KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Leiding - Gas
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vorige Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Wat Maakt Dit Plan Mogelijk?
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Aanloop Bestemmingsplan
2.3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Planonderbouwing
3.1 Archeologie
3.2 Cultuurhistorische Waarden
3.3 Stedenbouwkundige / Landschappelijke Uitgangspunten
3.4 Wonen
3.5 Maatschappelijke Functies
3.6 Economische Functies
3.7 Groen En Openbare Ruimte
3.8 Verkeer En Parkeren
3.9 Water
3.10 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.11 Duurzaamheid
3.12 Externe Veiligheid
3.13 Geluid
3.14 Luchtkwaliteit
3.15 Geur
3.16 Bodem
3.17 Natuur
3.18 Bedrijven En Milieuzonering
3.19 Bezonning
3.20 Windhinder
3.21 Afweging Naar Aanleiding Van Het Milieueffect
3.22 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 4 Verantwoording
4.1 Waarom Kiezen We Voor Dit Plan?
Hoofdstuk 5 Participatie
5.1 Overleg Met Overheden En Diensten
5.2 Zienswijzen
5.3 Ambtshalve Wijzigingen
Hoofdstuk 6 Toelichting Op Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
6.2 Begrippen En Wijze Van Meten
6.3 Bestemmingen
6.4 Groen (Artikel 3)
6.5 Verkeer (Artikel 4)
6.6 Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)
6.7 Wonen (Artikel 6)
6.8 Leiding - Gas (Dubbelbestemming - Artikel 7)
6.9 Waarde - Archeologie 2 (Dubbelbestemming - Artikel 8)
6.10 Anti-dubbeltelregel (Artikel 9)
6.11 Algemene Bouwregels (Artikel 10)
6.12 Algemene Gebruiksregels (Artikel 11)
6.13 Algemene Afwijkingsregels (Artikel 12)
6.14 Overgangs- En Slotregels (Artikelen 13 En 14)
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 1 Beleidskaders
Hoofdstuk 1 Algemene Nationale Beleidskaders
Hoofdstuk 2 Algemene Provinciale En Regionale Beleidskaders
Hoofdstuk 3 Algemene Gemeentelijke Beleidskaders
Hoofdstuk 4 Beleidskaders Cultuurhistorische Waarden
Hoofdstuk 5 Beleidskaders Stedenbouwkundige / Landschappelijke Waarden
Hoofdstuk 6 Beleidskaders Wonen
Hoofdstuk 7 Beleidskaders Groen En Openbare Ruimte
Hoofdstuk 8 Beleidskaders Verkeer, Vervoer En Parkeren
Hoofdstuk 9 Beleidskaders Economie
Hoofdstuk 10 Beleidskaders Water
Hoofdstuk 11 Beleidskaders Technische Infrastructuur
Hoofdstuk 12 Beleidskaders Maatschappelijk
Hoofdstuk 13 Beleidskaders Duurzaamheid
Bijlage 2 Cultuurhistorische Verkenning
Bijlage 3 Cultuurhistorische Analyse En Verkenning
Bijlage 4 Bomeneffectanalyse
Bijlage 5 Aanvulling Bomeneffectanalyse
Bijlage 6 Kaart Te Behouden Bomen
Bijlage 7 Parkeerbalans
Bijlage 8 Klimaatstresstest
Bijlage 9 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 10 Groepsrisicoberekening
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 12 Quickscan Natuur
Bijlage 13 Onderzoek Stikstofdepositie Realisatiefase
Bijlage 14 Onderzoek Stikstofdepositie Gebruiksfase
Bijlage 15 Bezonningsstudie
Bijlage 16 Windhinderonderzoek
Bijlage 17 Aanvullend Natuuronderzoek 2021-2022
Bijlage 18 Aanvullend Natuuronderzoek 2023

Jaspersstraat Zaandam

Bestemmingsplan - Gemeente Zaanstad

Vastgesteld op 01-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Jaspersstraat Zaandam met identificatienummer NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301 van de gemeente Zaanstad.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken die geen gebouw zijn.

1.5 bed & breakfast

Verhuur van een deel van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de aanwezigheid van (de vertegenwoordiger van) de hoofdbewoner van de betreffende woonruimte, al dan niet met ontbijt.

1.6 beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de aard omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit op de plaats (in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen) kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 bestaande bebouwing

Bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:

  1. a. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
  2. b. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.

1.8 bestaand gebruik

Het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik. Hieronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.9 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bevi-inrichting

Inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.12 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.13 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar als gevolg van de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken die geen gebouwen zijn, zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 brutovloeroppervlakte

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.17 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.18 dove gevel

De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A). Alleen bij uitzondering heeft een dove gevel te openen delen, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.

1.19 gastouderopvang

Gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Wet kinderopvang, te weten:

een vorm van kinderopvang:

  1. a. die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau;
  2. b. die plaatsvindt in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 1.5, eerste lid van de Wet kinderopvang, aanspraak kan maken op een kinderopvangtoeslag of diens partner;
  3. c. waarbij de opvang plaatsvindt:
    1. 1. op het woonadres van de gastouder,
    2. 2. op het woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de gastouder opvang biedt, dan wel
    3. 3. op twee of meer van deze woonadressen; en
  4. d. bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de gastouder of zijn partner en op hetzelfde woonadres als de gastouder staat ingeschreven in de basisregistratie personen en de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind dat de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt.

1.20 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 geluidgevoelig object

Een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Bgh), te weten een:

  1. a. een woning;
  2. b. ander geluidsgevoelig gebouw, in artikel 1.2 Bgh uitgelegd als een;
    1. 1. onderwijsgebouw;
    2. 2. ziekenhuis of verpleeghuis;
    3. 3. verzorgingstehuis;
    4. 4. psychiatrische inrichting;
    5. 5. kinderdagverblijf;
  3. c. geluidsgevoelig terrein, in artikel 1.2 Bgh uitgelegd als een;
    1. 1. woonwagenstandplaats;
    2. 2. ligplaats voor woonschepen.

1.22 hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.23 geluidzone - industrie

De zone rond een industrieterrein als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder.

1.24 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.25 hogere grenswaarde

Een maximale grenswaarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.26 hoofdgebouw

Gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 horeca

Bedrijfsactiviteiten gericht op: het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze op de plaats te nuttigen, het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het verstrekken van nachtverblijf.

1.28 huishouden

Een persoon of groep personen, die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voer(t)(en) en wil(len) voeren. Hierbij moet sprake zijn van onderlinge, met een gezinsverband vergelijkbare, verbondenheid en continuïteit in de samenstelling. kamer(ver)huur wordt hieronder niet begrepen.

1.29 kamergewijze verhuur

Het duurzaam verblijven in een deel van een pand, zonder de bedoeling met de andere bewoners duurzaam in gezinsverband samen te wonen of duurzaam een gezamenlijk huishouden te voeren.

1.30 kampeermiddel

  1. a. Een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, of;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan;
    1. 1. voor zover geen bouwwerk zijnde, en;
    2. 2. dat gebruikt kan worden voor recreatief nachtverblijf.

1.31 kunstobject

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.32 maatschappelijke voorzieningen c.q. dienstverlening

Overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening, waaronder mede begrepen kinderopvangvoorzieningen.

1.33 nutsvoorzieningen

Voorzieningen voor het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 ondergeschikte bouwdelen

De volgende ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  2. b. aircoinstallaties, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen, luchtkokers, lichtkappen en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen;
  3. c. luifels, erkers, balkons en overstekende daken en vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen.

1.35 omzetten

Het omzetten van een (gedeelte van een) woning/zelfstandige woonruimte of een (gedeelte van een) gebouw waarin wonen is toegestaan, naar één of meerdere onzelfstandige woonruimte(n).

1.36 onzelfstandige woonruimte

Woonruimte, die geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.37 particuliere vakantieverhuur

Verhuur van woonruimte bij afwezigheid van degene die de woning rechtsgeldig aanbiedt.

1.38 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen vergoeding.

1.39 seksbedrijf

Het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot:

  • het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen vergoeding; of
  • prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee; of
  • het verrichten van seksuele handelingen met en voor een derde (niet tegen vergoeding); of
  • het verrichten van seksuele handelingen voor een derde tegen vergoeding; of
  • het aanbieden van fysieke vertoningen van erotisch-pornografische aard (al dan niet tegen vergoeding).

1.40 seksinrichting

Voor een derde toegankelijke besloten ruimte die onderdeel is van een seksbedrijf.

1.41 speelvoorzieningen

Voorzieningen bedoeld voor kinderen om mee te spelen, zoals een schommel, glijbaan, wipwap, zandbak of speelweide.

1.42 toeristische verhuur

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of aangebouwd bijbehorend bouwwerk) verblijft. Daaronder ook begrepen Bed & Breakfast en particuliere vakantieverhuur.

1.43 verblijfsgebied

Gebied waar het doen van verplaatsingen bij het gebruik van de weg of het plein ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld de inrichting van de openbare ruimte die uitnodigt om in het gebied te verblijven.

1.44 verkeersvoorzieningen

Gronden en bouwwerken die als verkeersruimte gebruikt worden zoals een rijweg, een parkeervoorziening, een fiets- of voetpad en bermen.

1.45 vliesgevel

Een vliesgevel is een gebouwgebonden geluidwerend scherm dat is aangebracht vóór (de thermische schil van) een gebouw. Een vliesgevel wordt aangemerkt als een geluidwerende maatregel in het overdrachtsgebied tussen geluidbron en ontvanger. Met deze voorziening wordt de geluidbelasting op de gevel teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde dan wel de verleende hogere grenswaarde minus 10dB, zodat in de gevel te openen ramen en deuren kunnen worden geplaatst. Een vliesgevel overlapt in principe de gehele gevel van een woning. De te openen delen in de gevel achter de vliesgevel moeten over voldoende ventilatiecapaciteit beschikken conform het Bouwbesluit 2012 en de lucht tussen de vliesgevel en gevel van de woning moet van buitenluchtkwaliteit zijn.

1.46 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.47 wonen

Gehuisvest zijn en duurzaam verblijven in een woning.

1.48 woning

Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

1.49 woningsplitsing

Het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer zelfstandige woningen en/of het toevoegen van een extra woning in een bijbehorend bouwwerk.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 bouwhoogte

De bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 oppervlakte

2.3 peil

Voor het vaststellen van het peil gelden de volgende regels en uitzonderingen:

  1. a. het peil is de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  2. b. indien de hoofdtoegang van een bouwwerk direct aan één weg grenst, dan is de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang het peil;
  3. c. indien een perceel direct grenst aan meerdere wegen, dan is de hoogte van de laagste weg het peil;
  4. d. indien een bouwwerk op of in een dijk is gebouwd, dan is de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdtoegang het peil;
  5. e. indien een bouwwerk op of in het water is gebouwd, dan is de waterlijn het peil;
  6. f. indien een bijbehorend bouwwerk geen aan- of uitbouw van het hoofdgebouw is, dan is het peil van dat bijbehorend bouwwerk de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeren;
  4. d. voorzieningen voor waterberging;
  5. e. speelvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wijkontsluitingswegen en stroomwegen;

met de daarbij behorende:

  1. b. voet- en fietspaden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. (openbare) nutsvoorzieningen;
  4. e. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. f. straatmeubilair;
  6. g. verkeersvoorzieningen en
  7. h. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Gronden en bouwwerken worden alleen gebruikt voor de functies, bedoeld in artikel 4.1. Ook de algemene gebruiksregels, bedoeld in artikel 11, gelden.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten en wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeren;

met de daarbij behorende:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. f. speelvoorzieningen;
  4. g. straatmeubilair;
  5. h. (openbare) nutsvoorzieningen;
  6. i. verkeersvoorzieningen en
  7. j. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Gronden en bouwwerken worden alleen gebruikt voor de functies, bedoeld in artikel 5.1. Ook de algemene gebruiksregels, bedoeld in artikel 11, gelden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waarbij het maximum aantal woningen niet meer mag bedragen dan 352 en het totaal maximum bruto vloeroppervlak (exclusief de bestaande bebouwing) niet meer mag bedragen dan 33.000 m2;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' uitsluitend in de eerste drie bouwlagen: maatschappelijke voorzieningen met een totaal maximum bruto vloeroppervlak van 3.500 m2;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' uitsluitend op de begane grond: kantoren, dienstverlening en horeca in categorie 1 met een totaal maximum bruto vloeroppervlak van 400 m2;

met daar aan ondergeschikt:

  1. d. entreeruimten en overige collectieve ruimten die ten dienste staan van het gebruik van het gebouw;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. laad- en losvoorzieningen;
  4. g. manoeuvreerruimtes;
  5. h. nutsvoorzieningen;
  6. i. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  7. j. reclameobjecten;
  8. k. speelvoorzieningen;
  9. l. straatmeubilair;
  10. m. verblijfsgebieden, plein en woonstraten;
  11. n. verkeersvoorzieningen;
  12. o. kunstobjecten of kunstuitingen en gedenktekens;
  13. p. voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer;
  14. q. (ondergrondse) afvalcontainers;
  15. r. water;
  16. s. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. t. tuinen;
  2. u. erven.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 6.2.2 lid b. ten behoeve van het vergroten van de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte van 20 meter naar 30 meter, mits voldaan wordt aan de lichte TNO-norm voor bezonning op woningen in de omgeving.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en de bescherming van gasleidingen;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 7 (Leiding - Gas);
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 8 (Waarde - Archeologie 2).

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangeduid, is de volgende voorrangsregeling van toepassing:

  1. a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 7 (Leiding - Gas);
  2. b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 8 (Waarde - Archeologie 2)

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie 2, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Parkeren

  1. a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw geldt dat voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gerealiseerd op deze plek of in de directe omgeving daarvan in of buiten het plangebied.
  2. b. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016.
  3. c. Als deze beleidsregels tijdens de planperiode worden gewijzigd of vervangen wordt rekening gehouden met de wijziging of met de vervangende beleidsregels.

10.2 Gebouwen voor nutsvoorzieningen of waterhuishoudkundige voorzieningen

Nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen kunnen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  1. a. de bouwhoogte van een gebouw niet hoger is dan 4 m; en
  2. b. de oppervlakte van een gebouw niet meer is dan 15 m2.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

  1. a. Tenzij de bestemmingsregels nadrukkelijk anders bepalen, worden gronden en gebouwen niet gebruikt voor:
    1. 1. seksbedrijven;
    2. 2. Bevi-inrichtingen;
    3. 3. de productie, opslag of verkoop van vuurwerk;
    4. 4. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    5. 5. andere opslag anders dan op die plaats nodig voor de bestemming;
    6. 6. het storten van puin en afvalstoffen;
    7. 7. opslag van aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
    8. 8. een permanente standplaats voor kampeermiddellen;
    9. 9. het afmeren van woonschepen, woonarken of andere vaartuigen die worden bewoond of worden gebruikt voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.
  2. b. Het is niet toegestaan een bestaande woning te veranderen in, om te zetten tot en/of te vergroten tot twee of meer zelfstandige woningen;
  3. c. Het is niet toegestaan een bestaande woning om te zetten naar meer dan twee onzelfstandigewoonruimten in dezelfde woning.

11.2 Toegestaan ondergeschikt gebruik

Tenzij de bestemmingsregels nadrukkelijke anders bepalen, kunnen gronden en gebouwen ook voor de volgende functies worden gebruikt als deze functies ondergeschikt zijn aan het hoofdgebruik, bedoeld in de bestemmingsregels:

  1. a. duikers en bruggen in en boven water;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. laad- en losvoorzieningen;
  4. d. manoeuvreerruimtes;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. perceelsontsluitingen;
  8. h. speeltoestel;
  9. i. verblijfsgebieden;
  10. j. voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens;
  11. k. water; en
  12. l. waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijking algemeen

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor:

  1. a. het bouwen van een gebouw voor nutsvoorzieningen of elektriciteitsvoorzieningen waarvan de bouwhoogte niet hoger is dan 5 m en de oppervlakte van dat gebouw niet meer is dan 30 m²;
  2. b. het afwijken van de in de planregels voorgeschreven maten, afmetingen, percentages met niet meer dan 10%;
  3. c. het afwijken van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen en aanduidingen; of
  4. d. het bouwen van vlucht- of noodtrappen;

op voorwaarde dat:

    1. 1. in de gevallen, bedoeld onder b, c en d, de afwijking in het belang is van een ruimtelijk, technisch of duurzaam beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of nodig is in verband met de werkelijke toestand van de gronden of om te voldoen aan het Bouwbesluit; en
    2. 2. in het geval, bedoeld onder c, het alleen om kleine afwijkingen van de bestemmingsgrenzen en aanduidingen gaat van niet meer dan 2 m.

12.2 Afwijking voor wegen

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het voor een klein deel buiten de bestemmingsgrens realiseren van wegen of de aansluiting van wegen op voorwaarde dat:

  1. a. dit nodig is voor de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit; en
  2. b. de leefkwaliteit op de plek van naastgelegen geluidgevoelig objecten aanvaardbaar blijft.

12.3 Afwijking verbod op woningsplitsing

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 11.1, onder b, om een bestaande woning te veranderen in, om te zetten tot en/of te vergroten tot twee of meer zelfstandige woningen als:

  1. a. er wordt voldaan aan artikel 3.3.1b, lid 2 van de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2021; en
  2. b. voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gerealiseerd op de plek of in de directe omgeving daarvan;
  3. c. voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die staan in de “Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016” en als deze beleidsregels tijdens de planperiode worden gewijzigd of vervangen wordt rekening gehouden met de wijziging of met de vervangende beleidsregels.

12.4 Afwijking verbod op kamergewijze verhuur

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 11.1 onder c om kamergewijze verhuur toe te staan, als:

  1. a. er wordt voldaan aan artikel 3.3.1a, lid 2 van de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2021; en
  2. b. voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gerealiseerd op de plek of in de directe omgeving daarvan;
  3. c. voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die staan in de “Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016” en als deze beleidsregels tijdens de planperiode worden gewijzigd of vervangen wordt rekening gehouden met de wijziging of met de vervangende beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan door een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Als het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Jaspersstraat Zaandam van de gemeente Zaanstad.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Het voornemen bestaat om op de locatie Jaspersstraat/Clusiusstraat in de wijk Poelenburg te Zaandam, sloop-nieuwbouw te plegen. Het betreft een locatie waar aan de oost- en noordzijde van de locatie een portiekflat van 5 bouwlagen is gesitueerd en in de zuidwesthoek een appartementengebouw van 8 lagen. Er zullen 117 woningen worden gesloopt en maximaal 320 woningen worden teruggebouwd. De bestaande woontoren met 32 woningen blijft gehandhaafd. Belangrijk uitgangspunt is het versterken van de sociale structuur van de wijk. Er wordt ingezet op meer differentiatie in het woningaanbod in vergelijking met de huidige situatie. Daarnaast zal er binnen het plangebied een buurthuis worden gevestigd.

De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt een nieuw ruimtelijk regime voor het plangebied van kracht, dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Poelenbrug, aan de oostzijde van Zaandam. De locatie wordt begrensd door de Jaspersstraat in het zuiden en het westen, de Clusiusstraat in het noorden en de weg Poelenburg in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

1.3 Vorige Bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk de bestemmingsplannen:

  • Poelenburg, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. Alleen het plangebied zoals omschreven in paragraaf 1.2 krijgt een nieuwe bestemmingsplanregeling. Voor de gebieden buiten het plangebied blijft het bestemmingsplan Poelenburg gelden;
  • Parapluplan Parkeren Zaanstad, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juni 2018. Alleen het plangebied zoals omschreven in paragraaf 1.2 krijgt een nieuwe bestemmingsplanregeling. Voor de gebieden buiten het plangebied blijft het Parapluplan Parkeren Zaanstad gelden;
  • Paraplubestemmingsplan woningsplitsing, kamerverhuur en toeristische verhuur, vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juli 2021 Alleen het plangebied zoals omschreven in paragraaf 1.2 krijgt een nieuwe bestemmingsplanregeling. Voor de gebieden buiten het plangebied blijft het Paraplubestemmingsplan Woningsplitsing, Kamerverhuur en Toeristische verhuur gelden.

Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Zaandam Noord is op afbeelding 2 weergegeven. De gronden van het plangebied hebben de bestemming Wonen - 2, Verkeer, Verkeer - Verblijfsgebied en Groen. Tevens gelden aan de oostzijde van het plangebied de dubbelbestemmingen Leiding - Gas en Waarde - Archeologie 2.

Binnen de bestemming Wonen - 2 zijn gestapelde woningen toegestaan op de eerste en hogere verdiepingslagen en gemengde functies op de begane grond. Er zijn twee bouwvlakken opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak aan de buitenzijde bedraagt 15 meter. Voor de aanwezige woontoren bedraagt de maximale bouwhoogte 27 meter.

De gebiedsaanduiding Geluidzone - industrieterrein - 1 is met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Aanpassen geluidzone Westpoort en Hoogtij" komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Poelenburg met plangebied rood omlijnd

Volgens het Parapluplan Parkeren Zaanstad geldt bij het bouwen van gebouwen dat er voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gemaakt op die plek of in de directe omgeving daarvan, in of buiten het plangebied. Voldoende betekent dat er wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die staan in de "Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016" of de wijzigingen daarvan.

Het Paraplubestemmingsplan woningsplitsing, kamerverhuur en toeristische verhuur regelt toeristische verhuur van en Bed & Breakfast in woningen en er zijn regels opgenomen over het splitsen en omzetten van woningen. Van omzetting is sprake als zelfstandige woningen naar onzelfstandige woningen worden omgezet, ook wel kamergewijze verhuur genoemd.

Dit bestemmingsplan geeft het kader voor de toekomstige bouw- en gebruiksmogelijkheden van het gebied

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting maakt deel uit van het bestemmingsplan Jaspersstraat Zaandam. De toelichting van een bestemmingsplan geeft uitleg over en een onderbouwing van de bestemmingsregeling die in de planregels en op de verbeelding staan. Deze gaat onder meer in op de geldende beleidskaders en doet in het kader van het onderzoek naar de haalbaarheid, verslag van de uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast wordt er een verantwoording gegeven voor de gemaakte keuzes.

