KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Gemengd
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 9 Natuur
Artikel 10 Recreatie
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Tuin
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 15 Water
Artikel 16 Water - 1
Artikel 17 Water - Woonschepenligplaats
Artikel 18 Wonen
Artikel 19 Wonen - Uit Te Werken
Artikel 20 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)
Artikel 22 Waarde - Archeologie 1 (Dubbelbestemming)
Artikel 23 Waarde - Archeologie 2 (Dubbelbestemming)
Artikel 24 Waarde - Archeologie 5 (Dubbelbestemming)
Artikel 25 Waterstaat - Waterkering (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 26 Anti-dubbeltelregel
Artikel 27 Algemene Bouwregels
Artikel 28 Algemene Gebruiksregels
Artikel 29 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 32 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 33 Overgangsrecht
Artikel 34 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Leeswijzer
1.2 Aanleiding En Doelstelling
1.3 Het Plangebied
1.4 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis Van Het Plangebied
2.2 Beschrijving Van De Ruimtelijke Structuur
2.3 Groen En Waterstructuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders En Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan
4.1 Inleiding
4.2 Natuur
4.3 Agrariërs In Het Plangebied
4.4 Stedenbouw En Landschap
4.5 Wonen
4.6 Niet-agrarische Bedrijven
4.7 Paardenhouderijen
4.8 Sportparken
4.9 Volkstuinen
4.10 Toerisme En Recreatie
4.11 Begraafplaats Dolfijnstraat
4.12 Overige Maatschappelijke Voorzieningen
4.13 Detailhandel En Horeca
4.14 Molens
4.15 Locaties Westzanerwerf En Westzanerdijk 150
4.16 Cultuurhistorie En Archeologie
4.17 Infrastructuur
4.18 Nutsvoorzieningen
4.19 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Organisatie
6.2 Beleidskaders Voor Water
6.3 Water In Het Plangebied
Hoofdstuk 7 Beschrijving Bestemmingsregeling
7.1 Bestemmingsregeling
7.2 Wet Algemene Regels Omgevingsrecht
7.3 De Wet Ruimtelijke Ordening
7.4 Bestemmingsplanprocedure
7.5 Gekozen Planvorm
7.6 Handhaving
7.7 Planmer-plicht
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Kappenplan Westzaan
Bijlage 2 Beschermd Dorpsgezicht Westzaan
Bijlage 3 Staat Van Horeca Activiteiten
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 1 Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 2 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan Westzanerwerf
Bijlage 4 Duurzame Verstedelijkingstoets Westzanerwerf
Bijlage 5 Natuurtoets Westzanerwerf
Bijlage 6 Artikel 3.1.1 Reacties
Bijlage 7 Bebouwingstypologie
Bijlage 8 Voortoets Natuur Februari 2013 Landelijk Gebied Westzaan
Bijlage 9 Milieuonderzoek Bp Landelijk Gebied Westzaan Versie4-3 Mei 2013
Bijlage 10 Aanwijzingbesluit Beschermd Dorpsgezicht
Bijlage 11 Ontwerpbesluit Natura 2000-gebied
Bijlage 12 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein
Bijlage 13 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 14 Verslag Watertoetsoverleg

Landelijk gebied Westzaan

Bestemmingsplan - gemeente Zaanstad

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Landelijk gebied Westzaan van de gemeente Zaanstad.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daartegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak

Een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 Achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 Achtergevel

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.9 Achtergevellijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.10 Africhten en trainen van paarden

Onder het africhten van paarden wordt verstaan het zadelmak maken, het betuigen, het keuringsklaar maken enzovoort.

Onder het trainen wordt verstaan een combinatie van training van paarden, het uitbrengen van paarden in de sport en het geven van instructie aan derden op paarden die niet in eigendom zijn van het bedrijf ten behoeve van de professionele paardensport.

1.11 Agrarische bedrijfswoning

Een woning in of bij een agrarisch bedrijfsgebouw, bestemd voor permanente bewoning door één huishouden dat behoort bij en waarvan de bewoning verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waarop de woning zich bevindt.

1.12 Antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 Antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.14 Archeologische waarde

Waarde waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.15 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 Bebouwingsbeeld

Het aanzicht van bebouwing dat wordt bepaald door de langs een wegzijde of binnen een cluster aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen — die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen en maaswijdten tussen bouwwerken (doorzichten).

1.17 Bebouwingspercentage

Het percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden.

1.18 Bed & Breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of aangebouwd bijbehorend bouwwerk) verblijft. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.19 Bestaande bebouwing / bouwwerken

Bebouwing, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig is of waarvoor een omgevingsvergunning is verleend danwel een aanvraag om omgevinsgvergunning is ingediend die kan worden verleend.

1.20 Bedrijf

Een inrichting, waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.21 Bedrijfsmatige paardenhouderij

Een paardenhouderij waar meer dan 5 paarden worden gehouden. Hieronder vallen zowel productiegerichte als gebruiksgerichte paardenhouderijen. Het inkomen is hierbij geen criterium.

1.22 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, kennelijk slechts bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, gezin of andere groep personen, die behoort bij en waarvan de bewoning noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waarop de woning zich bevindt.

1.23 Bestaande bebouwing

Bebouwing, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig is of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend die kan worden verleend.

1.24 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.25 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 Bevi-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.27 Bijbehorende bouwwerken

Uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.28 Bijzondere bouwlaag

Kelder, souterrain, kap of zolder en onderbouw.

1.29 Bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.30 Bouwgrens

Een op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen of andere bouwwerken mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.31 Bouwhoogtescheidingslijn

Een aanduiding die de scheiding aangeeft tussen de gedeelten van een bestemmings- of bouwvlak waarop verschillende maximale bouw- en/of goothoogten zijn toegestaan.

1.32 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Deze zijn aan te merken als bijzondere bouwlaag.

1.33 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond verbonden is dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.36 Culturele voorzieningen

Musea, (muziek)theater, expositie/galerie, cursusruimte en vergaderruimte in relatie tot culturele en sociale activiteiten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.37 Cultuurhistorische waarde

Aan een bouwwerk, gebied of structuur toegekend belang die ontstaan is door het gebruik, de betekenis van de plek of het fysieke beeld van dat bouwwerk, gebied of structuur.

1.38 Dagrecreatie

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.39 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.40 Dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.41 Dakopbouw

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst.

1.42 Dakvlak

Een hellend vlak in een dak.

1.43 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter koop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, anders dan:

  • in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
  • perifere detailhandel
  • volumineuze detailhandel.

1.44 Detailhandel perifeer

Detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, kringloopwinkels en/of detailhandel volumineus.

1.45 Detailhandel volumineus

Detailhandel (winkelformule), die vanwege de aard en omvang van het assortiment een groot oppervlak nodig heeft, zoals bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven.

1.46 Dienstverlening

Inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten.

1.47 Dove gevel

Een dove gevel is een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering en waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.48 Eerste bouwlaag of plint

De bouwlaag op de begane grond.

1.49 Erf

Al dan niet bebouwd perceel of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.50 Ecologische waarden

De aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.

1.51 Extensief dagrecreatief medegebruik

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.52 Functiescheidingslijn

Een aanduiding die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarop verschillende functies zijn toegestaan.

1.53 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.54 Gebruiksgerichte paardenhouderij

Een bedrijfsmatige paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ontwikkeling van de ruiter. Onder deze vorm van paardenhouderij vallen een paardenpension, een privé-stal en een verenigingsaccommodatie.

1.55 Gemeentelijke monumentencommissie

De door het college van burgemeester en wethouders ingestelde commissie met als taak burgemeester en wethouders gevraagd of ongevraagd te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Erfgoedverordening 2010 gemeente Zaanstad en het gemeentelijke monumentenbeleid.

1.56 Geluidsgevoelige functies

Bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder

1.57 Geluidsgevoelige maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen

Geluidsgevoelige maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen als bedoeld in de Wet geluidhinder en Besluit Geluidhinder, zijnde:

  1. 1. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  2. 2. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  3. 3. onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven
  4. 4. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  5. 5. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.

1.58 Gestapelde bouw

Een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkels en dienstverlening zijn gebouwd.

1.59 Grondgebonden agrarisch bedrijf

Grondgebonden agrarische bedrijven zijn gericht op het voortbrengen van dierlijke of plantaardige producten door middel van het telen van landbouwgewassen en/of het houden van (landbouw)dieren. Hieronder valt ook een paardenhouderij maar geen boomteelt en sierteelt.

1.60 Groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, bermen, plantsoenen, oever-, groenvoorzieningen en open speelplekken met of zonder speeltoestellen, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.61 Grondgebonden agrarische veehouderij

Een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de grond als agrarisch productiemiddel en waaronder niet wordt begrepen intensieve veehouderij.

1.62 Handelsstal

Een bedrijf dat paarden in- en verkoopt. In tegenstelling tot de handel in vee en andere veesoorten worden paarden vaak langer aangehouden en niet direct doorverkocht of naar de slacht gebracht.

1.63 Hogere waarde

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.64 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.65 Hoogtescheidingslijn

Een aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen delen van bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.

1.66 Huisgebonden beroep of bedrijf

Een beroep of bedrijf, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij:

  • de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
  • de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en
  • de verlening van diensten c.q. de uitoefening van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk geen aard, omvang en uitstraling heeft die strijdig is met de woonfunctie.

1.67 Kampeermiddelen

  1. a. een tent, caravan, tentwagen, kampeerauto of toercaravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.68 Kano-opstapplaats

Een opstapplaats voor een boot die in principe met in de hand gehouden peddels met spierkracht voortbewogen wordt.

1.69 Kap

Een afdekking van een gebouw, met ten minste twee schuine zijden waarbij de hellingshoek minimaal 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt en waarvan de bovenzijde maximaal 33% is afgevlakt.

1.70 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.71 Kortdurend recreatief verblijf

Verblijf van 1 of meerder personen met of zonder overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarmee in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning.

1.72 Landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.73 Langzaamverkeersroute

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.74 Ligplaats

Door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen plaats in het water al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan die bestemd is voor het permanent afmeren van een voor woondoeleinden geschikt vaartuig.

1.75 Maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.76 Maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening

Dienstverlening op het gebied van en voorzieningen voor overheid, welzijn, ouderen, (para)medische behandeling, onderwijs (waaronder begrepen jeugd/ kinder- en naschoolse opvang), sport, openbare veiligheid, cultuur en religie en vergelijkbare maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen, met uitzondering van brandweerkazernes

1.77 Manege

Een bedrijf kan als manege worden beschouwd indien de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden.

1.78 Mantelzorg

Het bieden van langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voorvloeit uit de sociale relatie.

1.79 Meetverschil

Een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens.

1.80 Molen, niet zijnde elektrische molen

(wind) Molens zijn molens die de bewegingsenergie van de lucht (wind) omzetten in rotatie-energie van de wieken, die dan nuttig kan worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het malen van graan, het verplaatsen van water of andere doeleinden.

1.81 Molen tbv waterhuishouding

Een poldermolen is een windmolen die water van een lager niveau naar een hoger niveau verzet.

1.82 Monument

Monument als bedoeld in de Monumentenwet, provinciale dan wel gemeentelijke Monumentenerfgoedverordening.

1.83 Natuurwaarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de botanische, geologische, bodemkundige, faunistische, ornithologische en biologische elementen die voorkomen in dat gebied.

1.84 Nieuwe bebouwing

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.85 Nutsvoorziening

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.86 Oeverkavel

De overkavel is de begrensde ruimte op de aan een waterkavel grenzende oever, zoals aangegeven in de BAG, waarbinnen ruimte geboden kan worden voor:

  • gebouwen en/of bouwwerken;
  • erfscheiding;
  • oeverbeschoeiïng

1.87 Ondergeschikte bouwdelen

Een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 m ) van een bouwwerk. De volgende ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  2. b. ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen, luchtkokers, lichtkappen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.

1.88 Openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.89 Openbare ruimte

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.90 Paardenfokkerij

Een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden en de verkoop van gefokte paarden.

1.91 Paardenhouderij / Paardenbak

Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.

1.92 Paardenmelkerij

In een paardenmelkerij worden merries gemolken voor de verkoop van melk en/of melkproducten geproduceerd uit melk afkomstig van merries. Een paardenmelkerij is een agrarisch bedrijf en kan worden vergeleken met een bedrijf met melkkoeien of melkgeiten. De omvang van de meeste paardenmelkerijen is kleiner dan een bedrijf met koeien of geiten, aangezien paardenmelk per liter veel meer opbrengt dan koeien en -geitenmelk kan met minder productie worden volstaan.

1.93 Peil

Onder hetpeil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat, indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen, de laagste weg bepalend is;
  2. b. voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.94 Pensionstal

Een bedrijf kan als pensionstal worden beschouwd indien de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden.

1.95 Planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan landelijk gebied Westzaan.

1.96 Platte afdekking

Een (min of meer) horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.

1.97 Plattelandswoning

Een voormalige bedrijfswoning bij een actief agrarisch bedrijf, die door derden (niet werkzaam op of anderszins verbonden met het agrarische bedrijf) bewoond mag worden.

1.98 Productiegerichte paardenhouderij

Een bedrijfsmatige paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden. Het paard als product staat hier centraal, niet zozeer de ontwikkeling van de ruiter. Vormen van productiegerichte paardenhouderij zijn een paardenmelkerij, een handelsstal, een paardenfokkerij, een africhtingsstal, een paardenfokkerij en een stalhouderij.

1.99 Recreatieve voorzieningen

Gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding met uitzondering van seksinrichtingen en horecavoorzieningen.

1.100 Relatie

Een koppelteken tussen twee vlakken.

1.101 Recreatief medegebruik

Recreatief gebruik dat ondergeschikt is aan de functie conform de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.102 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.103 Serrestal

Een dierenverblijf met een zeer open karakter. Het dak is speciaal ontworpen om veel lichtinval in de stal te hebben. De dakvorm is daarom veelal afwijkend van de traditionele bouw en vereist een relatief hoge goothoogte.

1.104 Speeltoestel

Een speeltoestel als bedoeld in het Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen.

1.105 Speelvoorzieningen

Voorzieningen voor speelgelegenheden, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en sport- en speelplaatsen/terreinen met inbegrip van multifunctionele verharde speelvelden, skatebanen, sport- en spelattributen (doelwanden, basketbalpalen etc..) en trapvelden.

1.106 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Staat van Bedrijfsactiviteiten-Bedrijventerrein die deel uitmaakt van deze regels.

1.107 Staat van Horeca-activiteiten

Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels.

1.108 Stalhouderij

In een stalhouderij vindt verhuur plaats van aanspanningen voor huwelijken, begrafenissen, tochten of shows. Een stalhouderij valt onder de productiegerichte paardenhouderij indien er nauwelijks klanten worden ontvangen, en de activiteit vooral bestaat uit het trainen van de paarden.

1.109 Straatmeubilair

De op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's.

1.110 Surplus (overschot,meerdere)

Het aantal m² dat boven de maximaal toegestane m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is.

1.111 Uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.112 Verbeelding

Digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan Landelijk gebied Westzaan met bijbehorende verklaring bestaande analoge kaarten, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven, IMRO 0497.STED3761BP.0201.

1.113 Verblijfsrecreatie

Een vorm van recreatie waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, zich één of meer nachten op een kampeerterrein, in een kampeermiddel of een zomerhuis bevindt, waaronder in ieder geval niet wordt verstaan: permanente bewoning.

1.114 Verbrede landbouw en nevenactiviteiten

Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering zoals genoemd in de bestemming Agrarisch met waarden van dit bestemmingsplan.

1.115 Verenigingsaccommodatie (hippische)

Een hippische accommodatie die wordt beschouwd als paardensportaccommodatie die uitsluitend in gebruik is ten behoeve van een vereniging van natuurlijke personen, die de paardensport als vrijetijdsbesteding met eigen paarden beoefenen in één of meerdere disciplines en waar geen paarden structureel worden gestald.

1.116 Verkeerssituatie

De ontsluiting, circulatie, veiligheid en parkeersituatie van het openbaar gebied, perceel en aangrenzende percelen.

1.117 Verkeersvoorzieningen

Rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen , verkeerslichten, lantaarnpalen en fietsenstallingen.

1.118 Volkstuin

Een op zichzelf staand terrein voor niet commerciële sier- en/of groenteteelt.

1.119 Voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.120 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.121 Voorgevellijn

Denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrens. Deze staat aangegeven in het bestemmingsplan, beheersverordening of gemeentelijke bouwverordening.

1.122 Waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.123 Weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.124 Wgh-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder.

1.125 Woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden of daarmee gelijk te stellen woonvorm, niet zijnde kamerverhuur; onder woning of wooneenheid wordt mede een zorgwoning begrepen.

1.126 Woonark

Drijvend object, in het algemeen niet bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een betonnen casco met vierkante of rechthoekige opbouw(en).

1.127 Woonboot

Drijvend of varend object dat herkenbaar is aan casco, romp en opbouw als een (van origine) varend schip.

1.128 Woonschip

Woonark of woonboot, uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot dag- of nachtverblijf van een of meerdere personen, niet zijnde een waterwoning.

1.129 Zendmast

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.130 Zijgevel

Een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel, voor zover gelegen meer dan 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.131 Zijgevellijn

Denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.132 Zorgwoning

Een woning bestemd voor personen met fysieke en/of psychische beperkingen, waar zorgverlening en/of begeleiding noodzakelijk is.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.

2.2 Bebouwingsoppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 Begrenzing van de bestemmingen

Voorzover niet in maten op de verbeelding vastgelegd, door middel van meting op de verbeelding vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 m .

2.4 Bouwdiepte

Vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 Bouwhoogte van een antenne-installatie

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

2.6 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

2.7 Breedte en lengte of diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.8 Brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.9 Dakhelling

Hoek van het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.10 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.11 Hoogte van een woonschip

Vanaf de spiegel van het water tot het hoogste punt van het dak van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.12 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.13 Nokhoogte

Het hoogste punt van een gebouw, ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en antennes niet meegerekend.

2.14 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.15 Vlakke voorgevel

Strakke voorgevel zonder uit- of inspringingen, waarbij uit- of inspringingen tot 0,30m niet worden meegerekend).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische veehouderij en productiegerichte paardenhouderij;
  2. b. gebruiksgerichte paardenhouderij tot een maximum van tien paarden per paardenhouderij;
  3. c. één bedrijfswoning per bouwvlak, tenzij een tweede bedrijfswoning al reeds vergund was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, dan zijn twee bedrijfswoningen toegestaan;
  4. d. verbrede landbouw en nevenfuncties zoals aangegeven in lid 3.2.10;
  5. e. een (paarden)rijbak binnen het bouwvlak;
  6. f. opstapplaatsen voor kano's en boten grenzend aan het bouwvlak;
  7. g. behoud van de waarden van Nationaal Landschap Laag Holland zoals grote openheid van het landschap, weidevogelgebied, veenpakketten, historische watergangen, archeologische en cultuurhistorische waarden;
  8. h. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  9. i. de instandhouding, bescherming en/of het ontwikkeling van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het (ontwerp)besluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan';
  10. j. instandhouding van het open cultuurlandschap;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  12. l. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend opslag zonder bebouwing, met uitzondering van de op de verbeelding aangegeven vlakken, uitsluitend ten behoeve van de agrarische bestemming;
  13. m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm sport - rijbak' tevens maximaal een paardenbak;
  14. n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  15. o. (recreatie) paden, (zand-/)landwegen en bruggen ten behoeve van deze bestemming;
  16. p. bouwwerken van algemeen nut;
  17. q. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5 Afwijken van de bouwregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten -Bedrijventerrein onder de categorieën 1 tot en met 2, met uitzondering van:
    1. 1. inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder, met dien verstande dat de maximaal toegestane hindercategorie per bouwvlak op de verbeelding is aangegeven;
    2. 2. risicovolle inrichtingen;
    3. 3. detailhandel en zelfstandige kantoren.
  2. b. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. e. water;
  6. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. g. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

met dien verstande dat:

  1. h. een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  2. i. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  3. j. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' is uitsluitend een agrarisch loonbedrijf toegestaan;
  4. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' tevens een groothandel in tuinmaterialen;
  5. l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' tevens een aannemingsbedrijf;
  6. m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3' tevens:
    1. 1. een molen
    2. 2. de productie van scheppapier;
    3. 3. ondergeschikte detailhandel;
    4. 4. toeristisch-recreatieve voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

2. de verkeersveiligheid;

3. de sociale veiligheid;

4. de brandveiligheid;

5. de milieusituatie (inclusief, indien van toepassing, toetsing aan Natura 2000

instandhoudingsdoelstellingen Polder Westzaan;

6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  1. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een woning;
  2. b. bedrijven zoals genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten -Bedrijventerrein;
  3. c. horeca tot en met categorie 1, zoals genoemd in de Staat van Horeca activiteiten;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd -1' uitslutend een molen met inpandige lattenzagerij, woning en bed and breakfast;
  6. f. een bed and breakfast;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  9. i. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bruggen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. recreatief medegebruik;
  5. e. voet- en fietspaden;
  6. f. steigers;
  7. g. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  8. h. water;
  9. i. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1' een steunpunt voor natuurbeheer met kleinschalige recreatieve functies;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven' tevens een gebouw toegestaan voor een vereniging;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. verkeersvoorzieningen;
  7. g. water;
  8. h. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:

Artikel 8 Maatschappelijk - Begraafplaats

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Maatschappelijk - Begraafplaats´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. begraafplaatsen;
  2. b. columbaria, grafmonumenten, zerken en grafbedekking;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. objecten voor beeldende kunst;
  5. e. bouwwerken van algemeen nut, verkeers- parkeer- en stallingsvoorzieningen;
  6. f. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. moerasnatuurgebied;
  2. b. ecologische verbindingszone;
  3. c. ecologische hoofdstructuur;
  4. d. weidevogelgebied;
  5. e. de instandhouding, bescherming en/of de ontwikkeling van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan';
  6. f. tevens behoud, herstel en ontwikkeling van het natte karakter van het gebied, de goede waterkwaliteit en extensief agrarisch graslandgebruik;
  7. g. tevens behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden passend in schaal en patroon van landschapsontwikkeling in Polder Westzaan waarbij openheid een dominerende factor is;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-1' is uitsluitend een molen toegestaan;
  10. j. bruggen;
  11. k. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  12. l. (recreatie) paden en (zand-/)landwegen, bruggen;
  13. m. water;
  14. n. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mogen ten dienste van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  1. a. de doorvaarthoogte van bruggen mag niet minder dan 1,20 m bedragen;
  2. b. de doorvaartbreedte van bruggen moet ten minste 4,25 m bedragen;
  3. c. erf- en terreinafscheidingen als ook overkappingen niet zijn toegestaan;
  4. d. de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of bruggen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' is uitsluitend een volkstuin toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' uitsluitend een ijsbaan met ondergeschikt sport- en spelactiviteiten (uitsluitend buiten het broedseizoen);
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. f. water;
  7. g. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 10.2.1 sub a, voor de oppervlakte van gebouwen op volkstuinen groter dan 225 m², bedraagt de maximale oppervlakte 40 m².

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvelden;
  2. b. horeca tot en met categorie 1 zoals genoemd in de Staat van Horeca activiteiten;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. e. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voor- en zijtuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. wonen, slechts voor zover dit plaatsvindt binnen de bijbehordende bouwwerken in de vorm van een erker en voor zover gebouwd aan en ten behoeve van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden met de bestemming Wonen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - rijbak' tevens een paardenrijbak;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend opslag zonder bebouwing, met uitzondering van de op de verbeelding aangegeven vlakken;
  5. e. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming;
  6. f. water.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. bruggen, sluizen en duikers;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. verkeersvoorzieningen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  8. h. water;
  9. i. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een buurtontsluitingsfunctie;
  2. b. parkeervoorzieningen
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. bruggen, sluizen en duikers;
  6. f. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. g. standplaatsen voor kramen;
  8. h. verkeersvoorzieningen;
  9. i. water;
  10. j. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water met een functie voor de waterhuishouding, - berging, - lopen, - werken en de waterrecreatie en beroepsmatig varen;
  2. b. waterstaatkundige werken;
  3. c. steigers;
  4. d. bruggen, oeververbindingen;
  5. e. dammen, duikers en stuwen;
  6. f. sluizen, kaden, oeververbindingen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' tevens een kano-opstapplaats;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  9. i. oeverstroken, groenvoorzieningen, kaden en andere vormen van oeververdedigingswerken;
  10. j. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  11. k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming;

15.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 15.1 ten behoeve van het bouwen van kano-opstapplaatsen, indien geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan.

Artikel 16 Water - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. waterlopen;
  5. e. waterwegen;
  6. f. waterstaatkundige werken;
  7. g. (haven)overslag
  8. h. sluizen, kaden, oeververbindingen;
  9. i. palen, laad- en losplaatsen en andere oevervoorzieningen;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'brug' uitsluitend een brug;

met de daarbijbehorende:

  1. k. groenvoorzieningen;
  2. l. bruggen, dammen, taluds, steigers, duikers,
  3. m. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

16.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mogen, met uitzondering van gebouwen behorend bij bruggen en sluizen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de doorvaarthoogte van bruggen moet minimaal 2.60 m bedragen;
  2. b. de doorvaartbreedte van bruggen moet minimaal 4.25 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

16.3 Specifieke gebruiksregels

16.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in lid 16.1 ten behoeve van het bouwen van kano-opstapplaatsen, indien:

  1. a. grenzend aan het bouwvlak;
  2. b. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan.

Artikel 17 Water - Woonschepenligplaats

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Woonschepenligplaats' aangewezen gronden zijn bestemd:

  1. a. het afmeren van woonschepen;
  2. b. het afmeren van plezierbootjes of (onderhouds)vlotten, behorend bij een woonschip;
  3. c. drijvende bergingen en bergingen op palen of steigers;
  4. d. bijbehorende afmeervoorzieningen, zonder welke het gebruik van het woonschip als woning niet goed mogelijk is;
  5. e. (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  7. g. water;
  8. h. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming voor aangewezen ligplaatsen voor woonschepen met bijbehorende afmeervoorzieningen.

17.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de maximum afmetingen van een woonark zijn:
    1. 1. lengte: 20 m;
    2. 2. breedte: 6,50 m;
    3. 3. hoogte: 5 m boven de waterlijn;
    4. 4. diepte: 2 m onder de waterlijn.
  2. b. de maximum afmetingen van een woonboot zijn
    1. 1. lengte: 32 m;
    2. 2. breedte: 6,50 m;
    3. 3. hoogte: 5 m boven de waterlijn;
    4. 4. diepte: 2 m onder de waterlijn.
  3. c. de afstand tussen twee naast of achter elkaar liggende woonschepen bedraagt ten minste 5 m. Deze tussenafstand wordt tot stand gebracht doordat met elk der woonschepen een afstand van tenminste 2,5 m tot de daartussen gelegen waterkavelgrens in acht wordt genomen:
  4. d. per woonschip mogen op en aan de oever bijbehorende voorzieningen zoals vlonders, steigers en terrassen, worden gebouwd of aanwezig zijn tot een totale oppervlakte van maximaal 20 m2 de hoogte van de bijbehorende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 0.50 m.

17.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 17.2. sub b, onder de punten 1 en 2 genoemde afmetingen tot maximaal 25 respectievelijk 6,875 m, mits dat niet leidt tot overschrijding van de waterkavelgrens, genoemd in 17.2. sub d;
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de onder 17.2 sub c onder punten 1 en 2 genoemde afmetingen tot maximaal 40 respectievelijk 7,50 m, mits dat niet leidt tot overschrijding van de waterkavelgrens, genoemd in 17.2. sub d;
  3. c. Het college kan afwijken van het bepaalde van het bepaalde in lid 17.2 onder sub c, onder punt 4 voor een diepte tot 4 m onder de waterlijn.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de onder in lid 17.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  1. a. woonboten, woonarken en toebehoren zijn uitsluitend toegestaan binnen de grenzen van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  2. b. (drijvende) bergingen en (onderhouds)vlotten zijn uitsluitend toegestaan binnen de grenzen van de waterkavel;
  3. c. Voor zover de gronden niet worden benut voor het innemen van een ligplaats met een woonschip, mogen ze worden gebruikt als water. Lid 17.1 is dan van toepassing.

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit behorende tot ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein;
  3. c. recreatief medegebruik in de vorm van 'bed & breakfast' tot maximaal 6 kamers;
  4. d. hobbymatige paardenhouderij;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' tevens het stallen van caravans;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden;
  7. g. water;
  8. h. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen te behoeve van de waterhuishouding;
  9. i. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen.
  10. j. verige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', zoals bedoeld in artikel 7, om de Westzanerdijk 150 voor functiegebruik aan te duiden als 'kinderboerderij' met kleinschalige nevenactiviteiten.

Artikel 19 Wonen - Uit Te Werken

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. erftoegangswegen;

met de daarbij behorende:

  1. d. voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, verkeerskundige voorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, (openbare) nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen.

19.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 19.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de aanduidingen en de volgende regels;

  1. a. het maximum aantal woningen mag niet meer bedragen dan 145;
  2. b. het oprichten van geluidgevoelige bestemmingen is slechts toegestaan indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van de gevel als gevolg van het wegverkeer en industrielawaai niet meer

bedraagt dan
1. de voorkeursgrenswaarden zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel
2. de door burgemeester en wethouders, overeenkomstig de Wet geluidhinder en de beleidsnota 'Beleidsregel hogere waarden, gemeente Zaanstad', vastgestelde hogere grenswaarden.

