Oude Haven
Bestemmingsplan - gemeente Zaanstad
Onherroepelijk op 27-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Oude Haven van de gemeente Zaanstad.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0479.STED3757BP-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen)
1.3 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daartegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.4 Achtergevel
De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Aanduidingsvlak
Een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.
1.8 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 Antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 Archeologische waarde
Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 Automatenhal
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.
1.12 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 Bed & Breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of aangebouwd bijbehorend bouwwerk) verblijft. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.14 Bedrijf
Onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.15 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.16 Bedrijfsvloeroppervlak
De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels en/of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
1.17 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, kennelijk slechts bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, gezin of andere groep personen, die behoort bij en waarvan de bewoning noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waarop de woning zich bevindt.
1.18 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 Bijbehorende bouwwerken
Functioneel verbonden met hoofdgebouw, daar al of niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak (bijv. carport).
1.21 Bijzondere bouwlaag
Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.
1.22 Binnenschip
Schip, gebruikt en bestemd voor interlokaal dan wel internationaal bedrijfsmatig vervoer van goederen te water waarop de Wet vervoer binnenvaart van toepassing is.
1.23 Botenstalling / botenopslag
Stalling en opslag van schepen met in begrip van de daartoe noodzakelijke gebouwen.
1.24 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.26 Bouwhoogtescheidingslijn
Een aanduiding die de scheiding aangeeft tussen de gedeelten van een bestemmings- of bouwvlak waarop verschillende maximale bouw- en/of goothoogten zijn toegestaan.
1.27 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.28 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 Bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.30 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.32 Brutovloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.
1.33 Culturele voorzieningen
Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.34 Cultuur en ontspanning
Het verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, waaronder begrepen:
- a. culturele voorzieningen;
- b. muziek- en dansscholen, oefenruimten, creativiteitscentra;
- c. leisure;
- d. toeristische attracties (waaronder begrepen attractieparken pretparken, dierenparken);
- e. entertainment (waaronder begrepen casino's, bioscopen, indoorkarting);
- f. wellness, fitness- en healthcentra (waaronder begrepen fitness, sauna's, beautycentra);
en naar de aard daarmee te vergelijke activiteiten, met uitzondering van horeca.
1.35 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
1.36 Dagrecreatie
Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.
1.37 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.38 Dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.39 Dakopbouw
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst.
1.40 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.41 Detailhandel in volumineuze goederen
Detailhandel in goederen van grote omvang, die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven.
1.42 Dienstverlening
Inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten.
1.43 Eerste bouwlaag of plint
De bouwlaag op de begane grond.
1.44 Erf
Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.45 Functiescheidingslijn
Een aanduiding die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarop verschillende functies zijn toegestaan.
1.46 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 Groenvoorziening
Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.48 Groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.49 Hobbydieren
Dieren die gehouden worden als hobby, zonder commercieel oogmerk. Gedacht kan worden aan schapen, geiten, runderen, varkens, pony's/paarden en kippen, die in beperkte aantallen en om níet-economische redenen worden gehouden.
1.50 Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting of functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.51 Horecabedrijf
Een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
- a. het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
- b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
- c. het verstrekken van nachtverblijf;
één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie).
1.52 Huisgebonden bedrijf
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt geen detailhandel of horeca bedoeld, als ook de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.53 Huisgebonden beroep
De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel, als ook de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.54 Jachthaven
Haven met de daarbij behorende grond waarbij overwegend gelegenheid wordt gegeven tot het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen.
1.55 Kamerverhuur
Het bewonen van een deel van een woning, zonder de bedoeling met de andere bewoners duurzaam in gezinsverband samen te wonen of duurzaam een gezamelijke huishouding te voeren.
1.56 Kampeermiddelen
- a. een tent, tentwagen, kampeerauto of toercaravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.57 Kantoor(ruimte)
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van overheidsinstellingen, semi-overheidsinstellingen, het bankwezen en naar aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.58 Langzaamverkeersroute
Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.
1.59 Maatschappelijke voorzieningen cq. dienstverlening
Overheids-, welzijns-, ouderen, medische, onderwijs-, culturele en religieuze voorzieningen, jeugd-/kinder-/naschoolse opvang, voorzieningen inzake openbare orde en veiligheid en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, en overige openbare (speel)voorzieningen.
1.60 (Openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding
Voorzieningen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, zoals onder meer transformatorbouwwerken, gasreduceerstations, pompstations, schakelbouwwerken, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, sluizen, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
1.61 Ondergrondse parkeergarage
Parkeergarage gelegen onder peil.
1.62 Openbare ruimte
Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.63 Peil
Onder hetpeil wordt verstaan:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;
- b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.64 Planregels
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Oude Haven.
1.65 Plezierbootjes
Een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.
1.66 Schip
Elk vaartuig dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water. Onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard.
1.67 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.68 Speelvoorziening
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.69 Straatmeubilair
De op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.
1.70 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
De Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.71 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
De Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.72 Staat van Horeca-activiteiten
Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels. .
1.73 Verkeersvoorzieningen
Rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen , verkeerslichten enz.
1.74 Voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.75 Voorgevelrooilijn
De als zodanig op de verbeelding aangegeven gevellijn, dan wel de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
1.76 Vrijstaand bijbehorend bouwwerk
Een op zich zelfstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en door ligging, constructie en/of afmetingen daaraan ondergeschikt is.
1.77 Vuurwerkbedrijven
Inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.
1.78 Watergang
Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.
1.79 Waterkavel
De waterkavel is de begrensde ruimte in het water, zoals aangegeven in de BAG, waarbinnen ruimte kan worden geboden voor:
- afmeren van een woonschip;
- afmeren van een plezierbootje of (onderhouds)vlot, behorend bij een woonschip;
- bijbehorende voorzieningen, zoals een loopplank en steiger (zaken zonder welke het gebruik van het woonschip als woning niet goed mogelijk is);
- drijvende bergingen en bergingen op palen of steigers.
1.80 Waterkering
Natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.
1.81 Waterstaatkundige werken
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
1.82 Weg
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.83 Windturbine
Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalinginstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.84 Woning
Een complex van ruimten, bedoeld voor permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden of daarmee gelijk te stellen woonvorm, niet zijnde kamerverhuur.
1.85 Woonark
Drijvend object, in het algemeen niet bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een betonnen casco met vierkante of rechthoekige opbouw, of dat bestaat uit een casco dat herkenbaar is als van een origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit of ponton, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, dat wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf.
1.86 Woonboot
Drijvend of varend object te water dat herkenbaar is aan de romp en de opbouw als schip en dat wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf.
1.87 Woongebouw
Een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.88 Woonschip
Woonark of woonboot, uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot dag- of nachtverblijf van een of meerdere personen, niet zijnde een waterwoning.
1.89 Zendmast
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
1.90 Zorgwoning
Een woning bestemd voor personen met fysieke en/of psychische beperkingen, waar zorgverlening en/of begeleiding mogelijk is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstanden
De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens.
2.2 Bebouwingspercentage
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
2.3 Begrenzing van de bestemmingen
Voorzover niet in maten op de verbeelding vastgelegd, door middel van meting op de verbeelding vanaf het hart van de lijn gemeten in centimeters.
2.4 Bouwdiepte
Vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
2.5 Bouwhoogte van een antenne-installatie
Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.
2.6 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
2.7 Breedte en lengte of diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.8 Brutovloeroppervlakte van een gebouw
De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.
2.9 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.10 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.11 Hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken) as van de windturbine.
2.12 Hoogte van een woonschip
Vanaf de spiegel van het water tot het hoogste punt van het dak van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
2.13 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.14 Ondergeschikte bouwdelen
De volgende ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
- b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen, luchtkokers, lichtkappen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
- c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.
2.15 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die in de van deze planregels deel uitmakende bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten - functiemenging vallen onder de categorieën 1 en 2, alsmede voor bedrijven die niet in de lijst onder de desbetreffende categorieën zijn opgenomen, maar die wel naar aard en invloed aan dergelijke bedrijven gelijkgesteld kunnen worden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is ook een bedrijfswoning toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - ... zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een SBI-code zoals genoemd in onderstaande tabel:
Functieaanduiding | SBI-code |
Specifieke vorm van bedrijf - 1 | 4677 |
- d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming en de inrichting van het terrein.
3.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.3 onder b teneinde bouwwerken hoger dan 5 meter toe te staan als dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- b. lid 3.2.3 onder c teneinde lichtmasten toe te staan ten dienste van de bestemming met een maximum bouwhoogte van 4 meter.
- c. lid 3.1 en lid 3.2.3 onder b teneinde de bouw van windenergie-installaties toe te staan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 onder a teneinde het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf toe te staan, dat:
- a. in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen blijvende, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu;
- b. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemengingvalt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die in de van deze planregels deel uitmakende bijlage Staat vanbedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein vallen onder de categorieën 1 en 2, alsmede voor bedrijven die niet in de lijst onder de desbetreffende categorieën zijn opgenomen, maar die wel naar aard en invloed aan dergelijke bedrijven gelijkgesteld kunnen worden;
- b. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - ... zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een SBI-code zoals genoemd in onderstaande tabel:
Functieaanduiding | SBI-code |
Specifieke vorm van bedrijventerrein - 1 | 251.1 |
Specifieke vorm van bedrijventerrein - 2 | 4673.1, 361 |
Specifieke vorm van bedrijventerrein - 3 | 2562.5 |
Specifieke vorm van bedrijventerrein - 4 | 45205 |
met daarbij behorende:
- c. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
4.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.2 onder b teneinde bouwwerken hoger dan 5 meter toe te staan als dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- b. lid 4.2.2 onder c teneinde lichtmasten toe te staan ten dienste van de bestemming met een maximum bouwhoogte van 4 meter.
- c. lid 4.1 en lid 4.2.2 onder b teneinde de bouw van windenergie-installaties toe te staan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 onder a teneinde het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf toe te staan, dat:
- a. in de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen blijvende, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu;
- b. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerreinvalt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. bedrijven die - in de van deze planregels deel uitmakende bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten - functiemenging - vallen onder categorie A, alsmede voor bedrijven die niet in de lijst onder de desbetreffende categorieën zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met dergelijke bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- c. detailhandel, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen;
- d. dienstverlening;
- e. horecabedrijven die - in de van deze planregels deel uitmakende bijlage Staat vanHoreca-activiteiten - vallen onder categorie 1, subcategorie 1a en 1b, alsmede voor horecabedrijven die niet in de lijst onder de desbetreffende categorie zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met dergelijke horecabedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- f. cultuur en ontspanning;
- g. maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' ook voor horecabedrijven behorend tot categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - coffeeshop' is tevens een coffeeshop toegestaan;
- j. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van gemengd - ... zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een SBI-code zoals genoemd in onderstaande tabel:
Functieaanduiding | SBI-code |
Specifieke vorm van gemengd - 1 | 1071.2 |
Specifieke vorm van gemengd - 2 | 41, 42 |
Specifieke vorm van gemengd - 3 | 7481 |
Specifieke vorm van gemengd - 4 | 141 |
- k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
5.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 onder a teneinde het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf toe te staan, dat:
- 1. in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen blijvende, onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu;
- 2. na uitbreiding, wijziging of aanpassing valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu;
- b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 onder c teneinde het gebruik van gronden ten behoeve van een horecabedrijf toe te staan, dat:
- 1. in de Staat van Horeca-activiteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende horecabedrijf in vergelijking met horecabedrijven die vallen onder de toegestane categorie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu;
- 2. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van Horeca-activiteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het horecabedrijf in vergelijking met horecabedrijven die vallen onder de toegestane categorie de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.
- c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van lid 5.3.1 onder a, waarbij geldt dat:
- 1. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van verkeer;
- 2. in de directe omgeving wordt voorzien in voldoende parkeergelegendheid;
- 3. geen sprake mag zijn van permanente bewoning, zoals niet het geval is bij studenten;
- 4. de overige bepalingen van de betreffende bestemmingsregeling overminderd van kracht blijven.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- c. water;
- d. voet- en fietspaden;
- e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
6.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. ondergrondse parkeervoorzieningen;
Met de daarbij behorende:
- c. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
7.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'roeivereniging' is tevens een roeivereniging toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' is tevens een gemaal toegestaan;
met de daarbij behorende;
- d. horeca, maximaal categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
- e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
8.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden, mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 9 Recreatie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
- b. speelvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie', is het houden van hobbydieren toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', is een volkstuinencomplex toegestaan;
met de daarbij behorende:
- e. horeca, maximaal categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten: ondergeschikt, gerelateerd aan en ten dienste van de bestemming;
- f. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
9.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 10 Tuin
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven behorende bij de aangrenzende woonschepenligplaats;
met de daarbijbehorende:
- b. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Verkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor het verkeer met een primair doorgaand karakter (stroomfunctie);
met de daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen;
- c. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. verkeersvoorzieningen;
- e. water;
- f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een buurtonsluitingsfunctie;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' zijn tevens nutsvoorzieningen toegestaan;
- c. voet- en fietspaden;
met de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. verkeersvoorzieningen;
- g. water;
- h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
12.2 Bouwregels
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water met een functie voor de waterhuishouding, -berging, -lopen, -werken en de waterrecreatie en beroepsmatig varen;
- b. waterstaatkundige werken;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' is tevens een jachthaven toegestaan;
met de daarbij behorende:
- d. oeverstroken, -voorzieningen, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken;
- e. bruggen, dammen, taluds, duikers en steigers;
- f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met uitzondering van de bruggen over de Zaan. Hiervoor dienen de volgende regels in acht genomen worden:
13.3 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 14 Water - Woonschepenligplaats
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Woonschepenligplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het afmeren van woonboten en woonarken;
- b. het afmeren van plezierbootjes of (onderhouds)vlotten, behorend bij een woonschip;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' zijn tevens jachthavengerelateerde voorzieningen toegestaan;
- d. drijvende bergingen en bergingen op palen of steigers;
- e. bijbehorende afmeervoorzieningen, zonder welke het gebruik van het woonschip als woning niet goed mogelijk is;
- f. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- g. water;
- h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming
14.2 Bouwregels
Op en onder in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonboten' zijn uitsluitend woonboten toegestaan met:
- a. een maximale lengte van 32 meter;
- b. een maximale breedte van 6,5 meter;
- c. een maximale hoogte van 5,0 meter boven de waterlijn;
- d. een maximale diepte van 2,0 meter onder de waterlijn.
Ten aanzien van woonarken geldt:
- e. een maximale lengte van 20 meter;
- f. een maximale breedte van 6,5 meter;
- g. een maximale hoogte van 5 meter boven de waterlijn;
- h. een maximale diepte van 2 meter onder de waterlijn.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de omgevingsverguning kan worden afgeweken van het gestelde in lid 14.2:
- a. onder a, b en d tot een maximale lengte van 40 meter, een maximale breedte van 7,5 meter en een maximale diepte van 4 meter;
- b. onder e en f tot een maximale lengte van 25 meter en een maximale breedte van 6,875 meter.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 15 Wonen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn tevens functies toegestaan, zoals mogelijk in lid 5.1 a t/m i;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is tevens een onderdoorgang toegestaan;
met de daarbij behorende:
- d. (openbare) nutsvoorzieningen;
- e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
15.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
15.3 Specifieke gebruiksregels
15.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 15.3.1 onder a, waarbij geldt dat:
- a. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van verkeer;
- b. in de directe omgeving wordt voorzien in voldoende parkeergelegendheid;
- c. geen sprake mag zijn van permanente bewoning, zoals niet het geval is bij studenten;
- d. de overige bepalingen van de betreffende bestemmingsregeling overminderd van kracht blijven.
Artikel 16 Wonen - 1 (Havenbuurt)
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1 (Havenbuurt)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn tevens functies toegestaan, zoals mogelijk in lid 5.1 a t/m i;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is tevens een onderdoorgang toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is tevens een opslagplaats toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen - ... zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan met een SBI-code zoals genoemd in onderstaande tabel:
Functieaanduiding | SBI-code |
Specifieke vorm van wonen - 1 | 141 |
met de daarbij behorende:
- f. (openbare) nutsvoorzieningen;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
16.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
16.3 Specifieke gebruiksregels
16.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 16.3.1 onder a, waarbij geldt dat:
- a. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van verkeer;
- b. in de directe omgeving wordt voorzien in voldoende parkeergelegendheid;
- c. geen sprake mag zijn van permanente bewoning, zoals niet het geval is bij studenten;
- d. de overige bepalingen van de betreffende bestemmingsregeling overminderd van kracht blijven.
Artikel 17 Leiding-hoogspanning
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en de bescherming van hoogspanningsverbindingen;
- b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
Voor zover de op de plankaart aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 17 ('Leiding - Hoogspanning');
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 18 ('Waarde - Archeologie 1');
- d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 19 ('Waarde - Archeologie 4');
- e. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 20 ('Waarde - Archeologie 5').
17.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de leidingen. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Artikel 18 Waarde - Archeologie 1
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Voor zover de op de plankaart aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 17 ('Leiding - Hoogspanning');
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 18 ('Waarde - Archeologie 1').
18.2 Bouwregels
18.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 1, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 4
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Voor zover op de plankaart nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 17 ('Leiding - Hoogspanningsverbinding');
- c. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 19 ('Waarde - Archologie 4').
19.2 Bouwregels
19.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 4 indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 5
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Voor zover op de plankaart nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 17 ('Leiding - Hoogspanning');
- c. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 20 ('Waarde - Archeologie 5').
20.2 Bouwregels
20.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 5 indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de instandhouding en de bescherming van de waterkering;
- b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21 ('Waterstaat - Waterkering');
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 17 ('Leiding - Hoogspanning');
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 18 ('Waarde - Archeologie 1');
- d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 19 ('Waarde - Archeologie 4');
- e. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 20 ('Waarde - Archeologie 5')
21.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwwerk waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
23.1 Geluidzone - industrieterrein
23.2 Luchtvaartverkeerzone
Artikel 24 Algemene Bouwregels
Een gebouw mag alleen worden gebouwd indien uit de aanvraag om vergunning blijkt dat in, onder of nabij het gebouw voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd (zie artikel 28.2Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening).
Artikel 25 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt:
- 1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming;
- 2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen en bebouwing zonder dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien (zie artikel (28.2);
- 3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
- 5. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als permanente standplaats voor kampeermiddelen;
- 6. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- 7. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
- 8. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van bijbehorende bouwwerken en gebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
- 9. het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor het wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten dan wel daarvoor worden gebruikt op de gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
26.1 Algemeen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, dan kan bij omgevingsvergunning toegestaan worden, dat:
- a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 30 m² worden gebouwd;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, vlaggenmasten, duikers en andere waterstaatkundige werken worden gerealiseerd;
- c. wordt afgeweken van de in de planregels voorgeschreven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- d. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -instensiteit daartoe aanleiding geven;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen worden gebouwd;
- f. met een geringe mate kan worden afgeweken van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat:
- a. aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging bedrijven kunnen worden toegevoegd;
- b. aan de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein bedrijven kunnen worden toegevoegd;
- c. aan de Staat van Horeca-activiteiten horecabedrijven en/of horecabedrijfsvormen kunnen worden toegevoegd;
- d. in deStaat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging opgenomen bedrijven kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie;
- e. in de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein opgenomen bedrijven kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie;
- f. in de Staat van Horeca-activiteiten horecabedrijven en/of horecabedrijfsvormen kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie.
Artikel 28 Overige Regels
28.1 Toegelaten overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
- b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
- c. luifels, balkons en overstekende daken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
28.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
28.3 Wet- en regelgeving
Indien in de planregels bij dit bestemmingsplan wordt gerefereerd aan wet- en regelgeving betreft het wet- en regelgeving, zoals deze van kracht was op het moment van het vaststellen van het voorontwerp van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht
29.1 Overgangsregels ten aanzien van bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
29.2 Afwijken van de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken
Bij omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde in artikel 29.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10 %.
29.3 Overgangsregels ten aanzien van het gebruik
Het gebruiken en laten gebruiken van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
29.4 Veranderen strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 29.3 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
29.5 Onderbreken strijdig gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 29.3, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
29.6 Uitzonderingen op het overgangsrecht
Artikel 30 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oude Haven van de gemeente Zaanstad.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 26 april 2012.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Op 21 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad de "Inhaalslag Bestemmingsplannen" vastgesteld. Hiermee heeft het gemeentebestuur besloten tot een grootschalige actualisering van de bestemmingsplannen voor bestaand stedelijk gebied in Zaanstad. Toen de inhaalslag zijn voltooiing naderde heeft het college van burgemeester en wethouders in 2007 het "Actualiseringsplan bestemmingsplannen 2007-2016" vastgesteld. De bedoeling hiervan is om - als vervolg op de 'inhaalslag' - in het licht van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening te komen tot een dekkend netwerk van actuele, meer toekomstgerichte bestemmingsplannen.
Het bestemmingsplangebied Oude Haven is een bestaand woon-werkgebied waar de komende jaren een aantal nieuwe ontwikkelingen verwacht worden. De thans geldende bestemmingsplannen zijn plannen die gedateerd zijn en daardoor niet meer zijn afgestemd op de huidige situatie in het plangebied.
Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een planologisch/juridisch kader voor het behouden en versterken van de woonfunctie en om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Dit doel zal worden bereikt door de wijze van bestemmen zodanig te kiezen dat "wonen" en "bedrijfsvoering" aan de eigentijdse wensen wordt aangepast. Bij alle mogelijkheden die daartoe geboden worden dient het karakter van het plangebied te worden behouden. Het bestemmingsplan beschermt het woon- en leefmilieu.
1.2 Plangebied
Het gebied wordt globaal begrensd door:
- noorden: Rustenburg, Czaar Peterstraat en de Voorzaan;
- westen: Provinciale weg;
- zuiden: Dr. J.M. den Uylweg;
- oosten: C. Calffstraat en de Voorzaan.
Ligging plangebied
In het noorden grenst het bestemmingsplan aan het plangebied Inverdan, in het oosten aan het plangebied Zaandam Zuid en in het westen aan plangebied Bedrijventerreinen Zuid. De zuidgrens wordt gevormd door de Den Uylweg die fungeert als een fysieke barrière tussen de Havenbuurt en het te ontwikkelen Hembrugterrein.
Het plangebied is deels gelegen in het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG), zoals aangegeven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS). De zwarte vlakken op onderstaande afbeelding geven het BBG aan. De rode lijn geeft grofweg het plangebied aan.
Plangrens Oude Haven PRVS
1.3 Planvorm
Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op het behoud van de aanwezige functies.
Hoewel gesproken wordt over het ontwikkelen van het bedrijventerrein aan de Havenstraat tot gemengd gebied met zowel wonen als werken, is in dit bestemmingsplan de bestaande situatie opgenomen. De gewenste ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd door toepassing van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
1.4 Vigerende Regeling
Voor het plangebied vigeren thans de volgende bestemmingsplannen:
7.1 Uitbreidingsplan gemeente Zaandam (in hoofdzaak)
Het uitbreidingsplan is in 1930 opgesteld als een plan waarbij de bestemming voor de naaste toekomst van de in dat plan begrepen grond in hoofdzaak wordt aangewezen. Het streven is erop gericht dat de gemeente zich concentrisch, zonder lintbebouwing uitbreidt. Voor bebouwing gelden de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening. Het betreft hier een uitbreidingsplan, dat wil zeggen dat er geen gebruiksbepalingen zijn opgenomen.
7.29 Uitbreidingsplan Vissershop-Zuid
Het uitbreidingsplan Vissershop-Zuid is van toepassing op het zuidoostelijk deel van het plangebied (de Voorzaan). Deze gronden zijn uitsluitend bedoeld voor “Openbaar vaarwater” met als nadere aanduiding “gebied voor oprit naar oeververbinding zijkanaal G”. Hieraan is vormgegeven door de bouw van de Den Uylbrug. Aangezien het hier een uitbreidingsplan betreft, kent het plan geen gebruiksbepalingen en gelden de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening.
