Westzanerdijk
Bestemmingsplan - gemeente Zaanstad
Vastgesteld op 27-06-2013 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Westzanerdijk van de gemeente Zaanstad.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand: NL.IMRO.0479.STED3755BP-0307met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aanduidingsvlak
Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.
1.6 Achtergevel
De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.7 Achtergevellijn
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.8 Afvalcontainer
Een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer.
1.9 Agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren.
1.10 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 Antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12 Archeologisch monument
Terreinen als bedoeld in de Monumentenwet, provinciale dan wel gemeentelijke monumentenverordening.
1.13 Archeologische waarde
Waarde waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
1.14 Automatenhal
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.
1.15 Baliefunctie
Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.
1.16 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.17 Bestaande bebouwing / bouwwerken
Bebouwing / bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig zijn of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend.
1.18 Bed & Breakfast
Toegestaan gebruik die hoofdzakelijk gericht is op het verschaffen van tijdelijk nachtverblijf in een gedeelte van een woning en/of bijgebouwen, betreffende niet meer dan 6 slaapplaatsen.
1.19 Bedrijf
Een inrichting, waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
1.20 Bedrijfsvloeroppervlak
De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels en/of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
1.21 Bestaande bedrijfswoning of dienstwoning
Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, kennelijk slechts bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, gezin of andere groep personen, die behoort bij en waarvan de bewoning noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waarop de woning zich bevindt.
Onder een bestaande bedrijfswoning is begrepen een bedrijfswoning die op het tijdstip van inwerkingtreden van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van de bedrijfswoningen die zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.22 Beeldkwaliteitsplan
Een plan, opgesteld als aanvulling op het ruimtelijke plan dat zich doorgaans vooral richt op functionele kwaliteiten, en dat de na te streven beeldkwaliteit beschrijft; dat gebeurt onder meer door aan te geven op welke ruimtelijke kenmerken van landschap en bebouwing en landschappelijke structuren en elementen moet worden ingespeeld en welke streefbeelden daarbij gelden.
1.23 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.24 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 Bevi-inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.26 Bijbehorende bouwwerken
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.27 Bijzondere bouwlaag
Kelder, souterrain, kap of zolder en onderbouw.
1.28 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.29 Bouwgrens
Een op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.30 Bouwhoogtescheidingslijn
Een aanduiding die de scheiding aangeeft tussen de gedeelten van een bestemmings- of bouwvlak waarop verschillende maximale bouw- en/of goothoogten zijn toegestaan.
1.31 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Deze zijn aan te merken als bijzondere bouwlaag.
1.32 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, samenvallend met een kadastraal perceel of met aan dezelfde eigena(a)r(en) toebehorende kadastrale percelen, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 Bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.34 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.35 Culturele voorzieningen
Musea, (muziek)theater, expositieruimte/galerie en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.36 Cultuur en ontspanning
Het verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, waaronder begrepen:
- a. culturele voorzieningen;
- b. muziek- en dansscholen, oefenruimten, creativiteitscentra;
- c. leisure;
- d. toeristische attracties (waaronder begrepen attractieparken pretparken, dierenparken);
- e. entertainment (waaronder begrepen casino's, bioscopen, indoorkarting);
- f. wellness, fitness- en healthcentra;
en naar de aard daarmee te vergelijke activiteiten, met uitzondering van horeca.
1.37 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
1.38 Dagrecreatie
Recreatie in de open lucht, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.
1.39 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.40 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, anders dan:
- in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit,
- perifere detailhandel en
- volumineuze detailhandel.
1.41 Detailhandel in volumineuze goederen
Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmateriale n, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels, alsmede tuincentra en bouwmarkten, die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
1.42 Dienstverlening
Inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten.
1.43 Eerste bouwlaag
De bouwlaag op de begane grond.
1.44 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.45 Functiescheidingslijn
Een aanduiding die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarop verschillende functies zijn toegestaan.
1.46 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 Groenvoorziening
Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, bermen, plantsoenen, oever-, groenvoorzieningen en open speelplekken met of zonder speeltoestellen, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.48 Grondgebonden veehouderij
De grondgebonden veehouderij bestaat uit de rundvee- (exclusief vleeskalveren), de paarden- en de schapen- en geitenhouderij niet zijnde intensieve veehouderij.
1.49 Groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.50 Hobbydieren
Een hobbydier is natuurlijk geen diersoort. Maar de term geeft de reden aan waarom het dier wordt gehouden: als hobby, dus zonder commercieel oogmerk. Het gaat hierbij om schapen, geiten, runderen, varkens, pony's/paarden en kippen die in beperkte aantallen en níet om economische redenen worden gehouden.
1.51 Hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.52 Horecabedrijf
Een bedrijf, waarbinnen horeca-activiteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten.
1.53 Huisgebonden bedrijf
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt geen detailhandel of horeca bedoeld, als ook de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.54 Huisgebonden beroep
De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel, als ook de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.55 Intensieve veehouderij
De intensieve veehouderij bestaat uit de varkens-, de pluimvee- (zowel slacht- als legpluimvee) en de vleeskalverhouderij. De intensieve veehouderij maakt deel uit van een complex, waartoe onder andere ook de mengvoederindustrie, de slachterijen, de eierpakstations en de distributiebedrijven behoren.
1.56 Kantoor(ruimte)
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten.
1.57 Maatschappelijke voorzieningen cq. dienstverlening
Overheids-, welzijns-, ouderen, medische, onderwijs-, culturele en religieuze voorzieningen, jeugd-/kinder-/naschoolse opvang, voorzieningen inzake openbare orde en veiligheid en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, en overige openbare (speel)voorzieningen.
1.58 Meetverschil
Een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens.
1.59 Monument
Monument als bedoeld in de Monumentenwet, provinciale dan wel gemeentelijke monumentenverordening.
1.60 Ondergeschikte bouwdelen
De volgende ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
- b. ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnepanelen, trappenhuizen, luchtkokers, lichtkappen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
- c. luifels en overstekende daken en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.
1.61 Ondergrondse werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.
1.62 Ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter onder peil.
1.63 Ondergrondse parkeergarage
Parkeergarage gelegen onder peil.
1.64 (Openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding
Voorzieningen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, zoals onder meer transformatorbouwwerken, gasreduceerstations, pompstations, schakelbouwwerken, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, sluizen, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
1.65 Openbare ruimte
Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.66 Oeverkavel
De oeverkavel is de begrensde ruimte op de aan een waterkavel grenzende oever, zoals aangegeven in de BAG, waarbinnen ruimte geboden kan worden voor:
- gebouwen en of bouwwerken;
- erfafscheiding;
- oeverbeschoeiing.
1.67 Parkeervoorziening
Elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van (gemotoriseerd) verkeer.
1.68 Peil
- a. Voor een gebouw op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;
- b. Voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd:
de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang;
- c. Voor een bouwwerk op een perceel waarvan de toegang niet direct aan een weg grenst:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- d. Indien in of op het water wordt gebouwd:
het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.69 Planregels
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Westzanerdijk
1.70 Plint
Zie definitie onder Eerste bouwlaag.
1.71 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.72 Prostitutiebedrijf
Een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt.
1.73 Recreatief medegebruik
Recreatief gebruik dat ondergeschikt is aan de functie conform de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.74 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater, of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.75 Speeltoestel
Een speeltoestel als bedoeld in het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen.
1.76 Speelvoorzieningen
Voorzieningen voor speelgelegenheden, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en sport- en speelplaatsen/terreinen met inbegrip van multifunctionele verharde speelvelden, skatebanen, sport- en spelattributen (doelwanden, basketbalpalen etc..) en trapvelden.
1.77 Spoorwegvoorzieningen
Dienstgebouwen, stations, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken ten behoeve van railvervoer.
1.78 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van deze regels.
1.79 Staat van Horeca-activiteiten
Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels.
1.80 Straatmeubilair
De op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.
1.81 Supermarkt
Een zelfbedieningszaak in goederen met hoofdzakelijk een grote verscheidenheid aan levens- en genotsmiddelen.
1.82 Verbeelding
Digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan Westzanerdijk met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven.
1.83 Verenigingsgebouw
Gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding en waar aan sociaal-cultureel werk wordt gedaan met inbegrip van een clubhuis, buurthuis en sportclubgebouw.
1.84 Verkeersvoorzieningen
Rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen , verkeerslichten, lantaarnpalen en fietsenstallingen.
1.85 Verkoopvloeroppervlak (vvo)
De voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn of kunnen worden tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop.
1.86 Volkstuin
Perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik.
1.87 Volkstuinencomplex
Terrein met een oppervlakte van ten minste 1000 m² waarop zich twee of meer volkstuinen bevinden.
1.88 Volwaardig agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat volledige werkgelegenheid biedt voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen en waarvan de continuïteit als agrarische onderneming blijkens een deskundige advies kan worden verzekerd.
1.89 Voorgevel(rooi)lijn
Denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrens.
1.90 Waterkavel
De waterkavel is de begrensde ruimte in het water, zoals aangegeven in de BAG, waarbinnen ruimte kan worden geboden voor:
- afmeren van een woonschip;
- afmeren van een plezierbootje of (onderhouds)vlot, behorend bij een woonschip;
- bijbehorende voorzieningen, zoals een loopplank en steiger (zaken zonder welke het gebruik van het woonschip als woning niet goed mogelijk is);
- drijvende bergingen en bergingen op palen of steigers.
1.91 Waterkering
Natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen overstroming.
1.92 Waterstaatkundige werken
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verbandhoudend met de waterstaat, zoals dammen, dijken, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
1.93 Wgh-inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer.
1.94 Windenergie-installatie
Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.95 Woning
Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden niet zijnde kamerverhuur.
1.96 Woonark
Drijvend object, in het algemeen niet bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een betonnen casco met vierkante of rechthoekige opbouw, of dat bestaat uit een casco dat herkenbaar is als van een origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit of ponton, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, dat wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf.
1.97 Woonboot
Drijvend of varend object te water dat herkenbaar is aan de romp en de opbouw als schip en dat wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf.
1.98 Woonschip
Woonark of woonboot, uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot dag- of nachtverblijf van een of meerdere personen, niet zijnde een waterwoning.
1.99 Woonwagen
Een voor bewoning bestemd gebouw (met uitzondering van kamerverhuur en Bed & Breakfast) dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.100 Woonwagenstandplaats
Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
1.101 Zijgevel
Een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstanden
De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.
2.2 Bebouwingspercentage
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
2.3 Breedte en lengte of diepte van een bouwwerk
Tussen de doorgetrokken lijnen van de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.4 Bouwdiepte
Vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
2.5 Bouwhoogte van een antenne-installatie
Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.
2.6 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 Brutovloeroppervlakte van een gebouw
De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.
2.8 Dakhelling
Helling langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.10 Hoogte van een woonschip
Vanaf de spiegel van het water tot het hoogste punt van het dak van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
2.11 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven niet zijnde intensief;
en tevens voor:
- b. dagrecreatief medegebruik;
- c. verkoop van eigen (streekgebonden) producten, tot max, 50 m2;
- d. groenvoorzieningen;
- e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. verkeersvoorzieningen;
- g. water;
- h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
3.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
3.3 Nadere eisen
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 teineinde één windenergie-installatie ten dienste van de bestemming toe te staan, met dien verstande dat de bouwhoogte ervan niet meer dan 12 meter mag bedragen.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die in de van deze planregels deel uitmakende bijlage Staat van bedrifsactiviteiten bedrijventerreinenStaat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging vallen onder de categorieën A en B, alsmede voor bedrijven die niet in de lijst onder de desbetreffende categorieën zijn opgenomen, maar die wel naar aard en invloed aan dergelijke bedrijven gelijkgesteld kunnen worden.
- b. en ter plaatse van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - ...' zoals in de tabel genoemd, zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd toegestaan;
Functieaanduiding | SBI-code 2008 | Milieucategorie |
Specifieke vorm van bedrijf- 1 | 773 | 3.1 |
Specifieke vorm van bedrijf- 2 | 310 | 3.2 |
Specifieke vorm van bedrijf- 3 | 4391 | 3.1 |
Specifieke vorm van bedrijf- 4 | 4673.2 | 2 |
Specifieke vorm van bedrijf- 5 | 1051 | 4.2 |
Specifieke vorm van bedrijf- 6 | 222.3 | 3.1 |
Specifieke vorm van bedrijf- 7 | 0143 | 3.2 |
Specifieke vorm van bedrijf - 8 | 4120 | 3.1 |
Specifieke vorm van bedrijf- 9 | 932G | 3.1 |
- c. bestaande bedrijfswoningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca 1' is tevens een horecainrichting toegelaten in categorie 1, zoals aangegeven in de als bijlage opgenomen 'staat van horeca-activiteiten';
- e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is tevens detailhandel toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' is uitsluitend verblijfsgebied toegestaan;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder vulpunt lpg' is uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen zonder vulpunt lpg toegestaan; met de daarbij behorende:
- h. groenvoorzieningen;
- i. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- j. verkeersvoorzieningen;
- k. water;
- l. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
4.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Bedrijventerrein
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven die in de van deze planregels deel uitmakende bijlage Staat van bedrifsactiviteiten bedrijventerreinenStaat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen vallen onder de categorieën 1 en 2, alsmede voor bedrijven die niet in de lijst onder de desbetreffende categorieën zijn opgenomen, maar die wel naar aard en invloed aan dergelijke bedrijven gelijkgesteld kunnen worden;
- h. bestaande bedrijfswoningen;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca 1' is tevens een horecainrichting toegelaten in categorie 1, zoals aangegevenlichte in de als bijlage opgenomen 'staat van horeca-activiteiten';
- j. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is tevens detailhandel toegestaan;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' is tevens volumineuze detailhandel toegestaan;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' is uitsluitend verblijfsgebied toegestaan;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder vulpunt lpg' is uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen zonder vulpunt lpg toegestaan;
- n. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein- zijn tevens bedrijfsactiviteiten toegestaan in de in de tabel opgenomen milieu categorie met een SBI-code zoals genoemd in onderstaande tabel:
Functieaanduiding | SBI-code 2008 | Milieu Categorie |
Specifieke vorm van bedrijventerrein- 1 | 4120 | 3.1 |
Specifieke vorm van bedrijventerrein- 2 | 2561 | 3.2 |
Specifieke vorm van bedrijventerrein- 3 | 4662 | 3.1 |
Specifieke vorm van bedrijventerrein- 4 | 2829 | 3.2 |
Specifieke vorm van bedrijventerrein- 5 | 2829 | 3.2 |
Specifieke vorm van bedrijventerrein- 6 | 310122 en 162.0 | resp 3.1 en 3.2 |
met daarbij behorende:
- o. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- p. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
5.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2.3 onder b teneinde bouwwerken hoger dan 5 meter toe te staan als dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- b. lid 5.2.3 onder c teneinde lichtmasten toe te staan ten dienste van de bestemming met een maximum bouwhoogte van 4 meter.
- c. lid 5.1 en lid 5.2.3 onder b teneinde de bouw van windenergie-installaties toe te staan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 onder a teneinde het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf toe te staan, dat:
in de Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen blijvende, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu;
na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van bedrifsactiviteiten bedrijventerreinenStaat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. supermarkt;
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- e. verkeersvoorzieningen;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
6.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
6.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Gemengd
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven behorende tot categorie A of B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. dienstverlening;
- c. cultuur en ontspanning;
- d. maatschappelijke voorzieningen cq. dienstverlening;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting' is tevens een seksrinrichting toegestaan;
e1. ter plaatse van de aanduiding"garage" tevens is tevens een garage toegestaan;
met de daarbij behorende:
- f. horeca, maximaal categorie 2, zoals opgenomen in bijlage '6 staat van horeca activiteiten",ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
- g. groenvoorzieningen;
- h. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- i. verkeersvoorzieningen;
- j. water;
- k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming
7.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
7.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. water;
- e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
8.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
horeca, zoals nader geregeld in artikel 27.2 'Toegelaten horeca';
met de daar bijbehorende:
- d. kantoor: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- g. verkeersvoorzieningen;
- h. water;
- i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
9.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
9.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen cq. dienstverlening;
- b. ter plaatse van de aanduiding bg tevens een begraafplaats;
- c. ter plaatse van de aanduiding (jh) tevens een jachthaven;
- d. verenigingsleven;
met de daarbij behorende;
- e. horeca, maximaal categorie 1, zoals opgenomen in bijlage 6 "staat van horecactiviteiten": ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
- f. dienstverlening: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
- g. groenvoorzieningen;
- h. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- i. verkeersvoorzieningen;
- j. water;
- k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
10.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
10.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Recreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
- b. speelvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie', is uitsluitend het houden van hobbydieren toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', is uitsluitend een volkstuinencomplex toegestaan;
met de daarbij behorende:
- e. detailhandel: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
- f. horeca, maximaal categorie 1zoals opgenomen in bijlage 6 "staat van horecaactiviteiten", : ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
- g. groenvoorzieningen;
- h. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- i. verkeersvoorzieningen;
- j. water;
- k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
11.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
11.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Tuin
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voor- en zijtuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' is een carport toegestaan;
- c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
11.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. aan de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw is een erker/serre toegestaan;
- b. de breedte van de erker/serre mag niet meer bedragen dan 65 % van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
- c. de voorzijde van de erker/serre mag niet meer dan 1,5 meter voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw beslaan;
- d. de hoogte van de erker/serre mag niet meer dan de hoogte van de vloer van de eerste verdiepingsvloer van het bijbehorende hoofdgebouw +0,30 meter bedragen;
- e. een afdak boven de voordeur verbonden met de erker/serre is toegestaan tot een maximum van 65% van de diepte van de erker/serre;
- f. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
- g. voor carports geldt de bestaande maatvoering als maximale maatvoering.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Algemeen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van het maken van een bijbehorend bouwwerk, zoals bedoeld in artikel Bouwregels, aan de zijgevel van het hoofdgebouw grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied.
11.3.2 Voorwaarden
Bij toepassing van het bepaalde in lid 11 lid 3.1 wordt getoetst of geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. het bebouwingsbeeld van het aangrenzende gebied;
- b. de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen;
- d. het openbare karakter van het aangrenzende gebied.
Artikel 13 Verkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor het verkeer met een primair doorgaand karakter (stroomfunctie);
met de daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen;
- c. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. verkeersvoorzieningen;
- e. water;
- f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
13.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
13.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor zowel het langzaamverkeer als buurtonsluitingswegen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal', is tevens een gemaal toegestaan;
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- e. verkeersvoorzieningen;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
14.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
14.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 15 Water
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water met een functie voor de waterhuishouding, -berging, -lopen, -werken en de waterrecreatie en beroepsmatig varen;
- b. waterstaatkundige werken;
met de daarbij behorende:
- c. oeverstroken, groenvoorzieningen, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken;
- d. bruggen, dammen, taluds, duikers;
- e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
15.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 16 Water - Woonschepenligplaats
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Woonschepenligplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het afmeren van woonarken;
- b. het afmeren van plezierbootjes of (onderhouds)vlotten, behorend bij een woonschip;
- c. drijvende bergingen en bergingen op palen of steigers;
- d. bijbehorende afmeervoorzieningen, zonder welke het gebruik van het woonschip als woning niet goed mogelijk is;
- e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
16.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen:
16.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.2 onder a en b teineinde respectievelijk een lengte van 25 meter en een breedte van 6,875 meter.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de lid 16.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
- a. woonarken en toebehoren zijn uitsluitend toegestaan binnen de grenzen van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
- b. (drijvende) bergingen en (onderhouds)vlotten zijn uitsluitend toegestaan binnen de grenzen van de waterkavel.
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats', zijn uitsluitend woonwagenstandplaatsen toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', is tevens een bedrijf zoals nader geregeld in artikel 27.1 'Toegelaten bedrijven' toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is tevens een onderdoorgang toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapelde bouw' is tevens gestapelde woningbouw toegestaan;
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- g. verkeersvoorzieningen;
- h. water;
- i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
17.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
17.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 18 Leiding - Riool
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en de bescherming van rioolleidingen;
- b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 18 ('Leiding - Riool');
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 19 ('Waarde - Archeologie 1');
- d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 20 ('Waarde - Archeologie 4').
18.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 18.2 onder a en b, teneinde gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende primaire bestemmingen toe te staan. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Waarde - Archeologie 1
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Voor zover op de plankaart nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 18 ('Leiding - Riool');
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 19 ('Waarde - Archeologie 1');
- d. in de derde plaats de bepalingen van artikel 20 ('Waarde - Archeologie 4').
19.2 Bouwregels
19.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 1, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 4
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Voor zover op de plankaart nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 18 ('Leiding - Riool');
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 19 ('Waarde - Archeologie 1');
- d. in de derde plaats de bepalingen van artikel 20 ('Waarde - Archeologie 4').
20.2 Bouwregels
20.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 4 indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en de bescherming van de waterkering;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 18 ('Leiding - Riool');
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 19 ('Waarde - Archeologie 1');
- d. in de derde plaats de bepalingen van artikel 20 ('Waarde - Archeologie 4').
21.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 21.1 genoemde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de waterkeringen. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwwerk waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Een gebouw mag alleen worden gebouwd indien uit de aanvraag om vergunning blijkt dat in, onder of nabij het gebouw voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd (zie artikel 27.4).
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt:
- 1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming;
- 2. tevens wordt het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen en bebouwing tot gebruik strijdig met de bestemming ook gerekend het gebruik zonder dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien (zie artikel 27.4).