  1. c. uit geuronderzoek dient te blijken dat er een acceptabel geurhinderniveau aanwezig is met in achtneming van de Wet geurhinder en veehouderij;
  2. d. rondom het uitwerkingsgebied moet een watergang of een in duurzaamheid, functionaliteit gelijkwaardige oplossing voorzien worden, waarmee wateroverlast voor de omgeving wordt voorkomen. De waterbeheerder moet daarbij vooraf om toestemming worden gevraagd voor het uitwerkingsplan;
  3. e. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden ten aanzien van de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het ontwerpbesluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan'.
  4. f. er dient voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien volgens het dan geldende parkeerbeleid;
  5. g. er moet sprake zijn van een aantoonbaar goed woon- en leefklimaat;
  6. h. het uitwerkingsplan moet voldoen aan de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden:
  1. 1. meerdere zichtlijnen naar de polder met centrale ontmoetingsruimte voor de buurt en beplanting (met name oost-west georienteerd) ;
  2. 2. de voorkanten van de woningen zijn gericht naar wegen en paden waarbij de achtertuinen zoveel mogelijk naar elkaar zijn gericht;
  3. 3. de bebouwing sluit aan op maat en schaal van de omgeving;
  4. 4. bebouwing met een individueel karakter.

deelgebied 1 (randen)

  1. i. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'deelgebied 1' gelden de volgende regels:
  1. 1. maximaal 3 tot 4 woningen in een bouwmassa;
  2. 2. variatie in kap binnen een straat / erf;
  3. 3. minimaal 30% van de woningen een lage goot;
  4. 4. woningen die aan de uiterste rand staan (zuid-, west- en noordgrens van het plangebied); altijd een lage goot, met op gebouwniveau ruimte voor accenten;
  5. 5. bebouwing vrij op de kavel;
  6. 6. grootste kavels op de uiterste randen van de locatie; hier benutten zicht op het landschap;
  7. 7. rooilijn evenwijdig aan de weg;
  8. 8. wisselende rooilijnen, wisselende richting hoofd bouwmassa.

deelgebied 2 (middengebied)

  1. j. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'deelgebied 2' gelden de volgende regels:
  1. 1. rijwoningen onder een gemeenschappelijke kap en maximaal 9 aaneengesloten;
  2. 2. korte blokken (2-5 woningen) met een symmetrische opbouw;
  3. 3. langere blokken (4-9 woningen) met een onderbreking in de bouwmassa;
  4. 4. variatie tussen verschillende bouwmassa's;
  5. 5. deels lage goot of de suggestie van lage goot, deels hoge goot (max 70% van de woningen hoge goot);
  6. 6. rooilijn evenwijdig aan de weg.

deelgebied 3 (appartementen)

  1. k. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'deelgebied 3' gelden de volgende regels :
  1. 1. appartementen met een gelijksoortige massa opbouw; onderbouw en bovenbouw;
  2. 2. er geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter.
  1. l. voor de overige regels wordt verwezen naar Artikel 18 Wonen.

19.3 Bouwregels

Op de in lid 19.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan.

19.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 19.3, indien een bouwplan in overeenstemming is met een ter inzage gelegd ontwerp van het uitwerkingsplan dan wel met een vastgesteld maar nog niet in werking getreden uitwerkingsplan;
  2. b. In het in lid 19.2 bedoelde uitwerkingsplan kunnen, binnen de grenzen van de bestemmings- en uitwerkingsregels, afwijkingsregels worden opgenomen ten aanzien van in het plan opgenomen bouwregels en gebruiksregels en kan een nadere-eisenregeling worden opgenomen.

Artikel 20 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van gasleidingen;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze dubbelbestemming.

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de regels van artikel 25 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming);
  2. b. in de tweede plaats de regels van artikel 20 Leiding - Gas (dubbelbestemming);
  3. c. in de derde plaats de regels van artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding(dubbelbestemming);
  4. d. in de vierde plaats de regels van artikel 22 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming);
  5. e. in de vijfde plaats de regels van artikel 23 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming);
  6. f. in de zesde plaats de regels van artikel 24 Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming).

20.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.2 onder a en b, teneinde gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende primaire bestemmingen toe te staan. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)' naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse hoogspanningsleiding, ten behoeve van het transport van elektriciteit en een belemmeringenstrook zoals op de maatvoeringsaanduiding op de verbeelding is aangegeven mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van hoogspanningsleidingen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de regels van artike 25 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming);
  2. b. in de tweede plaats de regels van artikel 20 Leiding - Gas (dubbelbestemming);
  3. c. in de derde plaats de regels van artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding(dubbelbestemming);
  4. d. in de vierde plaats de regels van artikel 22 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming);
  5. e. in de vijfde plaats de regels van artikel 23 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming);
  6. f. in de zesde plaats de regels van artikel 24 Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming).

21.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 21.1 genoemde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsleidingen. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2 teneinde bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende primaire bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de leidingbeheerder en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het belang van de leiding en de externe veiligheid. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Waarde - Archeologie 1 (Dubbelbestemming)

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de regels van artikel 25 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming);
  2. b. in de tweede plaats de regels van artikel 20 Leiding - Gas (dubbelbestemming);
  3. c. in de derde plaats de regels van artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding(dubbelbestemming);
  4. d. in de vierde plaats de regels van artikel 22 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming);
  5. e. in de vijfde plaats de regels van artikel 23 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming);
  6. f. in de zesde plaats de regels van artikel 24 Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming).
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor het behoud van cultuurhistorische waarden.

22.2 Bouwregels

22.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 1(dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1(dubbelbestemming) van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 2 (Dubbelbestemming)

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de regels van artikel 25 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming);
  2. b. in de tweede plaats de regels van artikel 20 Leiding - Gas (dubbelbestemming);
  3. c. in de derde plaats de regels van artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding(dubbelbestemming);
  4. d. in de vierde plaats de regels van artikel 22 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming);
  5. e. in de vijfde plaats de regels van artikel 23 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming);
  6. f. in de zesde plaats de regels van artikel 24 Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming).

23.2 Bouwregels

23.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 2(dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

23.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2(dubbelbestemming) van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 5 (Dubbelbestemming)

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

Voor zover op de plankaart nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de regels van artikel 25 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming);
  2. b. in de tweede plaats de regels van artikel 20 Leiding - Gas (dubbelbestemming);
  3. c. in de derde plaats de regels van artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding(dubbelbestemming);
  4. d. in de vierde plaats de regels van artikel 22 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming);
  5. e. in de vijfde plaats de regels van artikel 23 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming);
  6. f. in de zesde plaats de regels van artikel 24 Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming).

24.2 Bouwregels

24.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 5(dubbelbestemming) indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

24.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5(dubbelbestemming) van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering (Dubbelbestemming)

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van de waterkering;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze dubbelbestemming.

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de regels van artikel 25 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming);
  2. b. in de tweede plaats de regels van artikel 20 Leiding - Gas (dubbelbestemming);
  3. c. in de derde plaats de regels van artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding(dubbelbestemming);
  4. d. in de vierde plaats de regels van artikel 22 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming);
  5. e. in de vijfde plaats de regels van artikel 23 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming);
  6. f. in de zesde plaats de regels van artikel 24 Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming).

25.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 25.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de waterkering. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende primaire bestemming van toepassing.

25.3 Afwijken van de bouwregels

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 27 Algemene Bouwregels

27.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

27.2 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van ondergeschikte bouwwerken.

Artikel 28 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt:

28.1 Strijdig gebruik

  1. 1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming;
  2. 2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen en bebouwing zonder dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. 3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van bij wonen vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, daaronder begrepen het gebruik voor bed en breakfast, mantelzorg en als zorgwoning;
  4. 4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  5. 5. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van kamerverhuur;
  6. 6. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  7. 7. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  8. 8. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
  9. 9. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van bijbehorende bouwwerken en gebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte.

28.2 Toegestaan gebruik

Onder toegestaan gebruik wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijf, mits:

  1. a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  2. b. het vloeroppervlak in gebruik voor de beroeps- of de bedrijfsmatige activiteit niet groter is dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de woning en vrijstaande en aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 65 m²;
  3. c. de ruimtelijke uitstraling en invloed op de omgeving passend is bij de woonfunctie;
  4. d. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  5. e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  6. f. er geen horeca en/of detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd bed en breakfast tot een maximum van 6 slaapplaatsen en een beperkte verkoop ondergeschikt aan de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
  7. g. het beroep of bedrijf door de bewoner wordt uitgeoefend.

Artikel 29 Algemene Aanduidingsregels

29.1 Beschermd dorpsgezicht - Westzaan

29.2 Geluidzone - industrie 1

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie 1' is gelegen de geluidzone van Industrieterrein Assendelft (Forbo), vastgesteld op 16 januari 1990 bij Koninklijk Besluit , welke gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

29.3 Geluidzone - industrie 2

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie 2 is gelegen de geluidzone ' geluidzone Bedrijvenpark Westzanerpolder', zoals vastgesteld bij Koepelbestemmingsplan bedrijvenpark Westzanerpolder op 27 juni 2002, welke gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

29.4 Geluidzone - industrie 3

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie 3' is gelegen de geluidzone van 'Westelijk Havengebied industrieterrein Westpoort' te Amsterdam, vastgesteld op 23 juni 1993 bij Koninklijk Besluit, welke gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

29.5 Luchtvaartverkeerzone - 2

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - 2' geldt een beperkingengebied van de Luchthaven Schiphol. Voor Zaanstad bedraagt deze hoogtebeperking maximaal 150 m.

29.6 Vrijwaringszone - molenbiotoop

29.7 Natura 2000

29.8 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' zijn burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in geval van gehele bedrijfsbeëindiging van Middel 136, de bestemming ''Bedrijf te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met inachtneming van het volgende:

  1. a. het aantal woningen per bouwperceel mag ten hoogste 1 bedragen;
  2. b. de inhoud van de woning inclusief aanbouwen mag ten hoogste 750 m3 bedragen;
  3. c. de maximale bouwhoogte bedraagt 9 m en de maximale goothoogte bedraagt 3,5 m;
  4. d. de woning dient gebouwd te worden op een afstand van 15 m tot de gronden met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied en dient aan de zijde van de A8 te worden voorzien van en scheidingscontsructie die niet als gevel in de zin van de Wet geluidhinder wordt aangemerkt;
  5. e. voor de overige regels wordt verwezen naar artikel Wonen.

29.9 Wro-zone - wijzigingsgebied 2

Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2' zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in geval van herontwikkeling van het perceel van voormalig Pontmeyerterrein (Westzanerwerf), de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', indien wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  1. a. een aantoonbaar goed woon- en leefklimaat;
  2. b. een duidelijke begrenzing van de locatie in het landelijke gebied, door middel van afkadering met waterlopen een goede aansluiting op het bebouwingslint van Westzaan, waarbij de autonomie daarvan in stand blijftaansluiten bij maat en schaal van de omringende (woon) bebouwing, ook wat betreft typologie en het gedifferentieerde bebouwingsbeeld
  3. c. optimalisering van het zicht op het open landschap, d.m.v. openheid in de verkaveling en het realiseren van zichtlijnen naar het achterlandaansluiting op de onderliggende verkavelingsstructuur van het slagenlandschap;
  4. d. overwegend grondgebonden woningen. Mits goed ingepast in het plan is een klein aandeel gestapelde woningbouw mogelijk;
  5. e. woningen dienen te worden voorzien van een kap. De maximale goothoogte bedraagt hierbij 6 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter;
  6. f. bij gestapelde woningbouw mag een maximale goothoogte van 9 meter worden gerealiseerd mits wordt voldaan aan de voorwaarden onder b en c;
  7. g. voor het overige wordt verwezen naar artikel 18 van de regels (Wonen).

29.10 Wro-zone - wijzigingsgebied 3

Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3' zijn burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur. Hierbij gelden de voorwaarden zoals bedoeld in lid 3.6.4 onder c.

Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, dan kan bij omgevingsvergunning toegestaan worden, dat:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 m , en een maximale brutovloeroppervlak van 30 m²;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, vlaggenmasten, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  3. c. geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits afwijkingen in situering niet meer dan 2 m bedragen óf de voorgeschreven oppervlaktematen en bebouwingspercentages met ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid buiten beschouwing blijven;
  4. d. de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 3 m worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen, en met ten hoogste 5 m ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes, zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie;
  5. e. de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen mogen met ten hoogste 2 m worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
  6. f. onder voorwaaarden kan de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk (goothoogte hoofdgebouw + 0,30 m) anders bepaald worden. In die gevallen wordt voor de verdiepingshoogte van het hoofdgebouw + 0,30m aangehouden.

Artikel 31 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
  2. b. een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding.

Artikel 32 Algemene Procedureregels

32.1 Procedureregels bij afwijkingen

Op de voorbereiding van een besluit tot afwijken is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing met dien verstande, dat indien toepassing wordt gegeven aan de reguliere procedure uit de in paragraaf 3.2 Wet Algemene regels Omgevingsrecht burgemeester en wethouders een afwijkende termijn kunnen stellen.

32.2 Procedureregels bij wijzigingsbevoegdheid

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van dit bestemmingsplan, is de in afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 33 Overgangsrecht

33.1 Overgangsregels ten aanzien van bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

33.2 Afwijken van de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken

Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 33.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10 %.

33.3 Overgangsregels ten aanzien van het gebruik

Het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

33.4 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 33.3 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

33.5 Onderbreken strijdig gebruik

Wanneer het gebruik, bedoeld in artikel 33.3, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

33.6 Uitzonderingen op het overgangsrecht

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied Westzaan van de gemeente Zaanstad

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 27 juni 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0024.jpg"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Leeswijzer

In deze toelichting worden de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Westzaan onderbouwd. Hoofdstuk 4 vormt daarin de kern: daarin worden, per thema, het beleid, de bestaande situatie en de uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven.

De opbouw van de toelichting is als volgt:

In Hoofdstuk 1 Inleiding wordt beschreven wat de aanleiding en doelstelling van het plan zijn, worden de grenzen van het plangebied aangegeven en wordt beschreven welke voorgaande plannen door dit bestemmingsplan worden vervangen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied bevat de beschrijving van de ontstaansgeschiedenis en van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.

In hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader wordt het algemene ruimtelijke beleid beschreven dat het kader vormt voor het bestemmingsplan, zowel op rijks, provinciaal als gemeentelijk niveau.

In hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders en uitgangspunten voor het bestemmingsplan worden de uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. Dat gebeurt per thema. Per thema wordt eerst aangegeven of en welk specifiek beleid er wordt gevoerd en wordt de bestaande situatie voor dat thema in het plangebied beschreven. Hierop volgen de uitgangspunten voor het betreffende thema in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten bevat de samenvatting van het milieu-onderzoek. Het volledige milieu-onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

In Hoofdstuk 6 Wateraspecten worden de wateraspecten van het bestemmingsplan behandeld.

In Hoofdstuk 7 Beschrijving bestemmingsregeling wordt beschreven hoe de uitgangspunten voor het bestemmingsplan concreet vertaald zijn in de planregels.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro bevat de reacties op het bestemmingsplan van de overlegpartners in het kader van het artikel 3.1.1. overleg en de reactie van de gemeente daarop.

1.2 Aanleiding En Doelstelling

Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2007 het "Actualiseringplan bestemmingsplannen 2007-2016" vastgesteld. De bedoeling hiervan is om in het licht van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening te komen tot een dekkend netwerk van actuele, meer toekomstgerichte bestemmingsplannen.

In het plangebied Landelijk Gebied Westzaan gelden verschillende planologische regelingen, waaronder een aantal oude bestemmingsplannen. Het is daarom nodig om een nieuw bestemmingsplan op te stellen dat is afgestemd op de huidige situatie in het plangebied, de huidige beleidskaders en op de ontwikkelingen in de komende 10 jaar.

Het bestemmingsplangebied Landelijk gebied Westzaan is een bestaand agrarisch gebied dat grotendeels gesitueerd is in de polder Westzaan. Het gebied heeft grotendeels de status van Natura 2000 gebied, en is daarmee op Europees niveau beschermd. Een belangrijk uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de doelstellingen van Natura 2000, voor zover planologisch relevant, worden geborgd in het bestemmingsplan.

Voor de instandhouding van het gebied zijn de agrarische bedrijven van groot belang. Doel van het bestemmingsplan is daarom om de agrarische functie te behouden en, zo mogelijk, te versterken, en om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. De intentie is om zowel de karakteristieke kwaliteiten van de natuur en het landschap in Zaanstad, als ook de sociaaleconomische vitaliteit te behouden en te versterken. Daarom moet een goede balans gevonden worden tussen omgevingskwaliteit, ecologie, economie en leefbaarheid. Dit bestemmingsplan biedt de uitgangspunten en richtlijnen voor die balans.

Het plan geeft aan waar rekening mee moet worden gehouden. Het gaat dan om de inpassing in en verbetering van de omgevingskwaliteit, oftewel natuur en landschap, maar ook om de cultuurhistorie. Uitgangspunt is het voorkomen van verrommeling van het landschap; functies en bebouwing die geen relatie hebben met het karakter van het gebied.

Naast agrarische percelen, weilanden en (moeras-)natuur, bevinden zich in het plangebied ook woningen, sportparken, een ijsbaan, een begraafplaats, molens, niet-agrarische bedrijven en een voormalig bedrijventerrein. Het bestemmingsplan reageert op en stelt ruimtelijke kaders aan die functies en aan nieuwe initiatieven.

Het bestemmingsplan heeft evenwel slechts een beperkte reikwijdte: het kan ontwikkelingen mogelijk maken, het kan aangeven hoe die ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden, het kan zaken beschermen en het kan fungeren als communicatiemiddel. Het kan evenwel geen ontwikkelingen afdwingen.

Tegelijkertijd met de ontwikkeling van het bestemmingsplan worden zo nodig uitgangspunten geformuleerd voor de beeldkwaliteit. Waar nodig worden deze opgenomen in de Welstandsnota. Aanvragen voor een omgevingsvergunning kunnen daaraan getoetst worden.

1.3 Het Plangebied

Het plangebied wordt in het noorden en oosten in grote lijnen begrensd door de stedelijke band van -in opeenvolging- Wormerveer, Zaandijk, Koog a/d Zaan en Zaandam. Aan de westzijde wordt de grens gevormd door de Nauernasche Vaart met het daarachter gelegen polderlandschap van Assendelft. Aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door de vroegere Noorder IJ- en Zeedijk, nu aangeduid als Overtoom en Westzanerdijk, waarachter een smalle zone voormalige kleipolders is gelegen, die grotendeels zijn ingericht als bedrijventerrein en aan de zuidzijde grenzen aan het Noordzeekanaal. De dorps- en lintbebouwing van Westzaan valt buiten dit plangebied, behalve de agrarische bouwkavels, enkele voormalige agrarische bouwkavels en de bebouwing langs de noordkant van de Middel, die wel zijn opgenomen in het onderhavige plan.

Het gebied wordt voorts doorsneden door de A8, die de Coentunnel verbindt met de Provincialeweg N246 langs de Nauernasche Vaart en toegang geeft tot Assendelft. Het plangebied valt daarbij uiteen in drie deelgebieden:

  • het Guisveld (noordelijk deel, noordelijk van de A8);
  • het Euverenweggebied (middendeel, zuidelijk van de A8);
  • de Reef en het Westzijderveld (zuidelijk deel, resp. westelijk en oostelijk van het bebouwingslint de J.J. Allanstraat en het Zuideinde).

Het gebied kent een samenhangende landschapskarakteristiek als veenweidegebied met een waterrijk slagenlandschap. Daarbij is het oorspronkelijke karakter als vaarpolder nog voor een groot deel behouden. De landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden in het gebied worden als zeer hoog beschouwd. De openheid vormt daarvan een karakteristiek onderdeel. Het landschapsbeeld wordt naast de openheid, waterrijkdom en de smalle kavels, tevens bepaald door de vele smalle rietkragen langs kavelsloten. Ook de vele kleinschalige onderbemalingen vormen een onderdeel van het gebiedskarakter. Het gebruik van het gebied bestaat vooral uit natuurgebied en agrarisch gebruik, dikwijls samengaand in de vorm van agrarisch natuurbeheer.

1.4 Voorgaande Plannen

Nadat dit bestemmingsplan vastgesteld en geldend is geworden, vervangt dit bestemmingsplan de tot dan toe geldende (gedeelten van de) bestemmingsplannen. Daarom volgt hier een opsomming van de geldende bestemmingsplannen. De inhoud van deze bestemmingsplannen is meegenomen in de inventarisatie voor dit bestemmingsplan.

nr. vigerende regelingen vaststelling goedkeuring gs kroon
5.19 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Westzaan 17 april 2003 9 december 2003 1 december 2004
6.24.7 Uitwerkingsplan Ontsluitingen en bruggen Saendelft van het bestemmingsplan Saendelft 19 juli 2005 15 september 2005 -
3.15 Globaal bestemmingsplan Rooswijk Noord Zaandijk 9 juli 1992 9 februari 1993 -
5.1 Uitbreidingsplan in hoofdzaak Westzaan 28 april 1953 16 juni 1954 -
5.11 Bestemmingsplan Landelijk Gebied 28 november 1973 17 december 1974 16 maart 1978
9 Bouwverordening in werking op 5 december 2003 20 november 2003 - -
9.3 Koepelbestemmingsplan Beperkingengebied Schiphol 19 oktober 2006 28 november 2006 -

In het navolgende worden deze bestemmingsplannen kort uiteengezet voor wat betreft de delen die in het plangebied Landelijk Gebied Westzaan liggen.

Bestemmingsplan Landelijk Gebied Westzaan (2003)

In het bestemmingsplan uit 2003 komt vooral de hoofdgroep agrarisch gebruik voor. Het plan is in hoofdzaak van conserverende aard en dient daarnaast de bescheiden dynamiek in het gebied in gewenste banen te leiden. Daarvoor is een gedetailleerd plan opgesteld, met duidelijkheid en rechtszekerheid als doel. Het gebied heeft grote landschappelijke en natuurlijke waarden. Voor het bestemmingsplan is het Landinrichtingsplan Westzaan 1998 als leidraad gebruikt. Daarin worden de volgende prioriteiten gesteld:

  • Handhaving van de veehouderij met behoud van de betekenis van het gebied voor weidevogels;
  • Kleinschalige moerasontwikkeling;
  • Ontwikkeling van botanische waarden die samengaan met brakke omstandigheden.

Ter hoogte van de A8 is een fietsverbinding mogelijk gemaakt tussen de Middel en Rooswijk als ook een voetpad in het Guisveld. Dit fietspad is inmiddels gerealiseerd.

Uitwerkingsplan Ontsluitingen en bruggen Saendelft van het bestemmingsplan Saendelft

Het uitwerkingsplan heeft betrekking op een gebied dat onderdeel uitmaakt van de totale VINEX-locatie Saendelft. Het plangebied heeft voor het grootste deel de bestemming Verkeersdoeleinden I. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de aanleg van wegen en de daarbij behorende verkeers-, nuts- en groenvoorzieningen. Het plan geeft een planologische grondslag aan het al gerealiseerde deel van die Zuidelijke Ontsluitingsweg en aan de eveneens al gerealiseerde aansluiting op de A8.

Globaal bestemmingsplan Rooswijk-Noord Zaandijk

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat hoofdzakelijk uit de nieuwbouwlocatie Rooswijk-Noord. Een klein gedeelte van het plangebied van Rooswijk-Noord Zaandijk valt in het plangebied van Landelijk gebied Westzaan. Het betreft een locatie in het Guisveld dat in het bestemmingsplan Rooswijk Noord de bestemming Recreatieve doeleinden heeft gekregen, maar dat niet als zodanig is gerealiseerd. Deze locatie valt in het Natura 2000 gebied en is daarom in dit bestemmingsplan opgenomen.

Uitbreidingsplan in hoofdzaak Westzaan

Het uitbreidingsplan is in 1953 opgesteld als een plan waarin vooral de hoofdgroep agrarisch gebruik voorkomt. Het plan heeft dorpsuitbreiding als doel. Dit zal geschieden door de mogelijkheid tot uitbreiding van bedrijventerreinen in het zuiden en uitbreiding van de bestemmingen wonen en verkeer.

Bestemmingsplan Landelijk Gebied

Dit bestemmingsplan is vastgesteld in 1973 en is inmiddels grotendeels vervangen door het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat in 2003 is vastgesteld. Een kleine strook grond in het zuiden met de bestemming Agrarische doeleinden-C (produktiegebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke en/of cultuur-historische waarden) valt nu in het plangebied Landelijk Gebied Westzaan.

Koepelbestemmingsplan Beperkingengebied Schiphol

In dit bestemmingsplan worden regels gesteld omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer. Daarnaast worden regels gesteld over beperking van de hoogte van objecten in, op of boven de grond en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen en gebruik.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis Van Het Plangebied

Voordat het gebied rond het huidige Westzaan werd ontgonnen, was het een hoogveenmoeras. Het werd hoogstens bezocht door wat rondtrekkende boeren met hun vee en door een enkele visser of jager. Die waren afkomstig uit het duingebied en in de IJzertijd (650-0 v.Chr.) en de Romeinse tijd (0-200 n. Chr.) ook uit de nederzettingen ten westen van de huidige dorpen Assendelft en Krommenie.

In de 11e of 12e eeuw groeven ontginners (boeren) sloten om het moeras te ontwateren. Op de ontgonnen gronden legden zij akkers aan waarop ze graan verbouwden. De ontwateringssloten mondden uit in een aantal lange sloten zoals het Twiske (thans Nauernasche Vaart), de Reef, de wegsloot en de Gouw. Deze lange sloten voerden het water uit de ontwateringsssloten af naar het IJ. Het zo ontstane landschap wordt slagenlandschap genoemd. Door de ontwatering klonk het veen in en daalde het maaiveld. Daardoor trad vernatting van de bodem op en was graanverbouw niet langer mogelijk. De boeren stapten noodgedwongen over op veeteelt.

De ontginning verliep in een aantal fasen. Wanneer een fase was afgerond, werd tussen het ontgonnen deel en het moeras een dijk aangelegd om het water uit het moeras tegen te houden. Door de inklinking en oxidatie van het veen kwam de bodem van het ontgonnen deel immers lager te liggen dan het moeras. Rond 1300 was het hele gebied rond Westzaan in cultuur gebracht. Het hoogveenmoeras was een vlak, laaggelegen veenweidelandschap geworden. De ontginningsdijkjes die het moeraswater moesten tegenhouden, hadden hun functie verloren. Een nieuwe, hoge dijk langs het IJ beschermde het land tegen het buitenwater.

De eerste boeren woonden kris kras door het hele gebied. Omdat het steeds natter werd, bouwden ze hun boerderijen op terpjes. In de loop van de dertiende en veertiende eeuw bouwden steeds meer mensen hun terp, met daarop de boerderij, tegen een oude ontginningsdijk aan, die midden in het gebied lag. Zo is de karakteristieke lintbebouwing ontstaan van de huidige Kerkbuurt, de J.J. Allanstraat en het Zuideinde. Een andere oude dijk werd ook bewoond; dat is de Middel geworden. De Middel en de Kerkbuurt/Allanstraat/Zuideinde werden met elkaar verbonden door het Weiver. In de veertiende eeuw stond er al een kerk in Westzaan en uit een vermelding uit de vijftiende eeuw weten we dat in de Kerkbuurt toen een kerk en een rechthuis (later ook raadhuis) stonden.

Na 1580 begon de Zaanse industrie zich te ontwikkelen. Ook in het veld in Westzaan verschenen industriemolens, traankokerijen en pruthuizen. De molens waren voornamelijk houtzaagmolens, papiermolens, pelmolens, oliemolens en verfmolens. De molens hebben tot vandaag hun sporen nagelaten in de vorm van ondiepe sloten op molenterreinen, roestlagen in de grond, (brokken van) molenstenen, poeren, schelpen, knopen en scherven van aardewerk en glas. Het hoogtepunt van deze industrie rond Westzaan lag in de 18e eeuw. Na een moeilijke economische periode rond 1800 volgde een tweede bloeiperiode in de tweede helft van de 19e eeuw. Door de invoering van stoommachines en dieselmotoren verdween de molenindustrie uit het veld en verrezen langs het dorpslint kleine fabrieken. Het agrarische karakter keerde weer terug in het veld. Het veld had inmiddels grotendeels de naam Westzijderveld gekregen; het deel ten westen van de J.J. Allanstraat en het Zuideinde werd de Reef genoemd.

Een belangrijke ingreep in het landschap vond plaats in de jaren zestig van de vorige eeuw, namelijk de aanleg van de snelweg de A8 van Koog aan de Zaan naar de Nauernasche Vaart. Het plangebied viel hierdoor in twee delen uiteen. Het noordelijk deel stond vanaf die tijd bekend als het Guisveld, het zuidelijk deel bleef Westzijderveld heten. Thans kenmerkt het bebouwingslint in het hart van de Polder Westzaan zich door een aaneenschakeling van woningen en niet-agrarisch gebonden vormen van bedrijvigheid, afgewisseld door boerderijen waarvan er ten opzichte van vroegere tijden nog weinig echt als zodanig functioneren.

Het dikke veenpakket is van oudsher in gebruik als grasland ten behoeve van de melkveehouderij. Dat was alleen mogelijk nadat het veen werd ontwaterd. Door de ontwatering trad het klassieke beeld van veenklink op. Aanvankelijk compenseerde men de bijbehorende daling van het maaiveld door van elders aangevoerde klei en bagger op te brengen. Op den duur bleek dit echter niet afdoende en moest het waterpeil steeds opnieuw worden verlaagd. Het probleem daarbij was, dat het gebied als vaarpolder fungeerde (en nog steeds fungeert): de meeste landerijen waren alleen varend bereikbaar. Daardoor stelde de bevaarbaarheid van de watergangen een grens aan de peilverlagingen. Momenteel is echter een nog belangrijker bezwaar van voortgaande peilverlaging, dat de houten funderingen van de (historische) bouwwerken boven het grondwaterpeil komen te liggen, waardoor paalrot kan optreden. Tenslotte is peilverlaging tegenwoordig ook ongewenst vanuit natuurwetenschappelijke en archeologische overwegingen.

Om het probleem van wateroverlast te ondervangen ging men aanvankelijk over op het instellen van onderbemaling. Daarbij werd door middel van windmolentjes per perceel of perceelblok een nog lager waterpeil gerealiseerd dan in de omringende watergangen met hun 'bovenpeil' (= vast polderpeil). Karakteristiek voor het gebied is dat de brede oost-west lopende vaarten naar de boerderijen, grotendeels op het 'bovenpeil' gehandhaafd zijn. Het aantal alleen varend te bereiken percelen, eveneens kenmerkend voor het gebied, is echter afgenomen door aandamming, waarbij op zichzelf staande kavels ten behoeve van een efficiëntere bedrijfsvoering werden samengevoegd tot grotere kavelblokken. Laatstelijk is dat nog gebeurd in het kader van de uitvoering van het Landinrichtingsplan Westzaan (1998-2011).

2.2 Beschrijving Van De Ruimtelijke Structuur

2.2.1 Ruimtelijke structuur algemeen

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Zaanse veenontginningslandschap. Het is een open waterrijk landschap waarin de ruimtelijke opbouw wordt bepaald door:

  • open veenweiden met een groot oppervlakteaandeel van water;
  • noordzuid gerichte hoofdwatergangen als de Nauernaschevaart, De Reef, De Gouw en de Watering met haaks daarop afwateringssloten;
  • de langgerekte lintbebouwing van Westzaan met daaraan de woonwijken;
  • dijken, kaden en andere grondlichamen die ondermeer bijdragen aan het typerende karakter van sterk hol-gelegen graslandpercelen, omringd door veenkades;
  • verspreide ligging van een aantal molens, een tweetal sportterreinen en een begraafplaats in het landschap.

Het stedelijke gebied van Zaanstad, de Noorder IJ en Zeedijk, de Nauernaschevaart en de spoorlijn Amsterdam-Alkmaar vormen de grenzen van het gebied.

