoor is de bestuurlijke wens om de milieubelasting in het plangebied terug te dringen en daarbij past het niet om de geluidszone uit te breiden.
  5. 5. Binnen de geluidszone is nog geluidsruimte voor bedrijven die zich in het plangebied bevinden. De geluidsruimte is nader onderzocht en doorgerekend door een extern bureau. In de milieuparagraaf en het milieuonderzoek wordt hierop nader ingegaan. Een en ander is wordt
  6. 6. In het bestemmingsplan zijn ook flexibiliteitsbepalingen opgenomen. De belangrijkste is, dat er ontheffing mogelijk is voor bedrijven in één of zelfs twee milieucategorieën hoger dan de algemeen toelaatbare milieucategorie ter plekke is. Voorwaarde is wel dat de bedrijfsactiviteiten vergelijkbaar zijn met die van de algemeen toelaatbare milieucategorie, uit oogpunt van milieubelasting. Dit veronderstelt het nemen van fysieke maatregelen om de milieubelasting terug te dringen. De flexibiliteitsbepalingen ten behoeve van Bevi-inrichtingen of horeca uit het ontwerp zijn niet opgenomen in het uiteindelijke plan, teneinde problemen inzake de externe veiligheid te voorkomen. Voor BEVI bedrijven is Hoogtij een betere vestigingsplaats. De wijzigingsbevoegdheid voor het gebied waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om verkleuring in niet-geluidgevoelige bestemmingen mogelijk te maken, kent wél de mogelijkheid om horeca toe te voegen. De zuidrand van het plangebied, langs het Noordzeekanaal, zou een goede plek zijn voor een horecagelegenheid, bijvoorbeeld in gebouw De Vrede. Aspecten van externe veiligheid (plasbrandaandachtsgebied door transport van gevaarlijke stoffen over het Noordzeekanaalgebied) maken een horecagelegenheid hier echter lastig, ook in de vorm van een afwijkingsbevoegdheid. Daarom is de oorspornkelijke afwijkingsbevoegdheid uit het ontwerpbestemmings[lan niet meer opgenomen. Een maatoplossing middels een omgevingsvergunning met specifieke eisen moet de oplossing bieden.
    De flexibiliteitsbepaling 'wro-zone - ontheffingsgebied' houdt in dat ter plaatse van de aanduiding binnen de bestemming 'Groen' een geluidswal mag worden gerealiseerd.

4.2.4 Stedenbouwkundige uitgangspunten

De volgende uitgangspunten laten zich onderscheiden:

  1. 1. Tijdens de revitalisering van de gehele Achtersluispolder is de openbare ruimte in de afgelopen jaren heringericht. De gemeente Zaanstad hoopt hiermee tevens op een katalyserende werking voor de herinrichting van de particuliere terreinen. Voor specifieke inrichtingsaspecten wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan Achtersluispolder. Het bestemmingsplan maakt realisering van de nieuwe profielen mogelijk, voorzover de bestaande bestemmingsplannen dit niet reeds mogelijk maken. De revitalisering is inmiddels gerealiseerd.
  2. 2. In Achtersluispolder bestaat er behoefte aan meer voorzieningen met horeca. Omdat dit afhankelijk zal zijn van particulier initiatief, is dit in de planregels mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid.
  3. 3. Er zijn initiatieven geweest voor het plaatsen van windmolens. Mogelijke locaties zijn het einde van het eerste gedeelte van de Sluispolderweg en aan het einde van het tweede gedeelte van de Sluispolderweg. Voor de locatie 'keerlus' aan het einde van de Sluispolderweg is inmiddels een vergunning afgegeven. Op genoemde plekken is sprake van benadrukking van de hoofdstructuur, waarbij de molens als zichtpunt dienen. Tevens zijn deze plekken in overeenstemming met het provinciaal beleid voor opstelling van windmolens in een lijn langs het Noordzeekanaal. Inmiddels is een windturbine opgericht.
  4. 4. De verschillende deelgebieden binnen de Achtersluispolder zijn weergegeven in hoofdstuk 2.5 Functionele structuur van de toelichting. De omschrijving van de deelgebieden is geïnspireerd door de rapportage van BRO “Duurzame revitalisering bedrijventerrein Achtersluispolder van 20 december 2000”. Het onderzoek doet enerzijds suggesties voor een duurzame inrichting van het bedrijventerrein die later hun vertaling vonden in het Beeldkwaliteitplan dat een bijlage is van de toelichting. Het deed echter ook uitspraken over maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages. Deze bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn in het bestemmingsplan vertaald, waarbij rekening gehouden is met de situatie zoals deze zich de laatste 10 jaar verder geëvolueerd heeft. Er zijn daarbij drie bebouwingsstroken te onderscheiden, die hierna worden toegelicht.
  5. 5. Ten aanzien van de Zuiddijk kan het volgende worden opgemerkt. De Zuiddijk is een onderdeel van de Noorder IJ- en Zeedijk. De noordelijke IJ- en Zeedijk is rond de dertiende eeuw aangelegd als onderdeel van de dijk tussen Beverwijk en Monnickendam. De dijk markeert de vroegere oeverlijnen van IJ en Zuiderzee. De dijken fungeerden als primaire waterkering en vormen nog steeds een waterkering direct achter de sluis van IJmuiden. De herkenbaarheid van de dijk is met name in het open veenweide gebied nog sterk. Dit geldt ook voor het dijklichaam ter hoogte van de Zuiddijk. Een verstedelijkte dijk die met een omweg onder de Dr. J.M. den Uylweg door overgaat in het deel dat de naam Noorder IJ- en Zeedijk draagt.
    De Noorder IJ- en Zeedijk is een belangrijke ruimtelijk structurerend element die het voormalig buitendijkse land omsluiten. Het regionale belang hiervan wordt erkend. De gehele dijk is dan ook als Provinciaal monument aangewezen. In opdracht van de provincie Noord-Holland is het project IJdijken uitgevoerd als Belvedèreproject. Het motto hiervan is ‘behoud door ontwikkeling’. De dijk kan ruimtelijk, cultuurhistorisch en toeristisch meer benut worden. Ontwikkeling ligt in de aard van het herkenbaar houden van de dijk als object waarbij het verschil zichtbaar blijft tussen binnen- en buitendijksgebied. De inrichting van de dijk zelf dient eenvoudig te worden gehouden, zoals deze als doorlopend lint gelezen kan worden.
    Het gemengde karakter van woningbouw en bedrijvigheid en de ligging aan de dijkvoet geven het gebied een eigen karakter. Het heeft een kleinschalig en individueel karakter. De keuze voor een opener profiel, 70% van het oppervlak, conservering van de bestaande bouwhoogtes en de afstand van de bebouwing tot het dijklichaam dragen bij aan het behoud van het kleinschalige historische karakter en herkenbaarheid van het dijklichaam. De uitbreidingsmogelijkheden passen binnen dit profiel.
    De oppervlakte van de kavels is gemiddeld kleiner dan op de rest van de Achtersluispolder. In het hiervoor genoemde BRO rapport wordt geconstateerd dat deze gemiddeld 3.000 m² bedraagt. Daarnaast is van belang dat er onbebouwde ruimte overblijft om te kunnen voldoen aan de eis van voldoende parkeerruimte voor parkeren op eigen terrein en manoeuvreerbewegingen voor het laden en lossen te faciliteren. Deze eis is in de Bouwverordening worden opgenomen, maar wordt indirect, door opnemen van een bebouwingspercentage, tevens in het bestemmingsplan verankerd.
  6. 6. Ten aanzien van het gebied langs de Noorder IJ- en Zeedijk, dus meer naar het oosten, geldt het volgende. Ook voor dit gebied geldt in grote lijnen wat hiervoor is opgemerkt. De strook langs de Noorder IJ- en Zeedijk, de entree van het gebied, kenmerkt zich door representatieve bebouwing die het entree van de Achtersluispolder vormt. Kenmerkend is de relatief lage bebouwing, naar het oosten oplopend tot maximaal 12 meter. De kavels zijn groter dan in het gebied aan de Zuiddijk. Daardoor is ook een hoger bebouwingspercentage mogelijk, namelijk 80%. De keuze voor conservering van de bestaande bouwhoogtes en de afstand van de bebouwing tot het dijklichaam dragen bij aan het behoud van het historische karakter en herkenbaarheid van het dijklichaam. De uitbreidingsmogelijkheden passen binnen dit profiel.
  7. 7. Ten aanzien van het zuidelijker plandeel van het plangebied van de Achtersluispolder geldt het volgende. Dit plandeel wordt door rechte ontsluitingswegen doorsneden. De bouwwijze is zeer functioneel. Naar het zuiden toe is uit stedenbouwkundig oogpunt een maximale bouwhoogte van 15 meter als passend aan te merken. Dat is een verruiming ten aanzien van de bouwhoogte in het ontwerpbestemmingsplan, waar een maximale bouwhoogte van 12 meter was toegestaan. Deze correspondeert ook met de aard van de bedrijvigheid ter plekke. Met deze bouwhoogte kan het bedrijfsleven daar goed uit de voeten. Ook hier geldt een bebouwingspercentage van 80%.
  8. 8. Incidenteel komen in delen van het plangebied gebouwen met een hogere bouwhoogte voor. Deze zijn positief bestemd. In de Algemene afwijkingsregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen van ten hoogste 5 meter boven toegestane maximale bouwhoogte. Daarmee kunnen dus, na afweging van bedrijfsbelangen en stedenbouwkundige uitgangspunten en toetsing aan de parkeernorm, bij afwijking grotere bouwhoogten worden toegestaan. Een algemene afwijkingsbevoegdheid van 5 meter is vrij fors, maar in overeenstemming met het karakter van een industriegebied en met de ligging ten opzichte van de omgeving van het plangebied. Vooral in het gebied met kleinschalige bebouwing geldt dat de afstand van de bebouwing tot de dijk van grote invloed is op het kunnen verlenen van ontheffing (afwijking): hoe groter de afstand, hoe groter de mogelijkheid om de ontheffingsmogelijkheid van 5 meter maximaal te benutten.

