KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijf - 1
Artikel 6 Cultuur En Ontspanning
Artikel 7 Gemengd
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Natuur - 1
Artikel 12 Natuur - 2
Artikel 13 Tuin
Artikel 14 Tuin - 1
Artikel 15 Verkeer
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 17 Water
Artikel 18 Water - Woonschepenligplaats
Artikel 19 Wonen
Artikel 20 Woongebied - 1
Artikel 21 Woongebied - 2
Artikel 22 Bedrijf - Uit Te Werken
Artikel 23 Leiding - Gas
Artikel 24 Leiding - Hoogspanning
Artikel 25 Waarde - Archeologie 1
Artikel 26 Waarde - Archeologie 2
Artikel 27 Waarde - Natuur
Artikel 28 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 29 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 31 Algemene Bouwregels
Artikel 32 Anti-dubbeltelregel
Artikel 33 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 34 Overgangsrecht
Artikel 35 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Doelstelling
1.4 Vigerende Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Analyse Plangebied
2.1 Geschiedenis Van Het Plangebied
2.2 Structuur Plangebied
2.3 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
2.4 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Algemene Uitgangspunten
4.2 Specifieke Uitgangspunten
4.3 Locatiegebonden Uitgangspunten
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Milieuparagraaf
5.2 Natuurwaarden
5.3 Planmer-plicht
5.4 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Bestemmingsplanregeling
6.1 Algemeen
6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
6.3 Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid & Bestemmingsplanprocedure
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Handhaving
7.4 Bestemmingsplanprocedure
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Kappenplan Gortershoek
Bijlage 5 Kappenplan Haaldersbroek
Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 2 Nota Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 3 Resultaten Artikel 3.1.1 Bro-overleg
Bijlage 4 Milieuonderzoek
Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 6 Toelichting Staat Van Bedrijfdactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 8 Aanwijzing Beschermd Dorpsgezicht Gortershoek Van Rijkswege
Bijlage 9 Aanwijzing Beschermd Dorpsgezicht Haaldersbroek Van Rijkswege Inclusief Waardenkaart
Bijlage 10 Aanwijzing Beschermd Dorpsgezicht Zaanse Schans Van Gemeentewege
Bijlage 11 Stedenbouwkundige Visie Zaanse Schans
Bijlage 12 Beeldkwaliteitsplan Zaanse Schans
Bijlage 13 Ontwerpbesluit Aanwijzing Wormer- En Jisperveld En Kalverpolder

Zaanse Schans

Bestemmingsplan - Zaanstad

Vastgesteld op 16-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Zaanse Schans e.o. van de gemeente Zaanstad.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.

1.5 Achtergevel

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.6 Achtergevellijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.7 Afvalcontainer

Een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer.

1.8 Antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 Antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 Archeologisch monument

Terreinen als bedoeld in de Monumentenwet, provinciale dan wel gemeentelijke monumenten-/erfgoedverordening.

1.11 Archeologische waarde

Waarde waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.12 Bestaande bebouwing / bouwwerken

Bebouwing / bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig zijn of waarvoor een bouwvergunning is verleend dan wel een aanvraag om bouw- danwel omgevingsvergunning is ingediend die kan worden verleend.

1.13 Bed & Breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of aangebouwd bijbehorend bouwwerk) verblijft. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.14 Bedrijf

Een inrichting, waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.15 Bedrijfswoning of woon-werkwoning

Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, bestemd voor de permanente bewoning door één huishouden dat behoort bij en waarvan de bewoning verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waarop de woning zich bevindt.

1.16 Beeldkwaliteitsplan

Een plan, opgesteld als aanvulling op het ruimtelijke plan dat zich doorgaans vooral richt op functionele kwaliteiten, en dat de na te streven beeldkwaliteit beschrijft; dat gebeurt onder meer door aan te geven op welke ruimtelijke kenmerken van landschap en bebouwing en landschappelijke structuren en elementen moet worden ingespeeld en welke streefbeelden daarbij gelden.

1.17 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bevi-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.20 Bijbehorende bouwwerken

Uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 Bijzondere bouwlaag

Kelder, souterrain, kap of zolder en onderbouw.

1.22 Bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 Bouwgrens

Een op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen of andere bouwwerken mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.24 Bouwhoogtescheidingslijn

Een aanduiding die de scheiding aangeeft tussen de gedeelten van een bestemmings- of bouwvlak waarop verschillende maximale bouw- en/of goothoogten zijn toegestaan.

1.25 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Deze zijn aan te merken als bijzondere bouwlaag.

1.26 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, samenvallend met een kadastraal perceel of met aan dezelfde eigena(a)r(en) toebehorende percelen, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.29 Cultuur en ontspanning

Het verrichten van activiteiten gericht op educatie, vermaak en ontspanning en naar de aard daarbij behorende toeristiche, recreatieve en culturele activiteiten, met uitzondering van horeca.

1.30 Culturele voorzieningen

Musea, (muziek)theater, expositie/galerie, cursusruimte en vergaderruimte in relatie tot culturele en sociale activiteiten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.31 Cultuurhistorische waarde

Aan een bouwwerk, gebied of structuur toegekend belang die ontstaan is door het gebruik, de betekenis van de plek of het fysieke beeld van dat bouwwerk, gebied of structuur.

1.32 Dagrecreatie

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.33 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.34 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten koop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, anders dan:

  • in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis,
  • perifere detailhandel en
  • volumineuze detailhandel.

1.35 Detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in goederen van grote omvang, die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, grootschalige meubelbedrijven, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven.

1.36 Dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.37 Dienstverlening

Inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten.

1.38 Eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond.

1.39 Erf

Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.40 Functiescheidingslijn

Een aanduiding die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarop verschillende functies zijn toegestaan.

1.41 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 Gemeentelijke monumentencommissie

De door het college van burgemeester en wethouders ingestelde commissie met als taak burgemeester en wethouders gevraagd of ongevraagd te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad en het gemeentelijke monumentenbeleid.

1.43 Gestapelde bouw

Een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkels en dienstverlening zijn gebouwd.

1.44 Groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, bermen, plantsoenen, oever-, groenvoorzieningen en open speelplekken met of zonder speeltoestellen, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.45 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.46 Horecabedrijf

Een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. a. het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
  2. b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. c. het verstrekken van nachtverblijf;

één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie).

1.47 Hoogtescheidingslijn

Een aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen delen van bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.

1.48 Huisgebonden bedrijf

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.49 Huisgebonden beroep of bedrijf

De uitoefening van een beroep of bedrijf, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.

1.50 Huisgebonden beroep

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.51 Kantoor(ruimte)

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten..

1.52 Kamerverhuur

Het bewonen van een deel van een woning, zonder de bedoeling met de andere bewoners duurzaam in gezinsverband samen te wonen of duurzaam een gezamelijke huishouding te voeren.

1.53 Kortdurend recreatief verblijf

Verblijf van 1 of meerder personen met of zonder overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarmee in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning.

1.54 Ligplaats

Door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen plaats in het water al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan die bestemd is voor het permanent afmeren van een voor woondoeleinden geschikt vaartuig.

1.55 Maatschappelijke voorzieningen cq. dienstverlening

Overheids-, welzijns-, ouderen, medische, onderwijs-, culturele en religieuze voorzieningen, jeugd-/kinder-/naschoolse opvang, voorzieningen inzake openbare orde en veiligheid en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, en overige openbare (speel)voorzieningen.

1.56 Meetverschil

Een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens.

1.57 Nieuwe bebouwing

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.58 Oeverkavel

De overkavel is de begrensde ruimte op de aan een waterkavel grenzende oever, zoals aangegeven in de BAG, waarbinnen ruimte geboden kan worden voor:

  • gebouwen en/of bouwwerken;
  • erfscheiding;
  • oeverbeschoeiïng.

1.59 Openbaar toegankelijk gebied

Weg bedoeld als bedoeld in de Wegenverkeerswet, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer.

1.60 Peil

Onder hetpeil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat, indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen, de laagste weg bepalend is;
  2. b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.61 Planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Zaanse Schans e.o.

1.62 Recreatief medegebruik

Recreatief gebruik dat ondergeschikt is aan de functie conform de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.63 Speeltoestel

Een speeltoestel als bedoeld in het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen.

1.64 Speelvoorzieningen

Voorzieningen voor speelgelegenheden, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en sport- en speelplaatsen/terreinen met inbegrip van multifunctionele verharde speelvelden, skatebanen, sport- en spelattributen (doelwanden, basketbalpalen etc..) en trapvelden.

1.65 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van deze regels.

1.66 Staat van Horeca-activiteiten

Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels.

1.67 Straatmeubilair

De op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.

1.68 Verbeelding

Digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan Zaanse Schans e.o. met bijbehorende verklaring bestaande analoge kaarten, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven, tekeningnummer 3752.

1.69 Verblijfsrecreatie

Een vorm van recreatie waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, zich één of meer nachten in daartoe ingerichte verblijfsaccommodatie bevindt, waaronder in ieder geval niet wordt verstaan: permanente bewoning.

1.70 Verkeersvoorzieningen

Rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen , verkeerslichten, lantaarnpalen en fietsenstallingen.

1.71 Voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.72 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.73 Voorgevelrooilijn (gevellijn)

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gevellijn, dan wel de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.

1.74 Vuurwerkbedrijven

Inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.

1.75 Watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.76 Waterkering

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.77 Waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.78 Wgh-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.79 Woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden niet zijnde kamerverhuur.

1.80 Woonark

Drijvend object, in het algemeen niet bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een betonnen casco met vierkante of rechthoekige opbouw, of dat bestaat uit een casco dat herkenbaar is als van een origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit of ponton, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, dat wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf.

1.81 Woonboot

Drijvend of varend object te water dat herkenbaar is aan de rom en de opbouw als schip en dat wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf.

1.82 Woonschip

Woonark of woonboot, uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot dag- of nachtverblijf van een of meerdere personen, niet zijnde een waterwoning.

1.83 woon-werkwoning

zie 1.15 Bedrijfswoning of woon-werkwoning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.

2.2 Bebouwingsoppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 Bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

2.4 Begrenzing van de bestemmingen

Voorzover niet in maten op de verbeelding vastgelegd, door middel van meting op de verbeelding vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.5 Breedte en lengte of diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.6 Bouwdiepte

Vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.7 Bouwhoogte van een antenne-installatie

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

2.8 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, windenergie-installaties, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 Brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.10 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.11 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.12 Hoogte van een windturbine c.q. windenergie-installatie

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de windturbine c.q. windenergie-installatie.

2.13 Hoogte van een woonschip

Vanaf de spiegel van het water tot het hoogste punt van het dak van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.14 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.15 Ondergeschikte bouwdelen

De volgende ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  2. b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen, luchtkokers, lichtkappen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.

2.16 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Agrarische Functie Met Natuur- En Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  2. b. instandhouding van het open cultuurlandschap;
  3. c. de bescherming van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Wormer en Jisperveld en Kalverpolder', door het voorkomen van een significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van het gebied;
  4. d. de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het (ontwerp)besluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Wormer en Jisperveld en Kalverpolder';
  5. e. tevens behoud van het natte karakter van het gebied, de goede waterkwaliteit en extensief agrarisch graslandgebruik;
  6. f. het educatief medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
  7. g. perceelsontsluitingen;

met daarbij behorende:

  1. h. bruggen;
  2. i. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. j. paden en (zand-/)landwegen, bruggen;
  4. k. water;
  5. l. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels

a. Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 25 m².

b. In afwijking van het bepaalde onder a mag:

- uitsluitend ter plaatste van de aanduiding 'dagrecreatie' (dr) een gebouw ten behoeve van extensieve dagrecreatie (clubgebouw) worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 30 m2 en een maximum bouwhoogte van 3 m;

- de hoogte van terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 1 meter;

-.één ooievaarsnest met een maximale bouwhoogte van 8 meter worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging vallen onder de categorieën A en B;
  2. b. bedrijfswoningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn uitsluitend garageboxen toegestaan;

met daarbij behorende:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. f. paden en landwegen;
  4. g. water;
  5. h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat de van de planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging en/of Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein worden gewijzigd, in die zin dat :

  1. a. aan de desbetreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijven en/of bedrijfsvormen worden toegevoegd;
  2. b. in de desbetreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten worden ingedeeld bij een andere categorie.

Artikel 5 Bedrijf - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een molen met de daarbij ondergeschikte kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging vallen onder de categorieën A en B;
  2. b. het herstel en behoud van de culturele en landschappelijke waarden;
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. horeca, maximaal categorie 1: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  5. e. detailhandel: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;

met daarbij behorende:

  1. f. groenvoorzieningen;
  2. g. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. h. paden en landwegen;
  4. i. water;
  5. j. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Cultuur En Ontspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning;
  1. a. een molen met de daarbij ondergeschikte kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid;
  2. b. het herstel en behoud van de culturele en landschappelijke waarden;
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn tevens 2 woningen toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding ´detailhandel´ is tevens detailhandel in niet ondergeschikte mate toegestaan;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens voor een horecabedrijf, dat in de Staat vanHoreca-activiteiten in categorie 1 is ingedeeld;
  7. g. horeca, maximaal categorie 1: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  8. h. detailhandel: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;

met daarbij behorende:

  1. i. groenvoorzieningen;
  2. j. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. k. paden en landwegen;
  4. l. water;
  5. m. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerdere bouwvlakken binnen een bestemmingsvlak met bestemming Cultuur enontspanning van de verbeelding te verplaatsen, mits :

  1. a. het aantal bouwvlakken niet wordt gewijzigd;
  2. b. de naar de weggekeerde bouwgrens op dezelfde lijn of het denkbeeldige verlengde daarvan blijft;
  3. c. de totale oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen;
    3. 3. de schaal van het bebouwingsbeeld zoals deze wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen en de maaswijdte tussen bouwwerken (doorzicht);
    4. 4. de cultuurhistorische waarden voorzover het gronden betreft gelegen binnen de begrenzing van de gebieden met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht -Gortershoek', ´Beschermd dorpsgezicht - Haaldersbroek´ en ´Beschermd dorpsgezicht- Zaanse Schans´.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven, die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging in categorie A zijn ingedeeld, alsmede voor bedrijven die niet in de lijst onder categorie A zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met dergelijke bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  2. b. culturele voorzieningen;
  3. c. detailhandel, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen, met dien verstande dat voor wat betreft de gebouwen binnen de begrenzing van het gebied met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht - Gortershoek' maximaal 50% van de bruto vloeroppervlakte mag worden benut voor detailhandel;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening;
  5. e. horeca, maximaal categorie 1: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  6. f. detailhandel: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  7. g. dienstverlening;
  8. h. kantoren;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' ook voor horecabedrijven behorend tot maximaal categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  10. j. wonen;

met de daarbijbehorende:

  1. k. groenvoorzieningen;
  2. l. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. m. verkeersvoorzieningen;
  4. n. water;
  5. o. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming;

met dien verstande dat voor de percelen binnen de begrenzing van het gebied met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht - Zaanse Schans' geldt dat de onder a. tot en met j. genoemde functies alleen op de begane grond mogen worden uitgeoefend.

7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  4. d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  6. f. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.

7.4 afwijken van de gebruiksregels

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerdere bouwvlakken binnen een bestemmingsvlak met bestemming Gemengdvan de verbeelding te verplaatsen, mits:

  1. a. het aantal bouwvlakken niet wordt gewijzigd;
  2. b. de naar de weggekeerde bouwgrens op dezelfde lijn of het denkbeeldige verlengde daarvan blijft;
  3. c. de totale oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen;
    3. 3. de schaal van het bebouwingsbeeld zoals deze wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen en de maaswijdte tussen bouwwerken (doorzicht);
    4. 4. de cultuurhistorische waarden voorzover het gronden betreft gelegen binnen de begrenzing van de gebieden met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht -Gortershoek', ´Beschermd dorpsgezicht - Haaldersbroek´ en ´Beschermd dorpsgezicht- Zaanse Schans´.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden en steigers;
  3. c. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. d. water;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' tevens voor een gemaal met cultuurhistorische waarde;
  6. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven die in de Staat van Horeca-activiteiten vallen onder categorie 2 alsmede voor horecabedrijven die niet in de lijst onder de desbetreffende categorie zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met dergelijke horecabedrijven kunnen worden gelijkgesteld;

met de daarbijbehorende:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. d. verkeersvoorzieningen;
  4. e. water;
  5. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  4. d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  6. f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor detailhandel en horeca, anders dan ondergeschikt aan de uitoefening van de hoofdfunctie;
  8. h. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat de van de planregels deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten wordt gewijzigd, in die zin dat:

  1. a. aan de Staat van Horeca-activiteiten horecabedrijven en/of horecabedrijfsvormen worden toegevoegd;
  2. b. in de Staat van Horeca-activiteiten opgenomen horecabedrijven en/of horecabedrijfsvormen worden ingedeeld bij een andere categorie.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening;
  2. b. horeca, maximaal categorie 1: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  1. a. detailhandel: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  2. b. kantoorruimte: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;

met de daarbijbehorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. e. verkeersvoorzieningen;
  4. f. water;
  5. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  4. d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  6. f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor detailhandel en horeca, anders dan ondergeschikt aan de uitoefening van de hoofdfunctie;
  8. h. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 11 Natuur - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuur;
  2. b. ecologische verbindingszone;
  3. c. de bescherming van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Wormer en Jisperveld en Kalverpolder', door het voorkomen van een significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van het gebied;
  4. d. de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Wormer en Jisperveld en Kalverpolder';
  5. e. tevens behoud van het natte karakter van het gebied, de goede waterkwaliteit en extensief agrarisch graslandgebruik;
  6. f. het educatief medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. bruggen;
  2. h. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. i. paden en (zand-/)landwegen;
  4. j. water;
  5. k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

11.2 Bouwregels

a. Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mogen ten dienste van de bestemming worden gebouwd:

  • windmolens ten behoeve van onderbemaling met een maximale bouwhoogte van 6 meter;
  • overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale hoogte van 1.5 m.

b. De doorvaarthoogte van bruggen dient minimaal 1.2 m te zijn.

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruik of laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden voor het voortdurend afgemeerd houden van vaartuigen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  4. d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  6. f. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Natuur - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. moerasnatuurgebied;
  2. b. ecologische verbindingszone;
  3. c. de bescherming van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Wormer en Jisperveld en Kalverpolder', door het voorkomen van een significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van het gebied;
  4. d. de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Wormer en Jisperveld en Kalverpolder';
  5. e. tevens behoud van het natte karakter van het gebied, de goede waterkwaliteit en extensief agrarisch graslandgebruik;
  6. f. het educatief medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik.

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. bruggen;
  2. h. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. i. paden en (zand-/)landwegen, bruggen;
  4. j. water;
  5. k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

12.2 Bouwregels

a. Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mogen ten dienste van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale hoogte van 1.5 m.

b. De doorvaarthoogte van bruggen dient minimaal 1.2 m te zijn. .