De structuur van het plangebied wordt grofweg opgeknipt in deelgebieden die functioneel en ruimtelijk met elkaar samenhangen:

  • Westzijderveld/De Reef
  • Guisveld
  • Bebouwingslint Westzaan


afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0001.jpg"


Lint Westzaan
Het bebouwingslint van Westzaan maakt geen onderdeel uit van het plangebied, echter het gedeelte aan de noordzijde van de Middel wel. Het lint als geheel vormt de ruggengraat van de ruimtelijke structuur van dit deel van de veenpolder.

Het lint is een lange weg door de weilanden, met aan beide zijden een smalle bebouwde strook. De van origine aanwezige wegsloot is grotendeels verdwenen. Kenmerkend is de afwisseling in het zicht vanaf de weg op de weiden. Die afwisseling wordt bepaald door de plaats en de maat van de huizen, boerderijen en bedrijven op de kavels maar ook van de aanwezigheid van schuren, schuttingen, garages, heggen, bomen en het doordringen van het landschap tot aan de weg.

Bebouwing langs het lint is gedifferentieerd in onder andere kapvorm, kaprichting, goot- en nokhoogte en plek op de kavel. Dit verschil in (voornamelijk kleinschalige) bebouwing en het bijbehorende gedifferentieerde beeld van het profiel (de ruimte van gevel tot gevel, zowel openbaar gebied als voortuinen) worden als een te behouden ruimtelijke kwaliteit benoemd.

Het lint is een ruimtelijke compositie met overal dezelfde elementen, maar steeds met een ander effect. De J.J. Allanstraat ziet er anders uit dan het Zuideinde en de Middel en het Weiver heeft ook zijn eigen typische kenmerken. Ieder stuk van het lint is anders. De verhoudingen en richtingen tussen weg, gebouw en weiland leveren steeds een ander beeld op. Zo is er vanaf de Middel weids zicht op het Guisveld en het Euverenweggebied, terwijl de Reef en het Westerzijderveld vanaf de J.J.Allanstraat meer gefilterd te zien zijn. Kortom, vanaf het openbaar gebied is in meer of mindere mate contact met het achtergelegen open veenweidengebied. De aanwezigheid en de onderlinge diversiteit in de contactmomenten is uniek en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Westzaan.


Het Westzijderveld en De Reef
Het Westzijderveld en De Reef hebben een grote relatie door hun samenhangende verkaveling. De polder vertoont grotendeels de karakteristieke eigenschappen van een veenontginningslandschap. Vanuit het lint van Westzaan zijn langgerekte kavels ontstaan, doordat loodrecht op deze as sloten werden gegraven om het natte veen te ontwateren. Het slotenpatroon is enigszins grillig en wordt vanuit het landschap grotendeels beleefd door de aanwezigheid van rietkragen. De sloten wateren af op de Reef en de Gouw. Gelegen in het veld staan kleine windmolens die voor de bemaling zorgen.

Het bebouwingslint vormt een zachte begrenzing van de openheid die in het Westzijderveld en De Reef aanwezig is, door het afwisselende beeld van kleinschalige bebouwing met weg- en erfbeplantingen zoals hierboven staat beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0002.png"

Het gebied is grotendeels in gebruik als agrarisch productiegebied en heeft grote waarde als weidevogelgebied. In het deel ten noorden van de Mallegatsloot vindt agrarisch natuurbeheer plaats waardoor naast de veenweide ruimte ontstaat voor riet en ruigte (beheerde moerasvegetaties).
De hoogspanningsmasten vormen een, in oostwestelijke richting lopende lijn, die het gebied doorkruist.

Vanuit het gebied zijn de windturbines langs het Noordzeekanaal, de kranen in de Amsterdamse haven, en de Hoogovens in IJmuiden duidelijk zichtbaar.
Ten noorden van Kerkbuurt Westzaan en het Weiver ligt het zogenaamde Euverenweggebied, een door bebouwing en infrastructuur afgesneden gebied met een hoge natuurwaarde. De watertoren vormt een herkenbaar element dat niet alleen vanuit dit gebied zichtbaar is, maar ook in de verre omgeving.


Guisveld
Het Guisveld is een open veenweidengebied met sterke ruimtelijke begrenzingen die gevormd worden door de stedelijke rand van Wormerveer (met spoorlijn) en Rooswijk, de verhoogd gelegen A8 en de N246 met begeleidende beplanting.
Er is vanuit het Guisveld weinig zicht op de overige open veengebieden. Het Guisveld is voornamelijk toegankelijk via de watergangen. Langs de zuidrand is in het talud van de A8 een fietspad aangelegd.

Centraal in het Guisveld ligt De Watering, een brede noordzuid gerichte watergang die belangrijk is voor de waterhuishouding van het gebied. Haaks daarop zijn de afwateringssloten gelegen, die het veengebied opdelen in smalle lange kavels. Langs de spoorlijn is het slotenpatroon geknikt ten opzichte van de rest. Dit komt doordat hier niet vanuit de Middel, maar vanaf de dijk langs de Zaan is ontgonnen.

Het waterrijke karakter is door de breedte en veelheid van de watergangen sterk aanwezig. In een relatief groot deel van het gebied is ruimte voor riet en ruigte. Daarnaast zijn er open delen met natte graslanden met weidevogels en de meer gesloten kernen met moerasvegetaties.

Ter hoogte van station Wormerveer zijn sportvelden met bijbehorende bebouwing aanwezig. Verder is alleen ruimtelijke massa aanwezig langs de Middel. Het gaat hier om een onderdeel van het bebouwingslint Westzaan, die in noordelijke richting doorloopt. De afstanden tussen de erven zijn groot, waardoor het lint een transparant en landelijk karakter heeft. Op een aantal plekken steekt de beplanting rond een kavel dwars op het lint het buitengebied in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0003.jpg"

Het Guisveld gezien vanaf station Wormerveer

2.2.2 Bebouwingskarakteristieken


Het lint Middel-noord
De opdeling van de Middel in noord en zuid door de snelweg, valt samen met een onderscheid in de vorm van de kavels met bebouwing. Middel-noord is een smalle straat met weinig bebouwing, zodat er goed zicht is op het omringend land: bebouwing vormt de uitzondering in de openheid. De weg heeft een aantal nauwelijks merkbare verdraaiingen. Die zorgen er samen met de begroeide erven voor, dat de Middel niet in zijn geheel te overzien is, waardoor de blik nog sterker gericht wordt op het naastgelegen open landschap met weiden, riet en sloten. Langs de verharding ligt een strook gras zonder bomen. Er zijn geen parkeerhavens of andere verbredingen in de weg, wat de tegenstelling tussen de smalle openbare ruimte van de weg en de openheid rondom, nog verder vergroot. Langs de Middel staan boerderijen en plattelandshuizen van overwegend één laag met een steile kap en met hier en daar één of meer dakkapellen. De bebouwing staat met de voorgevel naar de weg. De erven langs de Middel-noord zijn ruim en groen. Langs de randen staan bomen en struiken, die het contrast met het weidse land rondom vergroten. De woningen hebben aan de straatzijde een tuin, afgescheiden door een heg en soms een hek. Naast het huis is een deel van het erf voorzien van grind of een eenvoudige verharding, waar wordt geparkeerd. Achter het huis, en soms er deels mee verbonden, staan bijgebouwen als schuren, hooibergen en stallen met licht hellende daken. Net als bij de hoofdgebouwen overheersen traditionele materialen en kleuren: rode baksteen, geschilderd of geteerd hout en daken met pannen. Daarmee gaan de gebouwen moeiteloos op in het Noord-Hollands veenweidelandschap:

De te onderscheiden typologieën zijn:

  • Agrarische bebouwing oud (stolpen, bebouwing rond 1900)
  • Vrijstaande woonhuizen (1 tot 2 lagen met kap)


Het lint Middel-Zuid
Het zuidelijk deel van de Middel (slechts het noordelijk deel daarvan is onderdeel van het plangebied) is minder landelijk dan het stuk ten noorden van de snelweg A8. Het is een vrijwel rechte straat, met aan de oostzijde dichte lintbebouwing met Zaanse houten huizen en geschakelde stenen woningen. Aan de westzijde is lintbebouwing met vrijstaande stenen woningen op niet al te brede kavels, met verderop een rij geschakelde huizen. Achter op de erven staan schuren en aanbouwen. Dat deel van de Middel heeft een meer dorps wegprofiel met aan beide zijden van de straat een trottoir.

De te onderscheiden typologieën zijn:

  • Vrijstaande woonhuizen (1 tot 2 lagen met kap)
  • Geschakelde woningen (1 tot 2 lage met kap)
  • Boerderijen (stolpen)
  • Kapbergen en pannenkapbergen
  • Molens


Open gebied
In het veenweidegebied liggen verspreid enkele molens, opstallen in de vorm van enkele schuilhutten/opslag en een uitkijktoren.

In Bijlage 7 Bebouwingstypologie zijn de typologieën nader uitgewerkt.

2.3 Groen En Waterstructuur

De componenten waaruit het landschap is opgebouwd, zijn nauw met elkaar verweven en in paragraaf 2.2 beschreven. Gebruik, bodemgesteldheid en functie bepalen o.a. het beeld ten aanzien van groen en water. Structuurbepalende elementen zijn daarbij:

Gebruik
Het plangebied is in gebruik als agrarisch cultuurlandschap. De veenweiden worden gebruikt voor agrarische productie. In delen is het agrarisch beheer verdwenen, waardoor het gebied langzaam is verriet en er sprake is van moerasvorming.

Dijken
De NoorderIJ en Zeedijk vormt een visuele grens tussen het veenweidegebied en de zeeklei van het buitendijkse gebied. De dijk met het groene talud en afwateringssloten aan de voet zijn belangrijke structuurbepalende 'groene en blauwe' elementen.

Verkaveling en slotenpatroon
Sloten vormen een duidelijke kavelscheiding. In de veenpolder zijn deze vrij smal en liggen 'dicht' bij elkaar. De middeleeuwse slagenverkaveling met lange smalle kavels is duidelijk herkenbaar.

Beplanting
Het landschap bestaat uit open veenweiden met agrarisch beheer (grasland), open veenweiden met natuurbeheer gericht op weidevogels en minder open veenweiden met riet en ruigte (beheerde moerasvegetaties).

Verder is er langs de erven aan de Middel beplanting aanwezig. Her en der steken deze stroken dwars op het lint het buitengebied in. Het Beeldkwaliteitsplan buitengebied zet in op een beeld waarin deze 'inprikkers' van opgaande beplanting verdwijnen ten gunste van de openheid.

Waterlopen
De Gouw en de Reef, de oorspronkelijke Gouwen, zijn dragers van de waterstructuur in dit gebied. Als belangrijk oorspronkelijk landschappelijk element zijn ze van regionale waarde. Bovendien vormen zij een belangrijke verbindingszone in de ecologische hoofdstructuur.
Een andere drager van de waterstructuur in Westzaan is de Nauernasche Vaart. Deze volgt het traject van de oorspronkelijke veenstroom het Twiske en heeft daarmee als oorspronkelijk landschapselement regionale waarde. De vaart, gegraven ter verbetering van de afwatering van de drooggemaakte Schermer, heeft nu ook een belangrijke recreatieve functie.
Dwars op de noordzuid gerichte watergangen liggen de brede afwateringssloten als de Noorderwatermolensloot, de Weelsloot, de Mallegatsloot, de Sluissloot en de Papenpadsloot. Deze laatste drie staan nog in rechtstreekse verbinding met de Zaan. De Zaan is via de Mallegatsloot en de Sluissloot bereikbaar voor bootjes en via de Papenpadsloot uitsluitend per kano. Daarnaast maken diverse iets minder brede en naamloze watergangen ook onderdeel uit van de waterstructuur in het gebied.
Verder liggen langs de dijk en de Nauernasche vaart enkele braken en grillige wateren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0004.jpg"

Historische kaart met de namen van landjes en sloten in het Westzijderveld ter hoogte van Westerkoog

2.4 Functionele Structuur

Het plangebied bestaat voornamelijk uit open gebied. Daarbinnen bevinden zich de agrarische percelen en de woonbebouwing aan de Middel. Het gebied dat bekend staat onder Westzijderveld en ten zuiden van de Mallegatsloot is gelegen, wordt gebruikt als agrarisch productiegebied. Het is ingericht als grasland. In principe zijn alle moerasgebieden in de Polder Westzaan in beheer bij Staatsbosbeheer. Echter in het zuidelijk deel van het gebied ten noorden van de Mallegatsloot blijft het beheer achter door het achterblijven van inrichtingsmaatregelen. De reden daarvoor is het wegvallen van de financiering daarvan na de afsluiting van het landinrichtingsproject. Het oostelijk deel van de Reef functioneert als agrarisch productiegebied, het westelijk deel wordt beheerd als agrarisch natuurgebied. Het plangebied is een uitsnede uit zijn omgeving.

Vanuit de historisch gegroeide situatie bevinden zich enkele niet-agrarische bedrijven in het plangebied.

De bewoners van het plangebied zijn voor de dagelijkse en niet-dagelijkse voorzieningen georiënteerd op scholen, welzijnsvoorzieningen, winkels etc in Westzaan en omgeving. Enkele voorzieningen die in het landschap liggen, zijn wel onderdeel van het bestemmingsplan. Het gaat om:

  • de ijsclub Lambert Melisz
  • het sportpark Westzaan
  • sportpark Saenden aan de rand van het Guisveld in Wormerveer
  • de volkstuinen bij de sportvelden aan de rand van het Guisveld
  • het steunpunt van Staatsbosbeheer aan de Middel
  • de algemene begraafplaats aan de Dolfijnstraat te Westzaan
  • enkele historische industriemolens binnen het plangebied

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het algemeen ruimtelijk beleid van de verschillende overheden (Rijk, Provincie en Gemeente) beschreven, voor zover relevant voor het plangebied.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen de verschillende bestuursorganen structuurvisies, algemene regels en bestemmingsplannen opstellen. De structuurvisies bevatten de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het betrokken gebied, alsmede de hoofdzaken van het door het bestuursorgaan te voeren ruimtelijk beleid. Zowel het rijk, de provincie als gemeenten zijn verplicht om voor een goede ruimtelijke ordening op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau één of meer structuurvisies op te stellen.

Daarnaast hebben het rijk en de provincie de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is met het oog op de goede ruimtelijke ordening, algemene regels op te stellen over de inhoud van bestemmingsplannen, of concrete aanwijzingen te geven voor specifieke bestemmingsplannen.

De relevante structuurvisies en algemene regels komen hierna aan de orde. Wanneer beleid evident niet van belang is voor dit plangebied (zoals bijvoorbeeld de nota Zaans Afwegingskader Hoogbouw), wordt er niet op ingegaan.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals;

  • De Nota Ruimte
  • De Structuurvisie Randstad 2040
  • De Nota Mobiliteit
  • De MobiliteitsAanpak
  • De Structuurvisie voor de Snelwegomgeving

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de nieuwe SVIR staan de plannen van het rijk voor ruimte en mobiliteit. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Hierbij valt te denken aan bevoegdheden op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van de groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Het rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028);

  1. 1. De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  2. 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorp staat;
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vervolgens uitgewerkt in (gebiedsgerichte) nationale belangen en opgaven.

Zaanstad is gelegen in het gebied noordwest-Nederland en maakt daarin onderdeel uit van de Metropoolregio Amsterdam. Opgaven van nationaal belang in dit gebied, voor zover zij Zaanstad betreffen, zijn;

  • Verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten);
  • Het ruimtelijk mogelijk maken van de Zaan-IJ-oevers in Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woon-werkmilieu) samen met andere overheden;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden.

De Metropoolregio Amsterdam heeft internationaal een sterke economische positie. Schiphol is de belangrijkste vestigingsplaatsconditie voor internationale bedrijven, hoofdkantoren en kenniswerkers en cruciaal voor het aantrekken van bedrijfsfuncties op het gebied van research & development, sales en logistiek voor vrijwel alle topsectoren in Nederland (waaronder de creatieve sector rond Amsterdam/Brainport Zuidoost-Nederland, de zakelijke dienstverlening in het cluster Zuidas en de topsector Life Sciences & Health). Naast de Mainport Schiphol dragen de Zeehavens Amsterdam, de luchthaven Lelystad en de economische sectoren handel en logistiek, zakelijke en financiële dienstverlening (waaronder vooral de Zuidas), Agro & Food (Zaanstreek en Greenport Noord Holland Noord), ICT (Amsterdam is de op een na grootste internetexchange van de wereld) en nieuwe media, de creatieve industrie en flowers en foods (Greenport Aalsmeer en opkomende Greenport Noord Holland Noord), bij aan de sterke internationale positie.

Te midden van de stedelijke en economische dynamiek bevinden zich rondom het stedelijke gebied enkele unieke cultuurhistorische waarden. Het rijk beschermt de werelderfgoedgebieden (De Beemster, de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) ruimtelijk door voor te schrijven dat ruimtelijke ontwikkelingen de kwaliteiten van deze werelderfgoederen moeten behouden of versterken.

Voor Zaanstad worden op de kaart behorende bij de Structuurvisie de volgende nationale belangen en aandachtspunten aangegeven:

  • stedelijke regio met topsectoren;
  • gebiedsontwikkeling Zaan-IJ-oevers;
  • verbetering bereikbaarheid Metropoolregio Amsterdam;
  • de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden;
  • 20ke Geluidscontour van Schiphol;
  • (nieuw) hoogspanningsverbinding
  • Cultureel erfgoedgebied;
  • (inter)nationaal hoofdwegennet

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0006.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0007.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0008.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0009.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0010.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0011.jpg"

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat algemene regels van de rijksoverheid waarmee de nationale belangen juridisch worden vastgelegd. De regeling is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale verordeningen. Het Barro is in gedeelten in werking getreden (30 december 2011 en 1 oktober 2012).

In het Barro zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

  • grote rivieren,
  • kustfundament,
  • defensieterreinen,
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde,
  • rijksvaarwegen,
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • electriciteitsvoorziening,
  • ecologische hoofdstructuur,
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament,
  • enkele specifieke gebieden zoals Mainport Rotterdam en de Waddenzee.

Niet alle onderwerpen en specifieke gebieden zijn voor Zaanstad relevant voor bestemmingsplannen.

Mogelijk van belang voor Zaanse bestemmingsplannen zijn:

  • de bepalingen met betrekking tot Rijksvaarwegen: er moet rekening gehouden worden met een vrijwaringzone rondom het Noordzeekanaal en met eventuele belemmeringen voor bijvoorbeeld de doorvaart van schepen, zichtlijnen en het uitvoeren van beheer en onderhoud.
  • Bepalingen met betrekking tot reserveringsgebieden rondom hoofdwegen en landelijke spoorwegen in Zaanstad en regels met betrekking tot belemmerende activiteiten in die reserveringsgebieden.
  • Bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening en specifiek de hoogspanningsverbinding Beverwijk-Oostzaan-Diemen
  • Bepalingen omtrent de wezenlijke kenmerken en waarden van de in de provinciale verordening vastgelegde gebieden in de ecologische hoofdstructuur en de regels voor de bescherming daarvan.

Tot slot is de Stelling van Amsterdam aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Als kernkwaliteiten wordt het volgende genoemd:

  1. 1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven laat 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijk geheel, bestaande uit: een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam, sluizen en voor- en achterkanalen, de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken, inundatiegebieden, voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (meerendeel onbebouwd gebied), de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten.
  2. 2. Relatief grote openheid;
  3. 3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam

3.2.3 Structuurvisie buisleidingen

Het rijksbeleid voor buisleidingen staat in het structuurschema buisleidingen uit 1985. Het structuurschema buisleidingen uit 1985 geeft op de lange termijn inzicht in het rijksbeleid en een procedureel kader voor de tracering en de aanleg van buisleidingen. Verder geeft het structuurschema een toetsingskader voor de beoordeling van de ruimtelijke consequenties bij tracering, aanleg, gebruik en beheer van buisleidingen.


Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze heeft een lange termijnvisie ( komende 20 tot 30 jaar) voor het transport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2) door buisleidingen, waaronder de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. Met de structuurvisie buisleidingen wordt op hoofdlijnen aangegeven waar provincies en gemeenten ruimte moeten reserveren. Provincies en gemeenten kunnen zelf meebepalen waar de leidingen precies komen te liggen. Zij moeten deze buisleidingen zoveel mogelijk met al bestaande buisleidingen laten samengaan om ruimteverspilling te voorkomen.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De structuurvisie Noord-Holland 2040 is vastgesteld op 21 juni 2010 en de eerste herziening op 23 mei 2011. In de ruimtelijke structuurvisie heeft de provincie de hoofdbelangen benoemd die gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie vormen. Het gaat om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze worden geborgd en uitgevoerd door instrumenten in te zetten vanuit de onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. Dit zijn:

  • het behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • het behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoernetwerken;
  • voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting;
  • gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en recreatieve en toeristische voorzieningen;
  • bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
  • schoon drink-, grond- en oppervlaktewater;
  • ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De provinciale ruimtelijke verordening is tegelijk vastgesteld met de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. Deze regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstellingen van de structuurvisie en gaan onder andere over stedelijke ontwikkeling in het buitengebied en de daaraan te stellen ruimtelijke kwaliteitseisen, de Ruimte voor Ruimte-regeling en de mogelijkheden voor verbrede landbouw.

Op 15 november 2011 heeft GS ingestemd met een wijziging van de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en provinciale ecologische verbindingszones.

Voor dit bestemmingsplan betekent bovenstaande het volgende.

Grote delen van Westzaan zijn aangewezen als (onderdeel van) Nationaal Landschap Laag Holland, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), weidevogelleefgebied en het gebied voor gecombineerde landbouw. Één en ander betekent ondermeer dat agrarische bouwpercelen in het gebied niet groter mogen zijn dan 1,5 hectare. Daarnaast is de provincie restrictief in het toestaan van verstedelijking in het gebied. Met uitzondering van de bebouwing in het lint en de agrarische bouwpercelen valt het plangebied in het landelijk gebied. In het landelijk gebied zijn nieuwe of uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen en kantoorlocaties niet toegestaan. Ook uitbreiding van woningbouw, infrastructuur en openbare voorzieningen (sport, recreatie) met bebouwing is niet gewenst. Wel zijn er onder voorwaarden voor bepaalde gevallen ontheffingsmogelijkheden.

Voor primaire en regionale waterkeringen gelden vrijwaringszones waarbinnen nieuwe bebouwing of gebruik alleen is toegestaan als aan enkele watertechnische voorwaarden voldaan kan worden.

3.3.3 Besluit Wind op land

Provinciale Staten heeft op 17 december 2012 besloten om te kiezen voor een restrictief beleid voor windenergie op land. Er mag geen uitbreiding plaatsvinden van het aantal windturbines op land.

Onder voorwaarde van herstructurering en participatiemogelijkheden voor omwonenden kan binnen strikte ruimtelijke kaders binnen de polder Wieringermeer ruimte worden geboden voor een beperkte groei in opgesteld vermogen.

Buiten het windgebied Wieringermeer respecteert de provincie de bestaande planologische rechten. Solitaire windturbines en lijnopstellingen mogen worden vervangen door windturbines met dezelfde afmetingen en een evenredig vermogen.

3.3.4 Leidraad landschap en cultuurhistorie

Deze leidraad is op 21 juni 2010 vastgesteld door provinciale staten.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een uitwerking van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze leidraad is gericht op ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied, met behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten die het landschap heeft. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Bestaande historische kenmerken en objecten in het landschap moeten herkenbaar blijven. De openheid van het landschap in Laag Holland verdient extra bescherming. De visuele impact van nieuwe ontwikkelingen moet daarom voor de uitvoering duidelijk en beoordeeld zijn. Ontwikkelingen binnen of in de directe nabijheid van dorpen moeten passen bij het bestaande ‘DNA’ van het dorp. Voor de lintbebouwing in Zaanstad zijn o.a. de doorzichten vanuit het lint naar het omringende polderlandschap als onderdeel van dit ‘DNA’ aangewezen.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke structuurvisie 'Zichtbaar Zaans'

Op 7 juni 2012 is de ruimtelijke structuurvisie Zichtbaar Zaans door de raad vastgesteld. De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0012.png"


De opgave
Zaanstad is merkbaar in beweging. Toch gaat niet alles 'voor de wind'. De economische groei van Zaanstad blijft achter, ook ten opzichte van de rest van de Metropoolregio. De stad oefent te weinig aantrekkingskracht uit op midden- en hogere inkomensgroepen. De combinatie van wonen en werken zorgt er weliswaar voor dat Zaanstad geen 'doorsnee' stad is, maar maakt het extra lastig om als stad aan hedendaagse milieueisen te voldoen. Zaanstad wordt vrijwel geheel omgeven door landelijk gebied, dat beschermd is vanwege bijzondere natuurwaarden. Dat betekent dat groei bijna alleen nog mogelijk is in bestaand stedelijk gebied.

Zaanstad staat voor een lastige opgave: enerzijds het terugdringen van de milieubelasting en behoud van het beschermde buitengebied en anderzijds de noodzaak tot groei, verstedelijking en verdichting binnen bestaand stedelijk gebied.

De aanpak
Zaanstad heeft een unieke historie en een eigen identiteit. Die vertalen zich in de bedrijvigheid langs Zaan, de Zaanse Schans, uitgestrekte veenweidegebieden, een intensieve menging van wonen en werken, een breed scala aan woonmilieus, het cultureel- en industrieel erfgoed en sociaal sterke en relatief veilige buurten. Zaanstad gaat haar kernkwaliteiten duidelijker voor het voetlicht brengen en beter benutten, zodat onze stad aantrekkelijker wordt voor nieuwe bewoners en bedrijven. Ook de wens de milieubelasting terug te brengen draagt bij aan een goed woon- en vestigingsklimaat.

De nabijheid van Amsterdam en de rest van de Metropoolregio kan zorgen voor een steviger economisch draagvlak. Binnen de regio worden afspraken gemaakt over o.a. verstedelijking en woningbouw, verbetering van verkeer- en vervoersystemen en herstructurering van bedrijventerreinen.

Toekomstig ruimtelijk perspectief na 2020
Verspreid over de stad liggen zes strategische gebieden, waarbinnen de ruimtelijke doelstellingen worden uitgewerkt. Dat vergt een proces van lange adem. Daadwerkelijke veranderingen zullen voor een belangrijk deel pas na 2020 in gang gezet worden. Vooruitlopend hierop kunnen sommige gebieden ruimte bieden aan tijdelijke functies.

Daarnaast vormen de stedelijke knooppunten langs het spoor en het verkeers- en vervoernetwerk de belangrijkste pijlers voor lange termijnontwikkeling.

Vier ruimtelijke opgaven tot 2020
De komende 10 jaar werkt Zaanstad haar ruimtelijke ambities uit aan de hand van vier ruimtelijke ontwikkelopgaven:

  • verbinden (verbeteren van de lokale en regionale bereikbaarheid);
  • intensiveren en transformeren (verstedelijking door middel van slim, veranderend en meervoudig ruimtegebruik);
  • herstructureren en revitaliseren (verbeteren van de kwaliteit van een aantal woonbuurten en bedrijventerreinen);
  • beheren en versterken (op peil houden en verbeteren van het bestaande stedelijke en resterende landelijke gebied).


Door alle ontwikkelopgaven heen werken we aan maatregelen waarmee de milieubelasting kan worden teruggedrongen en nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor duurzame energieopwekking.


Gebiedstyperingen
De ruimtelijke doelstellingen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt in gebiedstyperingen en -profielen. De gebiedsprofielen vertalen ruimtelijke opgaven en bijzondere karakteristieken in referentiebeelden en meetbare eenheden. Hiermee hebben de gemeente een instrument in handen dat op een hoog schaalniveau als leidraad dient voor ontwikkeling, vernieuwing en/of uitbreiding. Aan de hand van deze leidraad kan voor specifiekere gebieden door gemeente en/of marktpartijen een uitwerking worden gemaakt in onder andere gebiedsvisies en ontwikkelvisies.

Voor de verschillende delen van het plangebied zijn de gebiedstyperingen aangewezen::

  • bijna het gehele plangebied is aangeduid met de gebiedstypering 'Zaans buitengebied', met als onderscheid het profiel 'Natuurgebied';
  • het lint, bestaande uit J.J. Allanstraat en het Zuideinde (alleen de agrarische bestemmingen), wordt evenals het lint Middel aangemerkt als 'Zaans gebied' met daarbinnen het profiel 'Lint';
  • de voormalige bedrijfslocatie van Pont-Meijer valt in de gebiedstypering 'Zaans gebied in het profiel 'Dorp'.


Zaans buitengebied
De gebiedstypering 'Zaans buitengebied' is onderverdeeld in drie profielen, namelijk agrarisch werkgebied, natuurgebied en buitenstedelijk recreatiegebied. 'Natuurgebied' komt voor in dit plangebied en heeft de volgende omschrijvingen.


Natuurgebied
Dit profiel maakt deel uit van een landelijke en ook regionale opgave. Het maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en deels van een speciale beschermingszone op grond van de Europese Habitatrichtlijn (Natura 2000). Daarnaast vallen hieronder enkele belangrijke ecologische verbindingen. Voor het deel binnen de gemeentegrenzen van Zaanstad staan behoud en ontwikkeling van natuur- en ecologische waarden voorop. In de randen is beperkte bebouwing aanwezig. Deze bebouwing komt overeen met het profiel lint. In delen van 'stil natuurgebied' moet het in de toekomst mogelijk zijn om de natuur meer te beleven. Het voornaamste middel hiervoor is het verbeteren van de toegankelijkheid, waarbij vooral gedacht wordt aan de toegankelijkheid te voet, per fluisterboot, kano en schaats. Op diverse plaatsen kunnen, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden, extra fietspaden worden aangelegd langs of door het natuurgebied. Toegankelijkheid wordt ook bevorderd door het geven van meer informatie door bijv. bezoekerscentra in te richten, eventueel gecombineerd met fluisterboot- en kanoverhuur. Samenwerking met de verantwoordelijke gebiedbeheerder van Staatsbosbeheer is onontbeerlijk.