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
25.1 Geluidzone - industrieterrein
25.2 Luchtvaartverkeerzone
25.3 Vrijwaringszone - dijk
25.4 Wro-zone - wijzigingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten behoeve van herinrichting van de wegen met dien verstande dat:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt,
- b. de bouwvlakken gewijzigd mogen worden;
- c. de planregels van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, dan kan bij omgevingsvergunning toegestaan worden, dat:
- a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 30 m²;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, vlaggenmasten, duikers en andere waterstaatkundige werken;
- c. Geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits afwijkingen in situering niet meer dan 2 meter bedragen óf de voorgeschreven oppervlaktematen en bebouwingspercentages met ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels opgenomen ontheffingsbevoegdheid buiten beschouwing blijven;
- d. De in de planregels toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen, en met ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes, zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie;
- e. De op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen mogen met ten hoogste 2 meter worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
- f. De in de planregels toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 5 meter wordt overschreden.
Artikel 27 Overige Regels
27.1 Toegelaten bedrijven
27.2 Toegelaten horeca
27.3 Toegelaten overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
- b. ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
- c. luifels, overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
27.4 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
27.5 Wet- en regelgeving
Indien in de planregels bij dit bestemmingsplan wordt gerefereerd aan wet- en regelgeving betreft het wet- en regelgeving zoals deze luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Overgangsregels ten aanzien van bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
28.2 Afwijken van de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken
Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 28.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10 %.
28.3 Overgangsregels ten aanzien van het gebruik
Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik, worden in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:
het gebruik en laten gebruiken van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
28.4 Veranderen strijdig gebruik
Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik, worden in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 28.3 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
28.5 Onderbreken strijdig gebruik
Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik, worden in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:
indien het gebruik, bedoeld in artikel 28.3, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
28.6 Uitzonderingen op het overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Westzanerdijk van de gemeente Zaanstad.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 27 juni 2013 nr. 2013/47
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de "Inhaalslag Bestemmingsplannen" en het betreffende plangebied van de gemeente Zaanstad. Daarnaast worden de motieven besproken die aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tenslotte komen de vigerende bestemmingsplannen aan de orde komen die door dit bestemmingsplan worden vervangen.
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Op 21 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad de "Inhaalslag Bestemmingsplannen" vastgesteld. Hiermee heeft het gemeentebestuur besloten tot een grootschalige actualisering van de bestemmingsplannen voor bestaand stedelijk gebied in Zaanstad.
Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders in 2007 de "Actualiseringslag bestemmingsplannen 2007-2016" vastgesteld. De bedoeling hiervan is om - in het vervolg op de 'inhaalslag' - in het licht van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening te komen tot een dekkend netwerk van actuele, meer toekomstgerichte bestemmingsplannen. In dit kader past de actualisering van een negental verouderde bestemmingsplannen voor de gronden rond de Westzanerdijk in Zaandam in één nieuw bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan zal de naam bestemmingsplan Westzanerdijk dragen.
Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat een overwegend bestaand woongebied waar de komende jaren weinig tot geen nieuwe ontwikkelingen verwacht worden. De op dit moment nog
vigerende bestemmingsplannen zijn veelal in de jaren 80 vastgesteld. Deze bestemmingsplannen zijn niet meer afgestemd op de huidige situatie in het plangebied en/of ouder dan 10 jaar waardoor zij niet meer aan de wettelijke verplichting voldoen. Dit zijn de redenen waarom zij zijn opgenomen in de actualiseringslag.
1.2 Plangebied
Het gebied wordt globaal begrensd door van oost, zuid, noord naar west:
- oosten
Houtveldweg ter plaatse van de Aris van Broekweg tot na de Houtveldtunnel - zuiden
kruising Overtoom/Veldweg met de Westzanerdijk gevolgd door de Ringweg inclusief de groenstrook tot aan het bedrijventerrein Zuid grenzend aan de Albert Heijnweg - westen
hart van het Zijkanaal E tot het hart van de Dijksloot - noorden
Dijksloot tot aan de voet van het Westerwindpad met afslag naar Mandelastraat gevolgd door het Raamzaagpad, de Blokzaag tot aan de Houtveldweg
Het plangebied Westzanerdijk heeft overwegend een woonfunctie waarbij ook voldoende ruimte wordt geboden voor de functie bedrijvigheid. Functioneel gezien vormt het plangebied als het ware een buffer tussen het zuiden met als functie industrie, het oosten en noorden met als functie (overwegend) agrarisch met lintbebouwing en het westen de functie centrum.
1.3 Doelstelling
Het doel van het bestemmingsplan is om een planologisch/juridisch kader te bieden voor het behouden en versterken van de woonfunctie en om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Dit doel wordt bereikt door de wijze van bestemmen zodanig te kiezen dat "wonen" en "bedrijfsvoering" aan de eigentijdse wensen wordt aangepast. Bij alle mogelijkheden die daartoe geboden worden, moet het karakter van het plangebied worden behouden. Het bestemmingsplan beschermt het woon- en leefmilieu en vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie. Daarnaast staat het bestemmingsplan in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is met name afgestemd op het behoud van de aanwezige functies.
1.4 Vigerende Regeling
Voor het plangebied vigeren thans de volgende bestemmingsplannen:
5.1
Uitbreidingsplan in Hoofdzaak Westzaan,
vaststelling op 28 april 1953 en goedkeuring op 16 juni 1954
De gemeenteraad heeft op 28 april 1953 besloten tot het vaststellen van een uitbreidingsplan wat aansloot bij de overtuiging dat een zich ontwikkelende gemeente als de Zaanstreek zich niet langer kon stellen zonder uitbreidingsplan. In het uitbreidingsplan is voorzien in tweetal dorpsuitbreidingen en industrieterreinen en worden de gronden geordend voor diverse agrarische doeleinden, wegen en de inrichting van een groenstructuur.
7.56
Bestemmingsplan Houtveld I,
vaststelling op 13 februari 1973 en goedkeuring op 26 maart 1974
Dit bestemmingsplan regelt de omslag van nijverheid naar dienstverlening zowel secundair als tertiair om zodoende de terugloop aan arbeidsplaatsen te compenseren.
7.60
Bestemmingsplan Westzanerdijk (Globaal plan),
vaststelling op 1 oktober 1980 en goedkeuring op 3 november 1981
De gemeenteraad heeft op 3 november 1975 besloten om de woonbuurt Westzanerdijk en omgeving te handhaven en de woonfunctie van de buurt te versterken door onder meer de gaten in de bebouwing op te vullen met nieuwbouwwoningen.
7.60.1
Uitwerkingsplan Z.F.C. van het bestemmingsplan Westzanerdijk,
vaststelling op 6 september 1983 en goedkeuring op 22 november 1985
Dit uitwerkingsplan regelt de uitwerking van onder meer de globale bestemmingen "Woondoeleinden", "Bijzondere doeleinden" en "Recreatieve doeleinden" tussen de Dijksloot in het noorden en de Adriaan Roggestraat in het zuiden.
7.60.2
Uitwerkingsplan Westzanerdijk deel Oost A van het bestemmingsplan Westzanerdijk,
vaststelling op 3 september 1985 en goedkeuring op 19 november 1985
Dit uitwerkingsplan regelt de uitwerking van onder meer de globale bestemmingen "Woondoeleinden", "Groenvoorzieningen" en "Verkeersdoeleinden" aan een gedeelte van de Ringweg ten oosten van de Adriaan Roggestraat.
7.60.3
Uitwerkingsplan Westzanerdijk Fase E1 van het bestemmingsplan Westzanerdijk,
vaststelling op 19 november 1985 en goedkeuring op 25 februari 1986
Dit uitwerkingsplan regelt de uitwerking van onder meer de globale bestemmingen "Woondoeleinden" en "Water" ten oosten van de Houtveldweg en ten westen van de Dijksloot.
7.60.4
Uitwerkingsplan Westzanerdijk Fase E2 van het bestemmingsplan Westzanerdijk,
vaststelling op 11 februari 1986 en goedkeuring op 20 mei 1986
Dit uitwerkingsplan regelt de uitwerking van onder meer de globale bestemmingen "Woondoeleinden", "Maatschappelijke doeleinden" en "Verkeersdoeleinden" ten westen van het terrein van de dienst Milieubeheer en ten noorden van de Dijksloot.
7.60.5
Uitwerkingsplan Westzanerdijk deel Oost B van het bestemmingsplan Westzanerdijk,
vaststelling op 9 juni 1986 en goedkeuring op 29 juli 1986
Dit uitwerkingsplan regelt de uitwerking van onder meer de globale bestemmingen "Woondoeleinden" en "Gemengde bebouwing" aan weerszijden van de Westzanerdijk tussen de Adriaan Roggestraat en de Houtveldweg.
7.73
Bestemmingsplan Z.V.V. Terrein
vaststelling op 6 juli 1989 en goedkeuring op 7 november 1989
De gemeenteraad heeft op 6 juli 1989 besloten om een reservering in dit bestemmingsplan op te nemen voor het aanleggen van de Hemautotunnelweg en de daarop aansluitende Zuidelijke Randweg. Nadat deze plannen door het Rijk en de provincie waren geschrapt, zijn de gronden benut voor de versterking van de woonfunctie van de Westzanerdijkbuurt.
7.84
Bestemmingsplan Westerspoor Zuid
vaststelling op 29 september 1994 en goedkeuring op 18 april 1995
De gemeenteraad heeft op 29 september 1994 besloten om het een bedrijventerrein van 155 hectare in te richten. Het bedrijventerrein bestaat uit een ouder gedeelte in het oosten, aan de beide zijden van de spoorlijn Amsterdam-Zaanstad, en een nieuwer gedeelte in het westen. Bedrijventerrein Westerspoor-Zuid levert een substantiële bijdrage aan de uitstraling en economische structuurversterking van de Kanaalzone. De bereikbaarheid van dit bedrijventerrein wordt aanmerkelijk verbeterd door de aanleg van de Zuidelijke Randweg.
7.100
Bestemmingsplan Inverdan
vaststelling op 6 juli 2006 en goedkeuring op 20 februari 2007
De gemeenteraad heeft op 6 juli 2006 besloten tot een ingrijpende herstructurering van het Stationsgebied en het aangrenzende centrumgebied van Zaamdam en deze ontwikkelingen in een bestemmingsplan neer te leggen. De vernieuwing van het gebied heeft zowel een ruimtelijke, functionele (economische) als verkeerstechnisch component.
De bestemmingsplannen worden deels geheel, deels gedeeltelijk door het voorliggende bestemmingsplan vervangen.
overzicht vigerende plannen plangebied
1.5 Opzet Van De Toelichting
De toelichting behorende bij een bestemmingsplan geeft uitleg over - en een onderbouwing voor - de in de planregels en op de verbeelding opgenomen bestemmingen en regels. De toelichting is hiertoe als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele analyse wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied. Daarin komen onder meer de stedenbouwkundige aspecten en de verkeersstructuur aan de orde.
Hoofdstuk 3Beleidskader geeft een globale beschrijving van voor het plangebied relevant beleid.
In hoofdstuk 4Planuitgangspunten worden de kwaliteiten en aandachtspunten beschreven die in het gebied voorkomen en wordt zo mogelijk een oplossing geboden. Wanneer beleid en de ruimtelijke en functionele analyse niet met elkaar overeenkomen, kan bijvoorbeeld sprake zijn van een knelpunt waarvoor in het bestemmingsplan een oplossing gevonden moet worden.
In hoofdstuk 5Onderzoeken worden de resultaten beschreven van de voor het bestemmingsplan relevante en uitgevoerde milieuonderzoeken en de watertoets.
Hoofdstuk 6Beschrijving planvorm en bestemmingsregeling bevat de juridische plantoelichting. Daar waar de planregels toelichting behoeven is in dit hoofdstuk een uitleg van de juridische regeling gegeven.
In hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid wordt in "Maatschappelijke uitvoerbaarheid" een overzicht van de zienswijzen die zijn ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan weergegeven evenals een reactie hierop. In de subparagraaf "Economische uitvoerbaarheid" wordt ingegaan op de economische onderbouwing van de al dan niet in het plan opgenomen ontwikkelingen.
Hoofdstuk Resultaten artikel 3.1.1 overleg tenslotte, geeft de resultaten van het overleg met diverse instanties en instellingen in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Analyse
2.1 Geschiedenis Van Het Plangebied
Het plangebied was tot de 11de of 12de eeuw een veenmoeras. Vanaf die tijd is het ontgonnen door boeren die sloten groeven om het land te ontwateren en daarmee begaanbaar en geschikt te maken voor akkerbouw en veeteelt. Door het ontwateren daalde het land. Het IJ was in die periode een kleine veenstroom die regenwater vanuit het veengebied tussen het huidige Westzaan, Beverwijk, Haarlem en Amsterdam afvoerde. Door de daling van het land kon het IJ over het land stromen en kalfde steeds meer IJ-oever af. Het IJ werd hierdoor een brede stroom die uiteindelijk, door invloed van de Zuiderzee, veranderde van een zoetwaterrivier in een brede zeearm met eb en vloed. De Westzanerdijk dateert waarschijnlijk uit de 12de of 13de eeuw en is aangelegd om het zeewater, dat via het IJ de Zaanstreek bedreigde, tegen te houden. Regelmatig brak de dijk door en overstroomde het land. Op deze manier zijn de braken ontstaan, kleine meertjes direct achter de dijk. In het plangebied liggen twee braken: De Wiel (achter station Zaandam) en de Braak bij de Gouw (daar waar de Gouw op de Westzanerdijk uitkomt).
In de middeleeuwen waren Westzaan-Zuid en Zaandam rond de dam bewoond. Met de economische opbloei van de Zaanstreek vanaf het midden van de 16de eeuw, breidde deze bewoning en de bijbehorende industrie zich langzaam langs de Westzanerdijk uit. Het westelijk deel van het plangebied raakte op deze manier volgebouwd met molens, pakhuizen en woningen terwijl buitendijks scheepswerven lagen. Het oostelijk deel van het plangebied bleef op het uiterste oostelijke deel na vrij van bebouwing.
Tijdens de tweede economische bloeiperiode van de Zaanstreek, vanaf 1850, groeide de bevolking sterk en in het begin van de twintigste eeuw raakte vrijwel het hele plangebied volgebouwd met woningen en bedrijven. De molens en scheepswerven verdwenen door veranderingen in de economie en technologie. In de loop van de twintigste eeuw, vooral vanaf de jaren vijftig, vond grootschalige industriële ontwikkeling plaats in het oostelijk deel van het plangebied.
2.2 Structuur Van Het Plangebied
2.2.1 Analyse stedenbouwkundige structuur plangebied
Door terug te gaan in de tijd wordt de herkomst van en ontwikkeling van de stedenbouwkundige structuur zoals we die nu kennen van de Westzanerdijk zichtbaar. Dit inzicht wordt duidelijk door specifiek in te zoomen op een drietal periodes (eeuwwisseling van 19de naar20ste eeuw, jaren '60 van de 20ste eeuw en eeuwwisseling van 20ste naar 21ste eeuw) waar de bebouwing zich steeds meer heeft ontwikkeld.
2.2.2 Analyse ruimtelijke structuur plangebied en omgeving
Het plangebied van het bestemmingsplan Westzanerdijk betreft het gebied dat als een langwerpige strook in oost-westelijke richting tussen Zaandam-Zuid en Westzaan-Zuid is gelegen; ruimtelijk gescheiden van Zaandam-Zuid door de spoorlijn.
De Westzanerdijk, die in het verleden een belangrijke waterkerende functie vervulde (deze functie is overgenomen door het aangelegde dijklichaam langs een klein gedeelte van de Provincialeweg en de oostzijde van het nieuwe spoorwegtracé en door de verzwaarde noorddijk van het Noordzeekanaal) is binnen het gebied het belangrijkste ruimtelijke element. Dit resulteerde in de bestaande lintachtige bebouwing langs de Westzanerdijk die als het ware de "ruggengraat" vormt van het gebied.
De Ringweg, die aan de zuidkant min of meer parallel aan de Westzanerdijk loopt, vormt een tweede belangrijk element in het gebied, dat evenals bij de Westzanerdijk in het verleden tot een lintachtige bebouwing aanleiding gaf. Samen met een aantal dwarsverbanden vormen deze de stedenbouw-kundige basisstructuur van het plangebied. Ten noorden van het plangebied bevindt zich, achter de lintbebouwing langs de Westzanerdijk, het open veenweidegebied van het Westzijderveld. Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein Westerspoor. Aan de overkant van het Noordzeekanaal is het westelijke industriegebied van Amsterdam gelegen.
2.2.3 Indeling naar deelgebieden
Uit het voorgaande volgt dat het plangebied vanuit stedenbouwkundig oogpunt globaal in vier deelgebieden is onder te verdelen:
1.Historisch gevormde lintbebouwing aan de Westzanerdijk/Overtoom;
Het bebouwingsbeeld wordt hier hoofdzakelijk gevormd door kleinschalige en gedifferentieerde woningbouw in één en twee lagen met kap, vrijstaand, geschakeld of op de rij. Het karakteristieke gedifferentieerde beeld wordt gevormd door verschillen in kapvorm, kaprichting, plek op de kavel, ontsluiting en goot- en nokhoogte.
De woningen zijn over het algemeen met de entree naar de weg gericht.
De differentiatie in positie van de woningen ten opzichte van de dijk (in de dijk of onderaan de dijk) zorgt voor verschillende verschijningsvormen. Woningen die in de dijk staan worden direct vanaf het openbaar gebied van de dijk ontsloten.
Het hoogteverschil tussen de dijk en de lager gelegen woningen op relatief korte afstand van de dijk wordt middels een loopbrug, hellingbaan of trap overbrugd. Op een aantal plaatsen zijn parallel aan de dijk ontsluitingswegen naar de woningen aanwezig.
Karakteristiek voor de lintbebouwing aan de noordzijde van de Westzanerdijk ter hoogte van het Westzijderveld is het feit dat het hoofdzakelijk een enkele rij woningen betreft en op veel plekken de wijdsheid van het achterliggende open veenweidegebied ervaarbaar is. Dit contact vanaf het openbare gebied van de dijk met het achterliggende veenweidegebied wordt sterker in oostelijke richting naarmate meer openingen tussen de bebouwing voorkomen. Typologisch gezien komen hier ook meer vrijstaande en 2 onder 1 kap woningen voor, waar meer naar het oosten meer de rijwoningen voorkomen.
Op een aantal plekken zijn uitbouwen van de dunne rij bebouwing over de dijksloot het open veenweidegebied in gerealiseerd. Het gaat hier vooral om (voormalige) bedrijven, agrarische bedrijven en een jachthaven.
De gehele Noorder IJ- en Zeedijk is aangewezen als provinciaal monument. De Westzanerdijk maakt daar onderdeel van uit en in dit deelgebied vormen bebouwing en dijk een bijzondere historische stedebouwkundige eenheid.
Bebouwing in de dijk en beneden aan de dijk.
Ontsluitingen met een brug.
Zicht op het Westzijderveld
Uitbouwen van het lint over de dijksloot in het open veenweidegebied
Aan de oostkant van het deelgebied bevindt zich de uitloop van de Westzanerdijk met bijbehorende lintbebouwing die met de schaalvergroting van het spoor en de van noord naar zuid lopende Houtveldweg en Provincialeweg, het directe contact met het oostelijke deel van de Westzanerdijk verloor. Ter hoogte van de supermarkt en de aftakking van het doorgaande verkeer naar de Aris van Broekweg is de herkenbaarheid van het lint in de loop der tijd sterk afgenomen door het ontstaan van gaten tussen de bebouwing en het realiseren van bebouwing met een afwijkende korrelgrootte (de supermarkt). Het meest oostelijke deel van de dijk dat nog tot het plangebied van het bestemmingsplan Westzanerdijk behoort, heeft deze herkenbaarheid wel behouden met haar kleinschalige gedifferentieerde woningbouw.
Herkenbaarheid lint bij aftakking Aris van Broekweg afgenomen
Niet meer vs nog herkenbaar als historisch lint
2.Woongebied ten zuiden van de Westzanerdijk/Overtoom dat zich met name rond het midden
van de 20ste eeuw heeft gevormd;
Dit deelgebied ligt ten zuiden van de Westzanerdijk en ligt binnendijks. Halverwege de 20ste eeuw kende dit deel door de onbeschermde ligging nog nauwelijks bebouwing. Na deze tijd is hier onder aan de dijk tot aan de Ringweg een min of meer samenhangend buurtje ontstaan met overwegend woningbouw in één en twee lagen met kap. In dit deelgebied zijn voorzieningen als een school en een speelterrein aanwezig.
Aan de zuidzijde van de Ringweg bevindt zich hier een groene zone die een buffer vormt met het zuidelijk gelegen bedrijventerrein Westerspoor.
In het westelijke deel van het deelgebied is het beeld meer diffuus met bedrijvigheid in een lossere setting en volkstuinen.
In het meest oostelijke deel van het deelgebied zijn woningen gelegen met de achterkant naar de bedrijven langs de Aris van Broekweg en naar de groene zone.
Woningen parallel aan dijk en aan groene zone. Recreative functies in de groenzone
Speelterrein Volkstuinen tussen Westzanerdijk en Ringweg
3. Woongebied dat zich in de laatste 30 jaar heeft ontwikkeld.
Aan de noord-oostzijde van het gebied bevinden zich een drietal monofunctionele woongebiedjes van latere tijd (jaren '80 en jaren 2000) die via bruggen met elkaar verbonden zijn. Het betreft overwegend woningen in één, twee en drie lagen met en zonder kap. In bebouwingsdichtheid valt een verdichting naar het oosten toe te zien waarbij gestapelde bouw tot 4 bouwlagen voorkomt in het meest oostelijke buurtje.