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruik of laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden voor het voortdurend afgemeerd houden van vaartuigen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  4. d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  6. f. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. paden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' is tevens een laagstamboomgaard toegestaan;

met daarbij behorende:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. f. water;
  4. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

13.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goothoogte' en 'maximale bouwhoogte' is de toegestane maximale goothoogte danwel bouwhoogte aangegeven;
  3. c. aan de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw is een erker/serre toegestaan;
  4. d. de breedte van de erker/serre mag niet meer bedragen dan 66 % van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  5. e. de voorzijde van de erker/serre mag niet meer dan 1,5 meter voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw beslaan;
  6. f. de hoogte van de erker/serre mag niet meer dan de hoogte van de vloer van de eerste verdiepingsvloer van het bijbehorende hoofdgebouw +0,30 meter bedragen;
  7. g. een afdak boven de voordeur verbonden met de erker/serre is toegestaan tot een maximum van 66% van de diepte van de erker/serre;
  8. h. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, dan wel niet meer dan 2 meter, indien geplaatst op een afstand van meer dan 3 m achter de voorgevelrooilijn;
  9. i. de maximale hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 meter met een maximum van 1 mast per erf;
  10. j. de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  11. k. het bepaaalde onder c. tot en met g. is niet van toepassing op gebieden met de aanduiding Beschermd dorpsgezicht - Gortershoek, Beschermd dorpsgezicht -Haaldersbroek en Beschermd dorpsgezicht - Zaanse Schans.

13.3 afwijken van de bouwregels

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik of laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden voor het voortdurend afgemeerd houden van vaartuigen;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  6. f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  7. g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  8. h. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  9. i. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  10. j. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 14 Tuin - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven behorende bij de aangrenzende woonschepenligplaats;

met de daarbijbehorende:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. d. paden;
  4. e. water;
  5. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. e. verkeersvoorzieningen;
  4. f. water;
  5. g. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

15.2 Bouwregels

15.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn tevens campers voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, toegestaan;
  4. d. groen- en speelvoorzieningen;
  5. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. verkeersvoorzieningen;
  7. g. water;
  8. h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

16.2 Bouwregels

16.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water met een functie voor de waterhuishouding, - berging, - lopen, - werken en de waterrecreatie en beroepsmatig varen;
  2. b. waterstaatkundige werken;
  3. c. steigers en calamiteitenpalen;
  4. d. bruggen;

met de daarbijbehorende:

  1. e. oeverstroken, groenvoorzieningen, kaden en andere vormen van oeverdedigingswerken;
  2. f. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming;

met dien verstande dat over de Zaan en binnen de begrenzing van de aanduiding 'Beschermddorpsgezicht - Haaldersbroek' een brug uitsluitend is toegestaan ter plaatste van de aanduiding 'brug'.

17.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het aan- en afmeren of afgemeerd houden van schepen anders dan ter plaatse van bouwwerken als bedoeld in lid 17.1, onder c;
  2. b. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 18 Water - Woonschepenligplaats

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Woonschepenligplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het afmeren van maximaal 50 woonarken met toebehoren;
  2. b. het afmeren van plezierbootjes of (onderhouds)vlotten behorende bij een woonark;
  3. c. drijvende bergingen en bergingen op palen of steigers;
  4. d. bijbehorende afmeervoorzieningen, zonder welke het gebruik van het woonark als woning niet goed mogelijk is;

met de daarbijbehorende:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. g. paden;
  4. h. water;
  5. i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

18.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd dan wel afgemeerd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

18.3 Afwijken van de bouwregels

18.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens voor een garage(box);

met de daarbijbehorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. e. paden;
  4. f. water;
  5. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

19.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

19.3 Afwijken van de bouwregels

19.4 Specifieke gebruiksregels

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bouwvlakken binnen een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen van de verbeelding te verplaatsen, mits:

  1. a. het aantal bouwvlakken niet wordt gewijzigd;
  2. b. de naar de weggekeerde bouwgrens op dezelfde lijn of het denkbeeldige verlengde daarvan blijft;
  3. c. de totale oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  4. d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen;
    3. 3. de schaal van het bebouwingsbeeld zoals deze wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen en de maaswijdte tussen bouwwerken (doorzicht);
    4. 4. de cultuurhistorische waarden voorzover het gronden betreft gelegen binnen de begrenzing van de gebieden met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht -Gortershoek', ´Beschermd dorpsgezicht - Haaldersbroek´ en ´Beschermd dorpsgezicht- Zaanse Schans´.

Artikel 20 Woongebied - 1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 1' ( Zaanse Schans-Zonnewijzerspad) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen
  2. b. cultuur en ontspanning;

met de daarbijbehorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. e. paden;
  4. f. water;
  5. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

20.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

20.3 Afwijken van de bouwregels

20.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 21 Woongebied - 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 2' (De Zon) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

wonen in combinatie met

  1. a. bedrijven, die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging maximaal in categorie B zijn ingedeeld, alsmede voor bedrijven die niet in de lijst onder categorie A of B zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met dergelijke bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  2. b. dienstverlening of
  3. c. kantoren;

met de daarbij behorende:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. f. verkeersvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming

met dien verstande dat:

  1. i. wonen en werken in één gebouw worden gecombineerd;
  2. j. minimaal 35% van het bruto vloeroppervlak voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt en
  3. k. maximaal 65% als woonruimte;
  4. l. er niet meer dan 5 woon-werkwoningen worden gebouwd.

21.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 21.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

21.3 Afwijken van de bouwregels

21.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  4. d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  6. f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte anders dan de ter plaatse aangeduide en toegestane bedrijfswoning;
  7. g. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 22 Bedrijf - Uit Te Werken

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' bedrijven die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein maximaal vallen onder de categorie 3.1;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein maximaal vallen onder de categorie 3.2;
  3. c. bedrijfswoningen;

met daarbij behorende:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. g. paden en landwegen;
  5. h. water;
  6. i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

22.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 22.1 omschreven bestemming uit, met in achtneming van de volgende regels:

  1. a. het bestemmingsvlak mag voor maximaal 70% worden bebouwd;
  2. b. het aantal bouwvlakken bedraagt tenminste 2;
  3. c. bij het bepalen van aantal, oppervlakte en situering van de bouwvlakken wordt rekening gehouden met de karakteristieke ruimtelijke kenmerken van de omgeving (molenpanorama, natura 2000 en veenweidegebied) en de historische achtergrond van de locatie;
  4. d. de afstand tussen de bouwvlakken bedraagt minimaal de uit oogpunt van brandveiligheid vereiste afstand;
  5. e. de afstand tussen de bouwvlakken en de bestaande woningen bedraagt minimaal de vanwege de milieubelasting vereiste afstand;
  6. f. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  7. g. de bouwhoogte voor gebouwen bedraagt maximaal 8m;
  8. h. voor de noordoosthoek van het bestemmingsvlak mag een afwijkingsregel worden opgenomen ten behoeve van een bouwhoogte van maximaal 12 m;
  9. i. de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  10. j. per bouwperceel is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoudsmaat van 500 m3;
  11. k. de ontsluiting vindt plaats via de Kalverringdijk;
  12. l. in het uitwerkingsplan kan het bepaalde in artikel 4.3 tot en met 4.6 van overeenkomstige toepassing worden verklaard;
  13. m. in het uitwerkingsplan kunnen binnen de grenzen van de bestemmings- en de uitwerkingsregels, afwijkingsregels worden opgenomen ten aanzien van in het uitwerkingsplan opgenomen bouwregels en specifieke gebruiksregels en kan een nadere-eisenregeling worden opgenomen.

22.3 Bouwregels

Op de in lid 22.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan.

22.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 23 Leiding - Gas

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van gasleidingen;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze dubbelbestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. c. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 28 ('Waterstaat - Waterkering');
  2. d. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 23 ('Leiding - Gas');
  3. e. in de derde plaats de bepalingen van artikel 24 ('Leiding - Hoogspanning´);
  4. f. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 27 (´Waarde - Natuur');
  5. g. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 25 (´Waarde - Archeologie 1');
  6. h. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 26 ('Waarde - Archeologie 2').

23.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 23.2, teneinde gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende primaire bestemmingen toe te staan. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 24 Leiding - Hoogspanning

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van hoogspanningsleidingen;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. d. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 28 ('Waterstaat - Waterkering');
  2. e. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 23 ('Leiding - Gas');
  3. f. in de derde plaats de bepalingen van artikel 24 ('Leiding - Hoogspanning´);
  4. g. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 27 (´Waarde - Natuur');
  5. h. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 25 (´Waarde - Archeologie 1');
  6. i. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 26 ('Waarde - Archeologie 2').

24.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 24.1 genoemde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de leidingen. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2 teneinde bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende primaire bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de leidingbeheerder en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het belang van de leiding en de externe veiligheid. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 25 Waarde - Archeologie 1

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. e. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 28 ('Waterstaat - Waterkering');
  2. f. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 23 ('Leiding - Gas');
  3. g. in de derde plaats de bepalingen van artikel 24 ('Leiding - Hoogspanning´);
  4. h. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 27 (´Waarde - Natuur');
  5. i. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 25 (´Waarde - Archeologie 1');
  6. j. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 26 ('Waarde - Archeologie 2').

25.2 Bouwregels

25.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 1, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

25.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 2

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. c. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 28 ('Waterstaat - Waterkering');
  2. d. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 23 ('Leiding - Gas');
  3. e. in de derde plaats de bepalingen van artikel 24 ('Leiding - Hoogspanning´);
  4. f. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 27 (´Waarde - Natuur');
  5. g. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 25 (´Waarde - Archeologie 1');
  6. h. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 26 ('Waarde - Archeologie 2').

26.2 Bouwregels

26.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 2, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

26.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde -Archeologie 2 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 27 Waarde - Natuur

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (primaire bestemming) tevens bestemd voor de instandhouding van de navolgende kwalificerende vogelsoorten en kwalificerende habitattypen/-soorten:

Kwalificerende vogelsoorten Kwalificerende habitattypen/-soorten
Meerkoet
Grutto
Lepelaar
Goudplevier
Kievit
Rietzanger
Wintertaling
Smient
Meervleermuis
Kemphaan
Ruigten en zomen
Overgangs- en trilveen
Noordse woelmuis
Bittervoorn
Kleine modderkruiper
Rivierdonderpad

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. c. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 28 ('Waterstaat - Waterkering');
  2. d. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 23 ('Leiding - Gas');
  3. e. in de derde plaats de bepalingen van artikel 24 ('Leiding - Hoogspanning´);
  4. f. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 27 (´Waarde - Natuur');
  5. g. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 25 (´Waarde - Archeologie 1');
  6. h. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 26 ('Waarde - Archeologie 2').

27.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de andere in het plan opgenomen bestemmingen geldt dat slechts gebouwd mag worden indien geen sprake is van significant negatieve en/of negatieve effecten als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 op de in lid 27.1 genoemde kwalificerende vogelsoorten en kwalificerende habitattypen/-soorten.

27.3 Specifieke gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in de gebruiksregels bij de andere in het plan opgenomen bestemmingen geldt dat slechts mag worden ingericht indien geen sprake is van significant negatieve en/of negatieve effecten als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 op de in lid 27.1 genoemde kwalificerende vogelsoorten en kwalificerende habitattypen/-soorten.

Artikel 28 Waterstaat - Waterkering

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van de waterkering;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. d. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 28 ('Waterstaat - Waterkering');
  2. e. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 23 ('Leiding - Gas');
  3. f. in de derde plaats de bepalingen van artikel 24 ('Leiding - Hoogspanning´);
  4. g. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 27 (´Waarde - Natuur');
  5. h. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 25 (´Waarde - Archeologie 1');
  6. i. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 26 ('Waarde - Archeologie 2').

28.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 28.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de waterkering. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

28.3 Afwijken van de bouwregels

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 29 Algemene Aanduidingsregels

29.1 Beschermd dorpsgezicht - Gortershoek

29.2 Beschermd dorpsgezicht - Haaldersbroek

29.3 Beschermd dorpsgezicht - Zaanse Schans

29.4 Geluidzone - industrie

29.5 Vrijwaringszone - molenbiotoop

29.6 Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Kalverringdijk Zuid)

Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Kalverringdijk Zuid)' zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  1. a. maximaal twee grondgebonden vrijstaande woningen zijn toegestaan met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, bijbehorende bouwwerken, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen;
  2. b. de planregels van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing zijn voorzover in de voorwaarden in dit artikel niet anders is bepaald;
  3. c. differentiatie in het beeld aanwezig is door afwisseling in kapvorm, kaprichting, plek op de kavel en oriëntatie overeenkomstig de vastgestelde Stedenbouwkundige visie ZaanseSchans en het Beeldkwaliteitsplan Zaanse Schans;
  4. d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 4 meter en 8 meter bedragen;
  5. e. de voorgevelrooilijn is geörienteerd op de Kalverringdijk en volgt het bestaande, verspringende bebouwingsbeeld waarbij rooilijnen verspringen;
  6. f. de voorgevelrooilijn van de te realiseren woningen mag maximaal maximaal 2 meter per woning verspringen waarbij de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden;
  7. g. de woonerven bedragen samen maximaal 1/3 van de totale oppervlakte van de gronden met de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Kalverringdijk Zuid)';
  8. h. de ruimte tussen de nieuw op te richten woningen moet minimaal 3 meter bedragen;

voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op de algemene parkeerplaats van de Zaanse Schans, met inachtneming van het bepaalde in artikel Uitsluiting aanvullendewerking Bouwverordening;

  1. i. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke;
  2. j. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de natuurbeschermingswetgeving;
  3. k. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet bodembescherming;
  4. l. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder;
  5. m. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet luchtkwaliteit;
  6. n. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;
  7. o. het college wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de waterbeheerder;
  8. p. het college wint, alvorens gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de Regionale Brandweer Zaanstreek Waterland.

29.7 Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (Zeilenmakerspad)

Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (Zeilenmakerspad)' zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  1. a. maximaal drie vrijstaande grondgebonden woningen of maximaal vier grondgebonden aaneengeschakelde woningen zijn toegestaan met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, bijbehorende bouwwerken, groenvoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen;
  2. b. de planregels van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing zijn voorzover in de voorwaarden in dit artikel niet anders is bepaald;
  3. c. differentiatie in het beeld aanwezig is door afwisseling in kapvorm, kaprichting, plek op de kavel en oriëntatie overeenkomstig de vastgestelde Stedenbouwkundige visie ZaanseSchans en het 'Beeldkwaliteitsplan Zaanse Schans';
  4. d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 6 meter bedragen;
  5. e. de voorgevelrooilijn is geörienteerd op het Zeilenmakerspad;
  6. f. de bestaande padenstructuur dient te worden gehandhaafd;

voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op de algemene parkeerplaats van de Zaanse Schans, met inachtneming van het bepaalde in artikel 33.1;

  1. g. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke;
  2. h. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de natuurbeschermingswetgeving;
  3. i. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet bodembescherming;
  4. j. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder;
  5. k. voldaan moet worden aan de bepalingen uit de Wet luchtkwaliteit;
  6. l. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;
  7. m. het college wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de waterbeheerder;
  8. n. het college wint, alvorens gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de Regionale Brandweer Zaanstreek Waterland.

Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels

30.1 algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, dan kan bij omgevingsvergunning toegestaan worden, dat:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 30 m² worden gebouwd;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, vlaggenmasten, duikers en andere waterstaatkundige werken worden gerealiseerd;
  3. c. wordt afgeweken van de in de planregels voorgeschreven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  4. d. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  5. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen worden gebouwd;
  6. f. met een geringe mate kan worden afgeweken van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;

30.2 voorwaarden

De afwijking kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
  7. g. de cultuurhistorische waarden voorzover het gronden betreft gelegen binnen de begrenzing van de gebieden met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht - Gortershoek', Beschermd dorpsgezicht - Haaldersbroek´ en 'Beschermd dorpsgezicht - Zaanse Schans ´.

Artikel 31 Algemene Bouwregels

31.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, behalve binnen de begrenzing van de gebieden met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht - Gortershoek', 'Beschermd dorpsgezicht -Haaldersbroek' en 'Beschermd dorpsgezicht - Zaanse Schans';
  2. b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, behalve binnen de begrenzing van de gebieden met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht - Gortershoek', 'Beschermd dorpsgezicht -Haaldersbroek' en 'Beschermd dorpsgezicht - Zaanse Schans';
  3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, behalve binnen de begrenzing van de gebieden met de aanduiding 'Beschermd dorpsgezicht - Gortershoek', 'Beschermd dorpsgezicht - Haaldersbroek' en 'Beschermd dorpsgezicht - Zaanse Schans'.

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwwerk waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Overige Regels

33.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

33.2 Wet- en regelgeving

Indien in de planregels bij dit bestemmingsplan wordt gerefereerd aan wet- en regelgeving betreft het wet- en regelgeving zoals deze luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 34 Overgangsrecht

34.1 Overgangsregels ten aanzien van bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

34.2 Afwijken van de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken

Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 34.1voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10 %.

34.3 Overgangsregels ten aanzien van het gebruik

Het gebruik, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

34.4 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 34.3 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

34.5 Onderbreken strijdig gebruik

Wanneer het gebruik, bedoeld in artikel 34.3, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

34.6 Uitzonderingen op het overgangsrecht

Artikel 35 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zaanse Schans e.o.van de gemeente Zaanstad

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 16 februari 2012.

De voorzitter, de griffier,

w.g. mr. G.H. faber w.g. mw. drs. A.E.M. Randsdorp

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad hebben in 2000 de nota “Inhaalslag Bestemmingsplannen” vastgesteld. Hiermee heeft het gemeentebestuur besloten tot een grootschalige actualisering van de bestemmingsplannen voor het bestaand stedelijk gebied in Zaanstad. Burgemeester en wethouders hebben vervolgens in 2007 het “Actualiseringsplan Bestemmingsplannen 2007-2016” vastgesteld. De bedoeling is om - in vervolg op de “inhaalslag” - in het licht van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening te komen tot een dekkend netwerk van actuele, meer toekomstbestendige bestemmingsplannen.

1.2 Plangebied

Het bestemmingsplangebied Zaanse Schans e.o. wordt begrensd door:

  • de grens met de gemeente Wormerland (in het noorden en oosten);
  • de Braaksloot en Leeghwaterweg (in het zuiden);
  • de Zaan en de plangrens van bestemmingsplan Oud Zaandijk (in het westen).

De situering van het plangebied is aangegeven op onderstaande contourenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0001.jpg"

1.3 Doelstelling

Het doel van het bestemmingsplan is om een planologisch/juridisch kader te bieden voor het behouden en versterken van de bijzondere cultuurhistorische en natuurlijke waarden in het plangebied en om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Dit doel zal worden bereikt door een grotendeels gedetailleerde wijze van bestemmen met name voor de beschermde dorpsgezichten Gortershoek (van rijkswege), Haaldersbroek (van rijkswege) en Zaanse Schans (gemeentelijk). Met de vaststelling van het bstemmingsplan wordt voldaan aan de in artikel 22 Erfgoedverordening 2010 Gemeente Zaanstad neergelegde verplichting om, in vervolg op de aanwijzing van de Zaanse Schans als beschermd dorpsgezicht, het gebied ook planologisch de nodige bescherming te bieden. Het bestemmingsplan Zaanse Schans e.o. vervangt de eerder ter beschermings van de van rijkswege beschermde dorpsgezichten vastgestelde bestemmingsplannen Gortershoek en Haaldersbroek.