Tevens doen zich op termijn ontwikkelingen voor die op dit moment echter nog onvoldoende zijn uitgekristalliseerd.

  1. a. Te noemen valt het eventueel realiseren van een aansluiting met Amsterdam – Noord als verlengstuk van de ontwikkeling van de noordelijke IJ-oevers. Op dit moment valt over de concrete plannen nog te weinig te zeggen en daarmee evenmin of het wenselijk of mogelijk is om daarmee rekening te houden.
    De mogelijke aanleg van de Noord-zuid lijn. De gemeente Amsterdam wil in het kader van de herontwikkeling van de Noordelijke IJ-as een aftakking van de Noord-Zuid lijn aanleggen. Deze tak eindigt vooralsnog op het Coenplein. Het Coenplein is een overstap en P&R locatie direct aan de noordelijke uitgang van de Coentunnel. De gemeente Zaanstad is een voorstander van het verlengen van deze aftakking vanaf het Coenplein naar Zaandam en mogelijk verder. Het is niet ondenkbaar dat de verlenging van de aftakking langs of zelfs door de Achtersluispolder voert. Er zijn verschillende tracé's mogelijk. Aangezien de aanleg van de doorgetrokken Noord-zuidlijn niet binnen de planperiode van dit bestemmingsplan gerealiseerd zal worden, is de Noord-zuidlijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.
  2. b. De nieuwe herkenbare busbrug steekt vanaf de Thorbeckeweg het gebied in en zorgt ervoor dat men tot in de Achtersluispolder kan kijken.
  3. c. Veel verder in ontwikkeling is een ontsluiting van Poelenburg voor autoverkeer op de Thorbeckeweg, ergens naast de hiervoor genoemde ontsluiting (busbrug) voor busverkeer en langzaam verkeer. Naar het toekomstige tracé wordt momenteel studie verricht en deze staat op dit moment dus nog niet vast. Daarom is het gedeelte waar het tracé ergens zou kunnen liggen buiten de plangrenzen van dit bestemmingsplan gehouden.

4.2.5 Verkleuring Achtersluispolder

Transformatie

In het bestemmingsplan wordt door de wijzigingsbevoegdheid niet alleen ruimte gegeven aan bestaande en toekomstige bedrijvigheid maar ook al voorgesorteerd op een transformatie van het gebied zoals aangekondigd in de economische en ruimtelijke structuurvisies van Zaanstad. Daarmee wordt gedoeld op een intensiever gebruik van de ruimte, waarbij de Achtersluispolder naast (o.a.) productiebedrijven, logistieke bedrijven, jachtbouwers en transportbedrijven ook nieuwe kennisgerelateerde en vaak "creatieve" bedrijvigheid huisvest. Voorbeelden van dit soort bedrijvigheid: architectenbureau, mediaproductiebedrijf, accountant, ontwerpbureau, advocatenkantoor, communicatieadviesbureau. Met als doel een toename van het aantal arbeidsplaatsen en meer diversiteit in de aard van de activiteiten en de werkgelegenheid. Bij een dergelijke intensivering hoort ook een verhoging van het voorzieningenniveau door toevoeging van horeca, daarnaast maatschappelijke voorzieningen zoals prakijkruimten voor gezondheidszorg (fusiotherapie, huisarts). Verder dient gedacht te worden aan activiteiten die ook wel met "leisure" worden aangeduid: recreatieve, sportieve en wellness-achtige activiteiten (sportschool, squash, yoga, sauna). De ontwikkeling van dit soort activiteiten vormt de eerste stap naar het ontstaan van een hoogstedelijk milieu. Bij een hoogstedelijk milieu hoort ook een betere en fijnmaziger inrichting van de openbare ruimte.

Voor zover van "kantoorachtige" functies sprake is, is deze niet concurrerend met een monofunctionele kantooromgeving, onder andere doordat het om kleinschalige dienstverlening gaat, waardoor deze functies daarop een specifieke aanvulling vormen.

Een verkleuring naar wonen is de komende 10 jaren zeker niet aan de orde. Pas op langere termijn, na 2020, kan van een verdere transformatie sprake zijn. Daarom voorziet dit bestemmingsplan niet in een verkleuring die tevens wonen inhoudt.

Begrenzing
Het deel van het plangebied dat in aanmerking komt voor transformatie is het noordwestelijk deel rondom de monding van de Isaac Baart haven. Dit deelgebied sluit aan op het stedelijk gebied van Zaanstad ten noorden van de Thorbeckeweg en het is daarmee goed verbonden via de Noorder IJ- en Zeedijk en de Zuiddijk. Dat maakt dit deelgebied aantrekkelijk voor vestiging van nieuwe stedelijke functies. Een tweede positieve vestigingsfactor is de kwaliteit van de locatie. De ligging aan het water en het uitzicht op de monding van de Zaan en het IJ maken het gebied kansrijk voor nieuwe vormen van bedrijvigheid zoals hiervoor zijn genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0011.png"

Wijzigingsbevoegdheid

Om binnen de planhorizon van dit bestemmingsplan een eerste stap naar transformatie te kunnen zetten, is gekozen voor het instrument van een wijzigingsbevoegdheid voor het beschreven deelgebied. Een wijzigingsbevoegdheid geeft de mogelijkheid om de gewenste ontwikkeling te sturen en in te zetten op het moment dat deze voldoende duidelijk is en ook goed aansluit bij de mogelijkheden van de markt op dat moment.

Samenhangend met deze eerste stap naar transformatie kent het plan ook wijzigingsbevoegdheden ten behoeve van de aanleg van nieuwe infrastructuur. Binnen het genoemde deelgebied maakt de reeds in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid de bouw van een nieuwe oeververbinding over de Isaac Baarthaven mogelijk om de beide zijden van de Haven te verbinden. Deze brug biedt tevens een tweede in- en uitgang voor het zuidelijk deel van de polder die bij calamiteiten dienst kan doen als vluchtroute. De brug krijgt een beweegbaar deel zodat de watergebonden bedrijvigheid aan de Isaac Baarthaven bereikbaar blijft.
Een tweede wijzigingsbevoegdheid is gelegd tussen de Sluispolderweg en het Zijkanaal H ten behoeve van een oeververbinding naar Amsterdam. Deze brug is bestemd voor langzaam verkeer en openbaar vervoer en sluit aan op de gewenste toekomstige Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) - verbinding Zaanstad – Amsterdam-Noord. Autoverkeer is hier - behoudens door hulpverleners bij calamiteiten - niet mogelijk. Deze brug zal zo worden uitgevoerd dat de bestaande bedrijvigheid hierdoor niet wordt belemmerd.


De wijzigingsbevoegdheid beoogt het mogelijk maken van het toevoegen van functies om zodoende een hoogstedelijk milieu te creëren met een intensiever grondgebruik en een hogere “arbeidsdichtheid”. Het is niet de bedoeling dat de bestaande bedrijvigheid door de komst van andere bedrijvigheid wordt belemmerd, laat staan wegbestemd. De bedrijvigheid die wordt toegevoegd, is geen geluidsgevoelige bestemming en beperkt de bedrijfsvoering van de bestaande bedrijven dus niet. Ook ten aanzien van andere aspecten, bijvoorbeeld in het kader van de situering, ontsluiting en parkeren wordt rekening gehouden met de bestaande bedrijven.

Volume

Juridisch vertaald worden binnen het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt, bij gebruik maken van deze bevoegdheid (tevens) de volgende functies toegelaten:

  • horeca, in categorie 1a, 1b en 1c (aan de detailhandelsfunctie verwante horeca en lichte horeca) en in categorie 2 (middelzware horeca) waarbij het bvo (bruto vloer oppervlak) van de horeca-inrichting niet meer dan 300 m² mag bedragen en in totaal voor deze bestemming niet meer dan 1200 m² wordt toegestaan;
  • Maatschappelijke voorzieningen, sport en recreatie, waarbij het totaal van deze bestemming niet meer mag bedragen dan 10.000 m²;
  • Dienstverlening, waarbij het bebouwd oppervlak per bedrijf niet meer mag bedragen dan 200 m² en het totale bebouwd oppervlak van deze bestemming niet meer mag bedragen dan 4.000 m².


Voor het veranderen van de bestemming “Bedrijventerrein” in “Verkeer – Verblijfsgebied” geldt geen volumebeperking.

De bovengenoemde volumes geven maxima aan. Indien gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, kunnen ook lagere volumes in de nieuwe bestemmingen worden vastgesteld. Daarnaast is "finetuning"mogelijk door in de bestemmingsomschrijving nader aan te geven welke activiteiten gewenst zijn en welke niet. Daarbij kan ingespeeld worden op de marktverhoudingen van dat moment en worden ook alle andere belangen, waaronder die van de bestaande ondernemers, in ogenschouw genomen.

4.2.6 Voorlopige bestemming detentiepontons

Sinds 2007 respectievelijk 2008 bevinden zich tijdelijk twee detentiepontons in de Isaac Baarthaven, waarin illegale vreemdelingen verblijven. Voor deze detentiepontons en de bijbehorende voorzieningen aan de wal is in 2006 een tijdelijke vrijstelling gegeven van het vigerende bestemmingsplan op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor een periode van 5 jaar.

Inmiddels is gebleken dat aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (abusievelijk) als datum van beëindiging van de tijdelijke vrijstelling 7 maart 2013 is genoemd.

Een verlenging van de tijdelijke vrijstelling ex artikel 17 WRO (oud) is niet mogelijk. Wel kan, zo geeft de jurisprudentie tot dusverre aan, een tijdelijke vrijstelling (ontheffing) worden gevolgd door een voorlopige bestemming op grond van artikel 12 WRO (oud) of art. 3.2 Wro (nieuw). In een afweging van de verschillende belangen en een afweging van verschillende mogelijkheden waaronder bestuursdwang, is gekozen voor het opnemen van een voorlopige bestemming in het bestemmingsplan, tot 8 maart 2013. Daarna treden de definitieve bestemmingen in werking, te weten artikel 12 Water, artikel 4 Bedrijventerrein en artikel 11 Verkeer – Verblijfsdoeleinden.


