KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Cultuur En Ontspanning
Artikel 5 Gemengd
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Natuur
Artikel 9 Recreatie
Artikel 10 Sport
Artikel 11 Tuin
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Railverkeer
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 15 Water
Artikel 16 Wonen
Artikel 17 Leiding - Gas
Artikel 18 Leiding - Riool
Artikel 19 Waarde - Archeologie 1
Artikel 20 Waarde - Archeologie 2
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 27 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Planvorm
1.4 Vigerende Regelingen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Analyse
2.1 Geschiedenis Van Het Plangebied
2.2 Structuur Van Het Plangebied
2.3 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
2.4 Groen- En Waterstructuur
2.5 Functionele Structuur
2.6 Verkeersstructuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Algemene Uitgangspunten
4.2 Specifieke Uitgangspunten
4.3 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Milieu
5.2 Planmer
5.3 Water
Hoofdstuk 6 Bestemmingsplanregeling
6.1 Algemeen
6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
6.3 Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Handhaving
7.4 Bestemmingsplanprocedure
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 1 Milieuonderzoek
Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Qra Garage Bako
Bijlage 4 Rapportage Route Gevaarlijke Stoffen Zaanstad
Bijlage 5 Bedrijvenlijst
Bijlage 6 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 8 'Nota Zienswijzen'
Bijlage 9 Ambtshalve Wijzigingen

Oud Koog - Rooswijk

Bestemmingsplan - gemeente Zaanstad

Vastgesteld op 19-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Oud Koog & Rooswijk van de gemeente Zaanstad.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0479.STED3753BP-0301 de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Achtergevel

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.6 Archeologische waarde

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bebouwingsbeeld

Het aanzicht van bebouwing dat wordt bepaald door de aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen – die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen en maaswijdten tussen bouwwerken (doorzichten).

1.9 Bebouwingspercentage

Een met een maatvoeringsaanduiding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak of bebouwingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, waarbij kelders en souterrains niet mee worden gerekend.

1.10 Bed & Breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot logies en ontbijt aan een steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of aangebouwd bijbehorend bouwwerk) verblijft. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.11 Bedrijf

Onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 Bedrijfswoning of dienstwoning

Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, kennelijk slechts bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, gezin of andere groep personen, die behoort bij en waarvan de bewoning noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waarop de woning zich bevindt.

1.13 Bestemmingsgrens

De grens van een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bezonningssituatie

Het aantal bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober ter plaatse van de vensterbank aan de binnenkant van het raam, uitgaande van een zonshoogte van meer dan 10º, waarbij ook gekeken wordt naar de bezonning van buitenruimten met een recreatief karakter.

1.15 Bijbehorende bouwwerken

Een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel verbonden met een zich op hetzelfde perceel bevinden hoofdgebouw, daar al of niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak.

1.16 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.19 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.22 Carport

Een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig.

1.23 Culturele voorzieningen

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.24 Dagrecreatie

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.25 Dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.26 Dakopbouw

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok kan uitkomen en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst.

1.27 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in goederen van grote omvang, die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven.

1.29 Dienstverlening

Inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten.

1.30 Eerste bouwlaag of plint

De bouwlaag op de begane grond.

1.31 Erf

Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.32 Garage(box)

Een niet tot de openbare weg behorende of niet voor het openbaar verkeer toegankelijke, geheel of gedeeltelijk besloten of open ruimte of samenstel van ruimten, bestemd tot of in gebruik als stallingplaats.

1.33 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 Groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en openbare speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren, paden en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.35 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting of functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.36 Horeca(bedrijf)

Een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. a. het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
  2. b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. c. het verstrekken van nachtverblijf;

één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie).

1.37 Huisgebonden bedrijf

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt geen detailhandel of horeca bedoeld, als ook de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.38 Huisgebonden beroep

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel, als ook de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.39 Landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.40 Maatschappelijke voorzieningen cq. dienstverlening

Overheids-, welzijns-, ouderen, medische, onderwijs-, culturele en religieuze voorzieningen, jeugd-/kinder-/naschoolse opvang, voorzieningen inzake openbare orde en veiligheid en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, en overige openbare (speel)voorzieningen. .

1.41 Natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen die voorkomen in dat gebied.

1.42 (Openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding

Voorzieningen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, zoals onder meer transformatorbouwwerken, gasreduceerstations, pompstations, schakelbouwwerken, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, sluizen, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en overige voorzieningen ten behoeve van het (openbaar) nut en de waterhuishouding.

1.43 Oevervoorziening

De grondkerende constructie aan en in de aan een watergang grenzende kant van een terrein.

1.44 Ondergeschikte bouwdelen

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  2. b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen, luchtkokers, lichtkappen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.

1.45 Openbaar toegankelijk gebied

Onder openbaar toegankelijk gebied vallen wegen, water en openbaar groen in de zin van het Besluit omgevingsrecht.

1.46 Peil

Onder hetpeil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang van het bouwwerk direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;
  2. b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.47 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 Spoorwegvoorzieningen

Dienstgebouwen, stations, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken behoeve van railvervoer.

1.49 Sport(voorzieningen)

Een al of niet gebouwde voorziening, geheel of gedeeltelijk ingericht en in gebruik voor het beoefenen van sport en sportieve recreatie (zoals bijvoorbeeld een zwembad) al dan niet met de mogelijkheid tot het gebruiken van consumpties.

1.50 Verbeelding

Digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan Oud Koog & Rooswijk (STED3753) met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden zijn aangegeven

1.51 Verkeersvoorzieningen

Rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen , verkeerslichten enz.

1.52 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.53 Voorgevelrooilijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.

1.54 Waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.55 Woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden of daarmee gelijk te stellen woonvorm, niet zijnde kamerverhuur; onder woning of wooneenheid worden mede zorgwoningen begrepen.

1.56 Zorgwoning

Een woning bestemd voor personen met fysieke en/of psychische beperkingen, waar zorgverlening of begeleiding mogelijk is.

1.57 Zijgevel

Een gevel die de achter- en voorgevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.

2.2 Bouwdiepte

Vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.3 Begrenzing van de bestemmingen

Voorzover niet in maten op de verbeelding vastgelegd, door middel van meting op de verbeelding vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.4 Bouwhoogte van een antenne-installatie

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

2.6 Breedte en lengte of diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 Brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.8 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.9 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.10 Hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken) as van de windturbine.

2.11 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.12 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de Staatvan Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein, met dien verstande dat:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 1 (b< 1) zijn uitsluitend bedrijven toegestaan tot ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten -Bedrijventerrein;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 2 (b< 2) zijn uitsluitend bedrijven toegestaan tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten -Bedrijventerrein;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.1 (b< 3.1) zijn uitsluitend bedrijven toegestaan tot ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten -Bedrijventerrein;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2 (b< 3.2) zijn uitsluitend bedrijven toegestaan tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten -Bedrijventerrein;
  5. e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml) is tevens een tankstation met lpg toegestaan;
  6. f. uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - ... zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een SBI-code zoals genoemd in onderstaande tabel:
Specifieke vorm van bedrijf SBI-code
Specifieke vorm van bedrijf - 1 1062
Specifieke vorm van bedrijf - 2 28
  1. g. bestaande bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken vanhet bepaalde in lid 3.1 onder a tot en met d ten behoeve van bedrijven die niet in de desbetreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten of niet onder de toegelaten categorie (-en) zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de toegestane bedrijven gelijkgesteld kunnen worden;
  2. b. Bij toepassing van de bevoegdheid genoemd in lid 3.4 onder a wordt getoetst of geen blijvende, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. na beëindiging van de specifiek bestemde bedrijfsactiviteiten, zoals genoemd in 3.1 onder f de specifieke vorm van bedrijvigheid komt te vervallen en uitsluitende de algemeen toelaatbare milieucategorie geldt, zoals weergegeven op de verbeelding;
  2. b. de van de planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerreinwordt gewijzigd, in die zin dat :
  1. 1. aan de desbetreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein bedrijven en/of bedrijfsvormen worden toegevoegd;
  2. 2. in de desbetreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten worden ingedeeld bij een andere categorie.

Artikel 4 Cultuur En Ontspanning

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. culturele voorzieningen;
  2. b. muziek- en dansscholen oefenruimten en creativiteitscentra;
  3. c. welness, fitness- en healthcentra met inbegrip van sauna's en beautycentra;
  4. d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' (kb) is tevens een kinderboerderij toegestaan;

met de daarbij behorende en ondergeschikte:

  1. e. horeca zoals genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten categorie 1, subcategorie 1a
  2. f. detailhandel;
  3. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

4.3 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken vanhet bepaalde in lid 4.1 onder e ten behoeve van horecabedrijven die niet in de Staat van Horeca-activiteiten of niet onder de toegelaten categorie (-en) zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de toegestane horecabedrijven gelijkgesteld kunnen worden;
  2. b. Bij toepassing van de bevoegdheid genoemd in lid 4.3 onder a wordt getoetst of geen blijvende, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' (-w) wonen niet is toegestaan;
  2. b. bedrijven uit de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging genoemde categorieen A en B;
  3. c. culturele voorzieningen;
  4. d. dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening;
  6. f. detailhandel met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen;
  7. g. horeca zoals genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten subcategorie 1a + b;
  8. h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' (h<2) tevens voor horecabedrijven tot en met categorie 2 van Staat van Horeca-activiteiten;
  9. i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' (su) is tevens een supermarkt toegestaan;
  10. j. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' (vm) voor een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG;
  11. k. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage' (ga) zijn tevens garageboxen toegestaan;
  12. l. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 5.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken vanhet bepaalde in lid 5.1 onder b ten behoeve van bedrijven die niet in de desbetreffende Staat van Bedrijfsactiviteiten -Functiemenging of niet onder de toegelaten categorie (-en) zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de toegestane bedrijven gelijkgesteld kunnen worden;
  2. b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken vanhet bepaalde in 5.1 onder g en h ten behoeve van horecabedrijven die niet in de desbetreffende Staat van Horeca-activiteitenof niet onder de toegelaten categorie (-en) zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de toegestane bedrijven gelijkgesteld kunnen worden;

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden en steigers;
  3. c. water;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding geluidsscherm (gs) tevens voor geluidsschermen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding ijsbaan (ij) tevens voor een ijsbaan;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding park (p) tevens voor een park;
  7. g. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen cq. dienstverlening;
  2. b. horeca, maximaal categorie 1, ondergeschikt , gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  3. c. detailhandel, ondergeschikt , gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  4. d. kantoorruimte, ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca ten hoogste tot en met categorie 2' tevens voor horecabedrijven die in de Staat van Horeca-activiteiten vallen onder ten hoogste categorie 2;
  6. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuurgebied ten behoeve van behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  2. b. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. c. water;
  4. d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag niet worden gebouwd.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. volkstuinen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 10 Sport

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport(voorzieningen);
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' (m) tevens voor maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening;

met de daarbij behorende en ondergeschikte:

  1. c. horeca zoals genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten categorie 1, subcategorie 1a
  2. d. detailhandel;
  3. e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

10.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voor- en zijtuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' is een carport toegestaan;
  3. c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. aan de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw is een erker/serre toegestaan;
  2. b. de breedte van de erker/serre mag niet meer bedragen dan 65 % van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. c. de voorzijde van de erker/serre mag niet meer dan 1,5 meter voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw beslaan;
  4. d. de hoogte van de erker/serre mag niet meer dan de hoogte van de vloer van de eerste verdiepingsvloer van het bijbehorende hoofdgebouw +0,30 meter bedragen;
  5. e. een afdak boven de voordeur verbonden met de erker/serre is toegestaan tot een maximum van 65% van de diepte van de erker/serre;
  6. f. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  7. g. voor carports geldt de bestaande maatvoering als maximale maatvoering.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor het verkeer met een primair doorgaand karakter (stroomfunctie);
  2. b. ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel' (dh) ook voor detailhandel op maaiveldniveau onder het viaduct van de rijksweg A8 met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen en met dien verstande dat detailhandel in de vorm van een supermarkt uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'supermarkt' (su);
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' (sz) ook voor een speelvoorziening op maaiveldniveau onder het viaduct van de rijksweg A8;

met de daarbij behorende:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. f. verkeersvoorzieningen;
  4. g. water;
  5. h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

12.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

12.3 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 13 Verkeer - Railverkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. railverkeer;
  2. b. spoorvoorzieningen, waaronder een station met de daarbij behorende horecabedrijven die in de Staat van Horeca-activiteiten vallen onder categorie 1, subcategorie 1a en detailhandel;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. e. verkeersvoorzieningen;
  6. f. water;
  7. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

13.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een buurtontsluitingsfunctie;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. e. verkeersvoorzieningen;
  6. f. water;
  7. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water met een functie voor de waterhuishouding, - berging, - lopen, - werken en de waterrecreatie en beroepsmatig varen;
  2. b. waterstaatkundige werken;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'passantenhaven' (pah) is tevens een passantenhaven toegestaan;

met de daarbijbehorende:

  1. d. oeverstroken, groenvoorzieningen, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken;
  2. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

15.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

15.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' (dv) tevens voor dienstverlening;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'garage' (ga) tevens voor garageboxen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' (m) tevens voor maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening;
  5. e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-1' (m-1) tevens voor ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' (prr) tevens voor praktijkruimte;
  7. g. ter plaaste van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' (nv) tevens voor nutsvoorzieningen;
  8. h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

16.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van gasleidingen;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 21 Waterstaat - Waterkering;
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 17 Leiding - Gas;
  3. c. in de derde plaats de bepalingen van Artikel 18 Leiding - Riool;
  4. d. in de vierde plaats de bepalingen van Artikel 19 Waarde - Archeologie 1 of Artikel 20Waarde - Archeologie 2.

17.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.2 teneinde gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende primaire bestemmingen toe te staan. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Leiding - Riool

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van rioolleidingen;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 21 Waterstaat - Waterkering;
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 17 Leiding - Gas;
  3. c. in de derde plaats de bepalingen van Artikel 18 Leiding - Riool;
  4. d. in de vierde plaats de bepalingen van Artikel 19 Waarde - Archeologie 1 of Artikel 20Waarde - Archeologie 2.

18.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 18.2 teneinde gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende primaire bestemmingen toe te staan. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Waarde - Archeologie 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 21 Waterstaat - Waterkering;
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 17 Leiding - Gas;
  3. c. in de derde plaats de bepalingen van Artikel 18 Leiding - Riool;
  4. d. in de vierde plaats de bepalingen van Artikel 19 Waarde - Archeologie 1.

19.2 Bouwregels

19.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 1, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van Artikel 21 Waterstaat - Waterkering;
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van Artikel 17 Leiding - Gas;
  3. c. in de derde plaats de bepalingen van Artikel 18 Leiding - Riool;
  4. d. in de vierde plaats de bepalingen van of Artikel 20 Waarde - Archeologie 2.

20.2 Bouwregels

20.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 2, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van de waterkering;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 (Waterstaat - Waterkering);
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 17 (Leiding - Gas);
  3. c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 18 (Leiding - Riool);
  4. d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 19 (Waarde - Archeologie 1);
  5. e. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 20 (Waarde - Archeologie 2).

21.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  2. b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

  1. 1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
  2. 2. Tot strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
    1. a. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, escortbedrijf of seksinrichting;
    2. b. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    3. c. het gebruiken en laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
    4. d. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en bouwwerken zonder dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    5. e. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor eht wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt op de gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan;
    6. f. nieuwe bedrifswoningen.
  3. 3. nieuwe inrichtingen en activiteiten die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. zijn niet toegestaan.

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Geluidzone - industrie

25.2 Veiligheidszone - LPG

25.3 Veiligheidszone - bevi

25.4 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels

26.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, dan kan bij omgevingsvergunning toegestaan worden, dat:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 30 m² worden gebouwd;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, vlaggenmasten, duikers en andere waterstaatkundige werken worden gerealiseerd;
  3. c. geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits afwijkingen in situering niet meer dan 2 meter bedragen óf de voorgeschreven oppervlaktematen en bebouwingspercentages met ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de eventuele in de bestemmingsregels opgenomen afwijkingsbevoegdheden buiten beschouwing blijven;
  4. d. de in de planregels toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen, en met ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes, zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie;
  5. e. de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen mogen met ten hoogste 2 meter worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
  6. f. met een geringe mate kan worden afgeweken van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt.

26.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 27 Overige Regels

27.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

27.2 Wet- en regelgeving

Indien in de planregels bij dit bestemmingsplan wordt gerefereerd aan wet- en regelgeving betreft het wet- en regelgeving zoals deze luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsregels ten aanzien van bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

28.2 Afwijken van de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken

Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 28.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.