Zaans gebied
De gebiedstypering 'Zaans gebied' is onderverdeeld in vier profielen, namelijk Lint, Dorp, Stadslint en Zaans compact. De eerste twee komen voor in dit plangebied en hebben de volgende omschrijvingen:


Lint
Gebiedskenmerken
Het profiel lint beschrijft de dorpslinten waar geen nieuwbouw achter is gelegen. De linten, zoals J.J. Allanstraat, Zuideinde en Middel, zijn belangrijke identiteitsdragers voor Zaanstad. Zij dragen bij tot het historisch besef van de stad en de wens om dorpen als Westzaan dorps te houden. Dit profiel wordt gekenmerkt door kleinschaligheid en een lage dynamiek. Ieder lint heeft zijn eigen karakteristiek, waarmee het bijdraagt aan de eigen identiteit van ieder dorp afzonderlijk. De bebouwingsdichtheid is wisselend en varieert tussen de 10 en 30 woningen per hectare, soms nog lager. Het belangrijkste kenmerk van de linten is dat zij geen deel uitmaken van een netwerk en zich langs één richting hebben ontwikkeld. De linten van de stad vormen samen echter de basisstructuur van de stad: een structuur met een hoge recreatieve en toeristische potentie.


Openbare ruimte
De linten hebben een zeer groene uitstraling, door het weidse landschap achter de bebouwing. Daarnaast dragen de erven met hun beplanting voor een belangrijk deel bij aan dit groene karakter. De openbare ruimte wordt bepaald door het lint zelf, dat meestal wordt geflankeerd door diepe voorerven en op sommige plaatsen nog wordt begeleid door een dijksloot. Ieder lint heeft zijn eigen kenmerken. Deze karakteristieken van het lint moeten worden behouden en versterkt. Het behouden en stimuleren van streekeigen inrichting van het erf is een belangrijk uitgangspunt bij het versterken van de identiteit van het lint. De sociale samenhang van de linten is sterk ontwikkeld. Een aandachtspunt is de gerichtheid van de functies op het lint. Voor het autoverkeer dienen de linten meestal als buurtontsluiting. De bereikbaarheid is tamelijk goed, maar de uiteinden van de linten zijn vaak zwaar belast. Parkeren vindt hoofdzakelijk op eigen terrein plaats of als langsparkeren. De bereikbaarheid per openbaar vervoer is vanwege de uitgestrektheid van de linten niet optimaal te regelen. De linten zijn vaak de enige routes voor het langzaam verkeer (voetgangers, fietsers). Het zijn aantrekkelijke en sociaal veilige, maar ook lange noord-zuidlopende routes. Meer oost-west verbindingen zijn daarom gewenst. Een van die gewenste fietsverbindingen is een fietspad door het plangebied. Het tracé loopt ter hoogte van de Dolfijnstraat en is onderdeel van een verbinding tussen het lint van Assendelft en de stedelijke bebouwing van Zaandam.


Functies
Het profiel Lint kent een menging van functies die van oorsprong sterk was. Nu ligt het zwaartepunt meer op wonen, maar de uitwisselbaarheid van functies en flexibiliteit van bebouwing zijn nog steeds van belang. Een sterke variatie in eigendom en individualiteit van kavels en panden zijn duidelijk herkenbaar. Er is wat verspreide bedrijvigheid en op diverse plekken zijn kleine concentraties van voorzieningen. Vestiging van ambachtelijke niet-hinderlijke bedrijvigheid blijft mogelijk. Deze vorm van bedrijvigheid (bedrijven < 250 m2) zorgt voor een substantiële bijdrage aan de werkgelegenheid in Zaanstad. Daarnaast worden praktijkruimten aan huis gestimuleerd. In totaal wordt uitgegaan van rond de 10 arbeidsplaatsen per hectare. Het voorzieningenniveau is beperkt, maar voldoet aan de eerste basisbehoeften. Het aantal agrarische bedrijven neemt nog steeds af. Het behoud van deze voor het landschap belangrijke bouwmassa's moet worden gestimuleerd. Dit kan worden bereikt door binnen de karakteristieke bouwvolumes, woningbouw eventueel aangevuld met bedrijvigheid toe te staan. Nieuwe vormen van bedrijvigheid kunnen worden gestimuleerd door:

  • het inrichten van pleisterplaatsen op strategische plekken aan een aantal recreatieve routes;
  • het toevoegen van creatieve functies, horeca en cultuur, bij herstructurering;
  • niet verder laten afnemen van de huidige werkgelegenheid en zorg dragen voor het basisvoorzieningenpakket;
  • nieuwe concepten zoals het flexibel wonen/werken aan te grijpen;
  • kleinschalige ontwikkelingen als 'kamperen bij de boer' en andere vormen van recreatief gebruik van het landelijke gebied toestaan.


Zaans gebied, Dorp
Gebiedskenmerken
Het profiel 'dorp' beschrijft de dorpslinten en de directe bebouwing rond deze linten. Dit profiel bevindt zich in de kernen van de oude linten Krommenie, Assendelft en Westzaan en in de oude kernen langs de Zaan: Wormerveer, Zaandijk, Koog. In een aantal opzichten is het gelijk aan het profiel van de linten, maar dynamischer en met een iets hogere dichtheid van zo´n 30-50 woningen per hectare, en de direct aangrenzende buurten. De dorpen en de linten vormen een ruimtelijke eenheid maar zijn ondanks de verwevenheid nog duidelijk afzonderlijk herkenbaar.

Openbare ruimte
De openbare ruimte is kleinschalig met een groene uitstraling. Het groen- en waternetwerk is van oorsprong sterk. Behoud en versterking van het bestaande karakter van de openbare ruimte is de basis. De bereikbaarheid per auto is tamelijk goed. De linten vormen de drager van de langzaam verkeersstructuur. Het zijn voor fietsers lange routes, maar goede oost-westverbindingen ontbreken. Meer oost-west verbindingen zijn gewenst.

Functies
De dorpskernen zijn doorgaans aan het lint gelegen en vormen ook de buurt- en wijkcentra voor de dorpen waar zij in liggen.

3.4.2 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2009

Het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied Zaanstad is op 3 september 2009 door de raad als beleidsregel vastgesteld. Het is een beeldkwaliteitsplan voor het hele buitengebied van Zaanstad. Het beeldkwaliteitsplan levert uitgangspunten en handvatten voor de beeldkwaliteit bij het inpassen van ontwikkelingen in het buitengebied.

Inzet van het beeldkwaliteitsplan is het behouden van de openheid in het veenweidegebied en het versterken van de aanwezige contrasten. Daardoor worden de in het landschap aanwezige structuren van dijken, polders, veenontginningen en droogmakerijen zichtbaar en herkenbaar gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0013.png"

De openheid is een belangrijke kwaliteit van het Zaanse veenweidegebied

In het beeldkwaliteitsplan worden ontwerpprincipes gegeven voor ruimtelijke ontwikkelingen in voor Zaanstad beeldkenmerkende elementen als veenweiden, waterbergingen, boerenerven, lintdorpen en open gebieden. Vergroting van agrarische bedrijfspercelen wordt vooral aan de achterzijde gezocht, niet aan de zijkanten.

Het beeldkwaliteitsplan is uitgewerkt in deelgebieden, die functionele en ruimtelijke samenhang vertonen. Per deelgebied zijn de waarden voor beeldkwaliteit beschreven en is in voorbeelduitwerkingen aangegeven hoe deze waarden behouden en/of versterkt kunnen worden.

In het beeldkwaliteitsplan worden ook uitspraken over de beplantingsstructuur gedaan, voor zover die belangrijk is voor de openheid van het landschap.
In het bestemmingsplan worden de groenstructuren uitsluitend geregeld als dat belangrijk is voor de instandhouding van de bestemming zelf.

De deelgebieden Guisveld en Westzijderveld/De Reef zijn aangewezen als Ecologische hoofdstructuur en Natura 2000-gebied, hoofdzakelijk gericht op weidevogels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0014.png"

Streefbeeld van de Polder Westzaan in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied

3.4.3 Gebiedsplan buitengebied

Dit beleidsdocument is in oktober 2006 vastgesteld door de gemeenteraad.

De koers van Zaanstad t.a.v. het buitengebied is tweeledig. Enerzijds het duurzaam behouden en versterken van de kwaliteiten van het landschap (inclusief de waterlopen), en anderzijds het beter benutten van de verblijf- en gebruikskwaliteit van datzelfde landschap. Landbouw en natuur zijn de belangrijkste dragers van het buitengebied, zoals ook in Westzaan is terug te zien. De vitaliteit van de agrarische bedrijven is van groot belang voor het beheer en de instandhouding van het landschap en de specifieke veenweidennatuur, waaronder ook de weidevogels. Verbreding van de landbouw kan hieraan bijdragen. Beleidsmatig wordt een betere wisselwerking tussen het stedelijke en het landelijke gebied nagestreefd. Zaanstad wil het recreatieve medegebruik en de ontsluiting van het buitengebied meer ontwikkelen en de identiteit van de bestaande dorpen behouden.
In het kader van deze doelen zijn meerdere projecten geïdentificeerd, die in het buitengebied tot uitvoering kunnen worden gebracht, o.a. door de inzet van ILG-subsidies. Zo worden er in het plangebied uitvoering van recreatieve paden voorzien, om ontbrekende schakels in de structuur van recreatieve paden op te heffen. Het eerste is een wandelpad langs de oostzijde van het Guisveld, van Rooswijk naar Wormerveer. Dit pad is inmiddels vergund en wordt voorbereid. Het pad loopt langs de rand van het natuurgebied. Dergelijke paden zijn in de regel nauwelijks verstorend voor natuurgebieden.

Ook is de aanleg van een natuurpad in het centrum van het Guisveld voorzien. De hiervoor benodigde bruggen zijn in het vorige bestemmingsplan planologisch geregeld op basis van het vastgestelde Landinrichtingsplan Westzaan. Het pad wordt door Staatsbosbeheer jaarlijks gemaaid in de weilanden. Het pad is in feite een verlenging van de activiteit 'wandelen over water', waarbij Staatsbosbeheer ervoor zorgt dat er geen verstoringen plaats vinden. De exacte loop ervan kan daardoor verschillen en is mede afhankelijk van de aanwezige diersoorten, die daarbij ontzien worden.

3.4.4 Landinrichtingsplan Westzaan 1998

Het Landinrichtingsplan Westzaan is bepalend geweest voor de huidige inrichting van het landschap in de Polder Westzaan. Het is de ruimtelijke vertaling van een consensus betreffende zonering van agrarische productie, moerasontwikkeling en behoud van weidevogelkerngebieden. Dit is ook de basis voor de financiering van het natuurbeheer en het agrarisch natuurbeheer. Het Landinrichtingsplan voorziet in 382 ha moerasnatuurgebied, voor een deel te ontwikkelen op graslanden die niet regulier in agrarische exploitatie zijn, of in de toekomst uit exploitatie komen, door pachtopzegging of bedrijfsbeëindiging. Daarnaast is 317 ha duurzaam grasland aangewezen als reservaatsgebied voor behoud van de weidevogeldoelstelling. Door Staatsbosbeheer worden zoveel mogelijk agrariërs ingezet bij dit weidevogelbeheer. In andere gevallen geschiedt dit door Staatsbosbeheer in eigen beheer. Het resterende deel van het open veenweidegebied is in beheer bij agrariërs, die indien zij de exploitatie afstemmen op het behoud van natuur- en landschapswaarden, vrijwillig beheersovereenkomsten kunnen afsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0015.png"

Boswachter met vrijwilligers in het Guisveld

Kort samengevat komt de landschappelijke indeling van het beheer van het veenweidegebied neer op 1/3 deel agrarische doelstelling, 1/3 deel weidevogelreservaatdoelstelling en 1/3 deel moerasnatuurontwikkeling. Het resterende deel van het gebied is open water (ca. 200 ha).

3.4.5 Welstandsnota

De meest recente versie van de welstandsnota is op 13 maart 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. Onder meer zijn gebiedsgerichte welstandscriteria aangegeven. Heel Zaanstad is onderverdeeld in verschillende gebieden die afzonderlijk ruimtelijk (functioneel) geanalyseerd, getypeerd en beschreven zijn. Daarbij zijn vervolgens criteria aangegeven die bij het welstandstoezicht van belang zijn. In de welstandsnota worden ook criteria voor specifieke bouwwerken genoemd zoals Zaanse huizen, houten pakhuizen en loodsen, stenen pakhuizen en fabrieken.

Aanvragen van bouwvergunningen zullen door de welstandscommissie worden beoordeeld op grond van de criteria zoals deze verwoord staan in de nota. Een doel van de nota is ook om tot een eenduidig en samenhangend toetsingskader en beleid te komen, maar ook om als inspiratiebron te dienen voor degenen die (bouw)plannen maken.

Bij de welstandsnota behoort een overzichtskaart met een aanduiding van de welstandsgebieden in soorten en deelgebieden. Qua soort bevat het plangebied voornamelijk buitengebied, kernen en linten en uitbreiding met planmatige opzet. Qua deelgebieden kent het plangebied verschillende deelgebieden.

Het bestemmingsplan regelt waar mag worden gebouwd, wat mag worden gebouwd en hoeveel mag worden gebouwd. Welstandscriteria gaan over hoe wordt gebouwd. Met andere woorden 'staat 't wel?'.

Omdat een algemene herziening van de welstandsnota in voorbereiding is, wordt hier niet nader ingegaan op de deelgebieden.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders En Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt voor de verschillende relevante thema's binnen het plangebied beschreven wat de bestaande situatie is en welke ontwikkelingen spelen en/of verwacht worden, wat het beleid is op het betreffende gebied, en welke uitgangspunten voor het bestemmingsplan worden gehanteerd. Er wordt uitsluitend ingegaan op beleidsstukken die directe relevantie hebben voor het plangebied of voor onderdelen van het plangebied.

4.2 Natuur

4.2.1 Beschrijving natuur in het plangebied

4.2.2 Natuurbeleid voor het plangebied

Al geruime tijd bestaat er wet- en regelgeving die de natuurgebieden in Europa en Nederland beogen te beschermen. De polder Westzaan is aangewezen als Natura 2000 gebied. Daarom is vooral de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit bestemmingsplan van belang.

4.2.3 Uitwerking van de natuurbescherming in het bestemmingsplan

4.3 Agrariërs In Het Plangebied

4.3.1 Bestaande agrarische bedrijven in het plangebied

In het plangebied is ca 50% van de oppervlakte in gebruik bij de landbouw. De resterende oppervlakte is moerasnatuur of als weidevogelgebied in exploitatie bij Staatsbosbeheer. In 1990 waren er 18 hoofdberoepbedrijven in het gebied, in 1995 waren dat er nog 16. Op dit moment zijn er ongeveer 18 agrarische bedrijven in het gebied, maar slechts 6 bedrijven daarvan zijn nog hoofdberoepbedrijven. De overige bedrijven zijn hoofdzakelijk deeltijdbedrijven. Ondanks deze teruggang vervult de agrarische functie nog altijd een dragende functie in het gebied, waarin de agrarische bedrijfspercelen van oudsher thuishoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0018.jpg"

De landbouw in de Polder Westzaan is relatief kleinschalig van aard en is daardoor economisch kwetsbaar. Dat heeft in het Guisveld en het Westzijderveld reeds geleid tot grootschalige grondverwerving en beheer als reservaat door Staatsbosbeheer (SBB). In het gebiedsdeel de Reef waren kleine deelgebieden in beheer bij Vogelbescherming Nederland, doch deze zijn eveneens overgedragen aan Staatsbosbeheer. In 2003 is in het bestemmingsplan al de verwachting uitgesproken, dat de autonome ontwikkeling in de landbouw in dit gebied op de langere termijn zou bestaan uit een verdere teruggang van het aantal agrarische hoofdberoepbedrijven, met een toename van het gemiddelde bedrijfsoppervlakte. Om die ontwikkeling mogelijk te maken, op een manier die voor het landschap verantwoord is, is in dat bestemmingsplan een onderbouwde ontwikkelruimte binnen de agrarische percelen opgenomen.

4.3.2 Uitgangspunten voor de agrarische bedrijfsvoering

Bij de instandhouding van de natuurlijke waarden spelen natuurbeheerorganisaties en de agrariërs een grote rol. De 18 agrarische bedrijven vervullen een dragende functie in het gebied en zijn van groot belang voor het beheer van het gebied. De agrarische productie in het gebied kent aanzienlijke beperkingen, maar is een onmisbaar hulpmiddel om het landschap in stand te houden en de verschillende natuur- en landschapsdoelen en –kwaliteiten in het gebied te behouden en te ontwikkelen. De meeste agrariërs in het gebied houden vee, dat het gebied begraast en de begroeiing zodoende beperkt. Dat is een vorm van agrarisch natuurbeheer. Er wordt zowel melkvee als vleesvee gehouden, alsook schapen en paarden. Het streven is om zo lang mogelijk agrarische productie in het gebied mogelijk te blijven maken. Agrarisch beheer is de beste garantie voor de openheid van het landschap en het voortbestaan van de weidevogels.

Voor het voortbestaan van het gebied in zijn huidige vorm is het essentieel dat de agrariërs ook in de toekomst bestaansmogelijkheden hebben. Volgens de bestaande rechten in het vorige bestemmingsplan hebben vrijwel alle boeren nog planologische ontwikkelruimte op hun bouwperceel. Die rechten zijn in dit plan voortgezet. De bebouwing binnen het bouwvlak van één agrarisch bouwperceel mag gebruikt worden voor één agrarisch bedrijf. Paardenschuren, schuilhutten en vergelijkbare bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwperceel, niet in het veld, worden opgericht.

Onder de agrariërs is geïnventariseerd of en welke gemotiveerde ontwikkelplannen zij voor de komende tien jaar hebben. Uit die inventarisatie is gebleken dat een aantal van hen plannen heeft, bijvoorbeeld in het kader van opvolging en aangescherpte eisen m.b.t. dierenwelzijn, waarvoor vergroting van het bouwperceel nodig is. Door de gemeente is afgewogen of die plannen mogelijk zijn binnen de ontwikkelruimte van het vorige bestemmingsplan. Indien dat niet het geval was, is door de gemeente afgewogen of in dit bestemmingsplan ruimte geboden kan worden voor een incidentele uitbreiding van enkele agrarische bouwpercelen. Dat heeft geresulteerd in concrete uitgangspunten voor een aantal agrarische percelen. Die percelen zijn opgenomen in de voortoets Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet. In dat onderzoek is getoetst of de voorgestelde ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoeleinden in het kader van Natura 2000. Wanneer dat mogelijk is gebleken, zijn de agrarische percelen incidenteel vergroot ten opzichte van het vorige plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0019.png"

Agrarisch perceel met hooiberg, stallen, silo's en opslag

Uit oogpunt van bedrijfsvoering kan het noodzakelijk zijn dat een agrarisch bouwperceel wordt uitgebreid tot een omvang die groter is dan in het plan is opgenomen. Voor die uitzonderlijke gevallen, is in het vorige plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die B&W de mogelijkheid geven om een agrarisch bouwperceel te vergroten tot maximaal 1,5 ha. Die wijzigingsbevoegdheid wordt in dit plan overgenomen als een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Er gelden enkele voorwaarden, waaronder toetsing aan de Natuurbeschermingswet, om significante effecten voor het Natura 2000 gebied uit te sluiten. Ook moet de urgentie van vergroting voor een duurzaam bedrijfsperspectief, overtuigend worden aangetoond.

De groei van de omvang van de bebouwde erven, of een andere aanpassing van het erf, dient gepaard te gaan met het opnieuw inpassen van het erf in het landschap, bijvoorbeeld door het tegengaan van opgaande beplanting, het gebruik van streekeigen beplanting en door het verleggen van de scheidingssloot tussen erf en de omliggende percelen. Doorgaans is de overschrijding in achterwaartse richting minder ingrijpend, omdat het verkavelings- en slotenpatroon weinig verandert.

4.3.3 Uitgangspunten voor de agrarische bedrijfswoning

4.3.4 Uitgangspunten voor de verbrede landbouw

Vanwege de huidige ontwikkelingen in de agrarische sector is een tendens waar te nemen dat agrariërs, naast de uitoefening van het agrarische bedrijf, naar andere mogelijkheden zoeken om inkomsten te behouden. Het is daarom van belang om in het bestemmingsplan mogelijkheden op te nemen voor verbreding van de landbouw. Dit om de agrariërs de kans te bieden meerdere inkomstenbronnen te creëren, naast het agrarische bedrijf. De in het vorige bestemmingsplan gestelde eis van volwaardigheid van het agrarisch bedrijf wordt daarom los gelaten. Het gebied moet zoveel mogelijk agrarisch van aard blijven, om de kernkwaliteiten van het landschap en de agrarische sector zelf te behouden. Het karakter van de agrarische bouwpercelen als zijnde agrarisch dient behouden te blijven. De nevenactiviteiten moeten daar in passen en ten dienste staan van het agrarische bedrijf. De provincie heeft ruimtelijke kaders voor deze zogenaamde verbrede landbouw geschetst. Daar is bij de opstelling van dit bestemmingsplan bij agrarische nevenactiviteiten die een directe relatie hebben met het agrarische bedrijf (verbrede landbouwactiviteiten), en bij overige nevenactiviteiten zonder directe relatie met de bestaande bedrijfsvoering, rekening mee gehouden.

Voorbeelden van verbrede landbouw zijn agrotoerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten, verkoop van streekeigen producten, zorgboerderijen etc. Bij de keuze voor de toe te laten verbrede landbouwfuncties is steeds uitgangspunt geweest, dat het gaat om relatief kleinschalige toevoegingen die passen bij de aard van het gebied polder Westzaan en altijd ondergeschikt zijn aan de agrarische functie. Ook is getoetst of de functies passen binnen het sectorale beleid van Zaanstad, zoals dat verderop in dit hoofdstuk beschreven wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0020.jpg"

Verbrede landbouw in het plangebied

Voor de gewenste functies in het kader van de verbrede landbouw is in de voortoets Natuurbeschermingswet/Flora en Faunawet getoetst of, en zo ja hoe, zij mogelijk gemaakt kunnen worden, conform de aanpak beschreven onder paragraaf 4.3.2. Dat betekent dat sommige functies zonder meer, andere onder voorwaarden qua grootte of aantal, en sommige uitsluitend met een nadere toets kunnen worden toegestaan. Als dat laatste het geval is, wordt dat in het bestemmingsplan geregeld met een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, waarin het voldoen aan Natura 2000 doeleinden specifiek als voorwaarde wordt gesteld.

De toe te laten functies met hun maximale omvang en aanvullende eisen staan beschreven in onderstaande tabel.

Maximale omvang specifiek/opmerkingen
Agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten Tenzij anders vermeld, uitsluitend binnen agrarisch bouwperceel
Imkerij 100 m2 bebouwing
Verkoop van eigen of streekeigen agrarische producten en agrarische branche verbonden producten, boerenlandwinkel 200 m2 bebouwing Verkoop van eigen producten aan huis. Voorbeeld van een verwant product is de kaasschaaf die je bij kaas kunt kopen
Kaasmakerij en overige ambachtelijke zuivelverwerking 200 m2 bebouwing
IJsmakerij 100 m2 bebouwing
Niet-agrarische bedrijfsactiviteit
Vergader- en workshopruimte 200 m2 bebouwing
Educatie en voorlichting/cursus 200 m2 bebouwing
Opslag, uitsluitend voor boten, caravans en oldtimers e.d., geen gewone opslag (uitsluitend statische opslag) Uitsluitend binnen bestaande bebouwing Niet-milieugevaarlijk (geen opslag gasflessen).
Bedrijf aan huis 65 m² bebouwing
Agrarische kinderopvang 250 m2 bebouwing+ speelplaats
Recreatieve functies/ agrotoerisme
Kinderboerderij 250 m2 bebouwd
400 m2 onbebouwd
onbebouwd en bebouwd samen max. 500 m2
Theetuin, ijssalon
Kleine horeca categorie
150 m2 bebouwd
200 m2 onbebouwd
Exclusief hotel
Mini-camping max. 15 mobiele kampeermiddelen,
max. 50 m gebouw voor voorzieningen

max. 800 m2 terrein

Maximaal 3 locaties in het plangebied
Landschappelijke inpassing en passende natuurlijke erfafscheiding;
Uitsluitend gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober
Tussen twee terreinen afstand van tenminste 1.000 m. Terrein dient te worden afgeschermd met afschermend groen
Fietsen- en kanoverhuur
Roeiboot- elektrische bootverhuur
300 m2 bebouwing
Maximaal 3 locaties binnen het plangebied
Spel op het land, bijv. boerengolf of poldersport, survival 200 m2 bebouwd ter ondersteuning Ook buiten bouwperceel. Uitsluitend buiten broedseizoen en buiten Natura 2000. Niet gemotoriseerd.
B&B/logies max. 6 slaapplaatsen
Agrarische trekkershutten max. 3 per bouwperceel van per stuk max. 12 m2 Authentieke uiterlijk en uitstraling, landschappelijke inpassing en passende natuurlijke erfafscheiding
Overige dienstverlening
Zorgboerderij met dagopvang 250 m2 bebouwd
400 m2 onbebouwd
Onbebouwd en bebouwd samen max. 500 m2
Max. 6 slaapplaatsen
Mantelzorg Geen twee woningen toegestaan. Wel 2 gezinnen/huishoudens in één woning (incl aanbouwen) mogelijk, met één aansluiting e.d.
Galerie/museum 250 m2 bebouwd
400 m2 onbebouwd
Onbebouwd en bebouwd samen max. 500 m2
Beauty/sauna/kuuroord 100 m2 bebouwd
200 m2 onbebouwd
Energieopwekking (zonnepanelen, kleine windmolens op het dak (geen turbines))
Uitsluitend op gebouwen
Totaal voor agrarische nevenactiviteiten per AC-bestemming 500 m2 bebouwing. Binnen die 500 m2 vallen niet:
Paardenpension
Caravanstalling
Kamperen
Voor alle functies: parkeren uitsluitend binnen bouwperceel

Er mogen meerdere nevenactiviteiten per bedrijf worden uitgeoefend, mits de totale omvang niet meer dan 500 m² aan bebouwing bedraagt, behoudens de uitzonderingen genoemd in de tabel.

Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouwfuncties is niet toegestaan. Parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Tenslotte dienen de nevenfuncties landschappelijk op lokale groene wijze te worden ingepast.

Bovenstaande activiteiten dienen plaats te vinden binnen het maximaal toegestane bouwvolume. Daarbij geldt dat de voorkeur is dat de activiteiten binnen de bestaande bebouwing plaats vinden, en er uitsluitend een vergunning voor nieuwbouw wordt verleend, indien is aangetoond dat er binnen de bestaande bebouwing onvoldoende mogelijkheden bestaan.

Ten behoeve van statische opslag (zoals caravanstalling) is geen nieuwbouw toegestaan: dat dient binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden. Dit is door de gemeenteraad besloten in januari 2013. Voor wat betreft de bestaande caravanstallingen die in de open lucht plaatsvinden is de besluitvorming uitgesteld. In dit bestemmingsplan worden deze daarom niet mogelijk gemaakt, in afwachting van nadere besluitvorming.

4.3.5 Uitgangspunten voor bedrijfsbeëindiging

Ook in het komende decennium zullen zich waarschijnlijk gevallen van agrarische bedrijfsbeëindiging voordoen, met name door pensionering. Bij beëindiging van het agrarisch gebruik raken de agrarische opstallen in ongebruik. De vraag doet zich dan voor wat met de bebouwing kan en mag gebeuren. Indien hergebruik gepaard gaat met sloop van (niet cultuurhistorische waardevolle) bedrijfsgebouwen, kan dit bijdragen aan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Maar in het geval van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen kan bedrijfsbeëindiging juist leiden tot ongewenst verval van die bebouwing.

Uitgangspunt is dat bij bedrijfsbeëindiging de gronden met daarop bebouwing die bij een beëindigd bedrijf hoort, middels een wijzigingsbevoegdheid een bestemming voor 'Wonen', 'Tuinen', en 'Agrarisch met waarde' of 'Natuur ' kunnen krijgen. Na wijziging mag het aantal woningen dat op het voormalige agrarisch bouwperceel aanwezig is, maximaal 1 bedragen, tenzij er al een tweede vergunde woning aanwezig of vergund is op het moment van terinzagelegging van dit plan. De woning wordt na wijziging van de gronden als burgerwoning aangemerkt. Agrarische bedrijven mogen ten opzichte van burgerwoningen minder milieuhinder produceren dan ten opzichte van een bedrijfswoning. Wanneer de bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning, mag dit niet leiden tot een onevenredige belemmering van de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen waarop een agrarisch bedrijf is gevestigd. Dat is als voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Een uitzondering op de regel dat na bedrijfsbeëindiging geen extra woning is toegestaan, is het gebruik van een voormalige stolpboerderij. Het is toegestaan de binnenzijde van de stolp te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden.
Daarnaast zijn nog enkele voorwaarden opgenomen, onder meer in verband met het amoveren (slopen) van de bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing. Wanneer gewijzigd wordt naar de bovengenoemde bestemmingen, is de maximum toegestane oppervlakte aan bijgebouwen onder in het voorschrift genoemde voorwaarden maximaal 100 m2. Meestal staat op het perceel meer bebouwing. De niet meer toegestane bebouwing zal dan ook bij de wijziging moeten worden gesloopt. De voormalige boer krijgt daarvoor echter wel een woonbestemming op zijn terrein terug.

Overtollige bedrijfsbebouwing dient bij omzetting naar wonen te worden gesloopt conform de in de "Nota woonbebouwing Zaanstad 2012" geldende surplusregeling. Dat wil zeggen dat van de overtollige bedrijfsbebouwing 100m2 plus de helft van het bestaande dat aanwezig is boven de 100m2, mag blijven staan. Indien er bijvoorbeeld 400m² aan bijgebouwen aanwezig is, mag daarvan 100 + 1/2 x 300 = 250 m2 blijven staan.

Omdat de verbrede landbouwactiviteiten als ondersteunend aan de agrarische bedrijfsactiviteiten plaats vinden, dienen ook die beëindigd te worden na agrarische bedrijfsbeëindiging.

In individuele gevallen kan het gewenst zijn om van de algemene lijn af te wijken. Bijvoorbeeld als het gaat om de wens tot voortzetting van een kleinschalige voormalige nevenactiviteit met een waardevolle maatschappelijke betekenis, zeker als die plaatsvindt in een beeldbepalend of cultuurhistorisch waardevol gebouw. In een dergelijk specifiek geval kunnen B&W ervoor kiezen hiervoor vergunning te verlenen.

4.3.6 Uitgangspunten voor verplaatsing agrarische bouwpercelen

In het kader van dit bestemmingsplan is het nodig om, als dit de vitaliteit van de agrarische bedrijven in het gebied ten goede komt, na te gaan of het vergroten dan wel verplaatsen van agrarische bouwpercelen mogelijk is.

Vanuit landschappelijk of milieuoogpunt kan het wenselijk zijn agrarische bouwpercelen te verplaatsen naar delen waar zij minder (visuele) hinder geven en/of naar locaties in een ecologisch minder kwetsbaar gedeelte van het plangebied, waar meer mogelijkheden zijn voor een gezonde bedrijfsvoering in de toekomst. Ook bedrijfstechnisch kan dit noodzakelijk zijn, als verdere groei van het bedrijf op de bestaande locatie niet mogelijk is vanwege de milieuwetgeving. Alleen volwaardige agrarische bedrijven komen voor verplaatsing in aanmerking.