Voor de Kalverpolder c.a. is gekozen voor een flexibeler, meer toekomstgerichte planregeling. Daar worden enige ontwikkelingen mogelijk gemaakt zonder dat er sprake zal kunnen zijn van aantasting van het specifieke karakter van dit deelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0002.jpg"

molens langs De Zaan

1.4 Vigerende Regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt de volgende bestemmingsplannen:

3.14
Bestemmingsplan Gortershoek,
vastgesteld op 30 augustus1990, goedgekeurd op 8 januari 1991 en onherroepelijk goedgekeurd op 25 februari 1992

Dit is een zeer gedetailleerd bestemmingsplan, waarbij iedere functie voorzien is van een aparte bestemming: woonhuizen, bergingen, erven, tuinen, molen, rijweg, voetpad, parkeerplaatsen enz. Aangezien het een bestemmingsplan is voor een beschermd dorpsgezicht, zijn tevens nadere eisen ten behoeve van welstand opgenomen. Deze hebben betrekking op onder meer de soort en kleur materiaal van erfafscheidingen en steigers, dakhelling, gevelindeling, gootconstructie en de situering van erfbebouwing. Om te voorkomen dat in het plangebied geen enkele ontwikkeling meer mogelijk zou zijn, moet veelvuldig gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen.

3.16
Bestemmingsplan Oud Zaandijk,
vastgesteld op 2 april 2009, goedgekeurd op 6 oktober 2010 en onherroepelijk geworden op 8 mei 2010

Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan, waarbij het beschermen van het woon- en leefmilieu voorop staat en in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie vervult. Daarnaast staat het bestemmingsplan in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op met name het behoud van de aanwezige functies. Voor het plangebied van het bestemmingsplan Zaanse Schans e.o. ligt een deel van de Zaan in dit bestemmingsplan

7.93
Bestemmingsplan Haaldersbroek,
vastgesteld op 20 september 2001 en goedgekeurd op 7 mei 2002

Dit is ook een gedetailleerd bestemmingsplan met als doelstelling het beschermen van het beschermd dorpsgezicht Haaldersbroek. Deze bescherming vindt plaats door het aangeven van bebouwingsgrenzen waarmee de situering van bebouwing en schaal grotendeels zijn vastgelegd. Uitbreiding van bebouwing is slechts mogelijk binnen de op de verbeelding ingetekende bebouwingsvlakken. Er is een algemene beschrijving in hoofdlijnen waarin de bijzondere waarden van het beschermde dorpsgezicht zijn aangegeven. Deze beschrijving in hoofdlijnen dient als inspanningsverplichting voor de gemeente om de in de beschrijving omschreven waarden te behouden en dient als toetsingskader voor de in de voorschriften opgenomen nadere eisenregeling.

7.17
Uitbreidingsplan Zaanse Schans,
vastgesteld op 27 oktober 1955 en goedgekeurd op 5 september 1956

Dit uitbreidingsplan is opgesteld om het zuidwestelijk deel van de Kalverpolder te ontwikkelen tot cultuurmonument. Er is gekozen voor een globaal plan, met een beperkt aantal bestemmingen (bebouwing A en B, groen, agrarisch terrein, wegen, water en molen), zodat er voor de stedenbouwkundige aanleg van het Zaanse buurtje geen belemmeringen zouden zijn. In het plan zijn geen bebouwingsvoorschriften opgenomen. Hiervoor is een verwijzing opgenomen naar de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening.
Voor het oostelijke deel van de Zaanse Schans geldt uitsluitend de bouwverordening.

7.69
Bestemmingsplan Kalverpolder,
vastgesteld op 19 november 1987 en goedgekeurd op 28 juni 1988

Dit is een gedetailleerd bestemmingsplan met als doelstelling de Kalverpolder als waardevol natuurgebied, kenmerkend landschap en cultuurhistorisch monument te bewaren en waar mogelijk te versterken. De verschillende functies zijn voorzien van een aparte bestemming, waaronder rijweg, fietspad, parkeerplaatsen, agrarische bouwpercelen en productiegebieden, groenvoorzieningen en natuurgebieden. De plankaart bestaat uit een overzichtskaart en detailkaarten voor de locaties waar woonhuizen zijn gelegen.

7.20
Uitbreidingsplan Poeldijk,
vastgesteld op 19 december 1957 en goedgekeurd op 7 mei 1958

Het bestemmingsplan Zaanse Schans e.o. heeft voor wat betreft dit plangebied uitsluitend betrekking op een zeer klein deel van de Zaan met de oever en molen ten zuiden van de Julianabrug (de vigerende bestemmingen: 'Openbaar plantsoen', 'Cultuurmonument' en 'Water').

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0003.jpg"

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 1ingegaan op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur en invulling van het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid aan de orde. Dit betreft het europees, rijks-, provinciaal -, regionaal - en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 beschrijft de diverse beleidsuitgangspunten en locatiegebonden uitgangspunten voor het plangebied. De randvoorwaarden (o.a. milieuaspecten, natuurtoets en watertoets) voor het plangebied zijn opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de bestemmingsplanregeling en in het laatste hoofdstuk wordt ten slotte ingegaan op de uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Analyse Plangebied

2.1 Geschiedenis Van Het Plangebied

2.1.1 Kalverpolder

De Kalverpolder is ontgonnen vanuit de Haal (het noordoostelijke deel van Oostzaan) en vanuit het buurtschap Haaldersbroek. Dit gebeurde aanvankelijk voor de landbouw. Het bouwland werd door inklinking van de bodem echter al snel ongeschikt voor de landbouw.

Ten gevolge van de inpoldering van de Wijde Wormer en de Enge Wormer (in de 17de eeuw) gingen twee belangrijke boezemwateren van de Kalverpolder verloren. Dit leidde tot een grote wateroverlast in de Kalverpolder die daardoor onbegaanbaar werd. Daarop werd in 1637 besloten de bestaande kades te verhogen tot dijken. De kavels werden nu ook vanaf de dijk bereikbaar en niet meer uitsluitend via de "vaarpolder". Op de koppen van de kavels vestigden zich veehouderijbedrijven. Door erosie, veroorzaakt door wind en door stroming in het water, werden de kavels steeds smaller.

Vanaf de 18de eeuw werden er in het kader van de industrialisatie van de Zaanstreek steeds meer molens in de omgeving van de Zaan gebouwd. De industrie trok zich in de daarop volgende periode echter terug op de Zaanoevers. De Kalverpolder herkreeg daarmee weer zijn vooral agrarische karakter; door middel van aandamming werden de kavels weer verbreed. Als gevolg hiervan ontstond het huidige karakteristieke beeld van de Kalverpolder gevormd door de sterke tegenstelling tussen de molens en de industrie enerzijds en het slagenlandschap anderzijds.

In 1935 werd de Leeghwaterweg door de Kalverpolder aangelegd waardoor het gebied zijn geïsoleerde karakter verloor. In de zestiger jaren werd de Zaanse Schans gebouwd dat een onderdeel is van de Kalverpolder (zie ook hieronder). In die tijd ontstonden ook plannen om de Kalverpolder te benutten voor woningbouw. Het is voor wat betreft deze plannen gebleven bij de realisering van het St. Michaël College.

2.1.2 Gortershoek

De kern van Gortershoek bestaat vooral uit de (de bebouwing aan weerszijden van de) Lagedijk c.a. Deze (lage) dijk is aangelegd in de tweede helft van de 14de eeuw. Er was toen nog geen sprake van bebouwing ter plaatse. De nederzetting Zaandijk waarvan Gortershoek deel uitmaakt, is ontstaan vanuit Westzaan. De eerste bebouwing is gerealiseerd omstreeks 1500. De eerste vestigingen vinden buitendijks plaats, direct aan de Zaan op de smalle strook tussen de oever en de Lagedijk. Aan de andere zijde van de Lagedijk ligt dan nog onbebouwd agrarisch gebied.

In het begin van de 17de eeuw begint Gortershoek zich ook landinwaarts te ontwikkelen. Dit zijn in het begin vooral bedrijven, merendeels molens, die via een verhard pad verbonden zijn met de Lagedijk. De arbeidskrachten worden langs deze evenwijdige paden gehuisvest in eenvoudige woonhuizen. De percelen direct langs de Zaan komen in handen van de welgestelde ondernemers.

Schaalvergroting ten gevolge van nieuwe industriële ontwikkelingen en gewijzigde transportsystemen leidden aan het einde van de 19de eeuw onder meer tot een verbreding van de Lagedijk waarbij het kleinschalige aanzien met sloten, bruggetjes en zogeheten overtuinen verloren is gegaan. Ook de verbreding van de Guisweg in combinatie met de realisering van de Julianabrug betekende een doorbraak van de aaneengesloten bebouwing van Zaandijk in het algemeen en Gortershoek in het bijzonder.

Gortershoek heeft sinds 1984 de status van een van rijkswege beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing d.d. 12 oktober 1982 tot beschermd dorpsgezicht is als bijlage 8Aanwijzingbeschermd dorpsgezicht Gortershoek van rijkswege bij deze toelichting gevoegd.

2.1.3 Haaldersbroek

Haaldersbroek is een buurtschapje aan de Zuidkant van de Kalverpolder. De buurt was mogelijk al in de 13e eeuw bewoond. De buurt maakte van oorsprong deel uit van de Banne van Oostzanen, na 1779 hoorde de buurtschap bij Oost-Zaandam en later (1811) bij Zaandam. Haaldersbroek komt van broekland van de haal. Vermoedelijk tot in de 17e eeuw was de Kalverpolder, die door inwoners van Haaldersbroek werd bewerkt, nog geschikt voor landbouw. Na inpoldering van de Wijde Wormer en de Enge Wormer steeg het waterpeil en werd landbouw en veeteelt moeilijk. Haaldersbroek werd een plek waar ook molenknechten en vissers kwamen te wonen. Het economische hoogtepunt van Haalderbroek was in de 19e eeuw tijdens de industrialisatie van de Zaanstreek, maar ondanks dat is Haaldersbroek een buurtschap in een agrarisch landschap gebleven.

In de jaren na de tweede wereld oorlog vond een groot aantal woonschepen een ligplaats aan weerszijden van de Braaksloot. Ook de realisering van de Leeghwaterweg (in de dertiger jaren van de vorige eeuw) veranderde het beeld van het dorp. Door een brug in de Leeghwaterweg over de belangrijkste vaarverbinding met de Kalverpolder is de functionele relatie tussen het dorp en het bijbehorende agrarische gebied blijven bestaan en is het isolement sterk verminderd.

Haaldersbroek is in de laatste eeuw kleiner geworden, maar heeft zijn authentieke karakter grotendeels behouden. De laatste jaren zijn er enige panden in stijl bijgebouwd. Het uiterlijk van de omgeving is in de loop van de 20ste eeuw veranderd door de realisering van grote bedrijfsgebouwen en de realisering van woningen in 't Kalf ten zuiden van de Braaksloot.

Haaldersbroek heeft sinds 1990 de status van een van rijkswege beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing d.d. 26 oktober 1990 tot beschermd dorpsgezicht is als bijlage 9 Aanwijzingbeschermd dorpsgezicht Haaldersbroek van rijkswege inclusief waardenkaartAanwijzingbeschermd dorpsgezicht Haaldersbroek van rijkswege inclusief waardenkaart bij deze toelichting gevoegd.

2.1.4 Zaanse Schans

De aanleg van de Zaanse Schans is in de jaren zestig gestart. Het ontwerp voor de Zaanse Schans is gemaakt door de Zaanse architect Jaap Schipper. Een groot deel van de huidige bebouwing bestaat uit originele panden die vanuit andere delen van de Zaanstreek verplaatst zijn naar de Zaanse Schans. Andere gebouwen zijn veelal nauwkeurige replica's van historische panden uit de gehele Zaanstreek. Voorbeeld hiervan is de jongste aanwinst in het gebied, de houtzaagmolen 'Het Jonge Schaap' die in 2007 is opgeleverd.

De buurt geeft qua structuur een waarheidsgetrouw beeld van de historische dorpen in de Zaanstreek. Deze dorpen waren tot in de 19de eeuw 'dijkdorpen' die worden gekenmerkt door lintbebouwing. De Zaan vormt, samen met de dijken en dijksloten, de hoofdstructuur in de hele Zaanstreek. Aan de dijken ontstaan bebouwingslinten. Langs de dijk loopt de dijksloot waaruit het materiaal voor het dijklichaam werd gegraven. Op de Zaanse Schans is dat de Kalverringdijk. Over de sloot liggen de 'kippebruggetjes'. Hierachter wordt de bebouwing uitgebreid langs de haaks op de Zaan staande sloten en paden. Aan de dijken wonen de meer gegoede Zaankanters en staan de rijkere panden; aan de paden woonden de arbeiders en staan de arbeiderswoningen en bedrijfsgebouwen. Ook kenmerkt de Zaanstreek zich door de grote hoeveelheid industriemolens. Veel van deze molens zijn naar de Zaanse Schans verplaatst. Deze industriële molens stonden oorspronkelijk langs de Zaan of verder in het veld aan het einde van een pad, zolang het maar aan of vlakbij het water gelegen was. Hierbij was de ligging voornamelijk ingegeven door de windvang en de aan- en afvoer van grondstoffen over water. In de ruimtelijk opzet van de Zaanse Schans is deze historische ontwikkeling duidelijk terug te vinden, al ontbreken de molens in het achterveld.

Al vrij snel na het begin van de eerste panden op de Zaanse Schans bleek het gebied een toeristische trekpleister. Het gevolg hiervan was een toestroom van toeristen en daarmee veel autoverkeer. Ten oosten van de Zaanse Schans is daarom een parkeerterrein aangelegd. Met de toeristen kwam ook de noodzaak voor andere voorzieningen dan alleen wonen, daarom werd er nabij het parkeerterrein diverse voorzieningen aangelegd. Deze veelal commerciële voorzieningen zijn grotendeels gegroepeerd rond het Schipperplein.

In 1994 werd de Zaanse Schans uitgebreid met het Zaans museum, en in 2009 werd daar het Verkademuseum aan toegevoegd. De schaal en verschijningsvorm van deze gebouwen zijn meer verwant met het verderop gelegen St. Michaël College dan met de kleinschalige historische bebouwing op de Zaanse Schans. Wel vertegenwoordigt het Zaans museum een collectie die thematisch verbonden is met de Zaanse Schans.

De Zaanse Schans heeft sinds 2 december 2010de status van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht is als bijlage 10 Aanwijzingbeschermd dorpsgezicht Zaanse Schans van gemeentewege bij deze toelichting gevoegd.

2.2 Structuur Plangebied

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur van het plangebied is te onderscheiden in de hieronder beschreven deelgebieden zoals aangegeven op onderstaand kaartje:

  1. 1. Kalverpolder
  2. 2. Gortershoek
  3. 3. Haaldersbroek
  4. 4. Zaanse Schans

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0004.jpg"

2.2.2 Functionele structuur

Voor de functionele structuur van het plangebied kunnen dezelfde te onderscheiden deelgebieden worden gehanteerd als bij de ruimtelijke structuur uit paragraaf 2.2.1, namelijk:

  1. 1. Kalverpolder
  2. 2. Gortershoek
  3. 3. Haaldersbroek
  4. 4. Zaanse Schans

2.2.3 Groen- en waterstructuur

2.2.4 Verkeersstructuur

2.3 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden

2.3.1 Archeologische waarden

Wat betreft de archeologische waarden moet worden voorkomen dat deze worden aangetast door graafwerkzaamheden. Op 1 september 2007 is de vernieuwde Monumentenwet 1988van kracht. In deze vernieuwde Monumentenwet 1988 wordt de status van archeologisch belangwekkende gebieden scherper geregeld worden en aan ingrepen in de bodem extra voorwaarden gesteld.

In het archeologische deel van de Cultuurhistorische waardenkaart Zaanstad 2006 staan deze waardevolle elementen als volgt beschreven:

  • Zaanoevers met zijpaden

De langs de Zaanoevers gelegen Westzijde en Oostzijde in Zaandam en de dijkweg langs de Zaan vanaf Koog aan de Zaan tot het Noordeinde in Wormerveer zijn oude bewoningslinten en dateren in ieder geval uit de 14e tot 15e eeuw. In de 17e en 18e eeuw werden zijpaden aangelegd. Verwacht kan worden dat in de bodem resten van de middeleeuwse en post/middeleeuwse bewoning, scheepswerven en industrie kunnen worden aangetroffen. Vanwege de aanwezigheid van resten van 37 scheepswerven en vroege industriële activiteiten van (inter)nationaal belang.

  • ’t Kalf en Haaldersbroek

Het bewoningslint aan de dijk langs de Zaan bij het Kalf (deze maakt geen deel uit van het plangebied) en het buurtschap Haaldersbroek dateren in ieder geval uit de 14e tot 15e eeuw met uitbreidingen in de 17e en 18e eeuw. Verwacht kan worden dat in de bodem resten van de middeleeuwse en post/middeleeuwse bewoning worden aangetroffen. Van regionaal belang.

  • Kalverringdijk

De Kalverringdijk is een onderdeel van het 17de en 18de eeuwse industriegebied langs de Zaan. Resten van deze industrie kunnen nog in de bodem aanwezig zijn. Vanwege de aanwezigheid van vroege industriële activiteiten van (inter)nationaal belang.

  • Kalverpolder

In de Kalverpolder komen sporen van vroege industriële ontwikkeling uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd voor en mogelijk sporen van bewoning uit de Middeleeuwen. De ligging in een vrijwel onaangetast middeleeuws landschap maakt bestudering van de ontginningsgeschiedenis van dit soort veengebieden mogelijk. Van regionaal belang.

2.3.2 Historisch-geografische waarden

In het plangebied liggen verscheidene elementen van historisch geografische waarde. In het historisch geografische deel van de Cultuurhistorische waardenkaart Zaanstad 2006 staan deze waardevolle elementen beschreven en zijn in de navolgende paragrafen weergegeven.

2.3.3 Monumenten

Binnen het plangebied staat een groot aantal gebouwde monumenten: rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. Voor de in het gebied gelegen rijksmonumenten gelden de bepalingen en voorwaarden die in de Monumentenwet 1988 staan. Voor de provinciale en de gemeentelijke monumenten gelden de instandhoudingbepalingen (respectievelijk artikel10 en 16) zoals omschreven in de Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad. Gelet op het feit dat de genoemde regelingen adequate bescherming aan de diverse monumenten bieden, is ervoor gekozen in het voorliggende bestemmingsplan geen specifieke bestemmingsplanregels op te nemen voor de monumenten. Alle wijzigingen aan monumenten zijn vergunningsplichtig waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. Op verzoek van de gemeenteraad worden de monumenten op de verbeelding aangeduid.

De bovenkruiende houtzaagmolen "Het Jonge Schaap" (Kalverringdijk 31a) is geen monument. Gezien de bouwdatum van de molen, 2007, is een beschermde status niet aan de orde. Wel is, net als bij alle andere molens, de molenbiotoop ter bescherming van de windvang, in het bestemmingsplan opgenomen.

De Beeldentuin voor Lagedijk 39 (in Gortershoek) heeft geen beschermde monumentenstatus. De Beeldentuin is gelegen binnen beschermd gezicht Gortershoek en valt derhalve binnen de bescherming geregeld in de Monumentenwet 1988. Dit geldt ook voor de monumentale bomen op de Lagedijk 35, deze zouden wellicht op termijn beschreven, gewaardeerd en mogelijk beschermd kunnen worden,.

2.3.4 Beschermde dorpsgezichten

De gemeenteraad moet op grond van artikel 36 van de Monumentenwet 1988 respectievelijk artikel 18 gemeentelijke Erfgoedverordening Zaanstad 2010 ter bescherming van een beschermd dorpsgezicht een conserverend bestemmingsplan vaststellen. Het voorliggende bestemmingsplan dient mede ter bescherming van de van rijkswege beschermde dorpsgezichten Gortershoek en Haaldersbroek en het beschermde gemeentelijke dorpsgezicht Zaanse Schans.