In de bijlagen bij de toelichting staan alle relevante beleidsstukken samengevat. Zowel het algemene Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt thema-specifiek beleid nader toegelicht. Per beleidsstuk wordt kort beoordeeld wat de invloed ervan is op het bestemmingsplan. Verder worden in de bijlagen de beantwoording van de zienswijzen en ambtshalve wijzigingen verwerkt.

Hoofdstuk 2 Wat Maakt Dit Plan Mogelijk?

2.1 Bestaande Situatie

De wijk Poelenburg is eind jaren 50, begin jaren '60 gebouwd tussen de Gouw en de snelweg A8 in verband met de behoefte aan woningen voor de (gast)arbeiders in de Zaanse fabrieken. Poelenburg is indertijd ontworpen volgens de ideeën van de moderne beweging waarbij helderheid, transparantie en groene en gebouwde elementen centraal stonden. Karakteristiek voor de wijk Poelenburg is het heldere raamwerk dat bestaat uit evenwijdig doorlopende oost-west woonstraten die uitkomen op de noord-zuidlopende wijkontsluitingsweg Poelenburg.

Poelenburg is grofweg in te delen tussen een laag en een hoogbouw gedeelte.De hoogbouw strekt zich uit tussen de Zuidervaart en de Twiskeweg, langs de laan Poelenburg. De steeds herhaalde ensembles van gebouwen, de stempels, bestaan uithaakflats, vrijstaande torens en stroken portiek-etagewoningen. De gemeenschappelijke karakteristiek van de bebouwing is een gevolg van het sobere en doelmatige karakter waarmee deze wijken door heel Nederland, in rap tempo werden gebouwd.

De wijk Poelenburg bevat veel sociale woningbouw (68%). In de wijk zijn veel flats aanwezig (65%), de meeste in de vorm van middelhoogbouw. De sociale woningen liggen in de oostkant van de wijk. In de Vennenbuurt aan de westkant en rondom het Darwinpark staat vooral laagbouw.

In Poelenburg zijn drie corporaties actief, te weten Parteon, Rochdale en ZVH. Om een meer gedifferentieerde wijk te realiseren zijn er plannen om het oostelijk deel van de wijk te herstructureren. Het onderhavige plangebied maakt onderdeel uit van deze plannen. Daarnaast wordt in de wijk Poelenbrug een deel van de sociale woningen gerenoveerd of verkocht.

Binnen het plangebied zijn momenteel 149 woningen aanwezig, waarvan 117 in de vorm van een portiekflat bestaande uit 5 bouwlagen. Aan de zuidwestzijde is in het plangebied een gebouw met 32 woningen in 8 bouwlagen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto huidige situatie

2.2 Aanloop Bestemmingsplan

In het actieplan Poelenburg en Peldersveld uit 2017 is het zorgen voor meer diversiteit in de bevolkingsopbouw als één van de twee randvoorwaarden genoemd om de doelstelling van Poelenburg en Peldersveld als open, diverse en kansrijke wijken te kunnen realiseren. In het Pact Poelenburg en Peldersveld 2020-2040 is met betrekking tot wonen het sleutelwoord 'divers' opgenomen, waarbij divers zowel staat voor een divers woningaanbod als voor een diversiteit van bewoners. Er wordt gestreefd naar een fysieke omgeving die aanzet tot bewegen: speelplekken, fietspaden, groen en luchtkwaliteit zijn optimaal. Het pact is gesloten tussen gemeente, corporaties en stakeholders uit de wijk. Met het pact verbinden partijen zich langdurig aan de verbetering en versterking van de wijk. Het pact is uitgewerkt in de Visie Fijn Wonen 2021. Kernwaarden en doelen voor het verbeteren van de leefbaarheid van de wijk zijn: Samen leven, Wonen naar wens, Uitnodigend groen en water.

Door de eigenaar, Woningstichting Rochdale, is geconstateerd dat de kwaliteit van de portiekflatwoningen in het plangebied slecht is en moeilijk te verbeteren is met een renovatie. Er is daarom gekozen voor sloop-nieuwbouw. De toren met 32 woningen aan de zuidwestzijde blijft behouden. Gemeente Zaanstad en Rochdale hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de herontwikkeling van de locatie.

2.3 Planbeschrijving

Het plangebied ligt op een belangrijk scharnierpunt in de wijk, als middelste van de negen stempels, als stapsteen tussen Poelenburg en de nieuwbouw van PoelenburgHet is een bijzondere plek die vraagt om een markant gebouw dat enerzijds refereert aan de oorspronkelijke stempelstructuur van haakvormige gebouwen en anderzijds een nieuwe tijdslaag toevoegt met een gebouw dat veel beter is ingebed in de wijkstructuur, zonder de onnaantrekkelijke plinten en achterkanten die het complex nu domineren.

De bestaande middelhoogbouw wordt gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. De woontoren blijft behouden en wordt ingepast in de nieuwbouwontwikkeling. De herontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een gebouw met maximaal 320 woningen. In het gebouw wordt tevens een buurthuis opgenomen, het Huis van de Wijk. Het buurthuis komt op de hoek van de straat Poelenburg en de Clusiusstraat en vormt straks een centrale plek in de wijk. De organisaties Centrum Jong, het Jeugdteam en het Sociaal Wijkteam krijgen ruimte in het buurthuis. Dit geldt mogelijk ook voor de bibliotheek. Verder komen hier ruimtes voor allerlei activiteiten, kantoren en voor kleine horecavoorzieningen.

Het programma voor het plangebied bestaat uit:

  • maximaal 352 woningen (inclusief 32 bestaande woningen);
  • maximaal 3.700 m2 BVO maatschappelijke voorzieningen;
  • maximaal 400 m2 BVO kantoren, dientverlening en horeca.

Met het plan zal de sociale structuur van de wijk worden versterkt. Naast sociale huur worden ook middeldure huur en vrije sector huurwoningen en koopwoningen gerealiseerd, waarmee meer differentiatie in de wijk ontstaat. Aan de huidige bewoners van de portiekflat wordt de mogelijkheid geboden om een woning te verkrijgen in het nieuwe gebouw en wordt voorrang gegeven op het verkrijgen van een nieuwe sociale huurwoning.

Parkeren vindt plaats in een parkeergarage in de plint van de nieuwe bebouwing en op straat. De parkeerplaatsen naast het fietspad aan de zijde van de weg Poelenburg, gaan weg. Zo wordt het veiliger voor fietsers op straat. De parkeergarage voor de nieuwe bewoners komt onder het nieuwe gebouw (eerste bouwlaag). Ontsluiting van de parkeergarage vindt plaats vanaf de zuid- en/of westzijde.

De inpassing van de nieuwbouw heeft impact op het bestaande groen in de hof. Uitgangspunt is de realisatie van een hoogwaardig woongebouw omgeven met veel groen. De nieuwe binnenhof met groen dek krijgt uitnodigende verblijfsplekken. Aan de straat Poelenburg komt een groen voorplein als entree van het Huis van de Wijk. Een groene langzaam verkeersroute langs de Clusiusstraat vormt de verbinding met omliggende buurten en wordt verbonden met de nieuwbouw in Poelenburg Oost. Door de nieuwe inrichting komt er meer ruimte om elkaar te zien, ontmoeten en om er te spelen. Onderzocht wordt of een deel van de aanwezige volwassen bomen ingepast kunnen worden in de parkeervoorziening. De groene voorruimte aan de straat Poelenburg vormt onderdeel van de autovrije buitenruimte.

Het gebouw zal aardgasloos worden ontwikkeld. Voor deze ontwikkeling zullen de BENG -normen van toepassing zijn. Er zullen waar mogelijk PV-panelen op het dak worden uitgevoerd. Dit wordt meegenomen in de ontwikkeling van het project en het energieconcept.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0004.png"

Afbeelding 4: Volumestudie bouwenvelop toekomstige situatie (indicatief)

Met de sloop van 117 woningen en nieuwbouw van maximaal 320 woningen en een groot maatschappelijk programma binnen het plangebied worden de volgende doelen bereikt in het kader van de Visie Fijn Wonen:

  • Samen leven: in de nieuwe ontwikkeling is in de plint op de hoek straat Poelenburg-Clusiusstraat een volwaardig nieuw Huis van de Wijk opgenomen als spil van de wijk. Daarnaast zijn ondersteunende maatschappelijk functies opgenomen aan de Clusiusstraat. Beide functies dragen bij aan de cohesie in de buurt.
  • Wonen naar wens: één van de ambities van de Visie is om de kanteling van 60% naar 40% sociale huur op gang te brengen en nieuwe doelgroepen aan te trekken. Er zullen in de gehele wijk 1.000 nieuwe huur- en koopwoningen worden toegevoegd. De sloop - nieuwbouw op de locatie geeft een bijdrage aan het meer divers maken van het woningaanbod voor bestaande en nieuwe doelgroepen;
  • Uitnodigend groen en water: Doel vanuit de visie is om het ruim aanwezige openbare groen in de wijk beter te benutten als plekken voor ontmoeting. De inpassing van de nieuwbouw heeft impact op het bestaande groen in de hof. De nieuwe binnenhof met groen dek krijgt uitnodigende verblijfsplekken. Aan de straat Poelenburg komt een groen voorplein als entree van het Huis van de Wijk. Een groene langzaam verkeersroute langs de Clusiusstraat vormt de verbinding met omliggende buurten en wordt verbonden met de nieuwbouw in Poelenburg Oost.

Hoofdstuk 3 Planonderbouwing

3.1 Archeologie

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) vormen in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. Als gevolg hiervan moet iedere gemeente aandacht besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit aspect verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.

De Archeologienota Zaanstad 2009 bevat de uitgangspunten van de vernieuwde Monumentenwet 1988. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aangeeft. Aan omgevingsvergunningen voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Die eisen staan in projectbesluiten en ontheffingen van het bestemmingsplan.

Betekenis voor het project

Volgens de Archeologienota Zaanstad 2009 heeft de te ontwikkelen locatie een lage archeologische verwachtingswaarde. Ook op de door het college vastgestelde Cultuurhistorische waardenkaart 2006, is de locatie niet aangemerkt als een gebied met een archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is dus niet nodig. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Cultuurhistorische Waarden

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) bevat een bestemmingsplan een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In de Erfgoedstrategie van de gemeente Zaanstad is aangegeven dat het behouden en mogelijk versterken van de kwaliteit en haar identiteit bij (gebieds)ontwikkeling is uitgangspunt is. Erfgoed wordt als basis genomen bij transformaties en verdichtingsopgaven van ontwikkelgebieden en cultuurhistorische waarden worden in stedenbouwkundige kaders voor ontwikkeling opgenomen.

Betekenis voor het project

Om de cultuurhistorische waarden te bepalen is een cultuurhistorische verkenning (zie bijlage 2Cultuurhistorische verkenning) opgesteld.

De wijk is opgebouwd uit stempels; een cluster gebouwen die in een vast stramien geplaatst zijn en die binnen het stempel vaak diversiteit in bouwhoogte hebben. Poelenburg heeft 9 van deze stempels, in een afwisselende ritmiek van ‘L’en ‘L en E’ stempels. In de Cultuurhistorische verkenning worden de stedenbouwkundige waarden van de flat onderschreven als schakel in het 5e stempel en de cultuurhistorische waarde als "spaghettiflat"; het verhaal van Italiaanse immigranten na de oorlog in deze regio. De architectuurhistorische waarde van de flat is niet zo hoog. Ook de gaafheid en zeldzaamheid zijn niet weergaloos, maar de flat kan niet los gezien worden van het omringende stedelijk weefsel (het grid van 9 stempels).

De "Spaghettiflat" heeft zeker cultuurhistorische waarde, maar behoud is geen vereiste om een deel van de cultuurhistorische waarden van deze plek te behouden. Bij nieuwe plannen op deze plek zijn een aantal zaken van belang:

  • Behoud van het doorzicht, de gelaagdheid en de beslotenheid van de onbebouwde ruimte en het volwassen groen om de flat;
  • Behoud van het wisselende perspectief van de gebruiker; de flat is het decor binnen de coulissen;
  • Behoud van de ritmiek van de straatwand langs Poelenburg ; sterke ritmiek door verticale geldingen (drie laags, plat dak);
  • Behoud van de openheid van de groene scheg langs Poelenburg ter hoogte van de flat;
  • In principe behoud van de hoogte van het bouwvolume van de flat in verband met doorzichten, perspectief en de ritmiek. Afwijking van de bouwhoogte kan, maar dan op goed gekozen plekken.


Hieronder is op hoofdlijnen omschreven waar de ruimte voor sloop-nieuwbouw van de spaghettiflat zich bevindt:

  • De flat heeft een hoge transformatieruimte; minder architectuurhistorische waarde en hoeft derhalve niet in situ behouden te blijven; de hoogte van de flat wel i.v.m. met zichtlijnen en perspectief;
  • De binnentuin heeft een middenhoge transformatieruimte; wijzigingen zijn denkbaar mits met respect voor de te behouden elementen zoals eerder benoemd (volwassen groen zoals de bomen en zichtlijnen);
  • De groene scheg heeft weinig transformatieruimte; enkele vrijstaande voorziening erbij kan, maar op zeer kleine schaal en met behoud bestaande bomen;
  • De bouwhoogte van een nieuw bouwvolume heeft een middenhoge transformatieruimte; afwijking van de bouwhoogte kan, maar dan op goed gekozen plekken zodat het de zichtlijnen niet stoort;
  • De gevelzijde aan Poelenburg heeft weinig transformatieruimte; een nieuwe gevel moet passen in de ritmiek van de straatwand van de gehele Poelenburg (5-laags, plat dak).

Uit de voor Poelenburg en Peldersveld uitgevoerde cultuurhistorische analyse en verkenning (zie bijlage 3 Cultuurhistorische analyse en verkenning) zijn de cultuurhistorische kwaliteiten inzichtelijk gemaakt en is geanalyseerd waar ruimte voor verandering aanwezig is. Het plangebied en de bebouwing in het plangebied is hierin niet als waardevol aangemerkt.

3.3 Stedenbouwkundige / Landschappelijke Uitgangspunten

Een bestemmingsplan dient inzicht te geven op welke wijze met de voorgenomen ontwikkeling rekening wordt gehouden met de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur.

Betekenis voor het project

De wijk Poelenburg is eind jaren 50, begin jaren '60 gebouwd tussen de Gouw en de snelweg A8 in verband met de behoefte aan woningen voor de (gast)arbeiders in de Zaanse fabrieken. Poelenburg is indertijd ontworpen volgens de ideeën van de moderne beweging waarbij helderheid, transparantie en groene en gebouwde elementen centraal stonden. Karakteristiek voor de wijk Poelenburg is het heldere raamwerk dat bestaat uit evenwijdig doorlopende oost-west woonstraten die uitkomen op de noord-zuidlopende wijkontsluitingsweg Poelenburg. De noord-zuidstraten in de wijk zijn korte pootjes tussen de oost-westverbindingen. Dit heeft geleid tot een helder raster met vierkante velden. Hier is in de vorm van 'stedenbouwkundige stempels' op repeterende wijze invulling aan gegeven. De velden zijn opgemaakt met losse bouwblokken, elk met verschillende woningtypes (bungalows, rijwoningen, portiek- en galerijwoningen). De stempels zijn herhaald en gespiegeld zonder daarbij aan te sluiten aan het oorspronkelijke landschap.

Met het onderhavige bouwplan wordt aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur. Het bouwvoornemen op deze locatie is binnen het bouwveld vormgegeven door drie schaal niveau's van bebouwing te introduceren:

  1. 1. het schaal niveau van de straat en de laagbouw in 3 tot 4 lagen tot 12 meter met plinten en woningen op maaiveld. Op de hoek van de straat Polenburg en Clusiusstraat komt het Huis van de Wijk in de plint;
  2. 2. de schaal van de L-vormige flats in 5 tot 6 lagen tot 20 meter die de samenhang van het ensemble oppakt en zichtbaar houdt;
  3. 3. de bovenbouw met hoek- en hoogteaccenten tot 30 en 40 meter die getrapt oplopen. Een hoogte accent van 60- 70 meter is geplaats op de zuid-oost hoek van het kavel dat kan overkragen, als herkenningspunt voor de hele buurt;
  4. 4. Voor de rooilijnen en doorzichten in het plan zijn de bestaande rooilijnen uit de omgeving aangehouden. De nieuwe hof kan (deels) worden verhoogd tot maximaal 1 laag en wordt groen en ingericht als collectieve groene ruimte. De entrees van de parkeervoorziening liggen aan de Jasperstraat.

3.4 Wonen

Zowel door Zaanstad als vanuit de metropoolregio is onderzoek gedaan naar de woon- en woningbehoefte in Zaanstad en de regio. Ook door de toenemende woningbehoefte in Amsterdam is de druk op de woningmarkt in Zaanstad groot. Uit het regionale Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025 volgt dat als het om woningbehoefte gaat er een groot tekort aan harde plancapaciteit is. Zowel regionaal onderzoek (Wonen in de Metropoolregio Amsterdam, WiMRA) als de monitor woningbouw van de provincie Noord-Holland (2021) bevestigen het tekort aan woningen in Zaanstad en de regio.

Door de snel groeiende behoefte in de periode 2015-2025 is afgesproken de woningbouwproductie te versnellen. Voor de komende jaren betekent dit een verhoging van de bouwproductie in Zaanstad naar 1.000 woningen in een jaar.

Om omliggende landschappelijke waarden te ontzien heeft Zaanstad als uitgangspunt dat nieuwe woningen alleen worden gebouwd binnen de stedelijke contour. Er is uitdrukkelijk voor intensiveren en transformeren van bestaand stedelijk gebied gekozen.

Om tegemoet te komen aan de vraag van de verschillende groepen woningzoekenden is meer aanbod nodig in alle typen en prijsklassen woningen. Zaanstad streeft naar een veelzijdig en kwalitatief woningaanbod, zodat er op woongebied voor iedereen – jong en oud, huurders en kopers, mensen met een krappe en een ruimere beurs, huidige én nieuwe bewoners - wat wils is.

Het woningbouwplan aan Jaspersstraat is in overeenstemming met en een vervolg op de hiervoor genoemde basisuitgangspunten. Het gaat hier om een verdichting binnen de stedelijke contour voor woningen waaraan een duidelijke behoefte is, zoals ook blijkt uit paragraaf 3.10.

3.5 Maatschappelijke Functies

Binnen het plangebied is ruimte opgenomen voor maximaal 3.700 m2 BVO aan maatschappelijke voorzieningen. Onderdeel hiervan is een buurthuis, het Huis van de Wijk. Het buurthuis komt op de hoek van de straat Poelenburg en de Clusiusstraat en vormt straks een centrale plek in de wijk. De organisaties Centrum Jong, het Jeugdteam en het Sociaal Wijkteam krijgen ruimte in het buurthuis. Dit geldt mogelijk ook voor de bibliotheek.

3.6 Economische Functies

In het plangebied zijn economische functies mogelijk. Het betreft maximaal 400 m2 BVO kantoren, dienstverlening en horeca. Deze functies dragen in combinatie met de maatschappelijke functies bij aan de cohesie in de buurt. Ook mogen woningen voor een deel worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, net als op andere plekken in Zaanstad.

3.7 Groen En Openbare Ruimte

Binnen het plangebied zijn bomen aanwezig. Uitgangspunt is dat bestaande bomen zoveel mogelijk gehandhaafd blijven. Er is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bomen beoordeeld op de cultuurhistorische waarde, landschappelijke waarde, natuurwaarde, rereatieve waarde en klimaatwaarde. Daarnaast is door middel van een bomeneffectanalyse de invloed van het project op de bomen inzichtelijk gemaakt (bijlage 4 Bomeneffectanalyse en bijlage 5 Aanvulling Bomeneffectanalyse).

Op basis van de voorgenomen plannen zijn 8 tot 20 bomen niet te behouden (bijlage 6 Kaart tebehouden bomen). Dit betreft geen bomen die onderdeel uitmaken van de wijkboomstructuur. Wel is sprake van verhoogde waarden. De bomen worden conform het gemeentelijk beleid in de nabije omgeving herplant. Voor een deel van de bomen geldt dat verplanten een mogelijkheid biedt.

Bij de inrichting zal aandacht worden geschonken aan zowel de biodiversiteit als de woonkwaliteit. Uitgangspunt is het opnemen van kasten voor vogels en/of vleermuizen in het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0005.png"

Afbeelding 6: Kroonprojectie bomen

3.8 Verkeer En Parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.

Betekenis voor het project

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Jaspersstraat en Clusiusstraat. De straat Poelenburg fungeert als wijkontsluitingsweg van Poelenburg en speelt dan ook een belangrijke rol bij de ontsluiting van het plangebied per auto, fiets en openbaar vervoer.

Bij de rotonde Poelenburg-Weerpad en Poelenburg-Dodonauesstraat en bij de moskee bevinden zich bushaltes van enkele buslijnen. Deze buslijnen hebben een zeer frequente verbinding (overdag 4x per uur) naar de stations Zaandam, Amsterdam Sloterdijk, Amsterdam CS en/of Amsterdam Noord.

Er worden 203 woningen toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Uitgaande van circa 5 motorvoertuigbewegingen per woning per werkdag, bedraagt de verkeerstoename circa 1.015 ritten. De capaciteit van de omliggende erftoegangswegen is circa 5.000 à 6.000 mvt / etmaal. Gelet op de huidige verkeersintensiteiten worden geen knelpunten verwacht in de verkeersafwikkeling.

Daarna komt het verkeer uit op de straat Poelenburg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg en is geschikt om meer verkeer te verwerken. Deze straat heeft voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het extra verkeers als gevolg van het plan.

Parkeren

De parkeerbalans is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (bijlage 7 Parkeerbalans). Hierbij is afgeweken van de parkeernormen uit de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Er is voor de woningen uitgegaan van het minimum van de bandbreedte van de parkeernormen die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Er is uitgegaan van de categorieën 'sterk stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. De afwijking van de gemeentelijke parkeernota sluit aan bij de Visie Fijn Wonen waarin de ambitie is uitgesproken voor het invoeren van gereguleerd parkeren en het toepassen van maatwerk bij nieuwbouw.