De gemeente zal in geval van verplaatsing in principe medewerking verlenen aan het realiseren van een nieuw erf op een locatie die op een goede wijze in het landschap wordt ingepast. Eveneens wil de gemeente bezien hoe de oude bedrijfslocatie op een zodanige wijze kan worden herontwikkeld, dat de verplaatsing van een bedrijf financieel mogelijk wordt gemaakt. In voorkomende gevallen zal daarvoor maatwerk worden geleverd. Uitgangspuntis dat de nieuwe bedrijfslocatie zich buiten het Natura 2000 gebied moet bevinden of in ieder geval een verbetering ten opzichte van de huidige situatie moet betreffen voor wat betreft de stikstofbelasting van het gebied, en de verplaatsing bijdraagt aan de instandhouding van het gebied.

4.3.7 Uitgangspunten afwijkende stalvormen

Sinds enkele jaren maken nieuwe staltypen hun opmars, zoals boogstallen en serrestallen. Beide typen stallen kenmerken zich door de afwezigheid van de meer traditionele, dichte materialen, zoals hout en metaal. De stallen zijn ontworpen uit lichte materialen, zodat er veel lichtinval in de stal ontstaat en er veel aanvoer is van frisse lucht. De dakvorm wijkt zeer af van het traditionele puntdak. Deze staltypen zijn ontworpen vanuit overwegingen van dierenwelzijn en efficiency. De verwachting is dat dit soort stallen ook in dit plangebied gewenst zullen worden. Een boogstal heeft een ronde vorm, met een zeer lage goothoogte. Deze past daarom binnen de gestelde bouweisen. Bij een serrestal ligt de goothoogte veelal kort onder de bouwhoogte. Om dit type stal mogelijk te maken mag er van de gestelde goothoogte worden afgeweken. De maximale bouwhoogte blijft voor alle typen stal gehandhaafd.

4.4 Stedenbouw En Landschap

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Zaanse veenontginningslandschap. Het is een open waterrijk landschap waarin de ruimtelijke opbouw wordt bepaald door:

  • open veenweiden met een groot oppervlakteaandeel van water;
  • noord-zuid gerichte hoofdwatergangen als de Nauernaschevaart, De Reef, De Gouw en de Watering met haaks daarop afwateringssloten;
  • de langgerekte lintbebouwing van Westzaan met daaraan de woonwijken;
  • dijken, kaden en andere grondlichamen die ondermeer bijdragenaan het typerende karakter van sterk hol-gelegen graslandpercelen, omringd door veenwallen;
  • verspreide ligging van een aantal molens, een tweetal sportterreinen en een begraafplaats in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0021.jpg"Een open en waterrijk landschap


De ruimtelijke opbouw is een belangrijke onderlegger voor dit bestemmingsplan. Aangezien voor de toekomst wordt voorzien dat het gebied deze functies/structuren hoofdzakelijk zal behouden en/of verder ontwikkelen, wordt de voor het gebied van toepassing zijnde koers voor het ruimtelijk (kwaliteits)beleid, zoals die is vastgelegd in diverse strategische beleidsdocumenten (Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader) en de uitgangspunten uit de gebiedsprofielen (3.4.1 Ruimtelijke structuurvisie 'Zichtbaar Zaans'') bij het realiseren van het bestemmingsplan aangehouden.

De centrale doelstelling die als rode draad door de beleidsnota's en de ambities loopt, is het behouden en versterken van de Zaanse identiteit. Historische linten en dorpen zoals het bebouwingslint langs de Middel én het buitengebied leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Zaanstad.

Het bebouwingsbeeld is in belangrijke mate bepalend voor de identiteit. Hierbij speelt differentiatie van gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen, de maaswijdte tussen bouwwerken en de aanwezigheid van dakvlakken een belangrijke rol. Aanpassingen aan de bebouwing die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte (landschap), zijn voor het beeld zeer bepalend. De voorkomende identiteit kan hierdoor versterken of in het slechte geval negatief uitpakken.

Het is niet de bedoeling het oorspronkelijke beeld letterlijk vast te houden. Kleinschalige aanpassingen zijn mogelijk, maar moeten er wel toe leiden dat de kwaliteit van de woonomgeving niet verslechtert en de uniciteit van gebieden en het cultuurhistorische landschap, benut worden. Daarbij geldt hoe zichtbaarder de uitbreiding, des te groter de invloed op de (openbare) omgeving. Uitbreiding van een woning mag tevens de belangen van omwonenden niet in de weg zitten.

Kortom er wordt gezocht naar een goede verhouding tussen het zorg dragen voor voldoende mogelijkheden voor een gezonde (agrarische)bedrijfsvoering, en tegelijkertijd deze mogelijkheden te reguleren om een goede ruimtelijke inrichting van het gebied te waarborgen. Deze afweging geldt ook voor het aanpassen van woningen aan de wensen van deze tijd.

Een en ander betekent dat buiten de aangegeven bouwvlakken -tenzij dit expliciet is aangegeven in de regels- in principe niet mag worden gebouwd. De reden daarvoor is onder meer gelegen in het behouden van de inrichtingsstructuur c.q. verkavelingspatroon van het plangebied. Daarnaast is het behouden van open (openbare) ruimte van belang voor de leefbaarheid van een straat, wijk of agrarisch gebied.

4.5 Wonen

4.5.1 Beschrijving van bestaande woningvoorraad

De burgerwoningen aan de Middel maken deel uit van het plangebied. Verder is de begrenzing van het plan zo gekozen dat in principe alleen de agrarische bedrijven er in vallen. De burgerwoningen van Westzaan ten zuiden van de Middel zijn dus geen onderdeel van dit bestemmingsplan, maar vallen in het bestemmingsplan Lint Westzaan.
De meeste van de woningen aan de Middel zijn in de jaren ‘20 en ’30 van de vorige eeuw gebouwd als vrijstaand huis. Ook zijn er rijtjeswoningen uit die periode. Oudere huizen zijn meestal boerderijen die in de naoorlogse periode al aan het agrarische gebruik zijn onttrokken. Op het terrein van voormalige eier- en kuikenhandel Rensen zijn in de lijn met de bestaande bebouwing van de Middel, de afgelopen jaren 4 woningen gebouwd ter vervanging van de bedrijfsbebouwing en een bestaande woning.Verder zijn de laatste jaren verspreid in het plangebied enkele voormalige agrarische bedrijfswoningen als burgerwoning in gebruik genomen of, ter vervanging van het agrarisch bedrijf, als burgerwoning gebouwd.

Het buitengebied en de linten worden als een plezierig woongebied ervaren. De woningen worden extra gewaardeerd vanwege de ruime erven en vanwege het veelal vrije (uit)zicht. Een deel van de woningen vertegenwoordigt een cultuurhistorische waarde, omdat het om historische bebouwing gaat.

Voor de burgerwoningen geldt in dit bestemmingsplan het algemene beleid van Zaanstad voor alle burgerwoningen in de gemeente. Daarnaast zijn er enkele aanvullingen die te maken hebben met het karakter van het buitengebied, zoals de mogelijkheid om stolpen inwendig te splitsen in twee woningen.

4.5.2 Beleidskaders voor wonen

Woonvisie Zaans Mozaïek

De woonvisie is gericht op het benutten en versterken van verscheidenheid in mensen en woonmilieus. Dat is een verschuiving ten opzichte van het verleden, toen het woonbeleid sterk gericht was op kwantiteit: hoge productie om het woningtekort te verminderen. Het primair sturen op kwantiteit is echter geen afdoende antwoord meer op de uitdaging van Zaanstad om een vitale stad in de metropoolregio Amsterdam te worden. In Zaans Mozaïek zijn de volgende vier beleidsopgaven geformuleerd:

1. sterker sturen op kwaliteit en gedifferentieerde woonmilieus;
2. tegengaan van verval en benutten van kansen in de wijken;
3. een verdere uitrol van het ingezette beleid van wonen, welzijn en zorg
4. Duurzaamheid

Maatvoering woningen
De gemeente zal voor de omvang (bouwmaten) van de bebouwing aansluiten bij de bestaande situatie. Dit betekent dat de woning opgericht dient binnen het bouwvlak en dat er goot- en bouw/nokhoogtes zullen worden gehanteerd. In specifieke gevallen kan ook de dakhelling zijn aangegeven. Hierbij worden de mogelijkheden die de nota Woonbebouwing biedt, gefaciliteerd.

Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012

Op 1 juni 2012 is de Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012 (hierna: nota) door het college vastgesteld. Deze nota is bedoeld om een verantwoorde, eenduidige afweging te kunnen maken over uitbreiding van een woning, bedrijfswoning en agrarische woning (hierna: woningen) en hierbij horende bouwwerken zoals aanbouwen e.d. In de nota zijn standaardregels opgenomen voor uitbreidingen en bijbehorende bouwwerken bij woningen. Er is gezocht naar een evenwichtige balans tussen deregulering in de zin van meer bouwmogelijkheden enerzijds en het sturen op ruimtelijke kwaliteit anderzijds. Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels voor het vergunningvrij bouwen om tegenstrijdige voorschriften te voorkomen en eenduidigheid in het begrippenkader te scheppen.

De nota heeft betrekking op:

  • vergroting van het hoofdgebouw;
  • plaatsing en omvang van bijgebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde (dakterrassen, zwembaden, boothuizen, erfscheidingen, sport- en speltoestellen, vlaggenmasten, keermuren, dakramen/daklicht en zonnepanelen);
  • dakkapellen.

De nota is van toepassing op het gehele gemeentelijke grondgebied. De nota is niet van toepassing op woonschepen, woonwagens, recreatiewoningen, appartementencomplexen, monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Er is ten slotte bijzondere aandacht in de nota voor panden met een 'bijzonder bouwvolume en architectuur'. Dit zijn panden met een bijzonder bouwvolume (rond, trapezium, etc.) en bijzondere bouwtypologieën zoals benoemd in de welstandsnota. Voorbeelden hiervan zijn de typologieën 'Rijke Zaanse Huizen', 'Eenvoudige Zaanse Huizen', 'Stolpen', 'Kapbergen', 'Historische fabrieken' en 'Molens'.

De nota dient als basis voor de actualisatie van bestemmingsplannen en de welstandsnota. Voor zover mogelijk zijn de objectief meetbare zaken van de nota in het bestemmingsplan verwerkt. Het gaat daarbij om het vergroten hoofdgebouw (achterwaarts), dakkapellen, erkers, bijbehorende bouwwerken, dakterrassen en erfafscheidingen. Deze zijn grotendeels bij recht als bouwmogelijkheid opgenomen. Hiermee is voor een kleiner aantal gevallen van een (kleinschalige) uitbreiding bij wonen een aparte planologische procedure noodzakelijk. Een aantal onderdelen uit de nota zijn vergunningsvrij. Het betreft o.a. de bouwwerken ten behoeve van een zwembad, whirlpool, jacuzzi, vijver, keermuur, sport- en speeltoestellen en dergelijke.

Overigens is het onder sommige omstandigheden mogelijk van de in het bestemmingsplan gestelde regels af te wijken. In de meeste situaties gaat het om gevallen waarbij sprake is van een trendsetter of een medische indicatie. Onder een trendsetter van een dakkapel of dakopbouw wordt verstaan een als zodanig door de Welstandscommissie aangewezen plan in hetzelfde bouwblok of een bij gelijke architectuur in de nabije omgeving vergund bouwwerk dat al is gerealiseerd, maar dat afwijkt van de mogelijkheden in het bestemmingsplan. Ook bij andere bouwwerken kan er sprake van zijn dat burgemeester en wethouders afwijken van het bestemmingsplan. Bij een procedure tot afwijken zal in ieder geval getoetst worden of er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:

  • de bezonningssituatie op aangrenzende percelen;
  • de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen;
  • het bebouwingsbeeld;
  • het ensemble;
  • de verkeerssituatie.

Het beleid van de gemeente Zaanstad is erop gericht het onderscheidende en unieke karakter van buurten en landschap te behouden en uit te buiten. Het stedenbouwkundige ensemble en het bebouwingsbeeld spelen hierin een belangrijke rol. Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen, de maaswijdte tussen bouwwerken en de mate van contact vanaf het openbaar gebied naar het open achterland.


Wanneer deze verschillende fragmenten door hun onderlinge relatie een zekere ruimtelijke samenhang vertonen spreekt men van een ensemble. Dankzij deze ruimtelijke samenhang zijn ensembles herkenbaar en hebben ze als (potentieel) harmonisch geheel een zekere stedenbouwkundige waarde.


Hoe meer ruimtelijke samenhang, hoe hoger de stedenbouwkundige waarde vanuit het ensemble, des te kwetsbaarder voor ontwikkelingen die directe invloed hebben op de begrenzing van het openbaar gebied. Uitbreiding van het hoofdvolume heeft in het algemeen meer invloed op de openbare ruimte dan ondergeschikte toevoegingen aan het hoofdgebouw zoals erkers en aanbouwen.

WMO beleidsplan 2011-2015, Meerjarenplan 2009-2015 Woonservicewijken Zaanstad, Nota Gezondheidsbeleid 2008-2015

Het is relevant om de genoemde nota's hier te noemen vanwege de mogelijkheden voor mantelzorg en vanwege de mogelijkheden voor zorgboerderijen als onderdeel van de verbrede landbouw, die in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Het belangrijkste doel van het WMO beleidsplan is dat inwoners en instellingen van Zaanstad met elkaar een samenleving vormen waarin iedereen zo zelfstandig mogelijk kan functioneren. Zaanstad gaat hierbij nog meer dan voorheen de eigen kracht van inwoners aanspreken en stimuleren.

De nota Gezondheidsbeleid hangt nauw samen met het WMO-beleidsplan: ze hebben raakvlakken en overlap: mensen die openstaan voor actieve deelname aan en betrokkenheid bij de maatschappij voelen zich gezonder, en een goede gezondheid maakt deelname aan het maatschappelijke leven mogelijk. Overstijgend doel is het bevorderen van de kwaliteit van leven van burgers.

Binnen de verbrede landbouw zijn zorgboerderijen (zonder nachtopvang) toegestaan. Op een kleinschalige manier die bij de hoofdfunctie van het gebied past, kunnen activiteiten in het plangebied zo bijdragen aan het zelfstandig (blijven) functioneren en aan de geestelijke en fysieke gezondheid van bewoners van Zaanstad.

Voor de woningen is een mantelzorgregeling in het bestemmingsplan opgenomen, die wonen door de mantelzorger bij de zorgcliënt of vice versa mogelijk maakt binnen de oorspronkelijke woning inclusief aanbouwen.

4.5.3 Uitgangspunten voor nieuwe woningbouwontwikkelingen binnen het plangebied

Er zijn verschillende manieren waarop initiatieven kunnen ontstaan om nieuwe woningen aan het gebied toe te voegen. Enkele initiatieven zijn reeds bekend. Vanwege de aard van het plangebied, wordt zeer terughoudend omgegaan met de mogelijkheden voor extra woningbouw. Het bestemmingsplan stelt daar de kaders voor. Hetzelfde geldt voor vervanging van bestaande woningen. De verschillende (mogelijke) ontwikkelingen zijn:

Vervangende nieuwbouw
Vervangende nieuwbouw van een burgerwoning in het plangebied is toegestaan. De mogelijkheid bestaat om de woning elders op de kavel te plaatsen. Betere bezonning van de tuin of de mogelijkheid een parkeerplaats op eigen kavel te realiseren zijn veel voorkomende argumenten. Het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor verschuiving van het bouwvlak, mits het niet leidt tot inbreuk op de ruimtelijke samenhang van het ensemble, onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld, de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen en de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de belendende percelen.

Nieuwe stolpen
Soms wordt de gemeente gevraagd om medewerking te verlenen aan de bouw van een nieuwe stolp. Het gemeentelijke beleid is gericht op het behoud van de bestaande stolpen. De gemeente kan in bijzondere gevallen meewerken aan het realiseren van nieuwe stolpen, vooral als het gaat om plaatsen waar eerder een stolp heeft gestaan, maar deze inmiddels is gesloopt. In geval van herbouw van een stolp is de omvang van de oorspronkelijke bebouwing maatgevend. Omdat het gaat om incidenten én omdat per situatie een eigenstandige afweging dient te worden gemaakt, worden dergelijke verzoeken in het kader van een daarvoor op te stellen projectafwijkingsbesluit afgedaan. Momenteel zijn binnen landelijk gebied Westzaan geen initiatieven bekend voor een nieuwe stolp

Splitsing van bestaande stolpen en monumenten
De gemeente zal meewerken aan het inwendig splitsen van een bestaande stolp waarbij in totaal twee woningen ontstaan. In dat geval mag ten behoeve van de beide woningen samen één bijgebouw worden gerealiseerd met een oppervlakte van maximaal 150 m². Op deze wijze wordt de ruimtelijke identiteit van de stolp zoveel mogelijk intact gelaten, terwijl de beide huishoudens voldoende armslag krijgen. Bij de op de verbeelding aangeduide monumenten (rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten) en beeldbepalende panden is, evenals bij overige (voormalige) woonboerderijpanden met een omvang van meer dan 700 m³, woningsplitsing toegestaan, als dit kan bijdragen aan het behoud van de voor het buitengebied kenmerkende boerderijgebouwen.

Voorwaarden zijn onder meer dat het bebouwde oppervlak niet wordt vergroot, de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast en de agrarische verschijningsvorm gehandhaafd blijft. Bovendien mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de naaste omgeving aanwezige ruimtelijke functies en waarden. Tevens dient de boerderij te zijn gelegen buiten een geurcontour of andere hinderzone van een agrarisch bedrijf. Bovendien moet de nieuwe woning voldoen aan de geldende geluidsnormering.


Mogelijke locaties voor nieuwbouw
Er zijn twee specifieke locaties binnen het plangebied waar binnen de werkingstermijn van dit bestemmingsplan mogelijk woningbouw zal worden gerealiseerd. Het betreft de locatie Westzanerwerf (het oude Pont Meyerterrein) en de locatie Westzanerdijk 150. Deze locaties worden in dit hoofdstuk apart beschreven in paragraaf 4.15 Locaties Westzanerwerf enWestzanerdijk 150

Voor alle aanpassingen aan bestaande woningen en voor de genoemde mogelijkheden voor woningbouw, geldt dat zij moeten voldoen aan de Nota Woonbebouwing.

Mantelzorg/afhankelijke woonruimte

Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor huisvesting van zorgbehoevende familieleden, een gehandicapt kind of rustende boer. De gemeente wil in beginsel tegemoet komen aan de behoefte om deze zogenaamde mantelzorg te bieden, die er immers voor zorgt dat mensen zo zelfstandig mogelijk op hun eigen plek kunnen (blijven) wonen. Anderzijds wil de gemeente niet dat de legitieme vraag naar mantelzorg leidt tot een sluipenderwijze verdichting van het buitengebied. In het bestemmingsplan wordt mantelzorg daarom toegestaan, maar geldt de randvoorwaarde dat de mogelijkheden beperkt blijven tot het gebruik van de woning inclusief de aanbouwen die zijn toegestaan volgens de nota Woonbebouwing en zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Er blijft dus één woonadres en daarmee ook één adres voor aansluitingen e.d bestaan.

4.5.4 Uitgangspunten voor beroeps- of bedrijfsactiviteiten in combinatie met wonen

De gemeente vindt het wenselijk om kleinschalige activiteiten aan huis mogelijk te maken. Dat is een laagdrempelige vorm om een nieuw bedrijfje op te starten. Voorkomen moet echter worden dat dergelijke aan huis verbonden activiteiten uitgroeien tot grotere niet-agrarische bedrijven. De vestiging van bedrijf of beroep aan huis mag geen aanzet vormen tot verdringing van de woonfunctie. Zaanstad heeft gekozen voor de 30%-70% regeling. Dat wil zeggen, dat het beroep of bedrijf aan huis niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlak van het woonhuis mag beslaan, inclusief bijgebouwen, met een maximum van 65 m2.

4.5.5 Woonschepen

4.6 Niet-agrarische Bedrijven

4.6.1 Bestaande niet-agrarische bedrijven

Westzaan is oorspronkelijk een agrarisch georiënteerde nederzetting geweest. In de loop der tijden heeft de bevolking ook andere activiteiten ontplooid, waarbij de benutting van windenergie een rol heeft gespeeld. In de 19e en 20e eeuw vond een economische verbreding plaats en hebben zich ook bedrijven in de lintbebouwing gevestigd die in steeds mindere mate als grondgebonden aangemerkt kunnen worden. Er komen in het plangebied de volgende niet-agrarische bedrijven voor:

  • Aan de Middel 136 ten noorden van de Coentunnelweg is een opslagplaats met reparatieloods gevestigd van een baggerbedrijf;
  • Aan het Guispad 5 is bedrijf Smitco gevestigd dat is voortgekomen uit een voorheen daar gevestigd scheidingsbedrijf van hoogovenslakken. Het is voornamelijk een groothandelsonderneming in tuinhout en sierbestrating, die door het gehele land levert. Er hoort een vrij groot opslagterrein bij.
    Één en ander is gesitueerd tegen de achtergrond van de fraaie molen 'De Schoolmeester’, die nog altijd als papiermolen functioneert, en is gelegen tussen de aangrenzende weilanden en rietpercelen. In landschappelijk opzicht is het hierdoor een minder passend geheel;
  • aan de J.J. Allanstraat 11-13 is een verhuurbedrijf voor hydraulische graafmachines gevestigd.

4.6.2 Uitgangspunten voor de niet-agrarische bedrijven

Gemeentelijk en regionaal zijn er verschillende nota's op het gebied van kantoren en bedrijvigheid. Vanwege het karakter van het buitengebied in het plangebied, worden in het plangebied geen mogelijkheden gecreëerd voor nieuwe zelfstandige niet-agrarische bedrijfsbestemmingen. Daarom wordt hier niet verder op de ruimtelijk-economische beleidsnota's van Zaanstad en de regio ingegaan.
De bestaande rechten van de thans legaal gevestigde bedrijven worden in dit plan voortgezet. De bouwmogelijkheden voor de bestaande bedrijfspercelen zijn conform het vorige bestemmingsplan. Dat betekent, dat de niet-agrarische bedrijven zodanig zijn bestemd dat geen uitbreiding van bestaande bebouwing, anders dan binnen het aangegeven bouwvlak, is toegestaan. Het beleid is er op gericht geen toename van zelfstandige niet-agrarische bedrijfsfuncties in het landelijk gebied toe te staan.

4.6.3 Uitgangspunten voor bedrijfsbeëindiging niet-agrarische bedrijven

Wanneer op zeker moment de bedrijfsuitvoering van de bestaande bedrijven in het gebied wordt beëindigd, wil de gemeente bevorderen dat de op dat moment ongebruikte bedrijfsgebouwen worden afgebroken, tenzij deze bebouwing bescherming geniet. Conform het bestemmingsplan Landelijk Gebied Westzaan 2003 wordt voor een bedrijfspand aan de Middel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om na bedrijfsbeëindiging de bouw van een woning mogelijk te maken.

4.7 Paardenhouderijen

4.7.1 Beleidskader

Op 16 februari 2012 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Paarden houden in het Zaanse landschap' vastgesteld. De hoofdgedachte achter dit beleid is, dat er een grote maatschappelijke behoefte is aan het houden van paarden, die soms strijdig is met andere belangen. Er dreigt een gevaar van verrommeling van het landschap. Zaanstad hecht grote waarde aan de kwaliteiten van het landschap. Een groot deel van Zaanstad is aangewezen als Nationaal Landschap en bezit kernkwaliteiten die beschermd moeten worden. Het beleid is er op gericht om paardenhouderij in het buitengebied mogelijk te maken, maar met respect voor de landschappelijke waarden.

Onderscheid wordt gemaakt in hobbymatige en bedrijfsmatige paardenhouderij. Het criterium daarbij is niet het inkomen, maar de hoeveelheid paarden. Indien er meer dan 5 paarden worden gehouden, wordt dit beschouwd als bedrijfsmatig. Bedrijfsmatig paarden houden wordt toegestaan op de agrarische bouwpercelen. Hobbymatig paarden houden wordt daarnaast ook mogelijk gemaakt op de woonbestemmingen in de dorpslinten. Voor de oprichting van de paardenvoorzieningen gelden aanvullende eisen.

In de bedrijfsmatige categorie wordt onderscheid gemaakt tussen productiegerichte paardenhouderij en gebruiksgerichte paardenhouderij. Bij de eerste staat het paard dan wel een product van het paard centraal, bijvoorbeeld een fokkerij. Deze vorm van paarden houden is niet anders van aard dan een andere veehouderij en wordt binnen de agrarische bouwpercelen zonder aanvullende beperkingen toegestaan. De gebruiksgerichte paardenhouderij stelt vooral de ruiter centraal. Deze vorm van paardenhouderij, bijvoorbeeld pensionstal, kan een grote verkeersaantrekkende werking hebben. Maneges zijn hier de meest extreme vorm van. Toename van het aantal maneges in het buitengebied is ongewenst.

Voor alle vormen van bedrijfsmatige paardenhouderij blijft de milieuwetgeving onverkort van toepassing en kan een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet nodig zijn.

4.7.2 Uitgangspunten voor paardenhouderijen in het plangebied

Een groot deel van het bestemmingsplangebied is Natura 2000 gebied. In het beleid 'Paarden houden in het Zaanse landschap' is aangegeven dat dit gebied gevrijwaard moet blijven van paardenvoorzieningen. Daarnaast is het vanuit het landschapsbeleid en de ruimtelijke structuurvisie gewenst om het open karakter van het veenweidegebied te handhaven.

Er mogen daarom wel paarden worden ingezet om het gebied te begrazen en zo bij te dragen aan de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De benodigde voorzieningen, zoals de schuil- en stallingsmogelijkheden moeten echter buiten het gebied worden gebouwd, bijvoorbeeld op de aangrenzende agrarische bouwpercelen.

De paardenhouderijen, zowel hobbymatig als gebruiksgericht/bedrijfsmatig, zijn voor hun effect op Natura 2000 getoetst in de voortoets.Daaruit volgend wordt in het bestemmingsplan een onderscheid gemaakt tussen de twee vormen van paardenhouderij.

Het hobbymatig paardenhouden wordt toegestaan zowel op de agrarische bouwpercelen als bij de woonbestemmingen op het erf in het lint. Voor de agrarische bouwpercelen geldt dat de paardenvoorzieningen, zoals paardenbakken, binnen het agrarisch bouwperceel moeten worden opgericht. De bebouwingsbeperkingen van het bestemmingsplan vormen de grens voor wat betreft de hoeveelheid mogelijke paardenvoorzieningen. Verlichting en hekwerken zijn bij de paardenbakken binnen de agrarische bouwvlakken toegestaan.

Bij de woonbestemmingen in het lint wordt hobbymatig paarden houden mogelijk gemaakt. De voorzieningen, zoals stallen en paardenbakken, moeten binnen de erfbestemming worden opgericht. De bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt vormen daarbij de grens. Indien het erf hiervoor te klein is, kan de paardenbak aangelegd worden in het agrarische productiegebied. Dit wordt alleen aangrenzend aan de eigen woonbestemming toegestaan, en alleen als het geen Natura 2000 gebied is. Een paardenbak in het agrarische productiegebied mag niet vergezeld worden door hekwerk of verlichting, binnen de tuinbestemming mag dat wel. Een afzetting met lint of het opwerpen van een aarden walletje is bij een paardenbak binnen het agrarisch productiegebied grenzend aan de woning wel toegestaan.

Een gebruiksgerichte paardenhouderij is vooral wenselijk als nevenfunctie bij een lopend agrarisch bedrijf. Uit de voortoets blijkt dat het houden van meer dan 10 paarden gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000. Daarom is die vorm alleen met een afwijkingsbevoegdheid toegestaan, waarbij het concrete geval eerst getoetst moet worden aan de Natura 2000 doelstellingen, alvorens hem te kunnen toestaan. Bij meer dan 10 paarden moet daarnaast getoetst worden of de verkeerssituatie toelaatbaar blijft.
Vanwege de verkeerssituatie en het kleinschalige en open karakter van het gebied zijn maneges in dit gebied bewust uitgesloten; daarvoor is ook geen afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

De in het plangebied bekende bestaande rijbakken zijn per geval beoordeeld. De rijbakken die passen in het beleid zijn gelegaliseerd. Bakken die niet in het beleid passen zijn nog altijd illegaal. Daarnaast bleken er enkele situaties te zijn die niet voorzien waren toen het beleid was opgesteld. Enkele paardenbakken bleken binnen de tuinbestemming te zijn aangelegd. Volgens het beleid moet de paardenbak binnen de woonbestemming (erf) of anders in het agrarisch productiegebied. Over de tuinbestemming wordt niet expliciet gesproken. De verdeling tuin/erf is niet altijd eenduidig. Soms begint de tuinbestemming direct achter de woning, soms ligt daar eerst een gedeelte erf. Voor het erf gelden meer bebouwingsmogelijkheden. Als de paardenbak in de tuinbestemming gelegen is, maar direct achter de eigen woning, is er voor gekozen deze te legaliseren d.m.v. een aanduiding. Op die manier gelden er, als de paardenbak verdwijnt, niet de ruime bouwregels die voor erven gelden. Deze paardenbakken worden verder gezien alsof ze op een erfbestemming zijn aangelegd. Het erf uitbreiden was ook een optie geweest, maar zou in de toekomst mogelijk ongewenst ruime bouwmogelijkheden bieden. Deze handelwijze vangt deze onvoorziene situatie op. Daarnaast is er een paardenbak aangetroffen binnen een agrarische bouwkavel, die niet aan de afstandseis uit het beleid voldoet. Ook deze is d.m.v. een aanduiding gelegaliseerd, omdat er op diezelfde locatie ruime bouwmogelijkheden gelden. De paardenbak laten verplaatsen zou betekenen dat er op de huidige locatie iets gebouwd kan worden dat voor meer overlast en visuele hinder kan zorgen dan de bestaande paardenbak. Ook in de inspraakperiode overlegde vergunningen t.a.v. paardenhouderij zijn in het bestemmingsplan opgenomen op grond van deze bestaande rechten.

Nieuwe paardenhouderijen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt conform de genoemde uitgangspunten en kunnen vergund worden, indien voldaan wordt aan het beleid en de overige relevante wetgeving.

4.8 Sportparken

4.8.1 Bestaande sportvoorzieningen in het plangebied

In het plangebied bevinden zich twee sportparken: het sportcomplex van de voetbalclub Saenden in het Guisveld bij station Wormerveer en het sportcomplex Westzaan, gelegen aan het Zuideinde. Verder bevindt zich de ijsclub Lambert Melisz in het plangebied.