28.3 Overgangsregels ten aanzien van het gebruik

Het gebruiken en laten gebruiken van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

28.4 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 28.3 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

28.5 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 28.3, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

28.6 Uitzonderingen op het overgangsrecht

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oud Koog & Rooswijkvan de gemeente Zaanstad.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 19 juli 2012,

De voorzitter, de griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 21 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad de "Inhaalslag Bestemmingsplannen" vastgesteld. Hiermee heeft het gemeentebestuur besloten tot een grootschalige actualisering van de bestemmingsplannen voor bestaand stedelijk gebied in Zaanstad. Toen de inhaalslag zijn voltooiing naderde heeft het college van burgemeester en wethouders in 2007 het "Actualiseringsplan bestemmingsplannen 2007-2016" vastgesteld. De bedoeling hiervan is om - als vervolg op de 'inhaalslag' - in het licht van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening te komen tot een dekkend netwerk van actuele, meer toekomstgerichte bestemmingsplannen.

Het bestemmingsplangebied Oud Koog & Rooswijk is een bestaand woon-werkgebied waar de komende jaren weinig tot geen nieuwe ontwikkelingen verwacht worden. De thans geldende bestemmingsplannen zijn plannen die gedateerd zijn en daardoor niet meer afgestemd zijn op de huidige situatie in het plangebied.

1.2 Plangebied

Het gebied wordt globaal begrensd door:

  • de spoorbaan, de Stationsstraat en de Zaan in het oosten;
  • de Mallegatsloot in het zuiden;
  • de Zuider Watermolensloot in noorden;
  • de spoorbaan, de noordzijde van de wijk Westerkoog, de Guisweg, de A8 en het Guisveld in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3753BP-0309_0001.jpg"

1.3 Planvorm

Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch/juridisch kader te bieden voor het behouden en versterken van de woonfunctie en om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Dit doel zal worden bereikt door de wijze van bestemmen zodanig te kiezen dat wonen en werken aan de hedendaagse wensen wordt aangepast. Gekozen is voor een conserverend bestemmingsplan, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen. Het bestemmingsplan beschermt het woon- en leefmilieu en vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie. Daarnaast staat het bestemmingsplan in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op met name het behoud van de aanwezige functies.

1.4 Vigerende Regelingen

Voor het plangebied vigeren thans de volgende plannen en regelingen:

  • Reconstructie Stationsplein Koog/Zaandijk,
    vastgesteld op 13-09-1973 en goedgekeurd op 14-05-1974
  • Globaal bestemmingsplan Rooswijk-Noord,
    vastgesteld op 09-07-1992 en goedgekeurd op 09-02-1993
  • Uitwerkingsplan Wilgeroos van bestemmingsplan Rooswijk-Noord,
    vastgesteld op 01-11-1994, goedgekeurd op 06-12-1994
  • Uitwerkingsplan Steenroos van bestemmingsplan Rooswijk-Noord,
    vastgesteld op 25-01-1995 en goedgekeurd op 11-04-1995
  • Uitwerkingsplan Klaproos van bestemmingsplan Rooswijk-Noord,
    vastgesteld op 25-01-1995 en goedgekeurd op 11-04-1995
  • Uitwerkingsplan Stokroos van bestemmingsplan Rooswijk-Noord,
    vastgesteld op 25-01-1995 en goedgekeurd op 11-04-1995
  • Uitwerkingsplan Klimroos van bestemmingsplan Rooswijk-Noord,
    vastgesteld op 19-06-1996 en goedgekeurd op 09-07-1996
  • Bestemmingsplan Centraal Politiebureau Zaanstad,
    vastgesteld op 12-01-1989 en goedgekeurd op 18-04-1989
  • Bestemmingsplan Rooswijk II,
    vastgesteld op 02-11-1967 en goedgekeurd op 30-07-1968
  • Bestemmingsplan Westzijderveld,
    vastgesteld op 30-03-1966 en goedgekeurd op 18-10-1966
  • Uitbreidingsplan gemeente Zaandijk,
    vastgesteld op 30-05-1934 en goedgekeurd 22-08-1934
  • Uitbreidingsplan Westzijderveld 1:2500 (Globaal plan),
    vastgesteld op 27-02-1969 en goedgekeurd op 17-03-1970
  • Wijziging van bestemmingsplan Westzijderveld 1:2500,
    vastgesteld op 13-12-1973 en goedgekeurd op 25-02-1975
  • Reconstructie Stationsplein Koog / Zaandijk,
    vastgesteld op 29-08-1973 en goedgekeurd op 14-05-1974
  • Bestemmingsplan voor de Bebouwde kom van de gemeente Koog aan de Zaan, vastgesteld op 14-05-1970 en goedgekeurd op 15-06-1971
  • Bestemmingsplan Koogerpark,
    vastgesteld op 13-08-1981 en goedgekeurd op 20-07-1982
  • Partiële Herziening 1985 bestemmingsplan Koogerpark deel I plankaart en wijzigingsgebied,
    vastgesteld op 12-01-1989 en goedgekeurd op 18-04-1989
  • Uitbreidingsplan Centrum,
    vastgesteld op 20-05-1959 en goedgekeurd op 08-06-1960
  • Regeling van de bebouwde kom Centrum - ten noorden van de Zuiderkerkstraat, vastgesteld op 03-05-1961 en goedgekeurd op 25-08-1961
  • Bouwverordening
    vastgesteld op 20-11-2003 en in werking getreden op 5 december 2003

Deze bestemmingsplannen en de Bouwverordening worden deels geheel, deels gedeeltelijk door het voorliggende bestemmingsplan vervangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3753BP-0309_0002.png"

overzicht vigerende bestemmingsplannen

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur en invulling van het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid aan de orde dat op verschillende niveaus geldt (rijk, provincie, gemeente). Hoofdstuk 4 beschrijft de diverse beleidsuitgangspunten en uitgangspunten voor het plangebied. De randvoorwaarden (o.a. milieuaspecten, natuurtoets en watertoets) voor het plangebied zijn opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de bestemmingsplanregeling en in het laatste hoofdstuk wordt tenslotte ingegaan op de uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Analyse

2.1 Geschiedenis Van Het Plangebied

Gezien de grote verschillen waar het gaat om ontstaansgeschiedenis en stedenbouwkundige structuur worden de buurten Oud Koog en Rooswijk apart beschreven in de paragrafen 2.1, 2.2en 2.4. In de daarop volgende paragrafen van dit hoofdstuk en het bestemmingsplan wordt verder geen onderscheid gemaakt tussen de buurten Oud Koog en Rooswijk aangezien dit voor het bestemmingsplan niet noodzakelijk en relevant is.

2.1.1 Oud Koog

Het huidige landschap heeft zijn vorm gekregen door een gelijktijdig proces van veenvorming, zee-invloeden en invloeden vanuit rivierstromen. Het proces van natuurlijke landschapsvorming heeft tot ongeveer 1.000 na Christus geduurd. De Zaan is een erfenis uit deze periode.

Rond het jaar 1.000 begon men het natte veenweidegebied, dat ontstaan was in de luwte van duinen en strandwallen, te ontginnen. Er werden sloten gegraven voor turfwinning en afvoer van het water. Het verkregen land werd gebruikt voor akkerbouw. Er ontstond een slotenpatroon dat tot op de dag van vandaag in het plangebied terug te vinden en te herkennen is in het plangebied.

Om het land te beschermen tegen overtollig water werden in de 13de of 14de eeuw dijken gebouwd langs omliggende wateren, waaronder de Zaan. Langs deze dijk werd toen niet gewoond. Koog aan de Zaan ontstond nadat de dammen aan de westoever van de Zaan in de 15de eeuw waren verbeterd. De oudste bebouwing lag aan de dijk langs de Zaan, ter hoogte van de sluis waar nu de Kogersluisstraat ligt. Oud Koog is ontstaan in de 16de eeuw.

In de 17de eeuw groeide de bevolking zodanig dat de hele dijk was volgebouwd met woningen. In het veld achter de dijk verrezen molens, voornamelijk houtzaag-, olie,- pel- en papiermolens. Paden vanaf de dijk gaven toegang tot de molens. Om de steeds groeiende bevolking te kunnen huisvesten bouwde men ook huizen langs de molenpaden. De Hoogstraat, de Lagendijk, de Raadhuisstraat en het Zuideinde zijn onderdelen van de oude bedijkingen met haaks daarop de voornoemde molenpaden die ontginning van de achterliggende gronden mogelijk maakten. De zo ontstane kamstructuur is nog steeds leesbaar in de loop van de wegen en de manier van verkavelen van de verschillende latere bebouwingen.

Koog aan de Zaan werd na 1811 een zelfstandige gemeente, daarvoor maakte het onderdeel uit van de banne Westzaan. De banne Westzaan is een rechtsgebied dat zich westelijk van de Zaan uitstrekte, van Zaandam tot West Knollendam. Deze banne werd formeel tot 1811 vanuit Westzaan bestuurd. Daar berustte het gezag. In de 18de eeuw raakte het sterk geïndustrialiseerd. Kort voor de Tweede Wereldoorlog werkte 70% van de plaatselijke bevolking in een fabriek.

In 1957 werd besloten dat Koog aan de Zaan een goede plek was voor het doortrekken van de ringweg rond Amsterdam. Een aantal sportverenigingen, enkele huizen en een kleuterschooltje moest hiervoor wijken. Sindsdien doorsnijdt de rijksweg A8 de doorgaande Zaanstructuur en knipt het lint van Koog aan de Zaan in tweeën.
Vele richtingen komen samen in dit gedeelte waar oud en nieuw elkaar ontmoeten. Aan het begin van de 21ste eeuw heeft het gebied onder de A8 een enorme facelift gekregen onder de projectnaam A8ernA. A8ernA is een geslaagde poging om de verbinding tussen de beide zijden langs de A8 te herstellen en het gebied eronder te activeren.

Koog aan de Zaan ligt aan de zuidzijde tegen Zaandam aan en in het noorden tegen Zaandijk, ten oosten ligt de rivier de Zaan. Tegenwoordig valt het uiteen in twee gedeeltes: Oud Koog en Westerkoog. Het station van Koog aan de Zaan is Koog Bloemwijk en ligt precies tussen Oud Koog en Westerkoog. Oud Koog wordt gekenmerkt door de historisch gegroeide oude kern van Koog aan de Zaan, met een vermenging van wonen en werken.

2.1.2 Rooswijk

In 1494 kreeg Heyndrick Pietersz, bijgenaamd Oud-Hein, vergunning een woning op de lage dijk langs de Zaan te bouwen. Na verloop van tijd werden er meer huisjes en huizen gebouwd, het werd een buurtschapje, een gehucht en op den duur een dorp. Zo ontstond Zaandijk, een van de weinige gemeenten waarvan de stichting tot op de dag nauwkeurig bekend kon blijven. Evenals het Koog aan de Zaan maakte Zaandijk deel uit van de banne Westzaan.

Zaandijk telde opvallend veel molens. In niet minder dan 13 molens werd papier vervaardigd. De papiermakerij was van groot belang voor Zaandijk, en er werden bovendien zulke hoogwaardige producten gemaakt dat de Zaandijkse watermerken tot ver over de grens werden nagebootst. Het handgeschepte ‘Hollands druk en schrijf' had grote faam. Deze tak van nijverheid heeft welvaart aan het dorp gebracht. Er waren trouwens ook andersoortige bedrijven, zoals olie-, pel- en volmolens waarin lakens met behulp van vele stampers en onder toevoeging van urine werd ‘gevold’ (dichter en sterker gemaakt). Later kwamen er ook cacao- en cacao-afvalmolens. Tot op de dag van vandaag is Zaandijk met de cacaobereiding verweven (Cacao de Zaan).

Rooswijk is de grootste (nieuwbouw)uitbreiding van Zaandijk. De ontstaansgeschiedenis van de wijk kenmerkt zich door stapsgewijze toevoegingen aan het woningbestand in noordelijke richting. De eerste bouwplannen voor 'over het spoor' dateren van voor 1930. In de jaren ‘60 en ‘70 kwam er een flinke uitbreiding van Rooswijk tot stand en in de jaren '90 zijn er in drie bouwfasen nog zo’n 1300 woningen in het ‘Guisveld’ aan deze wijk toegevoegd.

Door de gefaseerde bouw onderscheiden de buurten uit de jaren ´30, ´70, ´80 en ´90 van de vorige eeuw zich duidelijk van elkaar. De structuur van Rooswijk wordt nog steeds bepaald door het slagenlandschap, dat ten westen van de wijk nog goed te zien is met haar afwateringssloten. De meest oorspronkelijke lijn in dit gebied is de Guisweg, een verbinding tussen oost en west.

2.2 Structuur Van Het Plangebied

2.2.1 Analyse stedenbouwkundige structuur plangebied

Het plangebied is onderverdeeld in deelgebieden en per deelgebied is een korte analyse gemaakt van ruimtelijke kenmerken. De beschrijvingen corresponderen met de verschillende kleuren op de kaart:

  • Oud Koog (geel)
  • Rooswijk (roze/paars)

en worden hierbij als twee verbonden, maar afzonderlijke entiteiten beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3753BP-0309_0003.jpg"

overzicht deelgebieden

2.3 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden

2.3.1 Monumenten

Binnen het plangebied bevindt zich een groot aantal beschermde rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten.

2.3.2 Historisch-geografische waarden

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Zaanstad (2006) zijn de volgende gebieden van belang:

  • Hoogstraat, Lagendijk, Raadhuisstraat, Zuideinde en bijbehorende zijpaden
    Het in Koog aan de Zaan gelegen deel van de Zaandijk is van regionaal belang. De dijk is als dragend structuurelement van het karakteristieke patroon van dijk, wegsloot (inmiddels gedempt) en dwarspaden bepalend geweest voor de het stratenpatroon langs de Zaanoever en voor de historische dorpsstructuur. Bewoning van dit gebied was namelijk pas mogelijk toen de lage dijken langs de Zaan waren aangelegd. Kenmerkend voor dit deel van de dijk, vooral aan de Zaanzijde tussen Hoogstraat 50 en Raadhuisstraat 86 en verder aan beide zijden, is de afwisseling van woonbebouwing, fabrieken en bedrijfsbebouwing, zo karakteristiek voor de Zaandorpen. De bebouwing is van lokale waarde.
  • Stationsstraat
    Het station in Koog aan de Zaan was niet alleen bedoeld voor Zaandijk en Koog aan de Zaan, maar ook voor Westzaan. Vandaar dat het naast de Guisweg richting Westzaan kwam te liggen. Oorspronkelijk liep hier het uit de tweede helft van de 17e eeuw daterende Bonsempad dat in 1869 werd verbeterd en uitgebreid tot de 400 meter lange Spoorstraat (nu: Stationsstraat). In de loop der tijd is de straat voorzien van een gevarieerde bebouwing. De Stationsstraat is van lokaal belang als een waardevol structuurbepalend element dat in samenhang met de verschillende spoortracé's de ruimtelijke structuur van de Zaanstreek in hoge mate heeft bepaald.
  • Kogersluisstraat en Sluisstraat
    Twee dwars op de Hoogstraat geprojecteerde zijpaden, oorspronkelijk behorend tot de langs de Zaan kenmerkende 'kamstructuur' van een dijklint met dwarspaden. In de huidige Sluisstraat bevond zich, tot de demping in de jaren '70, de Kogersluis, de voormalige sluis van de Koog die de Zaan met de polder verbond. De plek is mede van belang omdat precies hier het dorp de Koog ontstond. De paden zijn van lokaal belang.
  • Pellekaanstraat en Parallelweg
    Tussen 1932 en 1934 werd de provinciale weg (N203) aangelegd. Langs de parallelwegen, vooral langs de Pellekaanstraat en Parallelweg, verrezen luxe middenstandswoningen en villabebouwing ter duiding van het voorname karakter van deze nieuwe weg. Deze concentratie representatieve bebouwing is van lokaal belang.
  • Dubbele Buurt
    De Dubbele Buurt aan de Achterweg ontstond tijdens de watersnoodramp in 1666, toen men als gevolg van een dreigende dijkdoorbraak een deel van de wegsloot dempte om de dijk te verstevigen. Landinwaarts groef men een nieuwe wegsloot. De Dubbele Buurt is niet meer als zodanig te herkennen, omdat de fraaie Zaanse panden die er stonden zijn overgebracht naar het Openluchtmuseum in Arnhem en de vrijgekomen grond is ingericht als een met vangrail omgeven parkeerplaats voor het naastgelegen fabrieksterrein. De buurt was één van de mooiste stukjes in Koog aan de Zaan en is vanwege de aanwezige dubbele dijk van regionaal belang.
  • De Sportstraat
    In 1925 aangelegde straat met aan de noordzijde in totaal 7 woningen in een ruime verkaveling behorende bij de nabij gelegen Honigfabriek. De bebouwing bestaat uit een drietal dubbelwoningen en een vrijstaande, enkelvoudige woning. Het geknikte tracé van de straat is bijzonder, omdat dit een steeds wisselend beeld verschaft op de zorgvuldig ontworpen bouwmassa's. De Sportstraat is van lokaal belang vanwege de stedenbouwkundige aanleg en verkaveling. De plaatsing van de woningen met tuinen onderstreept de bijzondere verkaveling en geeft de straat het uiterlijk van een straat in een villapark. De bebouwing is eveneens van lokaal belang als voorbeeld van een speciaal voor werknemers van de Honigfabriek gerealiseerde reeks woningen.
  • Gebied tussen de Zaan, de Verzetstraat, de Breestraat en de Leliestraat
    De oorspronkelijke structuur van dijklint met dwarspaden is hier nog grotendeels aanwezig. De bebouwing, met name aan weerszijden van de dijk, is eveneens in goede staat. Het gebied als geheel is van lokaal belang.
  • Tuinpad en Machinistenstraat
    Twee zijpaden aan het Zuideinde waar nog het oorspronkelijk straatprofiel aanwezig is. De bebouwing is eveneens nog voor het grootste deel in oorspronkelijke staat. Beide straten vertegenwoordigen een lokale waarde.
  • Mallegatsloot met Mallegatsluis
    De Mallegatsloot met de Mallegatsluis waren van belang voor de aan- en afvoer van goederen van en naar Westzaan en vertegenwoordigen een lokale waarde.