De onderzoeken die zijn gedaan in het kader van de tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 WRO, zijn opgenomen in de toelichting. Vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn er geen bezwaren tegen het opnemen van een tijdelijke bestemming ten behoeve van de detentiepontons tot 8 maart 2013.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

In deze paragraaf komen de uitkomsten en de resultaten van de voor de nieuwe ontwikkelingen van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken aan de orde.

5.1 Resultaten Uit Milieuonderzoek

Het bestemmingsplan Achtersluispolder is een plan in het kader van de zogenaamde “Actualiseringslag bestemmingsplannen 2007-2016”. Dit houdt in dat het voorliggende bestemmingsplan meer toekomstgericht van aard is dan tot op heden het geval is geweest. De vigerende bestemmingsplannen voor dit plangebied zien op het planologisch reguleren van de industrie. Dit gebruik wordt grotendeels voortgezet in dit bestemmingsplan, waardoor het karakter van het plangebied, namelijk bedrijventerrein, niet wordt gewijzigd. Onlangs heeft voor het bedrijventerrein Achtersluispolder een revitalisering van de openbare ruimte plaatsgevonden.

Voor dit plangebied is door de gemeente Zaanstad een milieuonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek zijn de navolgende sectorale aspecten onderzocht:

  • geluid
  • beperkingengebied Luchthaven Schiphol
  • externe veiligheid
  • geur
  • luchtkwaliteit
  • bedrijven
  • bodem

Voor het bestemmingsplan is inwaartse milieuzonering toegepast, dat wil zeggen dat er een ruimtelijke scheiding zal worden aangebracht tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden. Op basis hiervan is voor zones binnen het plangebied de algemene toelaatbaarheid van milieucategorieën vastgesteld. De consequenties hiervan zijn voor zowel de huidige, als de toekomstige situatie nader onderzocht. Het volledige milieuonderzoek is als bijlage bijgevoegd.

5.1.1 Geluid

De akoestische situatie van het bestemmingsplan Achtersluispolder is in het kader van de Wet geluidhinder onderzocht.

5.1.2 Externe veiligheid

Voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (nieuw en bestaand) binnen het plangebied dient toetsing plaats te vinden aan het plaatsgebonden risico en is er een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. De gevolgen van deze aspecten zijn voor het bestemmingsplan Achtersluispolder onderzocht.

5.1.3 Geur

Er zijn geen wettelijke normen of grenswaarden voor de geurbelasting. Het landelijk geurbeleid is erop gericht dat in 2000 niet meer dan 12% van de bevolking hinder ondervindt van geur en dat er in 2010 geen ernstig gehinderden meer zullen voorkomen. In Zaandam Zuid ligt het percentage inwoners dat de afgelopen 12 maanden in of rond de woning vaak last heeft gehad van stank als gevolg van bedrijven of fabrieken op 13,3%, volgens de Zaanpeiling van 2009. Dit percentage ligt iets hoger dan het landelijk geurbeleid van 12%, maar lager dan het percentage geurgehinderden van 15,9% voor geheel Zaanstad.


Binnen het plangebied Achtersluispolder bevinden zich geen grote geuremitterende bedrijven of bronnen. Incidenteel kan binnen het plangebied als gevolg van de activiteiten op het industrieterrein ‘Westpoort’ in Amsterdam geuroverlast optreden.


Het betreft een plangebied, waarbinnen voornamelijk industriële activiteiten plaatsvinden. Alle vormen van bedrijvigheid, waaronder industrie en kantoren, worden niet beschouwd als geurgevoelige objecten. Kantoren kunnen een mate van bescherming worden geboden door deze bijvoorbeeld te voorzien van geurfilters.


Het aspect geur vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Uit de berekeningen blijkt dat overal binnen het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden, zoals die zijn opgenomen in de luchtkwaliteitseisen van Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De resultaten voor de luchtkwaliteit zijn verkregen door middel van de Monitoringstool 2010 voor de jaren 2009, 2010, 2015 en 2020.
Naast het feit dat overal ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden zal de luchtkwaliteit binnen het plangebied per saldo niet achteruit gaan en mogelijk in de toekomst verbeteren, omdat nieuwe bedrijven, die er zich willen vestigen, zullen moeten voldoen aan de emissie-eisen volgens de Best Beschikbare Technieken (BBT).
Daarnaast is in het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van de Noordvleugel het industrieterrein Achtersluispolder aangemeld als een IBM-project (In Betekenende Mate project).

Voor het gedeeltelijk vernieuwen (verbreden) van de Dr. J.M. den Uylbrug is door het adviesbureau Witteveen + Bos een luchtkwaliteitonderzoek, d.d. juli 2010, referentie ZSR87-3/boeg3/003, uitgevoerd naar de consequenties hiervan. Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat door de verbreding van de Dr. J.M. den Uylbrug in alle peiljaren wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Andere stoffen dan stikstofdioxide en fijn stof die mede de luchtkwaliteit bepalen en waarvoor grenswaarden gelden, zullen nergens de grenswaarden overschrijden als gevolg van het wegverkeer.

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.1.5 Bedrijven

Binnen het plan Achtersluispolder is een inventarisatie uitgevoerd naar de bestaande bedrijven. In de bijlagen 2.2a van het milieuonderzoek zijn de aanwezige bedrijven en bestaande maatschappelijke en overige voorzieningen opgenomen.
In het plangebied komen voornamelijk bedrijven voor. Het betreft een industrieterrein, waarbij langs de Zuiddijk, op enkele locaties langs de Vredeweg in het plangebied zich woningen bevinden. In de nabije omgeving van het plangebied – gelegen in de gemeente Amsterdam – bevinden zich in Zijkanaal H woningen, dan wel woonboten.

De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is gekoppeld aan een “Staat van bedrijfsactiviteiten”, die gebaseerd is op de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering” uitgave 2009.

Het plangebied Achtersluispolder kan worden getypeerd als gebied met grote bedrijvigheid. Voor de Achtersluispolder is ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan gekozen voor inwaartse milieuzonering in plaats van het conserverend bestemmen van de bedrijfslocaties. Als gevolg van de inwaartse milieuzonering is de algemene toelaatbaarheid per bedrijfslocatie op basis van de milieucategorie als volgt vastgesteld:

  • Milieucategorie 2 wordt algemeen toelaatbaar beschouwd binnen het plangebied. Deze bedrijven spelen een ondergeschikte rol, zowel op het gebied van geluidshinder als ten aanzien van andere milieuaspecten;
  • Aan de Zuiddijk, op korte afstand van de bedrijven, bevindt zich een aantal woningen. In dat opzicht is het logisch om categorie 3.1 toe te staan. Dit doet ook recht aan de MTG's (maximaal toegestane geluidbelastingen) op de woningen aan de Zuiddijk zoals die bij Koninklijk Besluit van 18 januari 1991 zijn vastgesteld voor de woningen aan de Zuiddijk. Voor de strook ten westen van de Zuiddijk is daarom een bestemming in categorie 3.1 toegekend. De daar voorkomende bedrijven met een hogere milieucategorie krijgen een maatbestemming;
  • In het gebied ten noorden van de Isaac Baarthaven (maar daar niet aan grenzend) wordt aan een strook milieucategorie 4.1 toegekend;
  • Aan de strook direct grenzend aan de Isaac Baarthaven (noordzijde) wordt milieucategorie 4.2 toegekend;
  • In Zijkanaal H liggen aan de Amsterdamse zijde van het kanaal ca. 60 woonboten. Hoewel niet genoemd als een gevoelige bestemming in de Wet geluidhinder dient volgens de jurisprudentie op grond van een goede ruimtelijke ordening met de aanwezigheid van deze woonboten wel rekening te worden gehouden. Aan de strook tussen Barndegat (Zijkanaal H) en de Sluispolderweg wordt milieucategorie 3.1 toegekend. Bedrijven met een hogere milieucategorie krijgen een maatbestemming;
  • Aan de strook tussen Isaac Baarthaven, Sluispolderweg, Zijkanaal H en Kruisbaken wordt milieucategorie 4.2 toegekend;
  • Aan het terrein ten westen van de Kruisbaken, begrensd door Isaac Baarthaven, Zijkanaal H, Noordzeekanaal en Zijkanaal G wordt milieucategorie 4.2 toegekend;
  • Aan Zilverland wordt voor het gebied direct aan de weg grenzend categorie 3.1 toegekend. Aan de rest van Zilverland wordt categorie 3.2 toegekend;
  • De strook ten zuiden van de Sluispolderweg is de enige strook grond waarvoor een moderner bestemmingsplan geldt waarin milieucategorieën zijn opgenomen. Ten oosten van “De Vrede” zijn in deze bestemmingsplannen lichtere categorieën opgenomen. Deze bestemmingen zullen worden gehandhaafd.


De bovengenoemde gebiedstypering ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3741BP-0302_0016.png"

Figuur. Zonering (indeling) in milieucategorieën exclusief maatbestemmingen maatbestemmingen)

Nieuwe bedrijven of functies binnen het plangebied zijn toelaatbaar, indien de bedrijven voldoen aan de algemene toelaatbaarheid met betrekking tot de milieucategorie. Overigens kennen de regels de mogelijkheid om ontheffing te verlenen voor bedrijven met één milieucategorie hoger of zelfs twee milieucategorieën hoger, indien deze bedrijven qua milieubelasting te vergelijken zijn met de toegestane milieucategorie. Om dit te bereiken zullen er doorgaans wel aanpassingen in het productieproces noodzakelijk zijn.

Een inventarisatie van de bestaande bedrijven is uitgevoerd en de resultaten zijn in de bijlage 2.2a van het milieuonderzoek opgenomen. Per bedrijf is bekeken of deze past binnen de gewenste c.q. vigerende bestemming. Indien dit niet het geval is, is bepaald of dit bedrijf een functieaanduiding krijgt. Dit laatste betekent dat het bedrijf een aparte functieaanduiding op de verbeelding krijgt. Indien het bestaande bedrijf ophoudt te bestaan, dan zal alleen een zelfde bedrijf of een type bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid op die locatie worden toegelaten. Bedrijven passen niet binnen het bestemmingsplan als ze in een hogere categorie zijn ingedeeld dan in het bestemmingsplan is aangegeven op de betreffende gronden.