Gestapelde bouw Langzaam verkeersroute langs watergang
Woonbuurtjes van recentere tijd
4. Bedrijventerrein rond de Aris van Broekweg
Dit deelgebied bestaat uit het binnenstedelijke bedrijventerrein rond de Aris van Broekweg. Hier is een mix van verschillende soorten bedrijvigheid aanwezig met overwegend grotere volumes.
Aris van broekweg
2.3 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
2.3.1 Monumenten
De officiële rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten zijn als monument aangeduid op de verbeelding. Het betreft een signaleringsfunctie aangezien de wettelijke verankering van dergelijke publiekrechelijke beperkingen via de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb) plaatsvindt.
In de planregels wordt geen specifieke regeling opgenomen ter bescherming van de monumentale waarden aangezien de panden reeds beschermd zijn via:
- de Monumentenwet 1988
- de Provinciale Monumentenverordening 1996
- de Gemeentelijke Monumentenverordening 1996.
In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke bedrijfspanden.
2.3.2 Historisch-geografische waarden
In het plangebied liggen verscheidene elementen van historisch geografische waarde. Het zijn de Westzanerdijk met daarop aansluitend de Overtoom en de twee braken aan de noordkant van de dijk. Behoud en zichtbaar maken van cultuurhistorische waarden worden zoveel mogelijk nagestreefd bij de inrichting van ruimtelijke (ontwikkelings)plannen. Bijvoorbeeld de structuur van het slagenlandschap of zichtlijnen worden verwerkt in te ontwikkelen woongebieden door middel van het opnemen van een aanlegvergunningstelsel, hetgeen een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit wat de leefbaarheid van het te ontwikkelen woongebied ten goede komt. In dit kader zullen de braken en de Westzanerdijk/Overtoom als duidelijk herkenbare elementen in het landschap bewaard moeten blijven.
In het historisch geografische deel van de Cultuurhistorische waardenkaart Zaanstad 2006 staan deze waardevolle elementen als volgt beschreven:
- Westzanerdijk
De Westzanerdijk is als voormalige zeedijk en daarmee als oorspronkelijke structuurdrager van regionaal belang. De bebouwing aan de noordzijde is eveneens van regionaal belang.
- Braken
Kleine meertjes of plassen ontstaan bij dijkdoorbraken. Vanaf het station Zaandam tot in Assendelft liggen langs de voormalige IJ-dijk de volgende braken: het Wiel (bij de Houtveldtunnel naast het station Zaandam), de Braak bij de Gouw (aan het einde van de Gouw), de Braak bij het Zuideinde (bij Westzaan), de Grote Braak of Sluisbraak (bij Nauerna), Bavicks Braak of Grote Braak (halverwege Nauerna en Buitenhuizen) en de Buitenhuizerbraak (bij Buitenhuizen). De braken geven aan dat de IJ-dijken regelmatig doorbraken waardoor het achterliggende land overstroomd werd door de zee. De aanwezigheid van relatief grote oppervlakten open water met rietkragen liggend in een open gebied is van landschappelijke waarde. De braken zijn van lokaal belang.
- Westzanerdijk, Overtoom, Ringweg, Veldweg, Nauerna, Kanaalweg, Assendelverzeedijk, Groene Dijk, Busch en Dam, Bus, Westdijk inclusief Dijksloot
Dit is een onderdeel van de zeedijk langs het IJ en als zodanig behorend tot het oorspronkelijke waterkeringstelsel in de Zaanstreek. Als belangrijke structuurdragende elementen in het Zaanse landschap van regionaal belang. De Groene Dijk, de Assendelverzeedijk, de Overtoom en de Westzanerdijk zijn provinciaal monument. De gehele zeedijk is van regionale waarde.
2.3.3 Archeologische waarden
Wat betreft de archeologische waarden moet worden voorkomen dat deze worden aangetast door graafwerkzaamheden. Op 1 september 2007 is de vernieuwde Monumentenwet 1988 van kracht. In deze vernieuwde Monumentenwet 1988 wordt de status van archeologisch belangwekkende gebieden scherper geregeld en worden aan ingrepen in de bodem extra voorwaarden gesteld.
Binnen het plangebied zijn de Westzanerdijk en de Overtoom alsmede de aangrenzende, onbebouwde gebieden en de bebouwde percelen direct aan de dijk, van archeologisch belang. In het archeologische deel van de Cultuurhistorische waardenkaart Zaanstad 2006 staan deze waardevolle elementen als volgt beschreven:
- Westzanerdijk en Overtoom
De Westzanerdijk en de Overtoom vormen samen een oud bewoningslint, mogelijk reeds daterend uit de Late Middeleeuwen. Verwacht kan worden dat resten van laat-middeleeuwse bewoning nog in de bodem aanwezig zijn en is als zodanig van regionaal belang.
- Overtoom, Assendelver Zeedijk en Groene Dijk
De Overtoom, de Assendelver Zeedijk en de Groene Dijk zijn middeleeuwse zeedijken die in de loop der eeuwen zijn aangepast en opgehoogd. De oorspronkelijke middeleeuwse dijken liggen onder de huidige dijken en geven informatie over de middeleeuwse dijkbouw in de Zaanstreek en zijn als zodanig van regionaal belang.
2.4 Groen- En Waterstructuur
2.4.1 Groenstructuur
Het beeld van het plangebied wordt hoofdzakelijk bepaald door het groen van het ten noorden gelegen open veenweidegebied van het Westzijderveld. Deze open groene ruimte is vanaf het openbare gebied van de dijk ervaarbaar op punten waar bebouwing meer gespreid, open plekken langs het lint aanwezig zijn of waar zich toegangen naar achtergelegen gebieden (bijvoorbeeld bij een brug) bevinden. Naar het westen toe neemt deze openheid en daarmee de beleving van het groene veenweidegebied toe. In de zone tussen dijk en Ringweg is door de aanwezigheid van de volkstuinen ook een groen beeld te zien.
Binnen de meer geclusterde woongebiedjes is relatief weinig openbaar groen aanwezig. Uitzondering hierop zijn de groene ruimte rond het speelterrein en het braakliggende groene terrein bij de supermarkt. Aan een deel van de zuidzijde van het gebied wordt het beeld bepaald door de ligging aan de groene zone die een buffer vormt met het zuidelijk gelegen bedrijventerrein Westerspoor. In deze zonen bevinden zich onder andere recreatieve functies.
Het noordoostelijke deel met de drie woonbuurtjes van recentere datum wordt omzoomd met een groene rand die als het ware een afscheiding vormt naar de Houtbuurt en het buitengebied. Dit groen heeft daardoor een min of meer structureel karakter.
Op de grens van de bedrijfsbebouwing langs de Aris van Broekweg en de ten zuiden gelegen woningen bevinden zich een tweetal openbare groenplekken die door hun ligging deels aan achterkanten een besloten karakter en wat onduidelijke functie hebben.
2.4.2 Waterstructuur
Openheid bij de joodse begraafplaats Open veenweidegebied Westzijderveld
Doorzicht vanaf de dijk op het achterland Volkstuinen
Groene zone Groene omzoming recentere woonbuurtjes
2.4.2 Waterstructuur
Vooral aan de noordkant van het plangebied komt relatief veel water voor. De dijksloot, de aanwezige braken, de grotere watergangen en de fijnmaziger waterstructuur van het slagenlandschap zijn op een aantal plekken te ervaren. Dit gebeurt onder andere op punten waar bebouwing meer gespreid is, open plekken langs het lint aanwezig zijn of waar zich toegangen naar achtergelegen gebieden (bijvoorbeeld bij een brug) bevinden. In het meest westelijke punt van het plangebied bevindt zich het sluisje die het Zijkanaal E en de Dijksloot met elkaar verbindt. Hier is het water goed te ervaren.
De drie woonbuurtjes van recentere datum in het noordoosten van het plangebied zijn omzoomd met water. In het meest oostelijke punt van het plangebied is de Braak de Wiel gelegen. Deze zorgt met de daar aanwezige watergangen voor een specifieke woonkwaliteit die op verschillende plaatsen ook vanaf het openbare gebied is te ervaren.
De waterstructuur komt nader aan de orde in hoofdstuk 5, paragraaf 5.2Waterparagraaf.
Dijksloot Waterrijk woonmilieu
2.5 Functionele Structuur
2.5.1 Bevolking
Door de bouw van nieuwbouw is de bevolkingsopbouw binnen Nieuw West onevenwichtig geworden. Ruim tweederde van de bewoners is jonger dan 50 jaar, eenderde zelfs jonger dan 20. Er wonen weinig 65 plussers in de nieuwbouwwijken.
Het grootste deel van plangebied is tussen 1970 en 1990 gebouwd. In het zuiden van de wijk staan vijfhonderd voor een groot deel wat oudere woningen in lintbebouwing langs de Westzanerdijk. In het plangebied wonen ongeveer 3.000 mensen. In vergelijking met Zaanstad als geheel wonen er gemiddeld minder mensen van Turkse komaf, maar meer Antillianen en Surinamers. Zoals in veel ‘nieuwbouwwijken’ zijn gezinnen met kinderen meer dan vertegenwoordigd.
Binnen het plangebied is een belangenvereniging actief, namelijk belangenvereniging Westzanerdijk en Omgeving. De vereniging is voortgevloeid uit een kopersvereniging en vervult een duidelijke behoefte in de wijk. Zij organiseert buurtavonden waar de bewoners hun wensen en/of klachten duidelijk kunnen maken. De belangenvereniging stelt zich onafhankelijk op van de gemeente Zaanstad, maar hecht wel aan een goede relatie met de gemeente.
2.5.2 Toerisme en recreatie
2.5.3 Werken
Binnen het plangebied bevinden zich industriële bedrijven en veel kleine bedrijfjes zoals eenpitters, schilders- en aanneembedrijfjes. Een uitzondering hierop vormt de omgeving van de Aris van Broekweg waar wat grotere en meer non-commerciële bedrijven zijn gevestigd.
Aan de Westzanerdijk 456 bevindt zich nog één (actief) agrarisch bedrijf, een veehouderij.
2.5.4 Voorzieningen
Voor kinderen tot 12 jaar zijn er voldoende speelgelegenheden (wipkippen en veilige pleintjes), maar voor de jeugd van 12 tot 20 jaar is er weinig te doen.
Aan de Westzanerdijk bevindt zich een grote supermarkt met een bovenwijks karakter. Daarnaast mist het plangebied bijna alle voorzieningen behalve een school en een speelvoorziening bij de Midvoor. Meer in het algemeen wordt een goede sportvoorziening in de wijk echt gemist.
Voor het voorzieningenniveau dat uitstijgt boven het basisniveau, zijn de bewoners aangewezen op het winkelhart van Zaandam Centrum ten noordoosten van het plangebied. Dit winkelhart ligt op geringe afstand van het plangebied en is prima per fiets en OV te bereiken.
De voorzieningen binnen het plangebied zijn ingedeeld naar commerciële en publieke/niet commerciële voorzieningen.
2.5.5 Wonen
De eerste bebouwing in dit gebied vond men aan de Westzanerdijk. Nog steeds vindt men hier woningbouw met de karakteristieke uitstraling van de specifieke Zaanse identiteit.
De woningen die na de invoering van de Woningwet (1901) werden gebouwd kenmerken zich door eenheid in architectuur. De woningbouw aan de zuidkant van de Westzanerdijk uit de jaren 50/60 hebben stedenbouwkundig gezien de meeste samenhang. Voor de overige woningbouw geldt wel een sterke relatie met de belendende panden in schaal, materiaal en rooilijnen, maar kenmerken veel (vrijstaande) woningen zich door een individueel karakter.
Het karakter van de bestaande bebouwing in het plangebied is overwegend landelijk met - op een enkele uitzondering na - betrekkelijk lage huizen bestaande uit een begane grond en een kap. De meeste huizen hebben een zadeldak of een mansarde kap. De nokrichting staat meestal evenwijdig aan de weg (Westzanerdijk) en soms loodrecht op de weg (Adriaan Roggestraat).
Het plangebied kenmerkt zich door een groot aantal grondgebonden woningen. Slechts in een klein deel van het plangebied - in de omgeving van de Blokschaaf en Overtoom 30 - bevindt zich gestapelde bouw.
De woningen, waarvan sommige van hout, hebben veelal een individueel karakter. De gegroeide menging van woningbouw met bedrijvigheid aan het lint is karakteristiek voor de ontstaansgeschiedenis van de Zaanstreek. Kenmerkend voor het lint is ook de positie van de bebouwing - deels beneden en deels bovendijks.
Woningbouw met de karakteristieke uitstraling van de specifieke Zaanse identiteit.
In het plangebied zijn een drietal woningcorporaties actief, namelijk: Rochdale, Parteon en ZVH. De corporaties Rochdale en Parteon verhuren in het plangebied de meeste woningen. De verhouding vrije sector koop en huur/sociale koop en huur bedraagt over het gehele plangebied ongeveer 60/40 waarbij deze ruimschoots voldoet aan de huidige beleidsverhouding van 70/30 zoals verwoord in de gemeentelijke Woonvisie.
De woningverdeling geschiedt regionaal door WoningNet. WoningNet bemiddelt woningen voor corporaties in verschillende regio's in Nederland. Tevens verzorgt zij de inschrijving van woningzoekenden, publiceert het actuele woningaanbod en regelt de verdeling van de woningen volgens de regelgeving.
Binnen het plangebied bevinden zich aan de Ringweg een dertiental woonwagenstand- plaatsen. Deze plaatsen zijn gebaseerd op het Woonwagenplan 1979, vastgesteld door Provinciale Staten op 29 oktober 1979.
In 2003 heeft de gemeente de gronden waarop de woonwagenstandplaatsen aan de Ringweg voor 46% verkocht aan de bewoners en voor 54% verkocht aan woningcorporatie Parteon. Parteon verhuurt de in eigendom verkregen woonwagenstandplaatsen. De gemeente heeft op deze locatie en in het plangebied dus zelf geen woonwagenstandplaatsen meer in bezit of eigendom.
In de bedrijfspanden aan het begin van de Aris van Broekweg vindt illegale bewoning - met name kamerverhuur aan studenten - plaats. Vanwege het strijdige gebruik, namelijk wonen als ook de mogelijk onveilige situatie die door het illegaal gebruik kan ontstaan, heeft de gemeente een handhavingstraject opgezet om een einde te maken aan de illegale bewoning. Dit traject is nog lopende en heeft bestuurlijke prioriteit.
Tot slot bevinden zich in het plangebied een viertal woonschepen die verspreid liggen in de Dijksloot achter het lint Westzanerdijk/Overtoom.
2.6 Verkeersstructuur
2.6.1 Infrastructuur
Het plangebied ligt qua infrastructuur grotendeels ingeklemd tussen de Westzanerdijk/Overtoom en de Ringweg. De hoofdontsluitingsroute van het plangebied op de Houtveldweg loopt via de Aris van Broekweg, de Westzanerdijk/Overtoom en vice versa of aan de andere zijde naar de Hoofdtocht. Hierbij moet worden opgemerkt dat het college van burgemeester en wethouders in december 2008 heeft besloten om een gedeelte van de Westzanerdijk ter hoogte van de sluis éénrichtingsverkeer in te stellen. Het verkeer uit Westzaan wordt dan via de Overtoom naar de Veldweg/Rak en de aansluiting de Hoofdtocht ontsloten.
Aan de andere zijde van het plangebied ontwikkelt de gemeente een goede ontsluitingsweg in verband met de ontwikkelingen uit het plan Inverdan. Dit plan houdt onder meer een nieuw stadscentrum in. De Houtveldweg is verbreed. Het definitieve tracé van de Houtveldweg is nog niet bekend en zal naar verwachting ook enige tijd op zich laten wachten in verband met de uitvoering van allerlei projecten en de mogelijke verbreding van het spoortracé. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de bestaande ligging van de Houtveldweg.
In verband met de bouwwerkzaamheden voor Inverdan werd de Houtveldtunnel - fietstunnel - afgesloten.
De ontsluitingswegen (Aris van Broekweg, Houtveldweg, Overtoom, Ringweg, Westzanerdijk en Willem Hooft kade) bestaan uit tweebaans rijwegen. Alleen langs de Houtveldweg bevindt zich een vrijliggend fietspad.
2.6.2 Ondergrondse infrastructuur
In het plangebied liggen in de grond netwerken van kabels en leidingen voor water, elektriciteit, gas, telecommunicatie, televisie, riolering, drainage en afvalwatertransport. Bij deze kabel- en leidingnetwerken behoren onder- en bovengrondse installaties en bouwwerken zoals transformatoren, gasstations, elektriciteitskasten, telefoonkasten, KPN en NUON huisjes. De kabels en leidingen, installaties en bouwwerken zijn eigendom van de kabel- en leiding beheerders (KLB).
2.6.3 Parkeren
Binnen het plangebied is de omgeving van de Blokschaaf achter station Zaandam een vergunninggebied, waar alleen geparkeerd mag worden met een vergunning om de parkeerdruk in deze wijken te verminderen. Sinds de omgeving van de Blokschaaf als vergunninggebied is aangewezen hebben de bewoners vrijwel geen last meer van parkeren door bezoekers van station, stad en naburig bedrijventerrein. Door het invoeren van het vergunningparkeren in de Zagenbuurt, verplaatst de parkeerdruk zich enigszins naar de Schavenbuurt en Vrijheidsheldenbuurt. De gemeente onderzoekt of ook voor deze buurten het vergunningparkeren kan worden ingevoerd. In februari 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Zaanstad 2009 vastgesteld. Hierin is opgenomen dat in het gebied Railpoint Office, belastingkantoor, Regiocollege een parkeerregiem ingesteld wordt wanneer de ruimtelijke ontwikkelingen hiervoor aanleiding geven. Door het toenemende autoverkeer is de parkeerdruk met name in de oude wijken toegenomen. De parkeerdruk in de oude wijken is hoog maar nog wel acceptabel. In reactie op klachten als gevolg van fout parkeren, heeft de gemeente intensief samengewerkt met de politie, straattoezicht en wijkmanagement. Deze intensieve samenwerking tussen de verschillende partijen heeft geleid tot vrijwel geen klachten meer op dit gebied.
De gemeente Zaanstad heeft als beleid dat nieuwe bouwplannen moeten voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
2.6.4 Openbaar vervoer
In de Zaanstreek rijden zogenaamde ZaanseBussen die bijzonder comfortabel en veilig zijn. In de Openbaar Vervoervisie concessie Zaanstreek (2004) is het openbaar vervoerbeleid van Zaanstad en Oostzaan gezamenlijk vastgelegd. Dit beleid is de basis geweest voor de aanbesteding van het openbaar vervoer door de Stadsregio Amsterdam, waarvan Zaanstad deel van uitmaakt. Uitgangspunten van de Openbaar Vervoervisie is het verbeteren van het openbaar vervoer over water (Zaanwaterbus van Amsterdam CS naar o.a. station Zaandam) en verbeterde nachtverbindingen. Beide uitgangspunten hebben een positief effect op de openbaar vervoersmogelijkheden van de bewoners van het plangebied.
Binnen het plangebied zijn drie ZaanseBuslijnen aanwezig. Twee buslijnen hebben in hun route het NS station Zaandam als begin/eindstation. Het NS station is net buiten het plangebied gelegen en loopt parallel aan de Houtveldweg die gedeeltelijk in het plan is opgenomen. Het NS station Zaandam is daarnaast prima te voet en per fiets te bereiken.
2.6.5 Fiets
Het aandeel van het fietsverkeer bedraagt in Zaanstad 28%. De gemeente Zaanstad wil fietsen bevorderen, zodat het aandeel (over alle verplaatsingen) stijgt tot 35%. Dit percentage wordt nu al gehaald op de korte afstanden tot 7,5 kilometer.
In november 2007 is de fietsnota Zaanstad vastgesteld. Het doel van het fietsbeleid is het bevorderen van het fietsgebruik om:
- de omvang van het autoverkeer te reduceren;
- de gezondheid te verbeteren;
- het milieu te verbeteren;
- de sociale controle en beleving van de openbare ruimte te verbeteren.
Het fietspad aan de Houtveldweg wordt door veel bewoners en fietsers als een onveilig fietspad beschouwd. De gemeente heeft het fietspad inmiddels gerenoveerd wat de verkeersveiligheid heeft verbeterd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Zaanstad en specifiek voor het plangebied. Dit beleidskader vormt de basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt.
Het vigerende rijks- en provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is als uitgangspunt genomen voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt dus niet afgeweken van het vigerende beleid.
3.1 Europees Beleid
3.1.1 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta 1992)
Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Artikel 5 van het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen zullen in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem moeten ontzien. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningplannen rekening mee kan worden gehouden.
Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Artikel 6 stelt de financiering aan de orde. Hier geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.
3.1.2 Europees Verdrag inzake de hoofdwaterwegen
Dit verdrag is van toepassing op waterwegen die van internationaal belang zijn. De Zaan behoort daartoe. Dit verdrag heeft tot doel het internationaal vervoer over waterwegen in Europa te vergemakkelijken en doelmatiger en aantrekkelijker te maken. Eén en ander betekent, dat het scheepvaartverkeer op de Zaan niet mag worden belemmerd
3.1.3 Europese Kaderrichtlijn Water
De kaderrichtlijn heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
- 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
- 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
- 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
- 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Het beleid van deze kaderrichtlijn moet op grond van het Nationaal Bestuursakkoord Water onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Er is een nieuwe AMvB Ruimte. Deze komt in de plaats van de eerdere ontwerp-AMvB Ruimte die in 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Deze AMvB is gericht op doorwerking van de nantionale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVRI) gepubliceerd. In de AMvB zijn de nationale belangen en de juridische borging vereisten opgenomen. Hij is deels opgebouwd uit hoofdstukken uit de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.