7.59Bestemmingsplan Russische buurt
Een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsverplichting. Voor de meeste gebieden in de Russische buurt is inmiddels een uitwerkingsplan opgesteld, met uitzondering van het gebied begrensd door de Dijksloot en Jasykoffstraat, Tolstoistraat, Czaar Peterstraat, Czarinastraat, C. Calffstraat, Achterzijde Krimp en de Voorzaan, de percelen Hogendijk 192 t/m 196 en het perceel Rustenburg 19.
De gebieden, die nog niet zijn uitgewerkt, zijn bestemd als Woondoeleinden A en B, Bijzondere doeleinden, Water, Verkeersdoeleinden en Openbaar groen. Binnen de bestemming Woondoeleinden zijn toegestaan: woningen, detailhandel (waaronder horeca en bed- & breakfast), bedrijvigheid, maatschappelijke doeleinden en verkeersdoeleinden. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bestemming houthandel/houtopslag en bijzondere doeleinden. Deze bevoegdheid is in de uitwerkingsplannen optimaal benut. Verder staat in de uitwerkingsregels heel gedetailleerd omschreven aan welke eisen een uitwerking moet voldoen. Er wordt uitgegaan van een parkeernorm van gemiddeld 1 parkeerplaats per woning.
7.59.1 Uitwerkingsplan Rustenburg e.o.
Het uitwerkingsplan wordt begrensd door het Ankersmidplein, Hogendijk, Jasykoffstraat, het Kattegat en de Vaart. Het is een zeer gedetailleerd plan, waarin de globale bestemmingen uit bestemmingsplan Russische buurt zijn uitgesplitst en nauwkeurig vastgelegd. Het gaat hier met name om woonbebouwing met bergingen, erven en tuinen en gemengde bebouwing. Openbaar groen, speelterreinen, woonstraten, voetpaden, parkeerplaatsen enz. zijn apart bestemd. Het gedeelte tussen de Hogendijk en de Dijksloot is buiten het plan gelaten, evenals een terrein aan Rustenburg, omdat voor deze terreinen bouwplannen waren ontwikkeld in strijd met globale plan. Deze strijdigheid kwam met name in het vloeroppervlak tot uiting.
7.59.2 Uitwerkingsplan Middengebied van globaal bestemmingsplan Russische buurt
Het uitwerkingsplan wordt begrensd door de Czaar Peterstraat, Czarinastraat, Jasykoffstraat en de Menschikoffstraat. Evenals de andere uitwerkingsplannen is het een zeer gedetailleerd plan, waarin de globale bestemmingen uit bestemmingsplan Russische buurt zijn uitgesplitst en nauwkeurig vastgelegd. Het gaat vooral om woonbebouwing met bergingen, erven en tuinen en in een enkel geval om gemengde bebouwing. Openbaar groen, woonstraten, voetpaden en parkeerplaatsen zijn apart bestemd. Verkeersontsluiting vindt plaats via de Czarinastraat en de Jasykoffstraat. Om sluiproutes te voorkomen is doorgaand verkeer door de woonstraten in het plangebied onmogelijk gemaakt door de aanleg van stroken openbaar groen halverwege. De Czaar Peterstraat is voor verkeer op meer dan 2 wielen vanaf de Czarinastraat afgesloten.
7.59.3 Uitwerkingsplan Jan Ligthart van globaal bestemmingsplan Russische buurt
Het uitwerkingsplan wordt begrensd door het Kattegat, de Narisjkinstraat, de Vaart en de Voorzaan. Het is een gedetailleerd plan, dat zich kenmerkt door een intensieve vermenging van wonen en werken aan met name de Hogendijk. Het gebied in het zuidoosten is buiten het uitwerkingsplan gehouden, omdat het gevestigde bedrijf in het globale bestemmingsplan is weggedacht en daarom niet in een plan kan worden uitgewerkt. In het uitwerkingsplan is een wijzigingsbevoegdheid verwerkt, die betrekking had op de situering van de basisschool. Aan de bestaande bebouwing is waar mogelijk enige ruimte tot uitbreiding. Verder is een speciale aanduiding gebruikt voor hoogtebeperking in verband met dakterrassen. De maximum afmeting voor woonschepen is: 21 x 5,5 x 3 meter (gemeten vanaf de waterlijn).
7.59.4 Uitwerkingsplan Middengebied Noord-Zuid van bestemmingsplan Russische buurt
Het plangebied valt in twee delen uiteen, te weten een strook aan de noordzijde van de Czaar Peterstraat en het gebied zuidzijde Menschikoffstraat - noordzijde Tolstoistraat. Het gaat om woonbebouwing en langs de Czarinastraat een aantal centrumvoorzieningen. Het plan kent verschillende mogelijkheden voor aanbouwen. In het noordelijk deel mogen de daartoe bestemde gronden geheel worden bebouwd, in het zuidelijk deel is veelal sprake van een maximumpercentage. Binnen de bestemming woonhuizen is meestal enige uitbreidingsmogelijkheid aanwezig, waardoor veelal kleine woningen vergroot kunnen worden.
7.56 Houtveld I
Een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsverplichting. Voor het gehele plangebied is nog geen uitwerkingsplan opgesteld en zijn bestemd als Bedrijven en instellingen met een centrumkarakter, Bedrijfsterrein categorie 1, Bedrijfsterrein categorie 2, Bedrijfsterrein categorie 3, Bedrijfsterrein categorie 4, Pauzerecreatie, Water, Openbaar Groen, Verkeersdoeleinden, Spoorwegen en spoorweginrichten en Begraafplaats.
7.83.1Uitwerkingsplan Eiland van het bestemmingsplan Zaaneiland
Het plangebied wordt getypeerd als rustige woonwijk en voorziet naast woonfuncties ook in een aantal ligplaatsen voor woonschepen en in bedrijfs(kantoor)functies. Op één locatie is de mogelijkheid gecreëerd om op de begane grond kleinschalige bedrijvigheid te realiseren. Tevens is het hier mogelijk een restaurant en kinderdagverblijf te vestigen. Er is voorzien in een jachthaven aan de kant van de Voorzaan en één tussen de beide bruggen. Het plan is zeer gedetailleerd en legt alle bestemmingen nauwkeurig vast.
Overzicht vigerende plannen plangebied
1.5 Opzet Van De Toelichting
De toelichting behorende bij een bestemmingsplan geeft uitleg over - en een onderbouwing voor de in de planregels en op de plankaart opgenomen bestemmingen en regels. De toelichting is hiertoe als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele analyse wordt een beschrijving gegeven van ruimtelijke en functionele invulling van het plangebied. Daarin komen onder meer de stedenbouwkundige structuur van het gebied en de verkeersstructuur aan de orde.
Hoofdstuk 3 Beleidskader geeft een globale beschrijving van voor het bestemmingsplan relevant beleid.
In hoofdstuk 4 Planuitgangspunten worden de knelpunten en/of ontwikkelingen beschreven die in het gebied voorkomen en wordt zo mogelijk een oplossing geboden. Wanneer beleid en de ruimtelijke en functionele analyse niet met elkaar overeenkomen, kan bijvooreeld sprake zijn van een knelpunt waarvoor in het bestemmingsplan een oplossing gevonden moet worden.
In hoofdstuk 5 Onderzoeken worden de resultaten beschreven van de voor het bestemmingsplan relevante en uitgevoerde onderzoeken.
Hoofdstuk 6 Beschrijving planvorm en bestemmingsregeling bevat de juridische plantoelichting. Daar waar de planregels toelichting behoeven is in dit hoofdstuk een uitleg van de juridische regeling gegeven.
In hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid wordt in "Maatschappelijke uitvoerbaarheid" een overzicht van de zienswijzen weergegeven, die zijn ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan als ook een reactie hierop. In de paragraaf "Economische uitvoerbaarheid" wordt een economische onderbouwing gegeven van de al dan niet in het plan opgenomen ontwikkelingen.
Hoofdstuk 8 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro tenslotte, geeft de resultaten van het overleg met diverse intstanties en instellingen in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Analyse
2.1 Geschiedenis Van Het Plangebied
De ontstaansgeschiedenis verklaart de ruimtelijke opbouw van het Zaanse landschap. Dit cultuurhistorische gegeven wordt landelijk als zeer waardevol beoordeeld. In hoofdlijnen wordt een indeling gemaakt in tijdvakken waarin specifieke landschapsvormen hun oorsprong vinden.
2.1.1 Het Oer-IJ (3000 voor Christus tot 1000 na Christus)
Aan het begin van deze periode lag achter de Nederlandse kuststrook een uitgestrekt getijdengebied waar de Rijn via verschillende takken de Noordzee instroomde (estuarium). Het Oer-IJ was hier de meest noordelijke vertakking van. Door een verminderde uitstroom via het Oer-IJ, verlandde de riviermonding rond 700 voor Christus. Via het gat in de kustlijn stonden enkel de westelijke delen van het gebied, rondom Assendelft en Krommenie, nog onder invloed van de zee via een krekensysteem. Rond het begin van de jaartelling sloot de kust zich, waardoor het oorspronkelijke estuarium grotendeels verlandde en het water zoet werd. Het IJ en het Cromme IJ werden gevormd en zijn nog steeds herkenbaar door de loop van de Noorder IJ- en Zeedijk. In de luwte van de duinenrij ontstond een veenpakket dat via veenstromen (de Zaan, het Cromme IJ, de Kaaik, het Twiske in Landsmeer en het Twiske in Westzaan) afwaterde op het IJ.
In de Vroegere IJzertijd, de Late IJzertijd en de Vroeg Romeinse tijd hebben bewoners door het gebied getrokken. Het gebied werd regelmatig geteisterd door overstromingen. Daardoor werden de mensen steeds weer gedwongen hun toevlucht te nemen tot hogere gronden in de omgeving. Uit de Romeinse tijd zijn in de omgeving van Velsen twee vlootstations bekend. Deze waren van 28 tot 47 na Christus bevolkt. Zij waren gelegen langs de rand van het Oer-IJ, even buiten het plangebied, en dienden als steunpunt voor de Romeinse vloot. Ook ten noorden van het plangebied, langs de Noorderham in Krommenie, is de vroegere aanwezigheid van de Romeinen aangetoond. De eeuwen daarna is de ontwikkeling in de streek gericht op het beschermen tegen het water.
Aanwezigheid Romeinen
2.1.2 Veenontginngingen (1000 - 1600 na Chrisus)
Wateroverlast aan het einde van de Romeinse Tijd dwong de bewoners weg te trekken. Het veen overwoekerde de woonplaatsen, weilanden en akkers. Het gebied was een wildernis. Het tijdstip waarop de eerste definitieve bewoning ontstond, hing waarschijnlijk nauw samen met de waterstand in het gebied. In de 10e eeuw was de kust bij Kennemerland gesloten. Het gebied rond Assendelft was daardoor redelijk beschermd tegen het zeewater. Vanaf deze periode drongen kolonisten opnieuw het veengebied binnen. Door de groei van de bevolking ontstond er behoefte aan meer landbouwgrond. Zowel vanuit de monding van de veenrivieren, als vanuit de hoger gelegen delen in het landschap, zoals strandwallen, kreekruggen en de binnenduinrand, werd het veen ontgonnen.
Om het drassige land te ontwateren ontstonden vanuit de ontginningsassen langgerekte kavels, doordat loodrecht op deze as sloten werden gegraven. De ontginning werd 'slag na slag' opgepakt en er ontstond een slagenverkaveling. Het water liep de sloten in zodat het land droog werd en gebruikt kon worden voor akkerbouw en bewoning. Een probleem was het feit dat het water uit nog niet ontgonnen delen van het veenmoeras over het akkerland kon stromen. Daarom werden tussen het akkerland en het wilde gebied veenkades en een brede sloot (een watering of gouw) gegraven om het water uit het moeras op te vangen. Soms wierp men als extra bescherming een dijk op bij de watering. De veenkades en afwateringssloten lagen evenwijdig aan de oorspronkelijke ontginningsas en vormen tegelijkertijd de basis voor een nieuwe ontginningsas. Langs deze assen ontstonden de lintdorpen, zoals het lint van Assendelft. Zo werd het hele veengebied stap voor stap in cultuur gebracht.
Het plangebied is één van de eerste delen van de Zaanstreek die ontgonnen is. In de 11e of 12eeeuw, misschien zelfs vroeger, stichtte de Graaf van Holland een Hof (boerderij) aan de monding van de Zaan. Deze Hof Zaenden werd in 1155 aangevallen door Friezen. Kort na deze datum is de nederzetting verlaten. De bewoners vestigden zich stroomopwaarts, rond de Dam. De Hof Zaenden (ook wel Oude Zaenden genoemd) is dus een voorloop van de stad Zaandam geweest. In 1737 en 1905 zijn in het plangebied resten van deze nederzetting terug gevonden. Een als grafkist gebruikte uitgeholde boomstam, wat schedels en beenderen en enig aardewerk uit de vondst van 1905 worden bewaard in het Zaans Museum.
Door de ontwatering klinkt het veen voortdurend verder in, waardoor de landbouwgronden steeds kwetsbaarder werden voor overstromingen. Daarnaast kreeg de zee weer invloed op het IJ-gebied vanuit de Zuiderzee. Er ontstond veel wateroverlast en er kwamen regelmatig overstromingen voor. In de 11de eeuw werden de eerste dijkjes opgeworpen en rond 1200 na Christus kwam de eerste zeedijk gereed. Rond 1300 na Christus lag de Zaanstreek geheel binnen een bedijking.
2.1.3 Droogmakerijen en industriële ontwikkeling van Zaandam (1600 - 1800 na Christus)
De technische ontwikkeling van de molen gaf de mogelijkheid water uit te pompen en het waterpeil binnen het veenweidegebied te beheersen. Ter vergroting van het landbouwareaal worden uitgewaaide veenrivieren drooggemalen. Zoals de Vlietpolder en Polder Noorder Buitendijken. Met de vele (ring)vaarten ontstaat een nieuw vervoer- en transportstelsel over water. Verbindingen over het land waren er nauwelijks. Het net van waterwegen was tot in de eerste helft van de 20ste eeuw het belangrijkste transportnet. Dit verkeer bestond uit de 'vaarboeren' die roeiden in jollen en pramen naar hun koeien in het veld om te melken. Verhuizingen gebeurden over de wegsloot. De oude scheepvaartroute tussen het IJ en Alkmaar, het Cromme IJ, slibt na bedijking en afdamming dicht en heeft de Kil als restant. Door verbeteringen in het watersysteem concentreert het agrarische gebruik zich voornamelijk ten westen van de Nauernasche Vaart.
De nieuwe molens worden in eerste instantie gebruikt voor ontwatering. Wanneer aan het einde van de 16de eeuw de zaagmolen wordt uitgevonden is dit de impuls voor grootschalige molenindustrie. Het vlakke Zaanse land was een ideaal vestigingsgebied voor de molenindustrie. Er was ruimte genoeg, windbelemmerende bebouwing ontbrak en de grondstoffen en eindproducten konden via het uitgebreide waterwegenstelsel makkelijk worden aan- en afgevoerd. Zo stonden in de veengebieden aan weerszijden van de Zaan in die tijd meer dan 1000 molens.
Onlosmakelijk verbonden met de handel en het molenbedrijf is de scheepsbouw. Kort na het wegtrekken van de Spaanse troepen werden langs de Voorzaan grote scheepswerven gebouwd. In de eerste helft van de 17de eeuw lagen langs de Binnenzaan tientallen scheepswerven. Er ontwikkelde zich meer bebouwing langs de Zaan waardoor Zaandam een belangrijke rol in de omgeving krijgt. De Zaanse handel en nijverheid was sterk gericht op Europa, en dan voornamelijk Noord-Europa. De voor Nederland kenmerkende koloniale handel nam hier slechts een ondergeschikte plaats in. De reden is van levensbeschouwelijke aard. Veel Zaanse kooplui hadden een Doopsgezinde achtergrond. In principe wilden zij geen wapens op hun schepen en daarom voeren de Zaanse schepen vooral op de in verhouding veilige en rustige Oostzee en ter walvisvaart.
In de tweede helft van de 18de eeuw begon de Nederlandse economie terug te lopen. In andere landen werden vaak met behulp van geëmigreerde Nederlanders scheepswerven, houtzagerijen en andere industrieën opgezet waardoor traditionele afnemers concurrenten waren geworden. Hierdoor kwam ook de Zaanstreek in een diepe crisis terecht.
2.1.4 Infrastructuur en verstedelijking (1800 - heden na Christus)
In de 17de en 18de eeuw ontwikkelde zich de typisch Zaanse bouwstijl. Door de slappe veengrond waren stenen gebouwen bijzonder duur in aanleg omdat deze flink onderhouden moesten worden. Dit, gevoegd bij de bloeiende houthandel, zorgde ervoor dat de lichtere houtbouw de voorkeur kreeg. Hiermee week de ontwikkeling in de Zaanstreek af van die van de rest van Nederland. Het grootste woningbestand bestond uit eenvoudige huizen, met als enige versiering uitgezaagde windveren en een gesneden bekroning, de zogenaamde makelaar. Er was in deze periode geen duidelijke scheiding in woongebieden tussen arbeiders enerzijds en kooplui en ondernemers anderzijds.
De industrie begon zich in de loop van de 19de eeuw te herstellen. Tussen 1875 en 1940 is er zelfs sprake van een tweede bloeiperiode van de Zaanse industrie. De dorpen in het veld kregen steeds meer een agrarisch karakter. In de langs de Zaan gelegen jongere dorpen, waar de bedrijvigheid het grootst was, stonden de dijken spoedig vol. Uit ruimtegebrek bouwde men huizen langs de paden die haaks op de Zaan stonden. Deze paden waren in eerste instantie aangelegd als verbindingen tussen de bebouwing langs de Zaan en de molens in het veld. Het aldus ontstane stratenpatroon wordt wel aangeduid met de term 'kamstructuur' en is kenmerkend voor de meeste gemeenten langs de Zaan.
Zaanse kamstructuur
De voortschrijdende industriële revolutie en bevolkingsgroei maken het nodig de infrastructuur uit te breiden. Dat ging gepaard met grootschalige ingrepen. Zo worden de eerste treinsporen aangelegd (Nieuwediep-Amsterdam, 1865). Door het belang van de waterwegen speelden de landwegen in de Zaanstreek een ondergeschikte rol. Pas in de 19de eeuw begon men met het verharden van de dorpsstraten en dijken zodat deze als verkeersweg konden dienen.
Na 1880 kwam een bedrijfstak van de grond die na de Tweede Wereldoorlog een spectaculaire groei zou doormaken: het grootwinkelbedrijf. Rond 1880 begon Simon de Wit een kruidenierswinkel in Wormerveer en Albert Heijn stichtte in 1887 een zelfde soort winkel in Oostzaan. Omdat veel Zaanse fabrieken voedingsmiddelen produceerden, werd de Zaanstreek tussen 1875 en 1960 wel de provisiekast van Nederland genoemd.
2.2 Structuur Van Het Plangebied
2.2.1 Ruimtelijke analyse plangebied
De expansie van de industrie had een flinke toename van de bevolking in de Zaanstreek tot gevolg. Langs de lintbebouwing aan de Zaan en in de oude dorpen lagen tuinen en bleekvelden die zonder problemen konden worden volgebouwd. De paden haaks op de Zaan werden verlengd. Tussen deze oude paden kwamen de nieuwe straten te liggen.
In het laatste kwartaal van de 19de eeuw vond een scheiding plaats tussen de verschillende sociale groepen, die eertijds door elkaar woonden. De meer gefortuneerden trokken van de paden weg naar aparte buurten. Hun plaats werd ingenomen door arbeiders. De nieuwe straten tussen deze paden huisvestten voornamelijk arbeiders. Zo ontstonden arbeidersbuurten.
Door de toenemende vraag naar woningen nam de kwaliteit van de nieuwbouw af. Zelfs voor slecht gebouwde huizen waren altijd wel huurders te vinden. Bij gebrek aan onderhoud vervielen vooral houten woningen snel tot krotten. In reactie op dit zeer negatieve effect van de industrialisatie werd in 1901 de Woningwet aangenomen. Deze wet had voor de woningbouw in de Zaanstreek een opmerkelijk gevolg: het bouwen in hout werd verboden. Zo kwam een einde aan een zeer oude bouwtraditie. Onder invloed van de Woningwet verrezen in de eerste helft van de 20ste eeuw in de grotere plaatsen langs de Zaan complete straten en buurten met geheel stenen arbeidershuizen.
Als gevolg van de Woningwet werden in de Zaanse gemeenten woningbouwverenigingen opgericht. Alleen verenigingen zonder winstoogmerk kwamen in aanmerking voor subsidie via de wet. De sociale woningbouwprojecten waren eenvoudig en planmatig van opzet, met rechte straten evenwijdig en haaks op elkaar. Deze projecten sloten niet meer aan bij het padensysteem.
Een ander gevolg van de Woningwet was dat gemeenten met meer dan 10.000 inwoners verplicht werden een Uitbreidingsplan op te stellen. Zaandam was de enige Zaangemeente die hieraan voldeed. Op 24 juni 1909 keurde de gemeenteraad het plan goed. Belangrijk in het plan was dat een einde kwam aan de vrijwel ongereglementeerde manier van bouwen, waarbij de economische ontwikkeling en particulier initiatief de enige leidraad vormden.
In het begin van de 20ste eeuw verdwenen de laatste padreglementen en kwam aan het eeuwenoude instituut van de zichzelf besturende padgemeenschappen een einde.
Ook buiten Zaandam liet men het bouwen langs paden los, waarbij in een aantal gevallen de paden plaats moesten maken voor nieuwe wijken met hoofdstraten en dwarsstraten. In andere gevallen kwamen de nieuwe wijken naast de bestaande paden te liggen. Tussen 1910 en 1940 werden de gemeenten langs de Zaan op deze wijze grootschalig volgebouwd, waardoor de lintstructuur verdween.
Eeuwwisseling van 19de naar 20ste eeuw Jaren 50
De economische crisis die Nederland in de eerste helft van de 20ste eeuw trof, heeft ook in de Zaanstreek haar sporen nagelaten. De scheepsbouw verdween vrijwel geheel. Met het ineenstorten van de scheepsbouw ruimden ook veel houtzaagmolens het veld en verdwenen uit het landschap. Stoommachines werden geïntroduceerd en elektriciteit deed haar intrede. De houtzagerij William Pont op het Eiland bleef functioneren tot circa 1990. Daarna heeft een transformatie plaatsgevonden van werkgebied naar woongebied.
De spoorwegen vervoerden vooral personen. Industrieterreinen langs het spoor zijn nooit tot ontwikkeling gekomen, de industrie bleef langs de Zaan en de Nauernasche Vaart geconcentreerd.
Voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van Zaandam en de dorpen langs de Zaan was de spoorlijn Amsterdam-Zaandam-Alkmaar van groot belang. Zij vormde wel een barrière voor de in westelijke richting oprukkende bebouwing. Verder liep de lijn evenwijdig aan de Zaan waardoor de voor de Zaanstreek zo kenmerkende kamstructuur in stand bleef. Het oorspronkelijke spoor is in het kader van de Hemspoortunnel iets verlegd in westelijke richting in 1983. Bestaande paden werden verlengd tot aan de spoorlijn. In een aantal gevallen werden nieuwe straten, zoals de Stationsstraat in Zaandam, tussen de bestaande paden gelegd. Zo versterkte de spoorlijn zelfs de oude padenstructuur. De Spoorlijn Amsterdam-Alkmaar bleef de uiterste grens voor de bebouwing van de Zaangemeenten op de westelijke oever.
Eeuwwisseling 20ste naar 21ste eeuw
2.2.2 Stedenbouwkundige analyse plangebied
De structuur van het plangebied wordt weergegeven door verschillende deelgebieden die functioneel en ruimtelijk met elkaar samenhangen. Hierin wordt een aantal deelgebieden onderscheiden, namelijk;
- Russische buurt
- Houthavenkade
- Havenbuurt
- Eiland
Het gebied kent sterke punten die bepalend zijn voor de eigen karakteristiek.