Uit de inventarisatie blijkt dat 33 inrichtingen, op basis van de afstanden in de genoemde VNG brochure, niet passen binnen de bestemming. De bedrijven zijn allemaal in het bezit van een actuele milieuvergunning, dan wel vallen onder het Activiteitenbesluit, die voldoende waarborgen geeft om de omliggende woningen te beschermen tegen milieuoverlast. Hierdoor zijn deze bedrijven op de huidige locatie binnen het bestemmingsplan handhaafbaar. Deze bedrijven krijgen een maatbestemming die door middel van een aparte functieaanduiding op de verbeelding wordt aangeduid.

Binnen het plangebied op het industrieterrein zijn (bedrijfs)woningen aanwezig. Ten aanzien van de aspecten geluid en geur is voor de aanwezige (bedrijfs)woningen de te hanteren methodiek beschreven in de betreffende hoofdstukken. Vestiging van nieuwe bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden binnen het plangebied uitgesloten. Voor het aspect stof worden in de milieuvergunning de grenswaarden opgenomen volgens de NeR (Nederlandse emissierichtlijnen). Aangezien het emissiegrenswaarden betreffen worden de bedrijven ten opzichte van de aanwezige (bedrijfs)woningen niet onevenredig belast. De aanwezige (bedrijfs)woningen profiteren ook van de emissie-eis, die in de milieuvergunning is, c.q. wordt opgenomen.

In de regels is overigens opgenomen, dat er geen nieuwe (bedrijfs)woningen mogen worden gevestigd op het industrieterrein.

5.1.6 Bodem

Het plangebied was oorspronkelijk polderlandschap, doorsneden met sloten en bebouwd met een enkele boerderij. Het noordwestelijke gedeelte (Vredeweg) van het plangebied kwam rond 1900 in ontwikkeling als industrieterrein. Het terrein ten zuiden daarvan was tot circa 1955 polderlandschap. Vanaf 1955 is het plangebied ingericht als industriegebied, zo werd de Isaac Baarthaven medio 1956 gegraven. Het gebied ten zuiden van de Isaac Baarthaven kwam vanaf medio jaren zeventig tot ontwikkeling.

Het plangebied is over het geheel genomen sterk verontreinigd met lood, matig verontreinigd met koper en licht verontreinigt met PAK en zink. Er kan gesteld worden dat hoe eerder het terrein is ontwikkeld hoe ernstiger en complexer de aanwezige verontreinigingen. Op een aantal locaties is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, die al dan niet saneringsurgent is.

De oorzaak van de verontreinigingen zijn met name de verschillende bedrijfsactiviteiten, variërend van scheepsbouw tot houtopslag. Daarnaast zijn de ophogingen en dempingen, die in het verleden met allerlei materiaal (waaronder afval) werden uitgevoerd een bron van bodemverontreiniging.

Op een aantal locaties is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging die al dan niet saneringsurgent is. De saneringsurgentie per verontreinigingslocatie verschilt en is onder andere afhankelijk van het gebruik van de locatie, de omvang en soort verontreiniging. De urgentie (termijn waarop gesaneerd moet worden) die is vastgesteld voor de specifieke locaties zijn in de Achtersluispolder gebaseerd op het huidige gebruik van het gebied (te weten bedrijventerrein). Ook dit bestemmingsplan gaat uit van een bedrijvenfunctie van het gebied, zodat de urgentie voor sanering van de specifieke locaties niet verandert. Indien de verkleuring van een deel van het gebied dat noodzakelijk maakt, zal (aanvullend) onderzoek en wellicht sanering noodzakelijk zijn om ook nieuwe functies mogelijk te maken.

5.1.7 Natuurwaarden

De in de bijlage van de toelichting opgenomen inventarisatie geeft aan welke beschermde soorten zijn waargenomen. Dit bestemmingsplan is echter hoofdzakelijk conserverend van aard. De revitalisering van het bedrijventerrein kan worden gerealiseerd zonder dat er ontheffingen hoeven te worden aangevraagd. Indien bestaande bebouwing zou moeten worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw en beschermde soorten zouden daardoor worden verstoord, dient een ontheffing te worden aangevraagd. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaar of beheerder. Hetzelfde geldt ten aanzien van bijvoorbeeld veranderingen in het Vijfhoekpark die tot een verstoring zouden leiden. De effecten van verstoring moeten voorafgaand aan de activiteit in beeld worden gebracht, waarna een beoordeling van de te volgen procedure volgt. Overtreding van de Flora- en Faunawet is een economisch delict.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Organisatie

Het rijk draagt zorg voor landelijke regel- en wetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland.


Het waterkwaliteit- en waterkwantiteitbeheer en het keringbeheer van de polders binnen het bestemmingsplangebied wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het waterkwaliteit- en waterkwantiteitbeheer van de havens in het plangebied berust bij Rijkswaterstaat (directie Noord-Holland).


Het rioolbeheer wordt uitgevoerd door de gemeente.

5.2.2 Waterstructuur

Het industriegebied Achtersluispolder is geen polder meer. De voormalige landbouwpolder is opgehoogd tot boven het boezempeil. In de ophoging zijn havenbekkens gegraven. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van het Noordzeekanaal en de daarmee in openverbinding staande havenbekkens. De waterbeheerder van het noordelijk deel van het plangebeid (Begraafplaats, Park en Zuivering) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.


De Zuiddijk en de Noorder IJ- en Zeedijk maken onderdeel uit van de primaire dijkring rond Noord-Holland noord. De dijk is in beheer bij het Hoogheemraadschap. In het kader van WB21 is nieuwe normering voor dijken in ontwikkeling. De verwachting is dat primaire keringen verhoogd en verzwaard zullen moeten worden. Dit betekent dat er rekening mee moet worden gehouden dat de dijk aan beide zijden zal uitbreiden. Bij de ontwikkeling van nieuwe gebouwen zal hier rekening mee moeten worden gehouden. Voor het oprichten van nieuwbouw aan of in de omgeving van de dijk binnen de vrijwaringszone zoals opgenomen in de keur, moet een Watervergunning bij het Hoogheemraadschap worden aangevraagd.


Binnen het plangebied (oostelijk puntje) bevindt zich de uitstroomopening van het oppervlaktewater gemaal. Dit gemaal is het enige gemaal van de Polder Oostzaan. Het gemaal slaat uit op Zijkanaal H.

5.2.3 Oppervlaktewater

Het Noordzeekanaal heeft een peil van NAP-0,40m. Het peil wordt gehandhaafd door vrije lozing op zee of door bemaling door gemaal IJmuiden. Gezien de recente uitbreiding van gemaal IJmuiden kan aangenomen worden dat het NZK/ARK-boezem voldoet aan de normen voor WB21. Het dempen van oppervlaktewater is niet toegestaan zonder toestemming van Rijkswaterstaat, ook bij essentiële wijzigingen van onverharde oppervlakten in verharde oppervlakte moet met Rijkswaterstaat overleg gevoerd worden.

De watergangen rond de begraafplaats en in het Vijfhoekpark maken onderdeel uit van het watersysteem van de polder Oostzaan. Het waterpeil in deze polder is NAP-1,45m. De waterverbinding met de rest van de polder is minimaal. Er loopt een relatief smalle watergang vanaf het sluisje Hanenpadsloot naar het zuiden, het Vijfhoekpark heeft via een duiker onder de Thorbeckeweg een waterverbinding met de Zuidervaart. Deze watergang draagt zorg voor afwatering van het Vijfhoekpark en de Algemene Begraafplaats. De waterkwaliteit in het gebied is kwetsbaar omdat er geen doorstroming is door de smalle slootprofielen en door de doodlopende watergangen. Verdere demping van oppervlaktewater zal tot problemen leiden. Aan de noordoostzijde van het plangebied liggen de Zuidervaart en de maaltocht van het gemaal. Deze watergangen zijn van essentieel belang voor de waterhuishouding aangezien hier de toevoer naar het eerder genoemd gemaal doorheen moet.

In de Polder Oostzaan is voldoende oppervlaktewater aanwezig. Het dempen van oppervlaktewater is niet toegestaan mist er op een andere locatie dezelfde hoeveelheid opnieuw gegraven wordt. Toename van verhardoppervlakte moet gecompenseerd worden door het graven van extra water. Ook voor wijziging van de waterhuishouding zoals het vergraven van sloten moet een watervergunning bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aangevraagd worden.

5.2.4 Grondwater

Het industrieterrein heeft een drooglegging van een meter en meer. In relatie tot het gebruik (het terrein is in hoge mate verhard en bebouwd) doen zich geen problemen voor. Dit is ook niet het geval bij de percelen in de polder door hun specifieke functies.

5.2.5 Rioleringen

In het industrieterrein ligt een gescheiden rioolstelsel. Veel bedrijfsgebouwen en terreinen wateren direct af op de haven. Delen van het gemeentelijk riool zullen bij de herinrichting van het maaiveld vernieuwd worden of relined ( inbrengen van kunsthars kous). In het gebeid staan drie rioolgemalen, een op de hoek van Rusthoutstraat/ Kruisbaken (R104), een in het knikpunt van de Sluispolderweg (R103) en een op de hoek Zomerdijk/Vredeweg (R102). Het afvalwater wordt uit het gebied gepompt door een gemaal op de hoek van de Sluispolderweg en Noorder IJ en Zeedijk


In het noordelijk deel liggen verschillende stelsels. Langs de Zuiddijk enkele gemengde en gescheiden stelseltjes welke afgevoerd worden via persleidingen. In de Lieftinckweg ligt een gescheiden stelsel. Op het sportpark is een vuilwaterafvoer welke in beheer is bij de terreinbeheerder.