Een deel van de AMvB Ruimte heeft in 2009 al ter inzage gelegen. Het betreft hier onder andere de onderdelen grote rivieren (zonder Maas), kustfundament, defensieterreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Hierop is geen inspraak meer mogelijk. Deze onderdelen worden zo snel mogelijk vastgesteld. Voor de overige onderdelen van de AMvB en de SVRI was de inspraaktermijn van 3 augustus tot en met 14 september 2011. Met uitzondering van enkele onderdelen, is het Barro eind december 2011 in werking getreden.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte
In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van het Rijk voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van de ruimtelijke ordening.
De nieuwe Structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals;
- 1. de Nota Ruimte;
- 2. de Structuurvisie Randstad 2040;
- 3. de Nota Mobiliteit;
- 4. de Mobiliteitsaanpak;
- 5. de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
- 6. de agenda Landschap;
- 7. de agenda Vitaal Platteland;
- 8. Pieken in de Delta.
Tot en met 2020 zijn de keuzes al gemaakt. Voor de jaren 2021-2028 investeert het kabinet in een aantal projecten, zoals;
- 1. Ring Utrecht fase 2 (A12);
- 2. A7;
- 3. A8;
- 4. A10 (ten noorden van Amsterdam);
- 5. A1 Oost;
- 6. A27;
- 7. A58.
Het kabinet wil in de Randstad 2x4 rijstroken als standaard. Daarbuiten moeten op termijn alle hoofdverbindingen 2x3 worden. In deze kabinetsperiode wordt 800 kilometer aan extra rijstroken aangelegd. Ook worden vaarwegen versterkt. Uiterlijk 2020 moet op de drukste trajecten 6 intercity's en 6 sprinters per uur rijden. Reizigers kunnen zo de trein nemen zonder vooraf hun reis te plannen. Dit heeft 'spoorboekloos rijden'. Verder wordt veel geld uitgetrokken voor het verbeteren van het wegenonderhoud. Zoals gezegd onder het vorige kopje van het Barro heeft ook de SVIR ter inzage gelegen. De definitieve vaststelling laat nog even op zich wachten.
3.2.3 Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is sinds februari 2006 van kracht als beleidskader van het rijk voor verkeer en vervoer. Deze nota is de verkeerskundige uitwerking van de Nota Ruimte. De nota geeft onder meer de volgende beleidsdoelen aan:
- het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
- een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling.
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving.
De overheid wil de groeiende mobiliteit opvangen en tegelijk de leefbaarheid en veiligheid verbeteren. De belangrijkste instrumenten zijn het beter benutten van bestaande infrastructuur en het uitbreiden van infrastructuur waar knelpunten blijven. Het openbaar vervoer blijft een rol spelen bij het bereikbaar en vitaal houden van de stedelijke gebieden.
3.2.4 Structuurvisie buisleidingen
Het rijksbeleid voor buisleidingen staat in het structuurschema buisleidingen uit 1985. Het structuurschema buisleidingen uit 1985 geeft op de lange termijn inzicht in het rijksbeleid en een procedureel kader voor de tracering en de aanleg van buisleidingen. Verder geeft het structuurschema een toetsingskader voor de beoordeling van de ruimtelijke consequenties bij tracering, aanleg, gebruik en beheer van buisleidingen.
Momenteel wordt door ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) gewerkt aan een opvolger van het structuurschema uit 1985, namelijk de Structuurvisie Buisleidingen. Deze zal een lange termijnvisie ( komende 20 tot 30 jaar) voor het transport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2) door buisleidingen bevatten, zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. Met de structuurvisie buisleidingen zal op hoofdlijnen aangegeven worden waar provincies en gemeenten ruimte moeten reserveren. Provincies en gemeenten kunnen zelf meebepalen waar de leidingen precies komen te liggen. Zij moeten deze buisleidingen zoveel mogelijk met al bestaande buisleidingen laten samengaan om de ruimte verspilling te voorkomen.
De nieuwe structuurvisie buisleidingen is nog niet klaar. Daarom heeft het rijk besloten om het beleid van het oude structuurschema buisleidingen uit 1985 vanaf 30 december te laten doorgaan in afwachting van de nieuwe structuurvisie. Overigens zal volgens het concept visiekaart ‘landelijke transportleidingen’, geen toekomstig buisleidingentracé binnen de gemeentegrenzen van Zaanstad worden gerealiseerd. Dit houdt in dat Zaanstad geen ruimte voor toekomstige buisleidingen hoeft te reserveren. .
3.2.5 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Op 28 oktober 2004 is het Bevi in werking getreden om risico's waaraan de burger wordt blootgesteld te minimaliseren. Gemeenten zijn in het kader van Bevi verplicht (urgente) saneringssituaties in beeld te brengen en de risicocontouren in het bestemmingsplan op te nemen.
Onderdeel van Bevi is de sanering van LPG tankstations. Dit betekent dat sanering in gang gezet wordt van LPG-tankstations die zowel het Plaatsgebonden Risico (PR) en Groepsgebonden Risico (GR) overschrijden. Er bevinden zich in het plangebied geen inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.
3.2.6 Luchthavenindelingsbesluit
Op 1 september 2004 zijn het nieuwe Luchthavenverkeersbesluit en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol van kracht geworden. Het Luchthavenindelingbesluit stelt regels omtrent de bestemming en het gebruik van gronden binnen het beperkingengebied zoals dat op de kaart bij dit besluit is aangegeven. Binnen dit beperkingengebied zijn nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in beginsel niet toegestaan. Bestaande gevoelige objecten zijn, voor zover die objecten rechtmatig aanwezig zijn, wel toegestaan. Los van het beperkingengebied zal er rekening mee moeten worden gehouden dat de geluidhinder van het vliegverkeer gevolgen heeft voor de aantrekkelijkheid van een goed woonmilieu. Daarnaast geeft het Lib ook een bouwhoogtebeperking van 150 meter voor een bepaald gebied aan. Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen in dit gebied waarvoor een bouwhoogtebeperking van 150 geldt.
3.2.7 Ministeriële brief geur
Het geurbeleid van het ministerie van VROM is vastgelegd in de Ministeriële brief geur van 30 juni 1995. Het algemene beleid is dat de geurbelasting niet extra mag toenemen. Het rijk geeft de gemeenten de vrijheid om eigen beleid op te stellen.
3.2.8 Wet Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is een wijziging van hoofdstuk 5, titel 2, van de Wet milieubeheer in werking getreden. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Kern van deze Wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Vanaf dat moment kan door de onderbouwing van In Betekenende Mate-projecten (IBM-projecten) worden verwezen naar het NSL wanneer het gaat om de effecten op luchtkwaliteit. Bij de vaststelling van het NSL heeft de Europese Unie Nederland tevens derogatie verleend voor fijn stof (tot 1 januari 2011) en stikstofdioxide (1 januari 2015). Zaanstad heeft in het NSL 5 projecten, namelijk HoogTij, Achtersluispolder, Hembrugterrein, Inverdan en Zaandam Zuid-oost. Deze projecten hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
3.2.9 Basisnet
De ministeries van V&W en VROM werken gezamenlijk aan een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water. Doel van het Basisnet Weg is het voorkomen van toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs het hoofdwegennet.
Binnenvaart is een bijzonder veilige wijze van transport en daarom zeer geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt 80% over het water plaats. Met het Basisnet Water worden toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs waterwegen voorkomen.
Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt circa 5% over het spoor plaats. De groei van het vervoer per spoor is vanwege economische belangen en vanwege transportveiligheid een gewenste situatie. Het spoor loopt in veel gevallen dwars door binnenstedelijk gebied. In veel gemeenten is tot dicht op het spoor gebouwd. Omdat er tot dusver geen harde grenzen aan vervoer en bouwen zijn gesteld, kunnen lokaal ongewenste risico's ontstaan, vooral bij stationsgebieden. Hierover moeten afspraken worden gemaakt die worden vastgelegd in het basisnet.
Bij het basisnet wordt een grens gesteld aan de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gemeenten moeten bij bouwplannen rekening houden met dat toekomstige vervoer. Daarmee wordt een robuust systeem gecreëerd voor de komende decennia. De risico's zullen nergens onacceptabel groot worden. Dat is winst ten opzichte van de huidige situatie. De bedoeling is het basisnet in 2012 vast te stellen.
3.2.10 Nationaal Antennebeleid 2000
Het overheidsbeleid met betrekking tot basisstations voor UMTS is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid 2000. De essentie van dit beleid is dat alleen voor antennemasten die hoger zijn dan 5 meter een bouwvergunning is vereist. Afspraken met betrekking tot het plaatsen van de bouwvergunningvrije masten zijn, in het kader van het Nationaal Antennebeleid, uitgewerkt in een convenant tussen de overheid, de VNG en de operators van mobiele technologie.
3.2.11 Wet gemeentelijke watertaken
Deze wet is van kracht per 1 januari 2008 en wordt opgenomen in de nieuwe Waterwet. Deze wet formuleert belangrijke taken voor gemeenten. Naast de al bestaande verplichting tot het inzamelen van afvalwater en de afvoer van hemelwater, is in de gemeentelijke waterwet de zorgplicht voor grondwateroverlast aan gemeentelijke taken toegevoegd. Gemeenten moeten beleid ontwikkelen voor de aanpak van grondwateroverlast met structureel overlast. Gemeenten moeten het beleid voor het afvalwater, hemelwater en de zorgplicht ten aanzien van grondwateroverlast uitwerken in een nieuw verbreed gemeentelijk rioleringsplan.
3.2.12 Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
3.2.13 Nationaal Waterplan 2009-2015
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid in dit plan is gericht op:
- 1. een goede bescherming tegen overstroming;
- 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
- 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
- 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.
Het plan bevat geen uitvoeringsprogramma. De uitvoering van het Nationaal Waterplan verloopt via de beheersplannen van de waterbeheerders. Het Nationaal Waterplan formuleert in hoofdstuk 5 beleid voor een aantal gebieden, maar dit beleid is geen samenvatting van de stroomgebiedsbeheersplannen, maar vormt de beleidsmatige basis voor het opstellen van deze plannen.
3.2.14 Nationaal Bestuursakkoord Water
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen Rijk (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), Interprovinciaal Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In juni 2008 zijn de afspraken uit het oude NBW van 2003 geactualiseerd. Kern van het NBW is samenwerken aan het op orde brengen en houden van het watersysteem in 2015, en daarbij anticiperen op klimaatveranderingen. Er zijn kwantitatieve normen geformuleerd, waaraan het watersysteem in 2015 moet voldoen. De waterbeheerder moet aangeven op welke punten het watersysteem niet voldoet aan deze nieuwe normen.
3.2.15 Watertoets: ruimte voor water
De handreiking watertoetsproces 3 is in de zomer van 2009 vastgesteld in het Nationaal Water Overleg met de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (rijk), Interprovinciaal overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG). Met deze vaststelling is het de formele en algemene leidraad voor de toepassing van het watertoetsproces geworden.
Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21ste eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.
De nieuwe 3de handreiking voor de watertoets is aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De handreiking watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken.
Een aantal inhoudelijke aspecten van het watertoetsproces, zoals waterkwaliteit, klimaat en waterveiligheid, zijn beleidsmatig in ontwikkeling. Handreikingen voor het operationeel omgaan met besluiten over deze aspecten, komen in appendices die integraal onderdeel worden van deze handreiking.
3.2.16 Flora en faunawet
De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Deze bescherming houdt onder meer in dat handelingen waarmee beschermde dieren worden verontrust, verjaagd, gevangen of gedood, zijn verboden. Ook het verontrusten en beschadigen van rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde dieren is verboden. Een van de uitgangspunten van de wet is dat iedereen de plicht heeft om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving. Deze zogenaamde zorgplicht geldt voor alle wilde planten en dieren, ongeacht de beschermingsstatus.
De beschermde soorten worden voor een deel in de wet genoemd en voor een deel in diverse besluiten en regelingen ter uitwerking daarvan. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) kan soorten bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen als beschermde soort. Bij ruimtelijke ingrepen, waarbij als neveneffect beschermde soorten negatief worden beïnvloed, is de minister van LNV het bevoegde gezag. In de Flora- en Faunawet wordt niet aangegeven welke concrete activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde planten of dieren, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Vaak kunnen ruimtelijke ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten en behoeft vooraf niets te worden geregeld. Als schade aan beschermde soorten onvermijdelijk is en er geen vrijstelling geldt, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het ministerie LNV. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstellingsregeling. Er zijn twee soorten vrijstellingen: een algemene vrijstelling (voor algemene soorten) en een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld conform een goedgekeurde gedragscode (voor zeldzamere soorten).
3.2.17 Natuurbeschermingswet
In de gewijzigde Natuurbeschermingswet, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de hieruit voortvloeiende gebiedsbescherming Natura 2000 geïmplementeerd. Het uiteindelijke doel is een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel. Dit netwerk heet Natura 2000. De bescherming van Natura 2000 gebieden is in deze wet geregeld middels een vergunningenstelsel. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Daarnaast zullen de provincies in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000 vormen, beheersplannen opstellen die duidelijk maken welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden.
3.2.18 Aanwijzing Natura 2000-gebieden
In februari 2003 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) een ontwerplijst gepubliceerd van gebieden die bij de Europese commissie worden aangemeld als Speciale Beschermingszone. Ook in Zaanstad zijn gebieden geselecteerd. Dit is gebeurd op grond van de aanwezigheid van de noordse woelmuis en de aanwezigheid van typische veenvegetaties en verlandingen. Het betreft onder meer het grootste deel van de Kalverpolder en Polder Westzaan.
Het aanwijzingsbesluit tot Natura 2000-gebied van de Zaanse gebieden is momenteel in bestuurlijke behandeling. Het aanwijzingsbesluit regelt de begrenzing en de desbetreffende natuurdoelen (instandhoudingdoelstellingen). Op basis van de inspraakreacties en de beschouwingen van de provincies stelt de Minister LNV naar verwachting in 2012 de aanwijzingsbesluiten voor de verschillende Natura 2000-gebieden vast. De provincie Noord-Holland stelt voor de Natura 2000-gebieden in Laag Holland, waartoe de Zaanse gebieden behoren, een beheersplan op. Bij het opstellen van het beheersplan wordt duidelijk welke activiteiten wel of niet mogelijk zijn en aan welke activiteiten strikte voorwaarden worden gesteld. De instandhoudingdoelstellingen vormen de kern van het aanwijzingsbesluit en de uitgangspunten voor de beheersplannen. Na bekendmaking van de aanwijzingsbesluiten gelden de rechtsgevolgen, zoals deze zijn opgenomen in de
Natuurbeschermingswet. Als uitgangspunt geldt dat vanaf het moment dat het gebied is aangemeld, de kwaliteit niet mag verslechteren. Plannen in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst op de instandhoudingdoelstellingen. De instandhoudingdoelstellingen zijn verwoord in de bij de (ontwerp)aanwijzing behorende Nota van toelichting. Dit betreft een aantal algemene doelen, alsmede doelstellingen per habitattype en per soort.
3.2.19 Monumentenwet (1998)
In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het “wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen” van een beschermd monument. Wie van plan is veranderingen aan zijn beschermde rijksmonument aan te brengen doet er goed aan zich zorgvuldig te laten informeren. Voor veel ingrepen is namelijk een monumentenvergunning nodig
3.2.20 Wet op de Archeologische Monumentenzorg
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn per 1 september 2007 verwerkt in de Monumentenwet 1988. Deze wet is herzien door middel van een wijzigingswet, die voluit wordt aangeduid als Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta. Vanwege deze lange naam wordt deze wijzigingswet over het algemeen de Wet op de Archeologische Monumentenzorg genoemd. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 zijn ook de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet gewijzigd.
Het belangrijkste uitgangspunt van Vernieuwde Monumentenwet 1988 is de bescherming van archeologische vindplaatsen. Bescherming kan op twee manieren gebeuren: in de bodem (behoud in situ) en door opgraven waarbij de gegevens uit de bodem in een verslag komen te staan en de vondsten in een depot (behoud ex situ). Deze bescherming van de archeologische vindplaatsen wordt in de vernieuwde wet via het bestemmingsplan geregeld (art. 38a, Monumentenwet 1988). Het komt er op neer dat de komende jaren de gemeenten in alle bestemmingsplannen moeten aangegeven waar de gebieden van archeologische waarde (de archeologiegebieden) liggen. Aan alle vergunningplichtige bodemverstorende activiteiten binnen deze gebieden moet de gemeente in de benodigde vergunning eisen stellen ter bescherming van de archeologische vindplaatsen.
3.2.21 Nota Belvedere
In juli 1999 is door het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, het ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en het ministerie van Verkeer en Waterstaat de Nota Belvedère uitgegeven. In deze nota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ordening wordt gesignaleerd dat wanneer geen bewust cultuurhistorisch beleid binnen de ruimtelijke ordening wordt gevoerd, het gevaar bestaat dat alle delen van het land op elkaar gaan lijken. Deze vervlakking en verschraling kan worden tegengegaan door bij het opstellen van inrichtingsplannen gebruik te maken van aanwezige cultuurhistorische (en dus ook archeologische) kenmerken, zoals die bijvoorbeeld staan aangegeven op een cultuurhistorische waardenkaart. Gebouwde monumenten, historisch geografische elementen (b.v. dijken, wegen, verkavelingspatronen) en archeologische monumenten moeten dan ook niet alleen worden beschermd, maar ook worden gebruikt als inspiratiebron voor de inrichting van het landschap. Cultuurhistorie moet een volwaardig onderdeel worden in de planologische procedures en processen.
3.2.22 Een lust, geen last: Visie op de modernisering van de monumentenzorg (2008)
In november 2009 stemde de Tweede kamer in met de moderniseringsplannen van de minister van OCW. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwing waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol.
De visie is gebaseerd op op vier pijlers:
- 1. Gebiedsgerichte monumentenzorg: cultuurhistorie als onderdeel ruimtelijke procedures;
- 2. Minder regeldruk in sectorale wetgeving;
- 3. Kwalitatieve borging van het bestaande monumentenbestand;
- 4. Stimuleren van herbestemming en herontwikkeling.
Dit document is nog geen definitief beleidsplan, maar een voorstel waarover discussie mogelijk is. De meningsvorming wordt verder gestimuleerd door bestuurlijk overleg, werkbezoeken en discussies over het nieuwe stelsel met en in het veld. Na vaststelling in de Eerste Kamer is sprake van vastgesteld beleid.
3.2.23 Vuurwerkbesluit
Het vuurwerkbesluit uit 2002 is vervangen door het gewijzigde vuurwerkbesluit, met nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit houdt in dat vuurwerkinrichtingen geïnventariseerd moeten worden waarna bepaald kan worden of deze inrichtingen volgens het Vuurwerkbesluit mogelijk zijn.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de ruimtelijke verordening
Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de ruimtelijke structuurvisie Noord Holland 2040 vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS)van kracht. De belangrijkste aanleiding is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimte ordening in juli 2008, waarin is opgenomen dat provincies verplicht zijn om een structuurvisie voor hun grondgebied te maken. De provinciale rol in de ruimtelijke ordening verandert van een toetsende in een ontwikkelende. In de ruimtelijke structuurvisie heeft de provincie de hoofdbelangen benoemd die gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie vormen. Het gaat om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid.
De Provinciale ruimtelijke verordening schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale structuurvisie. De provinciale ruimtelijke verordening stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor;
- 5. stedelijke ontwikkeling in het buitengebied,
- 6. de daaraan te stellen ruimtelijke kwaliteitseisen,
- 7. de Ruimte voor Ruimte-regeling en
- 8. de mogelijkheden voor verbrede landbouw.
Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt GS ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.
3.3.2 Gedragslijn provincie Noord-Holland voor compensatie bij verlies van natuurlijke en landschappelijke waarden
Deze gedragslijn, die kortweg Gedragslijn Compensatie wordt genoemd, geldt vanaf maart 2000 voor alle initiatieven van de provincie of initiatieven van derden waar de provincie bij betrokken is. Onder dit laatste valt niet alleen het goedkeuren van bouwplannen en bestemmingsplannen maar ook het verlenen van medewerking aan een afwijkingsprocedure (voorheen artikel 19-procedure). De gedragslijn volgt in principe het Verdrag van Malta. Bij ingrepen in beschermingswaardige gebieden zal eerst moeten worden gekeken of de ingreep te vermijden is. Blijkt dit niet mogelijk te zijn dan zal compensatie moeten worden gegeven. Compensatie bij het verloren gaan van archeologische waarden kan enkel gebeuren door het laten uitvoeren van archeologische opgravingen.
3.3.3 Beleidskader landschap en cultuurhistorie
Het provinciale beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland vormt het toetsingskader voor beeldkwaliteitsplannen. De volgende onderdelen zijn verplicht in beeldkwaliteitsplannen:
- 1. aandacht voor de ontwikkelingsgeschiedenis
- 2. aansluiting bij de ordeningsprincipes van het landschap
- 3. aansluiting bij de bebouwingskarakteristiek
- 4. inpassing van het plangebied in de wijdere omgeving
- 5. aandacht voor de bestaande kwaliteiten van het gebied en voor maatregelen om de negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen.
Het gaat bij beeldkwaliteitsplannen niet alleen om de zorgvuldige inpassing en inrichting van nieuwe ontwikkelingen, maar bij voorkeur ook om de locatiekeuzen hiervan.
Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld
3.3.4 Provinciaal Milieubeleidsplan
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013 (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringsprogramma's. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringsprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld.
3.3.5 Provinciaal Waterplan
Het Waterplan 2010 - 2015 is op 16 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. De strategische waterdoelen van de provincie zijn:
- 1. het waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principes van preventie, gevolgschade beperken en rampenbeheersing;
- 2. het zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem wordt versterkt en zo ook de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
- 3. het zorgen voor schoon en voldoende water.