- De kwaliteit van het wonen wordt sterk bepaald door het wonen aan het water en het zicht op het water;
- De woonbuurten kennen een sterk buurtgevoel door het gevoel van geborgenheid in de buurtjes (met een ziel);
- Door de ligging van de buurten nabij het centrum van Zaanstad kunnen de bewoners gebruik maken van de bovenwijkse voorzieningen die het centrum biedt.
2.3 Groen- En Waterstructuur
2.3.1 Algemeen
Sinds 1900 is het gebied getransformeerd van een gebied met een groen karakter naar een bebouwd gebied. De wijken Havenbuurt en Russische Buurt kennen weinig tot geen toegankelijk groen in de vorm van parken en wandelgebieden. Op Zaaneiland bevinden zich een drietal groene scheggen die een relatie hebben met het water.
De wijken zijn langs de straten voorzien van bomen en kleine beplantingsvakken. Het particuliere volkstuinencomplex tussen Havenbuurt en Provincialeweg is niet voor een ieder toegankelijk.
Het plangebied ligt aan het water van de Oude Haven en Voorzaan. Vanuit alle buurten is goed zicht op het water. In de kom tussen Het Eiland, de Russische Buurt en De Havenbuurt, liggen jachthavens die een groot stempel drukken op het aanzicht van de wijk. Daarnaast is er de doorgaande route aan de Zaan langs het Eiland en de Havenbuurt. Deze openbare zone veroorzaakt samen met de bomenrijen een levendig en recreatief beeld van de stad en heeft het karakter van een boulevard.
Bomenrijen aan de Zaan
Het uit de 17de eeuw daterende net van waterwegen was tot in de eerste helft van de 20ste eeuw het belangrijkste transportnet. Naast de vaarbewegingen ten behoeve van de industrie ging ook het lokaal verkeer over het water.
Verhuizingen gebeurden via de wegsloot. Vanaf de jaren twintig nam het wegvervoer toe, ten koste van vervoer over water. Wegsloten werden gedempt, zodat de hoofdstraten in de dorpen als rijweg konden dienen. De grootschalige aanleg van nieuwbouwwijken heeft veel verbindingssloten in het veld en waterkunstwerken bij dijken doen sneuvelen. Zodoende is van het eens uitgebreide waterwegennet slechts een klein deel overgebleven.
Water- en groenstructuur 1900 Water- en groenstructuur 1950 Water- en groenstructuur 2000
2.3.2 Groenstructuur
De groenvoorzieningen in het plangebied concentreren zich met name in de Havenbuurt en op het Eiland. De Havenbuurt is omzoomd met een groene rand langs het water. Tevens bevindt zich langs de Baltische straat een stukje groen en aan het zuiden van de Havenbuurt grenst een groot stuk groen aan de volkstuinen. De volkstuinen zijn het meest in het oog springend, gelegen tussen de Havenbuurt en de Provincialeweg. Deze zijn van groot belang voor de leefbaarheid van de stad in zijn algemeenheid en die van de aangrenzende woonbuurten in het bijzonder. Ook de bomenrij langs de Zaan vormt een beeldbepalend element. Tenslotte zijn er nog een aantal plekken op het Eiland, die weliswaar niet direct structuur geven, maar die wel van groot belang zijn voor de leefbaarheid van de buurt. Het eiland is aan de oostkant omzoomd met een groene rand. Groene plekken bevinden zich tevens langs Halligen, langs Mellum, tussen Gotlandpier en Falster aan het water en langs de flat aan de straat Justpier. In de Russische buurt zijn kleine groene plekken te vinden op het Sacharovplein, langs de Provinciale weg ter hoogte van de Poeskinstraat, bij buurthuis Hogendijk en op het Czaar Peterplantsoen.
De ontwikkeling van de groenstructuur wordt hieronder weergegeven.
Groenstructuur 1900 Groenstructuur 1950 Groenstructuur 2000
2.3.3 Waterstructuur
2.4 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
2.4.1 Cultuurhistorie
Cultuurhistorie wordt geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor de Russische buurt en de Havenbuurt zijn cultuurhistorische verkenningen opgesteld. Een cultuurhistorische verkenning brengt de betekenis en relaties tussen waarden in beeld. Een cultuurhistorische verkenning levert een ‘totaalplaatje’ van cultureel erfgoed waarden op, in relatie tot de omgeving. Beide cultuurhistorische verkenningen starten met thematische inventarisaties en lijsten met waardevaste en waardevolle elementen. Vervolgens worden deze gegevens met elkaar in verbinding gebracht en geanalyseerd; naast informatie over verwachte of aanwezige waarden wordt ook de betekenis van de waarden onderzocht. Welke waarden zijn uniek, welke versterken elkaar, welke versterken de identiteit van een gebied, welke dragen bij aan een fijne leefomgeving, waar moeten keuzes gemaakt worden?
De gehele cultuurhistorische verkenningen zijn te vinden in Bijlage 7 Cultuurhistorischeverkenning Havenbuurt en Bijlage 8 Cultuurhistorische verkenning Russische buurt enHogendijk. Onderstaand volgt een korte samenvatting van de verkenningen en wordt aangegeven op welke wijze hiermee rekening is gehouden in het bestemmingsplan.
Havenbuurt
De kernwaarden in de Havenbuurt zijn als volgt puntsgewijs samen te vatten:
- de wijk is een voorbeeld van sociale en economische geschiedenis van Zaanstad in de twintigste eeuw;
- afleesbaarheid van de ontwikkelingsgeschiedenis van de wijk aan de minimaal gewijzigde straatzijde van de bebouwing;
- verwachte archeologische overblijfselen van de nederzetting Middeleeuwse Oud-Zaanden;
- besloten karakter door de interne samenhang in de wijk en de geïsoleerde ligging tussen verschillende voormalige industriegebieden en de Zaan;
- ensemblewaarde door eenheid in schaal, typologie en materiaalgebruik van de arbeiderswoningen;
- gaafheid straatbeeld en samenhang in de wijk;
- laanachtige karakter van de Havenstraat langs de Zaan, met aan weerszijden een bomenrij;
- zorgvuldige detailleringen in de woningen met beperkte middelen;
- verzorgdheid van particulier groen en door bewoners toegeëigende openbare ruimte
Aanbevelingen:
- uitgaan van huidige schaal en samenhang van de bebouwing in de wijk om de ensemblewaarde te behouden;
- bouwen in typologie van de huidige bebouwing: bakstenen arbeiderswoning met rood pannendak;
- behouden uitstraling van de woningen aan de straatzijde;
- gebruiken speelse detaillering in huidige architectuur als inspiratiebron;
- verbeteren zichtrelatie en beleefbaarheid van de Zaan in de wijk;
- verbeteren van de uitstraling van de entree van de wijk (Havenstraat);
- verbeteren toegankelijkheid van bos bij Hembrugterrein;
- verbeteren onderhoud van bestaand openbaar groen;
- koesteren particulier onderhouden tuinen en groengebieden.
In het bestemmingsplan wordt in ieder geval op de volgende manier rekening gehouden met genoemde waarden:
- de groengebieden in de Havenbuurt zijn als 'Groen' bestemd, om deze gebieden te behouden;
- doordat de buurt conserverend bestemd is, blijft de huidige eenheid in schaal behouden. De bouwvlakken van de woningen zijn slechts in beperkte mate vergroot om het straatbeeld en de eenheid in de wijk te behouden bij eventuele renovatie of sloop-nieuwbouw.
Russische Buurt
De kernwaarden in de Russische buurt zijn als volgt samen te vatten:
- de wijk is een voorbeeld van een arbeiderswijk van Zaanstad in de 20e eeuw;
- belangrijke aders zijn de Hogendijk, de Krimp en de Lage Horn;
- een belangrijke waarde in de Russische Buurt is de ruimtelijke en zichtrelatie met de Zaan en de sloten in de buurt;
- ensemblewaarde door eenheid in schaal, typologie en materiaalgebruik van de arbeiderswoningen;
- het gehele gebied rondom het Czaar Peterhuisje.
Aanbevelingen
- bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang het kleinschalige karakter van de woonwijk als uitgangspunt te nemen;
- de structuur van de Zaan, Hogendijk en de sloten die door de polder liepen bepalen ook nu nog de ruimtelijke inrichting en ontsluiting van de Russische Buurt. Aanbevolen wordt bij eventuele toekomstige ingrepen in de stedenbouwkundige opzet en verkeersdoorstroming van de wijk om vanuit cultuurhistorisch oogpunt te overwegen om de oude, ononderbroken wegen weer terug te brengen.
- de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de Zaan, De Vaart en de sloten zijn een belangrijke kwaliteit van de Russische Buurt. Daarom is het van belang deze waarde te versterken bij toekomstige ingrepen in de wijk.
- Het Czaar Peterhuisje en de bijbehorende, beschermde gebouwen zijn van grote waarde voor de Zaanstreek en de Russische Buurt. Bij toekomstige ruimtelijke ingrepen zou men de ontsluiting en routing van het huisje kunnen verbeteren.
In het bestemmingsplan wordt in ieder geval op de volgende manier rekening gehouden met genoemde waarden:
- doordat de buurt conserverend bestemd is, blijft de huidige eenheid in schaal behouden. Bouwvlakken zijn volgens de feitelijke situatie op de verbeelding aangebracht, zodat het kleinschalige karakter van de woonwijk behouden blijft.
2.4.2 Monumenten
2.4.3 Historisch-geografische waarden
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Zaanstad 2006 zijn de volgende gebieden van belang:
Russische Buurt
Gebied gelegen tussen de Hogendijk, de Krimp, de Rozengracht en Rustenburg. De Russische Buurt is eind 19de eeuw gerealiseerd voor de opvang van uit Delft afkomstige werknemers van de Artillerie Inrichtingen en deels gebouwd door particuliere bouwers en deels door woningbouwverenigingen (onder andere Goed Wonen). De buurt is voor een groot deel gesaneerd. Bijzonder is het u-vormige Czaar Peterplantsoentje, met rondom de gave bebouwing. Eveneens bijzonder is de noordelijke bebouwingsrand van de Czarinastraat met de opvallende, sprongsgewijze verkaveling. De naamgeving van de Russische buurt en de straten is een herinnering aan het bezoek van Czaar Peter de Grote aan Zaandam en de hernieuwde belangstelling daarvoor in de 19de eeuw. Het gebied is van lokale waarde.
Hogendijk
Hogendijk, het Krimp en de Lage Horn.De Hogendijk is een waterkering en was als zeedijk één van de eerst bewoonde straten van Zaandam. De dijk is onderdeel van het dijkenstelsel langs het IJ en loopt van de Dam tot de Provincialeweg. Buitendijks waren voornamelijk scheepswerven gevestigd, aan de overzijde was woningbouw. Benedendijks, langs de Krimp en de Lage Horn stonden arbeidershuisjes waaronder het huisje van Gerrit Kist waar Czaar Peter in 1697 enige dagen verbleef en dat tot op de dag bekend staat als het 'Czaar Peter Huisje'. Als dragend structuurelement is de Hogendijk van regionaal belang. Het gebied aan weerszijden van de Hogendijk tussen Nicolaasstraat en Badhuisweg is vanwege de aanwezigheid van waardevolle bebouwing en nog in de grond aanwezige scheepswerven eveneens van regionaal belang.
Hogendijk
De Zaan
De Zaan, één van de grootste veenstromen van Noord-Holland, vormt de ruggengraat van de Zaanstreek. Langs de oevers van de Zaan ontstond op het einde van de 16de eeuw het oudste industriegebied van Europa, en misschien wel van de wereld. Nog steeds is de Zaan als breed water, verkeersader en industriegebied beeldbepalend voor de Zaanstreek. Een rivier met dergelijke industriële bebouwing is uniek in Nederlan en als zodanig van nationaal belang.
Havenbuurt
De Havenbuurt is gesitueerd op een nagenoeg driehoekig terrein en is in drie verschillende fasen tussen 1909 en 1927 tot stand gekomen. De buurt is van gemeentelijk belang vanwege de stedenbouwkundige aanleg en de samenhangende bebouwing, gerealiseerd door enkele woningbouwverenigingen en de Gemeente Zaandam. Het stratenplan heeft bijzondere kwaliteiten door de gebogen en geknikte straten en de inpassing van pleintjes en plantsoenen. De buurt is van lokale waarde.
2.4.4 Archeologische waarden
De bescheerming van de archeologische waarden is geregeld via de Wet op de Archeologische Monomentenzorg (2007). Volgens de Archeologienota Zaanstad 2009, volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland (2000) en volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Zaanstad (2006) zijn de volgende gebieden van archeologisch belang:
Voorzaan
De monding van de Zaan met de oostelijke en westelijke oevers was in de 16de tot 18de eeuw één van de belangrijkste scheepsbouwcentra van Europa. In de bodem zijn tijdens opgravingen aan de Hogendijk in 1998 en 1999 complete scheepshellingen aangetroffen met bijbehorend gereedschap en andere gebruiksvoorwerpen. Deze vondst geeft aan dat in het hele gebied nog belangrijke overblijfselen van scheepswerven aanwezig kunnen zijn. Verder liggen in dit gebied oude dijken, paden, de middeleeuwse kern van Zaandam en resten van molens. Vanwege de aanwezigheid van resten van scheepswerven en vroege industriële activiteiten is dit gebied van (inter)nationaal belang.
Uit opgravingen en uit literatuur is bekend geworden dat in ieder geval langs de oevers van de Voorzaan en langs beide kanten van de oude haven scheepswerven hebben gelegen. Niet uitgesloten moet worden dat elders in het gebied, bij dieper water, nog meer scheepswerven liggen. Binnendijks lagen houtwerven, toeleveringsbedrijven en woningen van de arbeiders
Oud-Zaenden
Daar waar nu de Russische Buurt ligt, was rond 1155 het verwoeste dorp Oud-Zaenden gelegen. In 1737 en 1905 zijn resten van dit dorp teruggevonden. De precieze omvang van de nederzetting is niet bekend. Oud-Zaenden heeft een rol gespeeld in de kolonisatie van het Noord-Hollandse veengebied. Het is daarom van regionaal belang.
2.5 Functionele Structuur
2.5.1 Bevolking
Het aantal inwoners van Oude Haven is de afgelopen 5 jaar min of meer gelijk gebleven. In 2009 was het totaal van 4289 inwoners, als volgt verspreid over de buurten:
Aantal inwoners per buurt 2005-2009
Buurt | 2009 | 2008 | 2007 | 2006 | 2005 |
Russische buurt | 912 | 916 | 916 | 908 | 911 |
Het Eiland | 1397 | 1391 | 1411 | 1381 | 1401 |
Havenbuurt | 1980 | 1992 | 1945 | 1949 | 1995 |
bron: Gemeente Zaanstad, Onderzoek&Statistiek
Oude Haven kent een evenwichtige bevolkingsopbouw, zonder opvallende uitschieters. De meeste inwoners zijn van Nederlandse afkomst en het aantal mensen dat deel uitmaakt van de beroepsbevolking (dus tussen de 20 en 64 jaar) is 64,5%.
Bevolkingsopbouw 2009
Leeftijdsklasse | % |
t/m 19 jaar | 22,1 |
20 t/m 64 jaar | 64,5 |
65 jaar en ouder | 13,4 |
bron: Gemeente Zaanstad, Onderzoek&Statistiek
De huishoudenssamenstelling bestaat voor ongeveer 30% uit alleenstaanden, 30% uit gezinnen met kinderen en 30% uit gezinnen zonder kinderen. Dit komt overeen met de cijfers van Zaanstad als geheel.
2.5.2 Toerisme en recreatie
2.5.3 Werken
2.5.4 Voorzieningen
In het plangebied is het voorzieningenniveau niet echt ontwikkeld. Voor de meeste voorzieningen zijn de bewoners aangewezen op het centrum van Zaandam, ten noorden van het plangebied. Het centrum ligt op geringe afstand van het plangebied en is zowel lopend als op de fiets goed bereikbaar.
De voorzieningen binnen het plangebied zijn ingedeeld naar commerciële en publieke / niet-commerciële voorzieningen.
2.5.5 Wonen
In het plangebied zijn in totaal 1944 woningen, waarvan 59% huur- en 41% koopwoningen. De gemiddelde woningbezetting in 2009 was 2,3. Dit komt overeen met de gemiddelde woningbezetting in Zaanstad als geheel.
De Russische buurt en de Havenbuurt zijn oude buurten met 40,8% vooroorlogse woningen, waarvan er veel zijn gerenoveerd.
In de Havenbuurt staan ruim 400 voornamelijk kleine arbeiderswoningen, oorspronkelijk bedoeld voor de uit Delft afkomstige arbeiders die werkzaam waren op het Hembrugterrein. De sociale samenhang is sterk. De particuliere woningen in de Havenbuurt zijn in het najaar 2008 onderzocht op funderingsproblemen. Van de 162 koopwoningen vallen er 100 in de categorie 3. Dat wil zeggen dat funderingsherstel binnen 10 jaar noodzakelijk is. Hiervan vallen er 31 zelfs in de categorie 3+, waarbij herstel noodzakelijk is binnen 2 jaar.
In de Havenbuurt zijn drie woningcorporaties actief, te weten Parteon, Rochdale en ZVH. Ook zij zijn actief bezig met kwaliteitsonderzoeken van hun woningbestand en stellen daarbij uitruil van woningbezit ter discussie.
De Russische buurt omvat bijna 1000 woningen en is deels bebouwd door particuliere bouwers en deels door de woningbouwverenigingen Parteon en ZVH. De buurt is voor een groot deel gesaneerd tussen 1980 en 1990.
In 2009 is door de gemeente Zaanstad gestart met een onderzoek naar illegale kamerverhuur in de Russische Buurt in Zaandam. Aanleiding hiervoor is het vermoeden dat er in diverse panden illegaal kamers worden verhuurd. Bovendien voldoen de panden mogelijk niet aan de brandveiligheidseisen. De illegale verhuur veroorzaakt veel overlast in de Russische Buurt, waardoor de leefbaarheid in de buurt onder druk staat. Er zijn meerdere klachten binnengekomen over parkeeroverlast, geluidsoverlast en schermutselingen op straat. De gemeente wil de overlast in de buurt terugdringen door te handhaven op illegale verhuur.
Daarbij is illegale verhuur onwenselijk, omdat het de woningmarkt vertroebelt en de illegale huurders vaak worden uitgebuit. De huurders betalen woekerprijzen voor kamers die niet bestemd zijn voor bewoning en de panden zijn in sommige gevallen ook onveilig.
Wanneer na het onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van illegale kamerverhuur, wordt dit aan de bewoners en de eigenaar van het pand bekend gemaakt. De eigenaar kan vervolgens een verzoek tot legalisatie indienen bij de gemeente. Wanneer het pand niet voor legalisatie in aanmerking komt, zal de eigenaar de verhuur moeten staken.
Het Eiland is een geheel nieuwe woonwijk, gerealiseerd in de jaren 90. De verhouding koop-huur wijkt af van de rest van het plangebied. Op het Eiland zijn ruim 500 woningen, waarvan 59% koop- en 41% huurwoningen. Slechts een beperkt aantal woningen zijn in handen van de woningbouwverenigingen Rochdale en Parteon.
2.5.6 Woonboten
Aan de Houthavenkade zijn vijf steigers gerealiseerd waar aan weerszijden varende woonschepen liggen afgemeerd (met uitzondering van het laatste (aan de kant van de provinciale weg) woonschip dit is een vaste woonark. De ondergrond van het water en de steigers zijn aan de bewoners van de woonschepen verkocht. In de privaatrechtelijke koopcontracten is opgenomen dat deze plaatsen uitsluitend zijn aangewezen als plaatsen waar varende woonschepen mogen worden afgemeerd.
De woonschepen in de insteekhaven (Kattegat) zijn in eigendom van de firma Bentvelzen. De woonschepen liggen in water waarvan de ondergrond in eigendom van drie privépersonen is. Er liggen in totaal 5 woonschepen.
Aan de Hogedijk 210-212 ligt ook nog een woonschip en in de Oude Haven liggen er vier.
2.6 Verkeersstructuur
2.6.1 Infrastructuur
De belangrijkste weginfrastructuur van Oude Haven ligt aan de rand van het plangebied. Het volledige plangebied ontsluit op de Provincialeweg. De Provincialeweg is ook de autoverbinding tussen de verschillende gebieden in het plangebied. Naar de Dr. J.M. Den Uylweg aan het zuiden van het plangebied is geen directe verbinding.
De Provincialeweg is recent aangepast als gevolg van de realisatie van de Zuidelijke randweg. Deze Provincialeweg zal in de nabije toekomst nog meer veranderingen ondergaan als gevolg van de ontwikkelingen rond Inverdan en mogelijk Zuiderhout. De Dr. J.M. Den Uylbrug wordt in de toekomst verbreed. Al deze aanpassingen aan de hoofdinfrastructuur zijn nodig om ook in de toekomst het verkeersaanbod te kunnen blijven verwerken.
Toekomstige ontwikkelingen op het Hembrugterrein kunnen gevolgen hebben voor de infrastructuur en de verkeersafwikkeling in de Havenbuurt. Hierover is nu nog geen duidelijkheid te geven.
De interne verkeerscirculatie in de Russische buurt zal nog nader tegen het licht worden gehouden. De gemeente heeft de wens om het centrum autoluw in te richten. Dit betekent dat er geen doorgaand verkeer meer zal zijn over de bruggen. In de directe omgeving van het winkelcentrum kan dit verandering van de verkeersstromen tot gevolg hebben.
2.6.2 Ondergrondse infrastructuur
In het plangebied liggen in de grond netwerken van kabels en leidingen voor water, elektriciteit, gas, telecommunicatie, televisie, riolering, drainage en afvalwatertransport. Bij deze kabel- en leidingnetwerken behoren onder- en bovengrondse installaties en bouwwerken zoals transformatoren, gasstations, elektriciteitskasten, telefoonkasten, KPN en NUON huisjes. De kabels en leidingen, installaties en bouwwerken zijn eigendom van de kabel- en leiding beheerders (KLB).
2.6.3 Parkeren
In de Russische buurt is de parkeerdruk hoog, waardoor een parkeerregiem van kracht is. In de huidige situatie kan ’s morgens vanaf 12.00 uur tot ‘s avonds 23.00 uur alleen geparkeerd worden door mensen met een parkeervergunning. Wanneer bewoners bezoek ontvangen, kan het bezoek met behulp van een kraskaart één dag tegen een gereduceerd tarief parkeren. De gemeente werkt op dit moment aan een nieuwe invulling van de parkeerregiems. Dit nieuwe beleid zal naar verwachting in 2012 doorgevoerd worden. Omdat nog niet duidelijk is hoe de gemeente dit beleid gaat invullen, wordt dit nog niet opgenomen in het bestemmingsplan.
Net buiten het gebied staat sinds kort een parkeergarage in het Hermitage met ca. 900 parkeerplaatsen. De garage kan via de Provinciale weg, ter hoogte van het NS station Zaandam, bereikt worden. Ondanks dat deze garage meer op bezoekers van het centrum is gericht, kan het natuurlijk ook door (bezoekers van) de Russische buurt gebruikt worden. Parkeervergunningen voor deze garage zijn echter vele malen duurder dan in de Russische buurt.
De bouwverordening schrijft voor dat nieuwe bouwplannen in hun eigen parkeerbehoefte moeten voorzien. Dit betekent echter niet dat zij oplossing moeten bieden voor een historisch tekort. Voor de parkeernormen verwijst de bouwverordening naar de meest recente gemeentelijke nota. Dit geldt ook voor het plangebied van dit bestemmingsplan. De Russische buurt valt in de sterk stedelijke zone A en de overige plandelen in de sterk stedelijke zone B. Alle in de nota genoemde zones kennen een andere parkeernorm. De normen van de sterk stedelijke zone A zijn over het algemeen het laagst en worden hoger naarmate men verder van het centrum verwijderd raakt. In het centrum geldt een parkeerregiem waarin betaald parkeren en parkeren door vergunninghouders mogelijk wordt gemaakt. Mede hierdoor en door concurrentie van openbaar vervoer en fiets wordt de vraag naar parkeren beïnvloed. Naast aanpassing van de normen zijn de mogelijkheden voor het afkopen van de parkeereis verruimt.
