RWZI leiding Hoogendijk
Bestemmingsplan - Gemeente Alblasserdam
Vastgesteld op 01-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan RWZI leiding Hoogendijk met identificatienummer NL.IMRO.0482.bpgoodman109-vg01 van de gemeente Alblasserdam.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevelrooilijn
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd; indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is weergegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- of uitbouwen of bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.
1.6 afvalinzamelsysteem
geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.
1.7 akoestische gebiedseenheid
een op de verbeelding aangegeven deel van een industrieterrein.
1.8 ambulante detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden vanaf een aangewezen standplaats op een vaste dag(en), waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending.
1.9 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.10 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.12 automatenhal
een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het bieden van gelegenheid voor het spelen met gokkasten en spelletjesautomaten.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak/bestemmingsvlak/aanduidingsvlak/bedrijfsperceel/bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. In de regels is aangegeven waar het percentage betrekking op heeft.
1.15 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.16 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.17 bedrijfsperceel
een aaneengesloten stuk grond behorende bij eenzelfde (detailhandels)bedrijf.
1.18 begane grond
de bouwlaag, waarvan de vloer globaal is gelegen ter hoogte van het voor dat object geldende peil.
1.19 (beperkt) kwetsbaar object
objecten als zodanig bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder woningen, gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, hotels, winkels, restaurants en cafés, kantoren, sport- en recreatieterreinen en vergelijkbare functies.
1.20 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.21 Besluit externe veiligheid inrichtingen
besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Besluit externe veiligheid inrichtingen).
1.22 bestaand(e situatie)
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals gebouwd of mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.23 beste beschikbare technieken
beste beschikbare technieken, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.24 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 bijgebouw
een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.27 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.29 bouwlaag, laag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd voor meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.30 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.31 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.32 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.33 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.34 dakkapel
doorbreking van het dakvlak waarbij geen verandering van de bouwhoogte optreedt.
1.35 dakopbouw
doorbreking van het dakvlak waarbij de hoogte van het gebouw toeneemt.
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.37 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, met uitzondering van garagebedrijven, horeca en seksinrichtingen.
1.38 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.39 evenement
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals beurzen, markten, concerten, markten, sportmanifestaties e.d.
1.40 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 geluidemissie
geluidemissie van een kavel of akoestische gebiedseenheid uitgedrukt als bronvermogen per vierkante meter, als Lw per m2, uitgedrukt in dB(A)/m2.
1.42 geluidgevoelige objecten
woningen alsmede andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.43 geluidimmissie
de geluidbelasting op een toetspunt ten gevolge van de geluidemissie afkomstig van een akoestische gebiedseenheid.
1.44 geluidruimte
een aan een akoestische gebiedseenheid toegekende maximale geluidemissie en/of -immissie.
1.45 geluidzoneringsplichtige inrichtingen
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.46 grenswaarde
de vastgestelde of geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, zoals:
- de toelaatbare geluidbelasting van 50 dB(A) op de buitenste zonegrens;
- de vastgestelde maximaal toelaatbare geluidbelasting op een MTG-punt;
- de vastgestelde hogere waarde voor een woning binnen de zone;
- de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor de overige woningen binnen de zone, voor zover gelegen buiten de gronden met de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'.
1.47 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.48 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.
1.49 kantoor- en/of praktijkruimte
een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.
1.50 kelder
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.
1.51 kunstwerken
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.52 milieucategorie
een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
1.53 nevengeschikte functie
functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.54 niet-grondgebonden bedrijven
bedrijven die in overwegende mate zijn gericht op de teelt, handel en bewaring van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel.
1.55 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.56 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,75 m boven peil is gelegen.
1.57 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
1.58 ondergeschikte detailhandel
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.
1.59 onderkomen
voor verblijf van de mens geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.60 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.
1.61 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal een wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
1.62 peil
- a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw, vermeerderd met 0,2 m;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het NAP;
- d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein, vermeerderd met 0,20 m.
1.63 perifere detailhandel
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).
1.64 plangrens
de aangegeven begrenzing van het bestemmingsplan.
1.65 productiegebonden detailhandel
beperkte, op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.66 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verlenen van seksuele diensten aan een ander tegen vergoeding.
1.67 risicovolle inrichtingen
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.68 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele diensten worden verleend, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
- een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- een seksbioscoop of sekstheater;
- een seksautomatenhal;
- een seksclub of parenclub;
al dan niet in combinatie met elkaar.
Onder een seksinrichting wordt niet verstaan een escortbedrijf of een sekswinkel.
1.69 sekswinkel
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarbinnen hoofdzakelijk (minimaal 70% van de vloeroppervlakte) goederen van erotisch-pornografische aard worden verkocht of verhuurd.
1.70 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
- a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
- c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
- d. afvalinzamelsystemen.
1.71 terras
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
1.72 toetspunt
een beoordelingspunt (tevens immissiepunt in de zin van artikel 2.1 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012) gelegen op of binnen een geluidzone als bedoeld in artikel 40 Wet geluidhinder of een beoordelingspunt waarvoor een maximaal toelaatbare geluidbelasting of een hogere waarde krachtens de Wet geluidhinder is vastgesteld.
1.73 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
1.74 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.
1.75 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
1.76 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inflaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.