- 4. het zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem, door middel van integrale gebiedsontwikkeling.
3.3.6 Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP)
Het Regionaal Verkeer en Vervoer Plan (RVVP) is vastgesteld in december 2004 en vormt het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de 16 gemeenten van de Stadsregio Amsterdam (SrA). Het beschrijft de wijze waarop de SrA invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015.
De daarbij horende ambitie is die van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht. De hierbij gepaard gaande groeiende mobiliteit mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid en veiligheid. Vanuit de gedachte dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de verschillende deelgebieden wordt flexibel gereageerd op de ontwikkelingen en wordt voor meer gebiedsgericht maatwerk gekozen.
Geconstateerd wordt dat het personenverkeer en goederenverkeer zullen toenemen en zonder aanvullend beleid zal de reistijd en betrouwbaarheid van regionale verplaatsingen worden aangetast. Om hier het hoofd tegen te kunnen bieden wordt een samenhangende aanpak voorgesteld, waarbij naar het optimaal gebruik van de bestaande OV- en wegcapaciteit ook het beïnvloeden van de vraag naar mobiliteit aan bod komt. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in 4 strategieën:
- Er wordt een samenhangend netwerk gedefinieerd voor auto, openbaar vervoer en fiets. Naast slimmer benutten op de korte termijn moeten deze later robuuster en minder storingsgevoelig worden. Ook verdichting rond openbaar vervoer knooppunten is aan de orde.
- De problematiek wordt gebiedsgewijs aangepakt. Meer maatwerk dus met onderling goed op elkaar afgestemde maatregelpakketten. Prioriteit ligt op filegevoelige routes.
- Door middel van prijsbeleid wordt reisgedrag bijgestuurd, waardoor het systeem efficiënter wordt (naar plaats en tijd gedifferentieerd). Gedacht wordt aan betaald parkeren, maar ook aan nieuwe vormen van prijsbeleid. Streven is te komen tot een landelijke vorm van variabele kilometerheffing. Als dat niet op tijd lukt, zijn regionale vormen van prijsbeleid onontbeerlijk.
- De SrA streeft er naar de leefbaarheid en veiligheid per saldo niet te laten verslechteren, ondanks de groeiende mobiliteit. Voor verkeerveiligheid zijn de landelijke doelstellingen uitgangspunt van beleid. Wat betreft emissie-eisen zet de SrA in op het reduceren van het aantal gehinderden.
Bij dit alles moet sprake zijn van een slagvaardige samenwerking en financiering, waarbij de samenwerking moet leiden tot bindende afspraken. Vrijblijvendheid moet hierbij worden vermeden.
3.3.7 Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Holland
Een belangrijk instrument voor het provinciaal cultureel erfgoedbeleid is de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart 2001. Op deze kaart staan de gebieden die voor Noord-Holland van historisch geografisch en archeologisch belang zijn. Ook worden de beschermde monumenten aangegeven. Doel van de kaart is de cultuurhistorische waarden binnen de provincie zichtbaar te maken zodat de ruimtelijke inrichters van goede informatie worden voorzien met betrekking tot deze waarden en daarmee rekening kunnen houden of ze zelfs als inspiratiebron kunnen gebruiken.
Deze kaart is echter geen beleidskaart en hij is per definitie onvolledig, omdat bij het samenstellen van de kaart het niet mogelijk bleek om ten behoeve daarvan aanvullend onderzoek te doen naar aanwezige nog onbekende archeologische vindplaatsen.
3.3.8 Cultuur op de Kaart 2009-2012
Het motto voor het cultuurbeleid van de Provincie Noord Holland voor 2009 – 2012 is “Cultuur op de kaart.” De bedoeling is, dat cultuur prominenter op de (Noord-Hollandse) kaart wordt gezet. Letterlijk op de kaarten die voor ruimtelijke ontwikkelingen gebruikt worden. Figuurlijk in de zin dat bewoners en bezoekers het culturele aanbod zien en verleid worden om hieraan deel te nemen.
In deze Cultuurnota worden een aantal trends en ontwikkelingen geschetst. Deze vormen een belangrijke achtergrond bij de keuzes en prioriteiten voor het beleid voor de komende jaren. Hierin wordt onder andere ingegaan op de verschillende rollen die de provincie speelt op het terrein van cultuur en cultuurhistorie en worden de hoofdlijnen van ons cultuurbeleid voor de periode 2009 – 2012 uiteengezet:
- 1. levend verleden: Noord-Hollands erfgoed behouden en promoten waardoor meer Noord-Hollanders zich bewust zijn van hun verleden en dit ook kunnen zien en bezoeken.
- 2. genieten en meedoen: meer bewoners en bezoekers van Noord-Holland laten deelnemen aan kunst en cultuur.
- 3. Mooi Noord Holland: Versterken van de ruimtelijke kwaliteit in Noord-Holland door de inzet van culturele en cultuurhistorische waarden.
3.3.9 Agenda Recreatie en Toerisme 2008-2011
In deze Agenda geeft de Provincie Noord-Holland aan hoe zij de komende periode (2008-2011) het beleid voor recreatie en toerisme gaat uitvoeren. Via een beleidsverkenning en contacten met het maatschappelijk veld zijn nieuwe maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen, trends en wensen in kaart gebracht. Mede op basis van deze resultaten zijn de agendapunten en bijbehorende doelen voor deze nieuwe Agenda Recreatie en Toerisme vastgesteld.
Twee thema's staan centraal: "Recreatie dicht bij huis" en "Noord-Holland waterrijk van zee en meer". Elk thema is uitgewerkt in vier agendapunten.
3.3.10 Detailhandels- en leisurebeleid Noord-Holland
Het Detailhandels- en leisurebeleid is vastgesteld op 25 november 2008 door GS. De hoofddoelstelling van het locale beleid moet volgens de provincie zijn het behoud en de versterking van de detailhandelsstructuur met het oog op de leefbaarheid. Het overheidsbeleid moet erop gericht zijn om de marktdynamiek en trends te faciliteren, zoals schaalvergroting, nieuwe concepten en combinaties en perifere locatiekeuzes. Dit één en ander dient wel te geschieden onder een aantal randvoorwaarden:
- 1. Behoud kracht binnensteden en draagvlak van voorzieningen in wijken;
- 2. Het voorkomen van overbewinkeling;
- 3. Sluit aan op bestaande structuren;
- 4. Voorkom solitaire vestigingen;
- 5. Pak branchevervaging en PDV/GDV op ongewenste plekken aan;
- 6. Voorkom detailhandel op bedrijventerreinen;
- 7. Streef ruimtelijke kwaliteit na;
- 8. Streef en goede bereikbaarheid na;
- 9. Zorg voor (handhaving van) eenduidig beleid in de hele provincie.
3.3.11 Provinciaal Programma Herstructurering Bedrijventerreinen (Metropoolregio Amsterdam)
In het tweede kwartaal van 2010 komt de Provincie Noord-Holland met een provinciaal programma herstructurering bedrijventerreinen. Het uitvoeringsprogramma bedrijventerreinen Zaanstad zal onderdeel uitmaken van dit provinciale programma.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionaal structuurplan
Het regionaal structuurplan van het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) is een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het ROA-gebied. Hoofddoelstellingen zijn:
- 1. inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren;
- 2. het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen;
- 3. het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.
Het regionaal structuurplan streeft naar bundeling en concentratie van verstedelijking en intensief ruimtegebruik door verdichting, herstructurering en revitalisering van verouderde woon- of werkgebieden.
3.4.2 Ontwikkelingsplan Economie Regio Amsterdam (OPERA ROA)
OPERA behelst onder meer het versterken van het profiel van de regio gebaseerd op de internationale oriëntatie (Zuid-as, Schiphol), het handhaven van de gediversifieerde productiestructuur als buffer tegen conjuncturele fluctuaties en vergroting van de samenhang tussen de verschillende economische clusters. OPERA streeft daarnaast naar de verdere ontwikkeling van de zeehaven en structuurversterkend beleid voor minder sterk groeiende subregio's c.q. subregio's met een eenzijdige productiestructuur (zoals de Zaanstreek). OPERA richt zich ook op het ontwikkelen van een kennis- en innovatiebeleid, op herstructurering van bedrijventerreinen en op realisatie van nieuw bedrijventerrein.
Het rapport noemt diverse actielijnen gericht op de bereikbaarheid van Zaanstad en daaraan gekoppeld de regio boven het Noordzeekanaal.
3.4.3 Vierde Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' (WBP4)
In oktober 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het vierde Waterbeheersplan 2010 - 2015 (WBP4) vastgesteld.
Het kerndoel is vierledig:
- 1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
- 2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden.
- 3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
- 4. Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.
Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid te volgende uitgangspunten:
- 1. Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen.
- 2. Dijkversterking blijft altijd mogelijk.
- 3. Alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast.
- 4. Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier.
- 5. Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
- 6. Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan.
- 7. Niet alles kan overal.
- 8. Samenwerking staat centraal.
- 9. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
- 10. Het waterbeheer is toekomstgericht.
3.4.4 Keur en Beheersplan Waterkeringen 2006-2010
Het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een Keur 2009 vastgesteld die van kracht is geworden met het in werking treden van de Waterwet op 22 december 2009
Voorts hanteert het hoogheemraadschap het beleidskader ten aanzien van de waterkeringen zoals vastgelegd in het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010. Het Beheersplan Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met dit plan geeft het hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.
3.4.5 Regionaal Verkeer en Vervoer Plan ROA (RVVP)
De doelstelling van het regionaal verkeers- en vervoerbeleid voor de vervoersregio Amsterdam is het realiseren van een niveau van bereikbaarheid dat past bij de wijze van sociaal, economisch en cultureel functioneren van de regio Amsterdam, waarbij tegelijkertijd aan eisen van leefbaarheid en milieu wordt voldaan. Het plan biedt een samenhangend pakket van maatregelen en projecten, waaronder een regionaal fietsnet, parkeerbeleid en locatiebeleid.
3.4.6 Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam
Versterking van de economie door extra stimulering van het toerisme is een belangrijke doelstelling voor de metropoolregio Amsterdam. Om de toeristische bedrijfstak voor de hele regio uit te breiden en optimaal te benutten is het Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam (TAMA) met de betrokken gemeenten opgesteld. Het TAMA moet leiden tot:
- 1. Meer internationale toeristen in de Metropoolregio;
- 2. Betere spreiding van toeristen over de gehele Metropoolregio.
Ook moet het actieplan bijdragen aan een goed leefklimaat voor de inwoners van de Metropoolregio Amsterdam. Toeristische producten en voorzieningen hebben ook voor de eigen bewoners een recreatieve en welzijnsfunctie. Om deze resultaten te bereiken heeft de Metropoolregio een gezamenlijk marketing- en promotiestrategie opgesteld, die parallel aan de ontwikkeling van nieuwe producten wordt uitgevoerd middels het 3-jarige promotieproject: Amsterdam Bezoeken, Holland Zien (ABHZ). De Stadsregio Amsterdam heeft hierin de regie en is aanjager voor nieuwe ontwikkelingen op toeristisch gebied.
3.4.7 Wakker worden in de metropool
Hoe meer toeristen de Metropoolregio Amsterdam bezoeken, hoe meer hotelkamers er nodig zijn. De Metropoolregio Amsterdam onderneemt verschillende acties om de ambitie van 15.000 extra hotelkamers te realiseren in 2015. In de gemeente Amsterdam moeten 9.000 hotelkamers worden gerealiseerd, de overige 6000 hotelkamers komen in de regio. Voor marktpartijen zijn de brochure 'Wakker worden in de metropool' en de digitale 'Hotelmonitor' beschikbaar. In de brochure en de monitor staat een beschrijving van de deelregio's en een overzicht van de hotel ontwikkellocaties.
3.4.8 Masterplan Noordzeekanaalgebied
Het Masterplan is een visie op de economische ontwikkeling van het gebied langs het Noordzeekanaal. Het gebied bevat de 26 bedrijventerreinen langs het kanaal, de haven en industriële bedrijven aan de Zaan. In het Masterplan Noordzeekanaalgebied (NZKG) werken de gemeenten Amsterdam, Beverwijk, Haarlemmerliede & Spaarnwoude, Velsen, Zaanstad, de Kamer van Koophandel, Rijkswaterstaat Noord-Holland, Zeehaven IJmuiden, Corus en de Provincie Noord-Holland samen. Zij vormen het Bestuursplatform Noordzeekanaalgebied.
Uitvoering van het plan vindt plaats op basis van de doelstelling: "Samenwerken aan een duurzame economische ontwikkeling met een open oog voor leefbaarheid”. De internationale concurrentiepositie van de haven, industrie en logistiek in het Noordzeekanaalgebied staan hierbij centraal. Duurzaamheid en leefbaarheid zijn belangrijke randvoorwaarden.
Het havenindustriële complex is één van de belangrijke economische pijlers in de regio. Daarom is het van belang over voldoende natte zeehaventerreinen te beschikken. Dit wordt zowel in het Masterplan als het Streekplan NHZ benadrukt. Bij het realiseren van voldoende aanbod wordt prioriteit gelegd bij herstructurering van bestaande terreinen. Aanleg van nieuwe terreinen komt pas aan de orde als aangetoond kan worden dat herstructurering te weinig ruimtewinst oplevert.
Op basis van het Masterplan worden projecten geformuleerd op het gebied van ruimte, bereikbaarheid en duurzaamheid. De politieke vertegenwoordigers in het Bestuursplatform leggen de voorstellen van het Bestuursplatform ter besluitvorming voor aan hun bestuur, colleges en/of gemeenteraden.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Overkoepelende visie
3.5.2 Strategische nota's
3.5.3 Thematische nota's
De gemeentelijke beleidsnota's zijn onderverdeeld naar een viertal thema's, namelijk:
- 1. milieu en veiligheid;
- 2. sport, cultuur en toerisme;
- 3. welzijn en gezondheid;
- 4. wonen, leven en werken.
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Algemene Uitgangspunten
4.1.1 Dansen op het veen
De ruimtelijke structuurschets van Zaanstad, genaamd: 'Dansen op het veen', geeft voor de verschillende delen van het plangebied drie verschillende gebiedstyperingen, namelijk:
- het gebied rondom de Westzanerdijk wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Zaans gemengd gebied'. Dat wil zeggen: een gebied met een voor Zaanstad typerende menging van wonen én werken;
- het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied (Aris van Broekweg en omgeving) wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Centrumgebied' wat betekent dat ter plaatse een menging van diverse functies zoals wonen, werken en dienstverlening plaatsvindt;
- het noordoostelijke deel van het plangebied (Vrijheidsheldenwijk, Zagen- en Schavenwijk) wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Woongebied'. Dit houdt in dat de hoofdfunctie van dit gebied wonen is.
Ruimtelijke structuurschets van Zaanstad - "Dansen op het veen"
4.1.2 Zichtbaar Zaans
In het concept ontwerp van de ruimtelijke structuurvisie Zaanstad 'Zichtbaar Zaans' zijn de gebiedsprofielen voor heel Zaanstad voor de toekomst weergegeven. De ruimtelijke structuurvisie is breed zowel intern als met externe partners opgesteld. De verwachting is dat deze medio 2012 wordt vastgesteld. Tot die tijd is 'Dansen op het Veen' leidend voor het ruimtelijk beleid.
De (concept ontwerp) ruimtelijke structuurvisie geeft voor de verschillende delen van het plangebied drie verschillende gebiedstyperingen, namelijk:
- Zaans gebied voor de Westzanerdijk/Overtoom;
- Werkgebied voor het gebied aan de Aris van Broekweg;
- Woongebied voor het woongedeelte ten zuidoosten van de Westzanerdijk;
- Recreatiegebied, binnenstedelijk voor het volkstuinenterrein en het groen grenzend aan het bedrijventerrein.
Ruimtelijke structuurvisie Zaanstad 'Zaans zicht'
4.2 Specifieke Uitgangspunten
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met uitgangspunten die op een aantal strategische gebieden zijn geformuleerd. Deze strategische gebieden zijn:
- 1. archeologie;
- 2. economisch en maatschappelijk;
- 3. milieu;
- 4. recreatie;
- 5. stedenbouw:
- 6. toekomstbestendig bestemmen.
In de navolgende paragrafen worden op deze gebieden nadere uitgangspunten uitgewerkt.
4.2.1 Archeologie
De begrenzing van de archeologische waarden bestaan uit een oppervlakte- en dieptemaat. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een oppervlaktemaat van 100 m² opgenomen. Inmiddels zijn veel gemeentelijke archeologen tot de conclusie gekomen dat wanneer deze oppervlaktemaat wordt gehanteerd er veel vindplaatsen in oude stads- en dorpskernen verloren zullen gaan. Daarom worden kleinere maten gehanteerd, zoals oppervlaktematen van 25 m², 15 m² of zelfs 0 m² bij oude stadskernen omdat in het verleden de bebouwing daar hoog was en daardoor de vondstdichtheid nu ook hoog is. Voor dorpen, waar de bebouwing minder dicht was, zijn de in oude steden gehanteerde maten te krap. De maat van 100 m² is echter te groot. Daarom is in Zaanstad een tussenmaat gekozen van 50 m². Uitzonderingen zijn gebieden rond oude kerken en rond de dam in Zaandam, waar veel sporen te verwachten zijn. Hier wordt een oppervlak van 25 m² of zelfs 5 m² gehanteerd.
Voor wat betreft de dieptemaat wordt in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geen maat genoemd. Dit zou betekenen dat veel onnodig onderzoek verricht zou worden omdat vrijwel door heel Zaanstad de bovenste 30 tot 50 cm verstoord zijn door recent grondgebruik (met uitzondering van de Assendelverpolders) en dus niet onderzocht hoeven te worden. In de bestemmingsplannen in Zaanstad worden daarom dieptematen gehanteerd. In het bestemmingsplan Westzanerdijk bevinden zich oude bewoningslinten. Het betreft gebieden langs de oude middeleeuwse dijk (de Westzanerdijk) waar resten van bebouwing uit de middeleeuwen en de 17de en 18de eeuw te verwachten zijn. Uit archeologische onderzoeken elders in Zaanstad blijkt dat archeologische sporen langs oude bewoningslinten te verwachten zijn op een diepte van 50 cm. Van het buitendijkse land tussen de middeleeuwse dijk (Westzanerdijk) en de IJ-polders is door het bouwen en het bijbehorende grondgebruik de bovenste 80 cm van de bodem verstoord waardoor de archeologische vindplaatsen pas op 80 cm diepte beginnen.
In de gemeentelijke archeologienota (2009) worden vijf verschillende archeologische waarden onderscheiden en vastgelegd. De vijf verschillende archeologische waarden hebben elk een oppervlakte en dieptemaat. Afhankelijk van de gebiedsspecfieke kenmerken van een plangebied kunnen één of meerdere archeologische waarden voorkomen.
De onderstaande tabel is afkomstig uit de Archeologienota Zaanstad 2009:
Het nummer achter de planregel (dubbelbestemming) bijvoorbeeld Waarde - Archeologie 1 (WR-A 1) correspondeert met het nummer die de archeologische waarde heeft in de vastgestelde gemeentelijke archeologienota. De nummering zoals aangegeven achter de dubbelbestemming hoeft dus niet chronologisch te zijn. De redactie van de vijf verschillende waarden zijn hetzelfde met uitzondering van de oppervlakte en dieptemaat.
De archeologisch belangrijke gebieden staan aangegeven op de verbeelding. Voor bodemverstorende werkzaamheden (zoals bouwen, graven, grondwaterpeilverlaging) is in bepaalde gevallen een vergunning vereist waarin voorwaarden met betrekking tot archeologie worden opgenomen.
Binnen het plangebied zijn twee verschillende begrenzingen van archeologische waarden opgenomen, namelijk:
- 1. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1': een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm;
- 2. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4': een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 80 cm.
4.2.2 Economisch en maatschappelijk
Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van het vigerende beleid van de gemeente Zaanstad. Naast het beleid dat voor de gehele gemeente geldt (zie hoofdstuk 3Beleidskader), zijn op het plangebied de volgende specifieke beleidsuitgangspunten van toepassing:
- 1. In de vastgestelde Ontwerp Sectornota Bedrijventerreinen (2007) wordt gesteld dat voor het binnenstedelijk bedrijfsterrein aan de Aris van Broekweg ingezet wordt op behoud van de bedrijfsfunctie, mits er zwaarwegende zijn om dit te wijzigen. Daarnaast heeft het college in de nota ingestemd met de principes dat op binnenstedelijke bedrijfsterreinen intensivering (meer werkgelegenheid per hectare) en duurzaamheid bij herstructurering moet plaatsvinden. Om deze reden zal de bedrijfsfunctie op dit terrein vooralsnog gehandhaafd blijven.
- 2. De Structuurvisie kantoren (2004) schrijft voor dat er geen extra kantoren buiten het Inverdan gebied ontwikkeld dient te worden. Het is wenselijk dat op willekeurige locaties in Zaanstad ruimte wordt gecreëerd voor zogenaamde woon-werkeenheden. In verband met de herkenbaarheid en het benodigde aantal parkeerplaatsen moeten deze eenheden vorm krijgen in kleine concentraties, zoals kantoor aan huis of een atelier. Zo is in de bestemmingsregels van dit plan binnen enkele hoofdgroepen van bestemmingen - zoals 'Wonen' - een regeling voor 'aan huis verbonden beroepen/activiteiten' opgenomen.
- 3. Zorgfuncties (huis- en tandartsen en fysiotherapie etc...) en economische functies in de persoonlijke dienstverlening (kappers, pedicure etc...) zijn sterk in opkomst.