In de bijlagen 9 en 10 zijn de aanwijzingsbesluiten van de beschermde dorpsgezichten opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0009.jpg"

Lagedijk te Gortershoek

2.4 Kabels En Leidingen

In het plangebied liggen in de grond netwerken van kabels en leidingen voor water, elektriciteit, gas, telecommunicatie, televisie, riolering en drainage. Bij deze kabel- en leidingnetwerken behoren onder- en bovengrondse installaties en bouwwerken zoals transformatoren, gasstations, elektriciteitskasten, telefoonkasten, KPN en NUON huisjes.

De kabels en leidingen, installaties en bouwwerken zijn eigendom van de kabel- en leidingbeheerders (KLB). In het plangebied hebben de volgende kabel en leidingbeheerders eigendommen:

Liander elektriciteit, hoogspanning (50kV), middenspanning (10kV), laagspanning (220V-380V), hogedruk gas (8 bar), lagedruk gas, telecom voor communicatie tussen gas stations;
PWN waterleiding, transportleidingen, distributieleiding, brandkranen;
KPN telecommunicatie, koper kabels, glasvezelkabels;
KPN straalpaden van de zenders;
UPC telecommunicatie, glasvezel- en coaxkabels;
Gasunie aardgastransportleiding, hogedruk;
Versatel telecommunicatie, glasvezelkabels;
BT telecommunicatie, glasvezelkabels;
Eurofiber telecommunicatie, glasvezelkabels;
Gemeente Zaanstad uitgevoerd door Liandyn, elektriciteit voor de openbare verlichting;
Gemeente Zaanstad uitgevoerd door Liandyn, telecommunicatie voor verkeersregelinstallaties;
Gemeente Zaanstad riolering, betonnen buizen (vrijverval), persleidingen kunststof en drainage leidingen bij het riool;

Bij ontwikkelingen binnen een plangebied worden door de gemeente voorwaarden gesteld aan de ontwikkelaar m.b.t. de ruimte reservering voor de ondergrondse infrastructuur.

De standaard dwarsprofielen voor de infrastructuur en regels bij aanleg staan in de “Standaard detail “en de “technische voorwaarden” van de gemeente Zaanstad.

Op de verbeelding zijn alleen de aardgastransportleidingen met een bedrijfsdruk van 8 bar of hoger en de hoogspanningsleidingen van 150-380 kV bestemd. Hiervoor is gekozen omdat bij deze leidingen de externe veiligheid een rol speelt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is een selectie opgenomen van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Zaandam en specifiek voor het plangebied. Dit beleidskader vormt een basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt.

3.1 Europees Beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Artikel 5 van het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen zullen in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem moeten ontzien. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningplannen rekening mee kan worden gehouden.

Is behoud in situ niet mogelijk dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Artikel 6 stelt de financiering aan de orde. Hier geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water

De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. De KRW schrijft voor dat elke overheid bindende plannen maakt om de waterkwaliteit in 2015 tot een goede toestand te verbeteren. Uiterlijk in 2027 moet die goede toestand zijn behaald. Deze plannen worden per stroomgebied samengevoegd tot een stroomgebiedbeheerplan. Brussel controleert of alle lidstaten hun beloftes nakomen.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Er is een nieuwe AMvB Ruimte.deze komt in de plaats van de eerdere ontwerp-AMvB Ruimte die in 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Deze AMvB is gericht op doorwerking van de nantionale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVRI) gepubliceerd. In de AMvB zijn de nationale belangen en de juridische borging vereisten opgenomen. Hij is deels opgebouwd uit hoofdstukken uit de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.

Een deel van de AMvB Ruimte heeft in 2009 al ter inzage gelegen. Het betreft hier onder andere de onderdelen grote rivieren (zonder Maas), kustfundament, defensieterreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Hierop is geen inspraak meer mogelijk. Deze onderdelen worden zo snel mogelijk vastgesteld. Voor de overige onderdelen van de AMvB en de SVRI was de inspraaktermijn van 3 augustus tot en met 14 september 2011. Het is momenteel nog even afwachten wat de gevolgen zijn van de inspraak op beide stukken.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van het Rijk voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van de ruimtelijke ordening.

De nieuwe Structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals;

  1. 1. de Nota Ruimte;
  2. 2. de Structuurvisie Randstad 2040;
  3. 3. de Nota Mobiliteit;
  4. 4. de Mobiliteitsaanpak;
  5. 5. de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  6. 6. de agenda Landschap;
  7. 7. de agenda Vitaal Platteland;
  8. 8. Pieken in de Delta.

Tot en met 2020 zijn de keuzes al gemaakt. Voor de jaren 2021-2028 investeert het kabinet in een aantal projecten, zoals;

  1. 1. Ring Utrecht fase 2 (A12);
  2. 2. A7;
  3. 3. A8;
  4. 4. A10 (ten noorden van Amsterdam);
  5. 5. A1 Oost;
  6. 6. A27;
  7. 7. A58.

Het kabinet wil in de Randstad 2x4 rijstroken als standaard. Daarbuiten moeten op termijn alle hoofdverbindingen 2x3 worden. In deze kabinetsperiode wordt 800 kilometer aan extra rijstroken aangelegd. Ook worden vaarwegen versterkt. Uiterlijk 2020 moet op de drukste trajecten 6 intercity's en 6 sprinters per uur rijden. Reizigers kunnen zo de trein nemen zonder vooraf hun reis te plannen. Dit heeft 'spoorboekloos rijden'. Verder wordt veel geld uitgetrokken voor het verbeteren van het wegenonderhoud. Zoals gezegd onder het vorige kopje van het Barro heeft ook de SVIR ter inzage gelegen. De definitieve vaststelling laat nog even op zich wachten.

3.2.3 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Op 1 januari 2011 treedt het besluit externe veiligheid buisleidingen in werking en deze ziet op de ruimtelijke gevolgen van het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen en geeft onder meer aan of rond buisleidingen vrije ruimte (leidingstroken) moet blijven bestaan. Ook geeft zij aan of meer ruimte nodig is om nieuwe buisleidingen te kunnen leggen.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.4 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op 28 oktober 2004 is het Bevi in werking getreden om risico's waaraan de burger wordt blootgesteld te minimaliseren. Gemeenten zijn in het kader van Bevi verplicht (urgente) saneringssituaties in beeld te brengen en de risicocontouren in het bestemmingsplan op te nemen. Onderdeel van Bevi is de sanering van LPG tankstations. Dit betekent dat sanering in gang gezet wordt van LPG-tankstations die zowel het Plaatsgebonden Risico (PR) en Groepsgebonden Risico (GR) overschrijden. Deze saneringsoperatie moet zijn afgerond in 2010. Er bevinden zich in het plangebied geen inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.5 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, daarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vroegere afzonderlijke vergunningstelsels zijn gebundeld in één vergunning, de Watervergunning.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.6 Nationaal Waterplan 2009-2015

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

In het Nationaal Waterplan geeft het Rijk aan dat wordt vastgehouden aan de ingezette koers voor het reduceren van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater, namelijk een combinatie van de principes: aanpak bij de bron, hergebruik, zuivering en 'de vervuiler betaalt'. Meer dan voorheen wordt aandacht gegeven aan de inrichting van het watersysteem. De sanering van bronnen wordt zoveel als mogelijk landelijk of Europees aangepakt. Het uitvoeringsprogramma diffuse bronnen wordt voortgezet. Het vergunnen van lozingen wordt zo veel als mogelijk vervangen door algemene regels. Om gebiedspecifieke differentiatie mogelijk te maken gaat het nationaal waterplan voort op de reeds ingeslagen weg om aan bevoegde instanties ruimte te laten om met maatwerkvergunningen aanvullende bescherming van het watersysteem te realiseren.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.7 Nationaal Bestuursakkoord Water

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen Rijk (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), Interprovinciaal Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In juni 2008 zijn de afspraken uit het oude NBW van 2003 geactualiseerd. Kern van het NBW is samenwerken aan het op orde brengen en houden van het watersysteem in 2015, en daarbij anticiperen op klimaatveranderingen. Er zijn kwantitatieve normen geformuleerd, waaraan het watersysteem in 2015 moet voldoen. De waterbeheerder moet aangeven op welke punten het watersysteem niet voldoet aan deze nieuwe normen.

3.2.8 Watertoets: ruimte voor water

De handreiking watertoetsproces 3 is in de zomer van 2009 vastgesteld in het Nationaal Water Overleg met de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (rijk), Interprovinciaal overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG). Met deze vaststelling is het de formele en algemene leidraad voor de toepassing van het watertoetsproces geworden.

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21ste eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

De nieuwe 3de handreiking voor de watertoets is aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De handreiking watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken.

Een aantal inhoudelijke aspecten van het watertoetsproces, zoals waterkwaliteit, klimaat en waterveiligheid, is beleidsmatig in ontwikkeling. Handreikingen voor het operationeel omgaan met besluiten over deze aspecten, komen in appendices die integraal onderdeel worden van deze handreiking.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.9 Basisnet

De ministeries van V&W en VROM werken gezamenlijk aan een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water. Doel van het Basisnet Weg is het voorkomen van toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs het hoofdwegennet.

Binnenvaart is een bijzonder veilige wijze van transport en daarom zeer geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt 80% over het water plaats. Met het Basisnet Water worden toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs waterwegen voorkomen.

Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt circa 5% over het spoor plaats. De groei van het vervoer per spoor is vanwege economische belangen en vanwege transportveiligheid een gewenste situatie. Het spoor loopt in veel gevallen dwars door binnenstedelijk gebied. In veel gemeenten is tot dicht op het spoor gebouwd. Omdat er tot dusver geen harde grenzen aan vervoer en bouwen zijn gesteld, kunnen lokaal ongewenste risico's ontstaan, vooral bij stationsgebieden. Hierover moeten afspraken worden gemaakt die worden vastgelegd in het basisnet.

Bij het basisnet wordt een grens gesteld aan de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gemeenten moeten bij bouwplannen rekening houden met dat toekomstige vervoer. Daarmee wordt een robuust systeem gecreëerd voor de komende decennia. De risico's zullen nergens onacceptabel groot worden. Dat is winst ten opzichte van de huidige situatie. De bedoeling is het basisnet in 2010 vast te stellen.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.10 Flora en faunawet

De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Deze bescherming houdt onder meer in dat handelingen waarmee beschermde dieren worden verontrust, verjaagd, gevangen of gedood, zijn verboden. Ook het verontrusten en beschadigen van rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde dieren is verboden. Een van de uitgangspunten van de wet is dat iedereen de plicht heeft om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving. Deze zogenaamde zorgplicht geldt voor alle wilde planten en dieren, ongeacht de beschermingsstatus.

De beschermde soorten worden voor een deel in de wet genoemd en voor een deel in diverse besluiten en regelingen ter uitwerking daarvan. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) kan soorten bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen als beschermde soort. Bij ruimtelijke ingrepen, waarbij als neveneffect beschermde soorten negatief worden beïnvloed, is de minister van LNV het bevoegde gezag. In de Flora- en faunawet wordt niet aangegeven welke concrete activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde planten of dieren, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Vaak kunnen ruimtelijke ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten en behoeft vooraf niets te worden geregeld. Als schade aan beschermde soorten onvermijdelijk is en er geen vrijstelling geldt, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het ministerie LNV. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstellingsregeling. Er zijn twee soorten vrijstellingen: een algemene vrijstelling (voor algemene soorten) en een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld conform een goedgekeurde gedragscode (voor zeldzamere soorten).

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.11 Natuurbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 moest de bescherming van natuurgebieden, zoals vastgelegd in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, in nationale wetgeving vastleggen. Omdat bleek dat de omzetting van Europese regels in deze wet onvoldoende was, is de wet gewijzigd. De gewijzigde Natuurbeschermingswet is op 1 oktober 2005 in werking getreden. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn behoeft daarom niet meer rechtstreeks te worden toegepast. Er is immers nationale wetgeving die voldoende garanties biedt voor de bescherming van Europese natuur in Nederland.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.12 Aanwijzing Natura 2000-gebieden

In februari 2003 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) een ontwerplijst gepubliceerd van gebieden die bij de Europese commissie worden aangemeld als Speciale Beschermingszone. Ook in Zaanstad zijn gebieden geselecteerd. Dit is gebeurd op grond van de aanwezigheid van de noordse woelmuis en de aanwezigheid van typische veenvegetaties en verlandingen. Het betreft onder meer het grootste deel van de (in het onderhavige plangebied gelegen) Kalverpolder. De Europese Commissie heeft het gebied geplaatst op de communautaire lijst. In november 2006 is de aanwijzingsprocedure voor de Nederlandse gebieden gestart.

De bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) volgens de gewijzigde Natuurbeschermingswet is vergelijkbaar met de bescherming volgens de Habitatrichtlijn die voorheen is toegepast. Nederland past een vergunningenstelsel toe. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Daarnaast zullen de provincies in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000 vormen, beheersplannen opstellen die duidelijk maken welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden.

De inspraaktermijn van de derde tranche ontwerpbesluiten Natura 2000-gebieden was vanaf 11 september tot en met 22 oktober 2008. Dit betrof onder meer het grootste deel van de Kalverpolder. Het gedeelte van de Kalverpolder ten noorden van de Leeghwaterweg (met uitzondering van de percelen langs de Zaan en met uitzondering van de Zaanse Schans) maakt deel uit van de 3e tranche aanwijzing Natura 2000-gebieden. Het aanwijzingsbesluit regelt de begrenzing en de desbetreffende natuurdoelen. De provincies kregen na sluiting van de inspraak de gelegenheid om binnen vier maanden hun beschouwing op de inspraakreacties te geven.

Op basis van de inspraakreacties en de beschouwingen van de provincies stelt de Minister LNV de aanwijzingsbesluiten voor de verschillende Natura 2000-gebieden vast; dit zal naar verwachting in 2012 gebeuren.

De provincie Noord-Holland stelt een beheersplan op. Bij het opstellen van het beheersplan wordt dan nog duidelijker welke activiteiten wel of niet mogelijk zijn en aan welke activiteiten stringente voorwaarden worden gesteld. De instandhoudingsdoelstellingen vormen de kern van het aanwijzingsbesluit en de uitgangspunten voor de beheersplannen. Na bekendmaking van de aanwijzingsbesluiten gelden de rechtsgevolgen, zoals deze zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Als uitgangspunt geldt dat vanaf het moment dat het gebied is aangemeld, de kwaliteit niet mag verslechteren. Plannen in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst op de instandhoudingsdoelstellingen.

Het ontwerpbesluit tot aanwijzing van het grootste deel van de Kalverpolder vermeldt de volgende bijzondere habitattypen die aanleiding zijn geweest voor het voornemen tot aanwijzing:

  • vochtige heiden;
  • ruigten en zomen;
  • overgangs- en trilvenen.

Voorts wordt melding gemaakt van de volgende bijzondere soorten:

  • bittervoorn;
  • kleine modderkruiper;
  • rivierdonderpad;
  • meervleermuis;
  • noordse woelmuis (prioritaire soort).

De instandhoudingsdoelstelling is verwoord in de bij de (ontwerp)aanwijzing behorende Nota van toelichting. Dit betreft een aantal algemene doelen, alsmede doelstellingen per habitattype en per soort. Het ontwerp van het besluit tot aanwijzing van het Wormer- en Jisperveld en de Kalverpolder tot Natura 2000-gebied is als bijlage 13Ontwerpbesluitaanwijzing Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder bij deze toelichting gevoegd.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0010.jpg"

begrenzing ontwerp aanwijzing Natura 2000-gebied

3.2.13 Monumentenwet (1988)

In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het 'wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen' van een beschermd monument. Wie van plan is veranderingen aan zijn beschermde rijksmonument aan te brengen doet er goed aan zich zorgvuldig te laten informeren. Voor veel ingrepen is namelijk een monumentenvergunning nodig.

Het Rijk wil de monumentenzorg moderniseren. Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar het monumentenstelsel kan op een aantal belangrijke punten worden verbeterd. Monumentenzorg wordt onderdeel van ruimtelijke plannen. Er wordt niet meer alleen naar het monument gekeken, maar ook naar de omgeving van het monument. Daarbij gaat het om de zichtbare omgeving van een monument.

In 2008 is daarom de beleidsbrief modernisering monumentenzorg opgesteld door mnister Plassterk. Deze gaat uit van drie pijlers:

  1. 1. Cultuurhistorische in de ruimtelijke ordening

Deze pijler staat de cultuurhistorie centraal. Cultuurhistorie is veel breder dan alleen de van overheidswege beschermde monumenten en gezichten. Ook andere gebieden en gebouwen kunnen cultuurhistorische waarden bezitten. Het is daarom van belang dat er in de ruimtelijke ordening een integrale afweging wordt gemaakt van alle belangen die effect hebben op onze ruimte en de kwaliteit daarvan. Dat wil zeggen inclusief de cultuurhistorische waarden. Gemeenten moeten daarom bij het opstellen van ruimtelijke visies en bestemmingsplannen een analyse verrichten van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Bij beheer en planvorming moet rekening worden gehouden met deze waarden.

  1. 2. Krachtiger en eenvoudiger regelgeving

Centraal in deze pijler staat de vermindering van regeldruk, door vereenvoudiging van de regelgeving, verdergaande decentralisatie, waarbij de rol van de gemeente versterkt wordt.
Binnen de ruimtelijk ordening en monumentenzorg moet er meer ruimte komen voor burgers en eigenaren van monumentale panden. Monumentenzorg wordt steeds meer het domein ook van burgers, zeker op plekken waar er veel lokale verenigingen zijn. De kennis van deze burgers moet beter gebruikt worden. Daarnaast zal er meer verantwoordelijkheid komen te liggen bij de eigenaren voor de zorg van hun eigen monument.

  1. 3. Bevorderen van herbestemmingen

Veel gebouwen en complexen verliezen in de komende tijd hun functie, zoals fabrieken, kerken en boerderijen. Indien er cultuurhistorische waarden in het geding zijn en behoud wenselijk is, dan moeten nieuwe functies worden gezocht. Dat is vaak een moeilijk en langdurig proces, waarbij veel partijen betrokken zijn. In deze pijler worden financiële en procedurele maatregelen voorgesteld, die dienstbaar zijn aan dit proces. Daarbij is het wel van belang dat de cultuurhistorische waarden in belangrijke mate worden meegewogen.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.14 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn per 1 september 2007 verwerkt in de Monumentenwet 1988. Deze wet is herzien door middel van een wijzigingswet, die voluit wordt aangeduid als 'Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta'. Vanwege deze lange naam wordt deze wijzigingswet over het algemeen de 'Wet op de Archeologische Monumentenzorg' genoemd. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 zijn ook de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet gewijzigd.