In de noord oosthoek ligt een Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) van het Hoogheemraadschap. In deze zuivering wordt o.a. het afvalwater van Zaandam Oost, Het Kalf, de Zaanse Schans, Landsmeer en Oostzaan gezuiverd. Deze RWZI is gerenoveerd zodat voldaan gaat worden aan de eisen van Rijkswaterstaat. Tevens is bij deze renovatie de geuremissie verminderd.

5.2.6 Watertoets

20 april 2007 heeft er in het kader van de watertoets een overleg plaatsgehad met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het verslag van deze bijeenkomst is als bijlage toegevoegd aan de toelichting.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen beschreven van de gehanteerde bestemmingen. Daarnaast worden aanduidingen, ontheffingsregels en wijzigingsbevoegdheden in de bestemmingsregeling aangestipt die, in verband met de speciale regeling die zij hanteren, een nadere toelichting kunnen gebruiken.

6.1 Gekozen Planvorm

Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op het behoud van de aanwezige functies en te beschermen waarden, mede gezien het feit dat zich in het plangebied binnen de wettelijke planperiode geen ontwikkelingen voordoen.

Op grond van artikel 3.1.3 Bro moet een bestemmingsplan worden vervat in een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven:

  1. 1. bij of krachtens wet kunnen bestemmingen worden voorgeschreven;
  2. 2. bij of krachtens wet kunnen regels worden voorgeschreven;
  3. 3. voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings-, en ontheffingsregels.

6.2 Bestemmingsregeling

6.2.1 Inleiding

De bestemmingen zijn geregeld in de artikelen die zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 van de planregels; deze regelen de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en met een regeling voor wat betreft de wijze van meten (zie Hoofdstuk 1 van de planregels).

De algemene regels waaronder de ontheffings- en procedureregels zijn terug te vinden in Hoofdstuk 3 van de planregels.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotregels.

In algemene zin kan reeds het volgende worden opgemerkt dat de monumenten - om reden van kenbaarheid - op de verbeelding zijn aangeduid. De planregels bevatten verder geen specifieke regels voor de monumenten in het plangebied. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via de Monumentenwet (artikel 11) en de monumentenverordeningen van de provincie en de gemeente (resp. artikel 6 en artikel 9).
Om die reden wordt in het bestemmingsplan niet ook het vereiste van een sloopvergunning opgenomen.

De in het plangebied voorkomende bestemmingen worden in het onderstaande afzonderlijk toegelicht.

6.2.2 Toelichting op de plansystematiek

Het bestemmingsplan Achtersluispolder is ingedeeld in een aantal bestemmingen. Binnen deze bestemmingen is de systematiek gehanteerd, die is voorgeschreven door de SVBP2008. Concreet betekent dit dat elke bestemming is opgebouwd uit een aantal leden, waar de volgorde en de benaming zijn voorgeschreven door de SVBP2008. Aan de hand van de gehanteerde werkwijze binnen de diverse bestemmingen die zijn opgenomen in de planregels, wordt kort besproken hoe de regels kunnen worden toegepast.

6.2.3 Toelichting op de planregels

De bestemmingen die in het plan zijn opgenomen zijn te verdelen in twee typen bestemmingen. Er zijn bestemmingen die sterk zijn gericht op de functie van de betreffende bestemming en die zijn gericht op het gebied dat is gelegen binnen de betreffende bestemmingen.

In het plangebied komt een aantal functies voor. De bestemmingen zijn geregeld in de artikelen die zijn opgenomen in de planregels, deze regelen de toegelaten functies qua gebruiks- en bouwmogelijkheden. Deze regels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en een regeling voor wat betreft de wijze van meten (zie Inleidende regels van de planregels). De Algemene regels waaronder de ontheffings-, wijzigings- en procedureregels zijn terug te vinden in Algemene regels van de planregels. Overgangs- enslotregels bevat de overgangs- en slotregels. De in het plangebied voorkomende bestemmingen en gebruiken van de gronden zijn de volgende:

  • Bedrijf - Nutsbedrijf
  • Bedrijventerrein
  • Groen
  • Horeca
  • Maatschappelijk - Begraafplaats
  • Recreatie
  • Sport
  • Tuin
  • Verkeer - Wegverkeer
  • Verkeer - Verblijfsgebied
  • Water
  • Wonen
  • Leiding - Riool (dubbelbestemming)
  • Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
  • Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)

6.3 Planmer Plicht

In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of er sprake is van een planmer-plicht. Er is sprake van planmer-plicht indien sprake is van de volgende situaties:

  1. 1. Indien een bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. kunnen worden overschreden, is het bestemmingsplan planmer-plichtig.
  2. 2. Tevens geldt dat, indien een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet aan de orde is, dan is een bestemmingsplan eveneens planmer-plichtig is.

In het bestemmingsplan Achtersluispolder worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die onder het besluit m.e.r. vallen. Daarnaast bevindt zich iIn de nabijheid van dit bestemmingsplan geen natuurbeschermingswetgebied waardoor een passende beoordeling voor het gebied niet noodzakelijk is en er daarom geen reden bestaat voor een plan-mer.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In algemene zin geldt ook voor de Achtersluispolder dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd
  2. 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Gewijzigde maatschappelijke inzichten (de rampen in Enschede en Volendam) hebben ertoe geleid dat aan handhaving een hogere prioriteit wordt toegekend. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het bestemmingsplan berust bij het gemeentebestuur. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.

Handhaving is te onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van sancties anderzijds. Het eerste is gericht op preventie (vooraf), het andere op repressie (achteraf). Toezicht is van belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daar op te reageren, hetzij via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties. Handhaving is onder te verdelen in bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen of ongedaan maken van een toestand die in strijd is met de wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld neergelegd in het bestemmingsplan. Strafrechtelijke handhaving is gericht op het straffen van een overtreder die in strijd handelt met de wettelijke regels.

Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Een nieuw bestemmingsplan, waarin eenduidige bestemmingen zijn weergegeven en waarin naar aanleiding van de feitelijke situaties voor een positieve benaderingswijze is gekozen, versterkt de mogelijkheid tot handhaving.

In Zaanstad wordt op het overtreden van de regels uit een bestemmingsplan uitsluitend opgetreden vanuit het bestuursrecht. De gemeente handhaaft dus niet strafrechtelijk op overtredingen van het bestemmingsplan. Indien bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden kan het gemeentebestuur kiezen om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de overtreder. Een last onder bestuursdwang houdt in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn (dit is een termijn die een overtreder krijgt om de overtreding zelf te beëindigen) de overtreding nog bestaat, het gemeentebestuur zelf de overtreding opheft op kosten van de overtreder. Als er wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan houdt dit in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestaat, de overtreder een geldbedrag aan de gemeente is verschuldigd tot een bij het besluit bepaald maximum bedrag. Heeft een last onder dwangsom niet het gewenste effect (de overtreding blijft bestaan) dan kan daarna ook nog een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1.1 Voorontwerp

Over het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraak gehouden. Deze keuze is mede gemaakt omdat in het bestemmingsplan de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen en slechts in beperkte mate ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

De inspraakverplichting is met de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 2005 en met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 niet veranderd en dus komen te vervallen. Dit is vervolgens bij raadsbesluit van 21 september 2006 overgenomen in de Inspraakverordening van de gemeente Zaanstad.

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg aan haar overlegpartners toegezonden. Een beschrijving van de uitkomsten van dit overleg (artikel 3.1.6, lid 1 onder c) zijn in hoofdstuk Overleg ex artikel 3.1.1 Bro weergegeven.

8.1.2 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan Achtersluispolder heeft met ingang van 24 december 2009 tot en met 3 februari 2010 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende de termijn van terinzagelegging hebben 56 personen/instanties (appellanten) een zienswijze naar voren gebracht. Buiten de periode van terinzagelegging hebben 2 personen/instanties een zienswijze ingediend. De Wet bescherming persoonsgegevens laat niet toe dat de persoonsgegevens van appellanten digitaal openbaar worden gemaakt. Om die reden zijn de zienswijzen geanonimiseerd. Aan de betrokkenen is per brief kenbaar gemaakt onder welk nummer hun zienswijze is opgenomen.

8.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Het bestemmingsplan betreft de herziening van de vigerende planologische basis voor het gebied en is consoliderend van aard. Er worden bovendien geen ingrepen of wijzigingen in de openbare ruimte voorzien. Mede vanwege het ontbreken van ontwikkelingen in dit ontwerpbestemmingsplan, ontbreekt de noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a Wro.

Hoofdstuk 9 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

9.1 Overlegpartners

In het kader van het overleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpplan toegestuurd aan de volgende instanties:

  1. 1. Dienst ruimtelijke ordening Amsterdam;
  2. 2. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
  3. 3. Milieufederatie Noord-Holland;
  4. 4. Ministerie van LNV;
  5. 5. Ministerie van Economische Zaken;
  6. 6. Kontakt Milieubeheer Zaanstreek;
  7. 7. Gemeente Amsterdam, stadsdeel Amsterdam-Noord;
  8. 8. Rijksdienst Monumentenzorg;
  9. 9. KPN Vastnet;
  10. 10. Belangenvereniging Zaanse Woonschipbewoners ZWB;
  11. 11. Gemeente Uitgeest;
  12. 12. NV Nederlandse Spoorwegen;
  13. 13. Ministerie van Defensie, Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen;
  14. 14. Gemeente Graft-de Rijp;
  15. 15. Gasunie;
  16. 16. Nuon;
  17. 17. Kamer van Koophandel.
  18. 18. Inspectie VROM;
  19. 19. Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland;
  20. 20. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  21. 21. KPN Telekom district Amsterdam;
  22. 22. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;
  23. 23. Het bestuur van Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied;
  24. 24. Havendienst Amsterdam.

9.2 Uitkomsten Overleg

De instanties genoemd onder 1 t/m 10 hebben niet gereageerd.

Van de instanties genoemd onder 11 t/m 14 is bericht ontvangen dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van op- en/of aanmerkingen.

De instanties genoemd onder de nummers 15 t/m 24 zonden opmerkingen toe over het voorontwerpbestemmingsplan.