Deze functies dragen bij aan de het voorzieningenniveau en aan de sfeer en levendigheid in de wijk. Het aantal locaties waar deze functies gehuisvest kunnen zijn, dient minimaal gelijk te blijven en waar mogelijk te worden uitgebreid.
- 4. Speelautomatenhallen mogen slechts gevestigd worden binnen in de verordening speelautomatenhallen in het Centrum van Zaandam, dus niet in het plangebied.
- 5. Vanwege het karakter van Westzanerdijk met voornamelijk wonen en kleinschalige bedrijvigheid is de nieuwvestiging van seksbedrijven niet wenselijk. Binnen het plangebied is reeds één seksinrichting aanwezig, te weten Club Baccara, gehuisvest aan de Aris van Broekweg, en deze zal specifiek worden aangeduid in het bestemmingsplan.
- 6. Vanwege de juridische status van de coffeeshops en het geformuleerde coffeeshopbeleid zijn er geen coffeeshops binnen het plangebied Westzanerdijk toegestaan.
- 7. In principe mogen in woonwijken geen nieuwe horecazaken met vrije sluitingstijden worden gevestigd. In het plangebied kunnen daar waar mogelijk initiatieven met betrekking tot horeca die gericht zijn op de versterking van de toeristische en recreatieve aantrekkingskracht van Zaanstad aangemoedigd worden.
- 8. Uitgaande van de huidige bebouwingsstructuur en vorm als ook de vastgestelde Woonvisie kunnen in het plangebied over het algemeen woningen in het middeldure tot dure segment gerealiseerd worden. Op sommige plaatsen is beperkt ruimte voor het realiseren van sociale woningbouw.
4.2.3 Milieu
Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de vigerende milieuwetgeving. De volgende specifieke milieukundige uitgangspunten zijn van toepassing:
- 1. Het plangebied Westzanerdijk ligt gedeeltelijk binnen de zone van twee gezoneerde industrieterreinen. Bij de vaststelling van gezoneerde industrieterreinen zijn hogere waarden vastgesteld.
Wanneer binnen de zone van het gezoneerde industrieterrein geluidsgevoelige objecten/bestemmingen worden gerealiseerd dan moet worden aangetoond dat deze in het kader van een aanvaardbaar woon- een leefklimaat gerealiseerd kunnen worden als ook geen beperking vormen voor de aanwezige bedrijven. - 2. Het plangebied Westzanerdijk wordt grotendeels getypeerd als een gebied met functiemenging waarbij de richtafstanden tussen functies voor gemengd gebied worden gebruikt. Voor het gemengd gebied met functiemenging zal de milieuzonering worden toegepast op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', bijlage 4. Hierop zijn twee uitzonderingen:
- a. Voor de zonering van het binnenstedelijk bedrijfsterrein rond de Aris van Broekweg wordt de zonering toegepast op basis van de richtafstandenlijst van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', bijlage 1. Aangezien het omliggende gebied bestaat uit gemengd gebied worden de richtafstanden met één stap verlaagd.
- b. Een deel van het plangebied wordt getypeerd als rustige woonwijk. Dit zijn de delen waar uitsluitend woningen zijn. Het betreft de woonwijk tussen het Vierwindenpad en de Houtveldweg, ten noorden van de Dijksloot en de woonwijk begrensd door de Adriaan Roggestraat en de Florijn (zonder de Westzanerdijk en de Ringweg).
4.2.4 Recreatie
4.2.5 Stedenbouw
Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de vigerende regeling, de actuele bebouwingssituatie en de algemene stedenbouwkundige uitgangspunten voor het plangebied. Hiertoe zijn deze algemene uitgangspunten zoals genoemd in hoofdstuk 4.1 mede naar aanleiding van de ruimtelijke en functionele analyse in hoofdstuk 2 en het beleidskader in hoofdstuk 3 vertaald naar een aantal specifieke uitgangspunten voor het bestemmingsplangebied. Naast de algemene uitgangspunten zijn deze specifieke uitgangspunten gebruikt bij het maken van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied kent een aantal verschillende gebiedstyperingen in zowel Dansen op het veen als Zichtbaar Zaans. In grote lijnen zijn de algemene uitgangspunten uit deze documenten voor het gebied gelijk gebleven. Een uitzondering hierop is het gebied rond de Aris van Broekweg. In Dansen op het veen valt deze nog binnen het profiel Centrumgebied. In Zichtbaar Zaans valt deze binnen het profiel Gemengd Werkgebied.
4.2.6.1 Westzanerdijk/Overtoom:
Binnen het gebiedsprofiel 'Zaans gebied' wordt de Westzanerdijk/Overtoom nader aangeduid met het profiel Lint.
Specifiek uitgangspunt: behoud cultuurhistorische en stedebouwkundige waarde:
De Westzanerdijk/Overtoom heeft een hoge cultuurhistorische waarde en de dijk als zodanig wordt in het bestemmingsplan beschermd met de aanduiding 'monument'. Op en aan de dijk is in de loop der tijd een lintbebouwing/dorpslint ontstaan die een belangrijke identiteitsdrager is geworden voor Zaanstad en bijdraagt bij tot het historisch besef van de stad en de wens om het dorp dorps te houden.
Een kenmerk van het profiel 'Lint' is de kleinschaligheid en zijn eigen karakteristiek waarmee het bijdraagt aan de identiteit van het dorp. Dit kenmerk is goed te zien in het lint Westzanerdijk/Overtoom waar de woningen een bepaalde mate van gedifferentieerdheid en individualiteit hebben die onder andere voortkomt uit:
- Relatief kleine schaal van de woningen;
- Verspringende voorgevelrooilijnen;
- Afwisselende kapvormen en nokrichtingen;
- Afwisselende plek van de woning op de kavel en ten opzichte van de dijk: de woningen zijn dan weer op de dijk zelf en dan weer aan de voet van de dijk gebouwd;
Bij het maken van het voorliggende bestemmingsplan is het behoud van deze karakteristiek een specifiek uitgangspunt voor de Westzanerdijk/Overtoom geweest.
Specifiek uitgangspunt: behoud bestaande openheid naar het achterliggende veenweidegebied:
De bebouwing aan de noordzijde van het lint Westzanerdijk/Overtoom vormt een afscherming van de openheid van het achtergelegen veenweidebied. Naar het westen toe is er sprake van meer openheid tussen de bebouwing waardoor er meer zicht vanaf de dijk op het weidse landschap is. Dit contact vanaf het openbare gebied van de dijk met het achterliggende veenweidegebied is één van de te behouden karakteristieken en daarmee een belangrijk stedebouwkundig specifiek uitgangspunt voor het gebied.
4.2.6.2 bedrijventerrein rond Aris van Broekweg:
Binnen het gebiedsprofiel 'Werkgebied' wordt het binnenstedelijke bedrijventerrein rond de Aris van Broekweg in Zichtbaar Zaans nader aangeduid als 'Gemengd werkgebied'. Ten opzichte van het in Dansen op het veen genoemde profiel Centrumgebied is hier bij herontwikkeling zo goed als geen plek voor woningbouw
Dit profiel gaat uit van arbeidsintensieve werkgelegenheid, dienstverlening en kantoren zijn beperkt toegestaan. Grootschalige detailhandelsvestiging en PDV zijn op het binnenstedelijke bedrijventerrein aan de Aris van Broekweg niet toegestaan. Over het zuidelijke gedeelte van het bedrijventerrein ligt een geluidzone industrielawaai. Daarom is dit terrein voor een groot deel niet geschikt voor woningbouw of een combinatie van wonen en werken. Er is aandacht voor representatieve bebouwing en een zorgvuldig materiaalgebruik.
De inrichting van de openbare ruimte is functioneel. Ook hier ligt de nadruk op de bereikbaarheid met de (vracht)auto. Bij herstructurering ligt de nadruk op intensief ruimtegebruik in combinatie met geclusterd parkeren. Daarnaast is het een opgave om de inrichting van de openbare ruimte in combinatie van water en groen aantrekkelijker en representatiever te maken. Uitgangspunt hierbij is recreatief gebruik en pauzegroen
Aangezien voor het gebied rond het huidige bedrijventerrein Aris van Broekweg geen concrete visie ligt voor een eventuele herontwikkeling binnen de geldende profielen is er in dit bestemmingsplan specifiek gekozen voor het handhaven van de vigerende mogelijkheden
4.2.6.3 woongebieden aan de oostkant van het plangebied, rond de Westzanerdijk
Binnen het gebiedsprofiel 'Woongebied' worden de woongedeeltes ten noordoosten en ten zuidoosten van de Westzanerdijk nader aangeduid als 'Nieuw tuinstedelijk'.
Over het algemeen is dit gebied relatief monofunctioneel van opzet, namelijk wonen, met mogelijkheden tot begrensde bedrijfsmatige activiteiten aan huis. De bebouwingsdichtheid in het plangebied is gemiddeld laag namelijk een dichtheid van 30 tot 40 woningen per hectare. In deze buurten zijn de voorzieningen te vinden in het aangrenzende dorpslint.
In relatie tot het plangebied betekent het profiel dat woningen met een tuin in dit gedeelte ruimschoots aanwezig zijn en dat op overgangen naar het landelijk gebied en het recreatiegebied de bebouwingsdichtheid is verdund, zoals bijvoorbeeld goed te zien is bij de Dom Helder Camarastraat.
De bereikbaarheid van het woongebied ten noorden van de Westzanerdijk is zowel gericht op de auto als het openbaar vervoer. Het woongebied ten zuiden van de Westzanerdijk is qua bereikbaarheid voornamelijk gericht op de auto.
Specifiek uitgangspunt voor deze gebieden is het positief bestemmen van de bestaande situatie.
4.2.6.4 volkstuinen en groengebied ten zuiden van de Ringweg
Binnen het gebiedsprofiel 'Recreatief, binnenstedelijk' wordt het volkstuinenterreinen en het groen grenzend aan het bedrijventerrein nader aangeduid met het profiel Parken.
Specifiek uitgangspunt voor deze gebieden is het zoveel mogelijk behouden van het bestaande (voornamelijk open) beeld.
4.2.6 Toekomstbestendig bestemmen
De paradox bij bestemmen is dat enerzijds bescherming voor de burger (de buurman/-vrouw) geboden moet worden en anderzijds dat ontwikkelingen niet in de kiem moeten worden gesmoord. Kortom bij bestemmen is zorgvuldigheid en afweging van belangen noodzakelijk. In dit bestemmingsplan is gekozen voor een globale en flexibel planmethodiek. Dit houdt in dat daar waar mogelijk functies worden gecombineerd in één bestemming en bestemmingsomschrijvingen worden verruimd hetgeen niet ten koste mag gaan van de leesbaarheid.
De volgende uitgangspunten qua globaal bestemmen zijn verwerkt in het bestemmingsplan:
- 1. Belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan is de beschrijving en regulering van de woonbebouwing - weergegeven in de hoofdgroep van bestemming 'Wonen'. Alle woonvormen (met uitzondering van kamerverhuur) en woningtypes zijn in één woonbestemming ondergebracht. Binnen het toegestaan gebruik valt ook Bed&Breakfast. Dit sluit goed aan op de wens van het bestuur om een globale en flexibele bestemmingsregeling te creëren.
- 2. Bij het bepalen van de bouwmogelijkheden zijn het bouwvlak en voorgevelrooilijn richtinggevende instrumenten geworden.
- 3. Uitgangspunt is om de hoofdgroepen van bestemmingen beperkt te houden en door middel van aanduidingen detailleringen aan te brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot maatschappelijk zijn binnenplanse ontheffingsmogelijkheden opgenomen hetgeen het bestemmingsplan meer ontwikkelingsgericht maakt.
4.3 Ontwikkelingen
In de startnotitie zijn een aantal aandachtspunten genoemd waar bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan bijzondere aandacht aan besteed moet worden. In dit hoofdstuk zijn de aandachtspunten die betrekking hebben op locaties waar verandering van functies mogelijk c.q. gewenst zijn opgenomen met als titel ontwikkellocaties.
Per ontwikkellocatie is aangegeven welke ontwikkeling ter plaatse spelen. Tevens is aangegeven of ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan aannemelijk is of deze ontwikkeling op hoofdlijnen uitvoerbaar is waardoor verdere doorvertaling in het bestemmingsplan mogelijk is. In dit deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt in ontwikkellocaties binnen en grenzend aan het plangebied.
Voor elke ontwikkelingslocatie geldt dat wanneer zij tot ontwikkeling komen onderzocht moet zijn of zij aan de geldende wetgeving voldoen.
4.3.1 Ontwikkellocaties binnen plangebied
4.3.2 Ontwikkellocatie grenzend aan plangebied
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Resultaten Uit Milieuonderzoek
Door de afdeling Milieu van de gemeente Zaanstad is een onderzoek uitgevoerd naar de milieu-aspecten in het bestemmingsplan Westzanerdijk. Het plangebied van het bestemmingsplan Westzanerdijk is aangegeven op figuur 1 (van bijlage 4 milieuonderzoek). Binnen het plangebied zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt grofweg een drietal deelgebieden zijn te onderscheiden (zie figuur 2 van bijlage 4 milieuonderzoek als ook paragraaf 2.2.3), te weten:
- historisch gevormde lintbebouwing aan de noordzijde van de Westzanerdijk/Overtoom grenzend aan de Zaandammerpolder;
- woongebied ten zuiden van de Westzanerdijk/Overtoom dat zich vooral rond midden van de 20ste eeuw heeft gevormd;
- woon- en werkgebied dat zich in de laatste 30 jaar heeft ontwikkeld.
Binnen het plangebied is hoofdzakelijk woongebied aanwezig, afgewisseld met een enkel bedrijf. Daarnaast ligt rond de Aris van Broekweg een klein binnenstedelijk bedrijventerrein.
Voor het plangebied is de verwachting is dat er geen grote ontwikkelingen plaats zullen vinden binnen de geldigheidsduur van het bestemmingsplan.
De volgende milieuaspecten onderzocht:
- 1. Geluid
- 2. Externe veiligheid
- 3. Geur
- 4. Luchtkwaliteit
- 5. Bedrijven en Schiphol
- 6. Bodem
- 7. Natuurwaarden
- 8. Horeca
De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven. Het volledige milieuonderzoek is als bijlage bijgevoegd.
5.1.1 Geluid
Binnen het bestemmingsplan Westzanerdijk zijn de aspecten Industrielawaai, railverkeerslawaai, vliegtuiglawaai en wegverkeerslawaai onderzocht. Hieruit blijkt het volgende:
Industrielawaai
Het plangebied valt onder de invloed van een tweetal bedrijfsterreinen.
- Industrieterrein 'Zaandammer- en Achtersluispolder'
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de zone van het gezoneerde industrieterrein 'Zaandammer- en Achtersluispolder' in Zaandam. Op 8 januari 1991 is door middel van een Koninklijk Besluit deze geluidszone vastgesteld. In figuur 3 zijn de geluidszone en de 50 en 55 dB(A) geluidscontouren weergegeven. De huidige geluidszone is voor het plangebied toereikend. Geen van de geluidsgevoelige objecten ligt binnen de 50 of 55 dB(A) contour. - Industrieterrein 'Westpoort'
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein 'Westpoort' in Amsterdam. In figuur 4 zijn de geluidszone en de 50 en 55 dB(A) geluidscontouren weergegeven. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 50 dB(A) contour van het industrieterrein 'Westpoort'. Voor de geluidsgevoelige objecten binnen de 50 dB(A) contour zijn, bij de vaststelling van het gezoneerde industrieterrein, hogere waarden vastgesteld.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen geluidzone van het spoortraject Zaandam-Uitgeest. Binnen deze geluidszone bevinden zich in het plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidszone van de Provincialeweg, de Westzanerdijk, de Ringweg en de Houtveldweg. Hierbij wordt opgemerkt dat het grootste deel van de Westzanerdijk en de Ringweg 30 km wegen zijn. Verder bestaat een deel van het plangebied uit woonerven, welke geen geluidszone hebben. De Aris van Broekweg is niet berekend aangezien hier enkel bedrijven zijn gevestigd. Bedrijven worden niet beoordeeld als geluidsgevoelig.
De geluidscontouren voor het plan Westzanerdijk zijn berekend voor 2020. Voor de berekening zijn de verkeersprognoses van 2020 gebruikt. De afstanden van de geluidscontouren zijn berekend ten opzichte van het midden van de weg op een hoogte van 5 meter. Hierbij is uitgegaan van een situatie zonder afschermende bebouwing. Wat betreft de Houtveldweg is uitgegaan van het toekomstige tracé en intensiteit. De contouren zijn van toepassing bij verschillende mogelijke ontwikkelingen (van voorkeursgrenswaarde tot vervangende bouw). De geluidscontour van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) varieert tussen ca 61 meter tot ca. 228 meter vanaf de kant van de weg. Deze afstand is vooral afhankelijk van de verkeersintensiteit en wegdektype van het wegvak. De geluidscontour van de maximaal te verlenen hogere waarde (vervangende binnenstedelijke nieuwbouw, 68 dB) varieert tussen 0 meter tot ca. 9,9 meter vanaf het midden van de weg. Voor een verklaring van de verschillende waarden wordt verwezen naar hoofdstuk 3.
Ofschoon het plangebied een relatief hoge geluidsbelasting kent, vooral als gevolg van industrielawaai, vormt dit geen belemmering ten aanzien van het plangebied. In het verleden zijn enkele hogere waarden verleend als gevolg van industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen en als gevolg van geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer. Voor het bouwplan Vicomte aan de Overtoom zijn 14 nieuwe hogere waarden noodzakelijk.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met een noodzakelijke hogere waarde. Daarnaast moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden worden met de strengere ambitiewaarden en de basiskwaliteit zoals verwoord in de Milieuvisie. De waarden uit de Milieuvisie zullen ook vertaald worden in de nieuwe beleidsregel Hogere Waarden Gemeente Zaanstad.
5.1.2 Externe veiligheid
In en rond het plangebied zijn de risicodragende activiteiten bij inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen beoordeeld.
Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven met risicodragende activiteiten (BEVI-bedrijven). Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het volgende bedrijf, gevestigd in het Westelijk havengebied te Amsterdam:
Chemtura Netherlands B.V.
Invloedsgebied: 4200
Maatgevend scenario: toxisch
Er zijn geen saneringssituaties omdat nergens de grenswaarde 10-6 per jaar voor plaatsgebonden risico wordt overschreden. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van Chemtura.
Het plangebied leent zich niet voor vestiging van BEVI-bedrijven. Vestiging van BEVI-bedrijven wordt door middel van een verbod in de planregels tegengegaan.
Gezien de afstand van het bedrijf, de beperkte omvang van de ontwikkeling ter plaatse van Vicomte en de beperkte verdere mogelijkheden voor potentieel nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied en de grootte van het plangebied in relatie tot de omvang van het invloedsgebied wordt geen aantoonbare toename ven het groepsrisico verwacht. Daarom wordt het niet noodzakelijk geacht het groepsrisico, als gevolg van risico's bij inrichtingen, verder uit te werken en te verantwoorden.
De externe veiligheid op basis van de aspecten vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor, over het water en via hogedruk transportleidingen voor aardgas vormen geen belemmering voor het plangebied omdat het plangebied buiten de toetsingszones valt dan wel er geen kwetsbare objecten binnen de toetsingszones vallen.
5.1.3 Geur
Uit de inventarisatie blijkt dat voor de bedrijven buiten het plangebied wordt voldaan aan de richtafstand voor geur. Ofschoon buiten de standaard richtafstanden, kan wel enige geurhinder ontstaan door het bedrijf Exter BV (DSM). De geuroverlast vanuit het verleden is echter drastisch afgenomen door het toepassen van actieve koolfilters voor het zuiveren van de afgassen van de aromafabriek.
Een drietal bedrijven binnen het plangebied voldoen niet aan het aspect geur volgens de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' weergegeven. Deze bedrijven krijgen een maatbestemming voor het aspect geur (zie bedrijvenlijst).
Op de langere termijn is de verwachting dat door de geurbeperkende maatregelen, die zullen worden opgenomen in de milieuvergunning, de geuremissie van de bedrijven zal afnemen. Hierdoor zal de mate van geurhinder ook geleidelijk afnemen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een toename van de geuremissie kunnen veroorzaken.
5.1.4 Luchtkwaliteit
Voor het plangebied is de luchtkwaliteit voor de stoffen stikstofdioxide, fijn stof, benzeen, zwaveldioxide, koolmonoxide en bezo(a)pyreen onderzocht. Voor alle berekende jaren blijven alle berekende concentraties onder de plandrempelwaarden en grenswaarden. Het plangebied kent, op basis van de huidige gegevens, een matige luchtkwaliteit.
Het bouwplan Vicomte valt binnen een categorie zoals opgenomen in de Regeling NIBM. De ontwikkeling kan zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
5.1.5 Bedrijven
De toelaatbaarheid van bedrijven wordt getoetst op basis van de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), uitgave 2009. De toelaatbaarheid van bedrijven op een bedrijventerrein ten opzichte van de omliggende gevoelige functies gebeurt op basis van functiescheiding (Staat van Bedrijfsactiviteiten- Bedrijventerreinen). Voor de beoordeling van bedrijven binnen een gemengd gebied wordt uitgegaan van de functiemengingssystematiek (Staat van Bedrijfsactiviteiten- Functiemenging). Beoordeling van bedrijven op basis van de functiescheidingssystematiek gebeurt op basis van richtafstanden. Bij de functiemengingssystematiek gaat het om kleine, meestal ambachtelijke, bedrijven en wordt niet uitgegaan van richtafstanden maar gelden andere voorwaarden zoals bijvoorbeeld een bouwkundige scheiding.