1.77 Wet geluidhinder
wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.78 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.79 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van huishoudens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
- a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. in die gevallen dat het maaiveld niet horizontaal ligt (dijkbebouwing): tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen en het hoogste punt van de snijlijn van de dichtst bij de kruin van de dijk gelegen gevel met het maaiveld. Indien sprake is van gebouwen op een niet-horizontaal gelegen maaiveld geldt het bepaalde in dit lid onder b over een afstand van ten hoogste 15 m gemeten in het horizontale vlak vanaf de kruin van de dijk;
- c. in geval van her- of nieuwbouw van bebouwing aan een dijk (de onder b bedoelde gevallen) wordt voor de bouwhoogte uitgegaan van het bepaalde onder a.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
- a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. in die gevallen dat het maaiveld niet horizontaal ligt (dijkbebouwing): tussen de bovenkant van de goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het hoogste punt van de snijlijn van de dichtstbij de kruin van de dijk gelegen gevel met het maaiveld;
met dien verstande dat:
- c. indien sprake is van gebouwen op een niet-horizontaal gelegen maaiveld geldt het bepaalde in dit lid onder b over een afstand van ten hoogste 15 m gemeten in het horizontale vlak vanaf de kruin van de dijk.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 brutovloeroppervlakte
wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, wordt opgeteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijventerrein - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', zoals bijgevoegd als bijlage 1;
- b. kleinschalige zelfstandige kantoren met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2;
- c. productiegebonden detailhandel;
- d. laad- en losvoorzieningen;
- e. bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen en water;
- g. erven en tuinen;
- h. paden en wegen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2:
- a. tot een maximum bebouwingspercentage van 90% van het bedrijfsperceel;
- b. tot een maximale bouwhoogte van gebouwen van 12 m;
- c. tot een maximale bouwhoogte van 12 m, met uitzondering van lichtmasten, verkeersvoorzieningen en erfscheidingen.
Toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan, indien het bouwplan in overeenstemming is met het Besluit externe veiligheid inrichtingen en in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, tenzij specifiek aangeduid op de verbeelding;
- b. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- d. per bedrijf mag maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor kantoor worden gebruikt met een maximum van 1.500 m² per bedrijf;
- e. opslag van goederen en materialen anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering en opslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn zijn niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen (openbare) gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en water;
- b. speelvoorzieningen;
- c. paden;
- d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
- e. verkeersvoorzieningen zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen en interne ontsluitingswegen;
- f. kunstwerken, beeldende kunst;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. straatmeubilair;
- i. evenementen;
- j. het plaatsen en onderhouden van verkeersvoorzieningen ten behoeve van een veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer op de Noord.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Groen' wijzigen in de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied', onder de voorwaarde dat de noodzaak voor het wijzigen van de bestemming is aangetoond en geen aantasting van de aanwezige groenstructuur plaatsheeft.
Artikel 5 Leiding - Riool
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 5.2.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen, op voorwaarde dat de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
- b. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in lid 6.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen worden gebouwd mits:
- 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
- 2. het bouwwerken betreffen die vergunningvrij op basis van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kunnen worden uitgevoerd;
- 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld én het bouwwerken betreffen met een omvang minder dan 50 m2.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen en die niet vallen onder de bouwwerken zoals genoemd in 6.2 onder b, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking van een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd; bij de afweging van de afwijking van een omgevingsvergunning geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
- 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de ontheffing te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
- b. In afwijking van het bepaalde onder a kan de omgevingsvergunning worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd overeenkomstig de bouwregels uit de onderliggende bestemmingen.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in lid 8.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen worden gebouwd mits:
- 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
- 2. het bouwwerken betreffen die vergunningvrij op basis van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kunnen worden uitgevoerd;
- 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld én het bouwwerken betreffen met een omvang minder dan 100 m2.
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen en die niet vallen onder de bouwwerken zoals genoemd in 8.2 onder b, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking van een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd; bij de afweging van de afwijking van een omgevingsvergunning geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
- 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de ontheffing te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
- b. In afwijking van het bepaalde onder a kan de omgevingsvergunning worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie 5
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in lid 9.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen worden gebouwd mits:
- 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
- 2. het bouwwerken betreffen die vergunningvrij op basis van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kunnen worden uitgevoerd;
- 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld én het bouwwerken betreffen met een omvang minder dan 500 m2.
9.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen en die niet vallen onder de bouwwerken zoals genoemd in 9.2 onder b, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking van een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd; bij de afweging van de afwijking van een omgevingsvergunning geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
- 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de ontheffing te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
- b. In afwijking van het bepaalde onder a kan de omgevingsvergunning worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:
- a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals: kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
10.2 Bouwregels
Op de in lid 10.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de dubbelbestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
- b. ten behoeve van de andere voorkomende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken bij een omgevingsvergunning van het bepaalde in lid 10.2 onder b voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere voorkomende bestemmingen, met inachtneming van het volgende:
- a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
- b. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Overschrijding bouwvlakken/ bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen
12.2 Parkeren
Bij het bouwen op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2 moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid.
12.3 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen
Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 8 m overschrijden.