De voetbalclub Saenden is een kleine maar goed functionerende sportvereniging. De voetbalvereniging QSC en een tennisclub zijn enkele jaren geleden van het sportpark verhuisd. Een fusie met een andere voetbalvereniging binnen Zaanstad en gezamenlijke huisvesting op het sportpark van Saenden, waar enkele jaren nog sprake van was, is niet doorgegaan. QSC (of eigenlijk de fusievereniging Fortuna) heeft een deel van de velden, ten westen van het volkstuinpark, verkocht aan een ontwikkelcombinatie. De locatie van de tennisvelden is verkocht aan een woningcorporatie. Saenden gebruikt tijdelijk twee voetbalvelden. Het sportcomplex is bereikbaar via de onderdoorgang van station Wormerveer. Daarnaast is er een (zeer) beperkte toegang voor auto's over het spoor. Station Wormerveer wordt uitgebreid, waardoor ook de toegang tot de sportvelden gaat veranderen. Deze veranderingen spelen zich af buiten dit bestemmingsplangebied.

In Westzaan ligt aan het Zuideinde een sportcomplex met een voetbal- en een tennisvereniging. Ook heeft de drumband er zijn thuishonk. Het sportpark is recent opnieuw ingedeeld. Bezoekers van het sportcomplex parkeerden tot voor kort op een terrein tegenover het sportcomplex. Op dat terrein zijn inmiddels woningen gebouwd. Om het parkeren voor de bezoekers te faciliteren, is op het sportcomplex zelf een parkeerterreintje gerealiseerd. Een andere ontwikkeling is het opschonen van enkele gebouwtjes op het terrein. Daarnaast heeft de tennisvereniging een wens om uit te breiden, en is daarover in gesprek met de voetbalvereniging.

Naast het sportcomplex aan het Zuideinde ligt de ijsbaan Lambert Melisz met het schaatsmuseum. De ijsclub organiseert in de zomermaanden kleinschalige sport- en spelactiviteiten op het eigen perceel en heeft gevraagd om die activiteiten in het bestemmingsplan op te nemen.

4.8.2 Beleidskaders voor de sportparken

In 2008 heeft het college de nota sportaccommodaties 'Sport klaar voor de toekomst' en de nota sportbeleid 'Zaankanters in beweging' vastgesteld. Zaanstad ziet sport als een belangrijke activiteit, die mensen motiveert, activeert en bindt. Zaanstad wil steun geven waar dat mogelijk is en hecht er veel waarde aan dat voor elk gebied sportvoorzieningen aanwezig zijn, wat niet betekent dat al het sportaanbod altijd in alle wijken gerealiseerd moet worden.

De gemeente vindt het belangrijk dat het gebruik van de sportaccommodaties wordt geïntensiveerd en dat er geen sprake meer is van langdurige leegstand. Daarnaast moeten alle accommodaties goed toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Onder vernieuwing van de georganiseerde sport wordt verstaan een grotere samenwerking met onderwijs, het vergroten van het activiteitenaanbod van verenigingen en het inzetten van combinatiefuncties. Het sportcomplex moet een aantrekkelijke voorziening worden met een veelkleurig en veelsoortig gebruik.

In de nota sportaccommodaties 'Sport klaar voor de toekomst' wordt per sportpark aangegeven wat de toekomstplannen zijn en of het sportpark op de huidige plek blijft bestaan.

Voor het sportpark Saenden werd in de nota (uit 2008) nog uitgegaan van een fusie waardoor het terrein van de voetbalclub Saenden intensiever bespeeld zou worden. Deze fusie is echter nier doorgegaan.
Zaanstad werkt momenteel aan een routekaart Buitensport, die naar verwachting in de loop van 2013 gereed zal zijn. Mogelijk levert de routekaart een nieuw perspectief op voor de sportinvulling van de (braakliggende) terreinen. Mocht geconcludeerd worden dat er geen nieuw gebruik voor sport op de braakliggende delen wordt voorzien, dan kan in samenwerking met de eigenaars naar een andere invulling van deze delen worden gekeken. Het sportpark Saenden valt in de structuurvisie binnen de gebiedstypering Natuurgebied.

Over het sportpark in Westzaan werd in 'Sport klaar voor de toekomst' al geconcludeerd dat, ondanks de overcapaciteit volgens de bespelingsnorm, de vereniging een belangrijke maatschappelijke functie in het dorp heeft, en dat een functiewijziging daarom niet aan de orde is.

4.8.3 Uitgangspunten voor de sportparken in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden de sportcomplexen en de ijsbaan als zodanig bestemd. Voor alle complexen is uitgangspunt het behoud van het kleinschalige beeld, zonder verdichting of schaalvergroting.

Voor het voormalige sportpark QSC bij station Wormerveer wordt wat betreft de braakliggende gedeeltes in het bestemmingsplan rekening gehouden met een mogelijk ander gebruik in de toekomst. Voor de verkochte en momenteel braakliggende terreinen wordt een wijzigingsbevoegheid opgenomen, om de bestemming te kunnen wijzigen in natuur. De wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast indien uit de routekaart Buitensport blijkt, dat een invulling met sport voor deze terreinen niet (meer) aan de orde is én de eigenaar aangeeft af te zien van het gebruik voor buitensport, zoals in de huidige regeling wordt toegestaan. Het sportcomplex wordt naast verenigingen, ook gebruikt voor bijvoorbeeld buitenschoolse opvangactiviteiten. Dat wordt in het bestemmingsplan toegestaan. Tevens heeft zich een paintballbedrijf gevestigd op de voormalige (deels braakliggende) voetbalvelden. De vergunningenprocedure om hun activiteiten mogelijk te maken, is gestart. Om dit proces niet te verstoren worden in dit bestemmingsplan slechts de vigerende mogelijkheden, dus de sportbestemming, opgenomen.

De verenigingsaccommodatie van Westzaan heeft, met de drumband die er oefent, een iets breder gebruik dan alleen voor sport. Dat wordt als ondergeschikte activiteit op het sportcomplex toegestaan. Met de bebouwingsvoorschriften wordt aangesloten op de recente ruimtelijke reorganisatie van het sportpark.

Voor de ijsbaan is er weinig aanleiding om de regels uit het vorige plan te wijzigen. De daar gewenste zomerse sport- en spelactiviteiten op het eigen perceel zijn in de voortoets onderzocht. Daaruit volgt dat zij worden opgenomen in het bestemmingsplan, mits zij plaats vinden buiten het broedseizoen.

4.9 Volkstuinen

Bij de sportvelden in het Guisveld nabij station Wormerveer ligt het volkstuinpark Guisveld.
Het park is nauwelijks toegankelijk of zelfs zichtbaar. Het gebied ligt aan de rand van het Guisveld en is alleen te bereiken via de spoortunnel bij station Wormerveer. Aan twee zijden grenst het complex aan sportvelden. De zone met bebouwing waar het volkstuinpark onderdeel van uitmaakt, vormt een zachte overgang tussen het open veenweidelandschap en het stedelijke gebied. De opstallen en de bomen zijn verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. De oevers lopen langzaam op en zijn daarom ecologisch waardevol.

Het gebruik van het volkstuinpark is in de loop van de jaren extensiever geworden, in tegenstelling tot de meeste volkstuinen in Zaanstad. Het toekomstperspectief voor het volkstuinpark is onduidelijk. Het gebiedje heeft in de structuurvisie het profiel natuur. Daarom zijn andere bestemmingen dan de bestaande, en in de toekomst mogelijk natuur, niet aan de orde. Omdat er geen initiatieven bekend zijn of op korte termijn te verwachten zijn om dit gebied op te kopen voor een natuurbestemming, wordt dit bestemd als Recreatie met de functieaanduiding volkstuin.

4.10 Toerisme En Recreatie

4.10.1 Bestaande voorzieningen voor toerisme en recreatie in het plangebied

Het veenweidelandschap en de natte gebieden zoals het Guisveld zijn typisch Nederlandse landschappen die steeds meer gewaardeerd worden. De huidige voorzieningen in het plangebied spelen daar op een kleinschalige manier op in. Zo is er een steunpunt natuurbeheer van Staatsbosbeheer, zijn er fietspaden, is er een wandelpad in aanleg en zijn er mogelijkheden voor natuureducatie op de Corneliahoeve aan de Overtoom. Ook zijn er kano-opstapplaatsen en zijn er diverse paardenhouderijen binnen het plangebied te vinden.

4.10.2 Beleidskaders voor toerisme en recreatie

In zowel het provinciaal als het gemeentelijk beleid wordt de recreatieve waarde van de buitengebieden onderstreept. Recreatief medegebruik van natuurgebieden en op recreatie en toerisme gerichte activiteiten in het kader van de verbrede landbouw kunnen daartoe bijdragen.

Het Aanpakplan Toerisme Zaanstreek 2007-2010 is een gezamenlijk product van de Zaangemeenten Zaanstad, Wormerland en Oostzaan. Het waterrijke landschap middenin en de dichtbij het verstedelijkt gebied en de industriële monumenten worden als belangrijke troeven beschreven. Het creëren van nieuwe wandel- fiets en vaarroutes verbetert de toeristische infrastructuur.

Ook binnen de gemeentelijke ruimtelijke structuurvisie is aandacht voor de recreatieve en toeristische waarde van het buitengebied. Recreatie en toerisme worden gezien als activiteiten die bijdragen aan de economische vitaliteit van het buitengebied en aan het behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Bij het stimuleren van de toegankelijkheid van de gebieden gaat het om de juiste balans tussen de verschillende functies.

In de gemeentelijke nota Toeristisch Kamperen zijn uitgangspunten vastgelegd voor toerisme en recreatie in Zaanstad. De kernkwaliteiten van het landschap moeten beschermd blijven en de rust en de openheid mogen niet worden verstoord. De verblijfsmogelijkheden moeten goed in het landschap worden ingepast en hebben een kleinschalig karakter. Het kleinschalig kamperen wordt gezien als een aanvullende inkomstenbron voor de operationele agrarische bedrijven. Kampeerterreinen moeten worden ingepast op het erf, niet in het landschap.

Enkele gebieden worden geheel uitgesloten voor verblijfsrecreatie. Kampeerterreinen moeten worden afgeschermd met een groensingel van streekeigen beplanting, en mogen alleen gebruikt worden van 1 april tot 31 oktober. Alleen mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan, dus geen stacaravans.

4.10.3 Uitgangspunten voor recreatie en toerisme in dit bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat recreatief gebruik en bezoek aan het gebied op een passende schaal wordt geaccommodeerd. Dat geldt zowel voor activiteiten als voor overnachtingsmogelijkheden door bezoekers.

4.11 Begraafplaats Dolfijnstraat

Midden in het veld ligt aan de Dolfijnstraat de algemene begraafplaats van Westzaan. Vanaf deze symmetrisch ingerichte begraafplaats is er behalve zicht op het Veenweidegebied, de slootjes, het vrije veld en de stadsrand, ook zicht op de achterkant van het lint Westzaan. De begraafplaats wordt in het bestemmingsplan als zodanig bestemd.

4.12 Overige Maatschappelijke Voorzieningen

4.12.1 Bestaande overige maatschappelijke voorzieningen in het plangebied

De bewoners in het bestemmingsplangebied zijn voor de verzorgende voorzieningen georiënteerd op de voorzieningen binnen de bebouwde kom van Westzaan (bestemmingsplangebieden Lint en Kerkbuurt Westzaan) en de andere kernen. Binnen het plangebied bevinden zich, naast de reeds beschreven sportvoorzieningen en begraafplaats, enkele maatschappelijke voorzieningen.

Aan de Middel is het Steunpunt Natuurbeheer van Staatsbosbeheer gevestigd. Bij sportpark Saenden staat het clubgebouw van een muziekvereniging.

4.12.2 Beleidskader voor maatschappelijke voorzieningen

Zaanstad heeft voor de verschillende sectorale voorzieningen beleid ontwikkeld. Gezien de begrenzing van het bestemmingsplan en de orïentatie van bewoners op voorzieningen buiten de grenzen van het plangebied, heeft het sectorale beleid een zeer beperkte werking voor het bestemmingsplan. Waar dat wel het geval is, bijvoorbeeld voor sportvoorzieningen, is er uitgebreider op ingegaan. Over de in 4.12.1 Bestaande overige maatschappelijke voorzieningenin het plangebied genoemde voorzieningen zijn geen concrete beleidsuitgansgpunten gefomuleerd.

Wel is hier relevant om te noemen, dat in de Sociale Structuurvisie van Zaanstad "Sociaal perspectief Zaanstad" 2009-2020 (vastgesteld door de raad op 19 maart 2009), enkele uitgangspunten zijn geformuleerd die als ondersteuning kunnen worden beschouwd voor de instandhouding van de bestaande voorzieningen binnen het plangebied. Het gaat dan om de ondersteuning van activiteiten door vrijwilligers, een goede spreiding en toegankelijkheid van voorzieningen binnen de gemeente en het stimuleren van initiatieven.

4.12.3 Uitgangspunten voor overige maatschappelijke voorzieningen in het bestemmingsplan

Vanwege het karakter van buitengebied en vanwege de oriëntatie op voorzieningen in de kernen waar het plangebied onderdeel van is, worden in dit bestemmingsplan geen mogelijkheden opgenomen voor zelfstandige onderwijs-, welzijns- en gezondheidszorgvoorzieningen, behoudens de kleinschalige mogelijkheden voor werk aan huis, de mogelijkheden voor verbrede landbouw en de voorzieningen zoals genoemd in de eerdere paragrafen van dit hoofdstuk.

4.13 Detailhandel En Horeca

Uitgangspunt voor horeca en detailhandel is, dat er binnen het plangebied geen mogelijkheden voor zelfstandige vestigingen in het bestemmingsplan worden opgenomen. De mogelijkheden voor deze activiteiten blijven beperkt tot de activiteiten die onder verbrede landbouw, werken aan huis en de bestaande bedrijven worden geschaard. Meer activiteiten passen niet bij het karakter van het buitengebied.

4.14 Molens

Binnen het plangebied bevinden zich drie molens. De molen 'De Schoolmeester' is de oudste papiermolen ter wereld die nog in bedrijf is. Deze molen met bijbehorende gebouwen, die voor bezoekers toegankelijk is, is nog in oorspronkelijke toestand. Daarnaast staan in het Westzijderveld nog twee windmolens: de pelmolen 'Het Prinsenhof' en 'De Jonge Dirk'. De Jonge Dirk kan worden beschouwd als een geslaagd herbouwproject.
Alle genoemde molens hebben een monumentenstatus, die wordt beschreven in 4.16.1.

Naast de bestaande molens, is in 2004 een bouwvergunning verleend voor de herbouw van de molen de Veldmuis (of de Kikkert). Het betreft een molen waarin een lattenzagerij is opgenomen. De vergunde mogelijkheden zijn in het bestemmingsplan opgenomen.

4.15 Locaties Westzanerwerf En Westzanerdijk 150

4.15.1 Westzanerwerf

De locatie Westzanerwerf ligt in het zuiden van het plangebied, aan de Overtoom. Westzanerwerf is de voormalige bedrijfslocatie van houthandel Pont Meyer, die al geruime tijd niet meer als zodanig in gebruik is. Het terrein is gekocht door een woningcorporatie die op de locatie plannen heeft voor woningbouw. In de ruimtelijke structuurvisie van de gemeente valt het terrein binnen het te transformeren bedrijvengebied Zuideinde Westzaan en valt het in het profiel 'dorp'.

In het ontwerpbestemmingsplan was deze locatie in zijn geheel opgenomen met de bestemming Bedrijf met categorie 2 als maximaal toelaatbare categorie. Daarnaast lag er een wijzigingsbevoegdheid naar wonen op het perceel. Deze wijzigingsbevoegdheid kon worden gebruikt als kon worden voldaan aan redelijke voorwaarden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Grootste knelpunt daarvoor was op dat moment de geurcontour van het ernaast gelegen agrarische bedrijf. In het ontwerpbestemmingsplan stond aangegeven dat de gemeente en de corporatie in de tussentijd tot de vaststelling zouden onderzoeken of de woonbestemming voor deze locatie al concreter kon worden ingevuld. Inmiddels hebben gemeente en corporatie een anterieure overeenkomst opgesteld, en zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. De anterieure overeenkomst is bij eventuele verkoop van het terrein, overdraagbaar op de nieuwe eigenaar. Ook is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, als onderdeel van de anterieure overeenkomst. Uit de onderzoeken bleek woningbouw voor een deel van de locatie een reële ontwikkeling binnen de komende 10 jaar. Er is in deze regio voldoende behoefte aan nieuwe woningen. Zie voor een nadere onderbouwing Bijlage 4 Duurzameverstedelijkingstoets Westzanerwerf. Ook is er een natuurtoets uitgevoerd, waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen risico vormt voor de doelstellingen van het nabij gelegen Natura 2000 gebied Polder Westzaan. Zie hiervoor Bijlage 5 Natuurtoets Westzanerwerf. Een beeld van de beoogde ontwikkeling is te zien in Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan Westzanerwerf. Uit het milieuonderzoek bleken geen onoverkomelijke bezwaren tegen de geplande woningbouw (Bijlage 9 Milieuonderzoek BP landelijk gebied Westzaan versie4-3 mei 2013). Wel dient een hogere waarden procedure te worden doorlopen vanwege de geluidsbelasting, en moet de bodem verder worden gesaneerd, alvorens de woningen gebouwd kunnen worden. Ook moet onderzoek worden gedaan naar de geurbelasting ter plaatse.

Op grond van de uitgevoerde onderzoeken is voor een deel van het perceel een uit te werken woonbestemming opgenomen. Voor het gedeelte van het terrein dat binnen de geurcontour van de agrariër ligt is de situatie uit het ontwerpbestemmingsplan voortgezet. De wijzigingsbevoegdheid naar Wonen kan niet worden gebruikt zolang het agrarische bedrijf wordt voortgezet. De ontwikkelingen op het andere gedeelte van het terrein (met de uit te werken woonbestemming) zijn compatibel met het agrarische bedrijf. Beide ontwikkelingen kunnen naast elkaar plaatsvinden.

In de regels is aangegeven binnen welke kaders de woonbestemming nader kan worden uitgewerkt.

Het voormalige bedrijfspand van PontMeijer valt buiten de uit te werken woonbestemming en buiten het wijzigingsgebied. Ten tijde van het voorontwerp heeft de eigenaar aangegeven hier graag een breed spectrum aan gebruiksmogelijkheden te hebben. In het bestemmingsplan heeft dit gebouw daarom de bestemming Gemengd gekregen. Hierbinnen is zowel wonen als bedrijvigheid (maximaal categorie 2) mogelijk. Daar het pand zich in het lint bevindt, waar wonen en bedrijvigheid gecombineerd worden, is dit een geschikte bestemming.

4.15.2 Westzanerdijk 150

De tweede locatie voor mogelijke toevoeging van woningen is de locatie Westzanerdijk 150. Het betreft een voormalige boerderij (de 'Fronikboerderij') die in het vorige bestemmingsplan reeds de bestemming woningbouw (één woning) heeft gekregen. De locatie is eigendom van de gemeente. Het terrein en de opstallen zijn in de afgelopen jaren in gebruik geraakt bij de buurtbewoners. De Fronikboerderij is belangrijke plek voor de buurt geworden, met mogelijkheden voor ontmoeting, een kinderboerderij, het lenen van kano's, etc. Het gemeentebestuur staat in beginsel niet onwelwillend tegenover het planologisch regelen van deze functie. Met name de financiële haalbaarheid ervan is echter onduidelijk, mede door de slechte bouwkundige staat van de opstallen. Ook wordt er een onderzoek gedaan naar een mogelijke status van gemeentelijk monument voor een deel van de opstallen. Indien in de (nabije) toekomst blijkt dat een buurtfunctie met kleinschalige recreatieve activiteiten en een kinderboerderij niet haalbaar is, overweegt de gemeente om op de locatie de bouw van enkele, maximaal drie, woningen toe te staan. Omdat nog niet duidelijk is voor welke van beide opties in de toekomst gekozen zal worden, is in het bestemmingsplan de bestemming uit het vorige plan opgenomen, met een afwijking die het college kan hanteren voor het toestaan van drie woningen en een wijzigingsbevoegdheid die het college kan inzetten om de bestemming in de toekomst te veranderen naar de gewenste maatschappelijke functie.

Voor alle aanpassingen aan bestaande woningen en voor de genoemde mogelijkheden voor woningbouw, geldt dat zij moeten voldoen aan de Nota Woonbebouwing.

4.16 Cultuurhistorie En Archeologie

Binnen de cultuurhistorische waarden zijn verschillende waarden te onderkennen. Grofweg gaat het om de volgende waarden:

  • aangewezen monumentale waarden;
  • beschermde dorpsgezichten;
  • beeldbepalende panden;
  • historisch-geografische waarden: kenmerkende landschapselementen zoals een dijk, kerkpad, lintbebouwing, waterloop en bijzondere landschappen;
  • archeologische waardevolle gebieden.

4.16.1 Beschrijving van de huidige archeologische, cultuurhistorische en historisch-geografische waarden

4.16.2 Beleidskader voor archeologie en cultuurhistorie

Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta 1992)- Raad van Europa

Volgens het Verdrag van Malta moeten archeologische vindplaatsen in de bodem behouden blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen moeten in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem ontzien. De overheid dient ervoor te zorgen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouw- en ruimtelijke plannen rekening mee kan worden gehouden.

Is behoud in situ niet mogelijk, dan moeten de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving worden veiliggesteld (behoud ex situ). Voor de financiering geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.

Monumentenwet 1988 en Wet op de Archeologische Monumentenzorg

De Monumentenwet 1988 heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten in de grond en boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
In de wet is geregeld hoe monumenten en stads- en dorpsgezichten aangewezen kunnen worden als beschermd monument en beschermd stads- of dorpsgezicht. De vergunningverlening voor monumenten en stads- en dorpsgezichten vindt plaats op grond van de Wet algemene regels omgevingsrecht.

Met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn per 1 september 2007 de uitgangspunten van het Verdrag van Malta verwerkt in de Monumentenwet 1988 (artikel 38a).

Het belangrijkste uitgangspunt van de vernieuwde Monumentenwet 1988 is de bescherming van archeologische vindplaatsen. Bescherming kan op twee manieren gebeuren: in de bodem (behoud in situ) en door opgraven waarbij de gegevens uit de bodem in een verslag komen te staan en de vondsten in een depot (behoud ex situ). Deze bescherming van de archeologische vindplaatsen wordt in de vernieuwde wet via het bestemmingsplan geregeld (art. 38a, Monumentenwet 1988). Het komt er op neer dat gemeenten in bestemmingsplannen moeten aangeven waar de gebieden van archeologische waarde (de archeologiegebieden) liggen. Aan alle vergunningplichtige bodemverstorende activiteiten binnen deze gebieden moet de gemeente in de benodigde vergunning eisen stellen ter bescherming van de archeologische vindplaatsen.

Wet algemene regels omgevingsrecht (Wabo, 1 oktober 2010)

De Wabo introduceert de omgevingsvergunning. In de omgevingsvergunning worden zoveel mogelijk toestemmingsbesluiten die nodig zijn voor het realiseren van een fysiek project, gebundeld. Door de invoering van de Wabo is de monumentenvergunning vervallen.

In de Wabo is bepaald dat veelal voor het "wijzigen, verplaatsen, verstoren of slopen" van een beschermd monument een omgevingsvergunning is vereist. Het gaat daarbij om rijks, provinciale en gemeentelijk monumenten. Wie van plan is veranderingen aan zijn beschermde monument aan te brengen, doet er goed aan zich zorgvuldig te laten informeren. Voor veel ingrepen is namelijk een omgevingsvergunning nodig.

Ook bepaalt de Wabo dat voor het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning vereist is.

Beleidsbrief modernisering monumentenzorg (vastgesteld 1 januari 2010, ministerie van Infrastructuur & Milieu)
Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwing waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol. De visie is gebaseerd op op drie pijlers:

  • Pijler 1 (cultuurhistorie en ruimtelijke ordening) stelt de cultuurhistorie centraal. Cultuurhistorie is veel breder dan alleen de van overheidswege beschermde monumenten en gezichten. Ook andere gebieden en gebouwen kunnen cultuurhistorische waarden bezitten. Het is daarom van belang dat er in de ruimtelijke ordening een integrale afweging wordt gemaakt van alle belangen die effect hebben op onze ruimte en de kwaliteit daarvan. Dat wil zeggen inclusief de cultuurhistorische waarden. Gemeenten moeten daarom bij het opstellen van ruimtelijke visies en bestemmingsplannen een analyse maken van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Bij beheer en planvorming moet rekening worden gehouden met deze waarden.
  • In pijler 2 (Krachtigere en eenvoudigere regelgeving) staat de vermindering van regeldruk centraal, door vereenvoudiging van de regelgeving, verdergaande decentralisatie, met een grotere rol voor de gemeente. Binnen de ruimtelijke ordening en monumentenzorg moet er meer ruimte komen voor burgers en eigenaren van monumentale panden.
  • Pijler 3 (Bevorderen van herbestemmingen) tenslotte richt zich erop dat veel gebouwen en complexen in de komende tijd hun functie verliezen, zoals fabrieken, kerken en boerderijen. Indien er cultuurhistorische waarden in het geding zijn en behoud wenselijk is, dan moeten nieuwe functies worden gezocht. In deze pijler worden financiële en procedurele maatregelen voorgesteld die dienstbaar zijn aan dat proces.

Het bestemmingsplan is voor zover van toepassing met inachtneming hiervan opgesteld.

Leidraad landschap en cultuurhistorie (21 juni 2010, Provinciale Staten van Noord-Holland)

De Leidraad is onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur etcetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan.

De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie biedt daarnaast handreikingen en inspiratie aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (Provincie Noord-Holland)

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken. In de bij de kaart horende tekst wordt aangegeven hoe de provincie met deze cultuurhistorische elementen in het landschap omgaat. Vaak betekent dit dat de Provincie bij ruimtelijke plannen, waar toestemming of medewerking van de Provincie voor nodig is, zal vragen op welke manier de cultuurhistorische elementen in het plangebied wordt omgegaan. Op grond daarvan geeft de Provincie al dan niet haar medewerking aan de plannen.

Deze informatiekaart is geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Naast het bestaande beleid toont de kaart ook ‘visioenen over het landschap’. Deze beelden stellen mogelijke ontwikkelingen voor die inspiratie en ideeën kunnen geven voor planvorming.

Cultuurhistorische waardenkaart Zaanstad

De gemeente Zaanstad vindt het wenselijk dat het monumentenbeleid (incl. archeologie, cultuurhistorie, historische geografie en stedenbouw- en landschapskunde) integraal onderdeel uitmaakt van haar ruimtelijk ordeningsbeleid. Cultuurhistorische waardenkaarten, verkenningen, effectrapportages en beeldkwaliteitplannen, zijn daarvoor geschikte middelen.

In 1999 is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) van de gemeente Zaanstad door het gemeentebestuur goedgekeurd als beleidsinstrument voor het opstellen van bestemmingsplannen. Daarmee was Zaanstad de eerste gemeente met een eigen CHW-kaart. Op de kaart staan alle gebieden binnen de gemeente aangegeven, die van cultuurhistorisch belang zijn, bijvoorbeeld door een historisch stratenpatroon, oude dijken of oude verkaveling.

In de CHW-kaart zijn een overzicht van alle beschermde monumenten binnen Zaanstad en gebieden van archeologische waarde opgenomen.
De CHW-kaart wordt regelmatig aangepast, omdat gebieden en gebouwen kunnen afvallen door sloop, brand of herinrichting en er komen gebieden of gebouwen bij door archeologische ontdekkingen of door plaatsing op de monumentenlijst.

Het is de bedoeling dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, bouwplannen en natuurontwikkelingsplannen en plannen voor aanpassing van de grondwaterstand zwaarwegend rekening gehouden wordt met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen een bepaald gebied. Bijvoorbeeld door handhaving van een oud stratenpatroon bij herstructurering, of door oude boerderijen, dijken of archeologische vindplaatsen op te nemen in een ontwerp.

Op 24 oktober 2006 is de CHW-kaart voor de laatste maal door het college aangepast.

Archeologienota Zaanstad (2009)

In deze nota zijn de uitgangspunten van de vernieuwde Monumentenwet 1988 verwerkt. Hierin staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aan moet geven. Aan bouw- of aanlegvergunningen voor projecten die binnen deze gebieden vallen en aan sloopvergunningen binnen de beschermde dorpsgezichten, moet de gemeenten voorwaarden verbinden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Dergelijke eisen moeten ook worden opgenomen in projectbesluiten en ontheffingen van het bestemmingsplan.

Erfgoedvisie ‘Erfgoed in Ontwikkeling’ 2011

In deze visie zijn de uitgangspunten van het nieuwe landelijke beleid (modernisering monumentenzorg) vertaald naar een gemeentelijk beleidskader. De visie beschrijft hoe we cultuurhistorische waarden opnemen in het bestemmingsplan en biedt mogelijkheden voor een bouwhistorische verwachtingskaart met een aanlegvergunning. In deze erfgoedvisie worden de hoofdlijnen uitgezet voor een gemeentelijke visie voor erfgoed.

In dit plangebied zijn geen locaties waarvoor cultuurhistorische verkenningen gemaakt worden. Het plangebied betreft landelijk gebied waarbij de verwachting is dat de cultuurhistorische waarden voldoende beschermd zullen worden door de bestemmingen die daaraan toegekend zullen worden (agrarisch met waarden en natuur).

Erfgoedverordening gemeente Zaanstad 2010

Gelet op het samenvoegen van de Monumentenverordening Zaanstad 2005 en het nieuwe archeologische deel, eerder kenbaar gemaakt via de Archeologienota Zaanstad 2009, is gekozen voor de nieuwe overkoepelende term 'erfgoed' verordening.

In de erfgoedverordening is het mogelijk om op gemeentelijk niveau dorpsgezichten, historisch groen en roerende zaken te beschermen. Tevens kunnen er via de erfgoedverordening monumenten aangewezen worden. Daarnaast regelt de erfgoedverordening de instandhouding van al het Zaanse erfgoed.

4.16.3 Uitgangspunten archeologie en cultuurhistorie voor het bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten voor archeologie gehanteerd.


De archeologische waarden in het plan worden beschermd door het aangeven van gebieden van archeologische waarde ('Waarde-Archeologie'). Dit zijn gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen kunnen worden verwacht. De gebieden zijn geselecteerd aan de hand van de verschillende archeologische waarden uit de Archeologienota Zaanstad 2009 en de gebiedspecifieke kenmerken van het plangebied. Voor de gebieden met de archeologische waarden is het van belang om voor bodemverstorende werkzaamheden (zoals bouwen, graven, grondwaterpeilverlaging) in bepaalde gevallen een vergunning te kunnen eisen waarin voorwaarden met betrekking tot archeologie worden opgenomen.