2.6.4 Openbaar vervoer
Vanaf december 2011 rijden er geen reguliere buslijnen meer door het plangebied.De loopafstand tot een halte in het zuidelijke deel van het plangebied is daardoor groot. De dichtstbijzijnde bushalten bevinden zich op de Westzijde/Gedempte Gracht (hier vertrekken 7 buslijnen) en de Albert Heijnweg (3 buslijnen).Het treinstation Zaandam ligt binnen een straal van 2 kilometer.Verder kan men in het plangebied gebruik maken van het aanvullend openbaar vervoer (AOV). Dit is een (gesubsidieerde) vorm van openbaar vervoer (regiotaxi) die men kan bellen en waarbij men vervoer kan bestellen van deur-tot-deur.
2.6.5 Fiets
Het Fiets-PLUS-net vormt de belangrijkste doorgaande fietsroutes in Zaanstad. Dit netwerk loopt via de Provincialeweg N246, Provincialeweg N203 en een oost-westroute in het zuiden van Zaanstad (o.a. de Den Uylweg, Hoofdtocht en Westzanerdijk). Deze routes maken ook deel uit van het regionale fietsnet van de Stadsregio Amsterdam (SrA).
Het onderliggende stedelijke fietsnetwerk wordt gevormd door het zogenaamde Primaire Fietsnetwerk van Zaanstad. Onderdelen daarvan binnen dit bestemmingsplan zijn de Houthavenkade, de Hogendijk, de Czarinastraat en voorlopig nog de oversteek over de Provincialeweg (vanuit de fietstunnel onder het spoor) via de Rozengracht naar de Wilhelminabrug. Met het vorderen van de planvorming van Inverdan wordt de oversteek over de Provincialeweg vervangen door de Buiging (die west-Zaandam met het centrumgebied verbindt).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van het ruimtelijk relevante beleid voor de gemeente Zaanstad en specifiek voor het plangebied. Dit beleidskader vormt de basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is een onderbouwing van de beleidskeuzes die zijn gemaakt.
Het vigerende rijks- en provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is als uitgangspunt genomen voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt dus niet afgeweken van het vigerende beleid.
3.1 Europees Beleid
3.1.1 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta 1992)
Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Artikel 5 van het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen zullen in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem moeten ontzien. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningplannen rekening mee kan worden gehouden.
Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Artikel 6 stelt de financiering aan de orde. Hier geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.
3.1.2 Europees Verdrag inzake de hoofdwaterwegen
Dit verdrag is van toepassing op waterwegen die van internationaal belang zijn. De Zaan behoort daartoe. Dit verdrag heeft tot doel het internationaal vervoer over waterwegen in Europa te vergemakkelijken en doelmatiger en aantrekkelijker te maken. Eén en ander betekent, dat het scheepvaartverkeer op de Zaan niet mag worden belemmerd
3.1.3 Europese Kaderrichtlijn Water
De kaderrichtlijn heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
- 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
- 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
- 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
- 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Het beleid van deze kaderrichtlijn moet op grond van het Nationaal Bestuursakkoord Water onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Er is een nieuwe AMvB Ruimte.deze komt in de plaats van de eerdere ontwerp-AMvB Ruimte die in 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Deze AMvB is gericht op doorwerking van de nantionale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVRI) gepubliceerd. In de AMvB zijn de nationale belangen en de juridische borging vereisten opgenomen. Hij is deels opgebouwd uit hoofdstukken uit de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.
Een deel van de AMvB Ruimte heeft in 2009 al ter inzage gelegen. Het betreft hier onder andere de onderdelen grote rivieren (zonder Maas), kustfundament, defensieterreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Hierop is geen inspraak meer mogelijk. Deze onderdelen worden zo snel mogelijk vastgesteld. Voor de overige onderdelen van de AMvB en de SVRI was de inspraaktermijn van 3 augustus tot en met 14 september 2011. Het is momenteel nog even afwachten wat de gevolgen zijn van de inspraak op beide stukken.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van het Rijk voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van de ruimtelijke ordening.
De nieuwe Structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals;
- 1. de Nota Ruimte;
- 2. de Structuurvisie Randstad 2040;
- 3. de Nota Mobiliteit;
- 4. de Mobiliteitsaanpak;
- 5. de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
- 6. de agenda Landschap;
- 7. de agenda Vitaal Platteland;
- 8. Pieken in de Delta.
Tot en met 2020 zijn de keuzes al gemaakt. Voor de jaren 2021-2028 investeert het kabinet in een aantal projecten, zoals;
- 1. Ring Utrecht fase 2 (A12);
- 2. A7;
- 3. A8;
- 4. A10 (ten noorden van Amsterdam);
- 5. A1 Oost;
- 6. A27;
- 7. A58.
Het kabinet wil in de Randstad 2x4 rijstroken als standaard. Daarbuiten moeten op termijn alle hoofdverbindingen 2x3 worden. In deze kabinetsperiode wordt 800 kilometer aan extra rijstroken aangelegd. Ook worden vaarwegen versterkt. Uiterlijk 2020 moet op de drukste trajecten 6 intercity's en 6 sprinters per uur rijden. Reizigers kunnen zo de trein nemen zonder vooraf hun reis te plannen. Dit heeft 'spoorboekloos rijden'. Verder wordt veel geld uitgetrokken voor het verbeteren van het wegenonderhoud. Zoals gezegd onder het vorige kopje van het Barro heeft ook de SVIR ter inzage gelegen. De definitieve vaststelling laat nog even op zich wachten.
3.2.3 Basisnet
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water. Doel van het Basisnet Weg is het voorkomen van toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs het hoofdwegennet. Binnenvaart is een bijzonder veilige wijze van transport en daarom zeer geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt 80% over het water plaats. Met het Basisnet Water worden toekomstige externe veiligheidsknelpunten langs waterwegen voorkomen. Van al het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor vindt circa 5% over het spoor plaats. De groei van het vervoer per spoor is vanwege economische belangen en vanwege transportveiligheid een gewenste situatie. Het spoor loopt in veel gevallen dwars door binnenstedelijk gebied. In veel gemeenten is tot dicht op het spoor gebouwd. Omdat er tot dusver geen harde grenzen aan vervoer en bouwen zijn gesteld, kunnen lokaal ongewenste risico's ontstaan, vooral bij stationsgebieden. Hierover moeten afspraken worden gemaakt die worden vastgelegd in het basisnet.
Bij het basisnet wordt een grens gesteld aan de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gemeenten moeten bij bouwplannen rekening houden met dat toekomstige vervoer. Daarmee wordt een robuust systeem gecreëerd voor de komende decennia. De risico's zullen nergens onacceptabel groot worden. Dat is winst ten opzichte van de huidige situatie. De bedoeling is het basisnet in 2012 vast te stellen.
3.2.4 Beleid externe veiligheid
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag, de productie en transport van gevaarlijke stoffen en het gebruik van de luchthaven Schiphol. De risico’s van de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen legt beperkingen op aan de directe omgeving. Zo zijn bijvoorbeeld tussen een opslag voor gevaarlijke stoffen en woningen veiligheidsafstanden nodig. De beslissingsbevoegde overheidsorganen moeten bij het nemen van de besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rekening houden met externe veiligheid.
3.2.5 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
De externe veiligheidsaspecten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Besluit is van toepassing op de aardgastransportleidingen met een werkdruk vanaf 16 bar of meer en op de buisleidingen met aardolieproducten.
De regels in het besluit buisleidingen zijn gericht op de exploitant van een buisleiding en het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit bevat regels voor de risiconormering en -zonering langs buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
Het Besluit sluit qua systematiek geheel aan bij het Bevi en de circulaire voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit houdt in dat ook voor buisleidingen het basis veiligheidsniveau van 10-6per jaar voor het plaatsgebonden risico (PR) voor zowel bestaande situaties als bij nieuwe ruimtelijke plannen geldt. Verder wordt verantwoording van het groepsrisico verplicht gesteld wanneer een nieuw besluit wordt genomen. Bijvoorbeeld het bevoegd gezag dat een besluit neemt over de aanleg van een nieuwe leiding of van een nieuw ruimtelijk plan is ook verantwoordelijk voor de verantwoording van het groepsrisico.
3.2.6 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
De regelgeving voor de opslag of de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven is opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen wet milieubeheer (Bevi). Het besluit is op 28 oktober 2004 in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico’s waaraan individuele- en groepen burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door bedrijven met gevaarlijke stoffen, tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het Besluit is van toepassing op de bedrijven die overlijdensrisico’s veroorzaken voor personen buiten het bedrijventerrein als gevolg van gevaarlijke stoffen. In artikel 2 van het Bevi is aangegeven welke bedrijven onder de reikwijdte van het besluit vallen. Het besluit is erop gericht, dat de geldende normen voor het plaatsgebonden risico en de regels voor de verantwoording van het groepsrisico worden nageleefd.
De regels voor de uitvoering van het Bevi zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De Revi bevat de regels voor de aan te houden risico fstanden en de wijze van risico berekeningen. Toepassing van deze regels vindt plaats bij de beslissingen over de risicobronnen, zoals in milieuvergunningen en bij de beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van die risicobronnen zoals bij vaststelling van een structuurplan, bestemmingplan of vrijstelling van het bestemmingsplan.
3.2.7 Structuurvisie buisleidingen
Het rijksbeleid voor buisleidingen staat in het structuurschema buisleidingen uit 1985. Het structuurschema buisleidingen uit 1985 geeft op de lange termijn inzicht in het rijksbeleid en een procedureel kader voor de tracering en de aanleg van buisleidingen. Verder geeft het structuurschema een toetsingskader voor de beoordeling van de ruimtelijke consequenties bij tracering, aanleg, gebruik en beheer van buisleidingen.
Momenteel wordt door ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) gewerkt aan een opvolger van het structuurschema uit 1985, namelijk de Structuurvisie Buisleidingen. Deze zal een lange termijnvisie ( komende 20 tot 30 jaar) voor het transport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2) door buisleidingen bevatten, zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. Met de structuurvisie buisleidingen zal op hoofdlijnen aangegeven worden waar provincies en gemeenten ruimte moeten reserveren. Provincies en gemeenten kunnen zelf meebepalen waar de leidingen precies komen te liggen. Zij moeten deze buisleidingen zoveel mogelijk met al bestaande buisleidingen laten samengaan om de ruimte verspilling te voorkomen.
De nieuwe structuurvisie buisleidingen is nog niet klaar. Daarom heeft het rijk besloten om het beleid van het oude structuurschema buisleidingen uit 1985 vanaf 30 december te laten doorgaan in afwachting van de nieuwe structuurvisie. Overigens zal volgens het concept visiekaart ‘landelijke transportleidingen’, geen toekomstig buisleidingentracé binnen de gemeentegrenzen van Zaanstad worden gerealiseerd. Dit houdt in dat Zaanstad geen ruimte voor toekomstige buisleidingen hoeft te reserveren.
3.2.8 Regels omtrent schiphol
De luchthaven Schiphol geeft met het vele vliegverkeer veel milieubelasting in de vorm van vooral geluidhinder aan de omgeving. Enerzijds de sterke groei van de luchtvaart en anderzijds de groei van de bevolking met de vraag naar woningbouw heeft geleid tot regelgeving voor de luchtvaart en in de ruimtelijke ordening rondom Schiphol. De planologische regels met betrekking tot ontwikkelingen in ruimtelijke plannen in de omgeving van de luchthaven zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB), de Nota Ruimte en de Pronkbrief van 23 november 2001. De gebruiksregels van de luchthaven Schiphol met daarin de grenswaarden voor de geluidsbelasting in de handhavingspunten zijn opgenomen in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB).
In de Nota ruimte is rondom de luchthaven Schiphol een vrijwaringszone opgenomen, die is vernoemd naar een oude 20 Ke-geluidscontour. Binnen de vrijwaringszone is geen grootschalige nieuwbouw van woningen in nieuwe uitleggebieden toegestaan. Uitgezonderd hiervan zijn de in verstedelijkingsafspraken vastgelegde VINEX-en VINAC-locaties. Herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. In de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Pronkbrief) van 23 november 2001 informeert de minister de kabinetsvoornemens met betrekking tot het beperken van het groepsrisico in de omgeving van Schiphol door middel van ruimtelijke maatregelen. Binnen de vrijwaringszone zijn gebieden aangewezen, die om redenen van het beperkingen van het groepsrisico, ruimtelijke beperkingen gelden.
In het LIB is rondom de luchthaven Schiphol een beperkingengebied vastgesteld. Binnen het beperkingengebied zijn regels opgenomen over het al dan niet toestaan van nieuwe bebouwing en het gebruik van gebouwen. In beginsel zijn binnen het beperkingengebied geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Bestaande geluidgevoelige objecten zijn, voor zover die objecten rechtmatig aanwezig zijn, wel toegestaan. Ook worden er in bepaalde gebieden om veiligheidsredenen beperkingen gesteld aan de typen functies in bedrijfsgebouwen. In bepaalde situaties kan met een verklaring van geen bezwaar van de minister binnen het beperkingengebied alsnog een gewenste ontwikkeling worden toegestaan.
De laatste wijziging van het LIB is van 23 augustus 2004 en is op 2 september 2004 in werking getreden. De laatste wijziging van het LVB is van 9 augustus 2004 en is op 3 september 2004 in werking getreden.
Momenteel werkt het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan een herziening van het Luchthavenindelingbesluit, waarin dan ook de regels van de Nota Ruimte en de Pronkbrief in één nieuw besluit moeten worden opgenomen. De huidige planning is dat eind 2013 of begin 2014 die nieuwe regeling er moet zijn. Vanaf dan is er één regeling voor de ruimtelijke ontwikkelingen rondom de luchthaven Schiphol.
3.2.9 Ministeriële brief geur
Het geurbeleid van het ministerie van VROM is vastgelegd in de Ministeriële brief geur van 30 juni 1995. Het algemene beleid is dat de geurbelasting niet mag toenemen en er in 2010 niet meer dan 12% ernstig geurgehinderden mogen zijn. Het rijk geeft de gemeenten de vrijheid om eigen beleid op te stellen. De mate van hinder die acceptabel is wordt vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan. Decentrale overheden kunnen dus zelf gemotiveerd geurbeleid vaststellen en hiernaar handelen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad heeft daarom op 7 april 2009 als gemeentelijk geurbeleid de beleidslijn geur vastgesteld. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 3.5.3.1.2
3.2.10 Wet Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is een wijziging van hoofdstuk 5, titel 2, van de Wet milieubeheer in werking getreden. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Kern van deze Wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Vanaf dat moment kan door de onderbouwing van In Betekenende Mate-projecten (IBM-projecten) worden verwezen naar het NSL wanneer het gaat om de effecten op luchtkwaliteit. Bij de vaststelling van het NSL heeft de Europese Unie Nederland tevens derogatie verleend voor fijn stof (tot 1 januari 2011) en stikstofdioxide (1 januari 2015). Zaanstad heeft in het NSL 5 projecten, namelijk HoogTij, Achtersluispolder, Hembrugterrein, Inverdan en Zaandam Zuid-oost. Deze projecten hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
3.2.11 Circulaire Risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs)
De regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgesteld in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRnvgs). Met de circulaire Rnvgs wordt het beleid rond risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in uitvoering gebracht. In de circulaire is qua beleid zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi. Hierin staan analoog aan het Bevi grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De circulaire is in december 2009 gewijzigd. Met de wijziging zijn de landelijke basisnetten weg en water in de circulaire opgenomen. Het landelijke basisnet spoor is nog niet opgenomen. In de basisnetten staan welke gevaarlijke stoffen er over welke (vaar) wegen mogen worden vervoerd en hoe de ruimte ernaast gebruikt kan worden. In de basisnetten wordt voor alle rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoor een risicoplafond (hoe hoog het risico maximaal mag zijn), vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de weg, water of spoor. De gemeente moet op basis van de circulaire bij het vaststellen van een bestemmingplan rekening houden met de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De werkingsduur van deze circulaire loopt tot uiterlijk 31 juli 2012. Wanneer de wettelijke verankering van de risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is gerealiseerd, zal de circulaire worden ingetrokken. De wettelijke verankering zal met de wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) en met de inwerking treden van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Betv) worden geregeld.
3.2.12 Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, daarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vroegere afzonderlijke vergunningstelsels zijn gebundeld in één vergunning, de Watervergunning.
Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.
3.2.13 Nationaal Waterplan 2009-2015
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid in dit plan is gericht op:
- 1. een goede bescherming tegen overstroming;
- 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
- 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
- 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.
3.2.14 Nationaal Bestuursakkoord Water
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen Rijk (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), Interprovinciaal Overleg, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In juni 2008 zijn de afspraken uit het oude NBW van 2003 geactualiseerd. Kern van het NBW is samenwerken aan het op orde brengen en houden van het watersysteem in 2015, en daarbij anticiperen op klimaatveranderingen. Er zijn kwantitatieve normen geformuleerd, waaraan het watersysteem in 2015 moet voldoen. De waterbeheerder moet aangeven op welke punten het watersysteem niet voldoet aan deze nieuwe normen.
3.2.15 Watertoets: ruimte voor water
De handreiking watertoetsproces 3 is in de zomer van 2009 vastgesteld in het Nationaal Water Overleg met de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (rijk), Interprovinciaal overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG). Met deze vaststelling is het de formele en algemene leidraad voor de toepassing van het watertoetsproces geworden.
Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21ste eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.
De nieuwe 3de handreiking voor de watertoets is aangepast aan en aangevuld met de nieuwste inzichten en ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de aanpassingen aan de evaluatie watertoets 2006, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De handreiking watertoetsproces 3 geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken.
Een aantal inhoudelijke aspecten van het watertoetsproces, zoals waterkwaliteit, klimaat en waterveiligheid, zijn beleidsmatig in ontwikkeling. Handreikingen voor het operationeel omgaan met besluiten over deze aspecten, komen in appendices die integraal onderdeel worden van deze handreiking.
3.2.16 Flora en faunawet
De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Deze bescherming houdt onder meer in dat handelingen waarmee beschermde dieren worden verontrust, verjaagd, gevangen of gedood, zijn verboden. Ook het verontrusten en beschadigen van rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde dieren is verboden. Een van de uitgangspunten van de wet is dat iedereen de plicht heeft om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren en hun directe leefomgeving. Deze zogenaamde zorgplicht geldt voor alle wilde planten en dieren, ongeacht de beschermingsstatus.
De beschermde soorten worden voor een deel in de wet genoemd en voor een deel in diverse besluiten en regelingen ter uitwerking daarvan. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) kan soorten bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen als beschermde soort. Bij ruimtelijke ingrepen, waarbij als neveneffect beschermde soorten negatief worden beïnvloed, is de minister van LNV het bevoegde gezag. In de Flora- en Faunawet wordt niet aangegeven welke concrete activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde planten of dieren, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Vaak kunnen ruimtelijke ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten en behoeft vooraf niets te worden geregeld. Als schade aan beschermde soorten onvermijdelijk is en er geen vrijstelling geldt, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het ministerie LNV. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstellingsregeling. Er zijn twee soorten vrijstellingen: een algemene vrijstelling (voor algemene soorten) en een vrijstelling op voorwaarde dat wordt gehandeld conform een goedgekeurde gedragscode (voor zeldzamere soorten).
3.2.17 Natuurbeschermingswet
In de gewijzigde Natuurbeschermingswet, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de hieruit voortvloeiende gebiedsbescherming Natura 2000 geïmplementeerd. Het uiteindelijke doel is een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel. Dit netwerk heet Natura 2000. De bescherming van Natura 2000 gebieden is in deze wet geregeld middels een vergunningenstelsel. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Daarnaast zullen de provincies in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000 vormen, beheersplannen opstellen die duidelijk maken welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden.
3.2.18 Monumentenwet (1988)
De Monumentenwet 1988 heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe gebouwde of archeologische monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument. Daarnaast geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het “wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen” van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Deze vergunning moet vooraf worden aangevraagd. De gemeente is bevoegd om hierop te beslissen. Het is strafbaar als er zonder vergunning werkzaamheden worden uitgevoerd. De Monumentenwet 1988 vormt ook de basis voor de subsidieregelingen voor instandhouding, onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen.
3.2.19 Wet op de Archeologische Monumentenzorg
De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn per 1 september 2007 verwerkt in de Monumentenwet 1988. Deze wet is herzien door middel van een wijzigingswet, die voluit wordt aangeduid als Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta. Vanwege deze lange naam wordt deze wijzigingswet over het algemeen de Wet op de Archeologische Monumentenzorg genoemd. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 zijn ook de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet gewijzigd.
Het belangrijkste uitgangspunt van Vernieuwde Monumentenwet 1988 is de bescherming van archeologische vindplaatsen. Bescherming kan op twee manieren gebeuren: in de bodem (behoud in situ) en door opgraven waarbij de gegevens uit de bodem in een verslag komen te staan en de vondsten in een depot (behoud ex situ). Deze bescherming van de archeologische vindplaatsen wordt in de vernieuwde wet via het bestemmingsplan geregeld (art. 38a, Monumentenwet 1988). Het komt er op neer dat de komende jaren de gemeenten in allebestemmingsplannen moeten aangegeven waar de gebieden van archeologische waarde (de archeologiegebieden) liggen. Aan alle vergunningplichtige bodemverstorende activiteiten binnen deze gebieden moet de gemeente in de benodigde vergunning eisen stellen ter bescherming van de archeologische vindplaatsen.
3.2.20 Nota Belvedere
In november 2009 stemde de Tweede kamer in met de moderniseringsplannen van de minister van OCW. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwing waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol.
De visie is gebaseerd op op drie pijlers:
- 1. Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening;
- 2. Krachtigere en eenvoudigere regelgeving;
- 3. Bevorderen van herbestemmingen;
Pijler 1 stelt de cultuurhistorie centraal. Cultuurhistorie is veel breder dan alleen de van overheidswege beschermde monumenten en gezichten. Ook andere gebieden en gebouwen kunnen cultuurhistorische waarden bezitten. Het is daarom van belang dat er in de ruimtelijke ordening een integrale afweging wordt gemaakt van alle belangen die effect hebben op onze ruimte en de kwaliteit daarvan. Dat wil dus zeggen inclusief de cultuurhistorische waarden. Gemeenten moeten daarom bij het opstellen van ruimtelijke visies en bestemmingsplannen een analyse verrichten van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Bij beheer en planvorming moet rekening worden gehouden met deze waarden.
In pijler 2 staat de vermindering van regeldruk, door vereenvoudiging van de regelgeving, verdergaande decentralisatie, waarbij de rol van de gemeente versterkt wordt. Binnen de ruimtelijke ordening en monumentenzorg moet er meer ruimte komen voor burgers en eigenaren van monumentale panden. Monumentenzorg wordt steeds meer het domein van burgers, zeker op plekken waar er veel lokale verenigingen zijn. De kennis van deze burgers moet beter worden gebruikt. Daarnaast komt er meer verantwoordelijkheid te liggen bij de eigenaren voor de zorg van hun eigen monument.
Pijler 3 tenslotte richt zich erop dat veel gebouwen en complexen in de komende tijd hun functie verliezen, zoals fabrieken, kerken en boerderijen. Indien er cultuurhistorische waarden in het geding zijn en behoud wenselijk is, dan moeten nieuwe functies worden gezocht. Dit is vaak een moelijk en langdurig proces, waarbij veel partijen betrokken zijn. In deze pijler worden financiële en procedurele maatregelen voorgesteld die dienstbaar zijn aan dit proces. Daarbij is het wel van belang dat de cultuurhistorische waarden in belangrijke mate worden meegewogen.
Dit document is inmiddels een definitief beleidsplan. Het beleid gaat in op 1 januari 2011.
3.2.21 Een lust, geen last: Visie op de modernisering van de monumentenzorg (2008)
In november 2009 stemde de Tweede kamer in met de moderniseringsplannen van de minister van OCW. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwing waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol.