9.2.1 Gasunie

Reactie

De Gasunie vermeldt dat er in het plangebied geen leidingen of stations van de gasunie aanwezig zijn.

Antwoord gemeente

Wij nemen dit voor kennisgeving aan.

9.2.2 Nuon

Reactie

Nuon geeft aan dat er binnen het plangebied hoogspanningskabels en telecomkabels van Nuon zijn gelegen. Het verzoek is om hier rekening mee te houden bij de planvorming.

Antwoord gemeente

Bij de planvorming is rekening gehouden met de aanwezige kabels.

9.2.3 Kamer van Koophandel

Reactie 1

De Kamer van koophandel laat weten dat zij de doelstelling van het voorontwerpbestemmingsplan 'het bieden van een planologisch en juridisch kader voor het behouden en versterken van de bedrijvenfunctie' onderschrijft.

Antwoord 1 gemeente

Wij nemen dit voor kennisgeving aan.

Reactie 2

De Kamer van Koophandel geeft aan dat de havenfunctie verder geoptimaliseerd zou kunnen worden door de kades te bestemmen voor kadegebonden bedrijvigheid. Verder van de kade af zou een meer algemene bedrijfsbestemming kunnen gelden.

Antwoord 2 gemeente

De bestemming is niet enkel kadegebonden in verband met de aanwezigheid van huidige functies die niet enkel kadegebonden zijn. Met die aanwezige functies dient de gemeente rekening te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Het is niet aannemelijk dat de kades binnen de planperiode daadwerkelijk enkel voor kadegebonden functies zullen worden gebruikt. Bovendien vallen havengebonden activiteiten meestal in de hogere milieucategorieën. Dit heeft voornamelijk te maken met de geluidsbelasting. In de huidige geluidszone is op dit moment geen ruimte om extra geluidsbelasting op voorhand toe te laten.

Reactie 3

De Kamer van Koophandel verzoekt om de milieuzonering aan te passen. Het verdient de voorkeur om de milieuzones gelijk te laten lopen met de bouwpercelen/kavels in plaats van dwars door de percelen heen. De koppen van de Dirk Metselaarhaven (aan het einde van de Sluispolderweg en de Rijshoutweg) kunnen het beste in milieucategorie 5 worden ingedeeld in verband met de herontwikkeling van het Hembrugterrein.

Antwoord 3 gemeente

De indeling van toegelaten milieucategorieën is aangepast naar de huidige activiteiten per perceel/bedrijf. De toegelaten milieucategorieën lopen op deze manier gelijk met het perceel. De bestaande woningen langs de Havenstraat aan de overzijde van de Voorzaan hebben invloed op wat milieutechnisch toelaatbaar is bij de koppen van de Dirk Metselaarhaven aan het einde van de Sluispolderweg en de Rijshoutweg.

Reactie 4

De Kamer van Koophandel uit haar genoegen over de flexibiliteit die het voorontwerpbestemmingsplan biedt door middel van ontheffings- en wijzigingsmogelijkheden. De uitsluiting van detailhandel past ook binnen de visie van de Kamer van Koophandel.

Antwoord 4 gemeente

Wij nemen dit voor kennisgeving aan.

9.2.4 Inspectie VROM

Reactie 1

De VROM-inspectie wijst erop dat enkele luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden. Het ontwerpbestemmingsplan moet in overeenstemming worden gebracht hiermee.

Antwoord 1 gemeente

In het ontwerpbestemmingsplan is het onderdeel met betrekking tot luchtkwaliteit in overeenstemming gebracht met de Wet luchtkwaliteit. Door het toepassen van correcties, is er geen overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Wij verwijzen naar het milieuonderzoek in de bijlage. Achtersluispolder is voorts aangemeld als project voor het NSL.

Reactie 2

Het vast te stellen bestemmingsplan moet in overeenstemming zijn met het Bevi. De VROM-inspectie verzoekt om de risicocontouren 10¯5 en 10-6 op de kaart op te nemen.

Antwoord 2 gemeente

Voor Bevi bedrijven binnen het plangebied is een QRA (kwantitatieve risicoanalyse) opgesteld. De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 uit de onderzoeken zijn op de verbeelding opgenomen. Binnen deze contouren bevinden zich geen kwetsbare objecten. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Bevi.

Reactie 3

Het verzoek is om een omschrijving te geven van de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van het groepsrisico voor het Zelftankstation De Vijfhoek aan de Thorbeckeweg 2 en het bedrijf Americol aan de Sluispolderweg 33.

Antwoord 3 gemeente

In QRA's van de betreffende bedrijven is tevens het groepsrisico in beeld gebracht. Tevens is onderzocht welke maatregelen nodig zijn om het groepsrisico terug te dringen. Deze onderzoeken zijn in het milieuonderzoek van het bestemmingplan als bijlage opgenomen.

Reactie 4

De Regionale Brandweer heeft geadviseerd om een tweede ontsluitingsmogelijkheid te creëren. Op dit moment is de ontsluiting op de Sluispolderweg de enige ontsluitingsmogelijkheid.

Antwoord 4 gemeente

De ontsluiting binnen Achtersluispolder wijzigt niet met dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan beoogt zoveel mogelijk de bestaande situatie vast te leggen. Daarnaast is binnen de Achtersluispolder al veel bebouwd, hetgeen een tweede ontsluitingsmogelijkheid bemoeilijkt. Hier staat tegenover dat Achtersluispolder goed bereikbaar is over het water. In geval van calamiteiten is het denkbaar dat de Achtersluispolder ook via het water wordt benaderd, aangezien zich in het plangebied voldoende aanlegmogelijkheden voor schepen bevinden. Overigens zijn studies gestart naar een tweede ontsluitingsmogelijkheid. Echter de realisatie van een tweede ontsluitingsperiode zal zich niet binnen de planperiode voordoen daarom is hierover verder opgenomen in het bestemmingsplan. Ten aanzien van de blusmogelijkheden binnen het plangebied kan nog het volgende worden opgemerkt. In overleg met diverse partijen wordt bezien hoe de blusmogelijkheden in het plangebied verbeterd kunnen worden. Echter deze te nemen maatregelen zijn niet van planologische aard en kunnen om deze reden dan ook niet verder doorvertaald worden in het bestemmingsplan.

9.2.5 Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland

Reactie 1

Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland maakt de opmerking dat op blad 3 van de verbeelding in Zijkanaal H een bestemming Rj ter plaatste van de jachthaven is bestemd. Deze bestemming met nadere aanduiding komt niet voor op het renvooi van de verbeeldign. In artikel 11 van de voorschriften/regels is geen rekening gehouden met een regeling van de jachthaven binnen de bestemming 'Recreatieve doeleinden'. Rijkswaterstaat is er geen voorstander van om de jachthaven de bestemming 'Recreatieve doeleinden' te geven. Het gebied zou de bestemming 'Water' moeten krijgen met de nadere aanduiding jachthaven.

Antwoord 1 gemeente

De functieaanduiding is aangepast. De bestemming van de jachthaven is 'Water' met de functieaanduiding 'jachthaven'.

Reactie 2

Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland verzoekt om een aantal zaken aan te passen in de bestemmingsplantoelichting:

- een pasage opnemen omtrent de Europese kaderrichtlijn water;
- een passage bij de paragraaf No ta Ruimte en Nota Pieken in de Delta omtrent de infrastructuur;
- een passage in de paragraaf Vierde Nota Waterhuishouding omtrent de beleidsdoelstelling hiervan;
- de paragrafen Nationaal Verkeers- en vervoersplan en Structuurschema Verkeer en Vervoer II laten vervallen omdat beide nota's zijn vervangen door de Nota Mobiliteit en geen betekenis meer hebben voor het verkeers- en vervoersbeleid van het rijk.
- In de waterparagraaf opnemen dat naast het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Rijkswaterstaat tevens waterbeheerder binnen het plangebied is. Rijkwaterstaat voert voor deze wateren het waterkwantiteitsbeheer en waterkwaliteitsbeheer uit. Ook het grondwater is een onderwerp, dat in de waterparagraaf wordt behandeld in de toelichting. Dit moet worden aangegeven in de waterparagraaf.

Antwoord 2 gemeente

De toelichting van het bestemmingsplan is in de genoemde paragrafen aangepast. Enkele paragrafen zijn bijgewerkt naar de huidige stand van zaken, wijderd of verplaatst.

Reactie 3

Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland verzoekt om de volgende zaken aan te passen aan de bestemmingsplanregels:

- Artikel 10 ('Bedrijfsdoeleinden'), artikel 13 ('Groenvoorzieningen') en Artikel 17 ('Primair Waterkering'): de noodzakelijke hoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moet 6 meter zijn in verband met de leesbaarheid van (waarschuwings-) borden voor de scheepvaart.
- Artikel 16 ('Water'): lid 1 onder c aanpassen met de tekst: 'haven voor de zeevaart, binnenvaart en recreatievaart'.
- Omdat in het zesde lid van artikel 16 een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van 'Bedrijfsdoeleinden' zal het wateroppervlak wat door demping verloren gaat, gecompenseerd moeten worden. Het verzoek is om voor de wijzigingsprocedure overleg te plegen met Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland.
- In lid 2 van artikel 17 is de mogelijkheid geboden om gebouwen te realiseren in de bestemming 'Waterkering'. Dit is niet in lijn met doeleindenomschrijving in lid 1 en onwenselijk vanwege de negatieve invloed op de waterkerende functie.

Antwoord 3 gemeente

- Het plaatsen van verkeersborden en andere bouwwerken ten behoeve van verkeersregeling, verkeergeleiding, wegaanduiding en verlichting zijn vergunningsvrij op grond van artikel 3 lid 3 sub a onder 1 Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.
- De planregel voor de bestemming 'Water' is aangepast.
- In bestemmingsplannen die geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken, zoals het onderhavige, wordt geen compenserende nieuwe waterberging bestemd. Wel wordt binnen het kader van de Waterbank Zaanstad in overleg met het HHNK gezocht naar oplossingen voor compensatie. In de toelichting staat vermeld dat het dempen van oppervlaktewater niet is toegestaan zonder toestemming van RWS en dat ook bij essentiële wijzigingen van onverharde oppervlakten in verharde oppervlakte overleg gevoerd moet worden met RWS. Dit is ook toegevoegd aan de planregel voor de bestemming 'Water'.
- De planregel voor de bestemming Waterkering is aangepast. Wij wijzen er op dat de keur van het HHNK onverwijld geldt . In de keur zijn regels opgenomen voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken. De invloed op de waterfunctie kan zodoende via de keur worden gereguleerd.