Vijftien bedrijven, verspreid over het plangebied, passen niet binnen de algemene toelaatbaarheid. De algemene toelaatbaarheid wordt bepaald aan de hand van de afstand (richtafstand) tot de dichtstbijzijnde gevoelige objecten, zoals woningen van derden. Uitgangspunt hierbij is dat het gebied wordt opgedeeld in een gebied met functiemenging, een bedrijventerrein (rond de Aris van Broekweg), en een rustige woonwijk. Het gebied rond het bedrijventerrein aan de Aris van Broekweg en het gebied met functiemenging zijn bovendien gemengde gebieden. Dit is van belang in verband met de te hanteren richtafstanden tussen bedrijven en gevoelige functies, zoals wonen. De richtafstanden van de bedrijven ten opzichte van gevoelige objecten worden bij gemengd gebied met één afstandsstap teruggeschaald. Zo wordt bijvoorbeeld de richtafstand voor een categorie 2 bedrijf in plaats van 30 meter, 10 meter. Op het bedrijventerrein zelf zijn bovendien bedrijfswoningen aanwezig. Voor deze bedrijfswoningen is de richtafstand, zoals die van toepassing is voor gemengd gebied, met nog een afstandstap teruggeschaald, omdat deze bedrijfswoningen zich al bevinden op een milieubelaste locatie. De richtafstand van een categorie 2 bedrijf wordt daarmee, ten opzichte van een bedrijfswoning, gelegen op het bedrijventerrein, 0 meter. De richtafstanden worden vertaald in een algemeen toelaatbare milieucategorie. Een bedrijf past niet binnen de algemene toelaatbaarheid wanneer de standaard milieucategorie van het bedrijf groter is dan de algemene toelaatbaarheid. De algemene toelaatbaarheid geeft aan hoe zwaar het bedrijf mag zijn dat in een nieuwe situatie terug zou mogen komen. Het zegt dus niets over de huidige situiatie. De huidige situatie is geregeld middels milieuvergunningen. De bedrijven met een maatbestemming zijn op basis van hun milieuvergunning op dit moment immers wel toelaatbaar op de desbetreffende locatie. Omdat de maatbestemming een specifiek type bedrijf aangeeft is in een nieuwe situatie ook een zelfde aard bedrijf toelaatbaar op die locatie. De bedrijven met een maatbestemming zullen via een functieaanduiding een maatbestemming krijgen. Daarnaast zijn er een aantal bedrijven die binnen het functiemengingsgebied liggen maar te milieubelastend zijn voor de functiemengingssystematiek. Deze worden ook beoordeeld volgens de functiescheidingssystematiek.
Op de verbeelding en in de regels is voor het bedrijventerrein Aris van Broekweg een algemene toelaatbaarheid van maximaal categorie 2 gehanteerd. Bedrijven die zwaarder zijn dan categorie 2 of bedrijven waar nog een lichtere categorie als algemene toelaatbaarheid van toepassing is, zoals bij de Aris van Broekweg 18, krijgen een maatbestemming. De bedrijven met een maatbestemming zijn hieronder in de tabel opgenomen.
Tabel: bedrijven met een maatbestemming
Naam | Adres | SBI-2008 | Aard van het bedrijf | Milieu-categorie | Richtafstand op basis van gemengd gebied in meters | Maat-gevend milieu-aspect | Algemene Toelaat-baarheid |
Stuccenter Zaanstad B.V. | Westzanerdijk 265 Zaandam | 4673.2 | Groothandel in bouwmaterialen <2000 m2 | 2 | 10 | geluid | 1 |
Schipper Kaas B.V. | Westzanerdijk 309 Zaandam | 1051 | Zuivelproduktfabriek | 4.2 | 200 | geluid | 1 |
Hordijk Verpakkingsin-dustrie Zaandam. | Westzanerdijk 388 Zaandam | 222.3 | Kunststofverwerkend bedrijf-produktie van verpakkingsmateriaal | 3.1 | 30 | Geur en geluid | 2 |
R. Koopmans | Westzanerdijk 456 Zaandam | 0143 | Fokken en houden van rundvee | 3.2 | 50 | geur | 2 |
Watersport-vereniging 't Kleine Rond | Overtoom 16A Westzaan | 932G | Jachthavens | 3.1 | 30 | geluid | 2 |
Bouwbedrijf Vebon | Overtoom 24 Westzaan | 4120 | Bouw/aanneembedrijf <2000 m2 | 3.1 | 30 | geluid | 1 |
VOF Van der Heijden | Aris van Broekweg 4a | 4120 | Bouw/aanneembedrijf <2000 m2 | 3.1 | 30 | Geluid | 2 |
Dorjee, speciaalgereedsch. en werkt. BV | Aris van Broekweg 5 | 2561 | Metaaloppervlakte en behandelingsbedrijf | 3.2 | 30 | Geluid | 3.1 |
Dekamarkt timmerwerkplaats (vergunning op naam van bouwbedrijf De Wit) | Aris van Broekweg 7 | 162.0 | Timmerfabriek, vervaardiging van overige artikelen van hout. | 3.2 | 50 | Geluid | 3.1 |
Samlex Europe BV | Aris van Broekweg 15 | 4662 | Grooth. In machines en apparaten-overige | 3.1 | 30 | geluid | 2 |
Machinefabriek K. van Nek B.V. | Aris van Broekweg 18 Zaandam | 2829 | Machine en apparatenfabriek <2000m2 | 3.2 | 50 | geluid | 1 |
Stansvormen-Inrichting Tuza B. Tuijn | Aris van Broekweg 20 Zaandam | 2829 | Machine en apparatenfabriek <2000m2 | 3.2 | 50 | geluid | 2 |
Lagerweij Grondverzet | Ringweg 272B Zaandam | 773 | Verhuurbedrijf voor machines en werktuigen | 3.1 | 30 | geluid | 1 |
Spitshuis antiek BV | Ringweg 274B Zaandam | 310 | Meubelfabriek | 3.2 | 50 | geluid | 1 |
Sneldak | Ringweg 278 Zaandam | 4391 | Aanneembedrijf >1000 m2 | 3.1 | 30 | geluid | 1 |
De overige bestemmingen, weergegeven in bijlage 5.1 van het milieuonderzoek, zijn in het plangebied toelaatbaar. De bedrijven buiten het plangebied geven geen belemmeringen binnen het plangebied.
Is op de desbetreffende locatie aan de Aris van Broekweg echter een hogere maatbestemming mogelijk dan categorie 2 dan zal dit ook aangeduid worden op de verbeelding. Deze bedrijven zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel: locaties of bedrijven op bedrijventerrein Aris van Broekweg waar een hogere categorie mogelijk is dan categorie 2
Naam | Adres | SBI-2008 | Aard van het bedrijf | Milieu-categorie | Richtafstand op basis van gemengd gebied in meters | Maat-gevend milieu-aspect | Algemene Toelaat-baarheid |
Niet in gebruik | Aris van Broekweg 11-13 | NVT | NVT | NVT | 50 | geluid | 3.1 |
Dorjee, speciaalgereedsch. en werkt. BV | Aris van Broekweg 5 | 2561 | Metaaloppervlakte en behandelingsbedrijf | 3.2 | 30 | Geluid | 3.1 |
Dekamarkt technische dienst | Aris van Broekweg 7 | 310122 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 3.1 | 30 | geluid | 3.1 |
5.1.6 Bodem
Op basis van de huidige informatie zijn geen locaties bekend waarvan de huidige bodemkwaliteit niet geschikt is voor de huidige functie. Er bestaat in de huidige situatie geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek of sanerende maatregelen.
In geval van de aanvraag van een bouwvergunning, grondverzet of een bestemmingswijziging kan het echter wel noodzakelijk zijn aanvullend onderzoek of sanerende maatregelen uit te voeren. Bij een bestemmingswijziging moet de kwaliteit van de grond in de nieuwe bestemming voldoen aan de maximale waarden die horen bij de functie volgens de bodemfunctiekaart op de betreffende locatie.
Gezien de aanwezige verontreinigingen moet voor elk bouwplan een historisch onderzoek en een bodemonderzoek volgens geldende regelgeving worden uitgevoerd.
Voor het Vicomte terrein is in het verleden een bodemgeschiktheidsverklaring afgegeven. Deze moet geactualiseerd worden. Aangezien er geen bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden is de verwachting dat dit geen belemmering zal geven.
5.1.7 Natuurwaarden
Met uitzondering van het Vicomte terrein aan de Overtoom 30 te Westzaan zijn er geen ontwikkelingen voorzien in het plangebied.
Het Vicomte terrein is gelegen nabij een beschermd natuurgebied. In het kader van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten planten en dieren en de effecten van de ontwikkeling op het nabijgelegen natuurgebied. Aandachtspunten hierbij zijn: (meer)vleermuizen, amfibieën en vissen. Onderzoek naar vissen kan achterwege blijven wanneer er geen werkzaamheden in het water worden verricht. Belangrijk is het onderzoek in de juiste periode uit te voeren. Voor de meervleermuizen is de meest geschikte periode van maart tot september, bij voorkeur aangevuld met een inventarisatie in de winterperiode om vast te stellen of er een winterverblijfplaats aanwezig is. De verwachting is dat er vanuit de natuurwetgeving geen onoverkomelijke belemmeringen zijn.
Natuurwetgeving zal naar verwachting geen belemmering vormen voor het bestemmingsplan. Echter indien er ontwikkelingen plaatsvinden is onderzoek naar de voorkomende flora en fauna noodzakelijk. Afhankelijk van de ontwikkeling kan ook een toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen van het nabijgelegen beschermde Natura 2000-gebied “Polder Westzaan” vereist zijn.
5.1.8 Horeca
Voor horecabedrijven wordt gebruikt gemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten, zie bijlage 7Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten. Deze maakt onderscheid tussen 3 categorieën:
- I. lichte horeca;
- II. middelzware horeca;
- III. zware horeca.
Het bestemmingsplan kent één aparte horecabestemming. Ter plaatse van de horecabestemming zijn horecabedrijven met categorie I, subcategorie 1a toegestaan.
5.2 Waterparagraaf
De waterparagraaf heeft betrekking op oppervlaktewater en het afvalwater.
5.2.1 Organisatie
Het rijk draagt zorg voor landelijke regel- en wetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemene toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland. Het waterkwaliteit- en waterkwantiteitbeheer en het keringbeheer in Zaandammerpolder en de Polder Westzaan wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het waterkwaliteit-, en waterkwantiteitbeheer van Zijkanaal E berust bij Rijkswaterstaat (directie Noord-Holland).
5.2.2 Waterstructuur
Het noordelijk deel van het plangebied is gelegen in de Polder Westzaan. Het zuidelijk deel van het plangebied is gelegen in de Zaandammerpolder. Verder heeft het bestemmingsplan voor een klein deel betrekking op Zijkanaal E. Het Zijkanaal maakt waterhuishoudkundig gezien onderdeel uit van het Noordzeekanaal / Amsterdamrijnkanaalboezem. De dijk Westzanerdijk is de scheiding tussen deze twee polders en de boezem.
De polder Westzaan is een veenweide gebied met bijbehorende watergangenstructuur.
De Zaandammerpolder is bij de aanleg van het Noordzeekanaal (1864) ontstaan. Buitendijks gebied langs het voormalige IJ is toen ingepolderd ten behoeve van de landbouw. Begin jaren negentig is deze polder heringericht als industriegebied. De waterhuishouding is toen minimaal aangepast en draagt nog de sporen van het agrarische verleden met veel verschillende peilvlakken.
Binnen het plangebied zijn een tweetal braken gelegen, namelijk Braak de Wiel (bij de Houtveldtunnel achter station Zaandam) en Braak bij de Gouw (daar waar de Gouw op de Westzanerdijk uitkomt). Een braak geeft aan dat de IJ-dijken regelmatig doorbraken waardoor het achterliggende land overstroomd werd door de zee.
5.2.3 Waterkeringen
Het overgrote deel van de Westzanerdijk is de dijk tussen de Polder Westzaan en de Zaandammerpolder en dient om het waterpeilverschil tussen deze twee polders in stand te houden. Het bestaande dijklichaam zoals nu aanwezig, is voor deze functie overmatig groot maar wordt in stand gehouden omdat de Westzanerdijk onderdeel uitmaakt van de voormalige Noorder IJ en Zeedijk. Dit landschappelijke element heeft de status van provinciaal monument.
De dijken nabij de Zijkanaal E hebben de functie van primaire waterkering. Deze dijk maakt onderdeel uit van dijkring 13, een dijkring rond Noord-Holland- Noord. Buiten dat deze dijken het waterpeilverschil tussen de polder en de boezem in stand moeten houden, beschermd de primaire kering het achterliggende land tegen overstroming op het moment dat de zeekering nabij IJmuiden faalt.
De dijklichamen hebben in het bestemmingsplan de bestemming Waterkering.
Voor het graven in een dijk, het oprichten van de bebouwing of anderszins de standzekerheid van een dijk beïnvloeden is ontheffing op de keur van het hoogheemraadschap noodzakelijk. Bedoelde regelgeving is van toepassing op het gehele dijklichaam en de invloedszones.
5.2.4 Oppervlaktewater
De Polder Westzaan wordt bemalen door de gemalen Soeteboom en Het Leven (gelegen buiten het plangebied) en hoofdgemaal Overtoom (gedeelte gelegen binnen het plangebied).
De afwatering geschiedt via natuurlijk verval van noordoost naar zuidwest, waar het water via gemaal Overtoom loost naar het Noordzeekanaal.
Met de aanleg van de Zuidelijke Randweg en de bijbehorende watergangen is de wateropgave in de Zaandammerpolder vrijwel helemaal opgelost. Alleen ter plaatse van de volkstuinen is er bij hevige neerslag door de geringe aanwezigheid van open water nog sprake van overlast. Om de laatste problemen met betrekking tot wateroverlast binnen het peilgebied op te lossen is ondermeer een perceel ten westen van volkstuinen te bestemmen als 'Groen' als ook binnen de bestemmingsomschrijving van 'Recreatie' water op te nemen.
Alle watergangen dienen voor de ontwatering en afwatering van de percelen, de berging van regenwater en de afvoer van het watersurplus naar de poldergemalen. Alle waterlopen hebben een status, maar zonder af te doen aan het belang van de poldersloten (de 'haarvaten van het watersysteem'), hebben de primaire waterlopen een belangrijke afvoerende functie voor een vaak groot achterliggend gebied. Over het algemeen wordt er met aanpassingen van dergelijke waterlopen minder flexibel omgegaan. Daarom zijn de primaire waterlopen op de verbeelding aangegeven.
Het dempen van oppervlaktewater c.q. het wijzigen van de loop van watergangen is niet toegestaan zonder keurontheffing van het hoogheemraadschap. Verder beïnvloed de oprichting van bebouwing en het veranderen van groen in verharding ook de waterhuishouding. De toename van verharding moet, in overleg met het hoogheemraadschap, gecompenseerd worden door het graven van extra oppervlaktewater.
5.2.5 Grondwater
De grondwaterstanden binnen het plangebied zijn voor het overgrote deel direct afhankelijk van het peil van het oppervlaktewater en de hoogteligging van het maaiveld ten opzichte van het waterpeil. Overlast ontstaat door dat de hoogte ligging van het maaiveld (door zetting of minimale ophoging bij realisatie) ten opzichte van het waterpeil minimaal is en in de oudere gebieden het gebruikte ophoog wat geo-hydrologisch slecht is.
Bij het buurtje rond de Blokschaaf is bij de realisatie het veenweide gebied opgehoogd.
In het algemeen kan gesteld worden dat de bestemmingen van percelen niet beïnvloed worden door de grondwaterstand. De kwaliteit van het grondwater wordt niet bemeten. De kwaliteit van het grondwater beïnvloedt de bestemmingen ook niet.
5.2.6 Rioleringen
Binnen het plangebied liggen verschillende rioolsystemen. Rond de oudere bebouwing liggen gemengde stelsels (waarbij het regenwater en afvalwater door één buis worden afgevoerd) Rond de nieuwere bebouwing liggen gescheiden stelsels. Bij dit stelsel wordt het regenwater geloosd in het oppervlaktewater, het afvalwater wordt afgevoerd naar de zuivering.
Het afvalwater wordt via rioolgemalen afgevoerd naar de rioolwaterzuivering in Amsterdam. Binnen het plangebied zullen de rioleringssystemen de aankomende jaren niet essentieel wijzigen. Wel zullen er initiatieven genomen worden de woningen gelegen onder aan de Westzanerdijk die nu lozen via een septick-tank naar het oppervlaktewater aangesloten te krijgen op het gemeentelijke riool. Binnen het plangebied loopt een (regionale) rioolleiding. Deze is op de verbeelding weergegeven.
5.2.7 Overleg in het kader van de watertoets
Op 9 juni 2009 heeft er in het kader van de watertoets een overleg plaatsgehad met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In het verlengde van dit overleg heeft het hoogheemraadschap gereageerd via een mail. Het verslag van deze bijeenkomst en de mail zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 8 en 9 van de toelichting.
Hoofdstuk 6 Beschrijving Planvorm En Bestemmingsregeling
In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen beschreven van de gehanteerde bestemmingen. Daarnaast worden aanduidingen, ontheffingsregels en wijzigingsbevoegdheden in de bestemmingsregeling aangestipt die, in verband met de speciale regeling die zij hanteren, een nadere toelichting kunnen gebruiken.
6.1 Bestemmingsregeling
6.1.1 Inleiding
De bestemmingen zijn geregeld in de artikelen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels; deze regelen de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en met een regeling voor wat betreft de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de planregels).
De Algemene regels waaronder de ontheffings- en procedureregels zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de planregels.
Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotregels.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat ook de monumenten - om reden van kenbaarheid - op de verbeelding zijn aangeduid. De planregels bevatten echter geen specifieke regels voor de monumenten in het plangebied. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via de Monumentenwet (artikel 11) en de monumentenverordeningen van de provincie en de gemeente (resp. artikel 6 en artikel 9).
Om die reden wordt in het bestemmingsplan ook niet het vereiste van een sloopvergunning opgenomen.
De in het plangebied voorkomende bestemmingen worden in onderstaande tekst afzonderlijk toegelicht.
6.1.2 Plansystematiek
Het bestemmingsplan is grotendeels het vastleggen van de bestaande situatie. Dit betekent dat het de bestaande functies nauwkeurig vastlegt. Daarnaast bevat het bestemmingsplan flexibiliteit en globaliteit. Globaliteit houdt in dat op de daarvoor bestemde gronden meerdere mogelijkheden bestaan ten aanzien van het gebruik van gronden, hetgeen tot uiting komt op de verbeelding. Flexibiliteit houdt in dat de globale bestemming en waar mogelijk zijn verruimd qua bouw- en gebruiksregels als ook dat het gemeentebestuur door middel van het verlenen van ontheffingen kan afwijken van het bestemmingsplan. Dit komt tot uiting in de planregels.
6.1.3 Regels algemeen
De regels zijn gegroepeerd in drie hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
- 2. Bestemmingsregels
- a. Hoofdgroepen van bestemmingen
- b. Hoofdgroepen van dubbelbestemmingen
- c. Functieaanduidingen
- d. Bouwaanduidingen
- 3. Algemene regels
6.2 De (Nieuwe) Wet Ruimtelijke Ordening
Dit bestemmingsplan is opgesteld op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), die zijn ingevoerd op 1 juli 2008 en volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008) inclusief digitaliseringsplicht per 1 januari 2010. Dit houdt onder andere in dat in de Wet ruimtelijke ordening de strafbepaling en de algemene gebruiksbepaling is neergelegd, zodat deze niet meer opgenomen hoeven te worden in de planregels.
De SVBP2008 bevat een aantal voorschriften die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit ondermeer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2008 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten.
In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels. De nieuwe regelingen hebben als gevolg dat het bestemmingsplan wat betreft vorm en de inhoud enigszins kan afwijken van de tot nu toe gebruikelijke wijze van opstellen.
6.3 Bestemmingsplanprocedure
De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke Ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn verschillende fasen te onderscheiden:
- Voorbereidingsprocedure
Voor het opstellen van van een voorontwerpbestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor overleg gezonden aan de in artikel 3.1.1 Bro genoemde instanties. Tevens zijn diverse (informele) informatiebijeenkomsten binnen het plangebied georganiseerd voor bewoners, belangstellenden en belanghebbenden.
De gemeente reageert vervolgens op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak door in de toelichting van het plan op de gemaakte op- en aanmerkingen in te gaan en aan te geven welk standpunt de gemeente daarover inneemt.
- Vaststellingsprocedure
Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken (dit is een termijn van orde) na de termijn van terinzagelegging vast.
- Beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de VROM inspectie een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de VROM inspectie wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
6.4 Gekozen Planvorm
Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op het behoud van de aanwezige functies en te beschermen waarden, ook vanwege het feit dat het plangebied binnen de wettelijke planperiode geen ontwikkelingen worden verwacht.
Op grond van artikel 3.1.3 Bro moet een bestemmingsplan worden vervat in:
- 1. een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
- 2. bij of krachtens wet kunnen bestemmingen worden voorgeschreven;
- 3. bij of krachtens wet kunnen regels worden voorgeschreven;
- 4. voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings-, en ontheffingsbepalingen.
6.5 Handhaving
In algemene zin geldt dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat er niet mag worden gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en verder dat het gebruik in overeenstemming moet zijn met wat de bestemming toestaat.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd. - 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk. - 3. Realistische en inzichtelijke regeling.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten daarom niet meer regelen dan noodzakelijk is. - 4. Actief handhavingsbeleid.