De visie is gebaseerd op op vier pijlers:
- 1. Gebiedsgerichte monumentenzorg: cultuurhistorie als onderdeel ruimtelijke procedures;
- 2. Minder regeldruk in sectorale wetgeving;
- 3. Kwalitatieve borging van het bestaande monumentenbestand;
- 4. Stimuleren van herbestemming en herontwikkeling
Dit document is nog geen definitief beleidsplan, maar een voorstel waarover discussie mogelijk is. De meningsvorming wordt verder gestimuleerd door bestuurlijk overleg, werkbezoeken en discussies over het nieuwe stelsel met en in het veld. Na vaststelling in de Eerste Kamer is sprake van vastgesteld beleid.
3.2.22 Vuurwerkbesluit
Het vuurwerkbesluit uit 2002 is vervangen door het gewijzigde vuurwerkbesluit, met nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit houdt in dat vuurwerkinrichtingen geïnventariseerd moeten worden waarna bepaald kan worden of deze inrichtingen volgens het Vuurwerkbesluit mogelijk zijn.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de ruimtelijke verordening
Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de ruimtelijke structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld en op 3 november 2010 de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De belangrijkste aanleiding is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimte ordening in juli 2008, waarin is opgenomen dat provincies verplicht zijn om een structuurvisie voor hun grondgebied te maken. De provinciale rol in de ruimtelijke ordening is hiermee veranderd van een toetsende in een ontwikkelende. In de ruimtelijke structuurvisie heeft de provincie drie hoofdbelangen benoemd die gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie vormen. Het gaat om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid.
De Provinciale ruimtelijke verordening schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale structuurvisie. De provinciale ruimtelijke verordening stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor;
- 1. stedelijke ontwikkeling in het buitengebied,
- 2. de daaraan te stellen ruimtelijke kwaliteitseisen,
- 3. de Ruimte voor Ruimte-regeling en
- 4. de mogelijkheden voor verbrede landbouw.
Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt GS ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.
3.3.2 Leidraad landschap en cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een uitwerking van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze leidraad is gericht op ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied, met behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten die het landschap heeft. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Bestaande historische kenmerken en objecten in het landschap moeten herkenbaar blijven. De openheid van het landschap in Laag Holland verdient extra bescherming. De visuele impact van nieuwe ontwikkelingen moet daarom voor de uitvoering duidelijk en beoordeeld zijn. Ontwikkelingen binnen of in de directe nabijheid van dorpen moeten passen bij het bestaande ‘DNA’ van het dorp. Voor de lintbebouwing in Zaanstad zijn o.a. de doorzichten vanuit het lint naar het omringende polderlandschap als onderdeel van dit ‘DNA’ aangewezen.
3.3.3 Gedragslijn provincie Noord-Holland voor compensatie bij verlies van natuurlijke en landschappelijke waarden
Deze gedragslijn, die kortweg Gedragslijn Compensatie wordt genoemd, geldt vanaf maart 2000 voor alle initiatieven van de provincie of initiatieven van derden waar de provincie bij betrokken is. Onder dit laatste valt niet alleen het goedkeuren van bouwplannen en bestemmingsplannen maar ook het verlenen van medewerking aan een artikel 19-procedure. De gedragslijn volgt in principe het Verdrag van Malta. Bij ingrepen in beschermingswaardige gebieden zal eerst moeten worden gekeken of de ingreep te vermijden is. Blijkt dit niet mogelijk te zijn dan zal compensatie moeten worden gegeven. Compensatie bij het verloren gaan van archeologische waarden kan enkel gebeuren door het laten uitvoeren van archeologische opgravingen.
3.3.4 Provinciaal Milieubeleidsplan
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013 (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringsprogramma's. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringsprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld.
3.3.5 Provinciaal Waterplan 2010-2015 Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren
Het Waterplan 2010 - 2015 is op 16 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. De strategische waterdoelen van de provincie zijn:
- 1. het waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principes van preventie, gevolgschade beperken en rampenbeheersing;
- 2. het zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem wordt versterkt en zo ook de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
- 3. het zorgen voor schoon en voldoende water.
- 4. het zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem, door middel van integrale gebiedsontwikkeling.
3.3.6 Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP)
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 17 februari 2003 het Verkeer- en Vervoer Plan Noord-Holland vastgesteld. Met dit plan, met als titel "Ruimte voor Mobiliteit", geeft de provincie op hoofdlijnen aan welke visie en doelen zij heeft op het gebied van verkeer en vervoer. In 2007 is hier een actualisatie voor opgesteld. De algemene beleidsdoelstelling is en blijft "vlot en veilig door Noord-Holland". Tevens is het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur opgenomen. Het is opgedeeld in een beleids- en een programmadeel. Het laatste wordt ieder jaar geactualiseerd zodat de provincie flexibel kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen.
3.3.7 Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Holland
Een belangrijk instrument voor het provinciaal cultureel erfgoedbeleid is de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart 2001. Op deze kaart staan de gebieden die voor Noord-Holland van historisch geografisch en archeologisch belang zijn. Ook worden de beschermde monumenten aangegeven. Doel van de kaart is de cultuurhistorische waarden binnen de provincie zichtbaar te maken zodat de ruimtelijke inrichters van goede informatie worden voorzien met betrekking tot deze waarden en daarmee rekening kunnen houden of ze zelfs als inspiratiebron kunnen gebruiken.
Deze kaart is echter geen beleidskaart en hij is per definitie onvolledig, omdat bij het samenstellen van de kaart het niet mogelijk bleek om ten behoeve daarvan aanvullend onderzoek te doen naar aanwezige nog onbekende archeologische vindplaatsen.
3.3.8 Cultuur op de Kaart 2009-2012
Het motto voor het cultuurbeleid van de Provincie Noord Holland voor 2009 – 2012 is “Cultuur op de kaart.” De bedoeling is, dat cultuur prominenter op de (Noord-Hollandse) kaart wordt gezet. Letterlijk op de kaarten die voor ruimtelijke ontwikkelingen gebruikt worden. Figuurlijk in de zin dat bewoners en bezoekers het culturele aanbod zien en verleid worden om hieraan deel te nemen.
In deze Cultuurnota worden een aantal trends en ontwikkelingen geschetst. Deze vormen een belangrijke achtergrond bij de keuzes en prioriteiten voor het beleid voor de komende jaren. Hierin wordt onder andere ingegaan op de verschillende rollen die de provincie speelt op het terrein van cultuur en cultuurhistorie en worden de hoofdlijnen van ons cultuurbeleid voor de periode 2009 – 2012 uiteengezet:
- 1. levend verleden: Noord-Hollands erfgoed behouden en promoten waardoor meer Noord-Hollanders zich bewust zijn van hun verleden en dit ook kunnen zien en bezoeken.
- 2. genieten en meedoen: meer bewoners en bezoekers van Noord-Holland laten deelnemen aan kunst en cultuur.
- 3. Mooi Noord Holland: Versterken van de ruimtelijke kwaliteit in Noord-Holland door de inzet van culturele en cultuurhistorische waarden.
3.3.9 Agenda Recreatie en Toerisme 2008-2011
In deze Agenda geeft de Provincie Noord-Holland aan hoe zij de komende periode (2008-2011) het beleid voor recreatie en toerisme gaat uitvoeren. Via een beleidsverkenning en contacten met het maatschappelijk veld zijn nieuwe maatschappelijke en bestuurlijke ontwikkelingen, trends en wensen in kaart gebracht. Mede op basis van deze resultaten zijn de agendapunten en bijbehorende doelen voor deze nieuwe Agenda Recreatie en Toerisme vastgesteld. Twee thema's staan centraal: "Recreatie dicht bij huis" en "Noord-Holland waterrijk van zee en meer".
3.3.10 Detailhandels- en leisurebeleid Noord-Holland
n 2009 heeft Provincie Noord-Holland een detailhandels- en leisurevisie vastgesteld. Het provinciale beleid schetst de kaders voor de beoordeling van nieuwe detailhandelsontwikkelingen. De provincie geeft aan dat de deelregio’s zelf ook over detailhandelsbeleid moeten beschikken. Het regionale beleid moet ten minste voldoen aan de provinciale kaders, maar kan uiteraard specifieker zijn als de regio daarvoor kiest. Uitgangspunten Provinciaal Detailhandelsbeleid:
- 1. Provincie heeft een positieve grondhouding voor nieuwe ontwikkelingen, innovatieve concepten, schaalvergroting, etc. die versterkend kunnen zijn voor detailhandelstructuur.
- 2. Nieuwe detailhandelsontwikkelingen of –uitbreidingen mogen niet leiden tot ernstige verstoring en duurzame ontwrichting van de bestaande winkelstructuur in de regio.
- 3. De verdere ontwikkeling van de bestaande hoofdwinkelgebieden heeft prioriteit.
- 4. Nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen moeten bijdragen aan verbetering van het kwaliteitsniveau en versterking van het onderscheidend vermogen van winkelgebieden. Kwaliteitsaspecten moeten goed worden meegewogen in de afweging die leidt tot een planologisch besluit.
- 5. Detailhandelsontwikkelingen groter dan 1500 m2 vloeroppervlak (buiten bestaande winkelcentra) en groter dan 5000 m2 vloeroppervlak (binnen bestaande centra) zijn grootschalige detailhandelsontwikkelingen die regionale afstemming behoeven.
- 6. Regio’s moeten beschikken over een regionale visie op detailhandel. Het beleid bevat ten minste een beschrijving van de bestaande en gewenste structuur van de regio. Ook is er regionale overeenstemming over de ontwikkelingen (programma).
- 7. Solitaire winkelvestigingen zijn ongewenst, uitgezonderd tuincentra. Conform ons locatiebeleid is het clusteren van voorzieningen het leidend principe.
- 8. Het belang van het behouden van primaire detailhandelvoorzieningen in kleine kernen moet worden meegewogen in de regionale beoordeling van grootschalige detailhandelplannen.
- 9. De ontwikkeling van weidewinkels (grootschalige solitaire detailhandel in het landelijk gebied) is uitgesloten. Detailhandelsvestigingen zijn alleen gevestigd in verstedelijkt, of te verstedelijken gebied.
- 10. Afhaalpunten van internetwinkels kunnen zich op bedrijventerreinen vestigen. Deze afhaalpunten hebben opslag en distributie als primaire bedrijfsactiviteit, en mogen zich niet ontwikkelen tot complete winkels met een uitgebreide etalagefunctie en productadvisering.
- 11. De provincie laat bovendien het onderscheid tussen GDV en PDV los en laat het aan de regio’s over in hoeverre dit onderscheid wordt toegepast.
- 12. Streef en goede bereikbaarheid na;
- 13. Zorg voor (handhaving van) eenduidig beleid in de hele provincie.
3.3.11 Provinciaal Herstructurering Programma Bedrijventerreinen (Metropoolregio Amsterdam)
Tweede kwartaal 2011 heeft de Provincie Noord-Holland een update provinciaal herstructureringsprogramma bedrijventerreinen opgesteld. Het uitvoeringsprogramma bedrijventerreinen Zaanstad maakt onderdeel uit van dit provinciale programma.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionaal structuurplan
Het regionaal structuurplan van het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) is een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het ROA-gebied. Hoofddoelstellingen zijn:
- 1. inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren;
- 2. het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen;
- 3. het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.
Het regionaal structuurplan streeft naar bundeling en concentratie van verstedelijking en intensief ruimtegebruik door verdichting, herstructurering en revitalisering van verouderde woon- of werkgebieden.
3.4.2 Vierde Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' (WBP4)
In oktober 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het vierde Waterbeheersplan 2010 - 2015 (WBP4) vastgesteld.
Het kerndoel is vierledig:
- 1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
- 2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden.
- 3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
- 4. Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.
Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid te volgende uitgangspunten:
- 1. Het beheersgebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen.
- 2. Dijkversterking blijft altijd mogelijk.
- 3. Alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast.
- 4. Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier.
- 5. Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
- 6. Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan.
- 7. Niet alles kan overal.
- 8. Samenwerking staat centraal.
- 9. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
- 10. Het waterbeheer is toekomstgericht.
3.4.3 Keur en Beheersplan Waterkeringen 2006-2010
In november 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die vanaf 1 januari 2010 van kracht is. Hierin zijn een aantal wijzigingen ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m2.
Voorts hanteert het hoogheemraadschap het beleidskader ten aanzien van de waterkeringen zoals vastgelegd in het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010. Het Beheersplan Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met dit plan geeft het hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.
3.4.4 Regionaal Verkeer en Vervoer Plan ROA (RVVP)
Het Regionaal Verkeer en Vervoer Plan (RVVP) is vastgesteld in december 2004 en vormt het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de 16 gemeenten van de Stadsregio Amsterdam (SrA). Het beschrijft de wijze waarop de SrA invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015.
De daarbij horende ambitie is die van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht. De hierbij gepaard gaande groeiende mobiliteit mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid en veiligheid. Vanuit de gedachte dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de verschillende deelgebieden wordt flexibel gereageerd op de ontwikkelingen en wordt voor meer gebiedsgericht maatwerk gekozen.
Geconstateerd wordt dat het personenverkeer en goederenverkeer zullen toenemen en zonder aanvullend beleid zal de reistijd en betrouwbaarheid van regionale verplaatsingen worden aangetast. Om hier het hoofd tegen te kunnen bieden wordt een samenhangende aanpak voorgesteld, waarbij naar het optimaal gebruik van de bestaande OV- en wegcapaciteit ook het beïnvloeden van de vraag naar mobiliteit aan bod komt. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in 4 strategieën:
- Er wordt een samenhangend netwerk gedefinieerd voor auto, openbaar vervoer en fiets. Naast slimmer benutten op de korte termijn moeten deze later robuuster en minder storingsgevoelig worden. Ook verdichting rond openbaar vervoer knooppunten is aan de orde.
- De problematiek wordt gebiedsgewijs aangepakt. Meer maatwerk dus met onderling goed op elkaar afgestemde maatregelpakketten. Prioriteit ligt op filegevoelige routes.
- Door middel van prijsbeleid wordt reisgedrag bijgestuurd, waardoor het systeem efficiënter wordt (naar plaats en tijd gedifferentieerd). Gedacht wordt aan betaald parkeren, maar ook aan nieuwe vormen van prijsbeleid. Streven is te komen tot een landelijke vorm van variabele kilometerheffing. Als dat niet op tijd lukt, zijn regionale vormen van prijsbeleid onontbeerlijk.
- De SrA streeft er naar de leefbaarheid en veiligheid per saldo niet te laten verslechteren, ondanks de groeiende mobiliteit. Voor verkeerveiligheid zijn de landelijke doelstellingen uitgangspunt van beleid. Wat betreft emissie-eisen zet de SrA in op het reduceren van het aantal gehinderden.
Bij dit alles moet sprake zijn van een slagvaardige samenwerking en financiering, waarbij de samenwerking moet leiden tot bindende afspraken. Vrijblijvendheid moet hierbij worden vermeden.
3.4.5 Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam
Versterking van de economie door extra stimulering van het toerisme is een belangrijke doelstelling voor de metropoolregio Amsterdam. Om de toeristische bedrijfstak voor de hele regio uit te breiden en optimaal te benutten is het Toeristisch Actieplan Metropoolregio Amsterdam (TAMA) met de betrokken gemeenten opgesteld. Het TAMA moet leiden tot:
- 1. Meer internationale toeristen in de Metropoolregio;
- 2. Betere spreiding van toeristen over de gehele Metropoolregio.
Ook moet het actieplan bijdragen aan een goed leefklimaat voor de inwoners van de Metropoolregio Amsterdam. Toeristische producten en voorzieningen hebben ook voor de eigen bewoners een recreatieve en welzijnsfunctie. Om deze resultaten te bereiken stelde de Metropoolregio een gezamenlijk marketing- en promotiestrategie op, die parallel aan de ontwikkeling van nieuwe producten wordt uitgevoerd middels het 3-jarige promotieproject: Amsterdam Bezoeken, Holland Zien (ABHZ). De Stadsregio Amsterdam heeft hierin de regie en is aanjager voor nieuwe ontwikkelingen op toeristisch gebied.
Begin 2011 werd de Economic Development Board Amsterdam (EDBA) opgericht die het Cluster Toerisme en Congressen als speerpuntsector voor de metropool heeft aangewezen. In dit nieuwe adviesorgaan werken bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden samen aan versterking van de economie. Zowel de Economic Development Board (EDBA) als de Zaanse economische structuurvisie, hebben innovatie en duurzaamheid, en kennis en kunde/opleidingen, generieke thema’s. Ten aanzien van innovatie biedt toerisme aanknopingspunten voor verdere ontwikkeling en gebruik van multimedia. Duurzaamheid wordt onder andere vertaald naar de aantrekkingskracht van specifieke streekproducten, de realisatie van goede bereikbaarheid door verbetering van openbaar vervoer, het stimuleren van gebruik van ‘schone’ vervoermiddelen zoals de fietsen- en elektrische botenverhuur en milieubewust recreatief verblijf.
3.4.6 Masterplan Noordzeekanaalgebied
Het Masterplan is een visie op de economische ontwikkeling van het gebied langs het Noordzeekanaal. Het gebied bevat de 26 bedrijventerreinen langs het kanaal, de haven en industriële bedrijven aan de Zaan. In het Masterplan Noordzeekanaalgebied (NZKG) werken de gemeenten Amsterdam, Beverwijk, Haarlemmerliede & Spaarnwoude, Velsen, Zaanstad, de Kamer van Koophandel, Rijkswaterstaat Noord-Holland, Zeehaven IJmuiden, Corus en de Provincie Noord-Holland samen. Zij vormen het Bestuursplatform Noordzeekanaalgebied.
Uitvoering van het plan vindt plaats op basis van de doelstelling: "Samenwerken aan een duurzame economische ontwikkeling met een open oog voor leefbaarheid”. De internationale concurrentiepositie van de haven, industrie en logistiek in het Noordzeekanaalgebied staan hierbij centraal. Duurzaamheid en leefbaarheid zijn belangrijke randvoorwaarden.
Het havenindustriële complex is één van de belangrijke economische pijlers in de regio. Daarom is het van belang over voldoende natte zeehaventerreinen te beschikken. Dit wordt zowel in het Masterplan als het Streekplan NHZ benadrukt. Bij het realiseren van voldoende aanbod wordt prioriteit gelegd bij herstructurering van bestaande terreinen. Aanleg van nieuwe terreinen komt pas aan de orde als aangetoond kan worden dat herstructurering te weinig ruimtewinst oplevert.
Op basis van het Masterplan worden projecten geformuleerd op het gebied van ruimte, bereikbaarheid en duurzaamheid. De politieke vertegenwoordigers in het Bestuursplatform leggen de voorstellen van het Bestuursplatform ter besluitvorming voor aan hun bestuur, colleges en/of gemeenteraden.
3.4.7 Uitvoeringsstrategie Plabeka Metropoolregio Amsterdam
De Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft een krachtige en dynamische economie. Deze is gebaseerd op een brede en diverse structuur en een sterke internationale oriëntatie. Het is de ambitie om de komende jaren te blijven behoren tot de selecte groep van European Global Business Gateways en daarmee de economische motorfunctie van Nederland te blijven vervullen. Eén van de voorwaarden om dit te realiseren is een goed vestigingsmilieu. Een dergelijk vestigingsmilieu bestaat uit veel elementen, waarvan voldoende beschikbaarheid van kwalitatieve goede werklocaties een belangrijke is.
Op dit moment staat het vestigingsmilieu van werklocaties in de MRA onder druk. Uit monitorgegevens van de afgelopen jaren blijkt dat de vraag naar kantorenlocaties en bedrijventerreinen aanzienlijk lager is dan was verwacht. Naast deze kwantitatieve mismatch van vraag en aanbod van werklocaties is er, net als in andere delen van Nederland, sprake van een hoge structurele leegstand van kantoorruimte, in zowel absolute als relatieve zin. Binnen het bestaande aanbod (planvoorraad en bestaande voorraad) is er ook sprake van een kwalitatieve mismatch. Hierbij wordt er teveel van een specifiek type bedrijventerrein aangeboden (modern gemengd bedrijventerrein) terwijl er van een ander type bedrijventerrein (gemengd plus – voor zwaardere industrie) te weinig wordt aangeboden.
Concreet betekent dit dat er in Zaanstad (Zaanstreek-Waterland) sprake is van een overaanbod van bedrijventerrein en kantoorlocaties. Om tot een versterkt evenwicht tussen vraag en aanbod te komen zijn daarom regionale afspraken gemaakt: De belangrijkste daarvan zijn:
- 1. Er komen geen nieuwe kantoorlocaties bij.
- 2. Er komen geen nieuwe bedrijventerreinen bij
- 3. Het aanbod bedrijventerrein moet worden teruggebracht met ongeveer 60 hectare
- 4. Op de bedrijventerreinen is sprake van een kwalitatieve mismatch. Er moet meer ruimte komen voor zwaardere industrie (Hoogtij) en minder ruimte voor modern gemengd bedrijventerrein.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Overkoepelende visie
3.5.2 Strategische nota's
3.5.3 Thematische nota's
De gemeentelijke beleidsnota's zijn onderverdeeld naar een viertal thema's, namelijk:
- 1. milieu en veiligheid;
- 2. sport, cultuur en toerisme;
- 3. welzijn en gezondheid;
- 4. wonen, leven en werken.
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Algemene Uitgangspunten
4.1.1 Dansen op het veen
De ruimtelijke structuurschets van Zaanstad, genaamd: 'Dansen op het veen', geeft voor de verschillende delen van het plangebied drie verschillende gebiedstyperingen, namelijk:
- De Havenbuurt wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Zaans gemengd gebied'. Dat wil zeggen: een gebied met een voor Zaanstad typerende menging van wonen én werken;
- De Russische buurt wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Zaans gemengd gebied', met een ontwikkeling naar de gebiedstypering 'Centrumgebied' wat betekent dat ter plaatse een menging van diverse functies zoals wonen, werken en dienstverlening plaatsvindt;
- Het Eiland wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Woongebied'. Dit houdt in dat de hoofdfunctie van dit gebied wonen is.
- De Houthavenkade wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Werkgebied'. Dit houdt in dat de hoofdfunctie van dit gebied werken is.
Ruimtelijke structuurschets van Zaanstad - "Dansen op het veen"
4.1.2 Zichtbaar Zaans
De ruimtelijke structurele uitgangspunten zijn neergelegd in de ontwerp structuurvisie "Zichtbaar Zaans" (RSV). Het bestaande karakter van het plangebied zal grotendeels gehandhaafd blijven en wordt dusdanig bestemd. Volgens de RSV kan het plangebied Oude Haven worden onderverdeeld in de volgende gebiedstyperingen:
Ontwerp ruimtelijke structuurschets van Zaanstad - "Zichtbaar Zaans"
De ontwerp structuurvisie "Zichtbaar Zaans", geeft voor de verschillende delen van het plangebied drie verschillende gebiedstyperingen, namelijk:
- De Havenbuurt wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Woongebied'. Dit houdt in dat de hoofdfunctie van dit gebied wonen is.
- De Russische buurt wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Centrumgebied', wat betekent dat ter plaatse een menging van diverse functies zoals wonen, werken en dienstverlening plaatsvindt;
- Het Eiland wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Woongebied'. Dit houdt in dat de hoofdfunctie van dit gebied wonen is.
- De Houthavenkade wordt aangeduid met de gebiedstypering 'Gemengd Werkgebied'. Dit houdt in dat de hoofdfunctie van dit gebied werken is.
- Het gebied tussen de woonbebouwing in de Havenbuurt en de Provincialeweg wordt getypeerd als Recreatiegebied. Dit houdt in dat de hoofdfunctie van dit gebied recreatie is.
4.2 Specifieke Uitgangspunten
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met uitgangspunten die op een aantal strategische gebieden zijn geformuleerd. Deze strategische gebieden zijn:
- 1. archeologie;
- 2. economisch en maatschappelijk;
- 3. milieu;
- 4. openbare ruimte;
- 5. duurzaamheid;
- 6. stedenbouw en
- 7. toekomstbestendig bestemmen.
In de navolgende paragrafen worden nadere uitgangspunten op deze strategische gebieden uitgewerkt.
4.2.1 Archeologie
De begrenzing van de archeologische waarden bestaan uit een oppervlakte- en dieptemaat. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een oppervlaktemaat van 100 m² opgenomen. Inmiddels zijn veel gemeentelijke archeologen tot de conclusie gekomen dat wanneer deze oppervlaktemaat wordt gehanteerd er veel vindplaatsen in oude stads- en dorpskernen verloren zullen gaan. Daarom worden kleinere maten gehanteerd, zoals oppervlaktematen van 25 m², 15 m² of zelfs 0 m² bij oude stadskernen omdat in het verleden de bebouwing daar hoog was en daardoor de vondstdichtheid nu ook hoog is. Voor dorpen, waar de bebouwing minder dicht was, zijn de in oude steden gehanteerde maten te krap. De maat van 100 m² is echter te groot. Daarom is in Zaanstad een tussenmaat gekozen van 50 m². Uitzonderingen zijn gebieden rond oude kerken en rond de dam in Zaandam, waar veel sporen te verwachten zijn. Hier wordt een oppervlak van 25 m² of zelfs 5 m² gehanteerd.
Voor wat betreft de dieptemaat wordt in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geen maat genoemd. Dit zou betekenen dat veel onnodig onderzoek verricht zou worden omdat vrijwel door heel Zaanstad de bovenste 30 tot 50 cm verstoord zijn door recent grondgebruik (met uitzondering van de Assendelverpolders) en dus niet onderzocht hoeven te worden. In de bestemmingsplannen in Zaanstad worden daarom dieptematen gehanteerd.
In de gemeentelijke archeologienota (2009) worden vijf verschillende archeologische waarden onderscheiden en vastgelegd. De vijf verschillende archeologische waarden hebben elk een oppervlakte en dieptemaat. Afhankelijk van de gebiedsspecfieke kenmerken van een plangebied kunnen één of meerdere archeologische waarden voorkomen.
De onderstaande tabel is afkomstig uit de Archeologienota Zaanstad 2009:
Het nummer achter de planregel (dubbelbestemming) bijvoorbeeld Waarde - Archeologie 1 (WR-A 1) correspondeert met het nummer die de archeologische waarde heeft in de vastgestelde gemeentelijke archeologienota. De nummering zoals aangegeven achter de dubbelbestemming hoeft dus niet chronologisch te zijn. De redactie van de vijf verschillende waarden zijn hetzelfde met uitzondering van de oppervlakte en dieptemaat.
De archeologisch belangrijke gebieden staan aangegeven op de verbeelding. Voor bodemverstorende werkzaamheden (zoals bouwen, graven, grondwaterpeilverlaging) is in bepaalde gevallen een vergunning vereist waarin voorwaarden met betrekking tot archeologie worden opgenomen.
Binnen het plangebied zijn drie verschillende begrenzingen van archeologische waarden opgenomen, namelijk:
- 1. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1': een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm;
- 2. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4': een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 80 cm;
- 3. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5': een oppervlakte groter dan 0 m2 en dieper dan 50 cm
4.2.2 Economisch en maatschappelijk
Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van het vigerende beleid van de gemeente Zaanstad. Naast het beleid dat voor de gehele gemeente geldt (zie hoofdstuk 3 Beleidskader), zijn op het plangebied de volgende specifieke beleidsuitgangspunten van toepassing:
- 1. De Structuurvisie kantoren (2004) schrijft voor dat er geen extra kantoren buiten het Inverdan gebied ontwikkeld dienen te worden. Het is wenselijk dat op willekeurige locaties in Zaanstad ruimte wordt gecreëerd voor zogenaamde woon-werkeenheden. In verband met de herkenbaarheid en het benodigde aantal parkeerplaatsen moeten deze eenheden vorm krijgen in kleine concentraties, zoals kantoor aan huis of een atelier. Zo is in de bestemmingsregels van dit plan binnen enkele hoofdgroepen van bestemmingen - zoals 'Wonen' - een regeling voor 'aan huis verbonden beroepen/activiteiten' opgenomen.
- 2. Er is sprake van een transformatie van het bedrijventerrein Houthavenkade, waarbij het uitgangspunt een gemengd woonwerkgebied is met 40-60% werken en 40-60% wonen. Hoewel het bedrijventerrein dus niet in zijn geheel wordt behouden, wordt wel gestreefd naar behoud en wellicht uitbreiding van de werkgelegenheid. Bij het ontwikkelen van bedrijventerrein Houthavenkade staat duurzaamheid voorop.
- 3. Zorgfuncties (huis- en tandartsen en fysiotherapie etc) en economische functies in de persoonlijke dienstverlening (kappers, pedicure etc.) zijn sterk in opkomst.
Deze functies dragen bij aan het voorzieningenniveau en aan de sfeer en levendigheid in de wijk. Het aantal locaties waar deze functies gehuisvest kunnen zijn, dient minimaal gelijk te blijven en waar mogelijk te worden uitgebreid. - 4. Speelautomatenhallen mogen slechts gevestigd worden binnen in de verordening speelautomatenhallen in het Centrum van Zaandam, dus niet in het plangebied.
- 5. In de Nota Prostitutiebeleid Zaanstad is het maximum aantal prostitutiebedrijven en overige seksinrichtingen gesteld op twee. Voor escortbedrijven geldt een maximum van één. In Oude Haven zijn geen seksbedrijven aanwezig. Vanwege het karakter van het plangebied met voornamelijk wonen en kleinschalige bedrijvigheid is de vestiging van seksbedrijven in Oude Haven niet wenselijk.
- 6. In Zaanstad wordt een Coffeeshopbeleid gevoerd dat het aantal coffeeshops maximeert (maximumstelsel). Het maximum aantal coffeeshops dat wordt gedoogd bedraagt drie, waarvan coffeeshop Moonlight in de Czarinastraat er één is. Verder worden in het plangebied geen coffeeshops mogelijk gemaakt.
- 7. In principe mogen in woonwijken geen nieuwe horecazaken met vrije sluitingstijden worden gevestigd. In het plangebied kunnen daar waar mogelijk initiatieven met betrekking tot horeca die gericht zijn op de versterking van de toeristische en recreatieve aantrekkingskracht van Zaanstad aangemoedigd worden.
- 8. Uitgaande van de huidige bebouwingsstructuur en vorm als ook de vastgestelde Woonvisie kunnen in het plangebied over het algemeen woningen in het middeldure tot dure segment gerealiseerd worden. Op sommige plaatsen is beperkt ruimte voor het realiseren van sociale woningbouw.
4.2.3 Groen
- 1. In het gehele plangebied is het behoud van structureel danwel minder structureel groen van belang voor de kwaliteit van leefbaarheid. Daarom zijn deze plekken bestemd met de bestemming 'Groen' waarin dus geen onderscheid gemaakt wordt tussen structureel of functioneel groen. De plantsoenen die in woongebieden vallen, bevinden zich binnen de bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
- 2. In de bestemming 'Groen' zijn geen gebouwen en geen parkeerplaatsen toegestaan.
4.2.4 Milieu
Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de vigerende milieuwetgeving. De volgende specifieke milieukundige uitgangspunten zijn van toepassing:
- 1. Het plangebied Oude Haven ligt gedeeltelijk binnen de zone van twee gezoneerde industrieterreinen. Bij de vaststelling van gezoneerde industrieterreinen zijn hogere waarden vastgesteld.
Wanneer binnen de zone van het gezoneerde industrieterrein geluidsgevoelige objecten/bestemmingen worden gerealiseerd dan moet worden aangetoond dat deze in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kunnen worden als ook geen beperking vormen voor de aanwezige bedrijven. - 2. Het plangebied Oude Haven wordt deels getypeerd als een gebied met functiemenging waarbij de richtafstanden tussen functies voor gemengd gebied worden gebruikt. Voor het gemengd gebied met functiemenging zal de milieuzonering worden toegepast op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', bijlage 4. Hierop zijn twee uitzonderingen:
- a. Voor de zonering van het binnenstedelijk bedrijfsterrein Houthavenkade wordt de zonering toegepast op basis van de richtafstandenlijst van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', bijlage 1.
- b. Een deel van het plangebied wordt getypeerd als rustige woonwijk. Dit zijn de delen waar uitsluitend woningen zijn. Het betreft de woonwijk op de Havenbuurt en op het Eiland.
4.2.5 Recreatie
4.2.6 Stedenbouw
Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de specifieke stedenbouwkundige uitgangspunten voor het plangebied. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:
- 1. De karakteristieken van de Havenbuurt moeten worden behouden, aangezien het van cultuurhistorische waarde is voor het gebied.
- 2. Buiten het bouwvlak - tenzij dit expliciet is aangegeven in de regels - mag in principe niet worden gebouwd. De reden hiervoor is gelegen in het behouden van inrichtingstructuur c.q. verkavelingspatroon van het plangebied. Daarnaast is het behouden van open (openbare) ruimte van belang voor de leefbaarheid van een straat en/of wijk.
4.2.7 Toekomstbestendig bestemmen
De paradox bij bestemmen is dat enerzijds bescherming voor de burger (de buurman/-vrouw) geboden moet worden en anderzijds dat ontwikkelingen niet in de kiem moeten worden gesmoord. Kortom bij bestemmen is zorgvuldigheid een afweging van belangen noodzakelijk. In dit bestemmingsplan is gekozen voor een globale en flexibele planmethodiek. Dit houdt in dat daar waar mogelijk functies worden gecombineerd in één bestemming en bestemmingsomschrijvingen worden verruimd hetgeen niet ten koste mag gaan van de leesbaarheid.
De volgende uitgangspunten qua globaal bestemmen zijn verwerkt in het bestemmingsplan:
- 1. Belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan is de beschrijving en regulering van de woonbebouwing - weergegeven in de hoofdgroep van bestemming 'Wonen'. Alle woonvormen en woningtypes zijn in één woonbestemming ondergebracht. Wegens overlast door kamerverhuur in de Russische buurt is hier een regeling voor opgenomen. Binnen het toegestaan gebruik valt ook Bed&Breakfast. Dit sluit goed aan op de wens van het bestuur om een globale en flexibele bestemmingsregeling te creëren.
- 2. Uitgangspunt is om de hoofdgroepen van bestemmingen beperkt te houden en door middel van aanduidingen detailleringen aan te brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot maatschappelijk zijn binnenplanse ontheffingsmogelijkheden opgenomen hetgeen het bestemmingsplan meer ontwikkelingsgericht maakt.
4.3 Ontwikkelingen
4.3.1 Funderingsproblematiek Havenbuurt
4.3.2 Bedrijventerrein Houthavenkade
4.3.3 Golofkinstraat tussen 27 - 29
4.3.4 Zesde steiger voor woonboten aan de Houthavenkade
Aan de Houthavenkade bevinden zich momenteel vijf steigers voor het aanmeren van woonboten. Voor de aanleg van een zesde steiger waar twee woonboten aan kunnen meren, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voorgesteld wordt om een van deze twee ligplaatsen in te zetten voor het ligplaats nemen van de woon/werkboot uit het Noordzeekanaal. De ligplaatsen dienen door of namens de gemeente aangelegd te worden, inlcusief aanleg steiger en aanlsuitpunten voor de nutsvoorzieningen. De woonboten kunnen worden aangesloten op het rioleringsstelsel dat al aanwezig is voor de andere ligplaatsen.
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Resultaten Uit Milieuonderzoek
Het plangebied Oude Haven is het gebied gelegen tussen het bedrijventerrein Zuid en het centrum van Zaandam. Het plangebied bestaat globaal uit 4 buurten, namelijk de Russische buurt, het Eiland en het noordelijke deel van het Havenbuurt en het bedrijventerrein Houthavenkade. De Russische buurt en het Eiland zijn hoofdzakelijk woonbuurten. Ten zuiden van de Russische buurt is het bedrijventerrein Houthavenkade gelegen. Het noordelijk deel van de Havenbuurt bestaat deels uit woningbouw en deels uit volkstuinen.
Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat in beperkte mate ontwikkelingen toe. Hoewel gesproken wordt over het ontwikkelen van het bedrijventerrein aan de Houthavenkade tot gemengd gebied met zowel wonen als werken, is in dit bestemmingsplan de bestaande situatie opgenomen. De gewenste ontwikkelingen kunnen eventueel worden gerealiseerd met behulp van een wijzigingsbevoegdheid.
Voor het plangebied Oude Haven is door de gemeente Zaanstad een milieuonderzoek uitgevoerd. In het voor u liggende document zijn de samenvattingen van de onderzoeksresultaten weergegeven van:
- 1. geluid
- 2. beperkingengebied Schiphol
- 3. externe veiligheid
- 4. geur
- 5. luchtkwaliteit
- 6. bedrijven
- 7. bodem
- 8. natuurwaarden
In navolgende paragrafen zijn de resultaten van het milieuonderzoek opegnomen. Het volledige milieuonderzoek is als bijlage bijgevoegd.
5.1.1 Geluid
De akoestische situatie in het plangebied Oude Haven is in het kader van de Wet geluidhinder onderzocht. Voor dit gebied zijn industrielawaai, railverkeerslawaai, vliegtuiglawaai en wegverkeerslawaai van toepassing. Binnen het gebied Oude Haven bestaan vooralsnog geen plannen voor nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen. In de toekomst zal het bedrijventerrein Houthavenkade mogelijk worden bestemd tot een compacte Zaanse woonbuurt met een menging van wonen en werken. Deze nieuwe ontwikkelingen zijn nu nog niet zo concreet dat ze verantwoord opgenomen kunnen worden in het bestemmingsplan. De toekomstige ontwikkelingen kunnen mogelijk gemaakt worden door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Als van deze bevoegdheid gebruik gemaakt wordt, is nader geluidonderzoek noodzakelijk.
De akoestische situatie ziet er als volgt uit:
Geluidbelasting door industrielawaai
Het plangebied valt onder de invloed van een tweetal industrieterreinen.
- 1. Industrieterreinen Westerspoor -Zuid en Achtersluispolder en omstreken
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de zone van het gezoneerde industrieterreinen, ‘Achtersluispolder , Westerspoor-Zuid en omstreken’ (voorheen Zaandammer- en Achtersluispolder) in Zaandam. Op 18 januari 1991 is door middel van een Koninklijk Besluit deze geluidszone vastgesteld. Er heeft een geluidsanering plaatsgevonden van het industrieterrein, dat heeft geleid tot een vermindering van de geluidsbelasting in de omgeving. Volgens het saneringsprogramma voor industrielawaai is de geluidsbelasting op de bestaande woningen binnen het plangebied maximaal 55 dB(A). Voor de huidige geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied welke binnen de 50 dB(A) geluidscontour vallen zijn hogere waarden vastgesteld. In het milieuonderzoek zijn geluidszone, 50 dB(A) en 55 dB(A) geluidcontouren van de industrieterreinen Achtersluispolder en Westespoor-Zuid e.o. en een lijst van woningen met vastgestelde hogere waarden opgenomen.
- 2. Industrieterrein 'Westpoort' in Amsterdam
Het plangebied ligt tevens binnen de geluidszone van het industrieterrein ‘Westpoort’ in Amsterdam. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 50 dB(A) contour van het industrieterrein ‘Westpoort’. De geluidbelasting op de gevel van de woningen is maximaal 55 dB(A). Voor de huidige geluidsgevoelige bestemmingen binnen de 50 dB(A) contour zijn, bij de vaststelling van het gezoneerde industrieterrein, hogere waarden vastgesteld. Deze zijn in het milieuonderzoek weergegeven. In het milieuonderzoek is tevens de geluidszone en de 50 en 55 dB(A) geluidscontouren binnen het plangebied Oude Haven weergegeven.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt voor een deel binnen de geluidszone van het spoortraject Zaandam – Amsterdam. Het plangebied ligt ter hoogte van de Baanvak 410 van het spoortraject. Het baanvak 410 is gelegen tussen het station Zaandam en de treintunnel onder het Noordzeekanaal.
Met Aswin versie 2008 is voor het plangebied geluidbelasting door railverkeer voor de jaren 2006 en 2019 berekend. Uit de berekeningen blijkt dat het de geluidbelasting ten gevolge van het spoortraject Zaandam - Amsterdam binnen het plangebied zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie lager dan 55 dB is. Geluidscontour van 55 dB en hoger ligt buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt wat betreft het railverkeerslawaai voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. In het milieuonderzoek zijn de brekende geluidbelasting in de vorm van contouren weergegeven.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van enkele stedelijke wegen met een wettelijke geluidzone. Deze zijn de volgende:
- Havenstraat (tussen Provincialeweg en Houthavenkade) 200 meter;
- Houthavenkade 200 meter;
- Spiekeroog 200 meter;
- Provincialeweg (N203) 350 meter;
- dr. J.M. Den Uylweg (N516) 350 meter.
Voor het plangebied Oude Haven is op basis van de toekomstige verkeersgegevens met behulp van de Standaard Rekenmethode 2 van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai 2006 de geluidsbelasting berekend. De geluidbelasting is in de vorm van geluidscontouren op 5 meter waarneemhoogte vastgesteld. De berekeningsresultaten zijn inclusief de correctie van –2dB voor wegen met een maximum snelheid boven de 70 km/h en – 5 dB voor wegen met een maximum snelheid onder de 70 km/h volgens artikel 110g Wgh.
Uit berekeningen is gebleken dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai in de toekomst zal toenemen. Vooral de eerste rij bebouwing langs de Dr. J.M. Den Uylweg en de Provincialeweg ondervinden een geluidbelasting van circa 73 dB inclusief correctie. Deze waarde is circa 25 dB hoger dan voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluid. Binnen de geluidszones van de wegen zowel binnen als net buiten het plangebied zijn geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen.
In het plangebied zijn in het verleden vanwege wegverkeerslawaai hogere waarden vastgesteld. De lijst van de woningen met een vastgestelde hogere waarde en de berekeningsresultaten is weergegeven in het milieuonderzoek. Verder komen in het plangebied geen woningen voor die op de A-lijst of de B-lijst zijn geplaatst.
5.1.2 Externe Veiligheid
5.1.3 Geur
In Zaanstad ligt de geurhinder volgens de Zaanpeiling 2009 gemiddeld zo rond de 50%. Uit de Zaanpeiling 2009 blijkt dat voor het plangebied Oude Haven het aantal geurgehinderden als gevolg van de bedrijven ligt op 68%. Binnen het plangebied bevinden zich twee geuremitterende bedrijven. Het betreft een bedrijf uit de levensmiddelenindustrie en een autospuitbedrijf. Buiten het plangebied op circa 100 meter afstand bevindt zich een geuremmiterend bedrijf Exter BV.
Door de geuremitterende bedrijven in en buiten het plangebied is hier sprake van een 18% hogere geurbelasting dan gemiddeld in Zaanstad. In het plangebied is ook geur van de voedingsmiddelenbedrijven langs de Zaan en de bedrijven in het Amsterdamse Havengebied Westpoort waarneembaar.
In de aanpak van de geurbelasting worden bij de bedrijven met een relevante geurverspreiding in het kader van de vergunningverlening Wet milieubeheer ( Omgevingsvergunning) maatregelen ter beperking van de geurverspreiding voorgeschreven. Op de langere termijn is de verwachting dat door de geurbeperkende maatregelen, die zullen worden opgenomen in de omgevingsvergunning, de geuremissie van de bedrijven zal afnemen. Hierdoor zal de mate van geurhinder ook geleidelijk afnemen.
Binnen het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Voor de toekomstige ontwikkeling in het plangebied zal wel rekening moeten worden gehouden met geuremitterende bedrijven binnen en buiten het plangebied.
5.1.4 Luchtkwaliteit
In de nabijheid van wegen kan sprake zijn van lokale luchtverontreiniging. Deze luchtverontreiniging kan negatieve effecten hebben op de gezondheid. De eisen die aan luchtkwaliteit zijn gesteld, zijn mede ingegeven door Europese regelgeving. De normen van luchtkwaliteit hebben als doel het beschermen van mens en milieu tegen de begatieve effecten van luchtverontreiniging en is dus primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van de mens.
Bij ruimtelijke plannen moet expliciet getoetst en voldaan worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In dit kader is in het milieuonderzoek aandacht besteed aan de luchtkwaliteit met een onderzoek naar concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De luchtkwaliteit wordt in de praktijk bepaald door de achtergrondconcentratie en de bijdragen van verkeer en grote industrieën. (energiecentrales, petrochemie en dergelijke). In het plangebied Oude Haven richt de aandacht zich in hoofdzaak op verkeer.
In het milieuonderzoek is aandacht besteed aan de luchtkwaliteit met een onderzoek naar de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. Uit de berekeningen blijkt dat overal binnen het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden, zoals die zijn opgenomen in de luchtkwaliteitseisen van Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De resultaten voor de luchtkwaliteit zijn verkregen door middel van de Monitoringstool 2010 voor de jaren 2011 en 2020.
De resultaten uit de de Monitoringstool 2010 zijn door middel van de GIS applicatie Geomilieu Analist, versie 1.0, grafisch verwerkt. In het milieuonderzoek zijn de grafische resultaten van de luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied Oude Haven weergegeven voor achtereenvolgens stikstofdioxide en fijn stof voor de zichtjaren 2011 en 2020.
Uit de resultaten voor stikstofdioxide (NO2) blijkt dat voor alle beschouwde jaren en de beoordeelde wegvakken binnen en net buiten het plangebied de concentratie stikstofdioxide lager is dan 35 µg/m³, waardoor wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor de jaargemiddelde concentratie. Dat wil zeggen, het stikstofdioxide (NO2) concentratie zowel in huidige situatie als in toekomstige situatie voldoet aan de grenswaarden van de Wet.
Uit de resultaten voor fijn stof (PM10) blijkt dat voor alle beschouwde jaren en de beoordeelde wegvakken binnen en net buiten het plangebied de concentratie fijn stof (PM10) lager is dan 25 µg/m³, waardoor wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor de jaargemiddelde concentratie. Bovendien wordt de grenswaarde voor de 24 uurgemiddelde concentratie nergens meer dan 35 keer per jaar overschreden. Deze overschrijding vindt plaats indien de jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof hoger is dan 32,6 µg/m³. Dat wil zeggen, het fijn stof (PM10) concentratie zowel in huidige situatie als in toekomstige situatie voldoet aan de grenswaarden van de Wet.
De grenswaarden voor benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO) worden in Nederland niet meer overschreden. De concentraties van deze stoffen zijn in Nederland dusdanig laag, dat een overschrijding van grenswaarden vrijwel zijn uitgesloten. Om deze reden is het luchtkwaliteitonderzoek beperkt tot de beoordeling van de grenswaarde voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), omdat deze de meest kritische componenten in Nederland zijn.
Uit de berekeningen blijkt dat overal binnen het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden, zoals die zijn opgenomen in de luchtkwaliteitseisen van Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Verder wordt door het bestemmingplan geen verslechtering van de luchtkwaliteit veroorzaakt. Bovendien zal de concentratie van de stoffen in de toekomst afnemen. Met andere woorden zijn er geen aanvullende maatregelen nodig om de luchtkwaliteit in het plangebied te verbeteren.
5.1.5 Bedrijven
Het plangebied Oude Haven bestaat uit de Russische Buurt, het Eiland, de Havenbuurt en het bedrijventerrein Houthavenkade. De Russische Buurt en Het Eiland zijn hoofdzakelijk woongebieden. De Havenbuurt bestaat deels uit woningen en deels uit volkstuinen. Tussen de Russische Buurt en de Havenbuurt ligt het bedrijventerrein Houthavenkade.
Binnen het plangebied, met name in de woongebieden bevinden zich slechts op enkele locaties voorzieningen en kleine bedrijvigheid. In het plangebied langs de Hogendijk, Rustenburg, Czarinastraat, en Havenstraat bevinden zich concentraties van bedrijven afgewisseld met woningen. Er is sprake van enige vermenging van functies. Deze gebieden worden daarom als gemengd gebied met functiemenging beschouwd. Gemengde gebieden zijn gebieden met zekere mate van functie menging; verkeerswegen zijn geïntegreerd in de woonstraten en winkelstraten. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, winkel-, werk-, en verkeersgebieden. Verder omvat het plangebied het binnenstedelijke bedrijventerrein Houthavenkade. Houthavenkade omvat voornamelijk bedrijfsfuncties.
Algemene toelaatbaarheid
In gemengde gebieden met zekere mate van functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten in het plangebied is gekoppeld aan de “Staat van bedrijfsactiviteiten met functiemenging”, die is gebaseerd op bijlage 4 van de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering” uitgave 2009.
De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in het plangebied wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:
- categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
- categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies;
- categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg en bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies.
Voor de toelaatbaarheid van de activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
- het gaat om kleinschalige, meeste ambachtelijke bedrijvigheid;
- productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) gebeuren hoofdzakelijk inpandig;
- activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
De milieucategorieën in gebieden met functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Naast de bovenstaande randvoorwaarden zijn bij de selectie van de activiteiten volgende criteria gehanteerd.
Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
Voor categorie B gaat het om activiteiten:
- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor het aspect stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).
Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index; voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).
Voor de zonering van het bedrijventerrein wordt de zonering toegepast op basis van de richtafstandenlijst van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', bijlage 1.
Gebiedsspecifiek
Het plangebied Oude Haven kan worden getypeerd als deels ‘Zaans gemengd gebied’, deels ‘Woongebied’ en een deel als ‘Centrumgebied’. Dat betekent dat Oude Haven in het teken staat van een voor Zaanstad typerende menging van wonen en werken en clustering van bedrijven/voorzieningen. De menging van wonen en werken en clustering van bedrijven/voorzieningen zorgt voor levendigheid en afwisseling, waarbij het milieubeleid gevoerd wordt vanuit het scheppen van kansen en niet het creëren van beperkingen. De vestiging van nieuwe bedrijven in het plangebied Oude Haven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Inrichtingen vergunningenbesluit (Wgh-inrichtingen) als ook vuurwerkbedrijven zijn uitgesloten binnen het plangebied, aangezien deze zich niet verdragen in een gebied dat grotendeels bestaat uit gevoelige en kwetsbare objecten.
Bedrijfsinventarisatie en beoordeling gevestigde bedrijven
Er is een inventarisatie uitgevoerd naar de binnen het plangebied bestaande bedrijven. In bijlage 1.1 van het milieuonderzoek zijn de bestaande bedrijven en andere functies binnen het plangebied vermeld. In bijlage 2 van het milieuonderzoek worden de bedrijven genoemd die buiten het plangebied liggen, maar qua milieubelasting wel van invloed zijn op het plangebied.
Per bedrijf is bekeken of deze bestaande bedrijven passen binnen de gewenste c.q. vigerende bestemming. Indien dit niet het geval is, is bepaald of dit bedrijf wordt weg bestemd, dan wel een maatbestemming krijgt. Dit laatste betekent dat het bedrijf een aparte functieaanduiding krijgt. Indien het bestaande bedrijf ophoudt te bestaan, dan zal alleen een zelfde bedrijf onder dezelfde condities of een type bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid op die locatie worden toegelaten. Bedrijven passen niet binnen de bestemming als ze in een hogere categorie zijn ingedeeld dan algemeen toelaatbaar is op de betreffende locatie.
Uit de bedrijvenlijst voor plangebied blijkt, dat 17 bedrijven niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid van het plangebied in verband met de afstand tot de nabijgelegen woningen.Deze bedrijven zijn in het bezit van een actuele milieuvergunning die voldoende waarborgen geeft om de omliggende woningen te beschermen tegen milieubelasting. Hierdoor passen deze bedrijven feitelijk wel binnen de bestemming van het plangebied. Deze bedrijven krijgen een maatbestemming met een aparte functieaanduiding op de plankaart. Het zwaarste bedrijf is een categorie 4.2 bedrijf. Het gaat hier om een bedrijf in tank- en reservoirbouw (GTI/Suez). Echter, de gronden zijn verkocht aan een vastgoedontwikkelaar en momenteel vinden nog slechts kantoorwerkzaamheden plaats. Mogelijk wordt in de toekomst het bedrijventerrein Houthavenkade herontwikkeld. Omdat deze ontwikkelingen nog niet concreet genoeg zijn, is voor het milieuonderzoek uitgegaan van het huidige gebruik en bestemming.
De bedrijven buiten het plangebied vormen op basis van hun actuele milieuvergunning geen belemmering voor het plangebied.
Detailhandel
Binnen het plangebied, vooral in gemengde gebieden is detailhandel in de regel algemeen toelaatbaar. Deze functies zijn niet in de bedrijvenlijst opgenomen
Maatschappelijke en overige voorzieningen
Binnen het plangebied zijn maatschappelijke functies en dienstverlenende functies in de regel algemeen toelaatbaar, maar bij voorkeur langs de doorgaande wegen. Het gaat hierbij onder andere om scholen, kerkgebouwen, kinderdagverblijven, bejaardentehuizen, artsenpraktijken en kantoren. Deze functies zijn niet in de bedrijvenlijst opgenomen.
5.1.6 Horeca
Voor horecabedrijven wordt gebruik gemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten, zie bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten. Deze maakt onderscheid tussen 3 categorieën:
- I. lichte horeca;
- II. middelzware horeca;
- III. zware horeca.
Binnen het plangebied zijn horecabedrijven behorend tot categorie I volgens de Staat van Horeca-activiteiten, algemeen toelaatbaar. Horecabedrijven binnen het plangebied behorend tot de categorieën II en III worden vanwege de overlast en de directe nabijheid van woningen niet toelaatbaar geacht.
Uit de lijst van bestaande horecabedrijven binnen het plangebied (Milieuonderzoek, bijlage 1) blijkt dat 3 bedrijven niet passen binnen de toelaatbaarheid van het deelgebied in verband met de afstand tot de nabijgelegen woningen. Deze krijgen een aparte aanduiding (maatbestemming). Dit betekent dat, indien het bestaande bedrijf ophoudt te bestaan, alleen een soortgelijk bedrijf of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid op die plek kan worden toegelaten.
Het betreft hier:
- 1. Café Fellini, Czarinastraat 37
- 2. Coffeeshop Moonlight, Czarinastraat 34
- 3. Café Anadolu, Hogendijk 122
5.1.7 Beperkingengebied Luchthaven Schiphol
Het plangebied bevindt zich geheel buiten het beperkingengebied bebouwing ten aanzien van de aspecten geluid en externe veiligheid vanwege de Luchthaven Schiphol. Op grond van artikel 2.2.2. van het Luchthavenindelingbesluit geldt voor een deel van het plangebied wel een hoogtebeperking voor objecten tot maximaal 150 meter. Dit vormt voor het plangebied geen belemmering.
5.1.8 Bodem
De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefkimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden.
Het plangebied bestaat uit de Russische Buurt, Het Eiland en de Havenbuurt. De Russische Buurt en Het Eiland zijn hoofdzakelijk woongebieden. Ten zuiden van de Russische Buurt is het bedrijventerrein Houthavenkade gelegen. De Havenbuurt bestaat deels uit woningbouw en deels uit volkstuinen.
Bodemkwaliteitskaart en bodemfunctie
De gemeente is verdeeld in zones van vergelijkbare bodemkwaliteit. Deze zijn opgenomen in een bodemkwaliteitskaart. Binnen het plangebied zijn twee zones van toepassing. Hieronder volgt een beschrijving van de gemiddelde bodemkwaliteit van de bovengrond (tot 0,5 meter beneden maaiveld). De Russiche Buurt valt in de zone matig verontreinigd met zware metalen, PAK en/of minerale olie. Plaatselijk kunnen echter ook sterke verontreinigingen voorkomen. Het Eiland is in het verleden gesaneerd middels ophoging met een laag schoon zand (zogenaamde leeflaag). Het resterende deel van het plangebied valt in de zone licht verontreinigd. Plaatselijk kunnen echter ook matige tot sterke verontreinigingen voorkomen.
Indien grond wordt toegepast, bijvoorbeeld voor ophoging, aanvulling, versteviging, demping en bouwrijp maken, moet deze grond een bepaalde kwaliteit hebben. De minimale kwaliteit van de toe te passen grond is afhankelijk van de locatie waar de grond voor wordt toegepast. Er dient een dubbele toets uitgevoerd te worden. Er moet beoordeeld worden in welke bodemkwaliteitszone en in welke bodemfunctiezone de locatie valt. De strengste eis (meest schone zone) geldt vervolgens als toepassingseis. In de huidige situatie geldt dat binnen het plangebied alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de kwaliteit ‘wonen’. Een uitzondering hierop is het Eiland waarop uitsluitend grond mag worden toegepast die voldoet aan de kwaliteit “achtergrondwaarde”.
Voor de toekenning van bodemfuncties heeft de indeling op gebiedsniveau en niet op perceelniveau plaatsgevonden. De meest actuele versie van de bodemkwaliteitskaart, de bodemfunctiekaart en de toepassingskaart zijn op de website van de gemeente Zaanstad gepubliceerd.
Stedelijke ophooglaag
In het verleden zijn binnen het plangebied plaatselijk sloten gedempt en heeft op veel plaatsen ophoging en versteviging van het maaiveld plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is, zoals in grote delen van Zaanstad, sprake van een stedelijke ophooglaag. In het verleden gebeurde dit vaak met verontreinigd materiaal, zoals huishoudelijk, bedrijfs-, bouw- en sloopafval, slakken, sintels en grond. Stedelijke ophooglagen zijn daarom en door het eeuwenlange gebruik van de bodem, verontreinigd met vooral zware metalen en PAK.
Lokale verontreinigingen en saneringen
Op Het Eiland heeft in de jaren '90 een bodemsanering plaatsgevonden. Hierbij is de sterk verontreinigde bovengrond ontgraven en afgevoerd en is op de verontreinigde ondergrond een schone leeflaag van circa 1,4 meter dikte aangebracht. In het grondwater is een lichte restverontreiniging achtergebleven die geen risico's met zich meebrengt.
Ter plaatse van het bedrijfsterrein Houthavenkade is naast de verontreinigde stedelijke ophooglaag ook plaatselijk sprake van verontreiniging met olieproducten in grond en grondwater.
Voor zover bekend leveren de verontreinigingen die in het plangebied aanwezig zijn, geen humane, ecologische of verspreidingsrisico's op. Daarom is het niet noodzakelijk deze verontreinigingen bij het huidige gebruik te saneren.
Op basis van de hierboven genoemde informatie blijkt dat de huidige bodemkwaliteit geschikt is voor de bestaande functies. Er bestaat er in de huidige situatie geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek of sanerende maatregelen. In geval van de aanvraag van een bouwvergunning, grondverzet of een bestemmingswijziging kan het echter wel noodzakelijk zijn aanvullend onderzoek of sanerende maatregelen uit te voeren. Dit moet dan per geval beoordeeld worden. Bij een bestemmingswijziging moet de kwaliteit van de grond in de nieuwe bestemming voldoen aan de maximale waarden die horen bij de functie volgens de bodemfunctiekaart op de betreffende locatie.
Op Het Eiland heeft in de jaren '90 een bodemsanering plaatsgevonden. Hierbij is de sterk verontreinigde bovengrond ontgraven en afgevoerd en is op de verontreinigde ondergrond een schone leeflaag van circa 1,4 meter dikte aangebracht. In het grondwater is een lichte restverontreiniging achtergebleven die geen risico's met zich meebrengt.
Ter plaatse van het bedrijfsterrein Houthavenkade is naast de verontreinigde stedelijke ophooglaag ook plaatselijk sprake van verontreiniging met olieproducten in grond en grondwater.
Voor zover bekend leveren de verontreinigingen die in het plangebied aanwezig zijn, geen humane, ecologische of verspreidingsrisico's op. Daarom is het niet noodzakelijk deze verontreinigingen bij het huidige gebruik te saneren.
Op basis van de hierboven genoemde informatie blijkt dat de huidige bodemkwaliteit geschikt is voor de bestaande functies. Er bestaat er in de huidige situatie geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek of sanerende maatregelen. In geval van de aanvraag van een bouwvergunning, grondverzet of een bestemmingswijziging kan het echter wel noodzakelijk zijn aanvullend onderzoek of sanerende maatregelen uit te voeren. Dit moet dan per geval beoordeeld worden. Bij een bestemmingswijziging moet de kwaliteit van de grond in de nieuwe bestemming voldoen aan de maximale waarden die horen bij de functie volgens de bodemfunctiekaart op de betreffende locatie.
5.1.9 Natuurwaarden
Binnen het plangebied Oude Haven is geen beschermd natuurgebied gelegen. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft geen delen van het plangebied aangemeld en /of aangewezen als Speciale Beschermingszone in de zin van artikel 4 van de Vogelrichtlijn en artikel 3 en 4 van de Habitatrichtlijn. Ook heeft de Nederlandse regering geen delen van het plangebied aangewezen als natuurmonument. Krachtens de Flora- en faunawet strikt beschermde soorten zoals de Noordse woelmuis en de Rugstreeppad kunnen in het plangebied ook niet voorkomen. Deze dieren hebben hun leefgebied in het natte veenweidegebied.
Hieronder volgt een globaal advies gericht op eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied:
Voor wat betreft het verwijderen van vegetaties wordt in het kader van de Ffwet geadviseerd bomen en struiken altijd te controleren op de aanwezigheid van vogelnesten, vogels in hun winterslaapplaats en vleermuizen (holle bomen). Vegetaties kunnen het beste verwijderd worden buiten het broedseizoen, d.w.z. grofweg van augustus tot maart. Geadviseerd wordt in alle jaargetijden na te gaan of er (beschermde) planten of dieren als kleine zoogdieren en amfibieën in het te verwijderen groen aanwezig zijn.
Binnen het plangebied kunnen wel geschikte daken aanwezig zijn die bijzonder geschikt zijn als verblijfsgebied voor vogels. Bij sloop, renovaties en dakherstel wordt geadviseerd aan broedplaatsen van Gierzwaluwen, maar ook aan de eventuele aanwezigheid van vleermuizen, aandacht te schenken. Deze diersoorten vallen onder een strikt beschermingsregime van de Ffwet. Sloop of renovatie van gebouwen waarin mogelijk Gierzwaluwen nestelen, dient bij voorkeur niet te worden uitgevoerd van begin april tot half augustus, de broedperiode van deze vogelsoort. Ook andere broedende vogelsoorten zijn overigens beschermd. Het opzettelijk vestoren van broedende vogels is krachtens de Ffwet verboden en er kan geen ontheffing voor worden verkregen. Vleermuizen kunnen bijna het gehele jaar in spleten van bomen of in spouwmuren van gebouwen voorkomen. Aanbevolen wordt in een vroegtijdig stadium van de planning van sloop- of renovatiewerkzaamheden vast te stellen of er vleermuizen in het gebouw zitten. Indien een vleermuisverblijf wordt aangetroffen, kan het beste gewacht worden met de aanvang van de werkzaamheden tot de vleermuizen hun zomer- dan wel winterverblijf hebben verlaten. In het algemeen is de meest geschikte periode om werkzaamheden uit te voeren van half augustus tot eind oktober. Voor het verstoren van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is een ontheffing nodig.
Het bestemmingsplan Oude Haven is in hoofdzaak conserverend van aard. Dat wil zeggen dat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn, die ten koste kunnen gaan van de (mogelijk) aanwezige natuurwaarden. Mochten zich in de toekomst ontwikkelingen voordoen, moet een zogenaamde quick scan onderzoek worden uitgevoerd. Het doel van de scan is na te gaan welke (potentiële) natuurwaarden er in en nabij het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.
5.2 Waterparagraaf
De waterparagraaf heeft betrekking op oppervlaktewater en het afvalwater.
5.2.1 Organisatie
Het rijk draagt zorg voor landelijke regel- en wetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland. Het waterkwaliteitsbeheer en -kwantiteitsbeheer wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, evenals het beheer van de waterkeringen. Als beheerder zijn zij verantwoordelijk voor de veiligheid tegen overstromingen. Het rioolbeheer wordt uitgevoerd door de gemeente Zaanstad.
5.2.2 Waterstructuur
Het noordelijk deel van het bestemmingsplangebied (Czaar Peterbuurt) is gelegen in de Polder Westzaan. De Voorzaan en de Oude Haven maken, waterhuishoudkundig gezien, onderdeel uit van de Noordzeekanaal-, Amsterdamrijkanaalboezem (NZK/ARK-boezem). De Havenbuurt en het industriegebiedje nabij de Oude Haven zijn bij de realisatie in het begin van de vorige eeuw opgehoogd tot boven het boezempeil. Het Eiland is lange tijd in gebruik geweest voor houtoverslag. In de jaren negentig is het Eiland verder opgehoogd en als woonlocatie in gebruikgenomen. Het volkstuinencomplex achter de Havenbuurt ligt in de Hembrugpolder. De Hogendijk is de kering tussen de polder Westzaan en het NZK/ARK-boezem en heeft tevens een functie als primaire kering. De kering tussen de Hembrugpolder en het boezem is de Havenstraat.
5.2.3 Waterkeringen
De Hogendijk is een kering c.q. dijk met een dubbelfunctie. De kering moet peilverschil tussen de boezem en de Polder Westzaan instandhouden. Verder maakt de dijk onderdeel uit van dijkring 13, een dijkring rond Noord-Holland –Noord. De dijk moet ook het achterland beschermen tegen overstroming op het moment dat de zeekering nabij IJmuiden faalt.
Hoewel de hele Havenbuurt in fysieke zin bijdraagt aan de het instandhouden van het waterpeilverschil tussen boezem en polder is de Havenstraat aangemerkt als kering. Beperkingen t.a.v. bijvoorbeeld ontgravingen, doorvoer van kabels en leidingen en aanwezigheid van gastanks berusten op deze kade.
De dijklichamen hebben in het bestemmingsplan de bestemming Waterkering.
Voor het graven in een dijk, het oprichten van de bebouwing of anderszins de standzekerheid van een dijk beïnvloeden is ontheffing op de keur van het hoogheemraadschap noodzakelijk. Bedoelde regelgeving is van toepassing op het gehele dijklichaam en de invloedszones. Onderstaand is als voorbeeld voor een deel van de kering aangegeven wat als kering wordt aangemerkt.
5.2.4 Oppervlaktewater
Het waterpeil in de Polder Westzaan is NAP-1,04 m. De Polder Westzaan wordt bemalen door de gemalen Het Leven I en II en de hoofdgemaal Overtoom (gelegen buiten het plangebied) en het gemaal Soeteboom. Het gemaal Soeteboom heeft een belangrijke functie als doorspoelgemaal. En wel hierom. De waterkwaliteit in de Hogendijksloot is kwetsbaar omdat deze sloot doodlopend is (weinig waterverplaatsing) en de vuilbelasting zoals in op veel plekken in stedelijke gebied relatief hoog. Hoewel een groot deel van de vuilbelasting uit het riool is weggenomen door de bouw van een bergbezinkbassin is het noodzakelijk met het gemaal Soeteboom de Hogendijksloot regelmatig door te spoelen.
Het waterpeil in de Hembrugpolder wordt gehandhaafd op NAP-2,60m. Door een duiker onder de Den Uilweg wordt het watersurplus afgevoerd naar het poldergemaal nabij de Hempont.
Alle watergangen dienen voor de ontwatering en afwatering van de percelen, de berging van regenwater en de afvoer van het watersurplus naar de poldergemalen. Alle watergangen hebben in die zin de zelfde status en zijn van het zelfde belang.
Het dempen van oppervlaktewater c.q het wijzigen van de loop van watergangen is niet toegestaan zonder keurontheffing van het hoogheemraadschap. Verder beïnvloed de oprichting van bebouwing en het veranderen van groen in verharding ook de waterhuishouding. De toename van verharding moet, in overleg met het hoogheemraadschap, gecompenseerd worden door het graven van extra oppervlaktewater.
Het waterpeil in het NZK/ARK-boezem is NAP-0,40m. Het watersurplus uit dit watersysteem wordt afgevoerd via het maalcomplex IJmuiden van Rijkswaterstaat. Bij eb wordt gespuid via de spuisluizen. Als afvoer noodzakelijk is tijdens vloed of hoge zeewaterstanden tijden eb door bijvoorbeeld storm, wordt het gemaal IJmuiden in gezetQ.
Ook het dempen van oppervlaktewater in het boezem is niet toegestaan. Rijkswaterstaat zal daartoe vergunning moeten verlenen
5.2.5 Grondwater
De grondwaterstanden zijn voor het overgrote deel direct afhankelijk van het peil van het oppervlaktewater en de hoogteligging van het maaiveld ten zichten van het waterpeil. Overlast ontstaat door dat de hoogte ligging van het maaiveld (door zetting of minimale ophoging bij realisatie) ten opzichte van het waterpeil minimaal is en in de oudere gebieden het gebruikte ophoog wat geo-hydrologische slecht is .
Bovenstaand komt allemaal voor de in de Czaar Peterbuurt. Veel woningen hebben water in hun kruipruimte en 's zomers zakt de grondwaterstand tot onder het polderpeil. Dan is er een risico dat het funderingen aangetast worden door schimmels. In het Grondwaterbeleidsplan (2009) van de gemeente Zaanstad is vastgelegd dat in de Tsaar Peterbuurt nader onderzoek plaats zal vinden naar de grondwateroverlast en de mogelijkheden deze door maatregelen in de openbare ruimte weg te nemen.
De Havenbuurt staat bekend als een buurt met te hoge grondwaterstanden. Aannemelijk is dat indertijd opgehoogd is met slecht geo-hydrologisch materiaal (bagger en slib).
In de overige gebieden is geen overlast door grondwater.
In het algemeen kan gesteld worden dat de bestemmingen van percelen niet beïnvloed worden door de grondwaterstand.
De kwaliteit van het grondwater wordt niet bemeten. De kwaliteit van het grondwater beïnvloedt de bestemmingen ook niet.
5.2.6 Rioleringen
In het overgrote deel van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Afval-, en regenwater worden door een buis naar de zuivering afgevoerd. Bij extreme regenval stort dit gemengde stelsel over naar het oppervlaktewater. Om het oppervlakte water niet te veel belasten met vervuiling is in de Tsaar Peterbuurt nabij de Jasykoffstraat een bergbezinkbassin gebouwd. Het rioolwater wordt via rioolgemalen en persleiding verpompt naar de zuivering in Amsterdam.
Alleen op het Eiland ligt een verbeterd gescheiden stelsel. Afvalwater en het eerste deel van een regenbui worden naar de zuivering afgevoerd. Het overige regenwater wordt geloosd in de Voorzaan. Van het Eiland wordt het afvalwater verpompt naar de zuivering in Zaandam-Oost.
Ook de woonboten in de Oude Haven zijn aangesloten op het riool.
5.2.7 Overleg in het kader van de watertoets
Op 9 februari 2010 heeft er in het kader van de watertoets een overleg plaatsgehad met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het geleverde commentaar op deze waterparagraaf en andere ingebrachte opmerkingen door het schap zijn in het bestemmingsplan verwerkt. Het verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in bijlage 4 van de toelichting.
Hoofdstuk 6 Beschrijving Planvorm En Bestemmingsregeling
In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen beschreven van de gehanteerde bestemmingen. Daarnaast worden aanduidingen, ontheffingsregels en wijzigingsbevoegdheden in de bestemmingsregeling aangestipt die, in verband met de speciale regeling die zij hanteren, een nadere toelichting kunnen gebruiken.
6.1 Bestemmingsregeling
6.1.1 Inleiding
In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de regels worden de bestemmingen geregeld. De artikelen geven de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden weer.
De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en een regeling voor de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 Inleidende regels van de regels).
De algemene regels, waaronder ontheffings- en procedureregels, zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 Algemene regels van de bij het plan behorende regels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat tenslotte de overgangs- en slotbepalingen.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat op de verbeelding om reden van kenbaarheid ook de monumenten zijn aangeduid. De planregels bevatten echter geen specifieke regels voor de monumenten in het plangebied. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via de Monumentenwet (artikel 11) en de monumentenverordeningen van de provincie en de gemeente (resp. artikel 6 en artikel 9).
De in het plangebied voorkomende bestemmingen worden in onderstaande tekst afzonderlijk toegelicht.
6.1.2 Plansystematiek
Het bestemmingsplan is grotendeels gericht op het behoud van de bestaande situatie. Dit betekent dat het de bestaande functies nauwkeurig vastlegt. Daarnaast bevat het bestemmingsplan waar mogelijk flexibiliteit en globaliteit. Globaliteit heeft met name betrekking op de verbeelding en houdt in dat op de daarvoor bestemde gronden meerdere mogelijkheden bestaan ten aanzien van het gebruik. Flexibiliteit is gericht op de regels en houdt in dat de globale bestemmingen waar mogelijk zijn verruimt qua bouw- en gebruiksregels. Ook zijn er mogelijkheden opgenomen dat het gemeentebestuur door middel van het verlenen van ontheffingen kan afwijken van bestemmingsplan.
6.1.3 Regels algemeen
De regels zijn gegroepeerd in drie hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
- 2. Bestemmingsregels
- a. Hoofdgroepen van bestemmingen
- b. Hoofdgroepen van dubbelbestemmingen
- c. Functieaanduidingen
- d. Bouwaanduidingen
- 3. Algemene regels
Waar nodig is op enkele artikelen een nadere toelichting opgenomen.
6.2 De (Nieuwe) Wet Ruimtelijke Ordening
Dit is bestemmingsplan is opgesteld op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), die zijn ingevoerd op 1 juli 2008 en volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008) inclusief digitaliseringsplicht per 1 januari 2010. Dit houdt onder andere in dat de Wet ruimtelijke ordening de strafbepaling en de algemene gebruiksbepaling is neergelegd, zodat deze niet meer opgenomen hoeven te worden in de planregels.
De SVBP2008 bevat een aantal voorschriften die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent ondermeer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2008 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten.
In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels. De nieuwe regelingen hebben als gevolg dat het bestemmingsplan wat betreft vorm en de inhoud enigszins kan afwijken van de tot nu toe gebruikelijke wijze van opstellen.
6.3 Bestemmingsplanprocedure
De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke Ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn verschillende fasen te onderscheiden:
- Voorbereidingsprocedure
Voor het opstellen van van een voorontwerpbestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor overleg gezonden aan de in artikel 3.1.1 Bro genoemde instanties. Tevens zijn diverse (informele) informatiebijeenkomsten binnen het plangebied georganiseerd voor bewoners, belangstellenden en belanghebbenden.
De gemeente reageert vervolgens op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak door in de toelichting van het plan op de gemaakt op- en aanmerkingen in te gaan en aan te geven welk standpunt de gemeente daarover inneemt.
- Vaststellingsprocedure
Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken (dit is een termijn van orde) na de termijn van terinzagelegging vast.
- Beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de VROM inspectie een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de VROM inspectie wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
6.4 Gekozen Planvorm
Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op het behoud van de aanwezige functies en te beschermen waarden, ook omdat het feit dat zich in het plangebied binnen de wettelijke planperiode geen ontwikkelingen voordoen.
Op grond van artikel 3.1.3 Bro moet een bestemmingsplan worden vervat in:
- 1. een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
- 2. bij of krachtens wet kunnen bestemmingen worden voorgeschreven;
- 3. bij of krachtens wet kunnen regels worden voorgeschreven;
- 4. voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings-, en ontheffingsbepalingen.
6.5 Handhaving
In algemene zin geldt dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat er niet mag worden gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en verder dat het gebruik in overeenstemming moet zijn met wat de bestemming toestaat.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd. - 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk. - 3. Realistische en inzichtelijke regeling.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten daarom niet meer regelen dan noodzakelijk is. - 4. Actief handhavingsbeleid.
Gewijzigde maatschappelijke inzichten (de rampen in Enschede en Volendam) hebben ertoe geleid dat aan handhaving een hogere prioriteit wordt toegekend. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het bestemmingsplan berust bij het gemeentebestuur. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.
Handhaving is te onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van sancties anderzijds. Het eerste is gericht op preventie (vooraf), het andere op repressie (achteraf). Toezicht is van belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daar op te reageren, hetzij via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties. Handhaving is onder te verdelen in bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen of ongedaan maken van een toestand die in strijd is met de wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld neergelegd in het bestemmingsplan. Strafrechtelijke handhaving is gericht op het straffen van een overtreder die in strijd handelt met de wettelijke regels.
Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Een nieuw bestemmingsplan, waarin eenduidige bestemmingen zijn weergegeven en waarin naar aanleiding van de feitelijke situaties voor een positieve benaderingswijze is gekozen, versterkt de mogelijkheid tot handhaving.
In Zaanstad wordt op het overtreden van de regels uit een bestemmingsplan uitsluitend opgetreden vanuit het bestuursrecht. De gemeente handhaaft dus niet strafrechtelijk op overtredingen van het bestemmingsplan. Indien bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden kan het gemeentebestuur kiezen om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de overtreder. Een last onder bestuursdwang houdt in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn (dit is een termijn die een overtreder krijgt om de overtreding zelf te beëindigen) de overtreding nog bestaat, het gemeentebestuur zelf de overtreding opheft op kosten van de overtreder. Als er wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan houdt dit in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestaat, de overtreder een geldbedrag aan de gemeente is verschuldigd tot een bij het besluit bepaald maximum bedrag. Heeft een last onder dwangsom niet het gewenste effect (de overtreding blijft bestaan) dan kan daarna ook nog een last onder bestuursdwang worden opgelegd.
6.6 Planmer-plicht
In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of er sprake is van een planmer-plicht. Er is sprake van een planmer-plicht indien sprake is van de volgende situatie:
- 1. indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. kunnen worden overschreden, is het bestemmingsplan planmer-plichting;
- 2. indien een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet aan de orde is, het bestemmingsplan eveneens planmer-plichtig is.
In het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die onder het besluit-mer vallen.
Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden, dat een passende beoordeling voor het gebied niet noodzakelijk is en er daarom geen reden bestaat voor een plan-mer.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Over het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraak gehouden. Deze keuze is mede gemaakt omdat in het bestemmingsplan de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen en slechts in beperkte mate ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
De inspraakverplichting is met de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 2005 en met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 niet veranderd en dus komen te vervallen. Dit is vervolgens bij raadsbesluit van 21 september 2006 overgenomen in de Inspraakverordening van de gemeente Zaanstad.
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg aan haar overlegpartners toegezonden. Een beschrijving van de uitkomsten van dit overleg (artikel 3.1.6, lid 1 onder c) is opgenomen in Hoofdstuk 8.
Het ontwerpbestemmingsplan Oude Haven heeft met ingang van 27 oktober 2011 tot en met 7 december 2011 voor een ieder ter inzage gelegen.Gedurende de termijn van terinzagelegging hebben 11 personen/instanties (appellanten) een zienswijze naar voren gebracht. Aan de betrokkenen is per brief kenbaar gemaakt onder welk nummer hun zienswijze is opgenomen.
De reacties zijn gebundeld, samengevat en voorzien van een reactie van de gemeente. Voor de resultaten wordt verwezen naar Bijlage 9 Nota van zienswijzen van de Toelichting. Een aantal zienswijzen heeft aanleiding gegeven tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. Ook ambtshalve zijn een aantal wijzigingen aangebracht (zie Bijlage 10 Nota van ambtshalvewijzigingen van de Toelichting).
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
In het kader van de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is nadrukkelijk naar de situatie in dit plangebied gekeken. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen van een dusdanige omvang, dat daarvoor gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening jo. het Besluit ruimtelijke ordening een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst moet worden opgesteld of afgesloten.
Voor wat betreft de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen voor het bedrijventerrein Houthavenkade geldt dat wanneer het gebied vanwege eigendomsverhoudingen gefaseerd wordt ontwikkeld, dit voor elk deelgebied gebeurt voor eigen rekening en risico van de exploitant. Indien de exploitant het openbare gebied na ontwikkeling wil overdragen aan de gemeente, zal één en ander worden geregeld in een nader op te stellen exploitatieovereenkomst.
Hoofdstuk 8 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan:
1. VROM-inspectie, regio Noord-West
2. Rijkswaterstaat, dienst Noord-Holland
3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
4. Ministerie van Defensie, dienst Gebouwen, Werken en Terreinen
5. Ministerie van Economische Zaken, regio Noord-West
6. Provincie Noord-Holland
7. Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied
8. ZVH
9. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
10. Kamer van Koophandel Amsterdam
11. KPN
12. KPN Vastnet
13. NUON
14. N.V. Nederlandse Gasunie
15. Waterleidingbedrijf Noord-Holland
16. Milieufederatie Noord-Holland
17. Rochdale
18. Gemeentelijke monumentencommissie
19. Regionale brandweer Zaanstreek Waterland
20. Lokale brandweer Zaanstad
21. GGD Zaanstreek-Waterland
22. Gemeente Amsterdam, dienst ruimtelijke ordening
23. Parteon
24. Volkstuinvereniging Nut en Genoegen
25. Volkstuinvereniging De Uitkijk
8.1 Uitkomsten Overleg
De instanties genoemd onder 1, 3 t/m 5, 7, 9, 12, 13, 15, 16, 18, 21, 22, 24, 25 hebben niet gereageerd.
De instanties genoemd onder de nummers 2, 6, 8, 10, 11, 14, 17, 19, 20 en 23 zonden opmerkingen toe over het voorontwerpbestemmingsplan.
8.1.1 N.V. Nederlandse Gasunie
Reactie 1
Dat Gasunie geeft aan dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van hun dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie 1 gemeente
Wij nemen dit ter kennisgeving aan. De reactie leidt niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
8.1.2 Provincie Noord-Holland
Reactie 1
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009 is opgenomen in hoofdstuk 3. Sinds 3 november 2010 is de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) van kracht.
Reactie 1 gemeente
Dit is correct. Het (ontwerp)bestemmingsplan wordt hierop aangepast in paragraaf 3.3.2 van hoofdstuk 3 Beleidskader.
Reactie 2
Uit paragraaf 3.3.1 blijkt niet of het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied valt (BBG) zoals in de Structuurvisie is opgenomen.
Reactie 2 gemeente
Paragraaf 3.3.1 is een algemene paragraaf in een algemeen beleidshoofdstuk. Dit beleidshoofdstuk wordt gebruikt voor al onze bestemmingsplannen en leent zich daarmee niet voor gebiedsspecifieke informatie. Het plangebied valt binnen het bestaand bebouwd gebied zoals aangegeven in de Structuurvisie. Dit wordt opgenomen onder paragraaf 1.2. van de toelichting.
8.1.3 Brandweer Zaanstad
Reactie 1
De primaire bluswatervoorziening is grotendeels conform de norm. Behalve in het gebied Houthavenkade en langs de Dr. J.M. Den Uylweg, waar het onvoldoende is. Geadviseerd wordt om te kijken naar de mogelijkheden om het open water in het plangebied te bestempelen als secundaire danwel tertiaire bluswatervoorziening voor de brandweer.
Reactie 1 gemeente
Het bestemmingsplan is niet het aangewezen ruimtelijk instrument om de bluswatervoorzieningen te realiseren. De aanwezigheid van het open water ten behoeve van een eventuele bluswatervoorziening voor de brandweer is met de gegeven bestemmingsomschrijving voldoende gewaarborgd. De reactie leidt niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
Reactie 2
Geadviseerd wordt om bij de aanleg van nieuwe wegen en herinrichting van bestaande wegen, in overleg met de Brandweer Zaanstad, de bereikbaarheid (opnieuw) te bekijken in verband met eventuele consequenties voor bijvoorbeeld de aanrijdtijd en bereikbaarheid van het plangebied.
Reactie 2 gemeente
Het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard en gaat uit van de bestaande situatie. Wanneer er echter sprake zal zijn van een herinrichting of de aanleg van nieuwe wegen, al dan niet in het kader van een nieuw project, zal het genoemde advies worden meegenomen. Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het (ontwerpbestemmingsplan).
Reactie 3
Brandweer Zaanstad voorziet geen knelpunten voor wat betreft aanrijdtijd. Door middel van voorlichting door de Brandweer kan echter toch nog winst behaald worden en ervoor worden gezorgd dat een eventuele brand in een eerder stadium wordt ontdekt en eerder hulp aangevraagd kan worden.
Reactie 3 gemeente
Deze reactie kan niet direct verwerkt worden in het (ontwerp)bestemmingsplan, omdat ruimtelijke relevantie ontbreekt. De reactie leidt dan ook niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
Reactie 4
Voor wat betreft de externe veiligheidsaspecten verwijst de Brandweer Zaanstad naar het advies van de Brandweer Zaanstreek-Waterland van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland.
Reactie 4 gemeente
Het advies van de Brandweer Zaanstreek-Waterland van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland zal onder punt 4 behandeld worden. Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.
8.1.4 Brandweer Zaanstreek Waterland
De reactie van de Brandweer Zaanstreek-Waterland van de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland (hierna; de Veiligheidsregio) is geschreven in de vorm van een advies met betrekking tot de externe veiligheid van het voorontwerpbestemmingsplan Oude Haven. In het advies zijn diverse scenario’s opgesteld met betrekking tot de externe veiligheid. Hieronder worden de scenario’s dan ook verwerkt als reactie.
Reactie 1
De eerste reactie heeft betrekking op het scenario: Uitstroming brandbare vloeistoffen, plasbrand (zoals benzine).
De Dr. J.M. den Uylweg (N516) is goed bereikbaar, maar er zijn geen brandkranen aanwezig. Dit betekent een vertraging in de bestrijding van een brand waardoor uitbreiding van brand eerder zal plaatsvinden. Gezien het transport van gevaarlijke stoffen over de N516 vormt de bluswatervoorziening een punt van zorg.
Het plangebied bevindt zich voornamelijk buiten het invloedsgebied van calamiteiten met brandbare vloeistoffen op de N516. Wel kan het raadzaam zijn dat de in het effectgebied aanwezige personen naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en een eventuele mechanische ventilatie van het pand uitschakelen in verband met hinderlijke rookontwikkeling.
Reactie 1 gemeente
Het bestemmingsplan is niet het aangewezen ruimtelijk instrument om bluswatervoorzieningen te creëren. De aanwezigheid van het open water ten behoeve van een eventuele bluswatervoorziening voor de brandweer is met de gegeven bestemmingsomschrijving voldoende gewaarborgd. Dit leidt dan ook niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
Reactie 2
Onderdeel 2 heeft betrekking op het scenario: BLEVE (zoals LPG).
Vanuit de woningen, het buurtcentrum en OBS De Voorzaan, kan met zichzelf in veiligheid brengen via voldoende vluchtwegen die van de risicobron/calamiteit afleiden. Alarmeren via het sirenenet is niet wenselijk. Ontruiming en evacuatie zijn de beste opties. Aanbevolen wordt om de zelfredzaamheid te bevorderen door specifieke risicocommunicatie.
Reactie 2 gemeente
Het bestemmingsplan is niet het aangewezen ruimtelijk instrument om risicocommunicatie tot stand te brengen. Onderdeel 2 geeft geen aanleiding tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan, omdat ruimtelijke relevantie ontbreekt.
Reactie 3
Onderdeel 3 heeft betrekking op het scenario: Vrijkomen giftige stoffen, toxische wolk (zoals ammoniak of zwavelwaterstof).
In het geval van een toxische wolk kan het aantal potentiële slachtoffers worden beperkt door de aanwezige mensen tijdig te alarmeren via bijvoorbeeld het sirenenet. In het plangebied zijn de sirenes overal goed hoorbaar.
Reactie 3 gemeente
Wij nemen dit ter kennisgeving aan. Onderdeel 3 geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan, omdat ruimtelijke relevantie ontbreekt.
Reactie 4
Onderdeel 4 heeft betrekking op het scenario water: Uitstroming brandbare vloeistoffen, plasbrand.
De gebouwen/woningen langs de Zaan zijn goed bereikbaar en eventuele secundaire branden zijn bestrijdbaar met afdoende bluswatervoorzieningen. De aanwezigen van de woningen worden als zelfredzaam gezien.
Reactie 4 gemeente
Wij nemen dit ter kennisgeving. Onderdeel 4 geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. omdat ruimtelijke relevantie ontbreekt.
Reactie 5
Onderdeel 5 heeft betrekking op het scenario: Vrijkomen toxische wolk als gevolg van magazijnbrand bij Chemtura.
Maatregelen om effecten van potentiële calamiteiten met gevaarlijke stoffen op de Dr. J.M. den Uylweg (N516) of bij Chemtura te beperken zijn:
1. Voldoende bereikbaarheid en voldoende bluswatervoorzieningen; 2. De zelfredzaamheid bevorderen door specifieke risicocommunicatie; 3. Op het moment van vervangende nieuwbouw voor OBS De Voorzaan zorgen dat de toekomstige locatiebuiten het invloedsgebied van de N516 komt te liggen; 4. Eventuele ventilatie- en aircosystemen in het buurtcentrum en OBS De Voorzaan moeten centraal uitgeschakeld en afgezet kunnen worden.
De zelfredzaamheid kan bevorderd worden door:
1. bewoners en gebruikers binnen het effectgebied van de diverse potentiële calamiteiten via specifieke risicocommunicatie informeren; 2. De mensen die in het effectgebied verblijven snel en juist waarschuwen bij een (dreigend) incident met gevaarlijke stoffen; 3. Vooraf moet duidelijk zijn naar welke veilige ruimte/plek de aanwezigen moeten vluchten om zich te onttrekken aan de effecten van een ramp of zwaar ongeval.
Reactie 5 gemeente
Het bestemmingsplan is niet het aangewezen ruimtelijk instrument om bluswatervoorzieningen, (risico)communicatie, afspraken over verplaatsing van OBS De Voorzaan en ventilatie- en aircosystemen te realiseren. Daarnaast is het bestemmingsplan niet het aangewezen instrument om waarschuwingen aan bewoners te geven en om vooraf duidelijkheid te creëren over een veilige vluchtruimte.
Reactie 6
In de toelichting mist een verantwoording van het groepsrisico zoals genoemd in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In paragraaf 4.2.2 van het milieuonderzoek wordt slechts de hoogte van het GR benoemd. De VrZW adviseert het bevoegd gezag om het GR te verantwoorden.
Reactie 6 gemeente
Het milieuonderzoek is hierop aangepast. Het groepsrisico wordt verantwoord in paragraaf 2.2.2 en paragraaf 2.2.3 van het milileuonderzoek dat als bijlage bij de toelichting is toegevoegd.
8.1.5 KPN
Reactie 1
Aandachtspunt voor KPN is het creëren van tracés aan beide zijden van straten in openbare grond, in bermen en open verhardingen; het handhaven van de bestaande tracés; het vrijhouden van de toegewezen tracés van bomen en beplanting; het in overleg beschikbaar stellen van ruimten voor het plaatsen van mogelijke kabelverdeelkasten van KPN.
Reactie 1 gemeente
Het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard en gaat uit van de bestaande situatie. Bij herinrichting wordt contact opgenomen met KPN. Deze reactie kan niet direct verwerkt worden in het (ontwerp)bestemmingsplan. De reactie leidt dan ook niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
8.1.6 Rijkswaterstaat
Reactie 1
Rijkswaterstaat ziet geen aanleiding tot opmerkingen. Wel willen zij ons erop attenderen dat Rijkswaterstaat beheerder is van de Noordzeekanaal- en Amsterdam Rijnkanaalboezem. Hieronder vallen ook de Voorzaan en de Oude Haven die in dit plan zijn opgenomen. Verder willen Rijkswaterstaat betrokken worden in het vooroverleg in het kader van de watertoets
Reactie 1 gemeente
In overleg met Rijkswaterstaat is afgesproken dat zij in de toekomst wordt betrokken in het vooroverleg in het kader van de watertoets. De reactie leidt niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
8.1.7 Kamer van Koophandel
Reactie 1
Via de wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming van het bedrijventerrein Houthavenkade wijzigen in een gemengde woon-werkbestemming. Van belang is dat er in de Zaanstreek voldoende vestigingsmogelijkheden moeten overblijven voor milieucategorie 3 en 4 bedrijven. De geplande transformatie mag ook niet bijdragen aan een overaanbod van ruimte voor kantoren, kantoorachtige functies en/of voorzieningen. De ruimtelijke structuurvisie zal hier uitsluitsel over moeten geven.
Reactie 1 gemeente
Met de gekozen ontwikkelroute voor Houthavenkade wordt geanticipeerd op de ruimtelijke- en economische structuurvisie. Beide zijn in de maak en worden dit jaar ter inspraak voorgelegd. In deze beleidsdocumenten staat dat er binnenstedelijk een woon- en werk milieu wordt nagestreefd waarin deze beide functies zijn te combineren.
Zaanstad heeft op haar perifere terreinen voldoende ruimte beschikbaar waar bedrijven uit zwaardere milieucategorieën zich kunnen vestigen. Daarnaast kunnen bedrijven uit met een hogere milieucategorie zich ook in een stedelijke omgeving vestigen als zij zich gedragen als een bedrijf in een lagere milieucategorie. Dit betekent dat het bedrijf extra maatregelen moet nemen om de combinatie wonen en werken mogelijk te maken. Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
Reactie 2
Woningbouw mag in het Houthavenkadegebied niet ten koste gaan van de milieuruimte op de aangrenzende bedrijventerreinen Westerspoor en Achtersluispolder.
Reactie 2 gemeente
Met de milieuruimte van de bedrijventerreinen Westerspoor en Achtersluispolder wordt rekening gehouden. Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
Reactie 3
Wij gaan er vanuit dat de 10 bedrijven op de Houthavenkade akkoord gaan met de maatbestemming die zij opgelegd krijgen. Dit beperkt namelijk de uitbreidingsmogelijkheden en de verkoopbaarheid van perceel en opstallen.
Reactie 3 gemeente
Ten tijde van het Masterplan Inverdan is in 2003 intensieve inspraak geweest, waarin globaal plannen zijn meegenomen voor de Houthavenkade. Daarnaast is er bij het opstellen van het SPVE Houthavenkade regelmatig contact met de bedrijven over de gezamelijke toekomstplannen. Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het (ontwerp)bestemmingsplan.
8.1.8 Woningbouwcorporaties Parteon, Rochdale en ZVH
De Havenbuurt kent een aantal ruimtelijke opgaven, waarvoor in de komende jaren een passende oplossing moet worden gevonden. Ten eerste is funderingsherstel van een groot aantal woningen noodzakelijk en wordt ten delen al uitgevoerd. Ook stelt de beperkte woonoppervlakte van de historische arbeiderswoningen de woningbouwverenigingen voor de vraag of deze bebouwing toekomstbestendig is, of dat sloop/nieuwbouw de wijk een nieuw impuls zou moeten geven. In dit kader hebben de woningbouwcorporaties ZVH, Parteon en Rochdale initiatieven aangedragen waarin hun ideeën voor renovatie en sloop/nieuwbouw uiteen werden gezet. Gemeente Zaanstad heeft hier een advies op gegeven dat in paragraaf 4.3.1Funderingsproblematiek Havenbuurt is verwerkt.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Categorie I "lichte horeca"
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende categorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur.
1b. Overige lichte horeca
- bistro;
- grand-café;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
- hotel.
1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
- bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).
Categorie 2 "middelzware horeca"
Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:
- bar;
- bierhuis;
- biljartcentrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Categorie 3 "zware horeca"
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.
Bijlage 1 Milieuonderzoek
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 2 Toelichting op de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 3 Toelichting op de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein
Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijdendeze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
- 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:- a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
- b. overige lichte horeca: restaurants;
- c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d.
- 2. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
- 3. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Flexibiliteit
De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2.
Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.
Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.
Bijlage 5 Verslag Watertoetsoverleg
Bijlage 5 Verslag watertoetsoverleg
Bijlage 6 Spve Houthavenkade
Bijlage 7 Cultuurhistorische Verkenning Havenbuurt
Bijlage 7 Cultuurhistorische verkenning Havenbuurt
Bijlage 8 Cultuurhistorische Verkenning Russische Buurt En Hogendijk
Bijlage 8 Cultuurhistorische verkenning Russische buurt en Hogendijk
Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 9 Nota van zienswijzen