Het belangrijkste uitgangspunt van de vernieuwde Monumentenwet 1988 is de bescherming van archeologische vindplaatsen. Bescherming kan op twee manieren gebeuren: in de bodem (behoud in situ) en door opgraven waarbij de gegevens uit de bodem in een verslag komen te staan en de vondsten in een depot worden opgeslagen (behoud ex situ). Deze bescherming van de archeologische vindplaatsen wordt in de vernieuwde wet via het bestemmingsplan geregeld (art. 38a Monumentenwet 1988). Het komt erop neer dat de komende jaren de gemeenten in alle bestemmingsplannen moeten aangegeven waar de gebieden van archeologische waarde (de archeologiegebieden) liggen. Aan alle vergunningplichtige bodemverstorende activiteiten binnen deze gebieden moet de gemeente in de benodigde vergunning eisen stellen ter bescherming van de archeologische vindplaatsen.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Provinciale Staten op 21 juni 2010 de Structuurvisie Noord Holland 2040 vastgesteld. De belangrijkste aanleiding is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in juli 2008. Hierin staat dat provincies verplicht zijn om een structuurvisie voor hun grondgebied te maken. De provinciale rol in de ruimtelijke ordening verandert van een toetsende in een ontwikkelende. De structuurvisie is het middel om hieraan invulling te geven, door onder meer:

  • het bepalen van het ruimtelijke relevante provinciale belang;
  • het opstellen van de sturingsfilosofie van de provincie Noord-Holland;
  • inzet van nieuw instrumentarium;
  • het maken van keuzes binnen de ruimtelijke ordening.

De twee huidige streekplannen: te weten het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord en Streekplan Noord-Holland Zuid, verschillen in benadering en instrumentarium. Een structuurvisie biedt de mogelijkheid voor uniformiteit in ruimtelijk beleid en instrumentarium (zowel ruimtelijk als juridisch). Het doel is een structuurvisie op te stellen voor heel Noord-Holland in lijn met het gedachtegoed van de Nota Ruimte, het uitgangspunt van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en de uitkomsten van het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Op 3 november 2010 is Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) van kracht. De PRVS schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit bestaande streekplannen. Aanleiding voor de nieuwe provinciale verordeningen is dat provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 niet meer nodig is.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld, tevens wordt er buiten het BBG geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.3.3 Gedragslijn provincie Noord-Holland voor compensatie bij verlies van natuurlijke en landschappelijke waarden

Deze gedragslijn, die kortweg Gedragslijn Compensatie wordt genoemd, geldt vanaf maart 2000 voor alle initiatieven van de provincie of initiatieven van derden waar de provincie bij betrokken is. Onder dit laatste viel niet alleen het goedkeuren van bouwplannen en bestemmingsplannen maar ook het verlenen van medewerking aan een artikel 19 procedure. De gedragslijn volgt in principe het Verdrag van Malta. Bij ingrepen in beschermenswaardige gebieden zal eerst moeten worden gekeken of de ingreep te vermijden is. Blijkt dit niet mogelijk te zijn dan zal compensatie moeten worden gegeven. Compensatie bij het verloren gaan van archeologische waarden kan enkel gebeuren door het laten uitvoeren van archeologische opgravingen.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.4 Beleidskader landschap en cultuurhistorie

Het provinciale beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland vormt het toetsingskader voor beeldkwaliteitsplannen. De volgende onderdelen zijn verplicht in beeldkwaliteitsplannen:

  1. 1. aandacht voor de ontwikkelingsgeschiedenis
  2. 2. aansluiting bij de ordeningsprincipes van het landschap
  3. 3. aansluiting bij de bebouwingskarakteristiek
  4. 4. inpassing van het plangebied in de wijdere omgeving
  5. 5. aandacht voor de bestaande kwaliteiten van het gebied en voor maatregelen om de negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen.

Het gaat bij beeldkwaliteitsplannen niet alleen om de zorgvuldige inpassing en inrichting van nieuwe ontwikkelingen, maar bij voorkeur ook om de locatiekeuzen hiervan.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.5 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het motto van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.

In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie zelf doet tot en met 2015 en wat ze verwacht van rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De 4 strategische waterdoelen worden in het Waterplan als volgt geformuleerd:

  1. 1. Provincie waarborgt met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening);
  2. 2. Provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleeft wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water worden versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie;
  3. 3. Provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. Dat wordt gedaan door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem;
  4. 4. Provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt een integrale gebiedsontwikkeling gehanteerd.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.6 Agenda Recreatie en Toerisme 2008-2011

In deze agenda geeft de provincie Noord-Holland aan hoe zij de komende periode (2008-2011) het beleid voor recreatie en toerisme gaat uitvoeren. Via een beleidsverkenning en contacten met het maatschappelijk veld zijn nieuwe maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen, trends en wensen in kaart gebracht. Mede op basis van deze resultaten zijn de agendapunten en bijbehorende doelen voor deze nieuwe agenda Recreatie en Toerisme vastgesteld. Twee thema's staan centraal: 'Recreatie dicht bij huis' en 'Noord-Holland waterrijk van zee en meer'.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionaal structuurplan

Het regionaal structuurplan van de Stadsregio Amsterdam is een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het gebied van de Stadsregio. Hoofddoelstellingen zijn:

  1. 1. inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren;
  2. 2. het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen;
  3. 3. het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.

Het regionaal structuurplan streeft naar bundeling en concentratie van verstedelijking en intensief ruimtegebruik door verdichting, herstructurering en revitalisering van verouderde woon- of werkgebieden.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.4.2 Waterbeheersplan 4 2010-2015

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft HHNK de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Missie en kerndoelen
De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water. Het kerndoel is vierledig:

  • Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
  • De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden.
  • Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
  • Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Uitgangspunten
Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid te volgende uitgangspunten:

  • Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen.
  • Dijkversterking blijft altijd mogelijk.
  • Alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast.
  • Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier.
  • Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
  • Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan.
  • Niet alles kan overal.
  • Samenwerking staat centraal.
  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • Het waterbeheer is toekomstgericht.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.4.3 Keur en Beheersplan Waterkeringen 2006-2010

In november 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een nieuwe Keur 2009 vastgesteld die van kracht is geworden met het in werking treden van de Waterwet op 22 december 2009. Hierin zijn een aantal wijzigingen ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m2.

Voorts hanteert het hoogheemraadschap het beleidskader ten aanzien van de waterkeringen zoals vastgelegd in het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010. Het Beheersplan Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met dit plan geeft het hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

3.4.4 Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam

Versterking van de economie door extra stimulering van het toerisme is een belangrijke doelstelling voor de metropoolregio Amsterdam. Om de toeristische bedrijfstak voor de hele regio uit te breiden en optimaal te benutten is het Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam (TAMA) met de betrokken gemeenten opgesteld. Het TAMA moet leiden tot:

  1. 1. Meer internationale toeristen in de Metropoolregio;
  2. 2. Betere spreiding van toeristen over de gehele Metropoolregio.

Ook moet het actieplan bijdragen aan een goed leefklimaat voor de inwoners van de Metropoolregio Amsterdam. Toeristische producten en voorzieningen hebben ook voor de eigen bewoners een recreatieve en welzijnsfunctie. Om deze resultaten te bereiken heeft de Metropoolregio een gezamenlijk marketing- en promotiestrategie opgesteld, die parallel aan de ontwikkeling van nieuwe producten wordt uitgevoerd middels het 3-jarige promotieproject: Amsterdam Bezoeken, Holland Zien (ABHZ). De Stadsregio Amsterdam heeft hierin de regie en is aanjager voor nieuwe ontwikkelingen op toeristisch gebied.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Overkoepelende visie

3.5.2 Strategische nota's

3.5.3 Thematische nota's

De gemeentelijke beleidsnota's zijn onderverdeeld naar een viertal thema's, namelijk:

  1. 1. milieu en veiligheid;
  2. 2. sport, cultuur en toerisme;
  3. 3. welzijn en gezondheid;
  4. 4. wonen, leven en werken.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Algemene Uitgangspunten

4.1.1 Dansen op het veen

De ruimtelijke structuurschets van Zaanstad, genaamd: 'Dansen op het veen', geeft voor de verschillende delen van het plangebied verschillende gebiedstyperingen:

  • het gedeelte van de Kalverpolder ten noorden van de Leeghwaterweg wordt aangeduid als 'Natuurgebied, toegankelijke natuur';
  • het gedeelte van de Kalverpolder ten zuiden van de Leeghwaterweg wordt aangeduid als 'Recreatiegebied';
  • de rest van het plangebied wordt aangeduid als 'Zaans gemengd gebied' met voor Gortershoek en Haaldersbroek de toevoeging 'dorps' en voor de Zaanse Schans de toevoeging 'waterfront'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0014.jpg"

ruimtelijke structuurschets 'Dansen op het veen'

4.1.2 Zichtbaar Zaans

In het concept ontwerp van de ruimtelijke structuurvisie Zaanstad 'Zichtbaar Zaans' zijn de gebiedsprofielen voor heel Zaanstad voor de toekomst weergegeven. De ruimtelijke structuurvisie is breed zowel intern als met externe partners opgesteld. De verwachting is dat deze medio 2010 wordt vastgesteld. Tot die tijd is 'Dansen op het Veen' leidend voor het ruimtelijk beleid.

De (concept ontwerp) ruimtelijke structuurvisie geeft voor de verschillende delen van het plangebied drie verschillende gebiedstyperingen, namelijk:

  • 'Zaans gebied' voor Gortershoek, Haaldersbroek en Zaanse Schans;
  • 'Zaans buitengebied' voor de Kalverpolder;
  • 'Werkgebied' ter plaatse van De Ooievaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0015.jpg"

ruimtelijke structuurvisie Zaanstad 'Zichtbaar Zaans'

4.2 Specifieke Uitgangspunten

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met specifieke (beleids)uitgangspunten. Deze specifieke (beleids)uitgangspunten:

  1. 1. archeologie;
  2. 2. economisch en maatschappelijk;
  3. 3. milieu;
  4. 4. openbare ruimte;
  5. 5. duurzaamheid;
  6. 6. stedenbouw
  7. 7. landschap en natuur
  8. 8. toekomstbestendig bestemmen.

In de navolgende paragrafen worden op deze uitgangspunten uitgewerkt.

4.2.1 Archeologie

De begrenzing van de archeologische waarden bestaan uit een oppervlakte- en dieptemaat. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een oppervlaktemaat van 100 m² opgenomen. Inmiddels zijn veel gemeentelijke archeologen tot de conclusie gekomen dat wanneer deze oppervlaktemaat wordt gehanteerd er veel vindplaatsen in oude stads- en dorpskernen verloren zullen gaan. Daarom worden kleinere maten gehanteerd, zoals oppervlaktematen van 25 m², 15 m² of zelfs 0 m² bij oude stadskernen omdat in het verleden de bebouwing daar hoog was en daardoor de vondstdichtheid nu ook hoog is. Voor dorpen, waar de bebouwing minder dicht was, zijn de in oude steden gehanteerde maten te krap. De maat van 100 m² is echter te groot. Daarom is in Zaanstad een tussenmaat gekozen van 50 m². Uitzonderingen zijn gebieden rond oude kerken en rond de dam in Zaandam, waar veel sporen te verwachten zijn. Hier wordt een oppervlakte van 25 m² of zelfs 5 m² gehanteerd.

Voor wat betreft de dieptemaat wordt in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geen maat genoemd. Dit zou betekenen dat veel onnodig onderzoek verricht zou worden omdat vrijwel door heel Zaanstad de bovenste 30 tot 50 cm verstoord zijn door recent grondgebruik (met uitzondering van de Assendelverpolders) en dus niet onderzocht hoeven te worden. In de bestemmingsplannen in Zaanstad worden daarom dieptematen gehanteerd. In het bestemmingsplan Zaanse Schans bevinden zich oude bewoningslinten/kernen. Uit archeologische onderzoeken elders in Zaanstad blijkt dat archeologische sporen langs oude bewoningslinten te verwachten zijn op een diepte van 50 cm. Daarnaast is de Kalverpolder als buitengebied ook bekend met archeologische sporen.

In de gemeentelijke archeologienota (2009) worden vijf verschillende archeologische waarden onderscheiden en vastgelegd. De vijf verschillende archeologische waarden hebben elk een oppervlakte en dieptemaat. Afhankelijk van de gebiedspecfieke kenmerken van een plangebied kunnen één of meerdere archeologische waarden voorkomen.

De onderstaande tabel is afkomstig uit de Archeologienota Zaanstad 2009:

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0016.jpg"

Het nummer achter de planregel (dubbelbestemming) bijvoorbeeld Waarde - Archeologie 1 (WR-A 1) correspondeert met het nummer die de archeologische waarde heeft in de vastgestelde gemeentelijke archeologienota. De nummering zoals aangegeven achter de dubbelbestemming hoeft dus niet chronologisch te zijn. De redactie van de vijf verschillende waarden zijn hetzelfde met uitzondering van de oppervlakte en dieptemaat.

De archeologisch belangrijke gebieden staan aangegeven op de verbeelding. Voor bodemverstorende werkzaamheden (zoals bouwen, graven, grondwaterpeilverlaging) is in bepaalde gevallen een vergunning vereist waarin voorwaarden met betrekking tot archeologie worden opgenomen. Binnen het plangebied zijn twee verschillende begrenzingen van archeologische waarden opgenomen, namelijk:

  1. 1. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1': een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,50 meter;
  2. 2. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2': een oppervlakte groter dan 2.000 m2 en dieper dan 0,80 meter.

4.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

In dit bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten van cultuurhistorische en monumentale aard gehanteerd:

  1. 1. De monumenten in het plangebied zijn om reden van kenbaarheid op de verbeelding aangeduid. De planregels bevatten echter geen specifieke regels voor de monumenten in het plangebied. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via de Monumentenwet en de monumenten/erfgoedverordeningen van de provincie en de gemeente. Om die reden wordt in het bestemmingsplan ook niet het vereiste van een sloopvergunning opgenomen en is ervoor gekozen in het voorliggende bestemmingsplan geen specifieke bestemmingsplanregels op te nemen voor de monumenten. Op verzoek van de gemeenteraad worden de monumenten wel op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument'.
  2. 2. Waardevolle private en publieke bomen vinden bescherming in de APV. Om die reden wordt in het voorliggende bestemmingsplan geen specifieke bestemmingsplanregels op te nemen voor deze bomen als ook niet nader aangeduid.
  3. 3. In het plangebied zijn een drietal beschermde dorpsgezichten opgenomen. Een tweetal beschermde dorpsgezichten zijn van rijkswege, namelijk Gortershoek en Haaldersbroek, en één is door de gemeente aangewezen, namelijk Zaanse Schans. In de planregels zijn beschermde regels gesteld ten aanzien van deze beschermde dorpsgezichten.

4.2.3 Duurzaamheid

Het Nederlandse energiebeleid wordt sterk beïnvloed door internationale ontwikkelingen en het Europese energiebeleid. Deze doelen zijn na het verschijnen van het Kyoto protocol nog steeds opgenomen in het energiebeleid. Ook de EU heeft doelen gesteld en afspraken gemaakt voor elke lidstaat met betrekking tot duurzame energie. Zo moet Nederland 6 % van het totaal aan opgewekte elektriciteit, duurzaam opwekken (PCCC, 2005).

Het Ministerie van Economische Zaken heeft echter als doelstelling dat in 2010 9% van de opgewekte elektriciteit duurzaam moet zijn. Verder moet 17% van de elektriciteit duurzaam worden opgewekt in 2020 en moet de totale energie (dus ook warmte) voor 10% uit duurzaam opgewekte energie bestaan (de Lange, 2001). Voor de invulling van deze doelen is in het Nederlandse energiebeleid naar voren gekomen dat ca. 42-45% van de duurzame energie afkomstig zal zijn van het gebruik van biomassa. Voor de productie van elektriciteit verwacht men dat ongeveer ¾ van de gestelde 9% duurzaam afkomstig zal zijn van biomassa. Er zijn verschillende energieproductietechnologieën die als brandstof biomassa gebruiken voorhanden, namelijk verbranding, vergisting en vergassing.

De gemeenteraad van Zaanstad heeft hoge ambities op het gebied van duurzaamheid. De raad heeft de wens uitgesproken dat Zaanstad in 2020 klimaatneutraal is en behoort tot de top 10 van milieuvriendelijkste gemeenten in Nederland. Om dit te bereiken komen in dit bestemmingsplan een viertal duurzaamheidsaspecten omtrent energieopwekking aan de orde. In de navolgende paragrafen worden deze duurzaamheidsaspecten uitgewerkt.

4.2.4 Economisch en sociaal-maatschappelijk

In dit bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten van economische en sociaal-maatschappelijke aard gehanteerd:

  1. 1. Speelautomatenhallen mogen slechts gevestigd worden binnen in de verordening speelautomatenhallen in het Centrum van Zaandam, dus niet in het plangebied.
  2. 2. Vanwege het karakter van het plangebied met voornamelijk wonen en kleinschalige bedrijvigheid is de nieuwvestiging van seksbedrijven niet wenselijk.
  3. 3. Vanwege de juridische status van de coffeeshops en het geformuleerde coffeeshopbeleid zijn er geen coffeeshops binnen het plangebied toegestaan.
  4. 4. In principe mogen in het plangebied geen nieuwe horecazaken met vrije sluitingstijden worden gevestigd. In het plangebied kunnen daar waar mogelijk initiatieven met betrekking tot horeca die gericht zijn op de versterking van de toeristische en recreatieve aantrekkingskracht van Zaanstad aangemoedigd worden echter alleen van ondergeschikte aard en dus niet als zelfstandige hoofdfunctie.

4.2.5 Groen

In dit bestemmingsplan worden de volgende ´groene´ uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. In het gehele plangebied is een groenstructuur aanwezig zoals beschreven in paragraaf 2.2.3 van hoofdstuk 2. Het behoud van structureel danwel minder structureel groen is van belang voor de kwaliteit van leefbaarheid. Daarom zijn deze plekken bestemd met de bestemming 'Groen' waarin dus geen onderscheid gemaakt wordt tussen structureel of functioneel groen. De plantsoenen die in woongebieden liggen vallen binnen de bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
  2. 2. In de bestemming 'Groen' zijn geen gebouwen en geen parkeerplaatsen toegestaan.

4.2.6 Molenbiotopen

Voor zinvol molenbehoud is het van belang dat molens kunnen functioneren. Van een molen die stilstaat raakt het mechaniek in verval waarmee de cultuurhistorische waarde van de molen als geheel afneemt en het behoud van de molen wordt bedreigd. Om te kunnen draaien moet een molen beschikken over voldoende windaanvoer en een stabiele windaanvoer. Daarom is een vrije windvang gewenst. Hoog opgaande begroeiïng en bebouwing zijn elementen die de windvang van de molen verminderen. Daarom wordt in een gebied rondom de molen de vrije windvang beschermd door de aanwijzing van een zogenaamde molenbiotoop. Deze molenbiotoop is opgenomen in het bestemmingsplan en houdt in dat er in de nabijheid van molens beperkingen gelden ten aanzien van de hoogte van nieuwe gebouwen. Doorgaans geldt dat tot 100 meter uit de as van de molen niet hoger dan de onderste wiek mag worden gebouwd. Op een afstand tussen de 100 en 400 meter van de molen kan de toegestane hoogte worden berekend aan de hand van de volgende formule: H = X/n + c.z óf X - n(H - c.z). Voor een verdere toelichting op de genoemde bestemmingen wordt verwezen naar hoofdstuk 6Bestemmingsplanregeling.

4.2.7 Natuur en landschap

Gebieden met belangrijke natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en/of landschappelijke waarden zijn van groot belang voor het karakter van het landschap. Ze versterken de regionale identiteit, hebben invloed op de economische waarde van een gebied en hebben een positief effect op het woonklimaat van een gebied.