9.2.6 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Reactie 1

De effecten van de verhardingstoename moet worden gecompenseerd. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier adviseert om een voorwaarde te verbinden aan de bestemmingswijziging, dat met de realisatie van verhard oppervlak vergroting van waterbergend vermogen zal plaatsvinden.

Antwoord 1 gemeente

In bestemmingsplannen die geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken, zoals het onderhavige, wordt geen compenserende nieuwe waterberging bestemd. Wel wordt binnen het kader van de Waterbank Zaanstad in overleg met het HHNK gezocht naar oplossingen voor compensatie. De planregel voor de wijzigingsbevoegdheid van de bestemming water is aangepast en schrijft voor dat er contact het Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland plaats dient te vinden bij het opstellen van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.

Reactie 2

In het plangebied ligt een primaire waterkering. De verwachting is dat met de bijbehorende beleidskaders rekening is gehouden bij de uitwerking van het bestemmingsplan. De geografische ligging van het tracé is formeel vastgelegd en zal moeten worden gerespecteerd. De waterkeringen moeten de primaire bestemming waterkering krijgen. Op de verbeelding moet de primaire waterkering worden opgenomen evenals een verwijzing naar de keur. Er moet rekening worden gehouden met de toekomstige versterking van de waterkeringen en eventuele overstromingen en risico's.

Antwoord 2 gemeente

De waterkering is in dit bestemmingsplan bestemd als primaire waterkering. De primaire waterkering is ook opgenomen op de verbeelding. Het ruimtebeslag dat in de toekomst voor de waterkeringen benodigd zal zijn is nog onduidelijk. Het ruimtebeslag is daarom niet op de verbeelding aangegeven.

Voor de bescherming van de waterkering is waterstaatswetgeving- en regelgeving in het leven geroepen. De totstandkoming hiervan is met waarborgen omkleed. Een bestemmingsplan is geen keur. Het is onwenselijk om zaken die in een keur en legger geregeld dienen te worden eveneens in een bestemmingsplan op te nemen. Dat zou immers betekenen dat aanpassing van die keur en legger eveneens een aanpassing van het bestemmingsplan met zich mee zou moeten brengen. Indien het bestemmingsplan in die situaties niet zou worden gewijzigd dan leidt dat tot rechtsonzekere situaties. Samenloop van beide regelingen is daarom niet wenselijk.

Reactie 3

In de toelichting moet worden gewezen op de werking van de keur van het Hoogheemraadschap, het feit dat hier beperkingen uit voortvloeien en de noodzaak om ontheffingen aan te vragen.

Antwoord 3 gemeente

Dat is verwoord in de toelichting in paragraaf 3.4.4 Keur en BeheersplanWaterkeringen 2006-2010 en paragraaf Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming) .

Reactie 4

In de noordoost hoek van het plangebied ligt de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Zaandam Oost van het Hoogheemraadschap. In het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de milieuzoneringen voor geur en geluid met betrekking tot de RWZI. Dit moet worden opgenomen in het bestemmingsplan.

Antwoord 4 gemeente

De rioolwaterzuiveringsinstallatie Zaandam oost was niet in de bedrijveninventarisatie opgenomen, omdat het de bestemming Maatschappelijke Doeleinden had. De inrichting is alsnog in de bedrijvenlijst worden opgenomen onder de SBI-code 9000.1-2. Dit type bedrijf valt onder milieucategorie 4.2 met een richtafstand voor de milieuzone van 300 meter op basis van het aspect geur. De werkelijke afstand ten opzichte van de bestaande woonwijk bedraagt ongeveer 200 meter. Op basis hiervan krijgt de inrichting een de bestemming Bedrijf-Nutsbedrijf.

9.2.7 KPN Telekom district Amsterdam

Reactie

KPN verzoekt rekening te houden met:
- het creëren van tracés aan beide zijden van straten in openbare grond, in bermen en open verhardingen;
- het handhaven van bestaande tracés;
- het vrijhouden van toegewezen tracés van bomen en beplanting;
- het in overleg beschikbaar stellen van ruimten voor het plaatsen van mogelijke verdeelkasten van KPN;
- het vrijhouden van straalverbindingspaden van KPN van hoge objecten.

Antwoord gemeente

Met de bestaande KPN-leidingen is rekening gehouden. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied worden door de gemeente voorwaarden gesteld aan de openbare ruimte die de KLB kan gebruiken en de ontwikkelaar moet verstrekken voor de aanleg van de voorzieningen. Het VANN document wordt steeds meer toegepast (document van de gezamenlijke KLB). Binnen het plangebied bevinden zich geen straalpaden. Met betrekking tot dit punt kan worden vermeld dat het plan eveneens aan KPN Vaste Net is toegezonden in het kader van het artikel 10 Bro (oud) overleg. Hier is geen reactie van ontvangen. De overige opmerkingen worden voor kennisgeving aangenomen en waar mogelijk zal rekening worden gehouden met die belangen. Het is echter niet gebruikelijk en ongewenst om deze belangen allemaal te verankeren in dit bestemmingsplan.

9.2.8 Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

Reactie 1

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland geeft aan dat het plangebied in het streekplan 'Noord-Holland Zuid 2003' wordt aangeduid als stedelijk gebied/bedrijventerrein binnen de rode contour waar geen grote nieuwe ontwikkelingen verwacht worden.

Antwoord 1 gemeente

Dit wordt voor kennisgeving aangenomen.

Reactie 2

Uit het milieuonderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plangebied.

Antwoord 2 gemeente

Voor de beantwoording verwijzen wij naar het antwoord op reactie 1 van VROM onder subparagraaf Inspectie VROM.

9.2.9 Het bestuur van Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaal

Reactie 1

De nadere aanduiding, maximum bouwhoogte, rotordiameter van de windmolens etc. zijn niet op de verbeelding en niet in de voorschriften/regels opgenomen. Het verzoek is om te concretiseren waar de windturbines zijn toegelaten en wat daarvan de effecten zijn op de nautische veiligheid.

Antwoord 1 gemeente
De windmolen die reeds is gerealiseerd bevindt zich ter hoogte van de Sluispolderweg 64. Op de verbeelding is de functieaanduiding (wt) opgenomen. Deze aanduiding is verwerkt in de planregel behorende bij 'Verkeer'. In de planregel is de maximumhoogte aangegeven. De effecten van de windturbine zijn reeds onderzocht in het kader van de bouwvergunningsprocedure. In die procedure is door Rijkswaterstaat en het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied ingestemd met de uitkomst van het radaronderzoek en de plaatsing van de windturbine in Achtersluispolder.

Reactie 2

Het verzoek van het bestuur van Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied is verder om in het bestemmingsplan op te nemen dat er een onderzoek plaatsvindt naar de effecten op de nautische veiligheid indien er verandering optreedt in plaats, hoogte en/of diameter. Dit onderzoek is medebepalend voor de verlening en/of wijziging van een vergunning voor windturbines.

Antwoord 2 gemeente

Een dergelijk onderzoek komt aan bod bij een vergunningsaanvraag en planologische procedure voor een windturbine waarbij voldaan moet worden aan de beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatswerken. Dit hoeft daarom niet te worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan neemt slechts de huidige windturbine op die vooraf is getoetst aan regelgeving en beleid. De gemeente Zaanstad heeft overigens beleid opgesteld voor kleine windturbines. Bij het verlenen van ontheffingen voor kleine windturbines wordt aan dit beleid getoetst.

9.2.10 Havendienst Amsterdam

Reactie 1

De paragraaf met betrekking tot geluid is onvoldoende duidelijk. De Havendienst Amsterdam wenst nadere toelichting.

Antwoord 1 gemeente

Aan de Havendienst Amsterdam is telefonisch een nadere toelichting gevraagd over de ingediende reactie. Hierop is door havendienst een nadere toelichting gegeven.

Het bestemmingsplan is aangepast aan de gewijzigde toegelaten milieucategorieen.

Reactie 2

Er is geen rekening gehouden met de externe veiligheidsinvloeden van het bedrijf Chemtura op het industrieterrein Westpoort in Amsterdam.

Antwoord 2 gemeente

Chemtura aan de Ankerweg 18 in Amsterdam was al opgenomen in het bestemmingsplan onder de naam Crompton Europe BV. De milieuparagraaf en het milieuonderzoek zijn inmiddels hierop aangepast. Tevens is het milieuonderzoek aangepast aan de laatste bekende gegevens met betrekking tot de externe veiligheid. De gegevens uit het QRA van 3 juni 2005 en het Veiligheidsrapport van het bedrijf zijn hierin verwerkt. Uit deze gegevens blijkt dat de risicocontour voor het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Tevens blijkt uit de gegevens dat ruimschoots wordt voldaan aan de oriëntatie waarde voor het groepsrisico.

Reactie 3

De Havendienst Amsterdam onderschrijft het belang van behoud en ontwikkeling van havengerelateerde activiteiten.

Antwoord 3 gemeente

Dit wordt voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein

Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;

de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

"lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

overige lichte horeca: restaurants;

bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d.

"middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.

"zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2.

Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.

Bijlage 2 Toelichting Op Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Inleiding

In de bestemmingsplannen van de gemeente Zaanstad wordt de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten getoetst aan de Staat van bedrijfsactiviteiten. De lijst is gebaseerd op de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), uitgave 16 april 2007.

In de Staat van bedrijfsactiviteiten staan de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten vermeld. Op basis van de te verwachten belasting voor het milieu zijn de bedrijven opgedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende richtafstanden. Omdat de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieuzonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang, te weten:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar.

Tevens zijn in de Staat van bedrijfsactiviteiten een aantal aandachtspunten benoemd, die bedoeld zijn als aanvullende informatie waarmee in specifieke gevallen rekening kan worden gehouden. Het betreft hier de indices:

  • verkeer;
  • visueel;
  • bodem;
  • lucht.

Voor ieder bedrijfstype wordt in de lijst aangegeven wat de afstand van de verschillende bedrijfstypen tot milieugevoelige functies, zoals wonen, moet zijn. Het milieuaspect met de hoogste afstandswaarde bepaalt welke afstand in acht moet worden genomen. Andersom is het ook zo dat milieugevoelige functies in beginsel niet binnen de geldende afstand rondom milieubelastende activiteiten bestemd mogen worden. De Staat van bedrijfsactiviteiten is bedoeld voor de gebieden ten opzichte van een 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'.

De Staat van bedrijfsactiviteiten is vooral bedoeld als hulpmiddel bij het bestemmen van nog niet verwezenlijkte situaties. Bij bestaande situaties worden de bedrijven specifiek beoordeeld en worden, indien nodig, aanvullende milieuonderzoeken uitgevoerd. Bij bestaande situaties wordt vaak gebruik gemaakt van functieaanduidingen. Dit houdt in dat voor de bestaande situatie wordt afgeweken van de Staat van bedrijfsactiviteiten, die hier vanuit milieuoogpunt toelaatbaar wordt geacht. Het bedrijf krijgt daarbij een specifiek toegekende bestemming.

Uitgangspunten richtafstanden

Door de in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde richtafstanden te hanteren ontstaat een goede afstemming tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige activiteiten. Bij het bepalen van de richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddeld'moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

Opzet van de Lijst

Samenstelling

De lijst is gebaseerd op de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), uitgave 16 april 2007. In de praktijk is de lijst met richtafstanden van de VNG een goed hulpmiddel en betrouwbare basis gebleken. Uit de richtafstandenlijst van de VNG zijn de activiteiten geselecteerd die voor de voor de bestemmingsplannen in Zaanstad relevant zijn.

Selectiecriteria:

  • past de functie op een bedrijventerrein;
  • kent de functie een eigen bestemmingsregeling (die meer recht doet aan functie of andere bestemming voorgeschreven conform SVBP 2008);
  • heeft de functie een te nadelige impact op de omgeving.

Functies die niet op een bedrijventerrein passen, een eigen bestemmingsregeling kennen of een te grote impact hebben op de omgeving, zijn niet opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze functies vereisen maatwerk of krijgen een aparte, eigen bestemming om de functies toe te kunnen laten.

Voorbeelden van functies die een eigen bestemmingsregeling kennen zijn: detailhandelsbedrijven, kantoren, onderwijs, begraafplaatsen en horeca Hierbij wordt geen relatie gelegd met de Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit geldt ook voor agrarische functies als akkerbouw, fruitteelt, tuinbouw en kwekerijen. Deze functies zijn daarom niet in de staat opgenomen.

Activiteiten die maatwerk vereisen in verband met hun nadelige impact op de omgeving zijn voornamelijk BEVI bedrijven en Vuurwerkbedrijven; bijvoorbeeld benzinepompen met verkoop van LPG, kruit-, vuurwerk- en springstoffabrieken en groothandel in vuurwerk. In het belang van een goede ruimtelijke ordening worden deze functies niet zonder meer toegelaten op een bedrijventerrein en zijn ze niet opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor Zaanstad. Dergelijke activiteiten kunnen bijvoorbeeld via een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit zal echter per bestemmingsplan moeten worden onderzocht.

Het is vaste jurisprudentie dat een bestemmingsplan de flexibiliteit moet bieden die er voor zorgt dat een bedrijf, dat niet past binnen de richtafstanden van de Staat van bedrijfsactiviteiten, alsnog kan worden toegelaten indien het bedrijf qua daadwerkelijke milieubelasting wel voor vestiging in aanmerking komt. Deze flexibiliteit is terug te vinden in de planregels door middel van een ontheffingsbepaling.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd andere afstanden worden aangehouden. Voor gevallen waar dit van toepassing is, motiveert het milieuonderzoek van het betreffende bestemmingsplan de gehanteerde afstanden.

Categorieën

De Staat van bedrijfsactiviteiten deelt de bedrijven in zes categorieën in. Categorie 3 en 4 zijn onderverdeeld in twee subcategorieën. Categorie 5 is onderverdeeld in drie subcategorieën. In de onderstaande tabel is de milieucategorie met de bijbehorende richtafstand aangegeven.

Categorie Afstand
1 0-10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

Richtafstand voor geluid

In de kolom met de richtafstand voor geluid is -waar van toepassing- de letter C van continu opgenomen. De letter C geeft aan dat de geluidsbelastende activiteit meestal continue in bedrijf is. Voorts is in deze kolom –waar van toepassing- de letter Z van zonering opgenomen. De letter Z geeft aan dat het een inrichting betreft die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken in de zin van de Wet geluidhinder. Wanneer deze inrichtingen in het bestemmingsplan zijn toegelaten, dient het bestemmingsplan een zonering voor geluid te bevatten.

Richtafstand voor gevaar

In de kolom met de richtafstand voor gevaar is de letter opgenomen voor activiteiten die mogelijk onder de werking van het Bevi vallen of gaan vallen. Bij deze activiteiten dient altijd te worden nagegaan of het Bevi van toepassing is. Indien het Bevi van toepassing is, moeten de bepalingen van het Bevi en het Revi in acht worden genomen. De letter V is opgenomen voor activiteiten waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is. Bij deze activiteiten dient altijd te worden getoetst aan de afstanden uit het Vuurwerkbesluit. Nieuwsvestiging van vuurwerkbedrijven is niet rechtstreeks toegestaan. Wel kan een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen, zodat een afweging op maat kan plaatsvinden.

Indices

In de laatste kolom van de lijst worden de aanduidingen verkeer, visueel, bodem en lucht vermeld. Deze indices zijn een hulpmiddel bij de beantwoording op de vraag of een functie op een bepaalde locatie gewenst is.

Verkeer

De verkeersaantrekkende werking kan tevens van belang zijn voor de toelaatbaarheid van een functie op een bepaalde locatie. Dit vertaalt zich niet in vaste afstanden, maar in een kwalitatieve index:

1: potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;

2: potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;

3: Potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.

Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen personenvervoer met de letter P en goederenvervoer, met de letter G. De index voor verkeersaantrekkende werking is van belang in combinatie met de verkeersontsluiting van het plangebied. Verkeerssituaties worden binnen de gemeente Zaanstad per locatie in het bestemmingsplan beoordeeld. Om die reden is de verkeersindex in de bedrijvenlijst opgenomen. Bedrijven met een verkeersindex 3 kunnen bijvoorbeeld om die reden op bepaalde locaties niet acceptabel zijn.

Visueel

Deze index geeft slechts een signaalfunctie. Hierbij moet gedacht worden aan hoge kolossale industriële bouwwerken die visuele hinder veroorzaken.

Bodem

De letter B is opgenomen indien een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging heeft, bijvoorbeeld door calamiteiten, incidenten of 'sluimerende' lekkages.

Lucht

Het gaat hierbij om de uitstoot van schadelijke stoffen in de lucht, bijvoorbeeld neerslag van geëmitteerde schadelijke stoffen op gevoelige bodems en flora.

Afkortingen

- niet van toepassing p.c. productiecapaciteit C continu

< kleiner dan p.o. productieoppervlak D divers

> groter b.o. bedrijfsoppervlak L lucht

= gelijk aan v.c. verwerkingscapaciteit Z zonering Wgh

cat. categorie u uur R risico (mog.BevI)

e.d. en dergelijke d dag V vuurwerkbesluit

kl. klasse w week van toepassing

n.e.g. niet elders genoemd j jaar

o.c. opslagcapaciteit B bodemverontreiniging

Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan Achtersluispolder

Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan Achtersluispolder

Bijlage 4 Milieuonderzoek Achtersluispolder

Bijlage 4 Milieuonderzoek Achtersluispolder

Bijlage 5 Kb Industrieterrein Zaandammer- En Achtersluispolder

Bijlage 5 KB industrieterrein Zaandammer- en Achtersluispolder

Bijlage 6 Kaart Behorende Bij Het Kb Industrieterrein "Zaandammer- En Achtersluispolder'

Bijlage 6 Kaart behorende bij het KB industrieterrein "Zaandammer- en Achtersluispolder'

Bijlage 7 Qra Americol

Bijlage 7 QRA Americol

Bijlage 8 Qra Tankstation Kok

Bijlage 8 QRA Tankstation Kok

Bijlage 9 Chemtura

Bijlage 9 Chemtura

Bijlage 10 Qra Tankstation De Vijfhoek

Bijlage 10 QRA Tankstation De Vijfhoek

Bijlage 11 Qra Wilhelminasluis

Bijlage 11 QRA Wilhelminasluis

Bijlage 12 Watertoetsoverleg

Bijlage 12 Watertoetsoverleg

Bijlage 13 Natuurwaarden

Bijlage 13 Natuurwaarden

Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 14 Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage 15 Akoestisch Onderzoek Dhv

Bijlage 15 Akoestisch onderzoek DHV

Bijlage 16 Onderzoek Planschaderisico

Bijlage 16 Onderzoek planschaderisico

Bijlage 17 Onderzoek Tijdelijke Detentie-inrichting

Bijlage 17 Onderzoek tijdelijke detentie-inrichting

Bijlage 18 Onderzoek Luchtkwaliteit Den Uylbrug

Bijlage 18 Onderzoek Luchtkwaliteit Den Uylbrug

Bijlage 19 Akoestisch Onderzoek Verbreding Den Uylbrug

Bijlage 19 Akoestisch onderzoek verbreding Den Uylbrug

Bijlage 20 Hogere Geluidswaarden Verbreding Den Uylbrug

Bijlage 20 Hogere geluidswaarden verbreding Den Uylbrug