Voor het plan zijn op het maatgevende moment (werkdag avond) op basis van dubbelgebruik van parkeerplaatsen 324 parkeerplaatsen nodig. Parkeren wordt grotendeels opgelost in een gebouwde parkeergarage dat plaats biedt aan 170 auto's. In de buitenruimte is plaats voor 120 parkeerplaatsen. Het tekort aan parkeerplaatsen (35) wordt opgelost met de inzet van deelauto's. Dit is passend binnen het uitgangspunt dat maximaal 10% van de bewonersparkeervraag kan worden ingevuld met het initiëren van een deelautoconcept.

Een deelautosysteem heeft een reducerend effect op de parkeervraag. Het principe van een deelauto is dat meerdere mensen gebruik maken van een deelauto. Het voordeel van autodelen is dat bewoners wel gebruik kunnen maken van een auto, maar deze niet hoeven te bezitten. Gelet op de doelgroepen waar het project zich op richt is autodelen hier kansrijk. Gelet op de openbaar vervoersvoorzieningen in de directe omgeving en de nabijheid van het R-net busstation De Vlinder is het bovendien de verwachting dat andere mobiliteitsvormen dan de auto zullen worden benut.

Eén parkeerplaats voor deelauto's vervangt 5 reguliere parkeerplaatsen. Per deelauto zijn 4 parkeerplekken minder nodig. Dit leidt tot de volgende situatie:

  • Parkeervraag: 324 - 120 (oud voor nieuw) = 204 parkeerplaatsen;
  • Parkeeroplossing: 170 - 7 deelauto's = 163. Deelautoparkeerplaats telt voor 5. Dit betekent 163 + 35 = 198 parkeerplaatsen.

3.9 Water

De watertoets is een verplicht onderdeel van een bestemmingsplan. Dit brengt in beeld wat de effecten van de ontwikkeling op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) zo veel mogelijk op een goede manier in te passen in het bestemmingsplan.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). HHNK heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Betekenis voor het project

Voor het plan is overleg gevoerd met HHNK in het kader van de watertoets. Er geldt een normale procedure in verband met de toename aan verhard oppervlak

Waterkwantiteit

Er geldt op grond van de regels van de Keur een compensatieplicht vanaf een toename aan verharding van 800 m2. Die toename aan verharding heeft te maken met het versneld afvoeren van regenwater richting het watersysteem.

In de huidige situatie is binnen het kavel van de ontwikkeling 3.145 m2 verhard en 6.962 m2 onverhard. In de toekomstige situatie kan het verhard oppervlak toenemen tot maximaal 10.582 m2. Het parkeerdek zal worden gerealiseerd als retentiedak waarmee water tijdelijk wordt opgevangen.

Waterkwaliteit en riolering

Uitgangspunt is dat een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd. De ambitie van het hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Toepassing van uitloogbare materialen, zoals koper, lood en zink zal zoveel mogelijk worden voorkomen.

Klimaatadaptatie

De gebiedsontwikkeling zal voldoen aan de uitgangspunten van het Uitvoeringsplan Kllimaatadaptatie 2016-2021 van de gemeente Zaanstad. Er is een klimaatstresstest uitgevoerd in combinatie met de ontwikkeling Poelenburg-Oost. De belangrijkste bevindingen voor het plangebied zijn hieronder per thema beschreven.

Wateroverlast

De Jasperstraat, Clusiusstraat en de straat Poelenburg zijn kwetsbaar voor water op straat tot 20 centimeter. Bestaande bebouwing die blijft staan, voornamelijk gelegen aan de Clusiusstraat, is kwetsbaar voor water tegen de gevels. Daarnaast is de ingang van de te bouwen parkeergarage aan de Jaspersstraat een kwetsbare functie ten aanzien van het binnentreden van regenwater zonder aanvullende maatregelen.

Om de kwetsbaarheid voor wateroverlast bij met name de bestaande bebouwing te verminderen, wordt geadviseerd hemelwater op eigen terrein van het plan Jaspersstraat vast te houden conform MRA Basisveiligheidsniveaus. Een wadi in de groenzone aan de laan Poelenburg kan ook een deeloplossing zijn. Om binnentreding van water bij de ingang van de parkeergarage te voorkomen, is het aanbrengen van een drempel een geschikte maatregel.

Hittestress

De maatgevende woningen van beide ontwikkelingen voldoen niet aan de TOjuli norm (TemperatuurOverschrijding juli). Zonder aanvullende maatregelen is er risico op oververhitting in de woningen. Met de ontwikkeling aan de Jaspersstraat verdwijnt een belangrijke openbare koele plek en is er in de buitenruimte van de Jaspersstraat het risico op het ontstaan van een hitte eiland. Op langzaamverkeerroutes wordt de boomkroonbedekking van minimaal 30% niet gehaald, wat met name het bezoek van maatschappelijke functies (buurthuis, seniorenwoningen) kwetsbaar maakt voor hitte.

Om het risico op oververhitting in woningen te beperken, wordt voorgesteld om bouwkundige zonwering en ventilatie toe te passen. Door dit in de ontwikkelovereenkomst op te nemen, kan het toepassen van actieve koeling worden voorkómen. Door waar mogelijk bestaande grote bomen te behouden, eventueel nieuwe aanplant en het bouwen met verkoelende (tenminste 50% biotische) gevels, wordt de kans op het ontstaan van een hitte eiland in de buitenruimte aan de Jaspersstraat verminderd. Om de maatschappelijke functies ook bij hitte bereikbaar te houden, is het realiseren van minimaal 30% boomkroonbedekking op langzaamverkeerroutes een geschikte oplossing.

Droogte

De daktuin aan de Jaspersstraat is een kwetsbare plek voor droogte. In de maatgevend droge periode ontstaat hier zonder aanvullende maatregelen droogtestress bij het groen.

Het aanbrengen van een wateropslag op de binnenplaats van de Jaspersstraat is een vereiste maatregel om een droge periode te overbruggen. Hierbij wordt gerekend met 300mm neerslagtekort (MRA Basisveiligheidsniveaus). Verder is het plangebied gebaat bij zoveel mogelijk aanvulling van het grondwater vanuit neerslag

Gevolg van overstroming

De ontwikkeling aan de Jaspersstraat is kwetsbaar voor instromend water in geval van een overstroming. Om de gevolgen van een overstroming te beperken en vlot weer te kunnen herstellen na een overstroming, helpt het om de vloerpeilen voor de Jaspersstraat en de toegang tot de parkeergarage op minimaal +0,2 m NAP te leggen. Het aanleggen van de middenspanningskast bij de Jaspersstraat boven het overstromingsniveau (0,0 m +NAP) helpt de kwetsbaarheid ervan te verkleinen. Ook kan op termijn het niveau van de wijkontsluiting (laan Poelenburg) daarop worden aangepast.

Om tijdig klimaatadaptief te werken in de planvorming, is de klimaatstresstest in de beginfase van de planontwikkeling uitgevoerd. Dat geeft de gemeente Zaanstad handvatten voor gerichte toepassing van de MRA Basisveiligheidsniveaus. Tegelijk moeten er in deze vroege planfase nog veel aannamen worden gedaan over de verdere planuitwerking. De resultaten van deze stresstest mogen dan ook niet worden opgevat als ontwerprichtlijnen of uitgangspunten. In elke vervolgfase van dhet project zal de klimaatstresstest geactualiseerd moeten worden met de dan beschikbare gegevens en wijzigingen.

Ten behoeve van een klimaatadaptieve inrichting zijn de volgende voorwaarden in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen:

  1. a. er moet worden voldaan aan een minimaal vloerpeil van 0,2 meter + NAP;
  2. b. 70mm neerslag in 1 uur moet kunnen worden opvangen en verwerkt binnen het perceel;
  3. c. ten minste 30% van het bestemmingsvlak Wonen dient als onverhard terrein te worden ingericht en in stand worden gehouden.

3.10 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Bro. Deze ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Een bestemmingsplan doorloopt de treden van deze ladder. De ladder richt zich op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte en is alleen relevant als sprake is van 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Bij zo'n ontwikkeling bevat de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de actuele regionale behoefte hieraan. Als het gaat om een ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt ook een motivering opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Betekenis voor het project

Het project heeft betrekking op maximaal 203 extra woningen, maximaal 3.700 m2 BVO maatschappelijke voorzieningen en maximaal 400 m2 BVO kantoren, dientverlening en horeca. Omdat er nu al een groter oppervlak aan niet-woonfuncties in het plangebied is toegestaan, is de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen noodzakelijk voor de woningbouw.

Woningbehoefte

Zaanstad zet uitdrukkelijk in op het huisvesten van de eigen bevolking en heeft tevens binnen de Stadsregio (SRA) een huisvestingstaak en bouwopdracht in verband met de bevolkingsgroei in de regio. Vanuit de SRA de vraag voor een versnellingsopgave van 1.000 woningen per jaar voor Zaanstad gekomen. De gemeentelijke ambitie sluit hier bij aan.

Uit het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid blijkt dat in de Zaanstreek, waaronder Zaanstad, een grote behoefte is aan woningen. In Zaanstad is er een behoefte aan woningen in alle woonsegmenten. Met name is er behoefte aan woningen in het middeldure en betaalbare koop- en huursegment. Daarnaast vinden veel mensen het belangrijk om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Geschikte woningen, voor onder andere senioren, zijn daarvoor noodzakelijk. Met de beoogde toevoeging van maximaal 203 woningen wordt ingespeeld op de behoefte en is de ontwikkeling in lijn met het beleid.

Het Regionaal Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025 toont aan dat in de marktregio Zaanstreek-Waterland (inclusief Amsterdam) voor de periode 2021 - 2030 wat woningbehoefte betreft een tekort aan harde plancapaciteit aanwezig is van 24.300 woningen. De zachte potentiële plannen kunnen theoretisch in een groot deel van de vraag voorzien, maar lang niet al deze potentiële binnenstedelijke plannen kunnen en zullen ook binnen de geplande termijn tot productie komen. De voorgenomen woningbouw in het plangebied geeft invulling aan de aanwezige behoefte.

Bestaand stedelijk gebied

De ladder schrijft voor dat bekeken moet worden of in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Ondanks dat de gronden momenteel braak liggen, kan de locatie op basis van de voormalige bedrijvigheid in het plangebied en de ruime mogelijkheden die de bouwverordening biedt wat betreft bouwen en gebruik, worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Met het plan wordt aangesloten bij het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking waarbij de woningbehoefte zoveel mogelijk binnenstedelijk moet worden ingevuld. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.11 Duurzaamheid

Een duurzame ontwikkeling in algemene zin betekent het beperken van de impact op klimaatverandering met meerwaarde voor de eindgebruiker, zowel voor huidige als voor komende generaties. Het klimaat verandert, dit heeft vooral gevolgen voor de stedelijke omgeving. Wateroverlast komt heviger en frequenter voor en piektemperaturen bij hittegolven worden langduriger. De klimaatverandering maakt dat aanpassingen in de leefomgeving nodig zijn om duurzaam en toekomstbestendig te kunnen blijven wonen, werken en recreëren.

Volgens het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2018) is het doel om Nederland voor 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en water robuust in te richten. Om Nederland klimaatbestendig te maken, is vergroening een belangrijke maatregel. Klimaatadaptatie kan tevens een stevige impuls geven aan biodiversiteit. En ook het Groen- en waterplan Zaanstad (2018) wijst erop dat klimaat adaptieve en compenserende maatregelen (inrichting, gebouwen en beheer) nodig zijn om te voldoen aan veiligheidseisen bij de verwachte klimaatsverandering, maar ook voor het comfort in gebouwen en de arbeidsproductiviteit van werknemers.

Betekenis voor het project

De woningen worden niet aangesloten op het gasnet. Voor de energiehuishouding is het uitgangspunt om aan te sluiten op de stadsverwarming danwel een eigen energievoorziening op blokniveau zoals een warmte-koude-opslaginstallatie. Bijzondere aandacht is er voor vergroenen van het plan (gevels, daken) en waterberging.

3.12 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt;
  • transportroutes (wegen, waterwegen, spoorwegen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven staat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ook de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen staat het wettelijk kader in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staan in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

In 2008 heeft de gemeente Zaanstad beleid vastgesteld voor de verantwoording groepsrisico (Beleidskader verantwoording groepsrisico gemeente Zaanstad). In het beleid is aangegeven hoe de gemeente omgaat met de verantwoording.

Betekenis voor het project

In het kader van het bestemmingsplan is het aspect externe veiligheid onderzocht (zie bijlage 9Onderzoek externe veiligheid). Hieronder wordt ingegaan op risicovolle activiteiten binnen inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en transport van gevaarlijke stoffen over de weg.

Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied is gelegen op ca. 640 meter van de N516. Over de N516 vindt transport plaats van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2) en LPG/propaan (stofcategorie GF3). De omvang van het invloedsgebied van de N516 bedraagt 355 meter. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de N516.

De Rijksweg A8 is opgenomen in het basisnet weg. Voor de Rijksweg A8 zijn telgegevens bekend uit 2015. Over de Rijksweg A8 vindt transport plaatsvindt van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2), LPG/propaan (stofcategorie GF3) en toxische vloeistoffen (LT2). Het plangebied is gelegen op ca. 415 meter afstand van de Rijksweg A8 en is daarmee formeel gezien gelegen binnen het invloedgebied van de Rijksweg A8 (omvang invloedsgebied is 880 meter vanwege een beperkt aantal LT2-transporten), maar buiten het relevante deel van het invloedsgebied (355 meter) vanwege het transport van GF3-stoffen. De Rijksweg A8 is gelegen op meer dan 200 meter van het plangebied. Een verantwoording en berekening van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet vereist. De aanwezigheid van de Rijksweg A8 vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. In figuur 3 is de ligging van het plangebied en het invloedsgebied van buisleidingen W-572-01 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0006.png"

Afbeelding 7: Ligging plangebied, buisleidingen en 100% en 1% letaliteitscontouren

Het plangebied is geheel gelegen binnen het invloedsgebied en gedeeltelijk binnen de 100% letaliteitscontour van hoge druk aardgasbuisleiding W-572-01 van Gasunie. Door Prevent Adviesgroep zijn de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan de normen in het Bevb (zie bijlage 10Groepsrisicoberekening) en wordt het volgende geconcludeerd:

  • Plaatsgebonden risico: buisleiding W-572-01 beschikt ter hoogte van het plangebied niet over een PR=10-6 contour, de normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Belemmeringenstroken: het plangebied is gelegen buiten de belemmeringenstroken van buisleidingen. De normen voor de belemmeringenstroken in het Bevb vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Groepsrisico: de ontwikkeling van de personendichtheid in het plangebied heeft een licht verhogend effect op de hoogte van het groepsrisico. Voor de bestaande situatie wordt een groepsrisico berekend van maximaal 0,067 maal de oriëntatiewaarde. Voor de nieuwe situatie wordt een groepsrisico berekend van maximaal 0,094 maal de oriëntatiewaarde. In de bestaande en nieuwe situatie bedraagt het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Op grond van het Bevb kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

De verantwoording is in het externe veiligheidsrapport opgenomen en door het bevoegd gezag onderschreven. Het restrisico wordt geaccepteerd.

3.13 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen op geluidgevoelige bestemmingen getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt tevens dat de ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat bij geluidgevoelige bestemmingen niet in de weg mag staan.

Betekenis voor het project

De locatie ligt binnen de geluidzone van de A8 en de weg Poelenburg, waardoor een toets aan de Wet geluidhinder verplicht is. Met een akoestisch onderzoek is de gevelbelasting op de woningen bepaald en getoetst aan de wettelijke grenswaarden (zie bijlage 11 Akoestisch onderzoek) .

Een hogere waarde is nodig voor het appartementencomplex door het wegverkeersgeluid afkomstig van de Poelenburg en de A8. De hoogst berekende geluidbelastingen voor deze wegen bedragen respectievelijk 52 en 51 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht mits bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 58 dB. Voor de geveldelen van de
gewenste appartementen bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering dan maximaal 58 - 33 = 25 dB. Een dergelijke gevelwering wordt in het kader van nieuwbouw in de praktijk vaak al behaald zonder dat aanvullende voorzieningen nodig zijn.

De cumulatieve geluidbelasting van wegverkeer staat een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg.

3.14 Luchtkwaliteit

Op basis van wetgeving die bekend staat onder de naam 'Wet Luchtkwaliteit' kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden worden niet overschreden;
  • de luchtkwaliteit verbetert per saldo of blijft tenminste gelijk;
  • het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten hoeven niet te worden beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit.

Betekenis voor het project

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit NIBM. Als door projecten de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de in het Besluit NIBM vastgelegde grenswaarde omhoog gaat, dragen deze in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

De ontwikkeling van het plangebied bevat de realisatie van minder dan 1.500 woningen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet nodig is en dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de informatie die beschikbaar is via de Monitoringstool NSL blijkt dat de jaargemiddelde concentraties fijn stof en stikstofdioxide langs de A8 onder de 35 µg/m³ liggen. Ter plaatse van het gehele plangebied zal dan ook worden voldaan aan de grenswaarden omdat de concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt.

3.15 Geur

In deze paragraaf is bekeken in hoeverre er – met het oog op mogelijke geurhinder – sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij wordt ingegaan op de volgende aspecten:

  • Zijn er geurgevoelige objecten voorzien?
  • Zijn deze geurgevoelige objecten standaard, minder of minst geurgevoelige objecten?
  • Zijn er bedrijven die geur veroorzaken ter plaatse van het plangebied?
  • Is deze geurbelasting aanvaardbaar?
  • Als we alles in ogenschouw nemen is er dan sprake van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat?

Zaans geurbeleid

Geur is in de gemeente Zaanstad een belangrijk onderwerp, wat de reden is dat het Zaans geurbeleid is vastgesteld door de gemeenteraad (14 juli 2016). Voor een aantal bedrijven in de omgeving van het plangebied is de provincie Noord Holland bevoegd gezag. Voor de toetsing of er in het plangebied sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het Zaans geurbeleid van toepassing. Hiervoor is het niet van belang of een bedrijf onder provinciaal of gemeentelijk gezag valt.

Het Zaans geurbeleid gaat uit van een streefkwaliteit. Uitgangspunt voor deze streefkwaliteit is een situatie waarin er geen ernstige geurhinder meer is en waarin het aantal geurgehinderden 12% of minder is. Het Zaans geurbeleid heeft als doel het op termijn behalen van de streefkwaliteit.

De geurbelasting wordt uitgedrukt in een zogenaamde 'hedonische waarde' (afgekort als H). Deze waarde duidt de (on-)aangenaamheid van geur uit. De mate van geurhinder is afhankelijk van de onaangenaamheid van een geur (hedonische waarde) maar ook van de geur concentratie (het aantal odour-units/m3). De geurbelasting geldt voor continue en discontinue bronnen voor alle typen geurgevoelige objecten. In het Zaans geurbeleid wordt gebruik gemaakt van 2 onderscheidende hedonische waarden:

  • Licht onaangename geur: H=-1
  • Onaangename geur: H=-2

De concentratie waarin een geur onaangenaam wordt verschilt per soort geur: voor de meeste mensen is chocolade (cacao) een lekkere geur, wanneer deze té overheersend wordt – zoals in sommige delen van Zaanstad regelmatig het geval is – is het echter niet meer prettig. Deze geurconcentratie wordt in odourunits per m3 uitgedrukt (OUE/m3). Elke geur wordt in verschillende concentraties waargenomen, waarbij de concentratie in de lucht en de onaangenaamheid ook verschilt. Dit is de reden dat er volgens het Zaans geurbeleid per bedrijf, aan de hand van de overheersende geuruitstoot, bepaald is welke geurconcentratie bij welke hedonische waarde (geurbelasting) hoort. Zo kan elke geur(concentratie) 'teruggerekend' worden naar de geurbelasting die daarbij hoort.

Volgens het Zaans geurbeleid verschillen objecten in gevoeligheid voor geur. Het onderscheid is als volgt:

  1. 1. Standaard geurgevoelige objecten, zoals woningen;
  2. 2. Minder geurgevoelige objecten, zoals horeca en maatschappelijke functies;
  3. 3. Minst geurgevoelige objecten, zoals bedrijven.

Voor de standaard gevoelige objecten, zoals woningen, geeft de concentratie horend bij H=-1 van continue bronnen de streefkwaliteit weer. Is een object minder geurgevoelig, dan is de toegestane geurconcentratie hoger.

Op grond van het geurbeleid geldt dat bij standaard en minder geurgevoelige objecten de H=-2 contour niet mag worden overschreden. Er mag dus geen sprake zijn van ernstige geurhinder.

Het beleid is te vinden op de website van de gemeente Zaanstad www.zaanstad.nl

Betekenis voor het project

Uit de geurkaart van de Zaanatlas blijkt dat ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de basis kwaliteit voor geur. De ontwikkellocatie bevindt zich niet binnen een geur-richtafstand van een geur veroorzakend bedrijf en ook niet binnen een basiskwaliteitscontour voor geur van een geurveroorzakend bedrijf.

Verder geldt dat het Activiteitenbesluit milieubeheer voorschrijft dat bij nieuwe activiteiten geuremissie zoveel mogelijk voorkomen wordt en als dat niet mogelijk is tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Hierbij dient een bedrijf kostentechnisch aanvaardbare voorzieningen te treffen. Vergunningplichtige bedrijven dienen daarnaast, op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Wet milieubeheer, de Beste Beschikbare Technieken toe te passen. De documenten die deze technieken beschrijven worden regelmatig aangescherpt.

Op basis van het geurbeleid en de andere juridische beperkingen uit het Activiteitenbesluit, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Wet milieubeheer aan de geuremissie, is het niet te verwachten dat geur een relevant aspect is. De bedrijvigheid ondervindt geen beperkingen en bij de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.16 Bodem

In een bestemmingsplan dat nieuwe functies mogelijk maakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Betekenis voor het project

Uit de informatie van het gemeentelijk bodeminformatiesysteem van de gemeente volgen geen aandachtspunten voor herontwikkeling van de locatie met betrekking tot bodemkwaliteit. Voorafgaand aan de aan te vragen omgevingsvergunning voor bouwen zal een verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

3.17 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

De Wet natuurbescherming regelt de soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort. Gebiedsbescherming wordt geregeld door de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie buiten dat gebied kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen.

Betekenis voor het project

Door ecologisch bureau Van der Goes en Groot is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage 12Quickscan natuur). De resultaten zijn hieronder toegelicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Gezien de afstand, de aard van de uit te voeren werkzaamheden en de ligging van de A8 tussen het plangebied en Natura-2000 gebied worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.

Er is voor de realisatie- en gebruiksfase een stikstofdepositieberekening met het programma Aerius uitgevoerd (zie bijlage 13 Onderzoek stikstofdepositie realisatiefase en bijlage 14 Onderzoekstikstofdepositie gebruiksfase). Uit deze berekeningen volgt dat met toepassing van interne saldering de maximale projectbijdrage in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de meest dichtbijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken, in vergelijking tot de huidige situatie, vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Daarnaast is geen sprake van Bijzonder Provinciaal Landschap. Gezien de aard van het plan, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, worden geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden verwacht.

Soortenbescherming

Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Verder zijn de volgende bevindingen gedaan:

  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli;
  • In het plangebied kunnen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voorkomen, namelijk die van ransuil en sperwer. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze vogelsoort(en) noodzakelijk. Worden tijdens vervolgonderzoek volgens geldende richtlijnen dergelijke verblijfplaatsen gevonden, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven;
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken;
  • Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen in de directe omgeving van het plangebied wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid van vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor kleine marterachtigen;
  • In het plangebied kunnen verblijvende vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of Kennisdocumenten één of meer soorten vleermuizen met verblijfplaatsen aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven;
  • Tijdens de werkzaamheden moet worden voorkomen dat ’s nachts felle verlichting aan blijft staan, zodat eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen in de woontoren en de omgeving van het plangebied niet worden verstoord;
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

In het najaar van 2021 is gestart met een aanvullend onderzoek naar vleermuizen (zie bijlage 17Aanvullend natuuronderzoek 2021-2022). Dit onderzoek is uitgevoerd tot en met de zomer van 2022. Uit het onderzoek volgt dat er verblijfplaatsen van dwergvleermuizen in het gebouw aanwezig zijn. Het betreft een kolonie gewone dwergvleermuizen in de spouw van de zuidgevel van het gebouw. Omdat zomerkolonies meestal met regelmaat verhuizen, is in het najaar van 2022 en in 2023 hernieuwd onderzoek gedaan (zie bijlage 18 Aanvullend natuuronderzoek 2023). Hieruit volgt dat een kolonie gewone dwergvleermuizen in de zomer van 2022 in de zomer van 2023 gevestigd was in de zuidgevel van het gebouw. Het aantal vleermuizen in de kolonie was, eventuele jongen niet meegerekend, minimaal 56.

Behalve door een kolonie gewone dwergvleermuizen leek de zuidgevel in 2023, in tegenstelling tot
2021 en 2022, in de nazomer niet gebruikt te worden als schuilplaats van een baltsterritorium van
de gewone dwergvleermuis; er werd geen baltsactiviteit waargenomen. Dit was ook het geval bij de
noordwesthoek en de noordoosthoek, waar eerder wel aanwijzing is gevonden voor aanwezigheid
van een baltsterritorium-schuilplaats.

De vleermuisverblijfplaatsen mogen slechts met een ontheffing worden aangetast of vernietigd. Aangezien het belang van de ontwikkeling kan worden aangetoond en in de tijdelijke situatie en permanente situatie compenserende maatregelen kunnen worden getroffen, is een ontheffing verleenbaar.

In de winter van 2022-2023 zijn de bomen in het plangebied gecontroleerd op aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Deze zijn niet aangetroffen.

3.18 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering is het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen aan de ene kant en milieugevoelige functies als wonen en recreëren aan de andere kant. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • woonfuncties nabij bestaande en opvolgende bedrijvigheid zijn alleen mogelijk als ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
  • bestaande bedrijven worden niet onevenredig geschaad in hun bedrijfsvoering.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is ook afhankelijk van het omgevingstype.

Betekenis voor het project

De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden tussen bedrijven/functies en woningen voor de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. Het plangebied en de omgeving wordt gekenmerkt door een diversiteit aan functies en infrastructuur. Om die reden wordt het plangebied als gemengd gebied aangemerkt.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. Bedrijven in de omgeving staan ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat niet in de weg. Tevens leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot beperkingen voor bedrijven in de omgeving.

3.19 Bezonning

Naarmate de breedte of hoogte van een gebouw groter is, kan het negatieve effect op de bezonning van de omgeving toenemen. Een smalle toren belemmert de bezonning van de omgeving voor een kortere tijd dan een wand van diezelfde hoogte, of zelfs een wand van minder hoogte. Hoogbouwinitiatieven dienen daarom te worden onderworpen aan een bezonningsonderzoek.

Betekenis voor het project

Ten behoeve van de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 15 Bezonningsstudie). Er is getoetst aan de lichte TNO-norm. De lichte TNO-norm is gericht op ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

De schaduwwerking van het nieuwbouw plan heeft een beperkte invloed op bestaande woningen binnen het plangebied en in de directe omgeving en voldoet in alle gevallen aan de lichte TNO-norm, met uitzondering van de oost- en zuidgevel van het gebouw dat parallel aan de Suringarstraat staat. In de bestaande situatie voldoen deze woningen al niet aan de lichte TNO-norm. Er is sprake van een kleine verslechtering van de schaduwwerking. Dit wordt aanvaardbaar geacht.

3.20 Windhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij hoogbouwinitiatieven aandacht te worden besteed aan de effecten van de hoogbouw op de omgeving, waaronder windhinder. Vereiste voor een aanvaardbaar wildklimaat is dat het gevaarcriterium niet wordt overschreden en dat er voldoende aandacht is voor het windklimaat ter plaatse van entrees en buitenruimten.

Betekenis voor het project

Uit een uitgevoerde windanalyse b;ijkt dat het plangebied een relatief luw windklimaat kent met veelal windhinderklassen A, B en C. Dit windklimaat leent zich uitstekend voor voetgangers met louter een verkeersfunctie gekenmerkt als doorlopen. De voetgangersentree bevindt zich conform de norm in een gebied gekenmerkt door windhinderklasse A. In het beschouwde gebied treedt geen risico tot windgevaar op. In het plangebied zijn echter twee zones aanwezig met een gematigd tot
slecht windklimaat. Deze zones bevinden zich aan de noordwestelijke en zuidoostelijke zijde van het gebouw.

De plaatsing van de hoogbouw op de zuidoostelijke zijde creeërt een valwind langs de gevel wat het windklimaat op voetgangersniveau zeer nadeling beïnvloedt. Deze valwind kan echter worden gereduceerd, om zo het windklimaat rond het plangebied te verbeteren. Dit zal plaatsvinden door de realisatie van een luifel aan de zuidoostelijke zijde waardoord de valwind wordt omgeleiden boven voetgangersniveau. Met deze maatregels is een aanvaardbaar windklimaat geborgd. De maatregel is als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

3.21 Afweging Naar Aanleiding Van Het Milieueffect

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Door het college van B&W van de gemeente Zaanstad dient een afzonderlijk besluit genomen te worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

Betekenis voor het project

Uit het natuuronderzoek, zoals beschreven in paragraaf 3.17 blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De voorgenomen ontwikkeling is ook niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. In onderstaande tabel is hier invulling aan gegeven.

Projectnaam Jaspersstraat Zaandam
Kenmerken van het project
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) D 11.2 Mogelijkheid tot stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde: >100 ha of > 2000 woningen of bedrijfsvloeroppervlakte > 200.000 m²)
Betreft de sloop van een portiekflat met 117 woningen en nieuwbouw van een gebouw met maximaal 320 woningen en buurthuis.
Cumulatie met andere projecten Geen
Gebruik natuurlijke hulpbronnen Voor de bouw van de woningen en voorzieningen worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout, grond).
Productie afvalstoffen Enkel relevant tijdens de bouw
Verontreiniging en hinder Aanleg: enkel tijdens de bouw. Toename van geluid, verkeer en luchtkwaliteit leidt niet tot relevante milieu-effecten.
Risico voor ongevallen Nee
Plaats van het project
Bestaande grondgebruik Portiekflat met openbaar groengebied
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied Geen
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. Geen verhoogde stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden en geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden of andere gevoelige gebieden.
Kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) Lokaal
Grensoverschrijdend karakter Nee
Orde van grootte en complexiteit effect Nee
Waarschijnlijkheid effect Geen
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect Geen
CONCLUSIE De bestemmingswijziging leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk.

3.22 Economische Uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Bro is een grondexploitatieregeling opgenomen, waardoor gemeenten in tegenstelling tot de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) over meer mogelijkheden voor kostenverhaal beschikken.

Naast de grondexploitatieregeling biedt de wetgeving aan de gemeente meer sturingsmogelijkheden doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren met het privaatrechtelijke spoor (anterieure of posterieure overeenkomsten) of met een exploitatieplan. Een combinatie van beide is ook mogelijk.

Een exploitatieplan is niet nodig bij een bestemmingsplan met enkel conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan is ook niet nodig als het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is, bijvoorbeeld door anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Artikel 6.12 van de Wro schrijft voor dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Met het tweede lid van dit artikel kan worden afgeweken van de plicht een exploitatieplan vast te stellen, mits het verhaal van kosten op een andere manier verzekerd is.

Voor de ontwikkeling van het plan is een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar waarin is bepaald welke kosten en risico's voor rekening van de ontwikkelende partij komen ten gevolge van de gebiedsontwikkeling. De gemeente acht deze partij in staat om deze kosten te dragen. De kosten worden terugverdiend in de vorm van verkoop van woningen. Op grond van deze gegevens kan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate gewaarborgd worden geacht.

Hoofdstuk 4 Verantwoording

4.1 Waarom Kiezen We Voor Dit Plan?

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningen in combinatie met een maatschappelijke functie mogelijk op een locatie waar nu sprake is van een eenzijdig woningaanbod. Voor Poelenburg is in 2017 een actieplan opgesteld en in 2019 is het 'Pact Poelenburg & Peldersveld 2020-2040' vastgesteld. Hierin is onder aangegeven dat wordt ingezet op meer differentiatie in het woningaanbod, zodat er meer balans komt in de samenstelling van de wijk. Uiteindelijk blijft 40% van het woningaanbod sociale huur.

De gemeente wil tot 2040 15.000 tot 20.000 woningen realiseren. Om het groene buitengebied te sparen komen de nieuwe woningen in de bestaande stad. In de gemeentelijke Woonvisie is aangegeven dat met de woningbouwopgave de kans moet worden benut om de leefbaarheid in de wijken te vergroten en in te zetten op een divers en betaalbaar aanbod. Met de woningbouw kan de leefbaarheid binnen de wijken worden versterkt. Er ontstaan kansen voor de huidige bewoners om door te stromen naar een woning in de wijk die past bij de eigen leefsituatie. Daarnaast speelt Zaanstad met nieuwe woningen in op de behoefte van Zaankanters en mensen uit de regio. Meer inwoners betekent: meer voorzieningen.

Nieuwe woningen zijn niet alleen veel energiezuiniger dan de bestaande voorraad, ze produceren zelfs energie voor hun omgeving. De ontwikkelingen sluiten aan bij de ambities van MAAK Zaanstad. De stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit vormt samen met het realiseren van een gevarieerd woningaanbod en duurzaamheidambities belangrijke ingrediënten van de gemeente Zaanstad voor de ontwikkelingen binnen Poelenburg.

De Visie Fijn Wonen 2021 is in concept gereed en is een uitwerking van het Pact Poelenburg & Peldersveld dat eind 2019 is gesloten tussen gemeente , corporaties en stakeholders uit de wijk. Met het Pact Poelenburg & Peldersveld verbinden partijen zich langdurig aan de verbetering en versterking van de wijk. Kernwaarden en doelen voor het verbeteren van de leefbaarheid van de wijk zijn: Samen leven, Wonen naar wens, Uitnodigend groen en water.

Met de sloop van 117 woningen en nieuwbouw van maximaal 320 woningen en een groot maatschappelijk programma op de locatie Jasperstraat worden de volgende doelen bereikt in het kader van deze visie:

  • Samen leven: in de nieuwe ontwikkeling is in de plint op de hoek straat Poelenburg-Clusiusstraat een volwaardig nieuw Huis van de Wijk opgenomen als spil van de wijk. Daarnaast zijn ondersteunende maatschappelijk functies opgenomen aan de Clusiusstraat. Beide functies dragen bij aan de cohesie in de buurt.
  • Wonen naar wens: een van de ambities van de Visie is om de kanteling van 60% naar 40% sociaal in te zetten en nieuwe doelgroepen en woonproducten aan te beiden in de wijk in middenhuur en markt koop door middel van het toevoegen van 1000 nieuwe woningen in de hele wijk. De sloop- nieuwbouw op de locatie heeft een forse impact op het meer divers maken van het woningaanbod voor bestaande en nieuwe doelgroepen.
  • Uitnodigend groen en water: Doel vanuit de visie is om het ruim aanwezige openbare groen in de wijk beter te benutten als plekken voor ontmoeting.

Dit bestemmingsplan voldoet aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de relevante milieu- en omgevingsfactoren volgen geen belemmeringen die de ontwikkeling tegenhouden. Er is bijzondere aandacht besteed aan de geluidsbelasting van de A8. Door het treffen van maatregelen kan een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstig bewoners worden gewaarborgd.

Conclusie

Met het plan wordt aangesloten bij het doel om meer differentiatie in het woningaanbod in de wijk Poelenburg. Bovendien draagt het plan bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Zaanstad en voldoet het plan aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Het levert bovendien een belangrijke bijdrage aan het invullen van de grote woningbehoefte binnen de gemeente Zaanstad.

Hoofdstuk 5 Participatie

5.1 Overleg Met Overheden En Diensten

Voor het vaststellen van het bestemmingsplan doorloopt de gemeente Zaanstad niet alleen het reguliere bestemmingsplantraject, waarin overheden en belangenorganisaties geraadpleegd worden conform artikel 3.1.1 Bro en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om zienswijzen in te dienen. De gemeente Zaanstad hecht, ook vanuit het gedachtegoed van de Omgevingswet en de wijze waarop plannen vanuit deze wetgeving vormgegeven worden, waarde aan een bredere consultatie.

In de onderstaande paragrafen worden de verschillende vormen van participatie toegelicht. Ook worden de verschillende groepen aangehaald met wie contact geweest is in deze periode.

5.1.1 Wettelijke overlegpartners en andere vaste overlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 Bro dienen burgemeester en wethouders bij een nieuw bestemmingsplan te overleggen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Daarnaast zijn er een aantal andere vaste overlegpartners aan wie het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) toegezonden aan diverse instanties.

5.1.2 Belanghebbenden

Op diverse momenten zijn de bewoners en omwonenden geïnformeerd over de voorbereiding van dit bestemmingsplan.

In juli 2021 is een nieuwsbrief verstuurd naar de bewoners en omwonenden van de Spaghettiflat, waarin de start van het planproces is aangekondigd. Ook waren er in de week van 5 juli 2021, vertegenwoordigers van Rochdale en de gemeente op drie momenten rondom de flat aanwezig voor vragen en opmerkingen. Het gesprek ging vooral over de gevolgen van de bouwactiviteiten voor de omwonenden, zoals de afvoer van het sloopafval, de parkeersituatie tijdens de sloop en bouw, enzovoorts. In het, bij de voorbereiding van de bouwactiviteiten, op te stellen BLVC plan (Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie) krijgen dergelijke onderwerpen een plek.

In september 2021 is een informatiekrant verstuurd naar de bewoners en omwonenden van de Spaghettiflat. In deze krant werden de planuitgangspunten, zoals het mogelijke bouwprogramma en een eerste schets van de mogelijkheden voor nieuwbouw, nader uiteengezet. De krant diende tevens als uitnodiging voor informatiebijeenkomsten. Om een goede spreiding en beperkte groepsgrootte te waarborgen, waren er 3 momenten waarin de bewoners konden langskomen in de Poelenburcht. De pagina's uit de informatiekrant zijn daarbij verwerkt tot informatieborden. Medewerkers van Rochdale en gemeente waren aanwezig voor toelichting en de beantwoording van vragen. Hierbij werd er, aanvullend op de hierboven omschreven bijeenkomsten, ook gesproken over de beoogde bouwhoogte, de komst het Huis van de Wijk en de planning.

Op 1 november 2022 is in combinatie met het project Poelenburg Oost een nieuwe informatiebijeenkomst gehouden.

5.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft – volgens de bepalingen in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) - met de daarbij behorende stukken ter inzage gelegen. Op 8 juni 2022 is de terinzagelegging van de stukken gepubliceerd in het digitale Gemeenteblad en op de website van de gemeente Zaanstad, en in het Stadsblad (gemeentelijke mededelingen).

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 juni 2022 tot en met 20 juli 2022 op het gemeentehuis ter inzage gelegen en was ook digitaal in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl en de website van de gemeente Zaanstad.

In de periode van terinzagelegging zijn bij de gemeente Zaanstad geen zienswijzen ingediend.

5.3 Ambtshalve Wijzigingen

De volgende wijzigingen zijn na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd:

  • Er is een bomeninventarisatie en bomeneffectanalyse uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in paragraaf 3.7 van de toelichting. De bomeneffectanalyse is als bijlage bij de toelichting opgenomen;
  • De stikstofberekeningen zijn geactualiseerd met de nieuwste versie van het programma Aerius. De geactualiseerde rapportages zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen;
  • Er is een nieuwe parkeerbalans als bijlage bij de toelichting opgenomen. Hierbij is uitgegaan van het minimum van de bandbreedte in de betreffende parkeernorm. Paragraaf 3.8 van de toelichting is geactualiseerd;
  • Ten behoeve van zoveel mogelijk behoud van bomen, is de verbeelding op de volgende onderdelen aangepast:
    1. 1. In de zuidwesthoek van het plan is geen bebouwing meer opgenomen. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is de bestemming gewijzigd van Wonen naar Groen;
    2. 2. De aanduiding 'parkeergarage' binnen de bestemming Groen is komen te vervallen. Een parkeergarage is alleen nog binnen de bestemming Wonen mogelijk;
    3. 3. De maatvoeringsaanduiding voor de toren van maximaal 70 meter hoog is naar de noordzijde verruimd. In de regels van de bestemming Wonen is met een aanvullende bepaling geborgd dat het oppervlak (footprint) van de toren niet groter kan worden dan in het ontwerpbestemmingsplan was bepaald;
  • De uitgevoerde aanvullende natuuronderzoeken zijn als bijlagen toegevoegd in de toelichting. Tevens is paragraaf 3.17 van de toelichting geactualiseerd op basis van de resultaten van deze onderzoeken.

.

Hoofdstuk 6 Toelichting Op Bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan en de toelichting vormt de uitleg en onderbouwing van de in de verbeelding en regels vastgelegde mogelijkheden, verplichtingen en verboden.
Het digitale bestemmingsplan 'Jaspersstraat Zaandam' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten, vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301) met bijbehorende regels. Het is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. De digitale versie van het bestemmingsplan gaat boven de analoge versie.

Dit bestemmingsplan gaat uit van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Ook is de Standaard 2018 van Zaanstad gebruikt die gebaseerd is op eerder genoemde SVBP.

Verbeelding
Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Welke bestemming er in een bepaald gebied geldt staat op de verbeelding. In de regels is vastgelegd welke bepalingen voor deze bestemming gelden: waarvoor mag het worden gebruikt en hoe mag het worden bebouwd. Een bestemming kan op één bepaalde plek voorkomen, maar ook op verschillende locaties binnen het plangebied. Op sommige locaties gelden afwijkende bepalingen of voorwaarden. Deze zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven en in de regels is bepaald welke specifieke regels er gelden.

Regels

De regels zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die van belang zijn voor een juiste interpretatie van begrippen en bepalingen die in de overige regels zijn opgenomen;
  2. 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk is in de regels per bestemming opgenomen welk gebruik is toegestaan en welke bouwmogelijkheden er zijn;
  3. 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn de algemene regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen en andere onderdelen van het bestemmingsplan. Het gaat onder ander om algemene gebruiks(on)mogelijkheden en afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden;
  4. 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk staat, naast enkele algemene slotbepalingen, opgenomen welk overgangsrecht geldt voor het bestaand gebruik en bebouwing.

Toelichting

In de toelichtingis in de voorgaande hoofdstukken een uitleg, onderbouwing en verantwoording gegeven van de keuzes die in dit bestemmingsplan zijn vastgelegd. De volgende paragraaf geeft enkele algemene uitgangspunten weer die dit bestemmingsplan hanteert. Daarna vat paragraaf 6.3 per bestemming samen wat de toegekende bestemming beoogt. De toelichting behoort niet tot het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en heeft daarom geen directe rechtskracht. Wel kan het eventuele onduidelijkheid bij de interpretatie van de regels wegnemen omdat in de toelichting de achtergronden en intentie van de regeling staat.

6.2 Begrippen En Wijze Van Meten

In dit bestemmingsplan is terughoudend omgegaan met het opnemen van begripsbepalingen. Alleen als een begrip gebruikt wordt in de regels en de 'Dikke van Dale' uitleg van dat begrip onvoldoende rechtszekerheid biedt, is een begripsbepaling opgenomen (artikel 1). Als een begrip in dit bestemmingsplan geen begripsbepaling kent, dan wordt dat begrip gebruikt zoals opgenomen in de Dikke van Dale en de beperktere versie daarvan zoals die benaderbaar is op de website www.vandale.nl.

In artikel 2 is voor het meten van oppervlakten en bouwhoogten aangegeven op welke wijze gemeten moet worden

6.3 Bestemmingen

Functieomschrijving (Artikel x.1)
De functieomschrijving van een bestemming kent in dit bestemmingsplan 2 varianten van gebruik. De hoofdfunctie en het gebruik dat ondergeschikt aan het hoofdgebruik moet zijn ('daaraan ondergeschikt').

Ondergeschikt gebruik in verhouding tot de hoofdfunctie
Ondergeschikt gebruik hoeft niet te horen bij de hoofdfunctie. Neem bijvoorbeeld nutsvoorzieningen. Deze hebben een groot verzorgingsgebied en zijn vaak niet gekoppeld aan alleen één functie. Nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en andere functies die als ondergeschikt zijn aangemerkt, zijn daarom toegestaan binnen meerdere bestemmingen, ook als er geen directe verhouding is met het hoofdgebruik. Maar de ondergeschikte functies mogen qua omvang nooit groter zijn dan de hoofdfunctie; er moet sprake blijven van ondergeschiktheid.

De ondergeschikte functies die binnen het gehele bestemmingsplan zijn toegestaan, zijn opgenomen in artikel 11. In de functieomschrijving van de bestemmingsregel zijn alleen de ondergeschikte of bijbehorende functies opgenomen voor zover die aanvullend zijn op artikel 11.

Voorrangsregelinggebruiks- en bouwregels
De bestemmingsregels kennen een opbouw van hoofdregel naar specifieke regels. Zo beginnen de bouwregels met de hoofdregels voor het bouwen van gebouwen/hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde. De gebruiksregels kennen een vergelijkbare opbouw.

De algemene regels in hoofdstuk 3 (de artikelen 9 tot en met 12) gelden altijd, tenzij deze nadrukkelijk zijn uitgesloten.

6.4 Groen (Artikel 3)

De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeren en voorzieningen voor waterberging.

Met een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat bouwen op deze gronden uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de bestaande woontoren op maaiveld bereikbaar blijft via de bestaande toegangen.

6.5 Verkeer (Artikel 4)

Voor binnen het plangebied aanwezige gronden van de weg Poelenburg is de bestemming Verkeer opgenomen. Daarnaast zijn ook voetpaden, bermen, parkeer- en groenvoorzieningen, water- en oevervoorzieningen, geleiding, beveiliging en regeling voor verkeer toegestaan.

6.6 Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)

De verkeers- en verblijfsvoorzieningen ter plaatse van de Jaspersstraat, Clusiusstraat en het bestaande fietspad hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Bij 'Verkeer - Verblijfsgebied' gaat het om wegen en gebieden met verblijfsfunctie en buurtontsluitingswegen. Ook parkeerplaatsen en groenvoorzieningen worden met dit artikel mogelijk gemaakt.

6.7 Wonen (Artikel 6)

Bestemming Wonen (artikel 6)

Functieomschrijving (artikel 6.1)

Hoofdgebruik

Binnen de bestemming Wonen is wonen het hoofdgebruik. Het aantal woningen mag niet meer mag bedragen dan 352 en het totaal maximum bruto vloeroppervlak van de nieuwbouw niet meer mag bedragen dan 33.000 m2. Wonen is gedefinieerd als 'Gehuisvest zijn en duurzaam verblijven in een woning'. Een woning is gedefinieerd als 'Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, niet zijnde kamerverhuur.'. Eén huishouden is gedefinieerd als: 'Een persoon of groep personen, die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voer(t)(en) en wil(len) voeren. Hierbij moet sprake zijn van onderlinge, met een gezinsverband vergelijkbare, verbondenheid en continuïteit in de samenstelling. Bij de vraag of een verblijfsvorm past binnen het hoofdgebruik wonen zijn dus een aantal aspecten van belang: duurzaam en langdurig verblijven, gehuisvest zijn en het houden van één huishouden. Om het te verduidelijken is een aantal verblijfsvormen getoetst aan deze aspecten.

  • Particuliere vakantieverhuur

Particuliere vakantieverhuur is een bijzondere vorm van logies. Het verblijf duurt langer dan een gebruikelijk hotelverblijf (particuliere vakantieverhuur hoeft niet per se in een hotel plaats te vinden), maar niet zo lang dat er sprake is van een duurzaam verblijf. Omdat er geen sprake is van duurzaam verblijf, past deze verblijfsvorm niet binnen het hoofdgebruik wonen. In het bestemmingsplan is particuliere vakantieverhuur gedefinieerd als verhuur van woonruimte bij afwezigheid van degene die de woning rechtsgeldig aanbiedt. Particuliere vakantieverhuur valt niet binnen het hoofdgebruik. Het gebruik als particuliere vakantieverhuur is toegestaan als niet meer dan 4 personen tegelijkertijd gebruik maken van de toeristische verhuur.

  • Bed & breakfast (artikel 6.4.3)

Het gebruiken van een woning als bed & breakfast is alleen toegestaan in vormen waarin geen verkeersaantrekkende werking optreedt en het woonkarakter van de woning behouden blijft. Concreet betekent dit dat er een maximum aan gasten (4) en slaapvertrekken (2) is opgenomen voor het gebruik als bed & breakfast, om een verkeersaantrekkende werking te voorkomen. Ook staan de regels niet toe om aan de straatzijde op de begane grond de bed & breakfast uit te voeren. Er is een maximum vloeroppervlak opgenomen (35% van de woning met een maximum van 65 m²) en de bewoner moet bij het nachtverblijf in de woning aanwezig zijn. Deze laatste eisen waarborgen dat het gebouw als eerste een woonkarakter behoudt.

  • Kamergewijze verhuur

Bij kamergewijze verhuur is er geen sprake van één gezamenlijk huishouden. Bij kamergewijze verhuur bestaat er geen onderlinge verbondenheid; normaal bestaat er geen band die het enkel gezamenlijk bewonen van een bepaalde woonruimte te boven gaat. De kosten van het huishouden worden hoofdzakelijk individueel aan de verhuurder betaald, wellicht met uitzondering van schoonmaakartikelen en andere kleine uitgaven. Van een gezamenlijk huishouden is daarom geen sprake, wat maakt dat deze verblijfsvorm niet past binnen het hoofdgebruik wonen.

Of binnen een woongebied een uitzondering wordt gemaakt om toch kamergewijze verhuur toe te staan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Er dient te worden voldaan aan artikel 3.3.1a, lid 2 van de Huisvestingsverordening en er moet voldoende parkeergelegenheid worden aangelegd of aanwezig te zijn.

In dit gebied is in de regels een uitzondering opgenomen bij zorgwonen waardoor kamergewijze verhuur daar onder voorwaarden wel kan. Een woning mag worden opgedeeld in maximaal 2 kamers voor kamergewijze verhuur voor zorgwonen (zie hierna in deze artikelgewijze toelichting). Er geldt daarbij een maximum van 45 woningen die mogen worden opgedeeld voor kamers voor zorgwonen.

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis (artikel 6.4.4)

De voorwaarden aan het uitoefenen van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zorgen er voor dat het woonklimaat in en buiten de woning behouden blijft. Verder is het belangrijk dat er geen trilling, geur of geluid wordt veroorzaakt die buiten de woning waarneembaar is. De hoogte van het geluid of de geur of de intensiteit van de trilling is niet van belang: als trilling, geluid of geur waarneembaar is buiten de woning dan wordt de norm overschreden. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit moet namelijk inpasbaar zijn binnen een woongebied.

Met een afwijkingsmogelijkheid (artikel 6.5.1) is het mogelijk om beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten toe te staan die wel een verkeersaantrekkende werking hebben, maar alleen wanneer er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. De overige voorwaarden aan het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis blijven gelden. De afwijkingsmogelijkheid ziet alleen op de verkeersaantrekkende werking.

Gastouderopvang aan huis (artikel 6.4.4)

Tegenwoordig brengen ouders hun kinderen vaak naar een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang (BSO) of gastouder. Gastouderopvang is als andere vormen van kinderopvang opgenomen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko).

Gastouderopvang zoals beschreven in de Wko past binnen de definitie van artikel 1.19. Gastouderopvang is binnen deze bestemming rechtstreeks toegestaan als voldaan wordt aan de voorwaarden. De voorwaarden zorgen ervoor dat het woonkarakter van de woning behouden blijft. Met andere woorden, de woning blijft in de eerste plaats om in te wonen.

Het maximum van 6 kinderen zorgt ervoor dat de geluidsbelasting in overeenstemming blijft met die van een woonomgeving. De Raad van State heeft eerder overwogen (ECLI:NL:RVS:2018:950) dat er geen harde geluidsnormen zijn voor gastouderopvang, maar dat met een maximum van 6 kinderen in redelijkheid aansluiting kan worden gezocht bij de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door een gezin van 6 kinderen.

Gastouderopvang die niet in de eigen woning wordt uitgevoerd, maar in de woning van de vraagouders én met de aanwezigheid van andere kinderen dan die van de vraagouders zelf, valt niet onder de regeling voor gastouderopvang binnen de woonfunctie, omdat de bewoner van het huis niet zelf het beroep uitoefent. Omdat dit wel mogelijk moet zijn, kan dit geregeld worden via een afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij kan voor een situatie beoordeeld worden of medewerking te verantwoorden valt. Benadrukt wordt dat deze uitzondering alleen geldt voor kleinschalige kinderopvang.

Tot slot blijft gelden dat een gastouderopvang voldoet aan de voorschriften voor de kwaliteitseisen van hoofdstuk 1, afdeling 3 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

Kantoren en maatschappelijke voorzieningen (artikel 6.1)

Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' (in de noordoosthoek) zijn in de eerste drie bouwlagen maatschappelijke voorzieningen toegestaan met een totaal maximum bruto vloeroppervlak van 3.500 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' (aan de noord- en oostzijde) zijn uitsluitend op de begane grond: kantoren, dientverlening en horeca in categorie 1 toegestaan met een totaal maximum bruto vloeroppervlak van 400 m2;

Bouwregels algemeen (artikel 6.2.1)

De eerste bouwregels van het artikel gaan over de algemene bepalingen voor het bouwen van hoofdgebouwen en bouwwerken, die geen gebouwen zijn.

Voor een aantal bouwwerken zijn bijzondere regelingen opgenomen. Deze regels gelden in aanvulling op de hoofdregels. Als er strijdigheid bestaat tussen bepalingen, dan gaat de bijzondere regeling voor. De bijzondere regeling werkt altijd in aanvulling op of in afwijking van de hoofdregel.

Gebouwen (artikel 6.2.2)

De hoofdregel is dat gebouwen alleen zijn toegestaan binnen een bouwvlak. Het maximum aantal woningen van 352 mag daarbij niet worden overschreden om zo te voorkomen dat er meer woningen worden gebouwd dan waar in de verschillende onderzoeken van uit is gegaan. Met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte' is geregeld hoe hoog de gebouwen mogen worden gebouwd.

Voorwaardelijke verplichting geluid

Om ervoor te zorgen dat de woningen voldoen aan de eisen uit de Wet geluidhinder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is bepaald dat het in gebruik nemen van woningen alleen is toegestaan wanneer uit akoestisch onderzoek is gebleken dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, aan de vastgestelde hogere waarde wordt voldaan of een dove gevel wordt toegepast. Indien mogelijk zal bovendien voldaan moeten worden aan minimaal één geluidluwe gevel per woning.

Voorwaardelijke verplichting windhinder

Voor de bouw van een gebouw hoger dan 30 meter dient bij de aanvraag omgevingsvergunning middels een windonderzoek te worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar windklimaat en dienen de de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Voorwaardelijke verplichting bezonning

Voor de bouw van een gebouw hoger dan 20 meter dient bij de aanvraag omgevingsvergunning middels een bezonningsstudie tee worden aangetoond dat wordt voldaan aan de lichte TNO-norm en dienen de de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Voorwaardelijke verplichting klimaatadaptieve maatregelen

Ten behoeve van een klimaatadaptieve inrichting zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

  1. a. wordt voldaan aan een minimaal vloerpeil van 0,2 meter + NAP;
  2. b. 70mm neerslag in 1 uur kan worden opvangen en verwerkt binnen het perceel;
  3. c. ten minste 30% van het bestemmingsvlak Wonen als onverhard terrein wordt ingericht en in stand wordt gehouden.

Voorwaardelijke verplichting sloop gebouwen

Voor sloop van gebouwen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat dit uitsluitend is toegestaan indien uit ecologisch onderzoek is gebleken dat er geen aantasting plaats vindt van vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels danwel een ontheffing van de Wet natuurbescherming is verleend.

Overige bouwwerken die geen gebouw zijn (artikel 6.2.3)

In het artikel is een regeling opgenomen met maximum bouwhoogtes voor kunstobjecten, speelvoorzieningen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Afwijken van de bouwregels (artikel 6.3)

Er is een binnenplanse afwijking opgenomen ten behoeve van het vergroten van de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte van 20 meter naar 30 meter, mits voldaan wordt aan de lichte TNO-norm voor bezonning op woningen in de omgeving.

Specifieke gebruiksregels (artikel 6.4)

In het artikel is bepaald dat de gronden en bouwwerken alleen mogen worden gebruikt voor de functies zoals genoemd in artikel 6.1 en de functies zoals genoemd in de algemene gebruiksregels als bedoeld in artikel 10.

6.8 Leiding - Gas (Dubbelbestemming - Artikel 7)

De dubbelbestemming "Leiding-Gas" wordt uitsluitend gelegd op hoge druk gasleidingen met een druk van 8 bar of meer. Dit betreft een strook met een breedte van 4 meter aan weerszijden van de desbetreffende leidingen (de vrijwaringzone). Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leidingen toegestaan. Bebouwing ten dienste van de primaire bestemming is slechts toegestaan na een advies van de leidingbeheerder. Er geldt een aanlegvergunningvereiste voor werken en werkzaamheden die de leidingen zouden kunnen schaden.

6.9 Waarde - Archeologie 2 (Dubbelbestemming - Artikel 8)

De archeologische waarden in het plan worden beschermd door het aangegeven van gebieden van archeologische waarde ('Waarde-Archeologie'). Dit zijn gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen kunnen worden verwacht. Wanneer binnen deze gebieden de bodem boven een bepaald oppervlak wordt verstoord en is voor deze verstoring een bouw- of aanlegvergunning (omgevingsvergunning) nodig, dan is de aanvrager van de betreffende bouw- of aanlegvergunning (omgevingsvergunning) verplicht een archeologisch vooronderzoek te laten uitvoeren. Doel van dit onderzoek is vast te stellen of op de plek waar de bodem wordt verstoord, een vindplaats aanwezig is en of deze vindplaats door de voorgenomen werkzaamheden wordt verstoord. Blijkt er een vindplaats aanwezig te zijn en wordt hij door de voorgenomen werkzaamheden verstoord, dan moet de aanvrager van de vergunning maatregelen treffen om de vindplaats in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk of wil hij dit niet, dan moet hij de vindplaats laten opgraven.

Voor de gronden met de waarde Waarde - Archeologie 2 zijn bij een verstoring kleiner dan 2000 m² of ondieper dan 30 cm geen archeologische maatregelen nodig.

6.10 Anti-dubbeltelregel (Artikel 9)

Het Bro bepaalt dat bestemmingsplannen een anti-dubbeltelregel moeten bevatten. Deze staat in artikel 9. Doel van deze regel is te voorkomen dat als volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis kan worden gesteld.

6.11 Algemene Bouwregels (Artikel 10)

Algemene bouwregel - Parkeren (artikel 10.1)
Het systeem dat hierbij gehanteerd wordt is dat van de dynamische verwijzing. In de regels wordt verwezen naar de inhoudelijke parkeernormen zoals die geformuleerd zijn in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 of zoals deze later worden gewijzigd. Dat betekent dat als deze nota na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt gewijzigd, de daarin opgenomen nieuwe normen moeten worden toegepast.

De tekst van de dynamische bepaling is afgestemd op de voorbeeldtekst van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837).

Algemene bouwregel - Gebouwen voor nutsvoorzieningen of waterhuishoudkundige voorzieningen (artikel 10.2)

Nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn op grond van de algemene gebruiksregels (artikel 11) binnen bijna alle bestemmingen toegestaan op voorwaarde dat de voorziening ondergeschikt is aan het hoofdgebruik. Om die reden is het ook wenselijk om gebouwen voor die voorzieningen toe te staan. Denk hierbij aan een trafohuisje of een gemaal. Vergunningsvrij zijn deze gebouwen al toegestaan tot een bouwhoogte van 3 m (zie artikel 2.18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht), maar het komt ook voor dat trafohuisjes tussen de 3 en 4 m hoog zijn. In die gevallen is het onwenselijk om voor elk trafohuisje dat hoger is dan 3 m, maar kleiner is dan 4 m, af te moeten wijken van het bestemmingsplan.

Er gelden ook nog andere regels gelden voor het plaatsen van gebouwen voor nutsvoorzieningen. Zo moet er voor het plaatsen van een trafohuisje ook een vergunning worden aangevraagd op grond van de Algemene verordening infrastructuur Zaanstad (AVOI).

6.12 Algemene Gebruiksregels (Artikel 11)

Algemene gebruiksregels - uitgesloten gebruik (artikel 11.1)
Een aantal gebruiksvormen zijn binnen het hele bestemmingsplan uitgesloten. Aspecten zoals een toename van de parkeerdruk, verandering van de sociale dynamiek of een te grote belasting van het openbaar gebied spelen hierbij een rol.

Seksinrichtingen zijn in de algemene gebruiksregels uitgesloten. De invloed van een seksinrichting op de leefomgeving kan groot zijn. Daarom wordt dit niet standaard toegestaan. Als een plek geschikt wordt geacht voor een seksinrichting, dan zal dit in de bestemmingsregels nadrukkelijk worden benoemd.

Daarnaast zijn ook enkele vormen van een bedrijf uitgesloten, zogeheten 'Bevi-inrichtingen' en 'geluidzoneringsplichtige inrichtingen'. Dit zijn inrichtingen waarvoor op basis van de milieuregelgeving zwaardere eisen gelden tegenover dichtbij gelegen functies. Voor deze inrichtingen moet per gebied worden afgewogen of het ruimtelijk gezien wenselijk is deze toe te staan. Als dit zo is dan kan van de algemene uitsluiting worden afgeweken door een specifiek gebied aan te wijzen waarbinnen deze wél zijn toegestaan.

Algemene gebruiksregels - toegestaan ondergeschikt gebruik (artikel 11)
Een aantal functies zijn wenselijk binnen bijna alle bestemmingen op voorwaarde dat dit gebruik ondergeschikt blijft aan het hoofdgebruik. Denk bijvoorbeeld aan nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het hoofdgebruik is geregeld in de bestemmingen. De ondergeschiktheid van gebruik is vooral afhankelijk van de schaal en omvang van het hoofdgebruik. Dit is niet te begrenzen met een maximaal oppervlakte, maar moet gerelateerd worden aan de omvang van het hoofdgebruik. Daarbij mag een ondergeschikt gebruik nooit een omvang krijgen die het hoofdgebruik onmogelijk maakt.

6.13 Algemene Afwijkingsregels (Artikel 12)

De algemene afwijkingsregels bevatten een aantal mogelijkheden om het doelmatig grondgebruik te bevorderen. Aan de ene kant is het mogelijk om van de bestemmingsgrenzen af te wijken als dat in de feitelijke situatie logischer is. Dit kan toegepast worden wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de bestemmingsgrens op de verbeelding niet overeenkomt met de werkelijke situatie, terwijl er geen aanleiding is aan te nemen dat dit opzettelijk is gebeurd.

Daarnaast kan het College van B&W door middel van een binnenplanse afwijkingsprocedure medewerking verlenen aan maten die maximaal 10% afwijken van de bouwregels in het bestemmingsplan. Deze afwijking is niet bedoeld om meteen bij het tekenen van het bouwplan al bij de maximum maten te betrekken. Het is een vangnet voor afwijkingen van de bouwmaten die tijdens de realisatie kunnen ontstaan. Zo is het niet ondenkbaar dat een gebouw net iets hoger wordt dan vooraf was gepland, waardoor in zo'n geval strijdigheid met de maten in het bestemmingsplan kan ontstaan. De algemene afwijkingsmogelijkheid biedt in dat geval de ruimte deze fout op te vangen.

Ook biedt het artikel de mogelijkheid om gebouwen voor nutsvoorzieningen toe te staan die groter zijn dan de regels voor het vergunningsvrije bouwen. Soms worden trafohuisjes gecombineerd, waardoor een bestaand huisje vervalt en een ander bestaand huisje wordt uitgebreid. Omdat het veelal gebouwen in de openbare ruimte betreft ligt het niet voor de hand deze gebouwen direct toe te staan. Via deze afwijkingsmogelijkheid heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om grotere gebouwen voor een nutsvoorziening toe te staan, maar kan het bevoegd gezag tevens de ruimtelijke wenselijkheid afwegen. Ook kan onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend voor het voor een klein deel realiseren van wegen of aansluitingen van wegen buiten de bestemmingsgrens.

6.14 Overgangs- En Slotregels (Artikelen 13 En 14)

Overgangsregels (artikel 13)
De overgangsregels bevatten een voorziening voor situaties die afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen. In principe mogen deze situaties blijven bestaan. Als het gaat om afwijkingen van de bebouwingsregels mag het bouwwerk zelfs worden verbouwd. Alleen als ze door een calamiteit verloren gaan, mogen ze geheel worden herbouwd.

Slotregel (artikel 14)
De slotregel bepaalt hoe de regels van dit bestemmingsplan genoemd worden.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 1 Beleidskaders

Hoofdstuk 1 Algemene Nationale Beleidskaders

1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met betrekking tot 'sterke en gezonde steden en regio's' is in de NOVI aangegeven dat vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig zijn voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven.

Tegelijk streeft men naar een verbetering naar de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen.

Beoordeling

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI. Met het plan wordt invulling gegeven aan de aanwezige woningbehoefte op een binnenstedelijke locatie. De woningen zullen voldoen aan de huidige duurzaamheids-eisen.

1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat een uitwerking van bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met eisen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. In het Bro is onder andere in artikel 3.1.6 lid 2 Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. In artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is voorgeschreven dat als bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat. Als het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt wordt ook een motivering opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Beoordeling

Het plangebied is onderdeel van bestaand stedelijk gebied en voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Daarom dient te worden getoetst of dit bestemmingsplan voor wat betreft behoefte aan de ladder voor duurzame verstedelijking voldoet. In paragraaf 3.10 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegepast. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen.

1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Barro. In het Barro zijn onder andere de regelingen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is ‘getrapt’ vastgelegd. Provincies en gemeenten zijn verplicht het beleid nader uit te werken, wanneer de regeling getrapt is. Wanneer een van deze regelingen geldt voor het plangebied, moeten deze in het bestemmingsplan verplicht worden uitgewerkt.

Beoordeling

Het Barro bevat geen verplichtingen specifiek voor dit plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de voorschriften uit het Barro.

1.4 Crisis- en herstelwet (Chw)

De Chw beoogt ruimtelijke en infrastructurele projecten versneld te ontwikkelen in verband met de economische crisis. In het besluit uitvoering Crisis- en herstelwet zijn projecten aangewezen als experiment. Voor dergelijke projecten mag worden afgeweken van bepaalde wetten op onder andere het gebied van ruimtelijke ordening en milieu.

Op grond van artikel 2.4 lid 1 Crisis- en herstelwet (Chw) kan bij AMvB bij wijze van experiment worden afgeweken van een aantal planologische en milieuregels. In de AMvB moet onder meer worden bepaald welke afwijkingen van de bedoelde wetten zijn toegestaan en wat de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijkingen is (artikel 2.4 lid 3 Chw).

De bedoelde AMvB is het Besluit uitvoering Chw. In de zevende tranche van dit besluit (Stb. 2014, nr. 168) is in artikel 7c een wettelijke grondslag gegeven voor experimentele bestemmingsplannen. Met deze pilot wordt geëxperimenteerd met de in de toekomstige Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingplan tot een omgevingsplan. Zolang de Omgevingswet nog niet is vastgesteld en in werking is getreden, geldt een experimenteel omgevingsplan als een buitenwettelijk en vormvrij plan.

In het kader van dit experiment mag door de in het besluit aangewezen gemeenten worden afgeweken van de in artikel 7c aangegeven onderdelen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening, de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het aantal deelnemende gemeenten is bij de latere tranches van het Besluit uitvoering Chw verder uitgebreid.

In bijlage 1 van de Chw is aangegeven in welke gevallen er bij een bestemmingsplan procedurele versnellingen van toepassing kunnen zijn. De bouw van meer dan 11 woningen is een activiteit die is genoemd in bijlage 1. De procedurele versnelling betekent dat de Raad van State in principe binnen 6 maanden na binnenkomst van een eventueel beroepschrift moet beslissen. Binnen die periode vindt een zitting plaats. Na de zitting laat de uitspraak meestal hooguit nog 6 weken op zich wachten. Om gebruik te kunnen maken van de procedurele versnelling uit de Chw moet in de kennisgeving van het vastgestelde bestemmingsplan worden vermeld dat de Chw van toepassing is en welke gevolgen dat heeft.

Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling is niet aangemeld in het kader van de Crisis- en herstelwet (Chw) maar de Chw is wel van toepassing bij de behandeling van een eventuele beroepszaak bij de Raad van State omdat er met dit bestemmingsplan meer dan 11 woningen gebouwd worden.

1.5 Omgevingswet

Door de Omgevingswet wordt het wettelijke kader voor burgers, ondernemers en overheden inzichtelijker en ontwikkeling en beheer van de leefomgeving beter beheersbaar. Onderwerpen die in de nieuwe wet worden geregeld verdwijnen uit de bestaande wetgeving, daartoe worden (delen van) bestaande wetten ingetrokken. De nieuwe wet zal daarmee een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving betekenen. De nieuwe wet regelt:

  • het versnellen en verbeteren van besluitvorming in het brede fysieke domein;
  • de integratie van plannen en toetsingskaders;
  • het vergroten van bestuurlijke afwegingsruimte;
  • het doelmatig uitvoeren van onderzoek.

De Omgevingswet omvat een aantal integrale instrumenten als de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de omgevingsvergunning. Hierin worden soortgelijke sectorale instrumenten geïntegreerd in één instrument. De omgevingsvisie vervangt de (gebiedsdekkende) structuurvisie voor ruimtelijke ordening, het waterplan, het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoerplan en de ruimtelijke aspecten van de natuurvisie uit de voorziene Wet natuurbescherming. Procedures worden al in de eerste fase geüniformeerd. Het omgevingsplan is een gebiedsdekkend plan voor de leefomgeving. Het vervangt onder meer:

  • bestemmingsplan(nen);
  • algemene plaatselijke verordening(en);
  • bomenverordening;
  • monumentenverordening;
  • reclameverordening.

Het verschil met het bestemmingsplan is dat in het omgevingsplan meer regels kunnen worden opgenomen dan enkel over de bestemming van grond; ook afspraken over natuur en milieu en bijvoorbeeld erfgoed kunnen erin. Gemeenten kunnen het plan zo 'breed' maken, als zij willen: van 'een goede ruimtelijke ordening' tot 'een goede fysieke leefomgeving'.

Beoordeling

De Omgevingswet is nog niet van toepassing. Dit plan is daarom opgesteld volgens de Wet ruimtelijke ordening. Uitgangspunt is dat de vergunningsaanvraag ook voor inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt ingediend.

Hoofdstuk 2 Algemene Provinciale En Regionale Beleidskaders

2.1 Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid

Op Op 19 november 2018 heeft Provinciale Staten de Omgevingsvisie NH2050 "Balans tussen economische groei en leefbaarheid" vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:

  1. 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  2. 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  3. 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  4. 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  5. 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Ten aanzien van de metropool Amsterdam wordt geconstateerd dat deze zich snel ontwikkeld. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan lang is gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw moeten worden ingezet op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samen gaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.

Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij dient oog te worden gehouden voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. Ook dient er een vinger aan de pols te worden gehouden voor wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag door er voor te zorgen dat regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen bij de vraag blijven aansluiten. De bestaande voorraad woningen wordt daarbij betrokken.

Betekenis voor het project

Het plangebied behoort gelet op de bestemming, het huidige gebruik en de locatie tot het bestaand stedelijk gebied. Met het plan wordt de bestaande stedelijke structuur versterkt waarbij deels is uitgegaan van functiemenging. Op deze wijze wordt de beschikbare binnenstedelijke ruimte zo optimaal mogelijk benut en wordt het landschap gespaard. Ook wordt ingezet op besparing van energie en een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting. Dit past binnen de hoofddoelstellingen in het provinciale beleid.

2.2 Omgevingsverordening NH2020

De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgend bepalingen van belang:

  • Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen: Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  • Artikel 6.62 Klimaatadaptatie: De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt.

Beoordeling

Omdat het voorliggende bestemmingsplan de herontwikkeling tot een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient het programma in overeenstemming te zijn met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Uit de paragrafen 6 en 3.10 blijkt dat de ontwikkeling past in het regionaal woonbeleid en voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.9 is ingegaan op onder meer klimaatadaptatie.

2.3 Kwaliteitsbeeld en nieuwe opgaven voor het MRA-landschap

In de Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft een bestuurlijke denktank van vertegenwoordigers van provincie Noord-Holland en betrokken regio's en regiogemeenten, opdracht gegeven om een toekomstperspectief op te stellen voor de landschappen in en rond de MRA.
Door de toenemende dynamiek en ruimtevraag in de MRA neemt de urgentie toe om zorgvuldig en met aandacht voor kwaliteit het landschap te ontwikkelen. De genoemde opdracht heeft in maart 2014 geresulteerd in de publicatie 'Kwaliteitsbeeld en nieuwe opgaven voor het MRA-landschap'.
Het 'Kwaliteitsbeeld en nieuwe opgaven voor het MRA-landschap' biedt een vijftal principes om het landschap aan vitaliteit te laten winnen en voor te bereiden op de toekomst. Het is een instrument dat door alle betrokken partijen kan worden gebruikt bij het werken aan plannen en projecten in het metropolitane landschap.

De vijf principes zijn achtereenvolgens:

  1. 1. Capaciteit en bereikbaarheid van een aantal landschappen van de MRA vergroten respectievelijk verbeteren.
  2. 2. De aantrekkelijkheid en de belevingswaarde van de MRA-landschappen verhogen en verschillen in karakter, gebruik en geschiedenis uitgesprokener maken.
  3. 3. Koesteren en versterken van een aantal structuurlijnen en landschappen, die uniek of 'outstanding' zijn.
  4. 4. 'Doorwaadbaarheid' van de MRA-landschappen vergroten door in te zetten op passages voor fietsers, wandelaars en vaarverkeer daar waar dragende, landschappelijke structuren infrastructuurbundels kruisen.
  5. 5. Ruimte reserveren voor waterberging, natuur, landschapsontwikkeling en verstedelijking.

Beoordeling

De ontwikkeling van het plangebied betreft een binnenstedelijke verdichting, met aandacht voor de 'doorwaadbaarheid' door betere verbindingen mogelijk te maken tussen de buurten in de Kogerveldwijk. Het plan is in overeenstemming met de geformuleerde principes.

Hoofdstuk 3 Algemene Gemeentelijke Beleidskaders

3.1 Structuurvisie Zichtbaar Zaans

Op 7 juni 2012 is de Ruimtelijke structuurvisie Zichtbaar Zaans door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft een overzicht van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. Belangrijk element hierin is de verbinding met Amsterdam en de positie in de Metropoolregio. Dit heeft veel consequenties voor Zaanstad op het gebied van aansluiting openbaar vervoer, de verstedelijkingsopgave en de ontwikkeling van de economie. Ook in Zaanstad zelf zijn veel ontwikkelingen gaande op het gebied van onder andere knooppunten van openbaar vervoer, herstructurering van bedrijventerreinen, industrieel erfgoed en de woningbouwopgave. Het behoud van de kernkwaliteiten van het landschap is een belangrijk onderdeel van de structuurvisie, evenals de wens om de milieubelasting in het gebied terug te brengen.
In de structuurvisie zijn de gebiedsprofielen voor heel Zaanstad weergegeven. Voor dit plangebied geeft de structuurvisie aan het gebied de gebiedstypering 'Woongebied' met het nadere profiel 'Tuinstedelijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0007.jpg"

Ruimtelijke structuurvisie 'Zichtbaar Zaans'

Beoordeling

Gebiedskenmerken

Het tuinstedelijke profiel is van toepassing op de meeste vooroorlogse wijken met een woonprogramma dat voornamelijk uit laagbouw bestaat. Dit profiel wordt gekenmerkt door een gemiddelde dichtheid van 20-30 woningen per hectare. In deze wijken liggen de voorzieningen in de aangrenzende dorpslinten, soms geclusterd in een winkelcentrum. Deze wijken hebben een goede samenhangende structuur en een eigen karakter. Bij vernieuwing wordt aangesloten op het karakter van de buurt en rekening gehouden met een iets grotere differentiatie in dichtheden en woontypologieën. Hierbij wordt gedacht aan gestapelde bouw in de nabijheid van de wijkcentra en bij de aansluiting op stations. De wijken bestaan uit architectonisch samenhangende buurten.

Openbare ruimte

De openbare ruimte is per buurt verschillend. Er bestaan zowel meer buurten met een stenige openbare ruimte als groener ingerichte buurten. Het eigen karakter wordt versterkt. De opgave hierbij is een duidelijke samenhang te brengen binnen de buurt en een groene inrichting te bevorderen. Een groenere wijk is de opgave. Dit wordt bereikt door groene routes, ecologische verbindingen en waar mogelijk groene straatprofielen. De bereikbaarheid is zowel gericht op de auto als het openbaar vervoer. Het fietsnetwerk wordt versterkt om het autogebruik binnen de wijk en de wijken onderling terug te dringen. Sociale samenhang is een belangrijk uitgangspunt. Extra aandacht moet worden gegeven aan de relatie tussen de woning en het openbare gebied. De woningen en voorzieningen zijn gericht op de openbare ruimte. Bij gestapelde bebouwing is gebouwd parkeren een opdracht om de kwaliteit van de openbare ruimte te garanderen. Deze parkeeroplossingen worden afgezoomd door woningen en entrees. Bij vernieuwing in de wijk moeten andere, minder dominante parkeeroplossingen voor de auto worden gevonden. Bijzondere openbare ruimtes zijn gekoppeld aan functies zoals scholen en winkelcentra en zijn duidelijk begrensd en kennen een hogere kwaliteit van de inrichting van deze openbare ruimte.

Functies

Naast de wijk- en buurtcentra is er mogelijkheid voor beperkte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, evenals voor enkele verspreide niet-hinderlijke bedrijfjes en multifunctionele gebouwen. Het uitgangspunt is ongeveer 10 arbeidsplaatsen per hectare.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de gemeentelijke structuurvisie waarin wordt ingezet op herstructurering binnen de wijk Poelenburg. Er vindt verdichting plaats nabij het wijkcentrum waarbij wordt ingezet op woningen voor verschillende inkomensgroepen. Parkeren vindt zoveel mogelijk plaats op eigen terrein en deels in de directe omgeving. De verdichting gaat gepaard met zoveel mogelijk behoud van openbaar groen en een versterking van de kwaliteit van de openbare ruimte.

3.2 MAAK.Zaanstad

Op 30 juni 2016 is MAAK Zaanstad door de gemeenteraad vastgesteld. Binnen MAAK.Zaanstad is de gemeente Zaanstad met inwoners, ondernemers en organisaties in gesprek gegaan over de toekomst van Zaanstad. MAAK.Zaanstad is een toekomstbeeld en agenda en is eigendom van de stad. Het heeft tot doel met een investerings- en uitvoeringsagenda te komen die ervoor zorgt dat Zaanstad ook op de lange termijn een sociaal duurzame stad is, waar mensen zich thuis voelen en met plezier wonen en werken.

MAAK.Zaanstad is een uitwerking van bestaande visies, zoals Zaans Evenwicht en de Economische en Ruimtelijke Structuurvisie. Deze visies zijn verrijkt met het gesprek met de stad en majeure ontwikkelingen, waaruit opgaven, richting en ambitie zijn gedestilleerd.

De agenda van MAAK.Zaanstad loopt tot 2040, maar kijkt ook op korte termijn: wat moet er nu al gebeuren? Met MAAK.Zaanstad heeft de gemeenteraad een aantal maatregelen vastgesteld. Onder meer heeft de gemeenteraad bepaald dat (enkel de maatregelen relevant voor het onderhavig plan zijn opgenomen):

  • Het streven is om in Zaanstad tot 2040 tussen de 15.000 en 20.000 woningen te realiseren. Dit aantal extra woningen kan bereikt worden door nieuwbouw, of door alternatieven zoals transformatie van panden en door splitsing/aan- of bijbouwen bij bestaande woningen.Waarbij voor de komende 10 jaar gestreefd wordt de bouwproductie te verhogen naar 1000 woningen per jaar.
  • Er binnen de stedelijke contouren wordt gebouwd.
  • Bij gebiedsontwikkeling ruimte dient te worden gegeven aan (maatschappelijke) voorzieningen.
  • Extra inzet op kwaliteit openbare ruimte nodig is om de stad schoon, heel, veilig én mooi te maken.
  • Openbare ruimte tegelijkertijd bijdraagt aan de versterking van het toerisme. Duidelijke en aantrekkelijke routes door de stad het toeristisch potentieel aan elkaar verbindt. Het toerisme zorgt voor werkgelegenheid en één van de dragers is voor een goed aanbod van horeca en winkels.
  • Het inzetten op een “compacte” stad bijdraagt aan draagvlak voor voorzieningen en de stad zodoende sterker maakt. Naast het binnenstedelijk verdichten ingezet wordt op het verkorten en antrekkelijker maken van de (langzaam verkeers-) routes tussen de verschillende delen van de stad binnen de rode contouren;
  • De stad een grote diversiteit en meer kwaliteit (duurzaam en met een goede fundering) aan bestaande en nieuwe woningen nodig heeft, waarbij speciale aandacht is voor bijzondere doelgroepen.

Beoordeling

Zaanstad wil het groene buitengebied sparen en de groei (zo’n 15.000 - 20.000 woningen) zal in de komende decennia binnenstedelijk worden gerealiseerd, door verdichting en transformatie van locaties die leegstaan of onderbenut worden. Het voorliggende bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk binnen de bestaande stedelijke contouren. Het plan beoogt een kwalitatieve herontwikkeling van het gebied. Het bestemmingsplan draagt daarmee bij aan de doelstellingen van MAAK.Zaanstad.

3.3 Actieplan Poelenburg en Peldersveld

Het actieplan uit 2017 is een gezamenlijk plan met het Sociaal Wijkteam, het Jeugdteam, BewonersBedrijf en het Centrum Jong. Ook de politie, schoolbesturen en woningbouwcorporaties hebben hun commitment aan het plan gegeven. Op basis van een analyse van de situatie is een voorstel gedaan voor zowel een overkoepelende doelstelling ('Poelenburg en Peldersveld zijn open, diverse en kansrijke wijken') als voor een aanpak. Ook zijn er twee randvoorwaarden en vijf opgaven geformuleerd. Per opgave is een korte analyse uitgevoerd en een doelstelling met eventuele acties voor de komende periode geformuleerd. Het zorgen voor meer diversiteit in de bevolkingsopbouw is als één van de twee randvoorwaarden genoemd om de doelstelling van Poelenburg en Peldersveld als open, diverse en kansrijke wijken te kunnen realiseren.

Betekenis voor het project

Met het plan wordt aangesloten bij de doel van meer diversiteit in de bevolkingsopbouw in Poelenbrug door middel van het creëren van woningen voor verschillende inkomensgroepen.

3.4 Pact Poelenburg Peldersveld 2020-2040

In 2019 is het Pact Poelenburg Peldersveld vastgesteld. Het betreft een integrale, langjarige aanpak om de wijk én de positie van bewoners te verbeteren. In het pact zijn 3 opgaven benoemd:

  1. 1. Jeugd: Opgroeien in Poelenburg en Peldersveld moet gelijke kansen geven op ontplooiing van talenten;
  2. 2. Participatie en Armoede: Iedereen in Poelenburg en Peldersveld bouwt aan zijn toekomst en werkt of doet mee naar vermogen;
  3. 3. Wonen: Poelenburg en Peldersveld zijn open en diverse wijken waar het fijn en veilig wonen, werken en verblijven is.

Met betrekking tot wonen is het sleutelwoord 'divers', waarbij divers zowel staat voor een divers woningaanbod als voor een diversiteit van bewoners. Er wordt gestreefd naar een fysieke omgeving die aanzet tot bewegen: speelplekken, fietspaden, groen en luchtkwaliteit zijn optimaal.

Betekenis voor het project

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve verbetering van het woningaanbod en meer diversiteit.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders Cultuurhistorische Waarden

4.1 Erfgoedwet

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed is geregeld in verschillende specifieke regelingen en wetten. Dat zijn de Regeling materieel beheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Door deze in de loop der tijd tot stand gebrachte sectorale wettelijke regimes, kent elk erfgoedtype zijn eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen. De huidige sectorale versnippering van de erfgoedwetgeving en de aanpassingen die in de verschillende wettelijke regimes wenselijk of noodzakelijk worden geacht, zijn de redenen om één integrale Erfgoedwet op te stellen waarin de hierboven opgesomde specifieke wetten en regelingen worden geïntegreerd.Naast het samenbrengen van verschillende regelingen in één Erfgoedwet bevat dit wetsvoorstel op een aantal punten inhoudelijk nieuwe bepalingen ten opzichte van de huidige wettelijke regelingen over het cultureel erfgoed.

  • Er komt een regeling voor het vervreemden van cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de rijksoverheid of van gemeentelijke of provinciale overheden;
  • De zorg voor de rijkscollectie wordt op uniforme wijze wettelijk verankerd. Voor de musea waarvoor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister van OCW) verantwoordelijk is, komt deze wettelijke verankering in de plaats van de huidige privaatrechtelijke beheersovereenkomsten;
  • Voor de Minister van OCW wordt de verplichting in het leven geroepen om cultuurgoederen en (deel)collecties van hoge kwaliteit voor de rijkscollectie te aanvaarden;
  • Bij de integratie van de bepalingen van de Wbc wordt een voorziening toegevoegd die andere partijen dan de Staat, zoals musea, de gelegenheid geeft om zich te melden als mogelijke koper van een beschermd cultuurgoed dat naar het buitenland dreigt te verdwijnen;
  • Het vergunningstelsel voor het verrichten van archeologische opgravingen wordt vervangen door een stelsel van wettelijk geregelde certificering;
  • Om de verstoring van waardevolle scheepswrakken tegen te kunnen gaan en in algemene zin het maritieme erfgoed beter te kunnen beschermen, wordt de verbodsbepaling tot het verrichten van opgravingen uitgebreid en worden definities verduidelijkt.
  • De in de Mw 1988 geregelde procedure tot aanwijzing van rijksmonumenten wordt vervangen door de eenvoudigere uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
  • Ten slotte worden de handhaving en het toezicht geharmoniseerd en wordt in dat kader het toezicht gelijkgetrokken voor een ieder die rijkscollectie beheert en worden de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom in het algemeen van toepassing verklaard.

4.2 Cultuurhistorische Waardenkaart

In 1999 is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) van de gemeente Zaanstad door het gemeentebestuur goedgekeurd als beleidsinstrument voor het opstellen van bestemmingsplannen. Op de kaart staan alle gebieden binnen de gemeente aangegeven, die van cultuurhistorisch belang zijn, bijvoorbeeld door een historisch stratenpatroon, oude dijken of oude verkaveling.

Verder is een overzicht opgenomen van alle beschermde monumenten binnen Zaanstad (Zaanse huizen, fabrieken, pakhuizen, arbeidershuizen, kantoren, molens, enz.) en gebieden van archeologische waarde (bijvoorbeeld terreinen met resten van prehistorische bewoning, middeleeuwse boerderijen, oude molenplaatsen of voormalige traankokerijen).

De CHW-kaart wordt regelmatig aangepast, omdat gebieden en gebouwen kunnen afvallen door sloop, brand of herinrichting en er komen gebieden of gebouwen bij door archeologische ontdekkingen of door plaatsing op de monumentenlijst.

Het is de bedoeling dat bij het opstellen van structuurplannen, bestemmingsplannen, infrastructurele plannen, natuurontwikkelingsplannen, bouwplannen en plannen met betrekking tot aanpassing van de grondwaterstand zwaarwegend rekening gehouden wordt met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen een bepaald gebied. Zo kan bij herstructurering van een woonbuurt een oud stratenpatroon worden gehandhaafd, bij planning van een nieuwbouwwijk kunnen oude dijken, boerderijen of archeologische vindplaatsen in het ontwerp worden opgenomen en kan getracht worden leegstaande fabrieken of pakhuizen voor sloop te behoeden door ze een nieuwe functie te geven (kantoor, woning).

Op 24 oktober 2006 is de CHW-kaart voor de laatste maal door het college aangepast.

Beoordeling

De CHW-kaart geeft voor het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0479.STED3907BP-0301_0008.png"

4.3 Nota Belvedère

De Nota Belvedère geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. De nota geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen.

4.4 Cultuurhistorisch onderzoek in de vormgeving van de ruimtelijke ordening

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen behelst. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”. Om aan deze verplichting te voldoen is cultuurhistorisch onderzoek noodzakelijk. Deze richtlijnen geven aanwijzingen en aanbevelingen voor de uitvoering ervan.

Beoordeling

In paragraaf 3.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan is een beschrijving opgenomen van het uitgevoerde cultuurhistorisch onderzoek voor deze locatie.

4.5 Leidraad landschap en cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een uitwerking van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Deze is inmiddels opgevolgd door de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016. De leidraad is gericht op ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied, met behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten die het landschap heeft. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Bestaande historische kenmerken en objecten in het landschap moeten herkenbaar blijven. De openheid van het landschap in Laag Holland verdient extra bescherming. De visuele impact van nieuwe ontwikkelingen moet daarom voor de uitvoering duidelijk en beoordeeld zijn. Ontwikkelingen binnen of in de directe nabijheid van dorpen moeten passen bij het bestaande 'DNA' van het dorp. Voor de lintbebouwing in Zaanstad zijn o.a. de doorzichten vanuit het lint naar het omringende polderlandschap als onderdeel van dit 'DNA' aangewezen.

Beoordeling

Aangezien het plangebied binnen bestaand bebouwd gebied is gelegen, is het Leidraad niet van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan.

4.6 Toekomst met Historie

Deze nota dient als plaatsbepaling en omschrijving van de taken van monumentenzorg en archeologie binnen de gemeentelijke organisatie, waarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. Het gaat hierbij om het behoud van de cultuurhistorische waarden en het versterken van de identiteit van de stad en de dorpen. Aandachtspunten zijn naast monumenten, historisch belangwekkende omgevingen en archeologische vindplaatsen, ook bouwhistorisch onderzoek, jongere bouwkunst, historische interieurs en historisch groen. Het monumentenbeleid (incl. archeologie, cultuurhistorie en historische geografie) dient een integraler onderdeel te gaan uitmaken van het gemeentelijke beleid. Dit verlangt een actievere betrokkenheid, waarbij in een vroeg stadium in de planvorming rekening wordt gehouden met - en op beleidsniveau wordt meegewerkt aan - de bescherming van de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente.

Een direct uitvloeisel van de monumentennota zijn de Cultuurhistorische Waardenkaart Zaanstad en de (mede) hierop gebaseerde adviezen met betrekking tot cultuurhistorie (chw-adviezen).

4.7 Erfgoedstrategie 2019-2023

Molens, fabrieksgebouwen, kerken, historische dorpskernen, monumenten. Linten, dijken, paden, veenweiden, de talloze en diverse landschappen: overal in Zaanstad zie je het verleden terug. Dit is het Zaans erfgoed. De gemeente heeft een belangrijke taak in het zorgvuldig omgaan met erfgoed voor het duurzaam behoud ervan. Tegelijkertijd staat Zaanstad voor de opgave om het erfgoed te laten aansluiten bij de veranderingen van de moderne tijd. De leefomgeving die verandert: klimaatveranderingen, de druk van ruimtelijke ontwikkelingen, de grote woonopgave en het toenemende toerisme.

De Erfgoedstrategie, erfgoed leeft gaat in op hoe Zaanstad het erfgoed wil beschermen én een blijvende plek geven te midden van een veranderend landschap. De strategie volgt de Erfgoedvisie 2011-2018 op en is door de gemeenteraad in 2019 vastgesteld. De strategie op het Zaans erfgoed is aan de hand van 7 thema’s uitgewerkt:

  1. 1. Zaanse opgave: ontwikkelopgave
  2. 2. Kennisontwikkeling en kennisoverdracht
  3. 3. Kwaliteit behouden
  4. 4. Kader (omgevingswet/omgevingsvisie/omgevingsplan)
  5. 5. Archeologie
  6. 6. Duurzaamheid
  7. 7. Partnerschap

Per thema zijn de ambities beschreven waaronder:

  • Erfgoed- en cultuurhistorie als inspiratie en kwaliteit om de identiteit van transformatie gebieden te behouden en ontwikkelen en voor de opgaven in het landelijk gebied;
  • Herbestemmen, herwaarderen en aanwijzen erfgoed;
  • Kernkwaliteiten uit cultuurhistorische verkenningen als basis voor het omgevingsplan;
  • Verduurzamen van monumenten.

Betekenis voor het project

In paragraaf 3.2 is ingegaan op de wijze waarop bij de ontwikkeling van het plangebied wordt omgegaan met cultuurhistorische waarden van de locatie en haar omgeving.

4.8 Erfgoedverordening

Tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is ook de Erfgoedverordening Zaanstad 2010 van kracht geworden. Voor alle wijzigingen en werkzaamheden aan rijks-, provinciale- en gemeentelijke monumenten is na genoemde datum een omgevingsvergunning nodig.

Omdat de nieuwe verordening ook een archeologisch deel bevat, is gekozen voor de overkoepelende term 'erfgoed' verordening in plaats van monumentenverordening.

In de erfgoedverordening is het mogelijk om op gemeentelijk niveau dorpsgezichten, historisch groen en roerende zaken te beschermen. Tevens kunnen er via de erfgoedverordening monumenten aangewezen worden. Daarnaast regelt de erfgoedverordening de instandhouding van al het Zaanse erfgoed.

Beoordeling

Het bestemmingsplan is, voor zover van toepassing, met inachtneming hiervan opgesteld. voor een nadere toetsing wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

4.9 Nota archeologie Zaanstad

In deze nota zijn de uitgangspunten van de vernieuwde Erfgoedwet verwerkt. In de nota staat dat de gemeente in haar bestemmingsplannen de gebieden van archeologische waarde aan gaat geven. Aan omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen, slopen of aanleggen voor projecten die binnen deze gebieden vallen, verbindt de gemeente voorwaarden om archeologische vindplaatsen in de bodem te beschermen. Is dit niet mogelijk dan zal de aanvrager van de vergunning de vindplaatsen op moeten laten graven. Dergelijke eisen worden ook opgenomen in (planologische) afwijkingen van het bestemmingsplan.

Beoordeling

Volgens de Nota Archeologie heeft de te ontwikkelen locatie geen archeologisch verwachtingswaarde. Ook op de door het college vastgestelde Cultuurhistorische waardenkaart 2006, is de locatie niet aangemerkt als een gebied dat archeologische waarden bevat

Hoofdstuk 5 Beleidskaders Stedenbouwkundige / Landschappelijke Waarden

5.1 Welstandsnota Zaanstad 2013

Het uitgangspunt voor de Welstandsnota Zaanstad 2013 is een gedifferentieerde aanpak met minder en eenvoudigere regels waar het kan en nauwkeurige welstandssturing waar het moet.

In de welstandsnota is een proef met welstandsvrije gebieden ingevoerd. Dit zorgt voor vermindering van de regeldruk en vormt een bijdrage aan de gemeentelijke hervormingsagenda. De welstandsvrije proef betreft delen van een aantal bedrijventerreinen en naoorlogse woonwijken waar geen grootschalige herstructurering of ontwikkeling loopt vanuit de gemeente. Monumenten zijn hiervan uitgezonderd.

In overige woonwijken, die vaak een gelijksoortige, seriematige opbouw hebben en waar vooral veel kleine uitbreidingen worden aangevraagd, zijn de regels vereenvoudigd en teruggebracht in aantal. In deze gebieden ligt de nadruk op beheer en is het uitgangspunt 'sturen op basiskwaliteit', vooral door middel van een welstandstoets.

In gebieden die typisch Zaans zijn of door andere kwaliteiten vragen om meer sturing op ruimtelijke kwaliteit geldt een gewogen beleid. Dit betekent niet dat er niets kan, maar dat er aan de bestaande eigenschappen van het gebied grote waarde wordt toegekend en dat de bewijslast om met een nieuw plan hiervan af te wijken groter is. De criteria geven aan dat in die gevallen extra zorgvuldigheid en ontwerpdeskundigheid vereist zijn.

Beoordeling

Voor het plangebied geldt het welstandsniveau 'eenvoudig'. Zaanstad maakt voor het aansturen van (her)ontwikkelingen in een aantal gebieden gebruik van ontwikkelingskaders, beeldkwaliteitplannen en welstandsparagrafen. Deze zijn een aanvulling op de welstandsnota. De ontwikkeling wordt begeleid door het supervisieteam Maak.Midden. Daarin wordt geborgd dat het toekomstige gebouw de gewenste beeldkwaliteit krijgt.

5.2 Nota woonbebouwing

Op 20 oktober 2020 is de Nota Woonbebouwing Zaanstad 2020 (hierna: nota) door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De nota heeft als doel om vanuit het algemeen belang, op een ruimtelijk juiste manier ruimte te bieden aan woningeigenaren voor ontwikkelingen aan de woning en daartoe bijbehorende bouwwerken.

De nota heeft als doel om vanuit het algemeen belang, op een ruimtelijk juiste manier ruimte te bieden aan woningeigenaren voor ontwikkelingen aan de woning. De nota is bedoeld om initiatiefnemers te informeren over de vergunningplichtige bouwmogelijkheden die er zijn. Daarnaast is het document bedoeld als leidraad voor de medewerkers van de gemeente die met dergelijke bouwactiviteiten te maken krijgen.

Afhankelijk van de categorie bouwactiviteit kiest de gemeente Zaanstad ervoor om maatwerk te leveren, mee te werken als de bouwactiviteit aan bepaalde regels voldoet, of niet mee te werken. Bij initiatieven die in aanmerking komen voor maatwerk geldt het beleid in deze nota als toetsingskader. Denk daarbij aan bijgebouwen op hoekkavels of dakopbouwen.

De nota heeft betrekking op:

  • Bijbehorende bouwwerken;
  • Dakkapellen, dakramen en lichtstraten,
  • Dakopbouwen en dakterrassen;
  • Voorzieningen op en aan gebouwen (zoals zonnepanelen);
  • Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • Overschrijding bouwvlak (vergroting van het hoofdgebouw en sloop/nieuwbouw hoofdgebouw).

De nota is van toepassing op het gehele gemeentelijk grondgebied en dient als basis voor nieuwe bestemmingsplannen.

Beoordeling

Bij het opstellen van de regels is de Nota zoveel mogelijk als uitgangspunt genomen voor de bouwmogelijkheden.

Hoofdstuk 6 Beleidskaders Wonen

6.1 Provinciale Woonagenda 2025-2025

In de Woonagenda 2020 ? 2025 heeft de provincie bepaald dat er voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen moeten komen. De woningbouwproductie moet omhoog, waarbij binnenstedelijk bouwen de voorkeur heeft. De afstemming binnen de regio gebeurt via op te stellen Woonakkoorden tussen provincie en gemeenten.

Betekenis voor het project

De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan het streven van de provincie om meer betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen te bouwen op binnenstedelijke locaties. In paragraaf is ingegaan op het regionaal Woonakkoord Zaanstreek - Waterland.

6.2 Woonakkoord Zaanstreek - Waterland 2021-2025

De 8 gemeenten in Zaanstreek-Waterland en de provincie Noord-Holland hebben in het Woonakkoord Zaanstreek-Waterland 2021-2025 afgesproken om in de periode t/m 2025 samen te werken aan de woningbouw in de regio. Het gaat om acties op het gebied van nieuwbouw, betaalbare woningen, wonen en zorg en duurzaamheid. Het merendeel van de nieuwe woningen wordt gebouwd binnen de stadscentra en dorpskernen en zoveel mogelijk in de buurt van trein- of grote busstations.

Om de ambities te realiseren heeft de regio een plancapaciteit voor ongeveer 16.700 woningen t/m 2024 en bijna 14.000 woningen voor de periode 2025 t/m 2029. Hiervan zijn voor 6.200 woningen al definitieve bestemmingsplannen. Voor de overige woningen willen de gemeenten de bouwplannen sneller omzetten van 'zachte' plannen (nog niet ruimtelijk vastgelegd) naar 'harde' plannen. Zodat er op tijd kan worden gestart met de bouw. Deze woningen bouwen de gemeenten in verschillende woonmilieus, prijsklassen en woningtypen.

Om het landschap en de natuurwaarden in de regio te sparen, bouwen de gemeenten zoveel mogelijk binnen de stadscentra en dorpskernen. Ook worden bestaande gebouwen omgevormd tot woningen. De nieuwbouw wordt zoveel mogelijk geclusterd rondom bestaande of toekomstige OV-knooppunten: Zaan-IJ lob (noordelijke IJ-oever, station Zaandam, Achtersluispolder, Kogerveld) en stationsgebied Purmerend.

De regiogemeenten willen de toenemende vraag naar woningen gebruiken om de kwaliteit van de steden en vitaliteit van de dorpskernen te verhogen. Daarom gaan de provincie en gemeenten samen een visie opstellen over hoe ze de kernen in het landelijk gebied kunnen versterken.

Betekenis voor het project

Het Woonakkoord geeft aan dat er op dit moment een tekort is aan harde plannen. Een groot deel van de plannen waarvoor de Ladder doorlopen moet worden, past dus binnen de actuele regionale behoefte voor de komende 10 jaar. Er is nog ruimte, of beter gezegd, noodzaak voor het vaststellen van nieuwe plannen. Binnenstedelijk is onvoldoende ruimte om de behoefte op te vangen. De woningbouwontwikkeling aan de Jaspersstraat is passend binnen het Woonakkoord.

6.3 Woonvisie Metselen aan het 'Zaans Mozaïek' (2019)

De woonvisie 'Metselen aan het Zaanse Mozaïek' is de actualisatie van de woonvisie 'Samen verder met Zaans Mozaïek' uit 2015. De woonvisie 'Metselen aan het Zaanse Mozaïek' beschrijft de woonambitie van Zaanstad voor de komende jaren. Aan deze woonvisie is de 'Uitvoeringsagenda Wonen 2019-2024' gekoppeld. Wonen vormt één van de belangrijkste pijlers van het beleid van Zaanstad.

Zaanstad zet zich in om de woningbouwproductie de komende jaren te verhogen van 600 naar minimaal 1.000 woningen per jaar. Daarnaast wil Zaanstad een gedifferentieerd woonprogramma opstellen dat de doorstroming stimuleert en ervoor zorgt dat het woningaanbod zo veel mogelijk ten goede komt aan Zaanse woningzoekenden. Verder is het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad één van de uitgangspunten, bijvoorbeeld door het versnellen van het tempo van funderingsherstel van particuliere woningen. Ook het laten groeien van de sociale huurvoorraad is één van de beleidsdoelen.

In de gemeentelijke Woonvisie kijkt de gemeente tot 2024 vooruit op het wonen in Zaanstad en op de wijze waarop dit zich verder moet ontwikkelen. Deze woonvisie bevat de volgende doelstellingen:

  1. 1. Stevig inzetten op de woonkwaliteit;
  2. 2. Versnellen van de nieuwbouwproductie;
  3. 3. Sturen op een divers en betaalbaar aanbod;
  4. 4. Betere benutting en hogere kwaliteit bestaande woningvoorraad;
  5. 5. Versterken van leefbaarheid en kansengelijkheid in wijken;
  6. 6. Zelfstandig gaan wonen (jongeren), zelfstandig blijven wonen (ouderen);
  7. 7. Duurzaamheid als norm en kans voor verbeteren kwaliteit woningen.

Met betrekking tot onderdeel 3 is op 15 mei 2019 het collegebesluit “Sturing op woonprogrammering van betaalbare huur- en koopwoningen” genomen. Dit besluit geeft uitgangpunten mee voor woonprogrammering bij nieuwbouw ontwikkelingen.

Betekenis voor het project

Het bouwplan sluit aan op de uitgangspunten en ambities uit de woonvisie. Met het plan wordt bijgedragen aan de grote woningbehoefte. Er wordt voorzien in een divers woonprogramma met als uitgangspunt een versterking van de wijk. De appartementen dragen bij aan het langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Ook aan het uitgangspunt duurzaamheid wordt voldaan: de woningen worden gasloos en energiezuinig gebouwd conform de landelijke eisen.

6.4 Uitvoeringsagenda Wonen 2019-2024

In het verlengde van de geactualiseerde woonvisie 'Metselen aan het Zaans Mozaïek' heeft de gemeente Zaanstad de Uitvoeringsagenda Wonen 2019 - 2024 vastgesteld. Door middel van deze agenda wordt een extra impuls gegeven aan het Zaans woonbeleid. De uitvoeringsagenda is samengesteld op basis van een programmatische aanpak rond vijf deelthema's (actieprogramma's):

  1. 1. woningproductie en woonprogrammering nieuwbouw;
  2. 2. verbeteren kwaliteit bestaande woningvoorraad;
  3. 3. betaalbare huurvoorraad;
  4. 4. wonen draagt bij aan een leefbare wijk;
  5. 5. zelfstandig gaan en blijven wonen.


Deze actieprogramma's gaan over concrete en zichtbare stappen die de gemeente zet om de ambities uit de woonvisie dichterbij te brengen. De uitvoeringsagenda richt het vizier vooral op de korte en middellange termijn. Met dit uitvoeringsprogramma zet de gemeente in op onder andere duurzaamheid en (betere) doorstroming door middel van een gedifferentieerd woningaanbod.

6.5 Samenwerkingsovereenkomst 2020-2024

De zes Zaanse woningcorporaties, het Huurdersoverleg Zaanstreek (HoZ) en de gemeente Zaanstad werken samen aan een stad waar mensen prettig wonen in leefbare wijken, mensen met een laag inkomen een dak boven het hoofd hebben en waar iedereen zich thuis voelt. De gezamenlijke ambities en afspraken zijn voor de periode 2020 tot 2024 vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst 2020-2024 om lange termijn ambities waar te maken. De samenwerkingsafspraken richten zich op verschillende deelthema's met ieder zijn eigen ambities:

  1. 1. betaalbaarheid en voorraadontwikkeling;
  2. 2. kwaliteit en duurzaamheid;
  3. 3. samen leven.

Deze deelthema's gaan over concrete en zichtbare stappen die de Zaanse corporaties, het HoZ en de gemeente zetten om de ambities op deze thema's dichterbij te brengen en richt het vizier vooral op de korte en middellange termijn. Met deze samenwerkingsafspraken wordt ingezet op onder andere het realiseren van meer sociale huurwoningen, een betere benutting van de bestaande sociale huurwoning, investeringen in de bestaande wijken en samen werken aan de leefbaarheid voor en kwetsbaarheid van bewoners.

Hoofdstuk 7 Beleidskaders Groen En Openbare Ruimte

7.1 Groen- en waterplan Zaanstad 2017

De druk op het groen en water neemt toe. Vooral door de grote woningbouwopgave waarmee Zaanstad wil groeien tot 200.000 inwoners, waarbij de woningen binnenstedelijk moeten worden ingepast. Hierdoor neemt de druk op de stad, het ruimtegebruik, het groen en het water toe. Daarom is het belangrijk om het groen en water op een dusdanige manier in te passen, zodat de waarden behouden blijven en de kwaliteit versterkt wordt, passend binnen de eisen en wensen van ecologie, recreatie en klimaat. Zaanstad wil kansen benutten binnen de Metropool Regio Amsterdam, waarbij de kwaliteit van de leefomgeving steeds belangrijker wordt voor het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie. De rol van de gemeente verandert en er moeten prioriteiten gesteld worden welke taken en rol de gemeente neemt bij ieder onderwerp. De ene keer is de gemeente aan zet om te ontwikkelen of te faciliteren en de andere keer de maatschappij en toetst de gemeente alleen. De gemeente heeft hier het kwadrantenmodel voor ontwikkeld, groen en water valt grotendeels in het kwadrant regisseren; kernkwaliteiten behouden. Hiermee geeft de gemeente ruimte aan partijen om initiatieven op te starten.

Het klimaat verandert, dit heeft vooral gevolgen voor de stedelijke omgeving. Wateroverlast komt frequenter voor en piektemperaturen bij hittegolven worden langduriger. Het groen en water spelen een belangrijke rol in de stad voor het opvangen van water en het beheersen van het klimaat. Bij de stedelijke verdichting zijn de klimaatadaptieve maatregelen noodzakelijk om te voldoen aan veiligheidseisen bij de verwachte klimaatsverandering.

Beoordeling

Het stappenplan dat behoort bij het “Afwegingskader Groen- en waterplan ontwikkeling in stedelijk
gebied” wordt voor het project gebruikt. De groene ruimte rondom het gebouw zal worden gemaximaliseerd. Bij de inrichting zal aandacht worden geschonken aan zowel de biodiversiteit als de woonkwaliteit. Uitgangspunt is het opnemen van kasten voor vogels en/of vleermuizen in het gebouw.

7.2 Bomenbeleidplan 2020-2050

In het Bomenbeleidsplan 2020-2050 is aangegeven dat het ten behoeve van de leefbaarheid van de stad, van groot belang is dat de beperkt beschikbare openbare ruimte kwalitatief hoogwaardig wordt ingericht. Voor de leefbaarheid is het wenselijk dat ook in de verdichte gebieden voldoende groene openbare ruimte beschikbaar is. Daar waar deze ruimte ontbreekt, dient een goede (groene) verbinding gerealiseerd te worden naar reeds bestaande groene verblijfsruimtes in de stad en natuur en recreatiegebieden buiten de stad. De gebruiksdruk op bestaande verblijfsruimtes mag niet te hoog worden.

Op grond van het Bomenbeleidsplan is voor het kappen van een boom vergunning nodig indien:

  • De boom op de lijst van waardevolle particuliere bomen staat;
  • Een particulier perceel is opgenomen in de Gebiedenkaart;
  • De boom op openbaar terrein staat volgens de Wet Openbare Manifestaties.

Betekenis voor het project

Voor de kap van bomen is vergunning nodig.

Hoofdstuk 8 Beleidskaders Verkeer, Vervoer En Parkeren

8.1 Zaans Mobiliteitsplan

Het Zaans Mobiliteitsplan (ZMP) is een visie dat aangeeft hoe Zaanstad tussen nu en 2040 wil omgaan met mobiliteit. De komende jaren wordt het drukker in Zaanstad: het aantal inwoners neemt toe en steeds meer mensen komen in Zaanstad wonen, werken of recreëren. Dat betekent dat de ruimte schaars wordt en dat er moeten worden gekeken hoe daar mee wordt omgaan en wat dit betekent voor het verkeer en vervoer in de stad. Daarnaast wil Zaanstad klimaatneutraal worden. Ook mobiliteit moet hieraan bijdragen.

8.2 Parkeernota

Op 14 juli 2016 is de gemeentelijke parkeernota vastgesteld. De parkeernota geeft invulling aan de aspecten autoparkeren, Kiss & Ride, fietsparkeren en laden en lossen. In de nota is onderscheid gemaakt in diverse stedelijke en niet-stedelijke gebieden. Voor elk gebied geldt een aparte parkeernorm. Voor elke norm geldt dat een deel van de parkeerplaatsen in ieder geval openbaar toegankelijk moeten zijn in verband met het 'aandeel bezoek'.

8.3 Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016

De Beleidsnota Ruimte voor parkeren is uitgewerkt in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Deze uitvoeringsnota beschrijft in detail hoe de gemeente bouwplannen toetst op het parkeren van auto's en fietsen enz. De uitvoeringsnota is het document waarnaar verwezen wordt in de bouwverordening, bestemmingsplannen en het omgevingsplan en is daarmee onderdeel van het toetsingskader.

Het parkeerbeleid biedt veel mogelijkheden voor maatwerk bij stedelijke ontwikkeling. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in uitzonderlijke gevallen, die nadrukkelijk niet zijn meegewogen in het onderhavige parkeerbeleid, af te wijken van de bepalingen van deze uitvoeringsnota.

8.4 Vervoersplan Zaanstreek

In het door Connexxion opgestelde Vervoersplan voor de Zaanstreek zijn op basis van een lijnennetvisie van de Stadsregio Amsterdam en een analyse voorstellen gedaan voor 2018, na de ingebruikname van de Noord/Zuidlijn. Deze voorstellen hebben met name betrekking op de te bieden frequenties aangezien de routes voor de lijnen 391, 392 en 394 al zijn voorgeschreven.

Beoordeling

Buslijn 391 heeft een halte nabij het plangebied en maakt onderdeel van de ZaanIJtangent, waardoor de bus tot aan Amsterdam CS IJzijde blijft rijden. Daar kan eventueel overgestapt worden op een breed scala aan OV-verbindingen. Ook het ten zuiden van de wijk Poelenburg gelegen knooppunt De Vlinder is een belangrijk overstappunt. De frequentie van bus 391 wordt tijdens de spits verhoogd.

.

Hoofdstuk 9 Beleidskaders Economie

9.1 Detailhandelsvisie

De visie gaat uit van een hoofdstructuur met drie hoofdwinkelgebieden: stadshart Zaandam, Krommenie-centrum en Wormerveer-centrum, tien ondersteunende centra, twee perifere vestigingen (Noorderveld en Zuiderhout), en een speciaal winkelgebied: de zorgboulevard van het Zaans Medisch Centrum. Deze gebieden krijgen prioriteit waar het gaat om het inzetten van gemeentelijke middelen. Andere gebieden en locaties kunnen in het nieuwe beleid, dat gericht is op focus en kwaliteit, geen prioriteit krijgen.

Beoordeling

Het plangebied is niet aangewezen als winkelgebied en maakt zodoende geen onderdeel uit van de hoofdstructuur. Nieuwe initiatieven zijn daardoor niet wenselijk in het plangebied. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt waardoor het bestemmingsplan in overeenstemming is met de detailhandelsvisie.

Hoofdstuk 10 Beleidskaders Water

10.1 Beleidskader

Op het gebied van water is er beleid en regelgeving op Europees en rijksniveau, zoals de Kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan. De doelstellingen en uitgangspunten van dit beleid zijn niet rechtstreeks van toepassing op dit bestemmingsplan, maar krijgen hun doorwerking in het beleid van de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het actuele beleidsplan in relatie tot oppervlaktewater van de provincie Noord-Holland is “de watervisie 2021” (november 2015) met een uitvoeringsprogramma watervisie 2016-2021.

Het beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is vastgelegd in het “Waterprogramma 2016-2021”. En het hoogheemraadschap hanteert voor de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken de Keur 2016 (september 2016) als basis voor vergunningverlening. Deze Keur zal per 1 januari 2023 worden vervangen door de Waterschapsverordening HHNK.

Ten aanzien van het beheer van de riolering is het Gemeentelijk Rioleringsplan Zaanstad (Zaanstreek-Waterland) 2020-2024 van belang.

Beoordeling

Onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets. In de watertoets is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. De watertoets wordt afgestemd met de betreffende waterbeheerder. In paragraaf 3.9 is hier nader op ingegaan.

10.2 Organisatie

Het Rijk draagt zorg voor landelijke wet- en regelwetgeving voor waterhuishoudingen en heeft het hoofdsysteem van de Nederlandse waterhuishouding in beheer. Het algemeen toezicht op de waterhuishouding berust bij de provincie Noord-Holland. Het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en het keringbeheer binnen het bestemmingsplangebied wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het rioolbeheer en de grondwaterzorgtaak berust bij de gemeente Zaanstad.

Hoofdstuk 11 Beleidskaders Technische Infrastructuur

11.1 Zenders voor telecommunicatie

Het overheidsbeleid met betrekking tot basisstations voor UMTS is neergelegd in de nota Nationaal Antennebeleid 2000. De essentie van dit beleid is dat alleen voor antennemasten die hoger zijn dan 5 meter een bouwvergunning is vereist. Afspraken met betrekking tot het plaatsen van de bouwvergunningvrije masten zijn, in het kader van het Nationaal Antennebeleid, uitgewerkt in een convenant tussen de overheid, de VNG en de operators van mobiele technologie.

Beoordeling

In het plangebied is geen telecominstallatie aanwezig of voorzien.

11.2 Hoogspanningslijnen-zakelijk recht

Op de strook grond of water onder de hoogspanninglijnen rust een zakelijk recht (12 maart 1974) tussen de netbeheerder en de eigenaren. De strook, ook wel zakelijkrecht strook, veiligheid strook of belemmerde strook genoemd is 72 m breed ( 2x 36m). Binnen deze strook zijn beperkingen opgelegd waar de eigenaren zich aan moeten houden. Deze beperkingen zijn opgenomen in de “Vestiging zakelijk recht Rep. No. 6438, 12 maart 1974 “ en de “Veiligheid- voorschriften voor werken in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen” van Tennet.

Beoordeling

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich volgens de netkaart van het RIVM een 380 kV-hoogspanningslijn Velsen-Coenplein. De afstand tussen deze hoogspanningslijn en het plangebied bedraagt ruim 400 meter waardoor op de plaats van het plangebied geen veiligheidstrook geldt.

11.3 Hoogspanningslijnen en gezondheid

De stroom die door hoogspanningsleidingen loopt veroorzaakt een elektromagnetisch veld. De sterkte van dit veld is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid stroom die wordt getransporteerd en de afstand tot de draden. Voor de maximale sterkte van een magnetisch veld zijn geen wettelijke normen. Het elektromagnetische veld dat rondom de hoogspanningsverbinding bestaat is wellicht schadelijk voor de gezondheid.

Om schade door blootstelling aan bovengrondse hoogspanningsleidingen te voorkomen voert het Rijk voorzorgsbeleid uit. Zij adviseert om zo min mogelijk nieuwe situaties te creëren waarbij kinderen zich langdurig binnen de magneetveldzone van 0,4 microtesla (µT) zijn (afhankelijk van het soort hoogspanningsverbinding een afstand van minimaal 30 tot 200 meter).

Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen in de buurt van bestaande woningen en om de bouw van woningen in de buurt van bestaande hoogspanningsverbindingen. Voor bestaande woningen in de buurt van hoogspanningsleidingen geldt geen advies. Dit schrijft het Rijk in het Advies over hoogspanningslijnen (2005) en in de Brief aan gemeenten met verduidelijking advies hoogspanningslijnen (2008).

Verder hanteert het Rijk een advieswaarde van maximaal 100 µT op maaiveld niveau ter voorkoming van korte termijn effecten. Dit is het door de Europese Unie aanbevolen niveau voor magnetische veldsterkte.

Beoordeling

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich volgens de netkaart van het RIVM een 380 kV-hoogspanningslijn Velsen-Coenplein. In de netkaart is een indicatieve zone van 2 x 110 meter aangegeven. De afstand tussen de hoogspanningslijn en het plangebied bedraagt ruim 400 meter waardoor het plangebied buiten de indicatieve zone van de hoogspanningslijn is gelegen.

11.4 Nota kleine windturbines

Op 28 oktober 2008 is de nota kleine windturbines in Zaanstad door het college aangenomen. De nota is vervolgens ter kennisname aan de raad aangeboden.

De definitie van een kleine windturbine wordt behandeld in paragraaf 2.3 van de deze nota. Voor windturbines die op het maaiveld worden geplaatst geldt dat een turbine klein is als de totale tiphoogte van mast en rotor samen niet hoger is dan 15 meter. Voor kleine windturbines op gebouwen geldt dat de meest ideale masthoogte tussen de 3 en 5 meter ligt. Als maximum geldt hier een totale hoogte van 7,5 meter. De wijze waarop de definitie van kleine windturbines past binnen overig Zaans beleid met betrekking tot hoge objecten wordt beschreven in paragraaf 2.4. De conclusie is dat bestaand beleid met betrekking tot hoge objecten niet van toepassing is voor kleine windturbines.

In hoofdstuk 5 is de ruimtelijke afweging m.b.t. locatiekeuze voor kleine windturbines behandeld. Een nieuw bouwwerk wordt zowel op zichzelf als in samenhang met de omgeving beoordeeld. Dit geldt ook voor het toepassen van kleine windturbines. In paragraaf 5.2 wordt het bestaande (ruimtelijk relevante) beleid behandeld. Met betrekking tot kleine windturbines is dit de welstandsnota en de structuurschets 'Dansen op het Veen'.

In de nota kleine windturbines worden de uitgangspunten voor plaatsing van kleine windturbines per gebiedstype uiteengezet. Voor deze gebiedsgerichte uitgangspunten wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van de nota. Verder zijn in paragraaf 5.3 enkele algemene uitgangspunten geformuleerd, die voor alle gebieden gelden.

Beoordeling

De eventuele plaatsing van windturbines is afhankelijk van maatwerk. Windturbines zijn daardoor niet mogelijk gemaakt in het voorliggende bestemmingsplan. Eventuele medewerking aan de plaatsing van een windturbine zal via een separate planologische procedure plaatsvinden.

11.5 Ontwikkelingen op het gebied van nutsvoorzieningen en aanbevelingen voor de bestemmingsregeling

Hoofdstuk 12 Beleidskaders Maatschappelijk

12.1 Strategische agenda rondom ouder worden in Zaanstad

Net als in andere gemeenten zal de toename van het aantal oudere inwoners in Zaanstad de komende decennia naar verwachting omvangrijk zijn. Hoewel daarna ook weer een periode van ‘verjonging’ aanbreekt wordt in de strategische agenda een beeld geschetst van de vergrijzing in kwantitatieve zin. Het aantal 65-plus huishoudens zal in de periode tot 2030 groeien van 26% naar 34% ten opzichte van het totaal aantal huishoudens. Het aantal 75-plushuishoudens zal waarschijnlijk toenemen van 7.600 naar 13.650 in 2030 en dus verdubbelen ten opzichte van 2016. Naast de opgave in kwantitatieve zin is vooral de kwalitatieve opgave van belang. Hoe willen mensen oud worden, welke behoeften hebben inwoners? In de strategische agenda staan de volgende elementen centraal:

  • Zelfstandigheid, zelfredzaamheid, eigen regie;
  • Participatie: meedoen, ertoe doen, van betekenis zijn, gezien worden;
  • Sociale netwerken: mensen die naar je omkijken en iets voor je kunnen doen, contact, samenredzaamheid, leefplezier in plaats van eenzaamheid en verveling;
  • Oud kunnen worden in de eigen wijk als je dat wilt;
  • Veiligheid (zowel binnenshuis als in de leefomgeving), geborgenheid;
  • Mobiliteit (je zelf kunnen verplaatsen, eventueel met hulp/vervoer);
  • Voorzieningen zoals winkelcentra, gezondheids centra, Openbaar vervoer etc. in de nabijheid zodat je nog lang zelfstandig je leven kan leiden zoals je dat zelf wil;
  • Ondersteuning voor de mantelzorger(s) verdient expliciet aandacht.

Vanuit de hiervoor geschetste behoeften is vervolgens bekeken wat er de komende jaren nodig is. Dat is verwoord in vijf ambities, namelijk:

  1. 1. dat mensen zoveel mogelijk in de eigen wijk kunnen blijven als zij ouder worden;
  2. 2. dat er passende woningen en woonvormen zijn voor de ouderen van nu en van de toekomst;
  3. 3. dat ouderen blijven meedoen en onderdeel zijn van vitale netwerken;
  4. 4. dat mensen ouder kunnen worden in een veilige en toegankelijke omgeving met goede voorzieningen in de buurt;
  5. 5. dat er een gevarieerd zorg- en dienstenaanbod voor ouderen in de wijk is en een goede spreiding van gecombineerde woonzorgvormen in Zaanstad.

12.2 Sociale structuurvisie 2009-2020

De sociale structuurvisie richt zich op de sociale kwaliteit van Zaanstad. De sociale kwaliteit van een stad bestaat uit de mate waarin bewoners in staat zijn deel te nemen aan het sociale en economische leven en de condities, die hun welzijn en individuele talenten stimuleren. Het gaat daarbij vooral om maatschappelijke participatie en binding voelen met de woonomgeving. Dat wordt in belangrijke mate beïnvloed en bepaald door wat er in de stad aan voorzieningen zijn; de sociale infrastructuur van de stad. Bewoners moeten stappen kunnen zetten in hun leven en daar hun verantwoordelijkheid voor kunnen dragen. Tevreden wonen is wonen in een veilige vertrouwde buurt waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten, aanspreken en elkaar steunen. Maar ook dat er goede voorzieningen zijn zoals scholen, zorginstellingen, sport- en culturele organisaties en -accommodaties. Goede gezondheid is een belangrijke voorwaarde voor een optimale ontwikkeling en daarom moet de zorg ook goed geregeld zijn.

Per wijk is een sociale agenda opgenomen met ambities voor de korte en lange termijn. Ook voor de Kogerveldwijk is een dergelijke sociale agenda opgenomen.

Beoordeling

In het project is sprake van sloop-nieuwbouwx. De nieuwbouw is voorzien op dezelfde locatie waarbij plek is voor een maatschappelijke voorziening van maximaal 300 m².

Hoofdstuk 13 Beleidskaders Duurzaamheid

13.1 Greendeal

Zaanstad heeft zich aangesloten bij een ‘Green Deal’ met het Rijk, waarmee provincies, gemeenten en netbeheerders in staat worden gesteld om woningen op een andere manier te verwarmen dan met aardgas. Wethouder Dick Emmer (Duurzaamheid) ondertekende de overeenkomst woensdag 8 maart samen met minister van Economische Zaken Henk Kamp, twaalf provincies, 29 andere gemeenten en vijf netbeheerders. Door een Green Deal aan te gaan, kan de rijksoverheid helpen om knelpunten op te lossen bij het zetten van duurzame stappen.

De Green Deal-aanpak is gestart in 2011. Op deze manier worden concrete stappen gezet in de uitwerking van de Energieagenda. Daarin schetst het kabinet de route naar een CO2-arme samenleving in 2050.

Woningen verwarmen zonder aardgas

‘Het Rijk heeft vorig jaar besloten dat alle woningen van het aardgas af moeten’, zegt wethouder Emmer. ‘Dit betekent dat de gebouwde omgeving in 2035 grotendeels aardgasvrij moet zijn. Betaalbaarheid, duurzaamheid en openheid van de energievoorziening vinden wij erg belangrijk. Energie is voor onze inwoners nu een behoorlijke kostenpost. Samen kunnen we dat efficiënter en slimmer. Daarom onderzoeken wij de mogelijkheden van een lokaal, open en slim warmtenet dat restwarmte van de industrie met de gebouwde omgeving verbindt.’

Klimaatakkoord Parijs

In het Klimaatakkoord van Parijs is in 2015 afgesproken de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder twee graden Celsius, met het streven de opwarming tot anderhalve graad te beperken. In de Energieagenda vertaalt het kabinet deze internationale ambities naar concrete maatregelen waarmee Nederland in de komende decennia de ‘energietransitie’ kan realiseren. Zo moeten nieuw te bouwen gebouwen vanaf 2021 (bijna) energieneutraal zijn en de resterende warmtevraag moet zo veel mogelijk zonder aardgas worden ingevuld.

Nieuwe initiatieven worden mogelijk

Een grotere opgave is het veranderen van de warmtevoorziening in de bestaande bouw. De technologie om andere duurzame warmtebronnen voor verwarming te gebruiken is weliswaar beschikbaar, maar nog niet op grote schaal toegepast in bestaande wijken die nu door aardgas worden verwarmd. De verdere ontwikkeling van de technologie, financiële oplossingen en nieuwe samenwerkingsvormen zijn daarvoor noodzakelijk. Initiatieven die nu mogelijk worden met deze Green Deal leveren hier een belangrijke bijdrage aan.

Beoordeling

In paragraaf 3.11 is ingegaan op duurzaamheid. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf.

13.2 Uitvoeringsplan klimaatadaptatie 2021-2026

Zaanstad wil in 2050 een klimaatbestendige stad zijn door zich aan te passen aan hevige neerslag, hitte, overstromingsrisico's en droogte. Daarvoor zijn de afgelopen jaren al stappen gemaakt en deze aanpak wordt de komende jaren geïntensiveerd. Dat wordt gedaan door het stedelijk gebied en het landschap aan te passen en ook bewoners, bedrijven en andere partijen daarbij intensief te betrekken. In het uitvoeringsplan is beschreven welke aanpak de gemeente daarbij voor ogen heeft en welke maatregelen er op korte termijn kunnen worden genomen.

Voor gebiedsontwikkelingen zijn onder meer de volgende acties van toepassing:

  • Extreme wateroverlast:
    1. 1. Realiseren van voldoende oppervlaktewater (sloten) binnen het bouwplan en daarmee voldoen aan de eisen van het hoogheemraadschap (bestaand beleid). Wordt hiervan afgeweken dan wordt elders in het betreffende watersysteem watercompensatie gevonden of wordt gebruik gemaakt van elders gerealiseerde compensatie.
    2. 2. Voor alle bouwprojecten wordt de watercompensatie bijgehouden zodat de mate van verharden van gebieden en de noodzakelijke compensatie door meer oppervlaktewater te realiseren kan worden bewaakt.
    3. 3. Bij gebiedsontwikkelingen zijn de basisveiligheidsnormen van de MRA uitgangspunt en binnen het bouwplan wordt de richtlijn gehanteerd dat gebouwen de neerslag die valt binnen 48 uur tijdelijk bergen op of in het gebouw, of in de particuliere buitenruimte.
    4. 4. Het water van de gebiedsontwikkeling moet binnen de grenzen van de gebiedsontwikkeling worden geborgen of worden geloosd op het watersysteem van de polder.
    5. 5. Er is voldoende drooglegging van terreinen (0,8 meter).
    6. 6. In het kader van de gebiedsontwikkeling wordt in beeld gebracht in welke mate het te bebouwen terrein al een functie heeft in het kader van de klimaatadaptatie-opgave. Voor de bestaande bergingsfunctie dient binnen de bouwontwikkeling een alternatief te worden gerealiseerd.
    7. 7. Bij het inrichten van de openbare ruimte optimaliseert de gemeente de waterberging op woonstraten.
  • Hogere temperaturen:
    1. 1. Bij gebiedsontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten: het basisveiligheidsniveau voor hitte als ontwikkeld in de MRA en gevels en daken worden vergroend.
    2. 2. Voor de openbare ruimte wordt een kroonbedekking gerealiseerd van 20%.
    3. 3. Binnen een afstand van 300 meter is er een plek van koelte met een minimale grootte van 200 m².
    4. 4. Plekken van koelte zijn onderdeel van structuren van koelte en deze sluiten aan op de structuren in de bestaande stad.

Beoordeling

In paragraaf 3.9 is ingegaan op de klimaatadaptieve maatregelen in het project. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf.

Bijlage 2 Cultuurhistorische Verkenning

Bijlage 2 Cultuurhistorische verkenning

Bijlage 3 Cultuurhistorische Analyse En Verkenning

Bijlage 3 Cultuurhistorische analyse en verkenning

Bijlage 4 Bomeneffectanalyse

Bijlage 4 Bomeneffectanalyse

Bijlage 5 Aanvulling Bomeneffectanalyse

Bijlage 5 Aanvulling Bomeneffectanalyse

Bijlage 6 Kaart Te Behouden Bomen

Bijlage 6 Kaart te behouden bomen

Bijlage 7 Parkeerbalans

Bijlage 7 Parkeerbalans

Bijlage 8 Klimaatstresstest

Bijlage 8 Klimaatstresstest

Bijlage 9 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 9 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 10 Groepsrisicoberekening

Bijlage 10 Groepsrisicoberekening

Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 11 Akoestisch onderzoek

Bijlage 12 Quickscan Natuur

Bijlage 12 Quickscan natuur

Bijlage 13 Onderzoek Stikstofdepositie Realisatiefase

Bijlage 13 Onderzoek stikstofdepositie realisatiefase

Bijlage 14 Onderzoek Stikstofdepositie Gebruiksfase

Bijlage 14 Onderzoek stikstofdepositie gebruiksfase

Bijlage 15 Bezonningsstudie

Bijlage 15 Bezonningsstudie

Bijlage 16 Windhinderonderzoek

Bijlage 16 Windhinderonderzoek

Bijlage 17 Aanvullend Natuuronderzoek 2021-2022

Bijlage 17 Aanvullend natuuronderzoek 2021-2022

Bijlage 18 Aanvullend Natuuronderzoek 2023

Bijlage 18 Aanvullend natuuronderzoek 2023