De begrenzingen van de archeologische waarden bestaan uit een oppervlakte- en dieptemaat. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een oppervlaktemaat van 100 m² opgenomen. Inmiddels zijn veel gemeentelijke archeologen tot de conclusie gekomen dat bij die oppervlaktemaat veel vindplaatsen in oude stads- en dorpskernen verloren zullen gaan. Daarom worden kleinere maten gehanteerd, zoals oppervlaktematen van 25 m², 15 m² of zelfs 0 m² bij oude stadskernen, omdat in het verleden de bebouwing daar hoog was en daardoor de vondstdichtheid nu ook hoog is. Voor dorpen, waar de bebouwing minder dicht was, zijn de in oude steden gehanteerde maten te krap. De maat van 100 m² is echter te groot. Daarom is in Zaanstad een tussenmaat gekozen van 50 m². Uitzonderingen zijn gebieden rond oude kerken en rond de dam in Zaandam, waar veel sporen te verwachten zijn. Hier wordt een oppervlakte van 25 m² of zelfs 5 m² gehanteerd.


Voor wat betreft de dieptemaat wordt in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geen maat genoemd. Dit zou betekenen dat veel onnodig onderzoek verricht zou worden omdat vrijwel door heel Zaanstad de bovenste 30 tot 50 cm verstoord zijn door recent grondgebruik (met uitzondering van de Assendelverpolders) en dus niet onderzocht hoeven te worden. In de bestemmingsplannen in Zaanstad worden daarom dieptematen gehanteerd. In het bestemmingsplan Landelijk gebied Westzaan bevinden zich (delen) van oude bewoningslinten. Uit archeologische onderzoeken elders in Zaanstad blijkt dat archeologische sporen langs oude bewoningslinten te verwachten zijn op een diepte van 50 cm. Daarnaast zijn alle veenweiden en natuurgebieden in dit bestemmingsplan als buitengebied ook bekend met archeologische sporen.

In de gemeentelijke archeologienota (2009) worden vijf verschillende archeologische waarden onderscheiden en vastgelegd. De vijf waarden hebben elk een oppervlakte- en dieptemaat. Afhankelijk van de gebiedspecifieke kenmerken van een plangebied kunnen één of meerdere archeologische waarden voorkomen.


De onderstaande tabel is afkomstig uit de Archeologienota Zaanstad 2009:


afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3761BP-0301_0022.jpg"

Het nummer achter de planregel (dubbelbestemming) bijvoorbeeld Waarde - Archeologie 1 (WR-A 1) correspondeert met het nummer die de archeologische waarde heeft in de vastgestelde gemeentelijke archeologienota. De nummering zoals aangegeven achter de dubbelbestemming hoeft dus niet chronologisch te zijn. De redactie van de vijf verschillende waarden zijn hetzelfde met uitzondering van de oppervlakte en dieptemaat.


De archeologisch belangrijke gebieden staan aangegeven op de verbeelding. Voor bodemverstorende werkzaamheden (zoals bouwen, graven, grondwaterpeilverlaging) is in bepaalde gevallen een vergunning vereist waarin voorwaarden met betrekking tot archeologie worden opgenomen. Binnen het plangebied zijn drie verschillende begrenzingen van archeologische waarden opgenomen, namelijk:


1. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1': een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,50 m ;
2. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2': een oppervlakte groter dan 2.000 m² en dieper dan 0,30 m ;
3. de begrenzing van de gebieden met de dubbelbestemming 'Archeologie 5': een oppervlakte groter dan 0 m² en dieper dan 0,50 m .


Voor cultuurhistorie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. De monumenten in het plangebied zijn om reden van kenbaarheid op de verbeelding aangeduid. De planregels bevatten echter geen specifieke regels voor de monumenten in het plangebied. De bescherming van de desbetreffende gebouwen is afdoende verzekerd via de Monumentenwet, de erfgoedverordeningen van de provincie en de gemeente en de Wet algemene regels omgevingsrecht. Om die reden wordt in het bestemmingsplan ook niet het vereiste van een sloopvergunning opgenomen en is ervoor gekozen in het voorliggende bestemmingsplan geen specifieke bestemmingsplanregels op te nemen voor de monumenten. Op verzoek van de gemeenteraad worden de monumenten wel op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'culturele waarde (cw)'.
  2. 2. In het plangebied ligt een deel van het beschermde dorpsgezicht Kerkbuurt Westzaan dat is aangewezen door het rijk. De gemeenteraad moet op grond van artikel 36 van de Monumentenwet 1988 ter bescherming van een rijkswege beschermd dorpsgezicht een conserverend bestemmingsplan vaststellen. Het voorliggende bestemmingsplan bevat planregels ter bescherming van het dorpsgezicht.

Voor de molens is een molenbiotoop en een berekening opgenomen in het bestemmingsplan. Binnen deze molenbiotoop is het, in geval van bouwen, altijd nodig om aan te tonen dat het bouwwerk de windvang van de molen niet aantast.

Gestreefd moet worden de aanwezige historisch geografische waarden niet aan te tasten. Is aantasting onvermijdelijk dan zal in de planvorming waaruit de aantasting voort vloeit, de historisch-geografische kwaliteiten op zorgvuldige wijze moeten worden meegenomen, geheel conform de Leidraad landschap en cultuurhistorie van de provincie.

De historisch-geografische waarden betreffen met name de waterlopen, de veenweiden en moerasgebieden en de linten het Middel en de Watermolenstraat. De daaraan toe te kennen bestemmingen, waarin voor het merendeel ook de natuurwaarden en archeologische waarden zijn opgenomen, zullen voldoende bescherming bieden aan deze historisch-geografische waarden.

4.17 Infrastructuur

4.17.1 Beschrijving van de bestaande verkeers- en parkeersituatie


Bestaande wegenstructuur

Het plangebied wordt omgeven door een paar belangrijke wegen op interlokaal niveau. Voorts ligt de infrastructuur van een autosnelweg, de A8, voor een flink deel in het plangebied zelf, alsmede een gedeelte van de N246 en de N 515. Het bestemmingsplan heeft verder maar in beperkte mate betrekking op verkeersaspecten omdat de J.J.Allanstraat, het Zuideinde, de Westzanerdijk en de Overtoom formeel buiten het plan vallen. De in het plangebied aanwezige bebouwing wordt via deze straten en wegen ontsloten. Daarnaast moet de Middel als doodlopende weg voor gemotoriseerd verkeer nog worden genoemd. De Middel behoort wel tot het plangebied.

Binnen de hiërarchie van de wegcategorisering liggen de herkomst of bestemming op de aan het landelijk gebied grenzende erftoegangswegen. Daarnaast speelt op het laagste structuurniveau ook de J.J. Allanstraat een rol voor de ontsluiting van de landelijke gebieden De Reef en het Westzijderveld.

De J.J. Allanstraat/Zuideinde fungeert in de eerste plaats als een ontsluitingsweg op wijkniveau, hoewel er ook doorgaand verkeer op voorkomt. Met betrekking tot het zware verkeer is er een beperking van kracht, middels een vrachtwagenverbod met uitzondering van bestemmingsverkeer. De uitzondering van bestemmingsverkeer is noodzakelijk vanwege diverse bestemmingen die alleen via de J.J.Allanstraat zijn ontsloten en bereikbaar moeten blijven voor vrachtverkeer.

De Middel fungeert voor het gemotoriseerde verkeer alleen als erfontsluiting zodat de verkeersbelasting zeer laag is. Via het Weiver kan het bestemmingsverkeer de percelen aan de Middel bereiken. Door de afsluiting van de Nauernasche Vaartdijk kan er geen doorgaand verkeer optreden. Op de Middel geldt een vrachtwagenverbod.

De hoofdstructuur van de ontsluiting op het regionale wegennet bestaat uit:

  • de N246 die langs vrijwel de gehele westelijke grens van het bestemmingsplan loopt, gedeeltelijk in en gedeeltelijk buiten het plangebied;
  • de N203 die in het uiterste noorden aansluit op de N246, en buiten het plangebied langs de noordelijke grens van het bestemmingsplan loopt, vervolgens naar het zuiden afbuigt en daardoor parallel loopt aan de oostelijke grens van het bestemmingsplan.

Ten zuiden van het bestemmingsplan vormt de Zuidelijke randweg een verbinding tussen de N246 en N203 waardoor het gehele plangebied binnen een rechthoek valt.

Ten noorden van de kern Westzaan wordt het landelijk gebied tweemaal doorsneden. In de eerste plaats door de A8. Deze rijksweg fungeert als ontsluiting van het bestemmingsplangebied op het landelijk wegennet.
De tweede doorsnijding is een oost-west verbinding tussen de N246 en de N203. Deze weg, de Guisweg (N515), fungeert als interlokale verbinding met Zaandam.

De verkeersbelastingen die op dit infrastructuurnetwerk drukken, leggen voor de toekomst, naast de beperkingen die er al zijn vanwege het karakter van buitengebied, de nodige beperkingen op aan de mogelijkheden voor bijvoorbeeld woningbouw.

Tabel: Intensiteiten op hoofdwegen in motorvoertuigen (mvt)

Wegvak Etmaal 2012 Prognose etmaal 2022 Snelheid (km/u)
Nauernasche Vaartdijk 300 300 80
Overtoom 1800 1900 80
J.J.Allanstraat 3200 3600 50
Guisweg West 1500 12700 80
Guisweg Oost 14800 15600 70
A8 48400 61300 100
Oprit A8 18800 23200 100
Afrit A8 19200 23400 100
N246 – cr.reef 16200 18600 100
N246 – noord 43500 55300 100
N203 15500 15500 70
N203 (Wandelweg) 16100 16100 50

Bestaande parkeersituatie

Voor de overgrote meerderheid zijn de in en langs het plangebied gelegen wegen onderdeel van het primaire infrastructuurnetwerk en kennen daarom meestal geen parkeerfaciliteiten, laat staan ten behoeve van woon- of bedrijfspercelen. Parkeren zal vaak expliciet verboden zijn. Ten aanzien van de Middel en Nauerna, die respectievelijk geheel en gedeeltelijk in het plangebied liggen, zijn er op parkeergebied geen speciale aandachtspunten. Bij eventuele ver-/nieuwbouw dient men met betrekking tot parkeernormen uit te gaan van de Parkeernota Zaanstad 2009 (vastgesteld in 2010)


Bestaande fietsroutes

In de oost-west richting ligt er langs de Guisweg een belangrijk vrijliggend fietspad, dat een deel van het fietsverkeer vanuit het stedelijk gebied van Zaanstad verbindt met Westzaan en Assendelft. Deze route langs de Guisweg maakt deel uit van een utilitaire verbinding door de wijken Westerkoog en Westerwatering richting het centrum van Zaandam. Ter hoogte van de bebouwde kom van Westzaan ligt een secundair fietspad (Guispad) dat langs de A8 weer uitkomt op de eerder genoemde primaire fietsroute. Het secundaire fietspad biedt een wat kortere route voor verkeer richting Zaandijk. In de vorige bestemmingsplanperiode is het Freek Engelpad gerealiseerd, dat de Middel met Rooswijk verbindt. In de fietsnota (zie het kaartje in 4.17.2.2) stond dit fietspad nog als ontbrekende schakel aangemerkt.

In het verlengde van de A8 ligt een primaire fietsverbinding langs de Noorderveenweg naar Saendelft.

In de noord-zuid richting bestaat er een deels recreatieve fietsroute, die loopt langs de westelijke begrenzing van het plangebied vanaf Nauerna tot de kom van Westzaan(-noord), over de Nauernasche Vaartdijk. Daarnaast word het tracé via de Middel aangewezen als mogelijke noord-zuid fietsroute.

4.17.2 Beleidskaders voor verkeer en parkeren

4.17.3 Ontwikkelingen op het gebied van verkeer en parkeren in het plangebied

4.17.4 Uitgangspunten voor infrastructuur voor het bestemmingsplan

4.18 Nutsvoorzieningen

4.18.1 Bestaande situatie nutsvoorzieningen

In het plangebied liggen in de grond netwerken van kabels en leidingen voor water, elektriciteit, gas, telecommunicatie, televisie, riolering, drainage en afvalwatertransport.
Bij deze kabel- en leidingnetwerken behoren onder- en bovengrondse installaties en bouwwerken zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, pompstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes. Huisjes voor telecom apparatuur, antennes op gebouwen of in de openbare ruimte. Kasten voor elektriciteit, verlichting, televisie, telcommunicatie en verkeer. Brandkranen, putten voor wateraansluitingen en afsluiters en kranen.

De kabels, leidingen, installaties en bouwwerken zijn eigendom van de kabel- en leiding beheerders (KLB).

In het noorden van het plangebied langs de Provinciale weg en in het midden langs de Guisweg liggen zware transportleidingen van de Nederlandse Gasunie:

Gasunie aardgastransportleiding, gas hogedruk (boven 8 bar)

Onder in het plangebied lopen hoogspanninglijnen dwars door het Westzijderveld en de Reef.

Tennet Hoogspanninglijnen 150-380 kV

In het plangebied liggen kabels & leidingen in beheer bij onderstaande kabel & leidingbeheerders:

Liander elektriciteit middenspanning (10kv), laagspanning (220V-380V), gas hogedruk (8 bar), gas lagedruk, telcom voor communicatie tussen gas stations;
Liandon elektriciteit, hoogspanning (50 kv)
PWN waterleiding, transportleidingen, distributieleiding, brandkranen;
KPN telecommunicatie, koper kabels, glasvezelkabels;
KPN straalpaden van de zenders;
UPC telecommunicatie, glasvezel- en coaxkabels;
Tele2 telecommunicatie, glasvezelkabels;
BT Nederland telecommunicatie, glasvezelkabels;
Eurofiber telecommunicatie, glasvezelkabels;
GNM Europa bv telecommunicatie, glasvezelkabels;
Gemeente Zaanstad Openbare verlichting, electriciteit;
Gemeente Zaanstad Verkeersregelinstallatie, telecommunicatie glas & koper
Gemeente Zaanstad riolering, betonnen buizen (vrijverval), persleidingen kunststof en drainage leidingen bij het riool;
Hoogheemraadschap afvalwatertransportleidingen.
T-Mobile
Vodafone
KPN
Tele2
Ziggo4
Kabels & leidingen en antennemasten voor mobiele telecommunicatie

4.18.2 Beleidskaders voor nutsvoorzieningen

Nationaal Antennebeleid 2000
In het plangebied staan enkele antennemasten.
Het overheidsbeleid met betrekking tot basisstations voor UMTS is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid 2000. De essentie van dit beleid is dat alleen voor antennemasten die hoger zijn dan 5 m een bouwvergunning is vereist. Afspraken met betrekking tot het plaatsen van de bouwvergunningvrije masten zijn, in het kader van het Nationaal Antennebeleid, uitgewerkt in een convenant tussen de overheid, de VNG en de operators van mobiele technologie.

Hoogspanninglijnen
Op de strook grond of water onder de hoogspanninglijnen rust een zakelijk recht (12 maart 1974).
Tussen de netbeheerder en de eigenaren. De strook, ook wel zakelijkrecht strook, veiligheid strook of belemmerde strook genoemd is 72 m breed ( 2x 36m).
Binnen deze strook zijn beperkingen opgelegd waar de eigenaren zich aan moeten houden.
Deze beperkingen staan in de "Vestiging zakelijk recht Rep. No. 6438, 12 maart 1974 " en de "Veiligheid- voorschriften voor werken in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen" van Tennet.

Hoogspanningsleidingen en gezondheid
De stroom die door hoogspanningsleidingen loopt veroorzaakt een elektromagnetisch veld. De sterkte van dit veld is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid stroom die wordt getransporteerd en de afstand tot de draden. Voor de maximale sterkte van een magnetisch veld zijn geen wettelijke normen.

Beleid
Om schade door blootstelling aan bovengrondse hoogspanningsleidingen te voorkomen, voert het Rijk voorzorgsbeleid uit. Zij adviseert om zo min mogelijk nieuwe situaties te creëren waarbij kinderen zich langdurig binnen de magneetveldzone van 0,4 microtesla (µT) zijn (afhankelijk van het soort hoogspanningsverbinding een afstand van minimaal 30 tot 200 m ).

Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen in de buurt van bestaande woningen en om de bouw van woningen in de buurt van bestaande hoogspanningsverbindingen. Voor bestaande woningen in de buurt van hoogspanningsleidingen geldt geen advies. Dit schrijft het Rijk in het Advies over hoogspanningslijnen (2005) en in de Brief aan gemeenten met verduidelijking advies hoogspanningslijnen (2008).

Verder hanteert het Rijk een advieswaarde van maximaal 100 µT op maaiveld niveau ter voorkoming van korte termijn effecten. Dit is het door de Europese Unie aanbevolen niveau voor magnetische veldsterkte.

Aardgastransportleidingen
In het noorden van de verbeelding aan de zuidzijde van het NS spoor liggen aardgas transportleidingen Aan weerszijde van de aardgastransportleiding rust een zakelijk recht.
De strook, ook wel zakelijk recht strook, veiligheid strook of belemmerde strook genoemd is:
Voor een 16 inch leiding is 5 m ( totale breedte buis diam + 2x 5 m)
Voor een 12 inch leiding is 4 m ( totale breedte buis diam 2x 4 m)

Binnen de strook zijn beperkingen opgelegd waar eigenaren zich aan moeten houden.

Binnen de zakelijk rechtstrook is het verboden om:
- hoogopgaande en/ of diepwortelende beplanting, bijvoorbeeld rietbeplanting aan te brengen het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging te wijzigen
- graafwerkzaamheden te verrichten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels drainage, leidingen, met uitzondering van aardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- voorwerpen in de bodem te drijven;
- te ploegen;
- gesloten verhardingen aan te brengen
- permanent goederen op te slaan waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- waterlopen aan te leggen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- onroerende objecten te plaatsen, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

Bij een aanvraag omgevingsvergunning langs de aardgastransportleidingen met een maximum inventarisatie Afstand (IA) van 440m uit de aardgastransportleiding moet een Plaatselijk Risico Analyse ( PRA) en een Kwantitatieve Risico Analyse ( KRA) worden gemaakt van de aardgas transportleiding ( AMvB buisleidingen).

Nota Kleine windturbines

Voor zover bekend zijn er nog geen kleine windturbines geplaatst in het plangebied

Op 28 oktober 2008 is de nota kleine windturbines in Zaanstad door het college aangenomen. De nota is vervolgens ter kennisname aan de raad aangeboden.

Voor windturbines die op het maaiveld worden geplaatst, geldt dat een turbine klein is als de totale tiphoogte van mast en rotor samen niet hoger is dan 15 m. Voor kleine windturbines op gebouwen geldt dat de meest ideale masthoogte tussen de 3 en 5 m ligt. Als maximum geldt hier een totale hoogte van 7,5 m. Bestaand beleid met betrekking tot hoge objecten is daarom niet van toepassing voor kleine windturbines.

Een nieuw bouwwerk wordt zowel op zichzelf als in samenhang met de omgeving beoordeeld. Dit geldt ook voor het toepassen van kleine windturbines. In de nota kleine windturbines worden de uitgangspunten voor plaatsing van kleine windturbines per gebiedstype uiteengezet. Voor deze gebiedsgerichte uitgangspunten wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van de nota. Verder zijn in paragraaf 5.3 enkele algemene uitgangspunten geformuleerd, die voor alle gebieden gelden.

4.18.3 Uitgangspunten voor nutsvoorzieningen voor het bestemmingsplan

Ruimte voor ondergrondse infrastructuur en bovengrondse installaties
Bij ontwikkelingen binnen een plangebied worden door de gemeente voorwaarden gesteld aan bouwers en ontwikkelaars met betrekking tot de ruimtereservering voor ondergrondse en bovengrondse kabel en leiding voorzieningen. De standaard kabel & leiding dwarsprofielen en regels bij aanleg staan in de "Standaard details "en de "technische voorwaarden" van de gemeente.

Het is gewenst dat bij de ruimtereserveringen voor de verkeersbestemmingen en bouwplannen rekening wordt gehouden met het standaard kabel & leiding dwarsprofielen


Leidingen op de verbeelding
Het is gewenst om op de verbeelding alleen de aardgastransportleidingen met een bedrijfsdruk hoger dan 8 bar en de hoogspanningslijnen aan te geven. Hier is voor gekozen, omdat voor deze leidingen en lijnen onderzoek moet worden verricht in het kader van externe veiligheid.

Het is gewenst om op de verbeelding deze leidingen met de inventarisatie afstand aan te geven. Komt een bouwinitiatief binnen deze zone dan moet onderzoek naar plaatsgebonden externe veiligheid worden verricht.

4.19 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

Vanwege het karakter van landelijk gebied is het belangrijk om voor het bestemmingsplan een aantal kaders voor het verlenen van een aanlegvergunning op te nemen, en de aanplant van bomen en struiken voor delen van het gebied te regelen. Op die manier worden de openheid van het gebied en de doelsoorten van Natura 2000 beschermd. De werking van de kaders strekt zich uit over meerdere bestemmingen en functies in het gebied. Zij hebben onder meer betrekking op het aanbrengen van kavelpaden, oppervlakteverhardingen, dammen, kades en duikers, ondergrondse leidingen etc. De kaders voor het verlenen van de aanlegvergunning blijven nagenoeg ongewijzigd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

Voor het gebied is door de gemeente Zaanstad een milieuonderzoek uitgevoerd. Milieu valt in verschillende beleidsthema’s uiteen. Op de milieu-aspecten wordt uitgebreid ingegaan in het separate milieu-onderzoek bij deze toelichting Milieuonderzoek BP landelijk gebied Westzaanversie4-3 mei 2013. Hieronder is een korte samenvatting van de conclusies van het milieu-onderzoek opgenomen.


Bodem
Het hele plangebied is gemiddeld genomen licht verontreinigd met zware metalen, PAK en/of minerale olie. Plaatselijk kunnen ook matige tot sterke verontreinigingen voorkomen. Voor zover bekend leveren de verontreinigingen geen humane en verspreidingsrisico's op.

Op basis van de beschikbare informatie blijkt dat de huidige bodemkwaliteit niet overal geschikt is voor de bestaande functie. Daarom kan het bij (de uitvoering van) ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk zijn om aanvullend onderzoek te doen of sanerende maatregelen uit te voeren. Voor een aantal nieuwe ontwikkelingen wordt in het bestemmingsplan een bodemonderzoek geeist.


Luchtkwaliteit
Voor de mogelijkheden voor nieuwe woningbouw binnen het bestemmingsplan geldt, dat de plannen worden geacht niet in betekenende mate bij te dragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Berekening van de luchtkwaliteit is daarvoor niet aan de orde.

Omdat een kinderboerderij als functie niet in de Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) valt, moet onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit worden gedaan indien de wijzigingsbevoegdheid voor een kinderboerderij aan de Westzanerdijk 150 wordt toegepast.

Voor het conserverend deel van het bestemmingsplan blijkt dat de luchtkwaliteit, zoals in beeld gebracht met behulp van de 'Monitoringstool', geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.


Geur
De geurproblematiek heeft in het plangebied betrekking op de agrarische bedrijven. Conform de huidige VNG-systematiek van bedrijfszonering, zouden veel van de agrarische bedrijven niet passen binnen de aanwezige (woon-)bebouwing. In de praktijk wordt de geurhinder voorkomen omdat vanuit het Activiteitenbesluit voldaan moet worden aan afstandsnormen. De huidige bedrijfsvoering wordt dus niet belemmerd. Eventuele nieuwe (burger-)woningen mogen uitsluitend op een minimale afstand tot de geuremitterende onderdelen van de bestaande agrarische bedrijven gerealiseerd worden. Omgekeerd moet bij eventuele agrarische bedrijfsverplaatsing rekening worden gehouden met eenzelfde afstand tot bestaande woningen.


Geluid
Binnen het plangebied zijn de aspecten industrielawaai, railverkeerslawaai, vliegtuiglawaai en wegverkeerslawaai onderzocht.

Er zijn in het bestemmingsplan nieuwe gevoelige bestemmingen opgenomen binnen de zones van gezoneerde industrieterreinen. Het gaat dan om de woningbouw Westzanerwerf (voormalig Pont Meijerterrein). Het terrein ligt deels binnen de zone van het gezoneerde industrieterrein Westelijk Havengebied. Onderzoek moet uitwijzen of er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde of maximale grenswaarde uit de Wgh en/of de normen uit Ruimtelijke Milieuvisie en de Beleidsregel Hogere Waarden worden overschreden. Dat is als voorwaarde opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid en de uit te werken woonbestemming.

Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen gepland in de zone van de spoorlijn Zaandam-Uitgeest.

Het plangebied ligt grotendeels buiten het beperkingengebied van Schiphol. Een klein deel ligt er binnen. Daar worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

Door of nabij het plangebied lopen enkele wegen met een hoge verkeersintensiteit. Voor die wegen is een prognose voor de verkeersintensiteit opgesteld. Binnen de zoneringsplichtige wegen zijn vooralsnog geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen voorzien binnen de bestemmingsplanperiode. Er is sprake van één bestemmingswijziging van Agrarisch naar Wonen aan de Middel 95. De agrarische bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning. Deze woning ligt op korte afstand van de A8. Omdat een agrarische bedrijfswoning wordt beschouwd als een bestaande woning, hoeft op basis van art. 76 lid 3 Wgh niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Daarnaast is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor bedrijf naar wonen voor de locatie Middel 136. De bevoegdheid kan alleen worden geëffectueerd indien aan de zijde van de A8 wordt voorzien in een scheidingsconstructie die niet als gevel in de zin van de Wet Geluidhinder wordt aangemerkt.

De boerderijen langs de J.J. Allanstraat ondervinden een hogere geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer van de J.J. Allanstraat. Wanneer, bijvoorbeeld bij splitsing van een stolp na bedrijfsbeëindiging, een extra woning wordt gerealiseerd, is voor die woning waarschijnlijk een hogere waarde vereist. Akoestisch onderzoek is dan vereist. Ook is akoestische onderzoek vereist voor wegverkeer bij woningbouw op Westzanerwerf. Dat is opgenomen in de voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid en de uit te werken woonbestemming voor deze locatie.


Externe veiligheid
Buiten het plangebied bevinden zich drie bedrijven die een invloedsgebied hebben dat zich uitstrekt over het plangebied: de BP Amsterdam Terminal (BAT) in het industriegebied Westelijk Havengebied, Chemtura in Amsterdam en het Total tankstation aan de Westerkoogweg. Voor de BAT geldt dat onderzoek met betrekking tot het nieuwbouwplan Westzanerwerf (nu met een wijzigingsbevoegdheid naar Wonen en een uit te werken woonbestemming opgenomen in het bestemmingsplan) nog niet beschikbaar is. Voor Chemtura wordt verondersteld dat eventuele woningbouw aan de Westzanerdijk 150 geen significant effect zal hebben op het gehanteerde groepsrisico. Voor het tankstation geldt dat slechts een zeer klein, onbewoond deel van het plangebied, valt binnen het invloedsgebied.

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van wegen, waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Uit het milieu-onderzoek blijkt dat daar voor het plangebied geen belemmeringen uit voortvloeien. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van waterwegen en spoorlijnen en waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt.

Door het plangebied lopen een hoogspanningsleiding en een hoge druk aardgastransportleiding. Binnen de invloedssfeer van de hoogspanningsleiding bevinden zich geen gevoelige bestemmingen. Aan weerszijden van de hoge drukgasleiding mag in een zone van 4m niet gebouwd worden.


Bedrijven en milieuzonering
De functies wonen en bedrijvigheid kunnen elkaar planologisch beïnvloeden. Bestaande bedrijven kunnen een belemmering vormen voor nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw. Omgekeerd kan nieuwe woningbouw (of andere geluidgevoelige functies) belemmeringen oproepen voor bedrijven in een gebied. Daarom worden er richtafstanden tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen gehanteerd. Zaanstad heeft de landelijke richtlijnen daarvoor overgenomen en hanteert die in de zogenaamde 'Staat van Inrichtingen' bij bestemmingsplannen.

De agrarische bedrijven in het gebied worden apart bestemd en vallen niet onder het afwegingskader bedrijven en milieuzonering.

Naast de agrarische bedrijven, bevinden zich drie niet-agrarische bedrijven in het plangebied. Twee van de bedrijven passen niet conform de standaard afstanden uit de VNG-systematiek. De bedrijven hebben een passende mileuvergunning. Zij hebben in het bestemmingsplan een maatbestemming. Als er in geval van bedrijfsbeëindiging niet eenzelfde bedrijf terugkeert, zijn op deze locaties uitsluitend bedrijven in een lagere milieucategorie, die wel past binnen de milieuzonering, toegestaan.


Natuur: Flora- en faunabescherming
Het plangebied heeft grotendeels de status van Natura 2000 gebied. Dat wil zeggen dat er enkele zeldzame soorten voorkomen, van wie de biotoop tot op het niveau van Europese richtlijnen beschermd is. In 4.2 Natuur van deze toelichting en in het Milieu-onderzoek Milieuonderzoek BP landelijk gebied Westzaan versie4-3 mei 2013 wordt daar uitvoerig op ingegaan. Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan zijn getoetst aan de Natuurbeschermingswet door middel van de Voortoets natuur februari 2013 Landelijk GebiedWestzaan. Dat heeft geleid tot een aantal extra randvoorwaarden die aan de nieuwe ontwikkelingen worden gesteld, bijvoorbeeld wat betreft omvang, aantal of aanvullende maatregelen, zoals verlichting. Sommige ontwikkelingen zijn uitsluitend toegestaan met een ontheffing, waarbij in het concrete geval getoetst wordt of de ontwikkeling mogelijke of significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000. Als dat in het concrete geval zo blijkt te zijn, kan de ontwikkeling geen doorgang vinden.


Duurzaamheid
Bovenop het Bouwbesluit streeft Zaanstad naar enkele kwaliteiten op het gebied van duurzaam bouwen. Binnen het bestemmingsplan wordt geen nieuwe woningbouw toegestaan van een schaal waarbij die kwaliteiten (zoals minimale dichtheden en zongericht verkavelen) een rol spelen.

Vanwege de waarde van het landschap wordt in het bestemmingsplan geen ruimte geboden aan windturbines. Kleine windmolens die op de daken van gebouwen staan, t.b.v. de eigen energievoorziening, zijn wel toegestaan. Zonnepanelen zijn in het plangebied wel op daken, maar niet als losse objecten op het maaiveld toegestaan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Organisatie

Het Rijk draagt zorg voor landelijke regel- en wetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland. Het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en het keringbeheer in de Polder Westzaan en op de Nauernasche Vaart wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het rioolbeheer en de grondwaterzorgtaken berusten bij de gemeente Zaanstad.

6.2 Beleidskaders Voor Water

Op Europees-, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau is er vastgesteld beleid over water en waterwegen. De rode draad door al het beleid zijn de volgende thema's:

- ruimte maken voor water;
- inspelen op klimaatveranderingen;
- bescherming tegen overstromingen en bescherming waterkeringen;
- veiligstellen van strategische watervoorraden;
- waterkwaliteit: schoner water;
- een goede afweging van waterbelangen in ro-processen

Binnen de veelheid van beleid en wetten, zijn de (nationale) Waterwet uit 2009 en de Keur Hollands Noorderkwartier van het hoogheemraadschap, belangrijk om expliciet te noemen.


In de Waterwet zijn acht wetten samengevoegd. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor de waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningsstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dat resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

De wet formuleert ook belangrijke taken voor gemeenten. Naast de verplichting tot het inzamelen van afvalwater en de afvoer van hemelwater, heeft de gemeente een zorgplicht voor grondwateroverlast. Voor die taken moeten gemeenten een nieuw verbreed gemeentelijk rioleringsplan opstellen.


Zaanstad valt voor waterbeheer onder het beheergebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en ligt in het deelstroomgebied Rijn-West. Het beheer van de waterkeringen berust bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Als beheerder is zij verantwoordelijk voor de veiligheid tegen overstromen.

In november 2009 heeft het College van Hoofdingelanden van het HHNK een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die vanaf 1 januari 2010 van kracht is. Daarin zijn een aantal wijzigingen ten opzichte van de vorige Keur opgenomen. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m2.

In de Keur Hollands Noorderkwartier 2009 worden waterkeringen onderverdeeld in het zogenaamde waterstaatswerk en de aangrenzende beschermingszones. Op grond van de Keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde activiteiten verboden.

Voorts hanteert het hoogheemraadschap het beleidskader ten aanzien van de waterkeringen zoals vastgelegd in het Beheersplan Waterkeringen 2006-2010. Het Beheersplan Waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Met dit plan geeft het hoogheemraadschap eenduidige doelstellingen en richtlijnen. Het vormt een richtinggevend document voor de uitvoering van de waterkeringstaak.

Het bestemmingsplan is vaak op hoofdlijnen; uitwerking vindt plaats door middel van een vergunning op basis van de Keur- en/of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan van deze verboden ontheffing verlenen.

6.3 Water In Het Plangebied

6.3.1 Waterstructuur

Het plangebied Landelijk Gebied Westzaan ligt, waterhuishoudkundig gezien, voor het overgrote deel binnen de Polder Westzaan. De westgrens van het plangebied ligt in het midden van de Nauernasche Vaart. Deze vaart maakt onderdeel uit van het Schermerboezem. Aan de oostzijde maken delen van stedelijke onderbemalingsgebieden onderdeel uit van het bestemmingsplangebied.

Binnen de polder liggen veel particuliere onderbemalingen en in het zuidelijke deel drie onderbemalingsgebieden die door het Hoogheemraadschap bemalen worden.

In de polder dragen enkele oude veenrivieren als de Reef, de Watering en de Gouw en in het verleden gegraven sloten als Oude Rompsloot, Spijkersloot en Korenbloemsloot zorg voor de afvoer van het watersurplus naar het poldergemaal aan de Overtoom.

Tussen de verschillende peilgebieden liggen waterkeringen en dijken. De waterkeringen rond de onderbemalingen en de polder zijn vaak herkenbaar als grondlichaam, maar bestaan ook vaak uit weilandpercelen en kleine stuwtjes. De dijk tussen de Nauernasche Vaart en de Polder Westzaan is ten zuiden van de dorpskern Westzaan duidelijk herkenbaar. Ten noorden van de dorpskern is de Provinciale Weg (N246) de waterkering.

6.3.2 Oppervlaktewater

Het waterpeil in de Polder Westzaan is NAP-1,04 m. Het hoofdgemaal van de Polder Westzaan staat, buiten het plangebied aan de zuidzijde van de polder aan de Overtoom.

Aangezien het maaiveld door veenoxidatie zakt en het waterpeil niet verlaagd kan worden omdat het funderingshout van woningen droog komt te staan, worden weilanden en landerijen bruikbaar gehouden door het inrichten van onderbemaling. In deze onderbemaling is het waterpeil verlaagd met behulp van kleinere gemaaltjes. In het landelijke gebied, aan de zuidzijde, liggen drie onderbemalingen waar het waterpeil door het hoogheemraadschap wordt beheerd. Deze onderbemalingen en de behorende waterpeilen zijn:

Westzijderveld NAP-2,10 m.

Oosterwillis-Zuid zomerpeil NAP-2,25 m; winterpeil NAP-2,40 m.

Oosterwilles-Noord zomerpeil NAP-2,15 m; winterpeil NAP-2,30 m.

Aan de oostzijde van en voor een klein deel in het plangebied, liggen twee onderbemalingen in stedelijk gebied. Bij de realisatie van dit stedelijk gebied is er voor gekozen het waterpeil te verlagen, zodat er minder opgehoogd hoefde te worden. Deze onderbemalingen en de bijbehorende waterpeilen zijn:


Westerwatering NAP-1,65 m.

Westerkoog NAP-1,65 m.


Buiten deze onderbemaling waar het hoogheemraadschap het waterpeil beheert, ligt ongeveer 60% van het landelijk gebied in particuliere onderbemaling. Dit maakt de waterhuishouding in kwalitatieve en kwantitatieve zin kwetsbaar.

Bij de herontwikkeling van het Pont-Meijer gebied (als Westzanerwerf opgenomen in dit bestemmingsplan met een uit te werken woonbestemming en een wijzigingsbevoegdheid naar Wonen) zal nagegaan worden of de watergangen in open verbinding gebracht kunnen worden met het hoofdwatersysteem. Het huidige terrein ligt zo hoog dat het niet meer noodzakelijk is dit binnen de onderbemaling Oosterwillis-Zuid te houden.

De waterkwaliteit voldoet aan de algemene landelijke doelstellingen. In het kader van de natuurdoelstelling voor het Natura 2000-gebied zijn er plannen de effecten van eutrofiering (te veel aan voedingsstoffen en daardoor een eenzijdige ontwikkeling van flora) en verzoeting voor een deel weg te nemen door het water te verbrakken. Daarmee wordt ook voldaan aan de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000. Er is nog geen besluit genomen over de methode van verbrakking die gehanteerd zal worden, en hoe daarbij de agrariërs in het zuidelijk deel van de polder ontzien zullen worden.

6.3.3 Waterkeringen en dijken

Binnen de polder worden de waterstandsverschillen in stand gehouden door grondlichamen en stuwen. Het voert te ver om een uitputtende beschrijving te geven van al deze voorzieningen. Aangezien er een sterke relatie is tussen het gebruik en de waterhuishoudkundige inrichting van deelgebieden, is het aannemelijk dat het hoogheemraadschap door middel van de keur en het bijbehorende watervergunning de waterhuishouding voldoende kan beschermen c.q. is het niet noodzakelijk alle objecten met een waterhuishoudkundig belang aan te geven binnen het bestemmingsplan.

De belangrijkste objecten voor de waterhuishouding zoals de boezemkering en sluizen zullen aangemerkt worden als waterstaatkundig werk.

Voor het graven in een dijk of waterkering, het oprichten van de bebouwing of anderszins de standzekerheid van een dijk of waterkering beïnvloeden, is een watervergunning van het hoogheemraadschap noodzakelijk. Bedoelde regelgeving is van toepassing op het gehele dijklichaam en de invloedzones.

6.3.4 Grondwater

In het landelijk gebied wordt de grondwaterstand direct beïnvloed door het waterpeil in het oppervlaktewater. De hoogte van het peil van het oppervlaktewater wordt grotendeels gerelateerd aan de wenselijke grondwaterstanden in relatie tot het gebruik. Vandaar de vele onderbemalingen in het gebied. In het plangebied beïnvloeden de grondwaterstanden en de grondwaterkwaliteit de bestemmingen niet.

6.3.5 Rioleringen

Het overgrote deel van woningen buiten de randen van het bestemmingsplan gebied (dorpskern Westzaan, Allanstraat en Zuideinde) zijn aangesloten op het riool. De woningen aan de Overtoom en Westzanerdijk zullen binnenkort aangesloten worden op het riool. Een vergelijkbaar traject loopt voor de woningen, wel gelegen in het bestemmingsplangebied, in het Middel ten noorden van de A8. De boerderijen langs de Nauernasche Vaartdijk zijn in het verleden voorzien van een systeem voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA).

Aangezien het oppervlaktewater in open verbinding staat met het stedelijk gebied van Wormerveer, Zaandijk en Koog aan de Zaan is de emissie uit de riolen uit deze stedelijke gebieden ook van belang voor de waterkwaliteit binnen het plangebied. De emissie uit deze gebieden wordt en is teruggebracht tot de landelijke norm (Basisinspanning) door de bouw van bergbezinkbassins en door het vervangen van gemengde rioolstelsel door gescheiden rioolstelsels.

6.3.6 Aandachtspunten met betrekking tot waterkeringen en oppervlaktewater

Het doel van het systeem van watergangen en dijken is te wonen en te leven beneden zeeniveau. Het hoogheemraadschap beheert deze watersystemen en veranderingen aanbrengen in de waterhuishouding mag alleen met een watervergunning van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Een watervergunning moet aangevraagd worden als door de realisatie van een ruimtelijk plan:

  • een kering of dijk wordt beïnvloed,
  • sloten worden gedempt of verlegd,
  • er een toename van verhard oppervlakte (daken en verharding) van meer dan 800 m² wordt mogelijk gemaakt of,
  • de uitvoering van het onderhoud van watergangen beïnvloed wordt.

Het aanbrengen van steigers wordt door het hoogheemraadschap getoetst in verband met het onderhoud (riet en drijfvuil verwijderen, baggeren) van het oppervlaktewater. Een object in het water leidt tot vuilophoping en kan de doorvaarbaarheid en manoeuvreerruimte van onderhoudsvaartuigen verminderen. Voor de aanleg van steigers is een watervergunning noodzakelijk. Voor een steiger van 1m breed en 6m lang, onder de voorwaarde dat er 6m vrije doorvaartbreedte overblijft, is een melding voldoende.

6.3.7 Water binnen de bestemmingsregelingen

Alleen de primaire en secundaire watergangen worden als " Water" bestemd op de verbeelding. Het overige aanwezige oppervlaktewater is in combinatie met andere functies bestemd. Verder is daar waar mogelijk binnen de bestemming "Groen" ook de bestemming oppervlaktewater mogelijk gemaakt om het graven van oppervlaktewater ter compensatie van de toename van verharding mogelijk te maken.


De boezemkering langs de Nauernasche Vaart zal als waterstaatkundig werk in de bestemmingsplanregels aangeduid worden. Op de verbeelding zullen de dijk en het invloedsgebied, waarbinnen bij de uitvoering van werkzaamheden ook een watervergunning vereist is, aangegeven worden.

6.3.8 Overleg in het kader van de watertoets

Op 15 maart 2012 heeft er in het kader van de watertoets een overleg plaatsgehad met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De opmerkingen van het schap zijn in het bestemmingsplan en deze waterparagraaf verwerkt. Het verslag van dit overleg is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd, zie Verslag Watertoetsoverleg.

Hoofdstuk 7 Beschrijving Bestemmingsregeling

7.1 Bestemmingsregeling

7.1.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de regels worden de bestemmingen geregeld. De artikelen geven de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden weer.

De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en een regeling voor de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 Inleidende regels van de regels). De algemene regels, waaronder afwijking-, aanduidings,- en procedureregels, zijn terug te vinden in hoofdstuk Algemene regels van de bij het plan behorende regels. Hoofdstuk 4 Overgangs-en slotregels bevat tenslotte de overgangs- en slotregels.

De in het plangebied voorkomende bestemmingen worden in onderstaande tekst afzonderlijk toegelicht.

7.1.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is grotendeels gericht op het behoud van de bestaande situatie. Dit betekent dat het de bestaande functies nauwkeurig vastlegt. Daarnaast bevat het bestemmingsplan waar mogelijk flexibiliteit en glBeeldkwaliteitsplan obaliteit. Met name gelden er flexibele regels over verbrede landbouw en nevenactiviteiten in het plangebied. Globaliteit heeft met name betrekking op de verbeelding en houdt in dat op de daarvoor bestemde gronden meerdere mogelijkheden bestaan ten aanzien van het gebruik. Flexibiliteit is gericht op de regels en houdt in dat de globale bestemmingen waar mogelijk zijn verruimd qua bouwregels. Ook zijn er mogelijkheden opgenomen dat het gemeentebestuur kan afwijken van het bestemmingsplan of een wijzigingsbevoegdheid heeft.

7.1.3 Regels algemeen

De regels zijn gegroepeerd in drie hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels
  2. 2. Bestemmingsregels
  1. a. Hoofdgroepen van bestemmingen
  2. b. Hoofdgroepen van dubbelbestemmingen
  3. c. Functieaanduidingen
  4. d. Bouwaanduidingen
  1. 3. Algemene regels
  2. 4. Overgangs- en slotregels
  3. 5. Bijlagen bij de regels

Waar nodig is op enkele artikelen een nadere toelichting opgenomen.

7.2 Wet Algemene Regels Omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene regels omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. .

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning' en 'sloopvergunning' zijn vervangen door omgevingsvergunning (indien noodzakelijk is deze term aangevuld ten behoeve van bouwen en/of slopen), de term 'aanlegvergunning' is vervangen door omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en tenslotte de term 'ontheffing' is vervangen door afwijking van de bouwregels.

7.2.1 Voorgevelrooilijn ('gevellijn')

Eén van de uitgangspunten voor het begrippenkader is het zoveel mogelijk aansluiten op andere relevante wetgeving zoals de Woningwet, de Wabo en het Bor. In de Wabo wordt ervan uitgegaan dat elke woning maar één voorgevel heeft. Verder wordt de voorgevelrooilijn als volgt gedefinieerd: de voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, beheersverordening of gemeentelijke bouwverordening. Het is van belang om in het bestemmingsplan (of beheersverordening) duidelijk aan te geven waar de voorgevelrooilijn is gelegen. Dit geldt met name voor de regeling met betrekking tot erfafscheidingen omdat afhankelijk van de ligging ten opzichte van de voorgevelrooilijn deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, al dan niet vergunningsvrij zijn. Alle overige bouwwerken worden niet gerelateerd aan de voorgevelrooilijn maar aan het achtererfgebied van de woning.

In principe kan een woning op een hoek twee voorgevelrooilijnen hebben: één in het verlengde van de voorgevel en één in het verlengde van de zijgevel van de woning, die is gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied. Gelet op het bovenstaande is de systematiek in de bestemmingsplannen als volgt:

  • Op de verbeelding staan bouwvlakken aangeduid door voor-, achter- en zijgevelbouwgrenzen. Binnen deze bouwvlakken mogen de hoofdgebouwen worden gebouwd. Er is geen verplichting om ook in deze grenzen te bouwen.
  • Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt bepaald waar de voorgevel van een gebouw is gelegen. Dit is voor dit bestemmingsplan af te leiden uit de bestemming Tuin. De voorgevels zijn hieraan gelegen.
  • Omdat hoofdgebouwen niet in de bouwgrens behoeven te worden gebouwd kunnen zich situaties voordoen dat deze achter de bouwgrens gelegen zijn. Vergunningsplichtige bijbehorende bouwwerken in de zin van bijgebouwen moeten altijd drie meter achter de voorgevel en de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan te worden gebouwd (de voorgevelrooilijn) .
  • Gelet op het begrip voorgevelrooilijn dat in de Wabo (en Bor) geïntroduceerd is en afkomstig is uit de gemeentelijke bouwverordening, betekent dat op hoekpercelen de zijgevellijn (de lijn, die gelegen is langs de feitelijke zijgevel en het verlengde daarvan op een bouwperceel) ook als voorgevelrooilijn wordt beschouwd. Het hoekperceel kent dus twee voorgevelrooilijnen. Daarmee zijn bijvoorbeeld erfafscheidingen van meer dan 1m, die gelegen zijn voor deze voorgevelrooilijn niet bouwvergunningsvrij.

Overigens, wanneer gesproken wordt over zijgevel dan wordt hiermee de fysieke zijgevel van een hoofdgebouw bedoeld. In het juridische kader bestaat het begrip 'zijgevel' niet. Alleen de begrippen achtererfgebied en voorerfgebied worden gehanteerd waarbij de voorgevelrooilijn aangeeft waar het voorerfgebied eindigt en het achtererfgebied begint of vice versa.

7.2.2 Vergunningvrij bouwen

Vergunningvrij bouwen mag in principe vanaf de voorgevelrooilijn. Voor vergunningplichtige bouwwerken hanteert de gemeente de eis van 3 m achter de voorgevelrooilijn indien grenzend aan het openbaar gebied. Door het hanteren van deze eis is het duidelijk dat bijvoorbeeld een bijbehorend bouwwerk (aan- of uitbouw) in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, ook gezien vanaf de voorgevel.

Het is belangrijk het volgende in overweging te nemen bij vergunningsvrij bouwen. Een 'erf' is dat gedeelte waarop reeds een hoofdgebouw staat dat bijvoorbeeld de bestemming Wonen heeft en waarbij de bebouwingsmogelijkheden op het 'erf' in voldoende ruimtelijk opzicht direct behoren bij en in functioneel opzicht ten dienste staat van, en/of in feitelijk opzicht direct aansluitend is aan het hoofdgebouw. Onder een 'erf' kan een perceel samenvallen met een erf, maar kan een perceel ook meer omvatten. Voor de beantwoording van de vraag of een vergunningvrij bouwwerk in de zin van het Bor kan worden aangemerkt, is het vereist dat het vergunningvrije bouwwerk op (rond) hetzelfde perceel staat als dat waarop het hoofdgebouw zich bevindt. De omstandigheid dat iemand eigenaar is van zowel het afgesloten gedeelte van het perceel (bijvoorbeeld een weiland) als van het bebouwde deel van het perceel voor de beantwoording van de vraag of sprake is van 'een perceel, waarop zich een gebouw bevindt is niet zonder meer doorslaggevend. Ook de omstandigheid dat sprake is van een kadastrale eenheid is niet zonder meer doorslaggevend.

7.3 De Wet Ruimtelijke Ordening

Dit bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), die zijn ingevoerd op 1 juli 2008 en volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2008) inclusief digitaliseringsplicht per 1 januari 2010. Dit houdt onder andere in dat in de Wet ruimtelijke ordening de strafbepaling en de algemene gebruiksbepaling is neergelegd, zodat deze niet meer opgenomen hoeven te worden in de planregels.

De SVBP2008 bevat een aantal regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent ondermeer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsregels, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2008 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten.

In het Besluit ruimtelijke ordening is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels. De nieuwe regelingen hebben als gevolg dat het bestemmingsplan wat betreft vorm en de inhoud enigszins kan afwijken van de tot nu toe gebruikelijke wijze van opstellen.

7.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke Ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn verschillende fasen te onderscheiden:

  • Voorbereidingsprocedure

Voor het opstellen van van een voorontwerpbestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor overleg gezonden aan de in artikel 3.1.1 Bro genoemde instanties. Tevens is een (informele) informatiebijeenkomst binnen het plangebied georganiseerd voor bewoners, belangstellenden en belanghebbenden.
De gemeente reageert vervolgens op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak door in de toelichting van het plan op de gemaakte op- en aanmerkingen in te gaan en aan te geven welk standpunt de gemeente daarover inneemt. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen, zie Bijlage 6 Artikel 3.1.1 reacties .

  • Vaststellingsprocedure

Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kon een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. De ingediende zienswijzen zijn verwerkt. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen, zie Bijlage 2 Nota van zienswijzen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vast. Een overzicht van de ambtelijke wijzigingen is eveneens in de bijlagen opgenomen, zie Bijlage 1 Ambtshalve wijzigingen.

  • Beroepsprocedure

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de VROM inspectie een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de VROM inspectie wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.5 Gekozen Planvorm

Het bestemmingsplan vervult in dit plangebied in belangrijke mate een beheers- en gebruiksfunctie en staat in beperkte mate ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op het behoud van de aanwezige functies en te beschermen waarden, ook vanwege het feit dat zich in het plangebied binnen de wettelijke planperiode geen ontwikkelingen voordoen.

Op grond van artikel 3.1.3 Bro moet een bestemmingsplan worden vervat in:

  1. 1. een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  2. 2. bij of krachtens wet kunnen bestemmingen worden voorgeschreven;
  3. 3. bij of krachtens wet kunnen regels worden voorgeschreven;
  4. 4. voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings-, en afwijkingsregels.

7.6 Handhaving

In algemene zin geldt dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Dit houdt in dat er niet mag worden gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en verder dat het gebruik in overeenstemming moet zijn met wat de bestemming toestaat.

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan.
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan.
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling.
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De regels moeten daarom niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid.
    Gewijzigde maatschappelijke inzichten (de rampen in Enschede en Volendam) hebben ertoe geleid dat aan handhaving een hogere prioriteit wordt toegekend. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het bestemmingsplan berust bij het gemeentebestuur. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.


Handhaving is te onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van sancties anderzijds. Het eerste is gericht op preventie (vooraf), het andere op repressie (achteraf). Toezicht is van belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daar op te reageren, hetzij via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties. Handhaving is onder te verdelen in bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving. Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen of ongedaan maken van een toestand die in strijd is met de wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld neergelegd in het bestemmingsplan. Strafrechtelijke handhaving is gericht op het straffen van een overtreder die in strijd handelt met de wettelijke regels.

Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden. Een nieuw bestemmingsplan, waarin eenduidige bestemmingen zijn weergegeven en waarin naar aanleiding van de feitelijke situaties voor een positieve benaderingswijze is gekozen, versterkt de mogelijkheid tot handhaving.

In Zaanstad wordt op het overtreden van de regels uit een bestemmingsplan uitsluitend opgetreden vanuit het bestuursrecht. De gemeente handhaaft dus niet strafrechtelijk op overtredingen van het bestemmingsplan. Indien bestuursrechtelijk handhavend wordt opgetreden kan het gemeentebestuur kiezen om een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen aan de overtreder. Een last onder bestuursdwang houdt in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn (dit is een termijn die een overtreder krijgt om de overtreding zelf te beëindigen) de overtreding nog bestaat, het gemeentebestuur zelf de overtreding opheft op kosten van de overtreder. Als er wordt gekozen voor een last onder dwangsom dan houdt dit in dat als na het verstrijken van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestaat, de overtreder een geldbedrag aan de gemeente is verschuldigd tot een bij het besluit bepaald maximum bedrag. Heeft een last onder dwangsom niet het gewenste effect (de overtreding blijft bestaan) dan kan daarna ook nog een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

7.7 Planmer-plicht

In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of er sprake is van een plan-Mer-plicht. Er is sprake van een planmer-plicht indien sprake is van de volgende situatie:

  1. 1. indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. kunnen worden overschreden, is het bestemmingsplan planmer-plichting;

Er is geconstateerd dat er geen sprake is van overschrijding(en) van de drempelwaarden, gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan en het uitgevoerde milieuonderzoek (zie Bijlage 9 Milieuonderzoek BP landelijk gebied Westzaan versie4-3 mei2013).

  1. 2. indien een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet aan de orde is, is het bestemmingsplan eveneens planmer-plichtig.

Voor de activiteiten in het bestemmingsplan is een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet uitgevoerd. Op basis van de resultaten daarvan zijn activiteiten mogelijk gemaakt, beperkt mogelijk gemaakt, of niet in het bestemmingsplan opgenomen. Voor enkele activiteiten geldt dat een negatief effect op de Natura 2000 doelstellingen niet valt uit te sluiten, maar ook niet zeker zijn vanwege het globale karakter van het plan. In die gevallen dient bij een concreet initiatief alsnog een toets in het kader van Natura 2000 plaats te vinden. Als op basis van die toets nog steeds een (significant) negatief effect niet uit te sluiten valt, is een passende beoordeling noodzakelijk. Een en ander is in dit bestemmingsplan geregeld door deze activiteiten uitsluitend via een afwijking of wijzigingsbevoegdheid toe te staan, waarbij de toetsing aan Natura 2000 voorwaarde is.

Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden, dat een passende beoordeling voor het bestemmingsplan niet noodzakelijk is en er daarom geen reden bestaat voor een plan-Mer.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Omdat het bestemmingsplan vooral agrarische percelen, weilanden en natuur bevat, zijn de betrokken lokale natuur- en milieuorganisaties en Staatsbosbeheer als grote eigenaar/beheerder, mondeling geïnformeerd over de hoofdlijnen van het voorontwerp bestemmingsplan. Onder de agrariërs is bij de start van het voorontwerp een inventarisatie gehouden van de ruimtelijke ontwikkelingen die zij in de bestemmingsplantermijn van 10 jaar voor hun bedrijf voorzien.

Over het voorontwerpbestemmingsplan wordt geen inspraak gehouden. Deze keuze is mede gemaakt omdat in het bestemmingsplan het tot dusver vigerende plan als uitgangspunt is genomen en slechts in beperkte mate extra ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

De inspraakverplichting is met de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 2005 en met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 niet veranderd en dus komen te vervallen. Dit is vervolgens bij raadsbesluit van 21 september 2006 overgenomen in de Inspraakverordening van de gemeente Zaanstad.

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg aan haar overlegpartners toegezonden.

Het ontwerpbestemmingsplan Landelijk gebied Westzaan heeft met ingang van 21 februari 2013 tot en met 3 april 2013 voor een ieder ter inzage gelegen. De overlegpartners zijn hierover actief geïnformeerd. Aan het begin van de inzageperiode is er een inloopavond gehouden waarbij het bestemmingsplan kort werd toegelicht en er gelegenheid was vragen te stellen en het plan te bekijken. Op deze avond heeft ook de ontwikkelaar een toelichting gegeven op de plannen voor Westzanerwerf.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is een verslag van de zienswijzen opgenomen in de bijlagen (zie Bijlage 2 Nota van zienswijzen )alsmede een verslag van de ambtshalve wijzigingen (zie Bijlage 1 Ambtshalve wijzigingen.

8.2 Financiële Uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ontwikkeling (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een grondexploitatieregeling opgenomen, waardoor gemeenten in tegenstelling tot de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) over meer mogelijkheden voor kostenverhaal beschikken.

Daarnaast biedt de (nieuwe) wetgeving aan de gemeente meer sturingsmogelijkheden doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren door middel van het privaatrechtelijke spoor (anterieure of posterieure overeenkomsten), dan wel door middel van een exploitatieplan. Een combinatie van beide is ook mogelijk.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met enkel conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Met dit bestemmingsplan worden weinig ontwikkelingen beoogd. Kleine ontwikkelingen op perceelsniveau zijn mogelijk. Voor de ontwikkeling van Westzanerwerf heeft de gemeente met de grondeigenaar een anterieure overeenkomst ondertekend. Hierin is het kostenverhaal voor deze ontwikkeling geregeld. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig.

Er kan dan ook worden gesteld dat onderhavig bestemmingsplan in financieel-economische zin uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 9 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg met betrokken partijen zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan:

  1. 1. Rijkswaterstaat, dienst Noord-Holland
  2. 2. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  3. 3. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
  4. 4. Provincie Noord-Holland
  5. 5. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
  6. 6. Kamer van Koophandel Amsterdam
  7. 7. KPN
  8. 8. NUON
  9. 9. N.V. Nederlandse Gasunie
  10. 10. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland
  11. 11. Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land & Dijken
  12. 12. Gemeentelijke monumentencommissie
  13. 13. Regionale brandweer Zaanstreek-Waterland
  14. 14. GGD Zaanstreek Waterland
  15. 15. Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening
  16. 16. Vereniging De Hollandsche Molen
  17. 17. Vereniging De Zaanse Molen
  18. 18. Vereniging Zaans Erfgoed
  19. 19. LTO Noord
  20. 20. Kontakt Milieubeheer Zaanstreek
  21. 21. Vogelwacht Zaanstreek
  22. 22. Zaans Natuur- en Milieucentrum (ZNMC)
  23. 23. Staatsbosbeheer
  24. 24. Bewonersorganisatie Westzaan
  25. 25. Bewonersorganisatie Westzanerdijk
  26. 26. Havenbedrijf Amsterdam
  27. 27. Woningcorporatie Parteon
  28. 28. Vereniging tot Ongeschonden Behoud van het Westzijderveld (OBW)

Een inhoudelijk verslag van deze reacties is te vinden in Bijlage 6 van de toelichting.

Bijlage 1 Kappenplan Westzaan

Bijlage 1 Kappenplan Westzaan

Bijlage 2 Beschermd Dorpsgezicht Westzaan

Bijlage 2 Beschermd dorpsgezicht Westzaan

Bijlage 3 Staat Van Horeca Activiteiten

Bijlage 3 Staat van Horeca activiteiten

Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein

Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein

Bijlage 1 Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 1 Ambtshalve wijzigingen

Bijlage 2 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 2 Nota van zienswijzen

Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan Westzanerwerf

Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan Westzanerwerf

Bijlage 4 Duurzame Verstedelijkingstoets Westzanerwerf

Bijlage 4 Duurzame verstedelijkingstoets Westzanerwerf

Bijlage 5 Natuurtoets Westzanerwerf

Bijlage 5 Natuurtoets Westzanerwerf

Bijlage 6 Artikel 3.1.1 Reacties

Bijlage 6 Artikel 3.1.1 reacties

Bijlage 7 Bebouwingstypologie

Bijlage 7 Bebouwingstypologie

Bijlage 8 Voortoets Natuur Februari 2013 Landelijk Gebied Westzaan

Bijlage 8 Voortoets natuur februari 2013 Landelijk Gebied Westzaan

Bijlage 9 Milieuonderzoek Bp Landelijk Gebied Westzaan Versie4-3 Mei 2013

Bijlage 9 Milieuonderzoek BP landelijk gebied Westzaan versie4-3 mei 2013

Bijlage 10 Aanwijzingbesluit Beschermd Dorpsgezicht

Bijlage 10 Aanwijzingbesluit beschermd dorpsgezicht

Bijlage 11 Ontwerpbesluit Natura 2000-gebied

Bijlage 12 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein

Bijlage 12 Toelichting op de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein

Bijlage 13 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;

  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

  1. 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
    In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
    1. a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
    2. b. overige lichte horeca: restaurants;
    3. c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d.
  2. 2. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
  3. 3. "zware horeca": Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijking één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar categorie 2.

Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat afwijking tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een afwijking worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.

  1. 1. Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken ver-bonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstij-den van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar mid-dels de vergunning op grond van de APV.

Bijlage 14 Verslag Watertoetsoverleg

Bijlage 14 Verslag Watertoetsoverleg