Omdat deze waarden vaak moeilijk of zelfs in het geheel niet zijn te vervangen en/of te ontwikkelen, worden de bestaande waarden beschermd tegen ontwikkelingen als gevolg waarvan ze schade zouden kunnen oplopen. Niet altijd is schade te vermijden en niet altijd is een verandering ook een verslechtering.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

1. De planologisch ruimtelijke relevante verschijningsvorm is leidend voor de toewijzing van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Het beheer, de eigendomsituatie, de beheerder en de subsidieverlening zijn niet bepalend voor de toewijzing van de bestemmingen.
2. De Ambitiekaart, die is gebaseerd op de gebiedstypering op hoofdlijnen in combinatie met de aanwezige beschermde flora en fauna, is leidend voor dit bestemmingsplan.
3. De percelen die behoren tot het Natura2000-gebied zijn beschermd middels de dubbelbestemming natuur.
4. Percelen die behoren tot de open buitenrand zijn bestemd als Agrarisch met waarden natuur en landschap. Hierdoor worden naast de natuurwaarden, de landschappelijke waarden expliciet benoemd. Bovendien is het conform de provinciale Ruimtelijke Structuurvisie niet toegestaan om de percelen die nog niet zijn verworven in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur te bestemmen als natuur. De natuurwaarden van deze percelen zijn zowel middels de bestemming waarden natuur als de dubbelbestemming natuur geborgd.
5. Percelen die behoren tot het natuurlijke midden zijn als natuur bestemd. Binnen de bestemming natuur is een onderscheid aangebracht waarbij de locaties met beschermde vegetaties (EHS en N2000) specifiek zijn bestemd (N2).
6. Ecologische verbindingszones zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

4.2.8 Recreatie & toerisme

In dit voorliggende bestemmingsplan is de Zaanse Schans een toeristische trekpleister van wereldformaat en vormt een knooppunt in het versterken van het regionale toerisme als ook duurzaam behoud van het cultuurhistorisch erfgoed. Hierbij mag niet vergeten worden dat de Zaanse Schans een woonbuurt is en dat de twee functies wonen en toerisme op de Zaanse Schans in balans moeten zijn. Mede in dit licht zijn door de gemeenteraad een beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundige visie Zaanse Schans vastgesteld. Deze stukken vormen tezamen het toetsingskader voor planbeoordeling in de vorm van richtlijnen voor behoud en ontwikkeling en het voorliggend bestemmingsplan.

De stedenbouwkundige visie beschrijft een aantal mogelijkheden of functies in het gebied toe te voegen die binnen de Zaanse Schans mogelijk zijn. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is gekeken hoe de stedenbouwkundige visie als ook het beeldkwaliteitsplan zo goed mogelijk kan worden verwerkt in het bestemmingsplan. Dit heeft geresulteerd in enerzijds toevoegen van gebruiksmogelijkheden aan de bestaande objecten en anderzijds het planologisch mogelijk maken van het toevoegen van objecten aan de Zaanse Schans met daaraan gekoppeld gebruiksmogelijkheden. Hierbij heeft het vigerende planologische kader, bestemmingsplan Zaanse Schans, als uitgangspunt gediend. Voor de implementatie van zowel het beeldkwaliteitsplan als de stedenbouwkundige visie in het voorliggend bestemmingsplan, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

Overigens vertegenwoordigen de beschermde dorpsgezichten Gortershoek en Haaldersbroek en de toegankelijke Kalverpolder ook een groot recreatief, toeristisch belang.

4.2.9 Stedenbouw

Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de specifieke stedenbouwkundige uitgangspunten voor het plangebied. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:

  1. 1. De karakteristieken van het gebied moeten worden behouden door handhaving van het beschreven profiel (zie paragraaf 4.1).
  2. 2. Buiten het bouwvlak - tenzij dit expliciet is aangegeven in de regels - mag in principe niet worden gebouwd. De reden hiervoor is gelegen in het behouden van inrichtingstructuur c.q. verkavelingspatroon van het plangebied. Daarnaast is het behouden van open (openbare) ruimte van belang voor de leefbaarheid van een straat en/of wijk.
  3. 3. Bij het bepalen van de bouwmogelijkheden zijn het bouwvlak en (voor)gevelrooilijn richtinggevende instrumenten geworden.

De woonwensen zijn de afgelopen jaren sterk veranderd, men heeft behoefte aan ruimere woningen. Met name de woningen in de historische linten en de vooroorlogse wijken voldoen qua omvang niet meer aan de woonwensen van deze tijd. Vergroten van het hoofdgebouw door overschrijding van het bouwvlak kan in bepaalde gevallen een uitkomst bieden.

Het verdient echter geen aanbeveling om algemeen beleid op te nemen voor overschrijding van begrenzingen van het bouwvlak. Juist de situering van de voorgevelrooilijnen is bepalend voor het stedenbouwkundige beeld en de begrenzing van de openbare ruimte. In veel gevallen zullen er ook milieuhygiënische bezwaren (Wet geluidhinder) bestaan tegen een overschrijding van de voorgevellijn.

Een uitzondering kan gemaakt worden voor die gevallen waarin we te maken hebben met zeer ondergeschikte onderdelen van een (agrarische/bedrijfs)woning met een vlakke voorgevel, welke de voorgevelrooilijn overschrijden. Te denken valt aan erkers, luifels en dergelijke onderdelen van het hoofdgebouw die de bouwgrens niet verder dan 1,50 meter overschrijden met een maximum van 50% van de diepte van de voortuin en niet meer dan 66% van de voorgevel van de (agrarische/bedrijfs)woning beslaan.
Bij panden gebouwd onder bijzondere architectuur komt het vaak voor dat de oorspronkelijke voorgevels van het hoofdgebouw niet vlak zijn. In sommige gevallen is het denkbaar medewerking te verlenen aan een ondergeschikte overschrijding van de voorgevelrooilijn in de vorm van een erker/luifel. De wijze waarop de uitbreiding het best kan worden uitgevoerd is niet in algemene regels te vatten en zal per geval beoordeeld worden. Van belang is dat de uitbreiding past bij de schaal van het bebouwingsbeeld zoals deze wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster voorkomende gevelbreedten en doorgaans in vigerend gemeentelijk beleid; (toelichting) bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en Welstandsnota Zaanstad, zijn beschreven. Erkers/luifels worden gezien als uitkragingen van het volume, vormgegeven als ondergeschikte toevoeging van het hoofdvolume. Daarbij dient met respect omgegaan te worden met de architectonische eenheid van het hoofdgebouw. Wanneer het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van een ensemble (rij, twee-onder-een-kap) vormt dit de eenheid waarbinnen de individuele woning herkenbaar is. In dat geval komt de architectuur voort vanuit het ensemble, niet uit de individuele woning.

In de belangenafweging wordt ook gekeken naar de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen.

Ook overschrijding van de zijwaartse gevelbegrenzing kan kritiek zijn. De behoefte aan overschrijding van deze begrenzingen ontstaat in gevallen waarbij sprake is van (kleine) panden met een geringe breedte.

Overschrijding van de zijwaartse gevelbegrenzing of verplaatsing van een bouwvlak in de (denkbeeldig voortgezette) voorgevelrooilijn is denkbaar voor zover sloop en herbouw of door ingrijpende verbouwing een nieuw hoofdpand ontstaat, of met andere woorden een nieuwe architectonische eenheid, welke qua schaal inpasbaar is in het bebouwingsbeeld van de omgeving. Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen en de maaswijdte tussen bouwwerken (doorzicht).


In de afweging om medewerking te verlenen aan overschrijding van de zijwaartse gevelbegrenzing of verplaatsing van het bouwvlak in de (denkbeeldig voortgezette) voorgevelrooilijn wordt gekeken naar de algemene eisen ten aanzien van behoud van het bebouwingsbeeld, de belangen van omwonenden (schaduwwerking), de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen, milieuhygiëne en naar de verkeerssituatie (ontsluiting, circulatie, veiligheid en parkeren) zoals deze doorgaans in vigerend gemeentelijk beleid zoals (toelichting) bestemmingsplannen, structuurvisie, Welstandsnota Zaanstad, zijn beschreven.

4.2.10 Wonen

4.3 Locatiegebonden Uitgangspunten

4.3.1 Herinrichting Kalverpolder

De voor de Kalverpolder gehanteerde uitgangspunten staan omschreven in 3.5.3.3.2Koersdocument Inrichting & Beheer Kalverpolder en 4.2.7 Natuur en landschap.

Het bestemmingsplan is zo ingericht dat de in het Uitwerkingsplan Inrichting & Beheer omschreven ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Voor een verdere toelichting op de bestemmingen waarmee de hoofdstructuur van de Kalverpolder is vastgelegd wordt verwezen naar hoofdstuk 6Bestemmingsplanregeling.

4.3.2 Beschermde dorpsgezichten

De deelgebieden Gortershoek, Haaldersbroek en Zaanse Schans zijn aangewezen als beschermde dorpsgezichten. Gortershoek en Haaldersbroek zijn beschermde dorpsgezichten van rijkswege. De Zaanse Schans betreft een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. De gemeenteraad dient ingevolge de Monumentenwet respectievelijk de gemeentelijke Erfgoedverordening, voor deze gebieden een bestemmingsplan vast te stellen dat is gericht op de bescherming van de desbetreffende waarden. Dit betekent dat er voor de genoemde waarden sprake dient te zijn van een vooral conserverende planregeling. Voor zover het plan voorziet in nieuwbouwmogelijkheden dient op basis van het bestemmingsplan te kunnen worden afgedwongen dat de desbetreffende waarden zoveel mogelijk in ere worden gehouden dan wel hersteld. Het is daarbij niet de bedoeling dat er onnodige beperkingen worden opgelegd aan het gebruik van de gronden en opstallen in de beide beschermde dorpsgezichten.

Het bestemmingsplan Gortershoek bevat voor het perceel Lagedijk 124 een bouwmogelijkheid voor een woning. Het wegbestemmen van deze mogelijkheid was bij de opstelling van het bestemmingsplan Zaanse Schans e.o.niet voorzienbaar. Echter, in de toekomst, bij een volgende bestemmingsplanaanpassing, is het ruimtelijk wenselijk dit deel van het perceel Lagedijk 124-126 te voorzien van een tuinbestemming om de openheid in de bebouwing te waarborgen.

Voor een verdere toelichting op de planregeling voor zover die is toegespitst op de bescherming van de beschermde dorpsgezichten, wordt verwezen naar hoofdstuk 6Bestemmingsplanregeling.

4.3.3 Ontwikkelingen Zaanse Schans

Stichting Zaanse Schans bracht in 2009 de Visie Zaanse Schans 2015 uit. Samengevat zijn de ambities om de toeristische aantrekkingskracht en verblijfsduur te vergroten, de Zaanse Schans als knooppunt voor regionaal toerisme te versterken en duurzaam behoud van het cultuurhistorisch erfgoed. Bij de raadsbehandeling van het visiedocument van de Stichting Zaanse Schans bleek hiervoor onvoldoende draagvlak te bestaan. Op verzoek van de gemeenteraad heeft de gemeente zelf een beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundige visie opgesteld. Deze stukken vormen tezamen het toetsingskader voor planbeoordeling in de vorm van richtlijnen voor behoud en ontwikkeling.

De stedenbouwkundige visie beschrijft een aantal mogelijkheden om functies in het gebied toe te voegen die binnen de Zaanse Schans mogelijk zijn. Hierbij staat voorop dat de toe te functies maar ook typologieën in balans moeten zijn met het wonen en toerisme op de Zaanse Schans.

Bij het opstellen van voorliggende bestemmingsplan is gekeken hoe de stedenbouwkundige visie als ook het beeldkwaliteitsplan zo goed mogelijk kan worden verwerkt in het bestemmingsplan. Dit heeft geresulteerd in enerzijds toevoegen van gebruiksmogelijkheden aan de bestaande objecten en anderzijds het planologisch mogelijk maken van het toevoegen van objecten aan de Zaanse Schans met daaraan gekoppeld gebruiksmogelijkheden. Hierbij heeft het vigerende planologische kader, bestemmingsplan Zaanse Schans, als uitgangspunt gediend. In de navolgende paragrafen zijn de ontwikkelingsmogelijkheden uit de stedenbouwkundige visie nader uitgewerkt. Overigens zijn de vastgestelde Stedenbouwkundige visie Zaanse Schans en het Beeldkwaliteitsplan ZaanseSchans als bijlagen bij dit bestemmingsplan gevoegd en daarmee onderdeel van dit bestemmingsplan.

Vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening zijn de nieuwe bouwmogelijkheden (Zeilenmakerspad en Kalverringdijk Zuid) ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Zaanse Schans niet direct bestemd maar indirect met een wijzigingsbevoegdheid. Het voordeel van een wijzigingsbevoegdheid is dat de rechtszekerheid die er op dit moment is voor het groene terrein gehandhaafd blijft. Alvorens de wijzigingsbevoegheid tot uitvoering kan worden gebracht dient te worden voldaan aan een vastgesteld ruimtelijk en stedenbouwkundig kader, te weten het beeldkwaliteitsplan en de stedenbouwkundige visie, als ook moet worden aangetoond of de ontwikkeling exploitabel is. Daarnaast betreft het een bevoegdheid van het college, geen plicht.

4.3.4 Aanlegsteiger bij molen De Ooievaar

Dit plan maakt het mogelijk dat nabij de molen De Ooievaar (nabij de oostelijke zijde en ten zuiden van de Julianabrug) een aanlegsteiger voor (grotere) toeristenschepen wordt gerealiseerd. De toeristen kunnen daarvandaan de zuidwestelijke entree van de Zaanse Schans bereiken.

4.3.5 Leeghwaterweg

De Leeghwaterweg is zodanig bestemd vanwege de herprofilering van een (deel van) de Leeghwaterweg waarvoor onlangs een procedure is afgerond en vergund is. Het gaat verder om ruimte voor de aansluiting op de (nieuwe) Julianabrug, voor de aanpassing van de kruising met de Zuiderweg (nabij de grens met de gemeente Wormerland) en voor de aanpassing van de westelijke entree tot de Zaanse Schans.

4.3.6 Kalverringdijk Noord

In het voorontwerpbestemmingsplan waren aan een drietal woningbouwlocaties aan Kalverringdijk Noord opgenomen. In het navolgende komen deze locaties aan de orde en is aangegeven of en hoe deze in het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

5.1 Milieuparagraaf

5.1.1 Geluid

Wegverkeerslawaai
Artikel 74 van de Wet geluidhinder bepaalt dat wegen geluidszones hebben. Wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt en wegen gelegen op een woonerf hebben geen geluidszone. Binnen het plan Zaanse Schans en omstreken hebben de meeste wegen een lage verkeersintensiteit en een maximumsnelheid van 30 km per uur.

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidszone van de Leeghwaterweg. Binnen de geluidszone kan niet zonder meer nieuwe geluidsgevoelige bebouwing worden gerealiseerd. Indien maatregelen ter beperking van de geluidsbelasting niet of onvoldoende mogelijk zijn dan kunnen in bepaalde situaties hogere waarden worden vastgesteld. In het Besluit geluidhinder worden de situaties en de maximaal toelaatbare hogere waarden vermeld.

Voor de bepaling van de geluidsbelasting als gevolg van de Leeghwaterweg is gebruik gemaakt van de Standaard Rekenmethode 1 van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai 2002. De geluidscontouren van 63 dB, 58 dB, 53 dB, en 48 dB zijn in tabel 1.5 van het milieuonderzoek (zie de desbetreffende bijlage bij deze toelichting) vermeld. Hierbij is uitgegaan van de situatie zonder afscherming als gevolg van bebouwing (vrije veld situatie).

Binnen de geluidszone van de Leeghwaterweg bevindt zich een perceel waar woningbouw gerealiseerd kan worden. Deze plannen zijn nog niet concreet uitgewerkt, maar vooruitlopend hierop is voor deze percelen de geluidsbelasting al berekend. Voor deze locatie wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, maar er wordt wel ruimschoots voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB. Locatie 1 heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan Zaanse Schans' al de bestemming 'Bebouwing A'. Door het respecteren van de rechten uit het vigerende bestemmingsplan door middel van het opname in dit bestemmingsplan hoeft voor de geplande woningen op locatie ter plaatse van de bestemming 'Woongebied 1 - Zaanse Schans - Zonnewijzerspad' geen procedure voor een hogere grenswaarde te worden gevoerd.

Industrielawaai

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidszones van de volgende gezoneerde industrieterreinen:

  • Industrieterrein Poeldijk;
  • Industrieterrein Cacaofabriek De Zaan en omstreken (momenteel ADM Cocoa);
  • Industrieterrein Zetmeelbedrijven De Bijenkorf BV en omstreken (momenteel Tate & Lyle);
  • Industrieterrein Nieuweweg Zuid-West en Croklaan in de gemeenten Wormerland en Zaanstad.

De geluidbelasting ten gevolge van de genoemde industrieterreinen op de bestaande woningen binnen het plangebied bedraagt volgens het saneringsprogramma voor industrielawaai minder dan 55 dB(A).

Binnen de geluidszone van een gezoneerde industrieterrein bevindt zich een perceel waar woningbouw gerealiseerd kan worden. Deze locatie (Woongebied 1 – Zaanse Schans – Zonnewijzerspad) heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan Zaanse Schans' al de bestemming 'Bebouwing A'. Door het respecteren van de rechten uit het vigerende bestemmingsplan door middel van opname in dit bestemmingsplan, hoeft voor de geplande woningen op locatie ter plaatse van de bestemming 'Woongebied 1 - Zaanse Schans - Zonnewijzerspad' geen procedure voor een hogere grenswaarde te worden gevoerd.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim 500 m afstand van de spoorlijn Zaandam-Alkmaar en dus ver buiten de geluidszone van deze spoorlijn. In verband hiermee vindt er geen toetsing aan de normen voor het spoorweglawaai plaats.

5.1.2 Beperkingengebied Luchthaven Schiphol

Het plangebied bevindt zich geheel buiten het beperkingengebied vanwege het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol.

5.1.3 Externe veiligheid

Voor woningen (nieuw en bestaand) binnen het plangebied dient toetsing plaats te vinden aan het plaatsgebonden risico en is er een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. De gevolgen van deze aspecten zijn voor het bestemmingsplan onderzocht.

In de directe omgeving buiten het plangebied bevinden zich twee inrichtingen die een verhoogd risico met zich meebrengen. Het betreffen Aarhus Kalshamns en ADM Cocoa. De twee inrichtingen vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), in verband met de aanwezigheid van ammoniakkoelinstallaties. Uit het milieuonderzoek blijkt dat er voor de twee inrichtingen geen plaatsgebonden risicocontour buiten de terreingrenzen van de inrichtingen voorkomt. Het invloedsgebied van de installaties blijft ook binnen de terreingrenzen. Hierdoor hoeft er voor de genoemde inrichtingen geen verantwoording voor het groepsrisico plaats te vinden. De inrichtingen buiten het plangebied die onder het BEVI vallen, vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van een weg, waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het betreft een klein deel van de Guisweg, de Julianabrug en de Leeghwaterweg. In opdracht van de Regionale Brandweer Zaanstreek Waterland is door Tebodin BV in 2006 een Risico inventarisatie Vervoer Gevaarlijke Stoffen Zaanstreek-Waterland voor het wegvervoer uitgevoerd. Uit de conclusie van het rapport blijkt dat in het gebied Zaanstreek-Waterland het risico tengevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen overschrijdingen van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico en de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico veroorzaakt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de spoorlijn Zaandam - Uitgeest. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Zaandam - Uitgeest vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

De locatie grenst aan de Zaan. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In april 2005 is door TNO een onderzoek uitgevoerd naar de risico's ter plaatse van de Wilhelminasluis. Dit is het drukste baanvak van de Zaan binnen de gemeente Zaanstad. Het onderzoek heeft geresulteerd in het rapport 'Risicoanalyse van het transport van gevaarlijke stoffen ter plaatse van de Wilhelminasluis in Zaandam'. Uit dit onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico lager is dan 10-7 per jaar. Dit betekent dat er langs de Zaan, vanuit het oogpunt van het plaatsgebonden risico, geen belemmeringen voor woonbebouwing zijn. Ook zijn er geen beperkingen ten aanzien van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Er is geen sprake van groepsrisico. De conclusie dat er geen groepsrisico optreedt, wordt bepaald door enerzijds de lage vervoersfrequentie van gevaarlijke stoffen over de Zaan en anderzijds de relatief geringe schadeafstanden bij een plasbrand. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, in casu de Zaan, vormt dus geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Er bevindt zich in het plangebied een 8 bar gasleiding langs de volgende wegen: Guisweg, Julianabrug (in de Zaan), Leeghwaterweg. Tevens bevinden zich in het plangebied twee hogedruk gasleidingen van 40 bar van de Gasunie, namelijk één langs de Leeghwaterweg en één in noord/zuidrichting door de Kalverpolder (zie figuur 6: “Situering leidingen”). De diameter van de gasleiding langs de Leeghwaterweg bedraagt 16 inch.