Gewijzigde maatschappelijke inzichten (o.a. naar aanleiding van de rampen in Enschede en Volendam) hebben ertoe geleid dat aan handhaving een hogere prioriteit wordt toegekend. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het bestemmingsplan berust bij het gemeentebestuur. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.
Handhaving is te onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van sancties anderzijds. Het eerste is gericht op preventie (vooraf), het andere op repressie (achteraf). Toezicht is van belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daar op te reageren, hetzij via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties. Handhaving is onder te verdelen in bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen of ongedaan maken van een toestand die in strijd is met de wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld neergelegd in het bestemmingsplan. Strafrechtelijke handhaving is gericht op het straffen van een overtreder die in strijd handelt met de wettelijke regels.
Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Een nieuw bestemmingsplan, waarin eenduidige bestemmingen zijn weergegeven en waarin naar aanleiding van de feitelijke situaties voor een positieve benaderingswijze is gekozen, versterkt de mogelijkheid tot handhaving.
In Zaanstad wordt op het overtreden van de regels uit een bestemmingsplan uitsluitend opgetreden vanuit het bestuursrecht. De gemeente handhaaft dus niet strafrechtelijk op overtredingen van het bestemmingsplan. Indien bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden kan het gemeentebestuur kiezen om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de overtreder. Een last onder bestuursdwang houdt in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn (dit is een termijn die een overtreder krijgt om de overtreding zelf te beëindigen) de overtreding nog bestaat, het gemeentebestuur zelf de overtreding opheft op kosten van de overtreder. Als er wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan houdt dit in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestaat, de overtreder een geldbedrag aan de gemeente is verschuldigd tot een bij het besluit bepaald maximum bedrag. Heeft een last onder dwangsom niet het gewenste effect (de overtreding blijft bestaan) dan kan daarna ook nog een last onder bestuursdwang worden opgelegd.
6.6 Planmer-plicht
In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of er sprake is van een planmer-plicht. Er is sprake van een planmer-plicht indien sprake is van de volgende situatie:
- 1. indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. kunnen worden overschreden, is het bestemmingsplan planmer-plichting;
- 2. indien een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet aan de orde is, het bestemmingsplan eveneens planmer-plichtig is.
In het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die onder het besluit-mer vallen.
Op geruime afstand van het plangebied ligt het natuurbeschermingsgebied Westzaan, dat als Natura 2000 gebied is voorgedragen. Het bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die een significant effect hebben op de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied.
Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden, dat een passende beoordeling voor het gebied niet noodzakelijk is en er daarom geen reden bestaat voor een plan-mer.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1.1 Voorontwerp
op het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraak plaats gevonden. Deze keuze is mede gemaakt omdat in het bestemmingsplan de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen en slechts in beperkte mate ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
De inspraakverplichting is met de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 2005 en met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 niet veranderd en komen te vervallen. Dit is vervolgens bij raadsbesluit van 21 september 2006 overgenomen in de Inspraakverordening van de gemeente Zaanstad.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg aan haar overlegpartners toegezonden;
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan:
- 1. VROM-inspectie, regio Noord-West
- 2. Rijkswaterstaat, dienst Noord-Holland
- 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
- 4. Ministerie van Defensie, dienst Gebouwen, Werken en Terreinen
- 5. Ministerie van Economische Zaken, regio Noord-West
- 6. Provincie Noord-Holland
- 7. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
- 8. Waterleidingbedrijf Noord-Holland
- 9. Regionale brandweer Zaanstad Waterland
- 10. GGD Zaanstreek-Waterland
- 11. Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied
- 12. N.V. Nederlandse Gasunie
- 13. Kamer van Koophandel Amsterdam
- 14. KPN
- 15. KPN Vastnet
- 16. NUON
- 17. Milieufederatie Noord-Holland
- 18. Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land & Dijken
- 19. Stichting Znatuur en milieu
- 20. Gemeente Amsterdam, dienst ruimtelijke ordening
- 21. Gemeentelijke monumentencommissie
- 22. Belangenvereniging westzanerdijk en Omgeving
- 23. Ondernemersvereniging Westerspoor
De instanties 2t/m 5, 10, 11, 14 t/m 20, en 23 hebben niet gereageerd.
Van de instanties genoemd onder 8 en 12 is bericht ontvangen dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van op- en of aanmerkingen.
De instanties genoemd onder de nummers 1,6,7,9,13,21 en 22 zonden opmerkingen toe over het voorontwerpbestemmingsplan.
De reacties zijn gebundeld, samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente. Voor de resultaten wordt verwezen naar bijlage 3 van de toelichting Resultaten artikel 3.1.1 overleg.
7.1.2 Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan Westzanerdijk heeft met ingang van 9 september 2010 tot en met 3 november 2010 voor een ieder ter inzage gelegen.Binnen deze periode is op 29 september 2010 een 'inloopavond' gehouden in obs De Dijk, locatie West. Tijdens deze zeer goed bezochte inloopavond hadden de bezoekers de gelegenheid vragen te stellen en een mondelinge danwel schriftelijke zienswijze naar voren te brengen.
De inwoners en andere belanghebbenden in het plangebied zijn door middel van een bewonersbrief uitgenodigd voor de inloopavond. In deze brief is ook gewezen op de mogelijkheid om gedurende de termijn van terinzagelegging een zienswijze bij de gemeenteraad in te dienen
Gedurende de termijn van terinzagelegging hebben 23 personen/instanties (appellanten) een zienswijze naar voren gebracht. Buiten de periode van terinzagelegging hebben 0 personen/instanties een zienswijze ingediend. De Wet bescherming persoonsgegevens laat niet toe dat de persoonsgegevens van appellanten digitaal openbaar worden gemaakt. Om die reden zijn de zienswijzen geanonimiseerd. Aan de betrokkenen is per brief kenbaar gemaakt onder welk nummer hun zienswijze is opgenomen.
De reacties zijn gebundeld, samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente. Voor de resultaten wordt verwezen naar bijlage 1 Nota van zienswijze van de toelichting.Een aantal zienswijzen heeft aanleiding gegeven tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. Ook ambtshalve zijn een aantal wijzigingen aangebracht zie bijlage 2, Nota ambtshalvewijzigingen, van de toelichting
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Het bestemmingsplan betreft de herziening van de vigerende planologische basis voor het gebied en is consoliderend van aard. Er worden bovendien geen ingrepen of wijzigingen in de openbare ruimte voorzien. Mede vanwege het ontbreken van grote ontwikkelingen in dit ontwerpbestemmingsplan, ontbreekt de noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a Wro.
7.3 Handhaving
In algemene zin geldt ook voor het plangebied van bestemmingsplan Westzanerdijk dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat er niet mag worden gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en verder dat het gebruik in overeenstemming moet zijn met wat de bestemming toestaat.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Voldoende kenbaarheid van het plan.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
Realistische en inzichtelijke regeling.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Actief handhavingsbeleid.
Gewijzigde maatschappelijke inzichten (de rampen in Enschede en Volendam) hebben ertoe geleid dat aan handhaving een hogere prioriteit wordt toegekend. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het bestemmingsplan berust bij het gemeentebestuur. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.
Handhaving is te onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van sancties anderzijds. Het eerste is gericht op preventie (vooraf), het andere op repressie (achteraf). Toezicht is van belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daar op te reageren, hetzij via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties. Handhaving is onder te verdelen in bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen of ongedaan maken van een toestand die in strijd is met de wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld neergelegd in het bestemmingsplan. Strafrechtelijke handhaving is gericht op het straffen van een overtreder die in strijd handelt met de wettelijke regels.
Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Een nieuw bestemmingsplan, waarin eenduidige bestemmingen zijn weergegeven en waarin naar aanleiding van de feitelijke situaties voor een positieve benaderingswijze is gekozen, versterkt de mogelijkheid tot handhaving.
In Zaanstad wordt op het overtreden van de regels uit een bestemmingsplan uitsluitend opgetreden vanuit het bestuursrecht. De gemeente handhaaft dus niet strafrechtelijk op overtredingen van het bestemmingsplan. Indien bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden kan het gemeentebestuur kiezen om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de overtreder. Een last onder bestuursdwang houdt in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn (dit is een termijn die een overtreder krijgt om de overtreding zelf te beëindigen) de overtreding nog bestaat, het gemeentebestuur zelf de overtreding opheft op kosten van de overtreder. Als er wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan houdt dit in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestaat, de overtreder een geldbedrag aan de gemeente is verschuldigd tot een bij het besluit bepaald maximum bedrag. Heeft een last onder dwangsom niet het gewenste effect (de overtreding blijft bestaan) dan kan daarna ook nog een last onder bestuursdwang worden opgelegd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie I "lichte horeca"
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende categorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur.
1b. Overige lichte horeca
- bistro;
- grand-café;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
- hotel.
1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
- bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).
Categorie 2 "middelzware horeca"
Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:
- bar;
- bierhuis;
- biljartcentrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Categorie 3 "zware horeca"
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.
Bijlage 1 Nota Van Zienswijze
Bijlage 2 Nota Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 2 Nota ambtshalve wijzigingen
Bijlage 3 Resultaten Artikel 3.1.1 Overleg
Bijlage 3 Resultaten artikel 3.1.1 overleg
Bijlage 4 Milieuonderzoek
Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Toelichting op Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging
De Staat van Bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de VNG Richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten en speciaal bedoeld voor gebieden met een functiemenging, VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'gemengd gebied' en 'gebied met functiemenging'.
Het begrip 'gemengd gebied' wordt gebruikt om de richtafstanden aan te geven tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies (zoals wonen, horeca, kleine bedrijvigheid). Het begrip 'gebied met functiemenging' wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn.
Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:
- stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden met dorpskernen;
- horecaconcentratiegebieden;
- woon-werkgebieden met kleinschalige, vooral ambachtelijke bedrijvigheid;
- gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies;
- lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden desgewenst ook milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Het kan gaan om gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van bedrijvigheid is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke functiemengingsgebieden qua schaal vaak verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.
De activiteiten in de staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen –in gebieden met functiemenging– kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
Categorie C
De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
- het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- activiteiten uit de categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Bij de totstandkoming van de 'bedrijvenlijst – functiemenging' is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst openomen.
Bijlage 6 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten- Bedrijventerreinen
Bijlage 6 Toelichting op de staat van Bedrijfsactiviteiten- bedrijventerreinen
Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; er wordt hier uitdrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening;
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
- 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:- a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
- b. overige lichte horeca: restaurants;
- c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d.
- 2. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
- 3. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Flexibiliteit
De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het desbetreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een ontheffing één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2.
Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat ontheffing tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een ontheffing worden verleend.
Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.
Bijlage 8 Verslag Watertoetsoverleg
Verslag van het overleg van dinsdag 9 juni 2009
Aanwezig:
Namens Zaanstad: Hans Grotenbreg, Nico Kippers, Klasina Oosterhuis, Dafne Struijk
Namens HHNK: John van Diepen en Bart Sijm
Afwezig:
Namens Zaanstad: Sonja Wiedemeijer
Verslag 6 mei 2009
Naar aanleiding van het verslag wordt nog opgemerkt dat het HHNK een adviesaanvraag van een ontwikkelaar aangaande de ontwikkeling Bannehof heeft ontvangen. De gemeente is bij deze adviesaanvraag niet betrokken. John zal bij communicatie over de adviesaanvraag een cc naar Sonja sturen.
Uitwerkingsplan Saendelft (Nico)
De opmerkingen van het HHNK zullen bij de vaststelling worden meegenomen. Nico zal bekijken of de opmerkingen ten aanzien van de voorschriften/regels juridisch vertaald kunnen worden. Daarbij geldt dat de Keur en het bestemmingsplan twee verschillende ordeningsinstrumenten zijn. Mocht Nico op problemen stuiten, dan zal hij contact opnemen met het HHNK. Het uitwerkingsplan zal verder niet officieel ter advies aan het HHNK worden gezonden aangezien dit een uitwerking van het moederplan betreft. Nico zal het vastgestelde uitwerkingsplan naar het HHNK opsturen.
Vastleggen beschermingszones
John en Bart geven aan dat een collega waarschijnlijk bedenkingen heeft ingediend bij GS ten aanzien van het bestemmingsplan Westzaan-Noord in verband met de ontbrekende beschermingszones. Zodoende hoopt het HHNK een uitspraak van de provincie hierover uit te lokken.
De gemeente stelt zich vooralsnog op het standpunt dat de beschermingszones niet verplicht op de verbeelding hoeven te worden opgenomen mits het tegendeel wordt bewezen. John zal intern nagaan wat de jurist hiervan vindt.
Hoogtij (Klasina)
Klasina zou graag weten hoe verder gegaan moet worden met de beschermingszones en dus de status van de waterkering tussen Hoogtij en het Noordzeekanaal. De onduidelijkheid hierover frustreert de het bestemmingsplanproces. Snelheid is nu echt gewenst. Daarom wordt afgesproken dat Hans een overleg plant met Peter van Langen (HHNK) en Cor Bakkum (projectleider) en John zal een intern overleg plannen met Mark Broos en Peter van Langen. De resultaten van beide overleggen zullen – indien mogelijk binnen twee weken – worden teruggekoppeld aan Hans en Klasina.
Westzanerdijk (Dafne)
De waterparagraaf is in mei naar het HHNK gestuurd. In het kort wordt het plan doorgesproken, zoals de Westzanerdijk als waterkering (krijgt dubbelbestemming), de bruggen (hoeven van het HHNK niet allemaal op de verbeelding te worden weergegeven), de persleiding van het riool (HHNK zal wel vragen om deze op te nemen op de verbeelding) en de gemalen en sluis worden met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Het plangebied heeft nog een wateropgave. Gedacht wordt om in het bestemmingsplan het mogelijk te maken dat het groene stuk op de kruising Hoofdtocht/Westzanerdijk omgezet kan worden in een % water.
Dit bestemmingsplan zal één van de eerste plannen zijn die in zijn geheel digitaal wordt gemaakt. Dit betekent dat ook in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg geen analoge exemplaren worden verstrekt.
Afgesproken wordt dat de waterparagraaf nogmaals wordt doorgestuurd naar John, Bart en Hans en dat het advies/opmerkingen voor eind juli beschikbaar is.
Landelijk gebied Assendelft (Dafne)
Onlangs is de startnotitie voor het opstellen van een bestemmingsplan Landelijk gebied Assendelft vastgesteld. Er zal rond het 4de kwartaal een zodanig voorontwerp gereed zijn dat met het HHNK kan worden besproken. Wordt vervolgd.
Zaanse Schans e.o.
Over de wateraspecten in dit bestemmingsplan is reeds gesproken. Er rest nog een actiepunt voor Hans betreffende Kalverringdijk.
Oud Koog/Rooswijk
Dit bestemmingsplan is op 6 mei reeds besproken.
Algemeen
Het HHNK werkt aan een nieuwe Keur, waarin een compensatie ten aanzien van verharding van oppervlakte > 500 m² wordt opgenomen. John zal nagaan of de Keur nog naar elke gemeente zal worden gestuurd om zienswijzen in te brengen.
Volgende afspraak
Afgesproken wordt om een nieuwe afspraak in september te plannen.
Bijlage 9 Reactie + Bijlage Hhnk Bp Westzanerdijk
Van: Sijm, Bart [B.Sijm@hhnk.nl]
Verzonden: dinsdag 21 juli 2009 15:38
Aan: Struijk, Dafne
Onderwerp: Reactie BP Westzanerdijk
Bijlagen: Primaire waterkering BP Westzanerdijk.JPG
Dag mevrouw Struijk,
Op 9 juni hebben wij een watertoetsoverleg gehad waarin wij een aantal projecten hebben besproken, waaronder het bestemmingsplan 'Westzanerdijk'. Wij zouden daarop nog een reactie geven. Hierbij dus een eerste reactie op het plan. Deze reactie in enigszins onder voorbehoud
Toelichting
Beschrijving watersysteem:
Het grootste deel van de Westzanerpolder ligt op het te bemalen peil van NAP -1,04 meter. Aan de zuidkant van deze polder zijn de meeste blokbemalingen aanwezig. Het grootste deel van het plangebied ligt dan ook in blokbemalingen waar lagere peilen worden gehandhaafd. Het water uit deze blokbemalingen wordt bemalen op de waterloop die van west naar oost door het plangebied loopt. Deze waterloop ligt op het 'hoge' peil van NAP -1,04 meter. De waterloop is een primaire waterloop die fungeert voor de afwatering van het water uit de Westzanerpolder naar de gemalen 'Overtoom' en 'Soeteboom', waar het water wordt uitgeslagen op het Noordhollands Kanaal.
Bestemmingsregels
Wij adviseren om in de bestemmingsregels behorende bij het 'lichtgroene' vlak (het vlak waar de volkstuinen zijn gelegen) de mogelijkheid tot het maken van water op te nemen.
In de bestemming 'Water' wordt aangegeven dat deze is bedoeld voor 'waterhuishouding, -berging, -lopen en -werken' alsmede voor 'waterstaatkundige werken'. Waterstaatkundige werken kunnen worden benoemd door gebruik te maken van dubbelbestemmingen. Hetzelfde geldt voor waterbergingen. Voor de duidelijkheid is het daarom het makkelijkste om de bestemming 'Water' alleen te gebruiken voor open water en de overige watergerelateerden aan te duiden met een dubbelbestemming.
Aansluitend hierop worden er in de bestemming 'Water' ook mogelijkheden gegeven voor het aanleggen van groenvoorzieningen. Wij adviseren om deze bestemmingsomschrijving eruit te halen.
In de bouwregels wordt aangegeven dat steigers mogen worden aangelegd, mits deze niet groter zijn dan 50 m2. Het het hoogheemraadschap heeft als beleid dat steigers maximaal 1 meter uit de waterlijn mogen steken en maximaal 6 meter breed per perceel mogen zijn. De oppervlakte van een aanlegsteiger is dus aan beperkingen verbonden.
Plankaart
Vooralsnog gaan we ervan uit dat het gemaal aan de westzijde voor de helft binnen het plangebied ligt. Dit gemaal dient daarom als 'Waterstaat-Waterstaatswerk' te worden aangemerkt.
Aan de zuidwestkant van het plangebied is een primaire waterkering gelegen die niet binnen op de plankaart is opgenomen. Het betreft hier een primaire waterkering. In de bijlage heb ik een afbeelding meegestuurd waarop indicatief de keurzones van de waterkering staan aangegeven. Ik wil benadrukken dat deze zones nog niet definitief zijn en dat ik een opdracht uitgezet heb bij mijn collega van waterkeringen om de zones nog eens te bekijken en deze digitaal aan te leveren. Let hierbij overigens alleen op de 'rode zones'. Dit is de zone die wij op de plankaart terug willen zien als dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering'.
Binnen de plankaart is al het open water als zodanig bestemd. Aan de westzijde van het plangebied is echter ook een waterloop gelegen die niet op de plankaart is aangegeven. Het gaat hier om de waterloop langs de Willem Hooftkade/Westzanerdijk/Ringweg. Wij verzoeken om die waterloop op te nemen en als 'Water' te bestemmen.
Verder vragen wij ons af waar het gearceerde deel over de Westzanerdijk precies voor staat.
Dit is tot zover onze eerste reactie. Ik hoop dat alles duidelijk is. Mocht u vragen hebben dan kunt u altijd even contact opnemen.
Met vriendelijke groet
De heer S.M. (Bart) Sijm
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Adviseur Planvorming
Bezoekadres: Lingerzijde 41, Edam
Postadres: Postbus 130
1135 ZK Edam
Tel.: (0299) 39 1406
Fax: (0299) 66 3333
e-mail: b.sijm@hhnk.nl
Disclaimer:
Indien dit bericht niet voor u bestemd is verzoeken wij u dit aan de afzender te melden en het originele bericht te vernietigen. U mag dit bericht niet verder verspreiden. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit het gebruik van dit bericht. Aan de inhoud van e-mail berichten kunnen geen rechten worden ontleend. Indien u een officiële beslissing van het hoogheemraadschap wilt waaraan rechtsgevolgen verbonden zijn (bijvoorbeeld een vergunning of een overeenkomst), is een e-mailbericht onvoldoende. U kunt dan om een schriftelijke, ondertekende brief verzoeken.
If you are not the intended recipient of this message, we urgently request that you notify the sender and that you delete this e-mail and any copies from your system. It is forbidden to distribute the information any further. We expressly point out that there are risks associated with the use of e-mail. This organisation called, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, shall not accept any liability whatsoever for damage resulting from the use of e-mail. Legally binding obligations/decisions (as a permission or a contract) can only arise for this organisation by means of a written letter, signed by an authorized representative. You can ask us for such a letter.
Bijlage: Primaire waterkering BP Westzanerdijk
Ligging primaire kering
(rood: dijklichaam; roze: blauw: invloedsgebied)
Bijlage 10 Vicomte - Collegebesluit D.d. 2 Maart 2010
Bijlage 10 Vicomte - collegebesluit d.d. 2 maart 2010
Bijlage 11 Vicomte - Inhoudsvoorstel Behorende Bij Collegebesluit D.d. 2 Maart 2010
Bijlage 11 Vicomte - inhoudsvoorstel behorende bij collegebesluit d.d. 2 maart 2010
Bijlage 12 Vicomte - Ruimtelijke Onderbouwing Behorende Bij Collegebesluit D.d. 2 Maart 2010
Bijlage 12 Vicomte - ruimtelijke onderbouwing behorende bij collegebesluit d.d. 2 maart 2010
Bijlage 13 Vicomte - Akoestisch Onderzoek
Bijlage 13 Vicomte - akoestisch onderzoek
Bijlage 14 Vicomte - Archeologisch Onderzoek
Bijlage 14 Vicomte - archeologisch onderzoek