2.4 Groen- En Waterstructuur

Oud Koog

In de 14de en 15de eeuw vestigen de eerste bewoners zich aan of in de buurt van de dijk die bescherming moest bieden tegen de Zaan. De landschappelijke cultivering die daarop volgde heeft zijn sporen nagelaten in de verkaveling van de bebouwing en de ontwikkeling van de infrastructuur. Groen en water zijn hierbij als structurerende elementen zo goed als verdwenen en hebben veelal plaatsgemaakt voor verharding. In het zuidelijke deel van het gebied is nog een zichtbare verbinding over water tussen de Zaan en de polder. Deze verbinding, de Mallegatsloot, was van belang voor de aan- en afvoer van goederen van en naar Westzaan. De Zaan vormt het hart van de Zaanstreek. De meanderende rivier wordt ook in dit gebied begrensd door een grillige kade.

Ruimtelijk ligt deze wijk ingeklemd tussen de Zaan en de spoorlijn. De hoofdroute wordt gevormd door de Provincialeweg aan de westkant en in het oostelijk deel Zuideinde, Raadhuisstraat, Lagendijk en Hoogstraat. Loodrecht hierop liggen de straten die de woonbuurten ontsluiten. Het karakter van Oud Koog wordt gevormd door de bedrijventerreinen en woonmilieus uit verschillende periodes. Het stadsvernieuwingsplan van Koogerpark is in de jaren tachtig gerealiseerd. Het groene karakter van de wijk wordt bepaald door de bomen die vrijwel in alle straten staan, veelal in lanen van dezelfde soort. Langs het Zuideinde staan hoofdzakelijk elsen, iepen en linden, langs de Raadhuisstraat, Lagendijk en Hoogstraat staan linden. In oppervlakte is er weinig groen in de wijk. Verspreid over de wijk liggen enkele gazons, langs de waterwegen zijn deze karakteristiek. Een bijzonder object is een historische tuin aan de Hoogstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3753BP-0309_0010.png"

monumentale tuin

Samen met het Koogerpark vormt deze tuin de enige groenvoorziening van formaat in deze wijk. Het Koogerpark is geen groot park en eenvoudig van opzet. Het is ontworpen in een formele stijl met rechte lijnen en een symmetrische vormgeving. Het park is ongeveer tien jaar geleden op een sfeervolle en kleurrijke manier gerenoveerd, de kwekerij en ijsbaan zijn toegevoegd en vormen één geheel met de rest van het park.

Rooswijk

Rooswijk wordt ruimtelijk omgeven door het Guisveld en de spoorlijn. De hoofdontsluiting van de wijk loopt via de Fortuinweg en de Oud Heinstraat. De doorgaande zijstraten staan hier loodrecht op en hieraan liggen de woonstraten. Het rechtlijnige karakter van de wegen sluit aan bij het patroon van de waterlopen. De drie brede sloten liggen in oost-west richting en verdelen de wijk in vier delen.

Het karakter van Rooswijk wordt hoofdzakelijk gevormd door laagbouw die voor een klein deel bestaat uit woningen van voor 1950 en een groot deel van na 1950. Aan de noord-west kant van de wijk staan flats aan hoven. De hoven bestaan deels uit parkeerterreinen en deels uit gazons.

De gazons in de wijk en met name die langs de waterlopen geven een groen karakter aan de wijk. Het groen wordt verder gekenmerkt door kleinschalige beplanting in vakken en enkele singels met bosplantsoen. In Rooswijk staan veel straatbomen. Op de gazons en in de verharding staan de bomen soms in regelmatige groepen.

Een nadere omschrijving van de wateraspecten is terug te vinden in hoofdstuk 5.3 Water.

2.5 Functionele Structuur

2.5.1 Wonen

In het plangebied zijn zowel koop- als huurwoningen aanwezig. De koopwoningen zijn met name vrijstaande of geschakelde eengezinswoningen. Een groot aantal woningen staat geregistreerd als huurwoningen in eigendom van de woningcorporatie Parteon. Dit zijn met name eengezinswoningen en appartementen.

De woningvoorraad in Oud Koog kent veel eengezinswoningen en het aandeel koopwoningen ligt iets hoger dan het gemiddelde in Zaanstad. Oud Koog kent een totaal van ongeveer 2080 woningen, waarvan circa 26% appartementen en 74% eengezinswoningen. Rooswijk kent een totaal van circa 2265 woningen, waarvan 52% koopwoningen en 48% huurwoningen, onderverdeeld in 25% appartementen en 75% eengezinswoningen.

De woningverdeling geschiedt regionaal door WoningNet. Deze bemiddelt woningen voor corporaties in verschillende regio's in Nederland, waaronder in de regio Amsterdam waar Zaanstad onder valt. WoningNet verzorgt de inschrijving van woningzoekenden, publiceert het actuele woningaanbod en regelt de verdeling van de woningen volgens de regelgeving.

2.5.2 Werken

De verschillende bloeiperioden in de industrie hebben hun sporen nagelaten. De gunstige ligging aan de Zaan heeft, in verband met aan- en afvoer over water, bijgedragen aan een veelheid aan fabrieken, pakhuizen en andere bedrijfsbebouwing. Van de oude industrie is oliemolen Het Pink (gebouwd 1620, herbouwd 1751) aan de Pinkstraat overgebleven. Al vanaf de eerste ontwikkelingen in de 15de eeuw is bedrijvigheid naast woningbouw te vinden. Bij de vroegere molens gaf dit geen problemen. De schaalvergroting van zowel gebouwen als vervoer over de weg hebben echter bijgedragen aan een grotere druk op het gebied waarbij het woongenot in enkele gevallen in het geding is. Met name het zwaardere verkeer en geuroverlast zijn hier debet aan.

De (ontwerp) Sectornota Bedrijventerreinen Zaanstad erkent twee binnenstedelijke bedrijventerreinen binnen het plangebied, namelijk: Breedweer en Tate & Lyle.

2.5.3 Voorzieningen

De voorzieningen binnen het plangebied zijn ingedeeld naar commerciële en publieke/
niet-commerciële voorzieningen.

2.5.4 Toerisme en recreatie

Van de gegroeide menging van grotere industrie en kleinere klassieke Zaanse woningbouw, waaronder een aantal beschermde monumenten, en de lintvormige bebouwing langs de Zaan gaat een toeristische aantrekkingskracht uit. Het molenmuseum aan de Museumlaan 18 en molen Het Pink ondersteunen deze functie. Overige Monumenten en bezienswaardigheden zijn Herberg de Waakzaamheid, Oliemolen de Ooievaar, de Vermaning, Het Koogerpark en de pleisterplaats voor recreatievaart onder de A8. De Zaan, verbinding tussen Amsterdam - Haarlem en het Alkmaarder en Uitgeestermeer, vormt een belangrijke schakel in de toeristische waterverbindingen voor passagiersvaart en toervaartrouten. De Zaan verbindt de kernen en ontsluit toeristische attracties als de Zaanse Schans en het industrieel erfgoed. Aanlegplaatsen ondersteunen de recreatieve functie van de Zaan.

2.6 Verkeersstructuur

2.6.1 Ontsluiting

Oud Koog wordt ontsloten door de spoorlijn, de provinciale weg N203, de rijksweg A8 en door de Zaan. De spoorlijn heeft met twee haltes, te weten 'Koog-Zaandijk' en 'Koog-Bloemwijk' een belangrijke ontsluitingsfunctie voor het plangebied, hoewel het station 'Koog-Bloemwijk' niet in het plangebied ligt. De Stationsstraat verbindt station Koog-Zaandijk met het dijklichaam en fungeert door het ontbreken van een aansluiting op de provinciale weg voornamelijk als fiets- en voetgangersroute die veel gebruikt wordt voor de sportgelegenheden ten westen van het spoor en toeristen die de Zaansche Schans bezoeken. De Leliestraat heeft naast de verbinding tussen station Koog-Bloemwijk en het dijklichaam ook een aansluiting op de provinciale weg en door middel van de Willem Alexanderbrug een verbinding met de oostzijde van de Zaan.

Rooswijk wordt ontsloten door de spoorlijn met station Koog-Zaandijk, de provinciale weg N203 en de rijksweg A8. De Guisweg N515 is de belangrijkste entree voor Rooswijk. De weg ontsluit zowel het noordelijke deel met hoofdzakelijk woningen als het zuidelijk deel van Rooswijk met hoofdzakelijk sportvelden. De Guisweg, provinciale weg en de A8 zijn stroomwegen voor het doorgaand verkeer met 2 x 2 rijbanen.

2.6.2 Infrastructuur

De externe hoofdinfrastructuur van Zaanstad wordt gevormd door de A8 vanuit het zuiden en de A7 richting het noordoosten. De interne hoofdinfrastructuur bestaat uit de provinciale weg N203 die van noord naar zuid langs het spoor loopt, de provinciale weg N246 die loopt van West-Graftdijk via Westzaan naar Beverwijk en de provinciale weg N515 die zijn aansluiting vindt bij de N246 in Westzaan.

Een grote tekortkoming in de wegenstructuur van Zaanstad is het ontbreken van een volwaardige aansluiting van de provinciale weg N203 en de (omgelegde) Guisweg op de A8. Hiervoor is het doortrekken van de A8 naar de A9 van groot belang, aangezien daarmee ook wordt voorzien in een volledige aansluiting van de A8 op de provinciale weg N203. Deze plannen zijn opgenomen in de nota 'Plannen met Zaanstad'. Voor het plangebied betekent het een verbetering van de externe ontsluiting. Echter, omdat de plannen nog niet voldoende concreet zijn, zijn ze niet doorvertaald in het bestemmingsplan. Ook is niet duidelijk of ze de komende planperiode zullen (kunnen) worden gerealiseerd.

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Zuider Watermolensloot, de spoorbaan, de Stationsstraat en de Zaan in het noorden en oosten, de Mallegatsloot, de provinciale weg N203, de noordzijde van de wijk Westerkoog, de Guisweg en het Guisveld in het zuiden en westen. Door het plangebied loopt de provinciale weg N203, een gebiedsontsluitingsweg van de categorie A met een zeer hoge verkeersintensiteit. Deze weg is tevens de hoofdontsluitingsweg in het plangebied. Daarnaast loopt door het plangebied een aantal gebiedsontsluitingswegen van de categorie B: de Guisweg, Fortuinweg en John Lennonstraat. Deze kennen een 50 km regime. Het Zuideinde, de Raadhuisstraat, de Lagendijk, de Hoogstraat in Oud Koog en de George Gershwinstraat en de Oud Heinstraat zijn erftoegangswegen met een 30 km regime en een busroute met busvriendelijke maatregelen.

Het bedrijf Tate & Lyle is voor expeditieverkeer bereikbaar over de Kaarsenmakerstraat en ontsluit via de Pinkstraat, onder de A8 door, over de Verzetstraat om zo de A8 of de provinciale weg N203 te bereiken. Het bedrijf ADM Cocoa, dat buiten het plangebied ligt maar er wel direct aan grenst genereert expeditieverkeer. Dit verkeer bereikt het gebied vanaf de Guisweg over de Bijenkorfstraat en ontsluit via de Hoogstraat om de route te vervolgen.

2.6.3 Parkeren

In het plangebied is nauwelijks sprake van parkeeroverlast. Tussen de Parklaan en de Lagedijk is betaald parkeren en er zijn geen regelingen voor vergunninghouders.

Bij het NS-station Koog Zaandijk is een park en ride voorziening met een parkeercapaciteit van 150 parkeerplaatsen.

De gemeente Zaanstad heeft als beleid dat nieuwe bouwplannen moeten voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

2.6.4 Openbaar vervoer

Door het plangebied loopt de spoorwegverbinding die Zaanstad verbindt met Amsterdam en Alkmaar. In het plangebied ligt het NS-station Koog-Zaandijk. Voor de toekomst wordt gestudeerd op een doorsnijding van het spoor om de bereikbaarheid tussen Rooswijk en Oud Koog te verbeteren.

Het Zuideinde, Raadhuisstraat, Lagendijk en de Hoogstraat zijn belangrijk voor het buslijnennet van Zaanstad. Er gaat een buslijn vanuit Zaandam Station NS naar Wormerveer Samsonweg en vice versa. Daarnaast gaat er een buslijn vanuit het station Zaandam naar Zaandijk over de Guisweg, Fortuinweg en de John Lennonstraat via Bannehof naar de Oud Heinstraat. Tot slot gaat er een buslijn vanaf station NS Zaandam naar station NS Krommenie over de provinciale weg. Het grootste deel van het plangebied valt binnen de norm die Zaanstad hanteert van een loopafstand van maximaal 400 meter tot een halte.

2.6.5 Fiets

De fietsroute aan de oostzijde van de spoorlijn en aan de westkant van de provinciale weg maakt onderdeel uit van de regionale fietsverbinding Amsterdam-Noord en Wormer.

Een andere belangrijke regionale fietsverbinding loopt van oost naar west. Deze fietsverbinding verbindt het oostelijke buitengebied van Zaanstad met Zaandijk en Koog – Zaandijk (Oud Koog en Rooswijk) en sluit aan op de fietsverbinding Amsterdam-Noord en Wormer.

In de Fietsnota Zaanstad (2008) is de route via de Guisweg opgenomen als aandachtspunt om een nieuw fietspad aan te leggen als onderdeel van de herinrichting Guisweg Oud Zaandijk.

2.6.6 Ondergrondse infrastructuur

In het plangebied liggen in de grond netwerken van kabels en leidingen voor water, elektriciteit, gas, telecommunicatie, televisie, riolering, drainage en afvalwatertransport. Bij deze kabel- en leidingnetwerken behoren onder- en bovengrondse installaties en bouwwerken zoals transformatoren, gasstations, elektriciteitskasten, telefoonkasten, KPN en NUON huisjes. De kabels en leidingen, installaties en bouwwerken zijn eigendom van de kabel- en leiding beheerders (KLB).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Zaanstad en specifiek voor het plangebied. Dit beleidskader vormt de basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt.

Het vigerende rijks- en provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is als uitgangspunt genomen voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt dus niet afgeweken van het vigerende beleid.

3.1 Europees Beleid

3.1.1 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta 1992)

Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Artikel 5 van het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ).

De overheid moet zorgen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningplannen rekening mee kan worden gehouden.

3.1.2 Europees Verdrag inzake de hoofdwaterwegen

Dit verdrag is van toepassing op waterwegen die van internationaal belang zijn en heeft als doel het internationaal vervoer over waterwegen in Europa te vergemakkelijken en doelmatiger en aantrekkelijker te maken. Dat houdt in dat het scheepvaartverkeer op de Zaan niet mag worden belemmerd.