Door de KEMA is in opdracht van de Gasunie in januari 2010 een risicoberekening uitgevoerd in verband met de vervanging van een gedeelte van een hoge druk gasleiding onder de Zaan. Het nieuwe beleid van het ministerie van VROM voor onder andere aardgastransportleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen, in werking getreden op 1 januari 2011. In het plangebied wordt buiten de breedte van de buisleiding de richtwaarde van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten niet overschreden. Aan weerszijden van de leiding ligt een belemmeringenstrook van 5 meter gemeten vanuit het hart van de leiding.

Het groepsrisico binnen het bestemmingsplangebied Zaanse Schans is het hoogst ter hoogte van het tracé dat wordt vervangen en ter hoogte van het St. Michaelcollege. Zoals ook al door de Veiligheidsregio Zaanstreek Waterland wordt opgemerkt, beslaat het deel dat wordt vervangen slechts een korte periode en is ruimtelijk niet relevant voor het bestemmingsplan. In de advisering van de Veiligheidsregio Zaanstreek Waterland worden nagenoeg uitsluitend maatregelen genoemd die betrekking hebben op het vervangen van de hoge druk gasleiding. Dit betreffen met name organisatorische maatregelen die voor het bestemmingsplan ruimtelijk niet relevant zijn. Verder veroorzaakt de hoge druk gasleiding nergens een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Uit de grafiek in de figuur voor het groepsrisico ter hoogte van het St. Michaelcollege blijkt dat het groepsrisico een factor 0,06 onder de oriëntatiewaarde ligt. Volgens het 'Beleidskader verantwoording groepsrisico gemeente Zaanstad', valt deze situatie onder het lichte verantwoordingstraject. Het betreft hier een school voor het voortgezet onderwijs met een zelfredzame populatie. Het grootste deel van de aanwezige personen bevindt zich tijdens de lesuren binnen het schoolgebouw en is daardoor beschermd tegen de warmtestraling. Het groepsrisico in dit traject wordt aanvaarbaar beschouwd, omdat er algemene generieke risicobeperkende maatregelen zijn getroffen. De gasleiding ligt op een dusdanige diepte, dat er geen 10-6 contouren aanwezig zijn. De risico's van de groepen zijn voldoende beperkt.

Langs de Leeghwaterweg en de Enge Wormer Ringdijk bevinden zich 50 KV leidingen van Nuon.

Bovengenoemde leidingen zijn - met een vrijwaringszone (ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de leidingen) - met een dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen.

5.1.4 Geur

Er zijn geen wettelijke normen of grenswaarden voor de geurbelasting. Het landelijk geurbeleid is er op gericht dat in 2000 niet meer dan 12% van de bevolking hinder ondervindt van geur en dat er in 2010 geen ernstig gehinderden meer zullen voorkomen.

In Zaanstad ligt dat volgens de Zaanpeiling 2006 gemiddeld zo rond de 38%. Het plangebied wordt redelijk zwaar belast als gevolg van enkele geuremitterende bedrijven rondom het plangebied. Het betreft voornamelijk levensmiddelenindustrie. Uit het TLO Zaanpeiling 2006 blijkt dat voor het gebied Zaandijk het aantal geurgehinderden ligt op 80%. In de aanpak van de geurbelasting worden bij de bedrijven met een relevante geurverspreiding in het kader van de vergunningverlening Wet milieubeheer maatregelen ter beperking van de geurverspreiding voorgeschreven. Op de langere termijn mag dan ook verwacht worden dat de geuremissies van de bedrijven zullen afnemen.

Geur vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Als bijlage bij het milieuonderzoek is aandacht besteed aan de luchtkwaliteit met een onderzoek naar de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. Uit de berekeningen blijkt dat overal binnen het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden, zoals die zijn opgenomen in de luchtkwaliteitseisen van Bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.1.6 Bedrijven

Er is een inventarisatie uitgevoerd naar de binnen het plangebied bestaande bedrijven. In het plangebied komen naast woningen op beperkte schaal ook enkele bedrijven en andere niet-woonfuncties voor. In bijlage 1 van het milieuonderzoek zijn de bestaande bedrijven en functies binnen het plangebied vermeld.

De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is voor het beschermd dorpsgezicht Gortershoek gekoppeld aan de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - Functiemenging', voor de afzonderlijke bedrijfslocaties langs het noordelijk deel van de Kalverringdijk aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten-bedrijventerrein. Beide Staten zijn gebaseerd op de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

Algemene toelaatbaarheid

De kleinschalige locaties aan de oostoever van de Zaan zijn aangemerkt als bedrijventerrein met het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen daarom met een stap worden verlaagd. De milieucategorieën 3.1 en 3.2 worden als maximum toelaatbaar geacht. Op de verbeelding is aangeduid waar de desbetreffende categorieën gelden.

De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies;
  • categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg en bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies.

Voor de Gortershoek wordt categorie B als maximum toelaatbaar geacht.

Beoordeling gevestigde bedrijven

In bijlage 1.1 van het milieuonderzoek is de lijst van alle bestaande bedrijven binnen het plangebied opgenomen. Per bedrijf is de milieucategorie bepaald op basis van de VNG bedrijvenlijsten. Met behulp hiervan is geïnventariseerd welke bedrijven binnen het plangebied passen. Geconcludeerd kan worden dat alle bedrijven passen binnen de algemene toelaatbaarheid van het betreffende gebied. Geen enkel bedrijf hoeft een maatbestemming te krijgen.

In bijlage 2 van het milieuonderzoek zijn de bedrijven weergegeven buiten het plangebied, maar met invloed binnen het plangebied. Ondanks het feit dat deze bedrijven invloed hebben op het plangebied, bieden de afgegeven milieuvergunningen voldoende waarborgen om daadwerkelijk de nadelige gevolgen voor het milieu op het plangebied te voorkomen.

Horeca

In het plangebied is op een aantal locaties horeca aanwezig. Horecabedrijven kunnen eventueel hinder voor de omgeving veroorzaken, met name door de verkeersaantrekkende werking of door geluid. De mate van hinder is vooral gerelateerd aan de openingstijden. Om de horecafunctie te reguleren wordt gebruik gemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten. In deze staat worden drie categorieën van horeca onderscheiden. Onder categorie 1 vallen "lichte" horecabedrijven, zoals restaurants en snackbars. "Middelzware" horeca, zoals cafés en zalenverhuur, wordt ingeschaald in categorie 2. Discotheken en partycentra zijn voorbeelden van "zware" horeca, die in categorie 3 worden ingeschaald. Lichte en middelzware horeca worden in dit plangebied in principe toelaatbaar geacht op de plekken waar horeca ingevolge de gelegde bestemming toegestaan is. De maximaal toelaatbare horecacategorie is dan ook categorie 2. In bijlage 1.2 van het milieuonderzoek zijn de horeca-inrichtingen binnen het plangebied weergegeven. Hieruit blijkt dat de aanwezige horecabedrijven op basis van de geformuleerde uitgangspunten passen in het plangebied.

5.1.7 Bodem

Het plangebied kenmerkt zich door een divers industrieel verleden. Met name op de percelen langs de Zaan hebben in het verleden onder andere een smederij, olie- en verfmolens, gort- en rijstpellerijen, een plantaardige olie- en vettenfabriek, een verffabriek, een vernisfabriek, een lakfabriek en een vetsmelterij gezeten. Op een terrein aan het Kraaienpad bevond zich in het verleden een scheepswerf. De genoemde industriële activiteiten kunnen diverse verontreinigingen in de bodem veroorzaakt hebben.

De uitgevoerde bodemonderzoeken in het gebied tonen onder meer aan dat er veelvuldig lichte tot sterke verontreinigingen voorkomen (o. a. diverse zware metalen, PAK en minerale olie). Tevens zijn er op diverse plaatsen puin en kooltjes in de grond aangetoond, wat duidt op de aanwezigheid van materiaal waarmee in het verleden dempingen en ophogingen werden uitgevoerd. De aanwezigheid van ophooglagen is een veel voorkomend verschijnsel is Zaanstad. Afhankelijk van de bedrijfsactiviteiten zijn ook mobiele verontreinigingen aangetoond zoals minerale olie en aromaten. Gezien de (kans op) aanwezige verontreinigingen dient in principe voor elk bouwplan een bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Hierop bestaan echter uitzonderingen en vrijstellingen. Dit zal per bouwplan worden beoordeeld.

5.2 Natuurwaarden

5.2.1 Algemeen

Door de gemeente Zaanstad is een quick-scan uitgevoerd naar de natuurwaarden van het plangebied Zaanse Schans. Met behulp van deze scan en aanvullende informatie uit verschillende bronnen zijn de natuurwaarden globaal beschreven. Vervolgens zal een advies worden gegeven in geval van ontwikkelingen binnen het plangebied.

Globale omschrijving plangebied

Het plangebied bestaat voor een groot deel uit extensief beheerd landbouwgebied. Ten behoeve van het toerisme zijn er paden en parkjes aangelegd. De bebouwing bestaat uit authentieke Zaanse huizen, boerderijen en molens en is van betekenis voor beschermde diersoorten als gierzwaluwen en vleermuizen.

Beschermde gebieden

De Kalverpolder staat (deels) op de nominatie om te worden aangewezen als Natura 2000-gebied.

Beschermde soorten

Het plangebied Zaanse Schans is landelijk van karakter. De strikt beschermde diersoort de Noordse woelmuis die zeker in de Kalverpolder voorkomt, komt zeer waarschijnlijk in het plangebied voor. Naast de noordse woelmuis, een soort die als prioritair is aangemerkt in de bijlagen van de Habitatrichtlijn, is de Kalverpolder aangewezen vanwege de beschermde vissoorten bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en rivierdonderpad en voor de meervleermuis. Ook deze soorten kunnen in het plangebied worden verwacht. Verder is het agrarisch beheerde gebied van belang voor weidevogels, watervogels en wintergasten. Het gebied lijkt eveneens geschikt voor de rugstreeppad, die evenals alle amfibieën beschermd wordt.

Vleermuissoorten, zoals de dwergvleermuis en de laatvlieger, zijn beschermd en kunnen in het plangebied voorkomen. Deze vleermuissoorten vestigen zich vaak tussen de spouwmuren van woonhuizen of andere gebouwen. Ook zolders en kelders van grotere gebouwen kunnen als zomer- of winterverblijf van vleermuizen in gebruik zijn. Binnen het plangebied zijn veel gebouwen aanwezig die mogelijk geschikt zijn voor vleermuizen. In holle bomen kunnen zich eveneens vleermuizen vestigen, met name de meervleermuis. Mede voor de laatstgenoemde soort staat de Kalverpolder op de nominatie om te worden aangewezen als Natura 2000-gebied. Binnen het plangebied zijn geen bomen opgemerkt die bij uitstek geschikt lijken voor vleermuizen. Het gebied is mogelijk van belang als foerageergebied (= voedselgebied) en/ of als vaste route voor vleermuizen. Tevens zijn er veel oude Zaanse huizen, schuren en boerderijen aanwezig, waarvan het dak, afhankelijk van de bouwkundige staat, mogelijk geschikt is als broedplaats voor gierzwaluwen. De daken dienen in ieder geval niet volledig te zijn afgesloten. Ook meer algemene vogelsoorten als de kauw en de mus kunnen onder dergelijke daken broeden.

Het bestemmingsplan Zaanse Schans kent een aantal beperkte (indirecte) ontwikkelingsmogelijkheden. Deze dienen te worden getoetst op effecten op de instandhoudingsdoelstelling voor de nabijgelegen Kalverpolder die deels op de nominatie staat te worden aangewezen als Natura 2000 gebied.

Verder dient bij sloop, renovaties en dakherstel aan broedplaatsen van gierzwaluwen, maar ook aan de eventuele aanwezigheid van vleermuizen, aandacht moeten worden geschonken. Sloop of renovatie van gebouwen waarin mogelijk gierzwaluwen nestelen, dient bij voorkeur niet te worden uitgevoerd van begin april tot half augustus, de broedperiode van deze vogelsoort.

Vleermuizen kunnen bijna het gehele jaar in spleten van bomen of in spouwmuren van gebouwen voorkomen. Aanbevolen wordt in een vroegtijdig stadium van de planning van sloop- of renovatiewerkzaamheden vast te stellen of er vleermuizen in het gebouw zitten. Indien een vleermuisverblijf wordt aangetroffen, kan het beste gewacht worden met de aanvang van de werkzaamheden tot de vleermuizen hun zomer- dan wel winterverblijf hebben verlaten. In het algemeen is de meest geschikte periode om werkzaamheden uit te voeren van half augustus tot eind oktober.

Voor wat betreft het verwijderen van vegetaties wordt geadviseerd bomen en struiken altijd te controleren op de aanwezigheid van vogelnesten, vogels in hun winterslaapplaats en vleermuizen (holle bomen). Vegetaties kunnen het beste verwijderd worden buiten het broedseizoen, d.w.z. van augustus tot maart. Geadviseerd wordt in alle jaargetijden na te gaan of er beschermde planten of dieren als kleine zoogdieren en amfibieën in het te verwijderen groen aanwezig zijn.

5.3 Planmer-plicht

In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of er sprake is van een planmer-plicht. Er is sprake van een planmer-plicht indien sprake is van de volgende situatie:

  1. 1. indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. kunnen worden overschreden, is het bestemmingsplan planmer-plichtig;
  2. 2. indien een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet aan de orde is, is het bestemmingsplan eveneens planmer-plichtig.

In het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die onder het besluit-mer valt. Het natuurbeschermingsgebied Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder is als Natura 2000 gebied voorgedragen. Het bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die een significant negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied.

Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden, dat een passende beoordeling voor het gebied niet noodzakelijk is en er daarom geen reden bestaat voor een plan-mer.

5.4 Waterparagraaf

De waterparagraaf heeft betrekking op oppervlakte- en afvalwater.

5.4.1 Organisatie

Het rijk draagt zorg voor landelijke regel- en wetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland. Het waterkwaliteitsbeheer en -kwantiteitsbeheer wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, evenals het beheer van de waterkeringen. Als beheerder zijn zij verantwoordelijk voor de veiligheid tegen overstromingen. Het rioolbeheer wordt uitgevoerd door de gemeente Zaanstad.

5.4.2 Waterstructuur

Het plangebied ligt in verschillende waterhuishoudkundige eenheden. Het overgrote deel ligt in de Kalverpolder. De Zaan is onderdeel van de Schermerboezem. De Lagedijk (in het zuidwestelijke deel van het plangebied) is de kering tussen de Schermerboezem en de Polder Westzaan.

5.4.3 Waterkeringen

De boezemwaterkeringen tussen de Schermerboezem en de Kalverpolder liggen langs en onder de Kalverringdijk, de D. Sonoyweg, door Haaldersbroek, onder de Braakdijk en onder en langs het fietspad aan de overzijde van de Westerringdijk. De polderkering tussen de Polder Enge Wormer en de Kalverpolder heeft als straatnaam de Enge Wormerringdijk.

In de Keur worden voor de waterkeringen twee zones aangegeven, het waterstaatswerk en de beschermingszone. Beide moeten de waterkerende functie van de huidige dijk waarborgen. Binnen deze zoneringen gelden verboden ten aanzien van verschillende activiteiten. Deze verboden zijn beschreven in artikel 15 en artikel 16 van de Keur. Binnen de grenzen van het waterstaatswerk zijn alle activiteiten aan de Keur onderhevig; in de beschermingszone geldt dit voor bepaalde activiteiten, zoals het doen van ontgrondingen.

In het Beheersplan Waterkeringen wordt de vrijwaringszone genoemd, welke dient ter bescherming van de ruimte die nodig is voor toekomstige dijkversterking. Hierbij geldt onder andere dat onbebouwde dijkstrekkingen, onbebouwd dienen te blijven.

Met de drie zones en de beperkingen die per zone toepassing zijn, dient rekening gehouden te worden bij het ontwikkelen van het inrichtingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0017.jpg"

Waterstaatswerk en beschermingszones ten behoeve van bestemmingsplan Zaanse Schans e.o.

5.4.4 Oppervlaktewater

Het waterpeil in de Kalverpolder is NAP-1.17m. In de polder zijn verschillende onderbemalingen welke in beheer zijn bij perceeleigenaren of perceelgebruikers. Het poldergemaal van de Kalverpolder staat aan de oostzijde van de polder. Onderdeel van het gemaal is de Amerikaanse windmolen “De Hercules”, een bijzonder object in het Hollandse Landschap.

De molen wordt ook daadwerkelijk voor de peilhandhaving ingezet. Als het peil te hoog op loopt, springt het elektrische gemaal bij. De peilbeheersing in de Kalverpolder is afgestemd op het landgebruik. Het waterpeil van de Schermerboezem is NAP-0,50m. De Lagedijk ligt in de Polder Westzaan. De Lagedijk ligt in een deel van de polder met een streefpeil van NAP-1.04m.

Het dempen van oppervlaktewater, zowel in de polder als het boezem, dient één op één gecompenseerd worden. Omdat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren, zal toename van verharding, door bijvoorbeeld nieuwbouw, gecompenseerd moeten worden. De nieuwbouw in het noordwestelijk deel van het plangebied zal hierop getoetst moeten worden.

5.4.5 Grondwater

De drooglegging, het verschil tussen polderpeil en de hoogteligging van het maaiveld, van de bebouwing in de polder is minimaal. Dit is inherent aan de inrichting van het gebied als cultuurhistorisch object. Het leidt niet tot grondwateroverlast in algemene zin door de fijnmazige waterstructuur in het gebied. De bebouwing is grotendeels afgestemd op deze minimale drooglegging. Ook in de natuurdeel van het plangebied is de drooglegging minimaal. Om het land wel te kunnen gebruiken zijn onderbemalingen ingericht, door het waterpeil te wijzigen wordt de grondwaterstand aangepast op het gewenste gebruik.

5.4.6 Riolering

In de Kalverpolder ligt een groot, fijnmazig systeem van drukriolering. De bebouwing langs de Kalverringdijk, de Zaanse Schans, het museum, de school, de industrie langs de D. Sonoyweg, de woningen in Haaldersbroek en de woningen en de woonboten langs de Braakdijk zijn op dit systeem aangesloten. Ieder gebouw of groepje van gebouwen heeft een rioolgemaaltje waarmee het afvalwater geloosd wordt op een persleiding. De persleiding loost in de riolering van het Kalf en wordt via Zaandam Oost afgevoerd naar de rioolzuivering aldaar. Het regenwater wordt geloosd in het oppervlaktewater. Aan de noordzijde van het plangebied liggen nog enkele woningen die lozen via septictanks. Het streven is deze septictanks te vervangen door IBA's (Individuele Behandelingsinstallatie Afvalwater).