12.4 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
12.5 Onderkeldering
12.6 Wegverkeerslawaai/ industrielawaai
De realisering van geluidgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Geluidruimteverdeling
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 187' gelden tevens de volgende regels:
- a. de geluidemissie per akoestische gebiedseenheid mag niet meer bedragen dan:
- 1. in de dagperiode: de ter plaatse van de aanduiding 'dag: maximum geluidemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidemissie in dB(A)/m2;
- 2. in de avondperiode: de ter plaatse van de aanduiding 'avond: maximum geluidemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidemissie in dB(A)/m2;
- 3. in de nachtperiode: de ter plaatse van de aanduiding 'nacht: maximum geluidemissie in dB(A)/m2' de aangegeven geluidemissie in dB(A)/m2;
- b. de geluidimmissie in de dag-, avond- en nachtperiode mag niet meer bedragen dan de onderstaande geluidimmissiewaarden op de toetspunten:
Geluidimmissie per toetspunt voor AGE_187
Toetspunten | Geluidimmissie dB(A) op de toetspunten | ||
dag | avond | nacht | |
GPP_01 | 35,1 | 30,1 | 24,1 |
GPP_02 | 36,6 | 31,6 | 25,6 |
GPP_03 | 25,5 | 20,5 | 14,5 |
GPP_04 | 37,5 | 32,5 | 26,5 |
GPP_05 | 38,4 | 33,4 | 27,4 |
GPP_06 | 27,5 | 22,5 | 16,5 |
GPP_07 | 26,5 | 21,5 | 15,5 |
GPP_08 | 39,2 | 34,2 | 28,2 |
GPP_09 | 37,1 | 32,1 | 26,1 |
GPP_10 | 35,9 | 30,9 | 24,9 |
GPP_11 | 38,4 | 33,4 | 27,4 |
GPP_12 | 32 | 27 | 21 |
GPP_13 | 34,6 | 29,6 | 23,6 |
GPP_14 | 39,1 | 34,1 | 28,1 |
GPP_15 | 30,1 | 25,1 | 19,1 |
GPP_16 | 27,4 | 22,4 | 16,4 |
GPP_17 | 33,4 | 28,4 | 22,4 |
GPP_18 | 32,8 | 27,8 | 21,8 |
GPP_19 | 35,5 | 30,5 | 24,5 |
GPP_20 | 35,7 | 30,7 | 24,7 |
GPP_21 | 36,2 | 31,2 | 25,2 |
GPP_22 | 35,7 | 30,7 | 24,7 |
GPP_23 | 35,2 | 30,2 | 24,2 |
GPP_24 | 34,1 | 29,1 | 23,1 |
GPP_25 | 36,4 | 31,4 | 25,4 |
GPP_26 | 37 | 32 | 26 |
GPP_27 | 37,3 | 32,3 | 26,3 |
GPP_28 | 37,2 | 32,2 | 26,2 |
GPP_29 | 40,1 | 35,1 | 29,1 |
GPP_30 | 40,5 | 35,5 | 29,5 |
GPP_31 | 40 | 35 | 29,1 |
GPP_32 | 35,4 | 30,4 | 24,4 |
GPP_33 | 30,7 | 25,7 | 19,7 |
GPP_34 | 30,6 | 25,6 | 19,6 |
GPP_35 | 32,4 | 27,4 | 21,4 |
GPP_36 | 32,2 | 27,2 | 21,2 |
GPP_37 | 35,9 | 30,9 | 24,9 |
- c. indien de geluidimmissie zoals genoemd onder b minder bedraagt dan 15 dB(A) etmaalwaarde, geldt een maximale geluidimmissie van 15 dB(A) etmaalwaarde;
- d. in afwijking van het bepaalde onder sub a is een hogere geluidemissie toegestaan indien de maximum geluidimmissie zoals op grond van sub b en c toegestaan niet wordt overschreden;
- e. binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 187' is het navolgende gebruik niet toegestaan: het gebruik van de gronden door inrichtingen voor zover dit gebruik een grotere geluidemissie en/of geluidimmissie tot gevolg heeft dan is aangegeven in de voorgaande subleden.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 milieuzone - geurzone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geur' mogen geen nieuwe gevoelige functies worden gebouwd zoals woningen.
14.2 overige zone - gezoneerd industrieterrein
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overig - gezoneerd industrieterrein' zijn geluidshinderlijke inrichtingen toegestaan.
14.3 vrijwaringszone - dijk - 1
- a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire en regionale waterkering;
- b. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd;
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 14.3 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
- 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken bij een omgevingsvergunning van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
- c. de regels, en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m3;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan bedraagt 3,5 m;
- d. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
- 1. ten behoeve de bouw van kunstwerken tot maximaal 40 m;
- 2. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
- 3. ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
- 4. ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot 10 m.
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen, en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
16.2 Wijzigingsbevoegdheid geluidruimte
- a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de maximum geluidimmissie op de toetspunten als bedoeld in artikel 13.1 sub b te veranderen onder de volgende voorwaarden:
- 1. er vindt geen overschrijding van de geluidzone plaats;
- 2. de belangen van andere inrichtingen op het industrieterrein worden niet onevenredig aangetast;
- 3. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:
- de geluidbelasting op de toepasselijke toetspunten verruiming toelaat;
- ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken en een uit oogpunt van milieuhinder optimale terreinindeling, een grotere geluidimmissie noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient de gewenste geluidimmissie te worden aangegeven alsmede een overzicht van de geluidbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;
- b. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de akoestische gebiedseenheden te wijzigen die zijn aangegeven met de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - akoestische gebiedseenheid 187', alsmede de aanduidingen 'dag: maximum geluidemissie in dB(A)/m2', 'avond: maximum geluidemissie in dB(A)/m2' en 'nacht: maximum geluidemissie in dB(A)/m2', rekening houdende met de toepasselijke toetspunten en onder de volgende voorwaarden:
- 1. er vindt geen overschrijding van de geluidzone plaats.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
regels van het bestemmingsplan RWZI leiding Hoogendijk.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft het voornemen aan de Hoogendijk in Alblasserdam een pand ten behoeve van een logistiek bedrijf te realiseren. Om het pand op dit perceel te kunnen bouwen is verplaatsing van een RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) leiding noodzakelijk. De leiding ligt in het ontwerp voor een deel onder de loods en laadkuilen en heeft in het geldende bestemmingsplan 'Herstelplan Alblasserdam' de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Met het verleggen van de effluent leiding ligt deze niet meer in de strook van de dubbelbestemming. Daarnaast worden enkele inritten gerealiseerd in de groenbestemming. Ook dit is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk.
Vanwege de planologische relevantie van de leiding moet in het bestemmingsplan een beschermende regeling worden opgenomen. Dit betekent dat samen met het verleggen van de effluent leiding, ook de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' moet worden aangepast. Het bestemmingsplan 'Herstelplan Alblasserdam' voorziet binnenplans niet in mogelijkheden voor wijziging of afwijking. Voor de aanpassing van de dubbelbestemming is dan ook een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor de te verleggen leiding. Het aanpassen van de bestemmingsomschrijving van de groenbestemming wordt in dit bestemmingsplan meegenomen om inritten mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied maakt deel uit van industrieterrein Hoogendijk in Alblasserdam. Het industrieterrein ligt tussen de A15 en de Noord. De leiding die verlegd gaat worden, ligt parallel aan de Rapenburg, ten noorden van het perceel aan de Hoogendijk. Daarnaast is de groenvoorziening langs de Rapenburg en de Hoogendijk in het plangebied meegenomen om inritten binnen de groenbestemming mogelijk te maken. Figuur 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Herstelplan Alblasserdam', vastgesteld op 31 maart 2015. De huidige leiding ligt deels in de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' en deels in de bestemming 'Groen'. De groenbestemming langs de Rapenburg en Hoogendijk is meegenomen voorzover deze deel uitmaakt van de ontwikkellocatie. Gronden met de bestemming 'Groen' zijn ondermeer bestemd voor groenvoorzieningen en water. Inritten zijn in het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Voor zover het plangebied binnen de bedrijfsbestemming ligt geldt een bebouwingspercentage van 85% en een maximum bouwhoogte van 12 meter. De effluent leiding heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Daarnaast gelden verschillende archeologische dubbelbestemmingen en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het industrieterrein is gezoneerd. In het kader van de geluidzonering op het industrieterrein is het bestemmingsplan 'Parapluherziening Geluid Aan de Noord - Alblasserdam' opgesteld. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 24 januari 2017. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt de geluidzonering gewijzigd in het wijzigingsplan 'Hoogendijk geluid'. Voor het plangebied geldt één akoestische gebiedseenheid (AGE_187) waarvoor de geluidsemissie en -immissie is vastgelegd.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en beoogde situatie toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 4 behandelt de relevante omgevingsaspecten en bijbehorende sectorale onderzoeken. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid toegelicht.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Voornemen
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is het perceel aan de Hoogendijk nagenoeg onbebouwd. Het bedrijfsperceel doet momenteel dienst als opslagterrein voor voertuigen en containers. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Rapenburg, aan de oostzijde de Hoogendijk. Langs de Rapenburg wordt het perceel begrensd door een smalle groenstrook. De effluent leiding ligt ten zuiden van de groenstrook onder een laag asfalt die is aangelegd op een voormalige Nedstaal-stort (oostzijde plangebied. De westzijde van het plangebied is opgehoogd met Teerhoudend Asfalt Granulaat (TAG).
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied met groenstrook langs Rapenburg
Het betreft een effluent leiding afkomstig van de rioolwaterzuivering aan de oostzijde van de Hoogendijk, direct tegenover het plangebied. Omdat de leiding nabij de zuiveringsinstallatie ligt, kan een beschadiging en verstoring van de leiding grote gezondheidsproblemen veroorzaken. De leiding is daarom aangemerkt als planologisch relevant. Voor deze leiding is geen sprake van externe veiligheidscontouren. Wel is in het bestemmingsplan een beschermingszone van 6 meter aan weerszijden van het hart van de leiding opgenomen. Binnen deze zone mogen geen bouwwerken worden gebouwd of werkzaamheden worden uitgevoerd zonder schriftelijk advies van de beheerder van de betrokken leiding. De gemeente Alblasserdam is momenteel eigenaar van de leiding. Het waterschap Rivierenland verzorgt beheer en onderhoud. Het doel is dat het eigenaarschap van de leiding overgedragen gaat worden van de gemeente naar het waterschap.
2.2 Gewenste Situatie
Uit het geldende bestemmingsplan blijkt dat de rioolleiding door uitgeefbaar bedrijventerrein loopt. Ten behoeve van de realisatie van een logistiek pand zullen ook werkzaamheden binnen de groenbestemming worden uitgevoerd. Hier worden een interne ontsluitingsweg, in- en uitritten en parkeergelegenheid gerealiseerd. In- en uitritten waren al mogelijk in de voorloper van het nu geldende herstelplan, bestemmingsplan 'Werkgebied' (vastgesteld 26 november 2013).
Het bouwplan voor het logistieke pand is weergegeven in figuur 2.2. In de kleur blauw is de huidige locatie van de leiding weergegeven. De beoogde locatie van de leiding is weergegeven in de kleur rood.
Figuur 2.2 Beoogde situatie met huidig leidingtracé (blauw) en beoogd leidingtracé (rood)
Voorliggend bestemmingsplan heeft alleen betrekking op het verleggen van de leiding en de aanleg van de verkeersvoorzieningen binnen de groenbestemming. Voor de overige afwijkingen van het geldende bestemmingsplan wordt een andere procedure gevolgd. Voor het afwijken van de bouwhoogte van het beoogde bedrijfspand is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Het verleggen van de rioolleiding is niet meegenomen in deze onderbouwing, omdat de nieuwe beschermingszone op de verbeelding moet worden vastgelegd en de oude beschermingszone kan vervallen.
Vanwege de positionering van het nieuwe pand op het perceel wordt de leiding enkele meters richting het noorden verlegd en komt daardoor grotendeels binnen de groenbestemming te liggen. Niet de hele groenbestemming is als groenstrook ingericht. Figuur 2.3 laat zien dat de leiding grotendeels aan de zuidzijde van de bestaande groenstrook komt te liggen. De beoogde inritten, parkeerplaatsen en interne ontsluitingswegen ter plaatse van de groenbestemming zijn weergegeven in figuur 2.2. Door het verleggen van de effluent leiding kan het bedrijfspand worden gerealiseerd zonder dat dit effect heeft op de leiding. Het nieuwe tracé is buiten de bebouwingszones van het beoogde pand gelegd. Het begin- en eindpunt van de nieuwe leiding ligt op 2 m +NAP. De aanlegdiepte van de nieuwe leiding zal ook circa 2 m +NAP bedragen.
Figuur 2.3 Oude tracé (in blauw) en nieuw tracé rioolleiding (in rood)
De oppervlakte van de gronden met de groenbestemming binnen het projectgebied bedraagt circa 11.721 m2 (zie bijlage 1). Dit komt neer op 12,7% van het totale perceel met een oppervlakte van
92.168 m2. Een aanzienlijk deel van de gronden met de groenbestemming is momenteel al in
gebruik als verhard opslagterrein. In bijlage 1 is ook de hoeveelheid bestaande verharding binnen
de groenbestemming weergegeven. Deze bedraagt circa 8.202 m2. Dit betekent dat de hoeveelheid
groen in de bestaande situatie circa 3.519 m2 bedraagt (3,8%). In de nieuwe situatie is 6.826 m2
groen beoogd, hetgeen neerkomt op 7,4% (zie bijlage 2). Het percentage groen neemt daarmee toe
van 3,8% naar 7,4%. De invulling van het nieuwe groen zal, in samenspraak met de Omgevingsdienst en de gemeente, worden gebaseerd op de meerwaarde voor biodiversiteit en ontwikkelingsuitgangspunten Goodman.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van een rioolleiding. Deze buisleiding valt niet onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Er is daarom geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leiding is aangemerkt als planologisch relevant vanwege de nabijheid van de rioolzuiveringsinstallatie. Wanneer de werking van een dergelijke riolering door een beschadiging langdurig wordt verstoord, kan dit grote gezondheidsproblemen in een groot gebied veroorzaken. Om dit soort buisleiding te beschermen, krijgt de belemmeringenstrook van de leiding een dubbelbestemming.
Rijks- en provinciaal beleid hebben een hoog abstractieniveau en zijn verder niet van toepassing op deze ontwikkeling. Op regionaal niveau is het beleid van waterschap Rivierenland van belang (paragraaf 3.2) en op gemeentelijke niveau de Structuurvisie Alblasserdam 2040 (paragraaf 3.3).
3.2 Waterschapsbeleid
Voor het plangebied is waterschap Rivierenland de waterbeheerder. Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Naast het Waterbeheerprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig. Niet alleen de dijk, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk verdienen bescherming. De Keur van waterschap Rivierenland is hierop van toepassing. Er gelden restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Ook hierop is de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.
Naast het voorkomen van negatieve effecten op de huidige waterkeringen is het van belang dat een eventueel toekomstig hoger beschermingsniveau kan worden gerealiseerd ofwel niet wordt gefrustreerd. Het waterschap wil de ruimte behouden om de waterkering in de toekomst te versterken. Dat wordt bereikt door te voorkomen dat er wordt gebouwd in een bepaalde zone aan weerszijden van de waterkering. Dit noemt men het profiel van vrije ruimte. Hiervoor gelden per locatie bepaalde afmetingen; het dwarsprofiel is op te vragen bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen. Verweving van functies met de waterkering is niet gewenst.
De relatie tussen het nieuwe leidingtracé en het beleid van waterschap Rivierenland is nader beschreven in paragraaf 4.4.
3.3 Gemeentelijk Beleid
In de Structuurvisie Alblasserdam 2040 wordt vooral gesproken over het verbeteren van de bereikbaarheid van bedrijventerreinen en de ambitie voor duurzame, toekomstbestendige bedrijven en bedrijventerreinen. De structuurvisie geeft aan dat de gemeente Alblasserdam blijft investeren in de aantrekkelijkheid van de bedrijventerreinen. Het verplaatsen van de leiding en de toevoegingen in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Groen' maken een nieuwe invulling van de locatie met een logistiek bedrijfspand mogelijk. Dit is in lijn met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten beschreven. De aspecten geluid, bedrijven en milieuhinder, luchtkwaliteit en verkeer & parkeren zijn niet van belang voor het verleggen van de leiding:
- De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. De effluent leiding is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wgh. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
- Het betreft het verleggen van een leiding over een korte afstand op een bestaand bedrijventerrein. Door de ligging van de leiding in de groenstrook langs de Rapenburg heeft het nieuwe tracé geen effect op bestaande bedrijven in de omgeving. De leiding wordt verlegd om het beoogde logistieke pand aan de Hoogendijk mogelijk te maken.
- Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen te verwachten. Het verplaatsen van de effluent leiding leidt buiten de aanlegfase niet tot een toename van verkeer.
- Het verleggen van de leiding leidt niet tot een verandering van de verkeersgeneratie of parkeervraag. Wel zijn in de groenbestemming verkeersvoorzieningen mogelijk gemaakt zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen en interne ontsluitingswegen. In- en uitritten waren al mogelijk in de voorloper van het nu geldende herstelplan, bestemmingsplan 'Werkgebied' (vastgesteld 26 november 2013). Een aanzienlijk deel van de gronden met de groenbestemming is momenteel al in gebruik als verhard opslagterrein. Mede door de aanleg van nieuw groen heeft de aanvulling in de bestemmingsomschrijving daarom geen effect op de hoeveelheid groen (zie paragraaf 2.2).
Bovenstaande aspecten worden daarom niet verder behandeld.
4.2 Milieueffectrapportage
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
De ontwikkeling waar voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft betreft het verleggen van een effluent leiding. Dit valt onder categorie D8.4. De realisatie van het logistieke pand valt onder categorie D11.3. Een project is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het project betrekking heeft op 75 hectare of meer en het gaat om een leiding met een diameter van 1 meter of meer en een lengte van 10 kilometer of meer. De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder deze drempelwaarden.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Voor deze ontwikkeling wordt een m.e.r.-beoordelingsbeslissing genomen op basis van de m.e.r.-aanmeldnotitie. De m.e.r.-aanmeldnotitie is opgesteld voor de totale ontwikkeling. Deze notitie is bijgevoegd als bijlage 3.
4.3 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
De effluent leiding valt niet onder het Bevb. Het verleggen van de leiding heeft daarom geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van op het industrieterrein aanwezige risicobronnen. De totale ontwikkeling waarvoor de leiding wordt verlegd voorziet in de realisatie van een logistiek bedrijf. Dit valt volgens het Bevi artikel 1 onder (beperkt) kwetsbare objecten. Het bedrijf zelf is geen Bevi inrichting, er worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen.
Figuur 4.1 Uitsnede professionele risicokaart met totale ontwikkeling lichtblauw omlijnd
Bestaande risicorelevante inrichtingen
Het beoogde logistieke bedrijf ligt in het invloedsgebied van 2 risicovolle inrichtingen. Dit betreft een toxisch invloedsgebied van een tankwagen behorend bij Schenk Papendrecht BV en een explosief invloedsgebied van een propaantank behorend bij het bedrijf Nugteren Transport BV. Een klein deel van de PR 10-6 contour van het bedrijf Nugteren Transport BV komt in het perceel. Hierin mogen geen kwetsbare functies mogelijk gemaakt worden. Momenteel is dit bestemd als 'Groen'. Dit blijft onveranderd. Het groepsrisico dient verantwoord te worden.
Nieuwe risicorelevante inrichtingen
De gemeente wenst zorgvuldig met de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen op het industrieterrein. Conform het advies van de Omgevingsdienst wordt de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen (Bevi-inrichtingen en andere inrichtingen met een PR 10-6-contour buiten de inrichtingsgrens) niet mogelijk gemaakt in het gebied ten noorden van de A15. Dit deelgebied vormt een overgangsgebied naar de woongebieden en het centrum van Alblasserdam en tevens zijn hier verschillende functies aanwezig waar veel mensen verblijven (kerk, bouwmarkt, horecagelegenheid). Via een wijzigingsbevoegdheid is onder voorwaarden de vestiging van risicovolle inrichtingen in het gebied ten zuiden van de A15 wel mogelijk.
Weg
Op een afstand van circa 210 meter ligt de omleidingsroute Noordtunnel van A15 afrit 21 tot afrit 22. Op een afstand van circa 380 meter ligt de A15. Als laatste ligt op een afstand van circa 300 meter de Van Wenaeweg. Deze 3 wegen staat in het Basisnet aangemerkt als wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Omdat het perceel aan de Hoogendijk op een grotere afstand van alle 3 de wegen ligt dan 200 meter, hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan beoogde ontwikkelingen. Wel dient het groepsrisico verantwoord te worden.
Spoor
Ten zuiden van de beoogde ontwikkeling ligt het spoortraject Kijfhoek – Betuweroute Meteren. Hier vindt vervoer van gevaarlijke stoffen via de Sophiaspoortunnel plaats. Dit is een gesloten tunnel en ligt op een afstand van circa 130 meter. Een gesloten tunnel is een bijzondere situatie omdat de tunnel een afschermende werking heeft en de effecten van sommige uitstromingen in de tunnel zich door de tunnel zullen verplaatsen en bij de tunnelmonden naar buiten zullen komen. De risico's zullen daardoor ter hoogte van de tunnel lager kunnen zijn en bij de verlengde van de tunnelmonden hoger. Het perceel aan de Hoogendijk ligt niet naast een tunnelmond en het spoor loopt in een tunnel die langer dan 250 meter is. Hierdoor zijn de risico's volgens het Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) verwaarloosbaar.
Water
Daarnaast ligt de beoogde ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de rivier de Noord (Corridor Rotterdam – Duitsland). De PR 10-6 contour ligt op de rivier zelf. Deze vaarroute heeft een CEMT-klasse 6. Deze bevaarbaarheidsklasse overschrijdt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet. Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico alleen mogelijk overschreden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen van LT2 en GT3 die meer dan 1000 per jaar zijn. Voor de vaarwegroute Corridor Rotterdam – Duitsland geldt een hoeveelheid van LT2 0 en GT3 196 per jaar. Dit ligt ruim onder de 1000 per jaar. De 10% oriëntatiewaarde wordt niet overschreden.
Buisleidingen
Ten noorden en oosten van het perceel aan de Hoogendijk lopen in totaal 3 buisleidingen. Allen hebben een werkdruk van 40 bar en een diameter van 12 inch, wat een invloedsgebied van 140 meter geeft. De buisleidingen liggen op minimaal 440 meter. Het invloedsgebied reikt niet over het perceel heen. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden.
Verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Op de locatie zijn blusvoorzieningen gesitueerd. Tevens is open water beschikbaar, het gebied ligt dichtbij de rivier de Noord. Het plangebied wordt ontsloten via de Hoogendijk die via het noorden aansluit op de Staalindustrieweg en de N915. Via het zuiden sluit de Hoogendijk aan op de Van Wenaeweg en de A15. Het bedrijventerrein is vanuit twee richtingen benaderbaar. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan een mogelijke brand via meerdere aanvalswegen worden geblust. Het wegennetwerk biedt daarnaast vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De aanwezige personen zullen hoofdzakelijk bestaan uit werknemers van het logistiek bedrijf die zelfredzaam zijn. Als gevolg van een incident met toxische stoffen vanuit de risicovolle inrichtingen, de rivier en de wegen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Bij een incident met een risicovolle inrichting of op het water geldt dat een overdrukscenario met een wolkbrand of een explosiescenario het meest aannemelijk is. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De BHV-organisaties moeten goed geïnformeerd zijn over de mogelijk optredende scenario's die beschreven zijn. Het is daarom noodzakelijk een adequaat ontruimingsplan/noodplan op te stellen en dit minimaal één maal per jaar te oefenen.
4.4 Water
De Hoogendijk betreft een primaire waterkering en de Rapenburg (deels) een regionale waterkering. Zowel een deel van de huidige locatie van de leiding als de hele nieuwe locatie liggen in het gebied met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (kernzone). Gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de primaire en regionale waterkering. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Daarnaast ligt het plangebied binnen de beschermingszones van de primaire en regionale waterkeringen (zie figuur 4.2). Naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, zijn deze zones aangeduid voor de bescherming, het onderhoud en de instandhouding van de primaire en regionale waterkering.
Figuur 4.2 Ligging oude (blauwe) en nieuwe (rode) leiding ten opzichte van waterkeringen met beschermingszones (bron: Royal HaskoningDHV)
Voor de werkzaamheden die benodigd zijn voor het verleggen van de leiding is advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering, waterschap Rivierenland. Vanuit het waterschap zijn de volgende randvoorwaarden meegegeven voor het verleggen van de leiding in de beschermingszone:
- In verband met toekomstige dijkversterkingen dienen leidingen, verharding en bebouwing buiten het profiel van vrije ruimte te worden gerealiseerd;
- Vanwege de ligging van de leiding binnen de beschermingszone van de waterkeringen worden zwaardere eisen aan de leiding gesteld. Zo dient de leiding te worden getoetst aan de zwaarste verkeersbelasting.
- Vanuit waterkeringsbelang worden de werkzaamheden in de waterkeringen en bijbehorende beschermingszones uitgevoerd buiten de dijksluitingsperiode (tussen 15 oktober en 1 april);
- De aanleg van de leiding dient in open ontgraving te worden uitgevoerd. Tijdens de uitvoering moet de stabiliteit van de waterkeringen worden gegarandeerd. Dit dient aangetoond te worden middels stabiliteitsberekeningen;
- De leiding wordt zo aangelegd dat het risico op falen (van zowel de waterkering als de leiding) zo klein mogelijk blijft.
Voor het uitvoeren van de werkzaamheden zal de benodigde watervergunning op basis van de Keur worden aangevraagd. In deze watervergunning kunnen nadere technische eisen aan het plan worden gesteld.
4.5 Bodem
Voor de totale ontwikkeling is door Royal Haskoning DHV een notitie opgesteld waarin de bodeminformatie voor de planlocatie uiteen wordt gezet. De oplegnotitie is toegevoegd als bijlage 4.
Het terrein is in het kader van de Wet bodembescherming aangemerkt als verontreinigd. Onder voorwaarden is de beoogde ontwikkeling wel mogelijk. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de oplegnotitie. Voor het verleggen van een leiding gelden geen beperkingen ten aanzien van bodemkwaliteit. De voorwaarden zijn alleen van toepassing op vrijgekomen grond.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het verleggen van de leiding.
4.6 Archeologie
In het geldende bestemmingsplan 'Herstelplan Alblasserdam' zijn verschillende dubbelbestemmingen archeologie opgenomen ter plaatse van de te verleggen leiding (zie figuur 4.1). Uit het rapport van RAAP 'Van donk tot Dam' is bekend dat de (buitendijkse) polder Nieuwland in het recente verleden met een grondpakket van minimaal 3,9 m is opgehoogd. Het gebied dat is opgehoogd is weergegeven in figuur 4.3.
Figuur 4.3 Uitsnede beleidsadvieskaart archeologie (bron: RAAP-rapport 'Van Donk tot Dam')
Het plangebied ligt ook op een hoogte tussen de 3 en 4 m +NAP, vergelijkbaar met de hoogte van de Hoogendijk. Met het waterschap zal de diepteligging van de nieuw aan te leggen leiding worden afgestemd. Het begin- en eindpunt van de nieuwe leiding ligt op 2 m +NAP. De bodemingrepen blijven binnen de vrijgestelde 3,9 m onder maaiveld.
4.7 Ecologie
Soortenbescherming
Voor het verplaatsen van de leiding naar het noorden en het aanleggen van verkeersvoorzieningen binnen de groenbestemming moeten werkzaamheden plaatsvinden nabij de bestaande groenstructuur. Hierin kunnen beschermde diersoorten aanwezig zijn. Door Regelink Ecologie & Landschap is een ecologische quickscan uitgevoerd voor het hele bedrijfsperceel (zie bijlage 5). Uit deze quickscan blijkt dat geen beschermde soorten flora en fauna in het plangebied voorkomen:
- er zijn geen vogelsoorten waargenomen of te verwachten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd;
- er zijn geen soorten waargenomen of te verwachten die vallen onder de Habitatrichtlijn;
- er zijn geen soorten waargenomen of te verwachten die vallen onder beschermingsregime andere soorten.
Aanvullend onderzoek hoeft daarom niet te worden uitgevoerd en ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming zijn niet nodig. Wel dient een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen aangevraagd te worden bij de gemeente voor de kap van bomen met een stam met een doorsnede van meer dan 20 centimeter, gemeten op een hoogte van 1,30 meter. Ook geldt de algemene zorgplicht.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied of in een Natuurnetwerk Nederland gebied. De ontwikkeling kan echter wel leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' ligt op circa 3,2 kilometer afstand van het plangebied. Verder bevinden de Donkse Laagten (7 kilometer) en de Biesbosch (9 kilometer) zich in de ruime omgeving van het plangebied.
Figuur 4.4 Plangebied ten opzichte van Natura 2000
Met het rekenprogramma AERIUS Calculator (2019) is een stikstofberekening uitgevoerd om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke stikstofdepositie met betrekking tot de werkzaamheden die nodig zijn om de leiding te verleggen. De resultaten van de stikstofberekening zijn opgenomen in bijlage 6. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 N/ha/j. Er is daarom geen sprake van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
Het bestemmingsplan 'RWZI leiding Hoogendijk' bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid.
Dit bestemmingsplan maakt de verlegging van de effluent leiding op het industrieterrein Hoogendijk mogelijk. Hierbij is gekozen voor het overnemen van de geldende regelingen van het bestemmingsplan 'Herstelplan Alblasserdam' en het wijzigingsplan 'Hoogendijk geluid'. Het verleggen van de leiding leidt niet tot wijziging van de gebruiks- of bouwmogelijkheden die de regelingen in de geldende bestemmingsplannen bieden. Uitzondering daarop is de bestemming 'Groen' waarbinnen verkeersvoorzieningen zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen en interne ontsluitingswegen zijn toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving. In- en uitritten waren al mogelijk in de voorloper van het herstelplan, bestemmingsplan 'Werkgebied' (vastgesteld 26 november 2013).
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot kostenverhaal bij ruimtelijke plannen, zoals dit bestemmingsplan. Het kostenverhaal kan plaatsvinden op basis van een bij het bestemmingsplan vastgesteld exploitatieplan. Voor dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan echter niet nodig. De grondexploitatieregeling is voor de verlegging van de effluent leiding niet van toepassing, omdat het niet gaat om een bouwplan zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
De verlegging van de leidingen wordt volledig gefinancierd door de initiatiefnemer van de bouw van het pand aan de Hoogendijk. Deze financiering betreft tevens de kosten die het waterschap eventueel dient te maken voor grondzaken. Dit is vastgelegd in een overeenkomst met de gemeente Alblasserdam. De initiatiefnemer heeft hiervoor voldoende middelen beschikbaar. Het plan is dan ook financieel haalbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vanwege de aard van de ontwikkeling is de voorontwerpfase overgeslagen en is het bestemmingsplan direct als ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Wel heeft het Waterschap Rivierenland aangegeven dat de wijze van bestemmen van de waterkering (kernzone) en bijbehorende beschermingszones niet correct op de verbeelding zijn weergegeven. Door middel van een ambtshalve aanpassing zijn de kernzone (dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering') en de bijbehorende beschermingszone (aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1') overeenkomstig de instructies uit het Besluit algemene regels omgevingsrecht (Barro) op de verbeelding en in de regels opgenomen. Tot slot is de positie van de leiding gewijzigd. Uit nader overleg tussen de betrokken partijen kwam naar voren dat de onderhoudszone van 6 meter vanaf het hart van de leiding onder het beoogde gebouw lag. De ligging van de nieuwe leiding is daarom naar het westen verplaatst. Dit is aangepast op de verbeelding en in de figuren van de toelichting.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Bijlage 1 Oppervlakteberekening Bestaand
Bijlage 1 Oppervlakteberekening bestaand
Bijlage 2 Oppervlakteberekening Toekomstig
Bijlage 2 Oppervlakteberekening toekomstig
Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 4 Oplegnotitie Bodem
Bijlage 5 Ecologische Quickscan
Bijlage 5 Ecologische quickscan
Bijlage 6 Aerius Berekening Stikstofdepositie Rwzi Leiding Hoogendijk
Bijlage 6 AERIUS berekening stikstofdepositie RWZI leiding Hoogendijk