3.1.3 Europese Kaderrichtlijn Water

De kaderrichtlijn heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  1. 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  2. 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  3. 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  4. 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Het beleid van deze kaderrichtlijn moet op grond van het Nationaal Bestuursakkoord Water onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nota Ruimte

Het motto van het rijk in haar meest recente nota over de ruimtelijke ordening in Nederland is "decentraal wat kan, centraal wat moet" en is gericht op:

  • versterking van de concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden;
  • borging van de veiligheid.

In de nota is tevens het begrip 'Nationale Landschappen' gedefinieerd. De Nationale Landschappen hebben tot doel de specifieke kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en te versterken. Het Zaanse buitengebied maakt onderdeel uit van Nationaal Landschap Laag Holland, waarvan openheid van het veenweidelandschap één van de kernkwaliteiten is.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.2.2 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is sinds februari 2006 van kracht als beleidskader van het rijk voor verkeer en vervoer. Deze nota is de verkeerskundige uitwerking van de Nota Ruimte. De nota geeft onder meer de volgende beleidsdoelen aan:

  • het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  • een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving.

De overheid wil de groeiende mobiliteit opvangen en tegelijk de leefbaarheid en veiligheid verbeteren. De belangrijkste instrumenten zijn het beter benutten van bestaande infrastructuur en het uitbreiden van infrastructuur waar knelpunten blijven. Het openbaar vervoer blijft een rol spelen bij het bereikbaar en vitaal houden van de stedelijke gebieden.

3.2.3 Basisnet

De ministeries van V&W en VROM werken gezamenlijk aan een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water. Doel van het Basisnet Weg is het voorkomen van toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs het hoofdwegennet.

Binnenvaart is een bijzonder veilige wijze van transport en daarom zeer geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt 80% over het water plaats. Met het Basisnet Water worden toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs waterwegen voorkomen.

Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt circa 5% over het spoor plaats. De groei van het vervoer per spoor is vanwege economische belangen en vanwege transportveiligheid een gewenste situatie. Het spoor loopt in veel gevallen dwars door binnenstedelijk gebied. In veel gemeenten is tot dicht op het spoor gebouwd. Omdat er tot dusver geen harde grenzen aan vervoer en bouwen zijn gesteld, kunnen lokaal ongewenste risico's ontstaan, vooral bij stationsgebieden. Hierover moeten afspraken worden gemaakt die worden vastgelegd in het basisnet.

Bij het basisnet wordt een grens gesteld aan de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gemeenten moeten bij bouwplannen rekening houden met dat toekomstige vervoer. Daarmee wordt een robuust systeem gecreëerd voor de komende decennia. De risico's zullen nergens onacceptabel groot worden. Dat is winst ten opzichte van de huidige situatie.

3.2.4 Nationaal Antennebeleid 2000

Het overheidsbeleid met betrekking tot basisstations voor UMTS is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid 2000. De essentie van dit beleid is dat alleen voor antennemasten die hoger zijn dan 5 meter een bouwvergunning is vereist. Afspraken met betrekking tot het plaatsen van de bouwvergunningvrije masten zijn, in het kader van het Nationaal Antennebeleid, uitgewerkt in een convenant tussen de overheid, de VNG en de operators van mobiele technologie.

3.2.5 Nationaal Waterplan 2009-2015

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid in dit plan is gericht op:

  1. 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  2. 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  3. 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  4. 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het plan bevat geen uitvoeringsprogramma. De uitvoering van het Nationaal Waterplan verloopt via de beheersplannen van de waterbeheerders. Het Nationaal Waterplan formuleert in hoofdstuk 5 beleid voor een aantal gebieden, maar dit beleid is geen samenvatting van de stroomgebiedsbeheersplannen, maar vormt de beleidsmatige basis voor het opstellen van deze plannen.

3.2.6 Vierde Nota Waterhuishouding

In de Vierde nota waterhuishouding worden aan het stedelijk watersysteem als belangrijke drager voor stadslandschappen ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden toegekend die de basis moeten vormen voor een hoogwaardig woon-, werk-, en leefklimaat in de bebouwde kom en de directe leefomgeving. Op het gebied van stedelijk waterbeheer wordt onder andere het beleid met betrekking tot riolering en milieu aangegeven.

Met betrekking tot de stedelijke watersystemen worden de volgende doelstellingen gegeven:

  • een netwerk van watersystemen vormt samen met een groen netwerk van natuurterreinen, de ecologische verbindingszone tussen stad en omliggend gebied;
  • bronnen van verontreinigingen zoals overstorten en diffuse verontreinigingen, moeten geminimaliseerd worden om een goede kwaliteit van water en waterbodem te verkrijgen;
  • neerslag wordt niet direct meer afgevoerd maar vastgehouden in oppervlaktewater, geïnfiltreerd in de bodem en gebruikt voor specifieke doeleinden;
  • waterkringlopen moeten zo veel mogelijk gesloten zijn. Voor stedelijke watersystemen kan dit worden vormgegeven door gebieden meer zelfvoorzienend te maken door waterconservering te stimuleren en waterbuffering te bevorderen.
  • grotere stadswateren (zoals de Zaan) vervullen een transportfunctie.


In nieuwbouw gebieden wordt het ambitieniveau van 60% afkoppelen genoemd. Benadrukt wordt dat maatwerk op lokaal niveau belangrijk is in verband met specifieke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de ondergrond. Hierbij kan maatwerk van het water- en rioleringsysteem een positieve bijdrage leveren aan een maximaal milieurendement.

Een belangrijk ander punt dat genoemd wordt met betrekking tot water in stedelijk gebied is het duurzaam bouwen. Hierbij zijn een aantal aspecten van belang die problemen in nieuw stedelijk gebied kunnen voorkomen. Ten eerste wordt het toepassen van andere, minder milieubezwaarlijke bouwmaterialen genoemd, waardoor diffuse verontreinigingen tegen worden gegaan. Verder kan om grondwateroverlast te voorkomen in stedelijk gebied bij hoge of wisselende grondwaterstanden kruipruimteloos worden gebouwd. Een laatste aspect dat is het benutten van regenwater en hergebruik.

3.2.7 Watertoets: ruimte voor water

De handreiking watertoetsproces 3 is in de zomer van 2009 vastgesteld in het Nationaal Water Overleg met de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (rijk), Interprovinciaal overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG). Met deze vaststelling is het de formele en algemene leidraad voor de toepassing van het watertoetsproces geworden.

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21ste eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

De nieuwe 3de handreiking voor de watertoets is aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De handreiking watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken.

Een aantal inhoudelijke aspecten van het watertoetsproces, zoals waterkwaliteit, klimaat en waterveiligheid, zijn beleidsmatig in ontwikkeling. Handreikingen voor het operationeel omgaan met besluiten over deze aspecten, komen in appendices die integraal onderdeel worden van deze handreiking.

3.2.8 Nota Belvedere

In juli 1999 is door het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, het ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en het ministerie van Verkeer en Waterstaat de Nota Belvedère uitgegeven. In deze nota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening wordt gesignaleerd dat wanneer geen bewust cultuurhistorisch beleid binnen de ruimtelijke ordening wordt gevoerd, het gevaar bestaat dat alle delen van het land op elkaar gaan lijken. Deze vervlakking en verschraling kan worden tegengegaan door bij het opstellen van inrichtingsplannen gebruik te maken van aanwezige cultuurhistorische (en dus ook archeologische) kenmerken, zoals die bijvoorbeeld staan aangegeven op een cultuurhistorische waardenkaart. Gebouwde monumenten, historisch geografische elementen (b.v. dijken, wegen, verkavelingspatronen) en archeologische monumenten moeten dan ook niet alleen worden beschermd, maar ook worden gebruikt als inspiratiebron voor de inrichting van het landschap. Cultuurhistorie moet een volwaardig onderdeel worden in de planologische procedures en processen.

3.2.9 Een lust, geen last: Visie op de modernisering van de monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede kamer in met de moderniseringsplannen van de minister van OCW. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwing waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol.

De visie is gebaseerd op drie pijlers:

  1. 1. Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening;
  2. 2. Krachtigere en eenvoudigere regelgeving;
  3. 3. Bevorderen van herbestemmingen;

Pijler 1 stelt de cultuurhistorie centraal. Cultuurhistorie is veel breder dan alleen de van overheidswege beschermde monumenten en gezichten. Ook andere gebieden en gebouwen kunnen cultuurhistorische waarden bezitten. Het is daarom van belang dat er in de ruimtelijke ordening een integrale afweging wordt gemaakt van alle belangen die effect hebben op onze ruimte en de kwaliteit daarvan. Dat wil dus zeggen inclusief de cultuurhistorische waarden. Gemeenten moeten daarom bij het opstellen van ruimtelijke visies en bestemmingsplannen een analyse verrichten van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Bij beheer en planvorming moet rekening worden gehouden met deze waarden.

In pijler 2 staat de vermindering van regeldruk, door vereenvoudiging van de regelgeving, verdergaande decentralisatie, waarbij de rol van de gemeente versterkt wordt. Binnen de ruimtelijke ordening en monumentenzorg moet er meer ruimte komen voor burgers en eigenaren van monumentale panden. Monumentenzorg wordt steeds meer het domein van burgers, zeker op plekken waar er veel lokale verenigingen zijn. De kennis van deze burgers moet beter worden gebruikt. Daarnaast komt er meer verantwoordelijkheid te liggen bij de eigenaren voor de zorg van hun eigen monument.

Pijler 3 tenslotte richt zich erop dat veel gebouwen en complexen in de komende tijd hun functie verliezen, zoals fabrieken, kerken en boerderijen. Indien er cultuurhistorische waarden in het geding zijn en behoud wenselijk is, dan moeten nieuwe functies worden gezocht. Dit is vaak een moeilijk en langdurig proces, waarbij veel partijen betrokken zijn. In deze pijler worden financiële en procedurele maatregelen voorgesteld die dienstbaar zijn aan dit proces. Daarbij is het wel van belang dat de cultuurhistorische waarden in belangrijke mate worden meegewogen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Provinciale Staten op 21 juni 2010 de Structuurvisie Noord Holland 2040 vastgesteld. De belangrijkste aanleiding is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in juli 2008. Hierin staat dat provincies verplicht zijn om een structuurvisie voor hun grondgebied te maken. De provinciale rol in de ruimtelijke ordening verandert van een toetsende in een ontwikkelende. De structuurvisie is het middel om hieraan invulling te geven, door onder meer:

  • het bepalen van het ruimtelijke relevante provinciale belang;
  • het opstellen van de sturingsfilosofie van de provincie Noord-Holland;
  • inzet van nieuw instrumentarium;
  • het maken van keuzes binnen de ruimtelijke ordening.

De twee huidige streekplannen: te weten het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord en Streekplan Noord-Holland Zuid, verschillen in benadering en instrumentarium. Een structuurvisie biedt de mogelijkheid voor uniformiteit in ruimtelijk beleid en instrumentarium (zowel ruimtelijk als juridisch). Het doel is een structuurvisie op te stellen voor heel Noord-Holland in lijn met het gedachtegoed van de Nota Ruimte, het uitgangspunt van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en de uitkomsten van het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Op 3 november 2010 is Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) van kracht geworden. De PRVS schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit bestaande streekplannen. Aanleiding voor de nieuwe provinciale verordeningen is dat provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 niet meer nodig is.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.3 Gedragslijn provincie Noord-Holland voor compensatie bij verlies van natuurlijke en landschappelijke waarden

Deze gedragslijn, die kortweg Gedragslijn Compensatie wordt genoemd, geldt vanaf maart 2000 voor alle initiatieven van de provincie of initiatieven van derden waar de provincie bij betrokken is. Onder dit laatste viel niet alleen het goedkeuren van bouwplannen en bestemmingsplannen maar ook het verlenen van medewerking aan een artikel 19 procedure. De gedragslijn volgt in principe het Verdrag van Malta. Bij ingrepen in beschermenswaardige gebieden zal eerst moeten worden gekeken of de ingreep te vermijden is. Blijkt dit niet mogelijk te zijn dan zal compensatie moeten worden gegeven. Compensatie bij het verloren gaan van archeologische waarden kan enkel gebeuren door het laten uitvoeren van archeologische opgravingen.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.4 Beleidskader landschap en cultuurhistorie

Het provinciale beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland vormt het toetsingskader voor beeldkwaliteitsplannen. De volgende onderdelen zijn verplicht in beeldkwaliteitsplannen:

  1. 1. aandacht voor de ontwikkelingsgeschiedenis
  2. 2. aansluiting bij de ordeningsprincipes van het landschap
  3. 3. aansluiting bij de bebouwingskarakteristiek
  4. 4. inpassing van het plangebied in de wijdere omgeving
  5. 5. aandacht voor de bestaande kwaliteiten van het gebied en voor maatregelen om de negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen.

Het gaat bij beeldkwaliteitsplannen niet alleen om de zorgvuldige inpassing en inrichting van nieuwe ontwikkelingen, maar bij voorkeur ook om de locatiekeuzen hiervan.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.5 Provinciaal Waterplan

Het motto van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.

In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie zelf doet tot en met 2015 en wat ze verwacht van rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De 4 strategische waterdoelen worden in het Waterplan als volgt geformuleerd:

  1. 1. Provincie waarborgt met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening);
  2. 2. Provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleeft wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water worden versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie;
  3. 3. Provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. Dat wordt gedaan door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem;
  4. 4. Provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt een integrale gebiedsontwikkeling gehanteerd.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.3.6 Agenda Recreatie en Toerisme 2008-2011

In deze agenda geeft de provincie Noord-Holland aan hoe zij de komende periode (2008-2011) het beleid voor recreatie en toerisme gaat uitvoeren. Via een beleidsverkenning en contacten met het maatschappelijk veld zijn nieuwe maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen, trends en wensen in kaart gebracht. Mede op basis van deze resultaten zijn de agendapunten en bijbehorende doelen voor deze nieuwe agenda Recreatie en Toerisme vastgesteld. Twee thema's staan centraal: 'Recreatie dicht bij huis' en 'Noord-Holland waterrijk van zee en meer'.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionaal structuurplan

Het regionaal structuurplan van de Stadsregio Amsterdam is een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het gebied van de Stadsregio. Hoofddoelstellingen zijn:

  1. 1. inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren;
  2. 2. het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen;
  3. 3. het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.

Het regionaal structuurplan streeft naar bundeling en concentratie van verstedelijking en intensief ruimtegebruik door verdichting, herstructurering en revitalisering van verouderde woon- of werkgebieden.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.4.2 Waterbeheersplan 4 2010-2015

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft HHNK de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Missie en kerndoelen
De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water. Het kerndoel is vierledig:

  • Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
  • De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden.
  • Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
  • Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Uitgangspunten
Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid te volgende uitgangspunten:

  • Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen.
  • Dijkversterking blijft altijd mogelijk.
  • Alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast.
  • Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier.
  • Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
  • Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan.
  • Niet alles kan overal.
  • Samenwerking staat centraal.
  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • Het waterbeheer is toekomstgericht.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.4.3 Keur en Beheersplan Waterkeringen 2006-2010

In november 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een nieuwe Keur 2009 vastgesteld die van kracht is geworden met het in werking treden van de Waterwet op 22 december 2009. Hierin zijn een aantal wijzigingen ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m2.

Voorts hanteert het hoogheemraadschap het beleidskader ten aanzien van de waterkeringen zoals vastgelegd in het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010. Het Beheersplan Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met dit plan geeft het hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

3.4.4 Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam

Versterking van de economie door extra stimulering van het toerisme is een belangrijke doelstelling voor de metropoolregio Amsterdam. Om de toeristische bedrijfstak voor de hele regio uit te breiden en optimaal te benutten is het Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam (TAMA) met de betrokken gemeenten opgesteld. Het TAMA moet leiden tot:

  1. 1. Meer internationale toeristen in de Metropoolregio;
  2. 2. Betere spreiding van toeristen over de gehele Metropoolregio.

Ook moet het actieplan bijdragen aan een goed leefklimaat voor de inwoners van de Metropoolregio Amsterdam. Toeristische producten en voorzieningen hebben ook voor de eigen bewoners een recreatieve en welzijnsfunctie. Om deze resultaten te bereiken heeft de Metropoolregio een gezamenlijk marketing- en promotiestrategie opgesteld, die parallel aan de ontwikkeling van nieuwe producten wordt uitgevoerd middels het 3-jarige promotieproject: Amsterdam Bezoeken, Holland Zien (ABHZ). De Stadsregio Amsterdam heeft hierin de regie en is aanjager voor nieuwe ontwikkelingen op toeristisch gebied.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Overkoepelende visie

3.5.2 Strategische nota's

3.5.3 Thematische nota's

De gemeentelijke beleidsnota's zijn onderverdeeld naar een viertal thema's, namelijk:

  1. 1. milieu en veiligheid;
  2. 2. sport, cultuur en toerisme;
  3. 3. welzijn en gezondheid;
  4. 4. wonen, leven en werken.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Algemene Uitgangspunten

4.1.1 Dansen op het veen

De ruimtelijke structuurschets van Zaanstad, genaamd: 'Dansen op het veen', geeft voor de verschillende delen van het plangebied drie verschillende gebiedstyperingen, namelijk:

  • Rooswijk wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Woongebied'. Dit houdt in dat wonen de hoofdfunctie is van dit gebied;
  • het gedeelte van Rooswijk ten noorden van de sportvelden en Oud Koog worden aangeduid als 'Zaans gemengd gebied', wat betekent dat hier een voor Zaanstad typerende menging van wonen en werken plaatsvindt;
  • het bedrijventerrein aan de Lagedijk (Tate & Lyle en Machinefabriek Duyvis) is aangeduid met de gebiedstypering 'Werkgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3753BP-0309_0013.jpg"

ruimtelijke structuurschets van Zaanstad 'Dansen op het veen'

4.1.2 Zichtbaar Zaans

In het ontwerp van de ruimtelijke structuurvisie Zaanstad 'Zichtbaar Zaans' zijn de gebiedsprofielen voor heel Zaanstad weergegeven. De ruimtelijke structuurvisie is breed zowel intern als met externe partners opgesteld. Totdat de nieuwe structuurvisie is vastgesteld, is 'Dansen op het veen' leidend voor het ruimtelijk beleid. Er is echter wel gekeken of het bestemmingsplan niet in de weg staat van de nieuwe visie.

De (ontwerp) ruimtelijke structuurvisie geeft voor de verschillende delen van het plangebied de volgende gebiedstyperingen:

  • Oud Koog kent de gebiedstyperingen Zaans gebied, Werkgebied en Recreatiegebied, binnenstedelijk;
  • Rooswijk kent de gebiedstyperingen Woongebied en Recreatiegebied, binnenstedelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3753BP-0309_0014.jpg"

Ruimtelijke structuurvisie Zaanstad 'Zaans zicht'

4.2 Specifieke Uitgangspunten

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met uitgangspunten die op een aantal strategische gebieden zijn geformuleerd. Deze strategische gebieden zijn:

  1. 1. archeologie;
  2. 2. cultuurhistorie;
  3. 3. economisch en maatschappelijk;
  4. 4. milieu;
  5. 5. openbare ruimte;
  6. 6. duurzaamheid;
  7. 7. stedenbouw; en
  8. 8. wonen.

4.2.1 Archeologie

In de bodem bevinden zich nog veel aanwijzingen uit het verleden. De cultuurhistorische waardenkaart Zaanstad geeft inzicht in de bekende en te verwachten archeologische waarden binnen de gemeente. Aan deze waarden is beleid gekoppeld voor de te hanteren regels. Zo worden vijf verschillende archeologische waarden onderscheiden met elk een eigen oppervlakte en dieptemaat. De waarden geven daarmee aan voor welk gebied welke waarde geldt en waar een strenger beschermingsregime geldt. Daarmee is reeds inzichtelijk waar de waarden zich bevinden. Afhankelijk van de gebiedsspecfieke kenmerken van een plangebied kunnen één of meerdere archeologische waarden voorkomen.

In het bestemmingsplan Oud Koog/Rooswijk bevinden zich oude bewoningslinten. Uit archeologische onderzoeken elders in Zaanstad blijkt dat archeologische sporen langs oude bewoningslinten te verwachten zijn op een diepte van 50 cm. In het groene buitengebied is zijn vanwege het onbebouwde karakter de archeologische vindplaatsen op 30 cm diepte beginnen.

4.2.2 Cultuurhistorie

Vanuit het gemeentelijk beleid geldt als uitgangspunt het cultuurhistorisch erfgoed zien en beleven. Cultuurhistorie bevat namelijk educatieve en recreatieve waarden van het culturele erfgoed.

De gebouwde cultuurhistorische waarden (monumenten) worden reeds beschermd via de Monumentenwet of de provinciale dan wel gemeentelijke monumentenverordening / erfgoedverordening.
Ter uitvoering van een raadsbesluit worden monumenten - om reden van kenbaarheid - wel op de verbeelding aangeduid met 'cultuurhistorische waarden' (cw). De planregels bevatten echter geen specifieke regels voor de monumenten in het plangebied. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via de Monumentenwet (artikel 11) en de monumentenverordeningen van de provincie en de gemeente (resp. artikel 6 en artikel 9). Om die reden wordt in het bestemmingsplan ook niet het vereiste van een sloopvergunning voor monumenten opgenomen.

4.2.3 Duurzaamheid

Het Nederlandse energiebeleid wordt sterk beïnvloed door internationale ontwikkelingen en het Europese energiebeleid. Deze doelen zijn na het verschijnen van het Kyoto protocol opgenomen in het energiebeleid. Ook de EU heeft doelen gesteld en afspraken gemaakt voor elke lidstaat met betrekking tot duurzame energie. Zo moet Nederland 6 % van het totaal aan opgewekte elektriciteit duurzaam opwekken.

Het Ministerie van Economische Zaken heeft echter als doelstelling dat in 2010 9% van de opgewekte elektriciteit duurzaam moet zijn. Verder moet 17% van de elektriciteit duurzaam worden opgewekt in 2020 en moet de totale energie (dus ook warmte) voor 10% uit duurzaam opgewekte energie bestaan (de Lange, 2001). Voor de invulling van deze doelen is in het Nederlandse energiebeleid naar voren gekomen dat ca. 42-45% van de duurzame energie afkomstig zal zijn van het gebruik van biomassa. Voor de productie van elektriciteit verwacht men dat ongeveer ¾ van de gestelde 9% duurzaam afkomstig zal zijn van biomassa. Er zijn verschillende energieproductietechnologieën die als brandstof biomassa gebruiken voorhanden, namelijk verbranding, vergisting en vergassing.

De gemeenteraad van Zaanstad heeft hoge ambities op het gebied van duurzaamheid. De raad heeft de wens uitgesproken dat Zaanstad in 2020 klimaatneutraal is en behoort tot de top 10 van milieuvriendelijkste gemeenten in Nederland. Om dit te bereiken komen in dit bestemmingsplan een viertal duurzaamheidaspecten omtrent energieopwekking aan de orde. In de navolgende paragrafen worden deze duurzaamheidaspecten uitgewerkt.

Windenergie

  1. a. Grote windturbines

Het bestemmingsplan bestaat hoofdzakelijk uit bebouwde omgeving en biedt geen ruimte voor het oprichten van grote windturbines (40 meter en hoger). Het landschap wordt op veel plaatsen als te kwetsbaar beoordeeld om overal binnen het plangebied grote windturbines op te richten. Daarom is in de ontwerp ruimtelijke structuurvisie Zaanstad 'Zichtbaar Zaans' ervoor gekozen dat grote windturbines primair alleen aan het Noordzeekanaal mogen worden gerealiseerd.

  1. b. Kleine windturbines

Kleine windturbines worden van oudsher gebruikt op boten, in gebieden waar geen elektriciteitsvoorzieningen zijn en voor agrarische doeleinden. De laatste jaren zijn de kleine windturbines toenemend in beeld om elektriciteit op te wekken in de gebouwde omgeving. Ze worden geplaatst op daken van de wat hogere gebouwen.
Sinds eind jaren '90 is gestart met de ontwikkeling van kleine windturbines die geïntegreerd kunnen worden in de gebouwde omgeving. Dit heeft geleid tot een aantal nieuwe interessante ontwerpen, met elk een eigen karakter. Sommige turbines zijn nauwelijks zichtbaar vanaf de grond, andere zijn juist bedoeld om zichtbaar te zijn.

Zoals al eerder is opgemerkt wordt het landschap maar ook de bebouwde omgeving op veel plaatsen als te kwetsbaar beoordeeld om zonder meer overal kleine windturbines op kunnen te richten. Daarom is in dit bestemmingsplan ervoor gekozen om kleine windturbines alleen toe te staan binnen de bestemmingen Bedrijf en Sport via een omgevingsvergunningprocedure.

Zonnepanelen of -collectoren

Het opwekken van elektriciteit met zonlicht is een duurzame methode die vrijwel overal toe te passen is. Elke woning, ieder gebouwencomplex of onbebouwde gronden kunnen PV*-panelen (PV staat voor Photo Voltaïc) geplaatst worden. Met een PV-paneel kunnen zonnestralen opgevangen worden die omgezet worden in elektriciteit. PV-cellen zijn een gemakkelijke en milieuvriendelijke manier om stroom op te wekken.

Uit diverse publicaties blijkt dat zonne-energie in zijn geheel en de zonnepanelenindustrie in het bijzonder met name in Duitsland aan een grote opmars bezig is. Als gevolg hiervan nemen ook de investeringen in deze industrietak in andere Europese landen zoals België, Frankrijk, Italië en Spanje fors toe. Deze stormachtige ontwikkeling in deze vrij nieuwe, schone industrietak leek tot voor kort vrijwel aan Nederland voor bij te gaan. Maar daar lijkt verandering in te komen.
Met invoering van de Wabo zijn alle zonnencollectoren en zonnepanelen op alle daken (ook aan de straatkant) vergunningsvrij, zolang ze (bij een schuin dak) dezelfde hellingshoek hebben als het dak of (bij een plat dak) op een flinke afstand van de dakrand staan. Een regeling in het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

4.2.4 Economisch en maatschappelijk

Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van het vigerende beleid van de gemeente Zaanstad. Naast het beleid dat voor de gehele gemeente geldt (Hoofdstuk 3 Beleidskader), zijn op het plangebied de volgende specifieke beleidsuitgangspunten van toepassing:

  1. 1. De Structuurvisie kantoren (2004) schrijft voor dat er geen extra kantoren buiten het Inverdan gebied ontwikkeld dienen te worden. Wel is het wenselijk dat op willekeurige locaties in Zaanstad ruimte wordt gecreëerd voor zogenaamde woon-werkeenheden. In verband met de herkenbaarheid en het benodigde aantal parkeerplaatsen moeten deze eenheden vorm krijgen in kleine concentraties, zoals kantoor aan huis of een atelier.
  2. 2. Zorgfuncties (huis- en tandartsen en fysiotherapie etc...) en economische functies in de persoonlijke dienstverlening (kappers, pedicure etc...) zijn sterk in opkomst.
    Deze functies dragen bij aan de het voorzieningenniveau en aan de sfeer en levendigheid in de wijk. Het aantal locaties waar deze functies gehuisvest kunnen zijn, moet minimaal gelijk blijven en waar mogelijk worden uitgebreid.
  3. 3. Speelautomatenhallen mogen volgens de verordening speelautomatenhallen slechts gevestigd worden in het centrum van Zaandam, dus niet in het plangebied.
  4. 4. In de Nota Prostitutiebeleid Zaanstad is het maximum aantal prostitutiebedrijven en overige seksinrichtingen gesteld op twee. Voor escortbedrijven geldt een maximum van één. Vanwege het karakter van het plangebied met voornamelijk wonen en kleinschalige bedrijvigheid is de nieuwvestiging van seksbedrijven niet wenselijk.
  5. 5. In Zaanstad wordt een coffeeshopbeleid gevoerd dat het aantal coffeeshops maximeert (maximumstelsel). Het maximum aantal coffeeshops dat wordt gedoogd bedraagt drie. Om het woon- en leefklimaat van Zaanstad niet aan te tasten worden coffeeshops buiten de (periferie van) het stadscentrum Zaandam niet toegelaten. Vanwege de juridische status van de coffeeshops en het geformuleerde coffeeshopbeleid zijn er daarom geen coffeeshops binnen het plangebied toegestaan.
  6. 6. In principe mogen in woonwijken geen nieuwe horecazaken met vrije sluitingstijden worden gevestigd. In het plangebied kunnen daar waar mogelijk initiatieven met betrekking tot horeca die gericht zijn op de versterking van de toeristische en recreatieve aantrekkingskracht van Zaanstad aangemoedigd worden.
  7. 7. Uit het concept integraal huisvestingsplan onderwijs volgt in het algemeen de behoefte deze locaties ruim te bestemmen zodat ter plaatse naast onderwijs ook andere functies kunnen worden ondergebracht zoals buitenschoolse opvang, kinderopvang en peuterspeelzaal.
  8. 8. Het detailhandelsbeleid streeft naar versterking van bestaande detailhandelsclusters en het tegengaan van versnippering. Voor het gebied rondom het huidige A8ernA-plein is het uitgangspunt dit tot nieuw winkelhart van Oud Koog te ontwikkelen.
  9. 9. Een van de uitgangspunten in het Aanpakplan Toerisme Zaanstreek is om in de hele gemeente toerisme en verblijf in de Zaanstreek te bevorderen. Dit kan worden gestimuleerd door bed & breakfast gemeentebreed onder voorwaarden toe te staan vanuit de gedachte dat zo toerisme en verblijf gestimuleerd worden.

4.2.5 Groen

Omdat in het gehele plangebied de openbare ruimte weinig kwaliteit heeft -de buurtjes zijn stenig van karakter en parkeren bepaalt vaak het beeld van de openbare ruimte - is het behoud van structureel dan wel minder structureel groen van belang voor de kwaliteit van de leefbaarheid. Het is van belang dat deze groenvoorzieningen behouden blijven.

4.2.6 Recreatie

Volkstuinen zijn van belang voor de stedelijke leefomgeving en hebben voor veel stadsbewoners een belangrijke betekenis. Vanuit die optiek is in de Nota Ruimte een verzoek aan gemeenten gedaan om volkstuinen bij herstructurering zoveel mogelijk te ontzien en de aanleg van nieuwe volkstuinen te stimuleren. De gemeente Zaanstad sluit zich bij dit verzoek aan en zet zich in voor behoud van de volkstuinen in de stad. De volkstuinen in dit bestemmingsplan behouden dus hun huidige functie.

4.2.7 Stedenbouw

Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de specifieke stedenbouwkundige uitgangspunten voor het plangebied. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:

  1. 1. De karakteristieken van het gebied moeten worden behouden door handhaving van het beschreven profiel (zie paragraaf 4.1Algemene uitgangspunten).
  2. 2. De inrichtingstructuur c.q. het verkavelingspatroon van het plangebied moet behouden blijven. Daarnaast is het behouden van open (openbare) ruimte van belang voor de leefbaarheid van een straat en/of wijk.
  3. 3. Bij het bepalen van de bouwmogelijkheden worden het bouwvlak en (voor)gevelrooilijn als richtinggevende instrumenten gebruikt.
  4. 4. Bebouwing in tuinen (het deel van het erf voor de voorgevelrooilijn) wordt niet wenselijk geacht. Bijbehorende bouwwerken op gronden grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied kunnen immers grote invloed hebben op de begrenzing van de openbare ruimte en het bebouwingsbeeld vanuit de openbare ruimte.

4.2.8 Wonen

4.3 Ontwikkelingen

Voor het gehele plangebied is een analyse gemaakt van specifieke ontwikkelingen, die in deze paragraaf kort aan de orde komen. De aandachtspunten zijn de volgende.

4.3.1 Zaan - IJ

Zaanstad is zich breed aan het oriënteren op de toekomst en wil haar positie binnen de metropoolregio Amsterdam versterken. De karakteristieke Zaanse kwaliteiten en de gunstige ligging binen de regio bieden volop kansen voor een aantrekkelijk en divers vestigingsklimaat, zoals ook verwoord in de nota Zaans evenwicht en de Ruimtelijke en economische structuurvisies. In dat kader is een stedenbouwkundige verkenning gedaan naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de gebieden langs de Zaan en het IJ en naar de mogelijkheden om de relatie tussen Zaanstad en Amsterdam te versterken. Het historisch landschap van Zaan en IJ is daarbij drager. Tate & Lyle is gesitueerd aan het stuk Zaan dat wordt omschreven als 'De wijde Zaan'. Er is onderzocht welke ontwikkelingsmogelijkheden er ontstaan als dit bedrijf zou besluiten zijn bedrijfsactiviteiten te verplaatsen.

Het bedrijfsterrein vormt van oudsher een dicht bebouwde stedelijke kaap, waar ook bij herbestemming een dichte stadsbebouwing aantrekkelijk is. Door vroegere vaarten opnieuw uit te graven ontstaat een waterwijk die rechtstreeks bereikbaar wordt vanaf de Zaan. Daarbij passen hoge en stoere woon- en werkgebouwen, direct aan het water met publieksfuncties in de plint. De vaarten zorgen voor aansluiting op het waternetwerk en een verbinding met het Kogerpark. Zo zou een eigentijds Venetië aan de Zaan ontstaan.

De westzijde van de Lagedijk biedt goede kansen voor een aantrekkelijk laagbouwmilieu dat naadloos aansluit op de bestaande wijken.

Een voorwaarde voor herontwikkeling is een aanzienlijke beperking van de milieubelasting (geur en geluid) van overige bedrijven in de nabijheid, zoals ADM Cocoa en Gerkens Cacao. Vanuit het milieuplan Zaan & IJ wordt dit gebied niet als bijzonder kansrijk gezien en worden eventuele ontwikkelingen pas op de lange termijn mogelijk geacht. Om deze reden is in het bestemmingsplan uitgegaan van de bestaande situatie.

In het ruimteplan Zaan/IJ is ook gekeken naar het stationsgebied Koog-Zaandijk en de verbinding met Zaan/IJ. De kruising van het spoor- en het wegverkeer vormt hierbij een probleem. Hiervoor zijn twee oplossingsrichtingen verkend waarin het knelpunt van de kruising tussen weg en spoor op verschillende manieren is opgelost. De eerste oplossing is een verdiepte ligging van de Provincialeweg, waarin de Guisweg uitsluitend voor Langzaamverkeer wordt bestemd en de auto een nieuwe onderdoorgang krijgt aan de zuidkant van het Station tegenover de Stationsstraat. Hierdoor wordt een aantal woningen aan de Provincialeweg moeilijk bereikbaar. Het alternatief is een verdiepte ligging van het spoor. De oplossing van het knelpunt vraagt verder onderzoek. Voor de ontsluiting van het gebied Zaan/IJ is het van belang dat de route naar het station via de Stationsstraat wordt hersteld. Het gaat hierbij vooral om herinirichting. Het bestemmingsplan staat dit niet in de weg.

4.3.2 Zaans Proeflokaal

Zaanstad kent een lange en rijke geschiedenis met bedrijvigheid, waarbij wonen en werken onlosmakelijk met elkaar verweven zijn. Van deze intensieve historische menging resteren anno 2009 nog tientallen binnenstedelijke bedrijventerreinen. Ondanks de historische verbondenheid tussen deze bedrijven en de stad, begint hun aanwezigheid meer en meer te knellen vanwege de groeiende woningbouwopgave en toenemende milieukwaliteitseisen.

Inmiddels loopt Zaanstad tegen de grenzen aan van haar beleid: uitplaatsing van bedrijven legt een claim op het groene buitengebied, is in veel gevallen onbetaalbaar (uitkoop, bodemsanering, etc) terwijl de verwachte afname van milieudruk in sommige gevallen zelfs nihil is (als gevolg van grote hindercirkels, windrichting). Tevens vraagt de behoefte vanuit de bevolking aan meer levendigheid, variatie en leefbaarheid in de eigen leefomgeving om beantwoording. Vanuit dit beeld is in de afgelopen decennia de opvatting gegroeid: functiemenging waar kan, functiescheiding waar nodig. Om aan deze wens tegemoet te komen en om verdere claims op het buitengebied (en daarmee samenhangende verrommeling) te beperken is een andere en meer intensieve aanpak van de binnenstedelijke bedrijventerreinen nodig.
De uitdaging van het Zaans Proeflokaal is om wonen werken, milieu en leefbaarheid in combinatie te blijven zien en te herontwikkelen. De verwevenheid is historisch en zal in de toekomst ook manifest zijn. De aanpak van problemen op binnenstedelijke bedrijventerreinen fungeert dan als hefboom voor (binnen)stedelijke ontwikkeling waarmee een groot aantal sociale, economische en milieuproblemen tegelijkertijd opgelost kunnen worden.

In het gebied Wijdezaan (waar onder meer Tate & Lyle en Duyvis gevestigd zijn) komen knelpunten op het gebied van geur en geluid samen. Om het gebied beschikbaar te maken voor ontwikkelingen dienen vergaande maatregelen genomen te worden, voor zowel geur als geluid in combinatie met eventueel een vertrek van de bedrijven Tate & Lyle en Duyvis. Vanuit het milieuplan Zaan & IJ wordt dit gebied niet als bijzonder kansrijk gezien en worden eventuele ontwikkelingen pas op de lange termijn mogelijk geacht. Om deze reden is in het bestemmingsplan uitgegaan van de bestaande situatie.

4.3.3 Task Force Ruimtewinst

De provincie Noord-Holland heeft een assist uitgevoerd in het kader van de Task Force Ruimtewinst voor de stationslocatie Koog-Zaandijk. De opdracht aan de Taskforce Ruimtewinst was het schetsen van een toekomstperspectief voor het gebied rond Station Koog-Zaandijk (inclusief Fortuinweg), het bezien van de relatie tussen sport (inclusief sporthal) en woningbouw, het versterken van de aantrekkingskracht van Zaanse Schans en het zoeken van oplossingen rond infrastructuur en bereikbaarheid. Wensen van de gemeente zijn daarbij een sporthal voor de korfbal, het versterken van het imago van Koog-Zaandijk, het komen tot een zoekgebied voor woningbouw en een betere benutting van het stationsgebied.

De Task Force Ruimtewinst is met de volgende potentiële oplossingen gekomen:

  • Een combinatie van wonen en sporten met bedrijven op de huidige locatie van de sportvelden;
  • Het verplaatsen van de voetbalvelden naar het gebied tussen de Fortuinweg en het Natura-2000 gebied;
  • Het verplaatsen van het station zuidelijk naar de A8, waar het als transferium, een overstappunt voor automobilisten op het openbaar vervoer, dienst kan doen. Bij een toename van het verkeersaanbod door het doortrekken van de A8 naar de A9 kan dit transferium uitgroeien tot een aantrekkelijke plek voor bijvoorbeeld een grote bioscoop, een grote sportschool of een wellnesscentrum;
  • Het creëren van een wandelroute langs Zaan en industrieel erfgoed naar de Zaanse Schans.

De Task Force Ruimtewinst wordt gevolgd door een gebiedsverkenning. Onderdeel van de gebiedsverkenning zal eveneens zijn het project spoorse doorsnijding, de doorsnijding van het spoor ter plaatse van de Guisweg. Onlangs heeft de raad besloten extra krediet beschikbaar te stellen voor een nadere bestudering van de gemaakte en besproken plannen. In dit stadium zijn er nog geen concrete ontwikkelingen die kunnen worden vertaald in dit bestemmingsplan. Om deze reden is ervoor gekozen de feitelijk bestaande en vergunde situaties in het bestemmingsplan als zodanig te bestemmen.

4.3.4 Park Rooswijck

In 2009 heeft de belangenvereniging Harpstraat ruim 800 handtekeningen opgehaald om een burgerinitiatief in te kunnen dienen bij de gemeenteraad. De bewonersvereniging Harpstraat heeft het burgerinitiatief aangemeld op 17 december 2009. Het burgerinitiatief bestaat uit het aanleggen van een natuurvriendelijk park op het zogeheten 'Bam terrein' en de aanliggende gronden buiten het Natura 2000 gebied aan de Fortuinweg in Rooswijk te Zaandijk.

Het beoogde terrein maakt onderdeel uit van de Task Force Ruimtewinst (TFR). In de TFR wordt dit gebied genoemd als mogelijke locatie om sport te realiseren. Wanneer er een ondertunneling komt van het spoor en woningbouw plaatsvindt in het gebied tussen de A8 en de Guisweg, dan kunnen de sportvelden en/of andere voorzieningen verplaatst worden naar het gebied.

Een deel van het terrein is in het huidige bestemmingsplan tot maatschappelijke doeleinden bestempeld. Deze bestemming dient behouden te blijven om het gebied voorde toekomst niet op slot te zetten en zodoende de ontwikkeling in het kader van TFR te frustreren.

Beide initiatieven hoeven evenwel niet strijdig met elkaar te zijn. Ruimte voor sport in een
parkachtige omgeving is een mogelijke uitwerking voor dit gebied.

Een integrale studie binnen het kader van de ontwikkelingen rondom het station Koog-Zaandijk kan de planologische, financiële en ruimtelijke consequenties van sport in combinatie met park goed in beeld te brengen. Pas bij een integrale studie zijn ook de kosten goed in beeld te krijgen. Besloten is om het burgerinitiatief verder te betrekken bij de Task Force Ruimtewinst en de Spoorse Doorsnijding, om zo de planologische, financiële en ruimtelijke consequenties integraal in beeld te brengen.

Om deze reden is ervoor gekozen de feitelijk bestaande en vergunde situaties in het bestemmingsplan als zodanig te bestemmen.

4.3.5 Project A8ernA

Door het project A8ernA heeft zich in Oud Koog een nieuw wijkhart met ontmoetingsruimte en winkels ontwikkeld. De aantrekkingskracht van de supermarkt Albert Heijn, het stedenbouwkundig concept en de verkeersstructuur (A8, viaduct, Zaan) maken dit gebied tot een bijzondere plek in Zaanstad met een duidelijke ontwikkelpotentie. Het stedenbouwkundige plan wat hieraan ten grondslag heeft gelegen heeft verschillende prijzen gewonnen. Sleutelwoorden voor het project zijn transparantie en openheid.

Naar aanleiding van een bouwaanvraag voor het realiseren van drie winkelunits onder het viaduct is een haalbaarheidsonderzoek gedaan naar uitbreidingsmogelijkheden passend binnen het stedenbouwkundig concept van A8erna. In 2009 zijn deze voorgelegd aan de aanvrager, met als voorwaarde dat een oplossing gezocht zou worden voor de vereiste parkeergelegenheid. De aanvrager is hier destijds niet verder op ingegaan.

De wens om uitbreiding van het winkelareaal is echter nog steeds actueel en bestuurlijk bestaat de wens om dit idee op haalbaarheid te (laten) onderzoeken. Uit een aantal zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan is gebleken dat een uitbreiding van de supermarkt op weerstand stuit. Aangevoerd wordt onder andere dat uitbreiding zal leiden tot een verkeers- en parkeerproblematiek, het stedenbouwkundige concept A8erna wordt aangetast en dat auteursrechten van de architect/ ontwerper en de beeldend kunstenaars van A8ernA zullen worden aangetast. Ter tegemoetkoming aan deze ingekomen zienswijzen en ter waarborging van het project A8ernA zijn nadere randvoorwaarden opgenomen alvorens het college plan van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan maken:

Het gaat om de volgende voorwaarden

  1. a. vóór het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient er een stedenbouwkundige uitwerking te worden opgesteld in samenspraak en in overeenstemming met de ontwerpers van het project A8ernA en de daarin opgenomen kunstwerken, waarin de voorgestane uitbreiding wordt uitgewerkt in concrete richtlijnen. Het begrip 'ontwerpers' dient daarbij ruim te worden opgevat: het gaat expliciet om alle bij A8ernA betrokken ontwerpers: de architect van het stedenbouwkundig concept , de beeldend kunstenaars van de aanwezige kunstwerken en de gemeente Zaanstad. in de stedenbouwkundige uitwerking wordt onder andere ingegaan op:
  • de gevolgen van de uitbreiding op de bestaande ruimtelijke kwaliteit;
  • de gevolgen van de uitbreiding op de bestaande functionele inrichting;
  • de gevolgen van de uitbreiding op bestaande/ oorspronkelijke zichtlijnen en de bestaande kunstwerken;
  • de inpassing van parkeervoorzieningen;
  • reclame-uitingen';
  • materiaal- en kleurgebruik;
  1. b. voor parkeren moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Parkeernota 2009;
  2. c. maximale bouwhoogte van de uitbreiding mag de bestaande bouwhoogte van de supermarkt bedragen.

Bovenstaande voorwaarden zijn opgenomen in een in artikel 12 (Verkeer) opgenomen wijzigingsbevoegdheid opgenomen ex. artikel 3.6 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening. Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid kan - indien aan de hierboven benoemde randvoorwaarden is voldaan - de uitbreiding worden gerealiseerd via een wijzigingsprocedure ex. artikel 3.9a Wro .Artikel 3.9a Wro regelt de procedure van de wijzigingsbevoegdheid en verklaart de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb van toepassing. Dat betekent een ter inzage legging gedurende zes weken, gedurende welke termijn belanghebbenden (dus niet een ieder zoals bij het bestemmingsplan) schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren kunnen brengen. Ingevolge art. 8.2, lid 1, onder c Wro, staat tegen een wijzigingsplan rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak.

4.3.6 Onderwijshuisvesting

Door een afname van het aantal schoolgaande kinderen zal in de gebouwen van De Zoeker aan de Fortuinlaan 12 en 16 in Rooswijk een overcapaciteit gaan ontstaan. De locaties van de scholen voor Speciaal Basis Onderwijs Sjalom (Rooswijkplein 10) en de Mr. G.T.J. de Jonghschool (Tamboerijnhof 22) zullen mogelijk vrijkomen bij een toekomstige verhuizing in het kader van het begeleid Onderwijs en Zorg-project. Deze scholen zullen zich dan mogelijk gezamenlijk kunnen vestigen in de wijk Pelders- / Hoornseveld. In dat geval kunnen de locaties worden ingezet voor huisvesting van basisschool De Zoeker en zal het gebouw van De Zoeker vrijkomen voor een andere functie zoals wonen. Ook de Piramide aan de Boschjesstraat 66 in Oud Koog zal naar verwachting te maken krijgen met overcapaciteit. Een optie is een gezamenlijke huisvesting van De Lindenboom en Piramide op deze locatie. Het gebouw zal daarvoor uitgebreid moeten worden. Voor de Lindenboomschool aan de Raadhuisstraat 57 zal worden onderzocht of deze school kan worden betrokken bij de ontwikkeling van de plannen voor A8erna. Deze ontwikkelingen worden vooralsnog niet opgenomen in het bestemmingsplan.

4.3.7 Herontwikkeling Bannehof

In 2011 zal de gemeente een nieuw stadhuis in gebruik nemen in Inverdan, het nieuwe stadshart van Zaandam. Hierdoor komt het huidige gemeentehuis aan het Bannehof in de wijk Rooswijk vrij voor herontwikkeling. De ontwikkeling zal met een aparte ruimtelijke procedure worden gerealiseerd en daarom is de bestaande situatie opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.3.8 Projectbesluit Pinkzicht

Op 27 juli 2011 heeft het college van b en w een projectbesluit genomen voor een bouwinitiatief voor het bouwen van 3 eengezinswoningen op de locatie tussen Pinkstraat, Boschjesstraat en Kieftstraat te Koog aan de Zaan. De gemeente Zaanstad heeft geoordeeld dat aangevraagde bouwplan een gewenste ruimtelijke ontwikkeling is en heeft aan dit voornemen haar medewerking willen verlenen. Dit projectbesluit – een zelfstandige procedure op basis van de Wro- was abusievelijk niet in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. De woningen zelf vallen onder artikel 16 Wonen, dat een koppeling kent met de verbeelding waarop de betreffende woningen zijn opgenomen.

4.3.9 Kamers met kansen

Het doel van een Kamers met Kansenproject is beperkt redzame jongeren van 18-25 jaar op weg te helpen naar een zelfstandig bestaan, door hen huisvesting en begeleiding te bieden.

In 2008 ondertekenden de gemeente Zaanstad, woningcorporatie Parteon en elf partijen in zorg en welzijn een intentieverklaring om zo'n project in Zaanstad te ontwikkelen. Vier partijen te weten de gemeente Zaanstad, woningcorporatie Parteon, GGD Straathoekwerk en het Regio College gaven er uitwerking aan, wat in oktober 2011 resulteerde in een vastgesteld projectplan. Dat ligt aan de basis van de samenwerkingsovereenkomst, die deze vier partijen en het RIBW ZWWF op 16 januari 2012 tekenden.

Woningcorporatie Parteon stelt voor de huisvesting van zelfredzame én beperkt redzame jongeren, een locatie in Koog aan de Zaan beschikbaar. In de 33 zelfstandige en 10 niet-zelfstandige wooneenheden (voor 2 bewoners per eenheid) kunnen in totaal 53 jongeren wonen (waarvan tweederde beperkte redzame jongeren). Het complex aan de Leeghwaterstraat in Koog aan de Zaan g bestaat/bestond uit 45 tweekamerappartementen in een rustige buurt, in de nabijheid van diverse voorzieningen. Parteon wilde al langer iets met het complex, omdat het verouderd is en de leefbaarheid in de buurt onder druk staat. KmK kan een nieuwe impuls aan het gebouw en haar bewoners geven.

Het Kamers met kansenproject richt zich op jongeren van 18 tot 25 jaar die in een stabiele woonsituatie in staat en bereid zijn de volgende stappen te zetten naar zelfstandigheid. De nieuwe bewoners zijn gemotiveerd om aan hun toekomst te werken.

Een wooncoach van het RIBW ZWWF stimuleert de jongeren, die overdag een opleiding volgen of werken. Met de jongeren worden afspraken gemaakt over hun inspanningen en de regels die in huis gelden. Zij verblijven maximaal twee jaar in dit complex.

Voornoemd project wordt direct met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt in het complex aan de Leeghwaterstraat nrs. 6- 100.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

In deze paragraaf komen de uitkomsten en de resultaten van de voor het bestemmingsplan verrichte onderzoeken aan de orde.

5.1 Milieu

Voor het plangebied wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In verband hiermee is een milieuonderzoek uitgevoerd naar de milieueffecten binnen het plangebied. Het plangebied is onderverdeeld in twee deelgebieden, namelijk:

  1. 1. Rooswijk, dat kan worden getypeerd als een rustige woonwijk; en
  2. 2. Oud Koog, dat bestaat uit woonwijken en gemengd gebied.

Binnen het plangebied zijn de volgende milieuaspecten onderzocht:

  • Milieuaspecten van gevestigde bedrijven
  • Geluid
  • Externe veiligheid
  • Geur
  • Luchtkwaliteit
  • Bedrijven
  • Bodem
  • Natuurwaarden
  • Duurzaamheid

5.1.1 Geluid

Binnen het bestemmingsplan zijn de aspecten Industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai onderzocht. Hieruit blijkt het volgende:

Industrielawaai
Een klein deel van het bestemmingsplan is gelegen binnen de zones van de industrieterreinen ZBB-Amylum (thans Tate en Tyle Netherlands B.V.) en Cacao De Zaan (thans ADM Cacoa) . Binnen deze geluidszone zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen voorzien.

Railverkeerslawaai
Door het bestemmingsplangebied Oud Koog Rooswijk loopt de spoorlijn Zaandam-Uitgeest. Binnen de geluidszone van deze spoorlijn zijn geen geluidgevoelige bestemmingen voorzien. In het gebied met een hogere geluidsbelasting dan 68 dB zijn geen geluidgevoelige functies mogelijk. In het ontwerpbestemmingsplan zijn in genoemd gebied geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen voorzien.

Wegverkeerslawaai
Door het bestemmingsplangebied loopt een aantal wegen met een hoge verkeersintensiteit, zoals de Provincialeweg en de A8. Binnen de 53 dB contour van de A8 en de 63 dB contour van de Provinciale weg zijn in principe geen geluidgevoelige functies mogelijk. De 53 db contour van de A8 heeft een groot ruimtebeslag. In het ontwerpbestemmingsplan zijn in het gebied langs de A8 met een geluidsbelasting hoger dan 53 dB gebied geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen voorzien.

5.1.2 Externe Veiligheid

Binnen het bestemmingsplan zijn de risicodragende activiteiten bij inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen door het bestemmingsplan onderzocht. Het ontwerpbestemmingsplan is door de Veiligheidsregio Zaanstraak Waterland beoordeeld. De veiligheidsregio geeft in haar advies aanbevelingen waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. Het onderzoek naar de risico's van de hoge druk aardgasleidingen ligt ter beoordeling bij de veiligheidsregio.

Bevi-inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich twee risicovolle bedrijven:

  1. 1. LPG-tankstation Bako, Fortuinweg 3
  2. 2. Tate & Lyle Amylum Nederland b.v., Lagedijk 5

De plaatsgebonden risicocontouren van deze bedrijven zijn op de verbeelding aangegeven.

LPG-tankstation Bako
Op grond van de regeling 'externe veiligheid inrichtingen' (REVI) geldt er een plaatsgebonden risicocontour met een straal van 45m bij een jaarlijkse doorzet van 1000m3. Deze 1000 m3 is een ondergrens. In de kwalitatieve risicoanalyse (QRA) is van een maximale doorzet van 500 m3 uitgegaan. Ten tijde dat deze QRA werd opgesteld was in het concept REVI sprake van een ondergrens voor de doorzet van LPG van 500 m3 vandaar dat het plaatsgebonden risico bij deze doorzet is berekend. Uit de QRA blijkt dat het groepsrisico van het tankstation onder de oriënterende waarde ligt. Voor de berekening van het groepsrisico is men uitgegaan van een LPG-doorzet van maximaal 500 m3. Omdat de werkelijke doorzet minder is dan 500 m3 is de uitkomst van de groepsrisicoberekening een overschatting van het groepsrisico. Het groepsrisico van BAKO is daarom verantwoord.

Tate & Lyle Amylum Nederland b.v.
Door de grote hoeveelheid opgeslagen chemicaliën is het Besluit "externe veiligheid inrichtingen" (BEVI) op dit bedrijf van toepassing. De chemicaliën zijn opgeslagen in de gebouwen 19, 33 en 47. In verband met de realisatie van een apotheek en huisartsenpraktijk aan de Lagendijk 1-3 is het plaats gebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR)van Tate en Lyle onderzocht. Uit het onderzoeksrapport "toetsing van de vestiging van een Ahoed aan het BEVI" blijkt dat er geen plaatsgebonden risico contour aanwezig is voor de opslaggebouwen 19 en 33. Alleen voor gebouw 47 geldt er een kleine PR-contour. Deze contour ligt op het eigen terrein van Tate en Lyle. Het groepsrisico van de chemicaliënopslagen is berekend als nihil.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Binnen of langs het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd via weg, water en buisleidingen.

Weg
Op 24 juni 2008 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad ingestemd met de nieuwe route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de nieuwe situatie is het aantal mensen dat blootgesteld wordt aan risico's in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg afgenomen doordat het tracé waarover gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden verkleind is. Door het plangebied loopt de rijksweg A8. Deze weg maakt onderdeel uit van de routering gevaarlijke stoffen. De veiligheidssituatie rond de route voor gevaarlijke stoffen is aanvaardbaar omdat de plaatsgebonden risicocontour niet buiten de weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ligt en omdat het groepsrisico binnen 200 m langs de route voor gevaarlijke stoffen zich onder de oriënterende waarde voor groepsrisico bevindt. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. In de strook van 200 meter langs de route worden in principe geen nieuwe extra woningen toegestaan. Mocht dit in de toekomst wijzigen dan zal er een toetsing moeten plaatsvinden aan het PR en GR. Zie ook de bijlage 'Externe veiligheid route gevaarlijke stoffen'.

Water
Ten westen van het plangebied stroomt de Zaan. Hierover vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. De zaan is in het basisnet water aangewezen als 'groene' vaarweg hierdoor gelden er geen risicocontouren, en hoeft het groepsrisico langs de zaan niet verantwoord te worden en heeft de Zaan geen plasbrandaandachtsgebied

Buisleidingen
In het plangebied bevinden zich 40 bar hoge druk aardgastransportleidingen van de Gasunie. De hoge druk aardgastransportleiding komt het plangebied binnen langs de provinciale weg N203. Vervolgens loopt de gasleiding door Oud Koog en verlaat via de Guisweg weer het plangebied. De buisleiding langs de N203 en door Oud Koog betreft een hoge druk aardgasleiding van 40 bar, met een doorsnede van 12 inch. Vanaf de Guisweg betreft het een hoge druk aardgasleiding van 40 bar met een doorsnede van 16 inch. Voor deze buisleidingen is een QRA uitgevoerd. Naar aanleiding van de QRA had de veiligheidsregio Zaanstreek waterland geen opmerkingen waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden.

5.1.3 Geur

Het plangebied wordt redelijk zwaar belast als gevolg van enkele geuremitterende bedrijven rondom het plangebied. Het betreft voornamelijk bedrijven uit de levensmiddelenindustrie.

In de wijken Oud Koog en Rooswijk ligt het percentage mensen dat geurhinder ondervindt volgens de Zaanpeiling 2007 op respectievelijk 85% en 57%. Direct buiten het plangebied bevinden zich de volgende geuremitterende bedrijven:

  • Aarhus Karlhamn,
  • Pielkenrood,
  • ADM Cocoa,
  • Zaanse Olierafinaderij,
  • Cargill.

Binnen het plangebied ligt zetmeelfabriek Tate & Lyle. Op de langere termijn is de verwachting dat door de geurbeperkende maatregelen, die zullen worden opgenomen in de milieuvergunning, de geuremissie van de bedrijven zal afnemen. Hierdoor zal de mate van geurhinder ook geleidelijk afnemen. De geuremitterende bedrijven liggen ten oosten van het plangebied. Omdat de heersende windrichting zuidwest is valt de werkelijke geurbelasting gezien de nabijheid van de geuremitterende bedrijven nogal mee.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Binnen het plangebied is de luchtkwaliteit voor de stoffen stikstofdioxide, fijn stof, benzeen, zwaveldioxide, koolmonoxide en bezo(a)pyreen onderzocht. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2 en Fijnstof in 2009 en 2019 niet worden overschreden.

5.1.5 Bedrijven

Binnen het plangebied is de milieu-invloed van de bestaande bedrijven onderzocht. Hieruit blijkt dat bijna alle bedrijven goed in hun omgeving passen. Enkele bedrijven hebben een milieuzone die iets groter is dan hun afstand tot de dichtstbijzijnde woonbestemming rechtvaardigt. Deze bedrijven krijgen een bestemming op maat. Het betreft de volgende bedrijven:

  • LPG-tankstation Bako, Fortuinweg 3;
  • Tate & Lyle Amylum Nederland b.v., Lagedijk 5;
  • machinefabriek Duyvis, Schipperslaan 15;

5.1.6 Natuurwaarden

In 2009 is een onderzoek verricht naar de aanwezige natuurwaarden in het plangebied "Natuurwaarden Oud-Koog en Rooswijk te Zaandam". Er is een inventarisatie gedaan van de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Het onderzoek leidt tot de volgende conclusies;

  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor zwaar beschermde soorten uit de soortengroepen planten, vissen amfibieën, vogels en kleine zoogdieren.
  • De belangrijkste natuurwaarden in het plangebied zijn momenteel aanwezig in het westelijke deel van Rooswijk. Hier kunnen zwaar beschermde soorten voorkomen.
  • Het dicht bebouwde gedeelte van Rooswijk, zeker het nieuwe gedeelte, is voor flora en fauna het minst interessant. Alleen het verblijf van algemene vleermuissoorten en van beschermde vissen in de wateren is hier mogelijk. In de wateren van het plangebied is het voorkomen van de zwaarder beschermde bittervoorn, rivierdonderpad en kleine modderkruiper nergens op voorhand uit te sluiten hoewel sommige typen wateren geen potentie hebben.
  • Alleen in het westen van Rooswijk is enige potentie voor rugstreeppad.
  • In het gehele plangebied kunnen algemene bos-,struweel- en tuinvogels voorkomen. Vooral Rooswijk West heeft tevens broedvogels van meer open terrein, waaronder interessante rietvogels. Verspreid in het plangebied is potentie voor verblijven van verschillende jaarrond beschermde vogels.
  • Verspreid in het plangebied komen vleermuissoorten voor, zij gebruiken het terrein als jachtgebied of als verblijfplaats (vooral gebouwen). De oude, bebouwde delen van het plangebied zijn het meest geschikt voor verblijven van deze soortgroep. Potenties voor vleermuizen vallen hier vaak samen met die van broedende gierzwaluwen.
  • In het plangebied komen naar verwachting een aantal licht beschermde niet-vliegende zoogdiersoorten voor. In Rooswijk West komen naar alle waarschijnlijkheid zowel de zwaar beschermde noordse woelmuis als de waterspitsmuis voor.

In het kader van de natuurbeschermingswet geldt er een zorgplicht en verbodsbepalingen t.a.v. beschermde flora en fauna. Omdat er geen ingrijpende ontwikkelingen voorzien zijn in het bestemmingsplan gelden er geen beperkingen ten aanzien van de Flora- en Faunawet. Als in de toekomst ontwikkelingen zullen plaatsvinden, zoals het verplaatsen van de sportvelden naar de Fortuinweg, moeten mitigerende maatregelen worden getroffen.

5.1.7 Bodem

Binnen het plangebied is op verschillende locaties de bodem onderzocht. Hieruit blijkt dat op diverse locaties binnen het bestemmingsplan lichte tot sterke verontreinigingen voorkomen. Met ruimtelijke ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan dient hiermee rekening te worden gehouden. Voor iedere bouwlocatie dient een verklaring van geen bezwaar te worden afgegeven door de gemeente Zaanstad, alvorens er kan worden gebouwd.

5.1.8 Duurzaamheid

Het plangebied zal zoveel mogelijk duurzaam worden ontwikkeld. Op procesniveau zullen de sociaal-culturele, economische en ecologische/milieu (als onderdeel van de fysieke) aspecten integraal worden afgewogen. Deze aspecten zijn van invloed op de kwaliteit van de leefomgeving in het plangebied.

5.2 Planmer

In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of een plan-m.e.r. noodzakelijk is. Dit is het geval als er sprake is van de volgende situatie:

  1. 1. indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. kunnen worden overschreden, is het bestemmingsplan planmer-plichting;
  2. 2. tevens geldt dat, indien een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet aan de orde is, het bestemmingsplan eveneens planmer-plichtig is.

In het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die onder het besluit-m.e.r. vallen.

Het plangebied grenst aan het natuurbeschermingsgebied Westzaan, dat als Natura 2000 gebied is voorgedragen. Het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter en maakt geen activiteiten mogelijk die een significant effect hebben op de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied.

Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden ,dat een passende beoordeling voor het gebied niet noodzakelijk is en er daarom geen reden bestaat voor een plan-m.e.r.

5.3 Water

5.3.1 Organisatie

Het rijk draagt zorg voor landelijke regel- en wetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland. Het waterkwaliteitsbeheer en -kwantiteitsbeheer wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, evenals het beheer van de waterkeringen. Als beheerder zijn zij verantwoordelijk voor de veiligheid tegen overstromingen. Het rioolbeheer wordt uitgevoerd door de gemeente Zaanstad.

5.3.2 Waterkeringen

De Raadhuisstraat, Lagendijk en Hoogstraat maken deel uit van de boezemkeringen van de Schermerboezem en moeten worden aangemerkt als dijk. In de keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier worden waterkeringen onderverdeeld in het dijklichaam en een aangrenzende beschermingszone. Op grond van de keur zijn binnen de begrenzing van het dijklichaam en de beschermingszone bepaalde handelingen verboden. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan van deze verboden ontheffing verlenen in de vorm van een watervergunning.

5.3.3 Oppervlaktewater

Het deel van het plangebied gelegen ten westen van de Raadhuisstraat, Lagendijk en Hoogstraat behoort waterhuishoudkundig tot de polder Westzaan. Het waterpeil in de polder Westzaan is NAP –1,04 m. In het oude deel van plangebied ten oosten van de provinciale weg is door verstedelijking relatief weinig water aanwezig. In de nieuwe delen ten westen van de provinciale weg en rond de sportterreinen is wel veel oppervlaktewater aanwezig. De watergangen staan in open verbinding met de landelijke polder Westzaan. De sportterreinen zelf hebben een lager peil, omdat deze in een onderbemaling liggen. De Sluissloot heeft door middel van een sluis een verbinding met de Zaan en een beperkte functie voor de recreatieve scheepvaart.

De bebouwing oostelijk van de Raadhuisstraat, Lagendijk en Hoogstraat is buitendijks gebied en hoort waterhuishoudkundig bij het Schermerboezem, waar de Zaan een onderdeel van vormt. Het waterpeil van de Zaan is NAP –0,50 m.

Het dempen van water dient één op één gecompenseerd worden. Omdat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren zal toename van verharding, door bijvoorbeeld nieuwbouw, gecompenseerd moeten worden. De nieuwbouw rond het voormalig stadhuis zal op deze compensatie eisen getoetst moeten worden.

Het dempen van boezemwater is niet toegestaan. Bijzondere regels gelden ten aanzien van de Zaannormaallijn. Aan de landzijde mag gedempt worden. In de Zaan is het onder voorwaarden toegestaan steigers te bouwen. Ontheffingen voor het bouwen van steigers kunnen verleend worden door het Hoogheemraadschap. Het beleid en voorwaarden voor het verlenen van deze ontheffingen zijn vast gelegd in het beleidsplan van het Hoogheemraadschap “Zorg voor de Zaan”.

5.3.4 Grondwater

Het polderpeil ligt op NAP -1,04m. De hoogte van het maaiveld varieert tussen NAP -0,30 m en NAP. De drooglegging (verschil tussen polderpeil en maaiveldhoogte) in het gebied is dus tussen de 74 cm en 100 cm.

De mate van ontwatering (verschil tussen maaiveldhoogte en grondwaterspiegel) varieert in dit plangebied. Er zijn locaties met grondwateroverlast en locaties waar het grondwaterpeil te laag is. Voor de oudere delen langs de Zaan geldt dat het grondwaterpeil weinig beïnvloed wordt door toevoer van regenwater door het grote percentage van verhardingen en weinig beïnvloed wordt door aanvulling uit het oppervlaktewater. De verschillen worden sterk bepaald door de grondslag zoals die bij realisatie van deze buurt is aangebracht. Daadwerkelijke aanpassing van het grondwaterniveau is niet mogelijk. Het gebruik van het maaiveld zal afgestemd moeten worden op de hoogte van de grondwaterspiegel.

De andere delen in het plangebied zoals rond de Bannehof zijn goed bouwrijp gemaakt en geven qua grondwaterstanden geen problemen voor de aangegeven bestemmingen. De kwaliteit van het grondwater wordt niet gemeten, aangezien het grondwater de bestemming niet beperkt.

5.3.5 Rioleringen

In het overgrote deel van plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. In de buurt rond de Bannehof ligt een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Het afvalwater en ingezamelde regenwater worden door vrijverval riolen, enkele opvoergemalen en persleidingen afgevoerd naar het hoofdrioolgemaal van het hoogheemraadschap nabij de begraafplaats op de Guisweg. Dit gemaal verpompt het afvalwater naar Rioolwaterzuiveringinrichting Westpoort in Amsterdam.

In de afgelopen jaren zijn veel oude drempelriolen vervangen door vrijverval riolen. Om aan de landelijke emissie eisen (basisinspanning) te kunnen voldoen zijn binnen het plangebied twee bergbezinkbassins gemaakt welke bij overbelasting van de riolering het eerste surplus aan water (en vuil) opvangen. Na de periode van overbelasting stroomt het water en vuil weer terug in het riool. Bij verdere overbelasting door langdurige of heftige regenval vindt via overstorten lozing van verdund rioolwater op het oppervlaktewater plaats.

De bergbezinkbassins zijn gelegen nabij het Koogerpark .Op het eerste bassin is een skatebaan gemaakt, het tweede bassin ligt onder het plantsoen tegenover de molen Het Pink.

Hoofdstuk 6 Bestemmingsplanregeling

6.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden'. Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.

6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft als gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Voor het bestemmingsplan heeft dit consequenties voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning' en 'sloopvergunning' zijn vervangen door de algemene term omgevingsvergunning (indien noodzakelijk is deze term aangevuld met: 'ten behoeve van bouwen en/of slopen'), de term 'aanlegvergunning' is vervangen door omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en tenslotte de term 'ontheffing' is vervangen door afwijking van de bouwregels/gebruiksregels.

6.2.1 Voorgevelrooilijn

Eén van de uitgangspunten voor het begrippenkader is het zoveel mogelijk aansluiten op andere relevante wetgeving zoals de Woningwet, de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor). In de Wabo wordt ervan uitgegaan dat welke woning één voorgevel heeft. Deze voorgevelrooilijn wordt als volgt gedefinieerd: de voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, beheersverordening of gemeentelijke bouwverordening. Het is dus van belang om in het bestemmingsplan een duidelijke definitie te geven. Dit geldt met name voor de regeling met betrekking tot erfafscheidingen, omdat afhankelijk van de ligging ten opzichte van de voorgevelrooilijn deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, al dan niet vergunningsvrij zijn. Alle overige bouwwerken worden niet gerelateerd aan de voorgevelrooilijn maar aan het achtererfgebied van de woning.

In principe kan een woning op een hoek twee voorgevelrooilijnen hebben: één in het verlengde van de voorgevel en één in het verlengde van de zijgevel van de woning, gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied. Gelet op het bovenstaande is de systematiek in het bestemmingsplan als volgt:

  • Op de verbeelding staan bouwvlakken die worden gevormd door voor-, achter- en zijgevelbouwgrenzen. Binnen deze bouwvlakken mogen de hoofdgebouwen worden gebouwd. Er is geen verplichting om in deze grenzen te bouwen, bebouwing kan ook worden opgericht in bijvoorbeeld het midden van het bouwvlak.
  • De voorgevelrooilijn is gedefinieerd als: 'een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.' De voorgevel is in dit geval de naar de weg gekeerde gevel of, als het een gebouw is met meerdere naar de weg gekeerde gevels, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
  • Vergunningsplichtige bijbehorende bouwwerken in de zin van bijgebouwen moeten altijd drie meter achter de voorgevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan te worden gebouwd (de voorgevelrooilijn).
  • Gelet op het begrip voorgevelrooilijn dat in de Wabo (en Bor) is geïntroduceerd en afkomstig is uit de gemeentelijke bouwverordening, betekent dat dat op hoekpercelen de zijgevellijn (de lijn, die gelegen is langs de feitelijke zijgevel en het verlengde daarvan op een bouwperceel) ook als voorgevelrooilijn moet worden beschouwd. Het hoekperceel kent dus twee voorgevelrooilijnen. Daarmee zijn bijvoorbeeld erfafscheidingen hoger dan 1 meter, die gelegen zijn voor deze voorgevelrooilijn niet omgevingsvergunningsvrij.

6.2.2 Vergunningsvrij bouwen

Vergunningsvrij bouwen mag in principe vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn. Voor vergunningsplichtige bouwwerken hanteert de gemeente de eis van 3 meter achter de voorgevelrooilijn. Door het hanteren van deze eis is het duidelijk dat bijvoorbeeld een bijbehorend bouwwerk (aan- of uitbouw) in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, ook gezien vanaf de voorgevel.

Het is belangrijk het volgende in overweging te nemen bij vergunningsvrij bouwen. Een 'erf' is dat gedeelte waarop reeds een hoofdgebouw staat dat bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen' heeft en waarbij de bebouwingsmogelijkheden in voldoende ruimtelijk opzicht direct behoren bij en in functioneel opzicht ten dienste staan van, en/of in feitelijk opzicht direct aansluitend is aan het hoofdgebouw. Een 'erf' kan samenvallen met een perceel, maar een perceel kan ook meer omvatten. Voor de beantwoording van de vraag of een vergunningsvrij bouwwerk in de zin van het Bor kan worden aangemerkt, is het vereist dat het vergunningsvrije bouwwerk op (rond) hetzelfde perceel staat als dat waarop het hoofdgebouw zich bevindt. De omstandigheid dat iemand eigenaar is van zowel het afgesloten gedeelte van het perceel (bijvoorbeeld een weiland) als van het bebouwde deel van het perceel is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van 'een perceel, waarop zich een gebouw bevindt' niet zonder meer doorslaggevend. Ook de omstandigheid dat sprake is van een kadastrale eenheid is niet zonder meer doorslaggevend.

6.2.3 Monumentenvergunning

Met de in werking treding van de Wabo zijn ongeveer 25 vergunningen op het gebied van ruimte, bouwen, natuur, milieu en monumenten geïntegreerd tot een omgevingsvergunning. Ook de monumentenvergunning is onder het stelsel van de omgevingsvergunning gebracht. Het apart aanvragen van de monumentenvergunning en bouwvergunning is niet mogelijk. Binnen de Wabo kan namelijk geen splitsing van vergunningen plaatsvinden als sprake is van een fysiek ondeelbaar bouwplan.

Procedureel verandert er het een en ander voor monumenten. Bij provinciale en gemeentelijke monumenten, waarvoor de reguliere procedure van 8 weken gevolgd kan worden, ontstaat een omgevingsvergunning van rechtswege, als niet binnen de beslistermijn de omgevingsvergunning verleend of geweigerd is. Voor rijksmonumenten geldt dit niet. Daar zal de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd worden met een beroepsprocedure bij daarvoor aangewezen gespecialiseerde rechtbanken.

Van rijkswege beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten kennen geen vergunningsvrij bouwen. Dit is wel het geval bij gemeentelijke monumenten en gemeentelijke beschermde dorpsgezichten. Bij vergunningsplichtige activiteiten ten aanzien van monumenten of wanneer de activiteiten zich bevinden in een aangewezen beschermd stad- of dorpsgezicht moet een monumentenvergunning worden aangevraagd waarover de gemeentelijke monumentencommissie zal adviseren.

6.3 Bestemmingsregeling

6.3.1 Inleiding

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit 4 onderdelen. In hoofdstuk 1Inleidende regels staan de begripsbepalingen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2Bestemmingsregels bevat de regels die betrekking hebben op alle in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. In hoofdstuk 3Algemene regels zijn regels opgenomen die geen betrekking hebben op een specifieke bestemming, maar die gelden voor het gehele plangebied of betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de Overgangs-en slotregels.

6.3.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend. Dit betekent dat het de bestaande functies vastlegt. Daarnaast bevat het bestemmingsplan waar mogelijk flexibiliteit en globaliteit. Dit om te voorkomen dat voor iedere wenselijke ontwikkeling die niet geheel past in het bestemmingsplan een langdurige procedure gevoerd hoeft te worden.

Globaliteit houdt in dat op de daarvoor bestemde gronden meerdere mogelijkheden bestaan ten aanzien van het gebruik. Flexibiliteit houdt in dat de globale bestemming waar mogelijk is verruimd qua bouw- en gebruiksregels én dat het gemeentebestuur door middel van het verlenen van ontheffingen kan afwijken van bestemmingsplan.

6.3.3 Regels algemeen

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1.1 Voorontwerp

Over het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraak gehouden. Deze keuze is mede gemaakt omdat in het bestemmingsplan de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen en slechts in beperkte mate ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
De inspraakverplichting is met de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 2005 en met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 niet veranderd en dus komen te vervallen. Dit is vervolgens bij raadsbesluit van 21 september 2006 overgenomen in de Inspraakverordening van de gemeente Zaanstad.

7.1.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan:

  1. 1. VROM-inspectie, regio Noord-West
  2. 2. Rijkswaterstaat, dienst Noord-Holland
  3. 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  4. 4. Ministerie van Defensie, dienst Gebouwen, Werken en Terreinen
  5. 5. Ministerie van Economische Zaken, regio Noord-West
  6. 6. Provincie Noord-Holland
  7. 7. Wijkoverleg Rooswijk-Zaandijk
  8. 8. Wijkoverleg Oud Koog
  9. 9. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
  10. 10. Kamer van Koophandel Amsterdam
  11. 11. KPN
  12. 12. KPN Vastnet
  13. 13. NUON
  14. 14. N.V. Nederlandse Gasunie
  15. 15. Waterleidingbedrijf Noord-Holland
  16. 16. Milieufederatie Noord-Holland
  17. 17. Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land & Dijken
  18. 18. Gemeentelijke monumentencommissie
  19. 19. Regionale brandweer Zaanstreek-Waterland
  20. 20. GGD Zaanstreek Waterland
  21. 21. Stichting Natuur en Milieu
  22. 22. Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening
  23. 23. Ondernemersvereniging Rooswijk
  24. 24. Ondernemersvereniging Rondje Koog
  25. 25. Vereniging De Hollandsche Molen
  26. 26. Vereniging De Zaanse Molen
  27. 27. Vereniging Zaans Erfgoed

De instanties genoemd onder 3, 4, 5, 12, 13, 15 t/m 17, 20 t/m 24 en 26 en 27 hebben niet gereageerd. De instanties genoemd onder de nummers 2, 6 t/m 11, 14, 19 en 25 zonden opmerkingen toe over het voorontwerpbestemmingsplan.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ontwikkeling (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een grondexploitatieregeling opgenomen. waardoor gemeenten in tegenstelling tot de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) over meer mogelijkheden voor kostenverhaal beschikken. Daarnaast biedt de (nieuwe) wetgeving aan de gemeente meer sturingsmogelijkheden doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren door middel van het privaatrechtelijke spoor (anterieure of posterieure overeenkomsten), dan wel door middel van een exploitatieplan. Een combinatie van beide is ook mogelijk.

Voor het grootste deel kent het bestemmingsplan een conserverende regeling met uitsluitend ontwikkelingsmogelijkheden op perceelniveau (extra bijbehorende bouwwerken e.d.) en ontwikkelingsmogelijkheden die op grond van voorgaande plannen al gerealiseerd mochten worden. Het opstellen van een een grondexploitatieplan gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening jo. het Besluit ruimtelijke ordening is derhalve niet relevant.

7.3 Handhaving

In algemene zin geldt ook voor het plangebied van bestemmingsplan Oud Koog en Rooswijk dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat er niet mag worden gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en verder dat het gebruik in overeenstemming moet zijn met wat de bestemming toestaat.

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden als het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling.
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid.
    Gewijzigde maatschappelijke inzichten (de rampen in Enschede en Volendam) hebben ertoe geleid dat aan handhaving een hogere prioriteit wordt toegekend. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het bestemmingsplan berust bij het gemeentebestuur. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.


Handhaving is te onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van sancties anderzijds. Het eerste is gericht op preventie (vooraf), het andere op repressie (achteraf). Toezicht is van belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daar op te reageren, hetzij via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties. Handhaving is onder te verdelen in bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen of ongedaan maken van een toestand die in strijd is met de wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld neergelegd in het bestemmingsplan. Strafrechtelijke handhaving is gericht op het straffen van een overtreder die in strijd handelt met de wettelijke regels.

Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Een nieuw bestemmingsplan, waarin eenduidige bestemmingen zijn weergegeven en waarin naar aanleiding van de feitelijke situaties voor een positieve benaderingswijze is gekozen, versterkt de mogelijkheid tot handhaving.

In Zaanstad wordt op het overtreden van de regels uit een bestemmingsplan uitsluitend opgetreden vanuit het bestuursrecht. De gemeente handhaaft dus niet strafrechtelijk op overtredingen van het bestemmingsplan. Als bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden kan het gemeentebestuur kiezen om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de overtreder. Een last onder bestuursdwang houdt in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn (dit is een termijn die een overtreder krijgt om de overtreding zelf te beëindigen) de overtreding nog bestaat, het gemeentebestuur zelf de overtreding opheft op kosten van de overtreder. Als er wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan houdt dit in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestaat, de overtreder een geldbedrag aan de gemeente is verschuldigd tot een bij het besluit bepaald maximum bedrag. Heeft een last onder dwangsom niet het gewenste effect (de overtreding blijft bestaan) dan kan daarna ook nog een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

7.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke Ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn verschillende fasen te onderscheiden:

  • Voorbereidingsprocedure

Voor het opstellen van van een voorontwerpbestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor overleg gezonden aan de in artikel 3.1.1 Bro genoemde instanties. Tevens zijn diverse (informele) informatiebijeenkomsten binnen het plangebied georganiseerd voor bewoners, belangstellenden en belanghebbenden.
De gemeente reageert vervolgens op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro door in de toelichting van het plan op de gemaakt op- en aanmerkingen in te gaan en aan te geven welk standpunt de gemeente daarover inneemt.

  • Vaststellingsprocedure

Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

  • Beroepsprocedure

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de VROM inspectie een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de VROM inspectie wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie I "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende categorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

  • - automatiek;
  • - broodjeszaak;
  • - cafetaria;
  • - croissanterie;
  • - koffiebar;
  • - lunchroom;
  • - ijssalon;
  • - snackbar;
  • - tearoom;
  • - traiteur.

1b. Overige lichte horeca

  • - bistro;
  • - grand-café;
  • - restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
  • - hotel.

1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

  • - bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 250 m²;
  • - restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).

Categorie 2 "middelzware horeca"

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

  • bar;
  • bierhuis;
  • biljartcentrum;
  • café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Categorie 3 "zware horeca"

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein

Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein

Bijlage 1 Milieuonderzoek

Bijlage 1 Milieuonderzoek

Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 3 Qra Garage Bako

Bijlage 3 QRA Garage Bako

Bijlage 4 Rapportage Route Gevaarlijke Stoffen Zaanstad

Bijlage 4 Rapportage route gevaarlijke stoffen Zaanstad

Bijlage 5 Bedrijvenlijst

Bijlage 5 Bedrijvenlijst

Bijlage 6 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

  1. 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
    In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
    1. a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
    2. b. overige lichte horeca: restaurants;
    3. c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d.
  2. 2. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
  3. 3. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2.

Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.

  1. 1. Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken ver-bonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstij-den van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar mid-dels de vergunning op grond van de APV.

Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 7 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 8 'Nota Zienswijzen'

Bijlage 8 'Nota Zienswijzen'

Bijlage 9 Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 9 Ambtshalve wijzigingen