Langs de Lagedijk ligt een gemengd riool, maar veel panden aan de buitenzijde van de dijk lozen het regenwater op de Zaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303_0018.jpg"

molen De Bleeke Dood

Hoofdstuk 6 Bestemmingsplanregeling

6.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden'. Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.

6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning' en 'sloopvergunning' en zijn vervangen door omgevingsvergunning (indien noodzakelijk is deze term aangevuld ten behoeve van bouwen en/of slopen), de term 'aanlegvergunning' is vervangen door omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en tenslotte de term 'ontheffing' is vervangen door afwijking van de bouwregels/gebruiksregels.

6.2.1 Voorgevelrooilijn ('gevellijn')

In het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt een relatie gelegd tussen de hoogte van vergunningvrije erf- en terreinafscheidingen en de voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan. De omschrijving van het begrip voorgevelrooilijn is opgenomen in art.1 van de planregels.

6.2.2 Vergunningsvrij bouwen

Voor monumenten en van rijkswege aangewezen dorpsgezichten gelden afwijkende regels op het gebied van vergunningvrij bouwen.

6.2.3 Monumentenvergunning

Met de in werking treding van de Wabo zijn ongeveer 25 vergunningen op het gebied van ruimte, bouwen, natuur, milieu en monumenten geïntegreerd tot een omgevingsvergunning. Ook de monumentenvergunning is onder het stelsel van de omgevingsvergunning gebracht. Het apart aanvragen van de monumentenvergunning en bouwvergunning zal niet mogelijk zijn. Binnen de Wabo kan namelijk geen splitsing van vergunningen plaatsvinden in geval van een fysiek ondeelbaar bouwplan.

Procedureel verandert er voor monumenten ook het een en ander. Bij provinciale en gemeentelijke monumenten, waarvoor de reguliere procedure gevolgd kan worden, ontstaat een omgevingsvergunning van rechtswege, indien niet binnen de beslistermijn de omgevingsvergunning verleend of geweigerd is. Voor rijksmonumenten geldt dit niet. Daar zal de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd worden met een beroepsprocedure bij daarvoor aangewezen gespecialiseerde rechtbanken.

Voor gemeentelijke monumenten en gemeentelijke beschermde dorpsgezichten zoals de Zaanse Schans gelden de algemene in het Besluit omgevingsrecht opgenomen regels voor vergunningvrij bouwen. Bij vergunningsplichtige activiteiten ten aanzien van monumenten of wanneer de activiteiten zich bevinden in een aangewezen beschermd stad- of dorpsgezicht moet tevens een monumentenvergunning worden aangevraagd waarover de gemeentelijke monumentencommissie zal adviseren. Voor van rijkswege beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten geldt per 1 januari 2012 dat er in een aantal gevallen vergunningsvrij kan worden gebouwd.

6.3 Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bij de keuze van bestemmingen is aansluiting gezocht met de SVBP 2008 en het Besluit ruimtelijke ordening.

De regels in dit bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

Artikel 2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

De ruimtelijke structuur en het historisch gegroeide bebouwingsbeeld behoren tot de beschermede en karakteristieke waarden van het plangebied. Om deze kenmerkende structuur en beeld in stand te houden is in de planregels een voorschrift opgenomen met betrekking tot de ligging van de naar de weg gekeerde gevels.

Het bestemmingsplan geeft als onderdeel van de bouwregels regels ten aanzien van erf- en terreinafscheidingen. Tot 1 januari 2012 zijn de algemene bepalingen voor vergunningvrij bouwen zoals opgenomen in het Besluit omgevingsrecht in het geheel niet van toepassing in gebieden die van rijkswege zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht . Ook na de inwerkingtreding van de verruimde regelgeving in het kader van de Modernisering Monumentenzorg blijft een deel van de erf- en terreinafscheidingen bouwvergunningplichtig.

6.3.3 Algemene regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

33 Overige regels

In dit artikel wordt de aanvullende werking van de bouwverordening voor zover betrekking hebbend op de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening buiten werking gesteld. Zou dit niet het geval zijn dan zouden deze stedenbouwkundige bepalingen automatisch de in de, in het bovenstaande beschreven, bestemmingen geboden ruimte inperken. Voor een aantal stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is echter een uitzondering opgenomen: deze blijven wel gelden. Deze bepalingen hebben onder meer betrekking op de toegankelijkheid van bouwwerken.

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot een algemene aanduiding.

  • Beschermd dorpsgezicht - Gortershoek/ Beschermd dorpsgezicht - Haaldersbroek/ Beschermd dorpsgezicht - Zaanse Schans
    Doel van deze regels is te voorkomen dat inbreuk wordt gemaakt op de te beschermen waarden die opgenomen zijn in de aanwijzingsbesluiten van de beschermde dorpsgezichten. Het bevoegde gezag kan nadere eisen stellen aan situering en afmetingen van de laatstbedoelde bouwwerken (ter bescherming van de cultuurhistorische waarden). Voor het uitvoeren van eental werkzaamheden, zoals het kappen en planten van bomen, is een omgevingsvergunning nodig.
  • Geluidzone - industrie
    Doel van deze regel is te voorkomen dat gebouwen worden gerealiseerd ter plaatse van gronden waar de geluidsbelasting ten gevolge van een industrieterrein op gevels van gebouwen de aanvaardbare normen overschrijdt.
  • Vrijwaringszone - molenbiotoop

In het plangebied bevinden zich diverse molens. In verband hiermee moet de windvang van de molens gewaarborgd blijven, ook voor de toekomst. Daarom is gekeken naar de invloed van de molen op de maximale bouwhoogtes voor eventuele nieuwbouw in het plangebied.

De formule voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is: H = X/n + c.z of X - n(H - c.z)

Standaard geldt:
H = hoogte obstakel in meters (in casu maximale bouwhoogte in bestemmingsplan)
X = afstand obstakel tot molen in meters
n = 140 voor open, 75 voor ruw, 50 voor gesloten gebied
c = constante = 0,2
z = askophoogte in meters

Bij 90% windreductie geldt: c = constante = 0,2 n = 50 voor gesloten gebied

Een 90% windreductie is acceptabel, omdat de overheersende windrichting zuidwestelijk is, wind uit noordelijke richting komt weinig voor. Het rendement van de molen neemt bij het hanteren van 90% windreductie niet af, aangezien het bestemmingsplan hoofdzakelijk conserverend van aard is en de toegestane bouwhoogtes uit de vigerende plannen niet worden overschreden. Van een afname van de huidige windtoevoer is dan ook geen sprake.

De molenbiotopen zijn als een geheel op de verbeelding aangegeven waarbij de maximale maat van 400 meter is aangegeven. De biotoopregeling geldt niet voor bebouwing op de Zaanse Schans.

  • Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Kalverringdijk Zuid) & Wro-zone - wijzigingsgebied 2(Zeilenmakerspad)

Het opnemen van wijzigingsbevoegdheden in het plan is gebaseerd op artikel 3.6 Wro. In elke bestemming is de afweging gemaakt welke wijzigingsbevoegdheden passend zijn voor de betreffende bestemming. Aan elke wijzigingsbevoegdheid die in een bestemmingsplan is opgenomen zijn voorwaarden verbonden waaraan moet zijn voldaan. Ook bij de wijzigingsbevoegdheden is de koppeling gelegd met de voorwaarden zoals die worden toegepast bij ontheffingsmogelijkheden. De te volgen procedure bij de uitvoering van een wijzigingsbevoegdheid is in de Wro vastgelegd. Ten behoeve van de uitoefeningen van een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld. In dit wijzigingsplan wordt weergegeven hoe de voorwaarden waar aan de wijziging moet voldoen zijn toegepast.

Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsregels kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.3.4 Slot- en overgangsbepalingen

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

Overgangsrecht
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid & Bestemmingsplanprocedure

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1.1 Voorontwerp

Over het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraak gehouden. Deze keuze is mede gemaakt omdat in het bestemmingsplan de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen en slechts in beperkte mate ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
De inspraakverplichting is met de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 2005 en met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 niet veranderd en dus komen te vervallen. Dit is vervolgens bij raadsbesluit van 21 september 2006 overgenomen in de Inspraakverordening van de gemeente Zaanstad.

7.1.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan:

  1. 1. VROM-inspectie, regio Noord-West *
  2. 2. Rijkswaterstaat, dienst Noord-Holland
  3. 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  4. 4. Gemeente Wormerland *
  5. 5. Ministerie van Defensie, dienst Gebouwen, Werken en Terreinen
  6. 6. Ministerie van Economische Zaken, regio Noord-West
  7. 7. Provincie Noord-Holland *
  8. 8. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier *
  9. 9. Waterleidingbedrijf Noord-Holland
  10. 10. Bewonersvereniging Gortershof
  11. 11. Regionale brandweer Zaanstad Waterland *
  12. 12. GGD Zaanstreek-Waterland
  13. 13. Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied
  14. 14. N.V. Nederlandse Gasunie *
  15. 15. Kamer van Koophandel Amsterdam *
  16. 16. Westelijke Land- en Tuinbouw Organisatie
  17. 17. Staatsbosbeheer *
  18. 18. KPN
  19. 19. KPN Vastnet
  20. 20. NUON
  21. 21. Milieufederatie Noord-Holland
  22. 22. Ondernemers Vereniging De Zaanse Schans *
  23. 23. Stichting Zaanse Schans *
  24. 24. Stichting De Hollandsche Molen *
  25. 25. Vereniging De Zaanse Molen *
  26. 26. Stichting Zaan & Dijk *
  27. 27. Vereniging Zaans Erfgoed *
  28. 28. Stichting Zaans Schoon *
  29. 29. Gemeentelijke monumentencommissie *
  30. 30. Stichting Kalverpolder *
  31. 31. Agrarische Natuurvereniging Water, Land en Dijken
  32. 32. Platform Zaanse Woonschip Bewoners

De instanties die voorzien van * hebben gereageerd. Daarnaast hebben de volgende instanties ook een reactie gestuurd:

  • Stichting Het Weefhuis
  • Bewoners van Haaldersbroek
  • Vogelbeschermingswacht 'Zaanstreek'
  • Schans Bewonersbelang
  • Stadsherstel Zaanstreek N.V.
  • Stichting Raadhuis
  • Bewoners van Bartelsluis / Engewormer
  • Kontakt Milieubeheer Zaanstreek

Tot slot heeft ook een privaat persoon een reactie gestuurd ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan. De Wet bescherming Persoonsgegevens laat niet toe dat de persoonsgegevens van private personen digitaal openbaar worden gemaakt. Om die reden is de reactie van deze persoon geanonimiseerd.

De reacties zijn gebundeld, samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente. Voor de resultaten wordt verwezen naar bijlage 3 Resultaten artikel 3.1.1 Bro-overleg van de toelichting.

7.1.3 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan Zaanse Schans e.o. heeft met ingang van 31 maart 2011 tot en met 11 mei 2011 voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende de termijn van terinzagelegging hebben 31 personen/instanties (appellanten) een zienswijze naar voren gebracht. Buiten de periode van terinzagelegging is één zienswijze ingediend. De Wet bescherming persoonsgegevens laat niet toe dat de persoonsgegevens van appellanten digitaal openbaar worden gemaakt. Om die reden zijn de zienswijzen geanonimiseerd. Aan de betrokkenen is per brief kenbaar gemaakt onder welk nummer hun zienswijze is opgenomen.

De reacties zijn gebundeld, samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente. Voor de resultaten wordt verwezen naar Nota van zienswijzen van de Toelichting. Een aantal zienswijzen heeft aanleiding gegeven tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. Ook ambtshalve zijn een aantal wijzigingen aangebracht (zie Nota ambtshalve wijzigingen van de Toelichting).

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen bouwplannen mogelijk, dat zijn benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan geen exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer.

Er kan door een herziening van het bestemmingsplan schade ontstaan als bedoeld in de artikelen 6.1 tot en met 6.3 van de Wet ruimtelijke ordening. De bestaande planologische regeling als uitgangspunt is genomen voor deze planherziening. Om zoveel mogelijk ruimtelijke kwaliteit te waarborgen zijn voor een tweetal locaties aan de Kalverringdijk beperkingen gesteld aan bouwhoogte en bouwmassa. Ten behoeve van deze locaties is een planschaderisicoanalys uitgevoerd en zijn wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan aangebracht. Indien uit de planologische maatregel toch schade voortvloeit die voor vergoeding in aanmerking komt dan is het weerstandsvermogen van de gemeente is toereikend om een tegemoetkoming in schade volledig te compenseren.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht gegarandeerd en het kostenverhaal anderszins verzekerd te zijn. Derhalve zal door de gemeente geen exploitatieplan worden opgesteld.

7.3 Handhaving

In algemene zin geldt ook voor het plangebied van bestemmingsplan Zaanse Schans e.o. dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat er niet mag worden gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en verder dat het gebruik in overeenstemming moet zijn met wat de bestemming toestaat.

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling.
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid.
    Gewijzigde maatschappelijke inzichten (de rampen in Enschede en Volendam) hebben ertoe geleid dat aan handhaving een hogere prioriteit wordt toegekend. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het bestemmingsplan berust bij het gemeentebestuur. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.


Handhaving is te onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van sancties anderzijds. Het eerste is gericht op preventie (vooraf), het andere op repressie (achteraf). Toezicht is van belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daar op te reageren, hetzij via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties. Handhaving is onder te verdelen in bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen of ongedaan maken van een toestand die in strijd is met de wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld neergelegd in het bestemmingsplan. Strafrechtelijke handhaving is gericht op het straffen van een overtreder die in strijd handelt met de wettelijke regels.

Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Een nieuw bestemmingsplan, waarin eenduidige bestemmingen zijn weergegeven en waarin naar aanleiding van de feitelijke situaties voor een positieve benaderingswijze is gekozen, versterkt de mogelijkheid tot handhaving.

In Zaanstad wordt op het overtreden van de regels uit een bestemmingsplan uitsluitend opgetreden vanuit het bestuursrecht. De gemeente handhaaft dus niet strafrechtelijk op overtredingen van het bestemmingsplan. Indien bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden kan het gemeentebestuur kiezen om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de overtreder. Een last onder bestuursdwang houdt in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn (dit is een termijn die een overtreder krijgt om de overtreding zelf te beëindigen) de overtreding nog bestaat, het gemeentebestuur zelf de overtreding opheft op kosten van de overtreder. Als er wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan houdt dit in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestaat, de overtreder een geldbedrag aan de gemeente is verschuldigd tot een bij het besluit bepaald maximum bedrag. Heeft een last onder dwangsom niet het gewenste effect (de overtreding blijft bestaan) dan kan daarna ook nog een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

7.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke Ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn verschillende fasen te onderscheiden:

  • Voorbereidingsprocedure

Voor het opstellen van van een voorontwerpbestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor overleg gezonden aan de in artikel 3.1.1 Bro genoemde instanties. Tevens zijn diverse (informele) informatiebijeenkomsten binnen het plangebied georganiseerd voor bewoners, belangstellenden en belanghebbenden.
De gemeente reageert vervolgens op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro door in de toelichting van het plan op de gemaakt op- en aanmerkingen in te gaan en aan te geven welk standpunt de gemeente daarover inneemt.

  • Vaststellingsprocedure

Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

  • Beroepsprocedure

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de VROM inspectie een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de VROM inspectie wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein

Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie I "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende categorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

  • automatiek;
  • broodjeszaak;
  • cafetaria;
  • croissanterie;
  • koffiebar;
  • lunchroom;
  • ijssalon;
  • snackbar;
  • tearoom;
  • traiteur.

1b. Overige lichte horeca

  • bistro;
  • grand-café;
  • restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
  • hotel.

1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

  • bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 250 m²;
  • restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).

Categorie 2 "middelzware horeca"

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

  • bar;
  • bierhuis;
  • biljartcentrum;
  • café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Categorie 3 "zware horeca"

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.

Bijlage 4 Kappenplan Gortershoek

Bijlage 4 Kappenplan Gortershoek

Bijlage 5 Kappenplan Haaldersbroek

Bijlage 5 Kappenplan Haaldersbroek

Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 1 Nota van zienswijzen

Bijlage 2 Nota Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 2 Nota ambtshalve wijzigingen

Bijlage 3 Resultaten Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Bijlage 3 Resultaten artikel 3.1.1 Bro-overleg

Bijlage 4 Milieuonderzoek

Bijlage 4 Milieuonderzoek

Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

De Staat van Bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de VNG Richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten en speciaal bedoeld voor gebieden met een functiemenging.

Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra
  • horecaconcentratiegebieden
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid

Het kan gaan om gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke functiemengingsgebieden qua schaal vaak verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging zijn onderverdeeld in de categorieën A, B of C.

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Bij de totstandkoming van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging' is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Verder legt het bestemmingsplan voor detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke functies zoals kerkgebouwen, buurthuizen, kinderopvang, verpleeghuizen, scholen enz. geen relatie met de bedrijvenlijst. Deze functies zijn daarom niet opgenomen in de lijst.

Tenslotte wordt de bedrijvenlijst niet toegepast op horecabedrijven. Voor de toelaatbaarheid van horeca wordt gebruik gemaakt van een Staat van horeca-activiteiten. Deze lijst is meer gedifferentieerd en toegespitst op de plaatselijke situatie dan de grovere indeling van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging'.

De 'Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging' is niet uitputtend. In de regels wordt geregeld dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met bedrijven uit desbetreffende categorie gelijkgesteld kunnen worden.

Bijlage 6 Toelichting Staat Van Bedrijfdactiviteiten - Bedrijventerrein

Bijlage 6 Toelichting Staat van Bedrijfdactiviteiten - bedrijventerrein

Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; er wordt hier uitdrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

  1. 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
    In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
    1. a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
    2. b. overige lichte horeca: restaurants;
    3. c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d.
  2. 2. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
  3. 3. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het desbetreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een ontheffing één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2.

Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat ontheffing tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een ontheffing worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.

Bijlage 8 Aanwijzing Beschermd Dorpsgezicht Gortershoek Van Rijkswege

Bijlage 8 Aanwijzing beschermd dorpsgezicht Gortershoek van rijkswege

Bijlage 9 Aanwijzing Beschermd Dorpsgezicht Haaldersbroek Van Rijkswege Inclusief Waardenkaart

Bijlage 9 Aanwijzing beschermd dorpsgezicht Haaldersbroek van rijkswege inclusief waardenkaart

Bijlage 10 Aanwijzing Beschermd Dorpsgezicht Zaanse Schans Van Gemeentewege

Bijlage 10 Aanwijzing beschermd dorpsgezicht Zaanse Schans van gemeentewege

Bijlage 11 Stedenbouwkundige Visie Zaanse Schans

Bijlage 11 Stedenbouwkundige visie Zaanse Schans

Bijlage 12 Beeldkwaliteitsplan Zaanse Schans

Bijlage 12 Beeldkwaliteitsplan Zaanse Schans

Bijlage 13 Ontwerpbesluit Aanwijzing Wormer- En Jisperveld En Kalverpolder

Bijlage 13 Ontwerpbesluit aanwijzing Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder