KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Bedrijfsverzamelcomplex
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 6 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Sport
Artikel 10 Verkeer
Artikel 11 Verkeer - Railverkeer
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 13 Water
Artikel 14 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
Artikel 15 Leiding - Hoogspanning (Dubbelbestemming)
Artikel 16 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
Artikel 17 Leiding - Water (Dubbelbestemming)
Artikel 18 Waarde - Archeologie 1 (Dubbelbestemming)
Artikel 19 Waarde - Archeologie 2 (Dubbelbestemming)
Artikel 20 Waarde - Archeologie 3 (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Artikel 22 Algemene Bouwregels
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Geluidszone - Industrie
Artikel 25 Geluidszone - Gezoneerd Industrieterrein
Artikel 26 Milieuzone - Geurzone - 1
Artikel 27 Milieuzone - Geurzone - 2
Artikel 28 Veiligheidszone - Bevi
Artikel 29 Vrijwaringszone - Straalpad
Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 31 Wro-zone - Ontheffingsgebied 1
Artikel 32 Wro-zone - Ontheffingsgebied 2
Artikel 33 Wro-zone - Ontheffingsgebied 3
Artikel 34 Wro-zone - Ontheffingsgebied 4
Artikel 35 Wro-zone - Wijzigingsgebied 5 (Horeca-zoeklocatie)
Artikel 36 Wro-zone - Wijzigingsgebied 6 (Onderdoorgang Spoor)
Artikel 37 Wro-zone - Wijzigingsgebied 7 (Aansluiting Leidse Schouw - Zwanendrift)
Artikel 38 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 39 Overgangsrecht
Artikel 40 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Opzet Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Inventarisatie Plangebied
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.2 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Visie
4.1 Visie Op Het Gebied
4.2 Algemene Ontwikkelingen
4.3 Locatie Gebonden Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Milieu- En Andere Planologische Aspecten
5.1 Bedrijvigheid
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Luchtkwaliteit En Geur
5.6 Duurzaamheid
5.7 Archeologie
5.8 Flora En Fauna
5.9 Milieu-effectrapportage
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Beleidskaders
6.2 Oppervlakte Water
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Juridische En Bestuurlijke Aspecten
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Opbouw Van De Regels
7.4 Wijze Van Toetsen
7.5 Artikelsgewijze Behandeling
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Qra Gasleidingen
Bijlage 2 Quickscan Flora &Fauna

Molenwetering 2013

Bestemmingsplan - Gemeente Alphen aan den Rijn

Vastgesteld op 28-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Molenwetering 2013', van de gemeente Alphen aan den Rijn;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 ABC-goederen

auto's, boten en caravans.

1.4 aan- en uitbouw

een bijbeborend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.

1.5 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.6 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.

1.10 archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de (mogelijk) in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.15 bedrijfsperceel

een aaneengesloten terrein ingebruik bij één bedrijf.

1.16 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.17 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.18 beperkt kwetsbaar object

  1. a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  2. b. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  3. c. sporthallen, zwembaden, speeltuinen.

1.19 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.20 bestaande bebouwing

bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de voorschriften aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.24 bevi inrichting

een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.25 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.26 bijgebouw

een vrijstaand niet voor bewoning bestemd bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.

1.27 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.

1.30 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige , bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 bruto-vloeroppervlakte

Bruto-vloeroppervlakte volgens NEN2580 zijnde de bruto-vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

1.35 café

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.36 cafetaria/snackbar

een horecabedrijf waarin frituurwaren en kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije of alcoholhoudende dranken, worden verstrekt al dan niet voor gebruik ter plaatse.

1.37 clubgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw bedoeld voor bijeenkomsten en opslagruimten in het kader van hobby en sport en daar aan ondergeschikte nevenactiviteiten;

1.38 coffeeshop/tearoom

een horecabedrijf, waarin alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse;

1.39 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.40 dagrecreatie

vorm van recreatie waarbij geen gelegenheid wordt geboden tot overnachten.

1.41 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.

1.42 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.43 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.44 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.45 dancing/discotheek

een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende en alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, maar waarin het gelegenheid geven tot dansen voorop staat.

1.46 detailhandel in volumineuze goederen

  1. a. een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:
  2. b. detailhandel in zeer volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. c. tuincentra;
  4. d. bouwmarkten;
  5. e. grootschalige meubelbedrijven inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering.

1.47 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.48 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe

1.49 dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting daar, en die gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.50 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.51 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.52 gehinderde

alle binnen de rond een veehouderij gelegen stankzone aanwezige personen die niet op de veehouderij als bedoeld in de Wet milieubeheer werkzaam zijn of daarmee verbonden zijn.

1.53 geluidszone

een krachtens de Wet geluidhinder vastgesteld zone rondom het bedrijventerrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.54 geluidszoneringsplichtige inrichting

1.55 geurgevoelige objecten omgevingstype 1

Woonwijk, lintbebouwing, ziekenhuizen, sanatoria, bejaarden- en verpleegtehuizen; recreatiegebieden (verblijfsrecreatie), woonwagenterreinen, woonboten, asielzoekerscentra, scholen.

1.56 geurgevoelige objecten omgevingstype 2

Bedrijfswoningen, woningen in het landelijk gebied/verspreide ligging, recreatiegebieden (dagrecreatie), kantoren.

1.57 gezoneerd industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken en rondom welk terrein als geheel een geluidzone kan worden vastgesteld.

1.58 groepsrisico

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste, 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechsttreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.59 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.60 houtopstand

begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet, behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.

1.61 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.62 horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed&breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.

1.63 horeca I

restaurant: een horecabedrijf waarin in dat bedrijf bereide volledige maaltijden, alsmede alcoholhoudende dranken (uitsluitend in combinatie met die maaltijden worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Een volwaardige keuken dient daarbij aanwezig te zijn.

1.64 horeca II

eetcafé: een horecabedrijf, waarin complete maaltijden worden bereid en verstrekt, al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende dranken, al dan niet voor gebruik ter plaatse;

café (I): een horecabedrijf waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar de ten gehore gebrachte muziek een geluidsniveau van 80dB(A) niet overschrijdt;

1.65 horeca III

café (II) : een horecabedrijf waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar de ten gehore gebrachte muziek een geluidsniveau van 80 dB(A) overschrijdt;

dancing/discotheek: een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende en alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, maar waarin het gelegenheid geven tot dansen voorop staat.

1.66 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de smanestelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur of kamerverhuur op een zodanige schaal dat zij als bedrijfsmatig moet worden beschouwd, wordt daaronder niet begrepen.

1.67 internetcafé

een bedrijf, niet zijnde een horecabedrijf, gericht op het verstrekken van toegang tot het internet.

1.68 internetdetailhandel

internetdetailhandel waarbij geen sprake is van het door de consument zelf afhalen van op internet bestelde goederen en waarbij geen sprake is van de aanwezigheid van een showroom, etalage of een andersoortige uitstalling van goederen. Dergelijke internetdetailhandel kan, in tegenstelling tot publieksgerichte internetdetailhandel, gelijkwaardig aan een postorderbedrijf worden beschouwd.

1.69 invloedsgebied

gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriele regeleing op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.70 kampeerterrein

kampeer en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.71 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

Of: het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.

1.72 kap

een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw;

  1. a. waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en
  2. b. waarvan de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of de gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben;

1.73 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.74 kwetsbaar object

a. woningen, voor zover zij niet als beperkt kwetsbaar object zijn aan te merken;

b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

1°. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2°. scholen, of

3°. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

1°. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of

2°. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en

d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.75 logeerboerderij

een gebouw waar de mogelijkheid tot overnachting, voorlichting, educatie op agrarisch terrein en recreatie op sportief gebied wordt geboden.

1.76 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;

1.77 niet-zelfstandig kantoor

een kantoor als onderdeel van een bedrijf;

1.78 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie

1.79 oorspronkelijke bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte of inhoud

de bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte en inhoud, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of rechtens mag bestaan;

1.80 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.81 omgevingsvergunning

vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.82 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.83 straatpeil

de hoogteligging van het bouwwerk ten opzichte van:

  1. 1. de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang, voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst voor een bouwwerk, of
  2. 2. de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst.

1.84 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijevn, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.85 praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is aan een de uitoefening van een beroep, zoals dat van accountant, advocaat, architect of arts

1.86 publieksgerichte dienstverlening

op het publiek gerichte dienstverlening met een baliefunctie, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, wasserettes, makelaarskantoren, bankfilialen en internet- en belwinkels.

1.87 publieksgerichte internetdetailhandel

internetdetailhandel waarbij tevens sprake is van het door de consument zelf afhalen van op internet bestelde goederen en/of een showroom, etalage of andersoortige uitstalling van goederen aanwezig is.

1.88 recreatie/recreatieve doeleinden

alle vormen van vrije tijdsbesteding en ontspanning, ook in de vorm van overnachten. Activiteiten die overmatige hinder voor omwonenden veroorzaken zijn niet toegestaan. Permanente bewoning is niet toegestaan.

1.89 restaurant

een horecabedrijf, waarin in dat bedrijf bereide volledige maaltijden, alsmede alcoholvrije of alcoholhoudende dranken (uitsluitend in combinatie met die maaltijden) worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Een volledige keuken dient daarbij aanwezig te zijn;

1.90 risicovolle activiteit

een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.

1.91 risicovolle inrichting

een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.

1.92 scheidingslijn maatvoering

een zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan

1.93 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.94 slopen

het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.95 speelvoorziening

voorziening die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.

1.96 staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.97 staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.98 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.99 stankzone

Een zone vastgesteld op basis van de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder, die gelegen is rondom een veehouderij en waarbinnen geen nieuwe gehinderden mogen ontstaan om geurhinder te vermijden en de bedrijfsvoering van de inrichting niet te belemmeren.

1.100 Tiphoogte

de hoogte van mast en rotor van een windturbine samen.

1.101 voorgevelrooilijn

de lijn die samenloopt met de op de verbeelding ingetekende begrenzing van de zone hoofdgebouwen, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar gebied plaatsvindt.

1.102 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.103 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.104 voorgevelrooilijn

de lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt.

1.105 woning

een (gedeelte van) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.106 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

1.107 zakelijke dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publiekgerichte dienstverlening op administratief, medisch, juridisch therapeutisch of cosmetisch gebied.

1.108 zendmast

zendmast ten behoeve van mobiele communicatie voor politie, brandweer, ambulancediensten en de Koninklijke Marechaussee.

1.109 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.110 zonegrens

de begrenzing van een zone.

1.111 20 Ke contour

een geluidcontour behorend bij luchthaven Schiphol, waarbinnen nieuwe woningbouw niet zondermeer is toegestaan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijkte stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de tiphoogte van een windturbine:

de hoogte van de mast en rotor samen van de windturbine.

2.7 de breedte en diepte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil;

2.8 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwwerk en een bepaald punt van een bouwwerk waar de afstand het kortst is.

2.9 de bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3.1 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 5.1': bedrijven in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2 en 5.1 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor één bedrijfswoning;
  8. h. kantoren, met dien verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan;
  9. i. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - abc-goederen' tevens voor detailhandel in ABC-goederen;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - internet' voor publieksgerichte internetdetailhandel.

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. bebouwing is slechts toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
    2. 2. het bebouwd oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 75 % van het bouwvlak;
    3. 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag de het percentage bebouwd oppervlak 100% bedragen mits:
      • parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
      • de brandveiligheid gewaarborgd blijft.
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoningen met een maximale inhoud van 500 m3 toegestaan.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:
    1. 1. voor erf- of terreinafscheidingen: 3 meter;
    2. 2. voor vlaggenmasten 10 meter;
    3. 3. voor windturbines op gebouwen, maximaal 7,5 meter tiphoogte gerekend vanaf de bouwhoogte van het gebouw waarop de turbine staat;
    4. 4. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 15 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze regels gelden de volgende bepalingen:

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijf - Bedrijfsverzamelcomplex

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Bedrijfsverzamelcomplex' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. kantoren;
  3. c. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. bebouwing is slechts toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
    2. 2. het bebouwd oppervlak per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 100 % van het bouwvlak, met dien verstande dat het bebouwd oppervlak ten behoeve van zelfstandige kantoren niet meer mag bedragen dan 2750m2;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:
    1. 1. voor erf- of terreinafscheidingen: 3 meter;
    2. 2. voor vlaggenmasten 10 meter;
    3. 3. voor windturbines op gebouwen, maximaal 7,5 meter tiphoogte gerekend vanaf de goothoogte van het gebouw waarop de turbine staat;
    4. 4. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 15 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van niet-zelfstandige kantoren geldt dat maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte van alle gebouwen op het aaneengesloten bedrijfsperceel mag worden bebouwd ten behoeve van kantoorruimte.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.1 sub a voor bedrijven in de categoriën 3.1 en 3.2 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, die naar hun aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven in categorie 1 en 2 mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen;
  2. b. het bepaalde in lid 4.1 sub b voor bedrijven die niet voorkomen in de bijlage bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen van maximaal 300 MVA;
  2. b. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals onder andere (ontsluitings) wegen, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels, met dien verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. bebouwing is slechts toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
    2. 2. de hoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 20 meter bedragen.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:
    1. 1. voor erf- of terreinafscheidingen: 3 meter;
    2. 2. voor vlaggenmasten 10 meter;
    3. 3. voor windturbines op gebouwen, maximaal 7,5 meter tiphoogte gerekend vanaf de goothoogte van het gebouw waarop de turbine staat;
    4. 4. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 15 meter;

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht de bestemming van de gronden als bedoeld in artikel 5.1 wijzigen in de bestemming 'Bedrijf'. Na wijziging zijn bedrijven toegestaan in ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bepalingen van artikel 3 van deze regels worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte als bedoeld in lid 3.2 sub a onder 3, 20 meter bedraagt.

Artikel 6 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - waterzuiveringsinstallatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. een rioolwaterzuiveringsbedrijf met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, water, parkeergelegenheden en open terreinen
  2. b. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals onder andere (ontsluitings) wegen, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen.

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels, met dien verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn toegstaan.

6.2 Bouwregels

  1. a. te hoogste 90% van de gronden mag worden bebouwd;
  2. b. de hoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  3. c. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen ten hoogste 12 meter bedragen.

6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht de bestemming van de gronden als bedoeld in artikel 6.1 wijzigen in de bestemming 'Bedrijf'. Na wijziging zijn bedrijven toegestaan in ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bepalingen van artikel 3 ( 'Bedrijf') van deze regels worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte als bedoeld in lid 3.2 sub a onder 3, 20 meter bedraagt.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermstroken;
  3. c. plantsoenen en parken;
  4. d. bermen en bermsloten
  5. e. beplantingen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. voet- en fietspaden;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. waterpartijen;
  11. k. waterlopen;
  12. l. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater;

een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bruggen, (langzaam)verkeersvoorzieningen, wegwijzers, zitbanken en speelvoorzieningen.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 6 meter voor lichtmasten;
    2. 2. 3,5 meter voor bruggen;
    3. 3. 5 meter voor speelvoorzieningen;
    4. 4. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor Horeca I van de Staat van Horeca-activiteiten;
  2. b. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. bebouwing is slechts toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  2. b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven in het bouwvlak;
  3. c. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 300m2;
  4. d. gebouwen en bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen worden gebouwd met een maximale hoogte van 4 meter en een oppervlakte van 20m2.

Artikel 9 Sport

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport- en recreatieve voorzieningen hetzij overdekt hetzij onoverdekt zoals bijvoorbeeld een zwembad, sportvelden, ijsbaan of tennisbaan;
  2. b. horeca I, mits dit ondersteunend en ondergeschikt is aan de sport- en recreatieve voorzieningen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. geluidwerende voorzieningen;
  5. e. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals, onder andere, (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraan- en afvoer, waterberging en sierwater;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.

9.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. bebouwing is slechts toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
    2. 2. de hoogte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 20 meter bedragen.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van:
    1. 1. voor erf- of terreinafscheidingen: 2 meter;
    2. 2. voor vlaggenmasten 10 meter;
    3. 3. voor lichtmasten: 12 meter;
    4. 4. voor windturbines op gebouwen, maximaal 7,5 meter tiphoogte (de hoogte van mast en rotor samen) gerekend vanaf de goothoogte van het gebouw waarop de turbine staat;
    5. 5. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter;

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht de bestemming van de gronden als bedoeld in artikel 9.1 wijzigen in de bestemming 'Bedrijf'. Na wijziging zijn bedrijven toegestaan in ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bepalingen van artikel 3 ( 'Bedrijf') van deze regels worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte als bedoeld in lid 3.2 sub a onder 3, 20 meter bedraagt.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeersvoorzieningen waaronder rijbanen, in- en uitritten, gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen, voetpaden, sloten, bermen en andere grondvoorzieningen, beplantingen, fietspaden en straatmeubilair; een en ander hoofdzakelijk gericht op de doorstroomfunctie van het verkeer;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. geluidwerende voorzieningen;
  5. e. water;
  6. f. voorzieningen voor het stallen van fietsen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'verkoopp unten voor motorbrandstoffen met LPG' zijn verkooppunten voor motorbrandstoffen inclusief LPG en ondergeschikte detailhandel toegestaan;
  8. h. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. Op de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen, zoals (bewaakte) fietsenstallingen, abri's, telefooncellen en nutsgebouwen
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals lichtmasten, verkeerstekens, duikers, geluidwerende voorzieningen, bruggen, straatmeubilair en speelvoorzieningen.
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. c. de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m² per gebouw;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang'is de functie onderdoorgang toegestaan met een minimumhoogte van 2,50 meter;
  5. e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. 1. 20 meter indien sprake is van lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten;
    2. 2. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' is het toegestaan bebouwing te realiseren ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen en ondergeschikte detailhandel, mits:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 meter;
    2. 2. de oppervlakte van het gebouw ten behoeve van motorbrandstoffen en ondergeschikte detailhandel niet meer bedraagt dan 70m2;
    3. 3. de oppervlakte van de overkapping niet meer bedraagt dan 300m2.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, en bijbehorende andere voorzieningen, waaronder nutsvoorzieningen ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de beeldkwaliteit.

Artikel 11 Verkeer - Railverkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het verkeer en vervoer per rail met inbegrip van kruisingen, zowel gelijkvloers als ongelijkvloers, met wegen en waterwegen met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn;
  2. b. nutsvoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. geluidwerende voorzieningen;
  5. e. voet- en fietspaden;
  6. f. watergangen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen en bijbehorende andere voorzieningen, waaronder nutsvoorzieningen ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de beeldkwaliteit.

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplantingen, fietspaden en straatmeubilair; een en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie;
  2. b. parkeerplaatsen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.

12.2 Bouwregels

  1. a. Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. gebouwen, zoals (bewaakte) fietsenstallingen, abri's, telefooncellen en nutsgebouwen;
    2. 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    3. 3. andere bouwwerken, zoals lichtmasten, verkeerstekens, duikers, geluidwerende voorzieningen, bruggen, straatmeubilair en speelvoorzieningen.
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. c. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15m²;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. 1. 10 meter indien sprake is van lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten;
    2. 2. 5 meter indien sprake is van speelvoorzieningen;
    3. 3. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en verhardingen en bijbehorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de beeldkwaliteit.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 sub d onder 3 om ten behoeve van de aanleg van een geluidwerende voorziening een maximale hoogte van 6 meter toe te staan.

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. ontvangst, berging en/of afvoer van water;
  3. c. kunstwerken.

een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van deze regels.

13.2 Bouwregels

  1. a. Op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, bewegwijzeringen, staketsels, en duikers.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m, met dien verstande dat aanlegsteigers niet hoger mogen zijn dan 1 m boven waterpeil.

Artikel 14 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

Op of in de als Leiding - gas genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn niet toegestaan uit een oogpunt van externe veiligheid en zekerheid van levering van energie.

14.3 Omgevingsvergunning voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Leiding - Hoogspanning (Dubbelbestemming)

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

  1. a. Op de als Leiding - hoogspanning genoemde gronden mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd.
  2. b. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken leidingen niet worden geschaad en het college van burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken kabel-/leidingbeheerder(s).

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

  1. a. Op de als Leiding - riool genoemde gronden mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd.
  2. b. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken leidingen niet worden geschaad en het college van burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken kabel-/leidingbeheerder(s).

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Leiding - Water (Dubbelbestemming)

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.2 Bouwregels

  1. a. Op de als Leiding - water genoemde gronden mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd.
  2. b. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken leidingen niet worden geschaad en het college van burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken kabel-/leidingbeheerder(s).

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1 (Dubbelbestemming)

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.

18.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 16.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 16.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 16.3 vooraf in acht zijn genomen.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
  3. c. Op de voorbereiding van een wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2 (Dubbelbestemming)

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.

19.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 17.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 17.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 17.3 vooraf in acht zijn genomen.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
  3. c. Op de voorbereiding van een wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 3 (Dubbelbestemming)

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.

20.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 18.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 18.3 vooraf in acht zijn genomen.
  2. b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de primaire bestemming(en) als bedoeld in het betreffende bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 18.3 vooraf in acht zijn genomen.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toe te kennen indien uit inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
  3. c. Op de voorbereiding van een wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene Bouwregels

22.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,2 meter bedraagt.

22.2 Dakopbouwen

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de oppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

22.3 Ondergronds bouwen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  2. b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 onder peil.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. 1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. 2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. 3. kampeer- of caravanterrein;
    4. 4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. 5. ten behoeve van lawaaisporten;

tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.

  1. b. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. 1. een seksinrichting;
    2. 2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
  2. c. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;
  3. d. Het is, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, niet toegestaan om in het plangebied een nieuwe Bevi inrichting of een risicovol bedrijf op te richten. Er worden in het plangebied geen objecten voor verminderd zelfredzame personen toegelaten. De vestiging van (beperkt) kwetsbare bestemmingen waar zich een gedeelte van de dag grote aantallen mensen bevinden is wel toegelaten. Dit geldt bijvoorbeeld voor winkels of kantoorgebouwen, maar niet voor hotels.

Artikel 24 Geluidszone - Industrie

24.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' is een gezoneerd industrieterrein gelegen waar de vogende bepalingen gelden:

  1. a. geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen;
  2. b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen.

24.2 Wijzigingbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde (een gedeelte van) de 'geluidzone - industrie' te verwijderen en de bijbehorende regels en begrippen op dit punt aan te passen indien de geluidhinder veroorzakende activiteit wordt beëindigd, danwel indien door het nemen van technische maatregelen of uit veranderde wetgeving blijkt dat de geluidzone kan worden verkleind.

Artikel 25 Geluidszone - Gezoneerd Industrieterrein

25.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - gezoneerd industrieterrein' is een gezoneerd industrieterrein gelegen. Onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming- mogen in deze zone geen geluidsgevoelige bestemmingen worden opgericht, tenzij voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder.

25.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 3.6 van de 'Wet ruimtelijke ordening' bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'geluidzone - gezoneerd industrieterrein' wordt verwijderd wanneer er geen geluidzoneringsplichtige inrichting meer gevestigd is.

Artikel 26 Milieuzone - Geurzone - 1

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone - 1' zijn geen geurgevoelige objecten omgevingstype 1 toegestaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone - 1' opgeheven wordt indien de bron van de geurzone is opgehouden te bestaan.

Artikel 27 Milieuzone - Geurzone - 2

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone - 2' zijn geen geurgevoelige objecten omgevingstype 2 toegestaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone - 2' opgeheven wordt indien de bron van de geurzone is opgehouden te bestaan.

Artikel 28 Veiligheidszone - Bevi

28.1 Bestemmingsomschrijving

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' mogen -onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming - geen kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen of daarmee te vergelijken kwetsbare objecten worden opgericht.
  2. 2. Het is, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, niet toegestaan om in het plangebied een nieuwe Bevi inrichting of een risicovol bedrijf op te richten.

28.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - bevi" wordt verwijderd, mits geen bevi-inrichtingen aanwezig danwel toegestaan zijn.
  2. b. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' wordt gewijzigd indien de veiligheidsrisico's zijn verminderd.

Artikel 29 Vrijwaringszone - Straalpad

29.1 bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' gelden ter bescherming van deze straalpaden de hierna volgende bepalingen.

29.2 bouwregels

Onverminderd het overigens in deze voorschriften met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag de hoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 44 meter. Deze hoogte mag eveneens niet worden overschreden door schoorstenen, dakkapellen, antennes, vlaggenmasten, windturbines, reclameborden en verlichtingsinstallaties en gebouwen ten behoeve van lift- of luchtbehandelingsinstallaties.

29.3 afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 29.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. geen beperking zal optreden ten aanzien van de straalverbindingsfuncties van het straalpad;
  2. b. afwijking van de toegestane bouwhoogte is slechts mogelijk nadat daaromtrent advies is ingewonnen bij de beheerder van de straalverbinding.

Artikel 30 Algemene Afwijkingsregels

30.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

  1. a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    1. 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    2. 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  3. c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.

30.2 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 30.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 31 Wro-zone - Ontheffingsgebied 1

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 1' kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a voor:

  1. a. bedrijven tot in de categorie 3.1 van de in de bijlage bij deze regels behordende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. bedrijven in de categorie 3.2 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, die naar hun aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven in de categorieën 1, 2, en 3.1.

Artikel 32 Wro-zone - Ontheffingsgebied 2

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 2' kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a en b en artikel 4 lid 1 sub a voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën 3.1 en 3.2 van de in de bijlage bij deze regels behordende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. bedrijven tot en met categorie 4.1 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, die naar hun aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2.

Artikel 33 Wro-zone - Ontheffingsgebied 3

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 3' kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub c en d voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën 4.1 en 4.2 van de in de bijlage bij deze regels behordende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. bedrijven tot en met categorie 5.1 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, die naar hun aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2.

Artikel 34 Wro-zone - Ontheffingsgebied 4

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 4' kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub c voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën 4.1 en 4.2 en 5.1 van de in de bijlage bij deze regels behordende Staat van bedrijfsactiviteiten.

Artikel 35 Wro-zone - Wijzigingsgebied 5 (Horeca-zoeklocatie)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 5' de aldaar voorkomende bestemmingen te wijzigen in de bestemming Horeca, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. Uitsluitend horecabedrijven in categorie I zijn toegestaan;
  2. b. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  3. c. De wijziging mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, de bereikbaarheid van omliggende percelen en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  4. d. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit.;
  5. e. de parkeervoorziening dient gerealiseerd te worden op eigen terrein.

Artikel 36 Wro-zone - Wijzigingsgebied 6 (Onderdoorgang Spoor)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 6' de aldaar voorkomende bestemmingen te wijzigen in de bestemming Bedrijf, Groen, Verkeer en Verkeer - railverkeer indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. alleen bedrijven in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de in de bijlage bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
  2. b. de maximale bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 meter;
  3. c. volumineuze detailhandel in zogenaamde ABC-goederen is uitsluitend toegestaan op de gronden aansluitend aan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - abc-goederen', met dien volumineuze detailhandel in de zogenaamde ABC-goederen en daarmee direct samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen zijn toegstaan, met dien verstande dat vestiging van overige volumineuze detailhandel, zoals bouwmarkten en meubelwinkels, niet is toegestaan.
  4. d. de bepalingen van de artikelen 3 , 7, 10 en 11 van deze regels worden van overeenkomstige toepassing verklaard op de respectievelijke wijziging(en) van de bestemming.

Artikel 37 Wro-zone - Wijzigingsgebied 7 (Aansluiting Leidse Schouw - Zwanendrift)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 7' de aldaar voorkomende bestemmingen te wijzigen in de bestemming Groen, Verkeer, Verkeer - verblijfsgebied en Water indien aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

de bepalingen van de artikelen 7, 10, 12 en 13 van deze regels worden van overeenkomstige toepassing verklaard op de respectievelijke wijziging(en) van de bestemming.

Artikel 38 Overige Regels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de plaatsing van gebouwen, en
  2. b. de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken,

ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Eenmalig kan afwijking worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

39.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 39.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 39.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

39.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijking verlenen.

Artikel 40 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Molenwetering 2013

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Voor het bestemmingsplan Molenwetering is een herziening voorbereid omdat er nieuwe ontwikkelingen en trends zijn op het gebied van bedrijvigheid.

Daarnaast is op 1 juli 2008 de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. De Invoeringswet Wro schrijft in artikel 9.1.4. lid 4 voor dat voor een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt dat ten minste vijf jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening onherroepelijk is geworden, binnen vijf jaar na dat tijdstip een bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Tevens dient de bestemming van gronden conform artikel 3.1. lid 2 Wro telkens binnen een periode van tien jaar te worden vastgesteld.

1.2 Plangebied

De grenzen van het plangebied worden bepaald in het zuidoosten door de groenstrook langs de Molenvliet met het Weteringpad langs de woonwijk Kerk en Zanen welk pad zich uitstrekt van de spoorlijn nabij het centrum tot bijna aan de provinciale weg N11. In het noorden door de spoorlijn Alphen-Leiden en in het westen door de gemeentegrens met Rijnwoude (Compierekade).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0001.jpg"

Figuur 1: Plangebied binnen Alphense context

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Voor het bedrijventerrein Molenwetering geldt op dit moment het bestemmingsplan "Molenwetering" uit 1991. Daarnaast geldt ter plaatsen van de N11 het bestemmingsplan "Rijksweg 11" uit 1983.

1.4 Opzet Van Het Plan

Voor het plangebied is een visie ontwikkeld die inspeelt op de trends en ontwikkelingen op bedrijventerreinen. De visie is een product van enerzijds ambtelijk overleg binnen de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en anderzijds bijdragen van de afdelingen Inrichting Openbare Ruimte en Stadsbeheer. Verder hebben de Verordening Ruimte van de provincie, de beleidsnotitie Bedrijventerrein Alphen aan den Rijn 2010-2020 en de bedrijventerreinenstrategie Oude Rijnzone-Rijnstreek als basis gediend voor deze nota van uitgangspunten. Ook is gekeken naar het Conceptrapport Regionale kantorenstrategie Holland Rijnland 2020 van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Met de gemeente Rijnwoude is er collegiaal overleg gevoerd omdat bedrijventerrein Molenwetering grenst aan het grondgebied van Rijnwoude en er mogelijk actie nodig was ten aanzien van de Prinsenschouw/tuincentrum de Bosrand. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen belemmeringen bestaan in het kader van de herziening van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Dat zijn de toelichting, de regels en de verbeelding (plankaart). Van deze drie delen zijn de regels en de verbeelding juridisch bindend. De toelichting bevat de achtergronden en het ruimtelijk beleid voor het gebied. Het geeft inzicht in de gekozen bestemming. De regels geven per bestemming een omschrijving van de doeleinden, het gebruik en de bouwmogelijkheden. De verbeelding geeft de bestemmingen weer van de betreffende gronden.

De toelichting bevat de volgende onderwerpen. Hoofdstuk twee gaat in op het huidige ruimtelijke beleid. Hoofdstuk drie is een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied. Hoofdstuk vier bevat de stedenbouwkundige visie. De aspecten op het gebied van milieu en planologie staan in hoofdstuk vijf. Een afzonderlijk hoofdstuk zes besteedt aandacht aan water. De juridische- en bestuurlijke aspecten staan in hoofdstuk zeven. Hoofdstuk acht besteed aandacht aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. Inspraak en vooroverlegkomen in hoofdstuk negen aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Europees Beleid

2.1.1 EG-Vogelrichtlijnen

De EG-vogelrichtlijnen uit 1979 schrijven voor dat de lidstaten van de Europese Unie enkele beschermende maatregelen nemen. De belangrijkste staan hieronder.

  • Voor alle vogelsoorten is het van belang dat er een gevarieerd leefgebied blijft van voldoende omvang. Als dit leefgebied er niet is moet het worden aangelegd.
  • Voor sommige vogelsoorten moeten de daarvoor geschikte gebieden worden aangewezen als vogelbeschermingszones. De zogenaamde IBA-lijst (Inventory of Bird Areas) geeft aan om welke gebieden het gaat.
  • Een verbod vogels te vangen en eieren te rapen (behoudens enkele uitzonderingen).

2.1.2 EG-habitatrichtlijnen

De EG-habitatrichtlijnen uit 1992 schrijven voor dat afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie lijsten opstellen van gebieden die bescherming verdienen. Dit vanwege de aanwezige natuurwaarden. Binnen deze gebieden is alleen bebouwing mogelijk als er geen schade is te verwachten aan de natuur. Verder is het een voorwaarde dat er dringende redenen zijn van groot openbaar belang om een bepaald bouwplan te realiseren. Hiervoor moeten dan wel compenserende maatregelen worden genomen.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Met deze structuurvisie zet het Rijk het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Verder wil het kabinet de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven brengen door hen centraal te stellen. Ook laat het kabinet meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

2.2.3 Deltametropool

De Deltametropool (2003) stelt het belang voorop van een sterke Randstad ten opzichte van andere metropolen binnen Europa. Door de komst van de Nota Ruimte wordt niet langer één metropool voor West-Nederland nagestreefd. Nu is er afzonderlijk beleid voor de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad en het Groene Hart.

2.2.4 Nota Belvedere

Het Belvedèrebeleid (1999) heeft tot doel om in een zo vroeg mogelijk stadium cultuurhistorie als inspiratiebron in te brengen in de ruimtelijke ordening. Het beleid is verder van grote invloed geweest op de selectie van de twintig nationale landschappen in de Nota Ruimte. Provincies spelen een belangrijke rol in het bewaken van landschappelijke basis kwaliteiten.

2.2.5 Flora en Fauna

Flora en Fauna worden beschermd via een afzonderlijke wet. Op basis van de Flora- en faunawet zijn ongeveer 500 van de 36.000 soorten in Nederland aangewezen als beschermde dier- of plantensoort. Daarnaast is een aantal uitheemse dier- en plantensoorten als beschermde soort aangewezen. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de planten- en diersoorten die in het wild leven. Het uitgangspunt van de wet is `nee, tenzij`. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten (bijvoorbeeld het verstoren, beschadigen of vernielen van nesten, voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen) in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen (`nee`) kan onder voorwaarden (`tenzij`) worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van gedeputeerde staten van de provincies.

2.2.6 Archeologie

De bodem wordt wel de schatkamer van onze geschiedenis genoemd. Resten van eerdere samenlevingen liggen in de grond verborgen. Archeologie bestudeert dat verleden aan de hand van voorwerpen. Die voorwerpen zijn sporen die met elkaar het 'bodemarchief' vormen; de ongeschreven geschiedenis van een dorp, stad, of regio.

De beleidsmatige aandacht voor het bodemarchief is sterk gegroeid en heeft geleid tot de wet op de archeologische monumentenzorg, als onderdeel van de Monumentenwet 1988. De bescherming van het bodemarchief krijgt vooral zijn beslag via het spoor van de ruimtelijke ordening. Zo schrijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 voor dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening wordt gehouden met monumenten die in de grond aanwezig zijn dan wel te verwachten zijn. Ook het Besluit ruimtelijke ordening kent een regeling over dit onderwerp (artikel 3.1.6).

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.3.1 Provinciale Structuurvisie

Door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening worden de afzonderlijke streekplannen in Zuid-Holland en de Nota Regels voor Ruimte vervangen door de Provinciale structuurvisie. Deze is vastgesteld op 2 juli 2010 door Provinciale Staten van Zuid-Holland. Veel van het bestaande provinciale beleid past binnen het provinciaal belang zoals dat is geformuleerd in de structuurvisie. Een belangrijk deel van het provinciaal ruimtelijk belang wordt bereikt op basis van gezamenlijk overleg, het inzetten van financiële middelen, stimulerende maatregelen, afspraken en overeenkomsten. Toch is het ook nodig om op basis van een provinciale verordening algemene regels te geven voor de inhoud van bestemmingsplannen.

Een belangrijk onderdeel van de verordening gaat over de bebouwingscontouren. Voor Alphen aan den Rijn betekent dit dat de gemeente voor de stedelijke functies is aangewezen als vestigingslocatie. Dit houdt in dat er een terughoudend beleid wordt gevoerd voor het faciliteren van nieuwe vestigingslocaties. De nadruk lig op het intensiveren en multifunctioneel ruimtegebruik van gronden. Nieuwe stedelijke functies buiten de bebouwingscontouren zijn in beginsel niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt voor het toepassen van de zogenaamde Ruimte voor Ruimteregeling. Daarnaast is ook het volgende van belang.

2.3.2 Transformatievisie Oude Rijnzone 2020

In de Transformatievisie Oude Rijnzone wordt de transformatieopgave verder uitgewerkt. Het gaat daarbij om het versterken van ecologische, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Dit in combinatie met een goed samenhangend infrastructureel en stedelijk net werk. Dit netwerk strekt zich uit van Woerden in het oosten via Bodegraven en Alphen naar Groenendijk in het westen.

Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers. Dit door het leefklimaat te verbeteren en de bestaande cultuurhistorische waarden in ere te herstellen. Hiervoor zijn maatregelen nodig op het gebied van ontsluiting, verplaatsing van bedrijvigheid en het herstellen van de relaties tussen bebouwing en groen. Hiervoor kunnen kernen zeer beperkt uitbreiden. Een belangrijk deel van de benodigde ruimte wordt echter gevonden in een herschikking van functies. Denk hierbij aan voormalige agrarische bedrijven en het verdwijnen van watergebonden bedrijvigheid.

Om aan de extra vraag naar ruimte in een ander deel van de Rijnstreek te voldoen is ten oosten van Alphen aan den Rijn de contour aangepast. In aansluiting op de overslagterminal en het daar aangrenzende bedrijventerrein kunnen bedrijven worden ondergebracht die ruimte moeten maken voor herstructureringsprojecten elders in de gemeente of de regio. Tussen deze bedrijfsterreinuitbreiding en Bodegraven blijft de bestaande aanduiding 'agrarisch gebied plus' gehandhaafd. Langs de oude Rijn geldt de indicatieve aanduiding revitalisering rivieroevers. Dit houdt een (ook in financieel opzicht) stimulerend beleid in voor de verbetering van landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische waarden, zowel voor het gebied op zichzelf als voor het Groene Hart als geheel.

2.3.3 Bedrijventerreinenstrategie Oude Rijnzone - Rijnstreek 2008-2020

In navolging van de SER-ladder wordt ingezet op de herstructurering van bedrijventerreinen om de noodzaak voor de aanleg van nieuwe terreinen zoveel mogelijk te beperken. Er worden pas nieuwe terreinen ontwikkeld wanneer met herstructurering en regionale samenwerking onvoldoende vestigingsruimte voor bedrijven kan worden gecreeerd. Ten aanzien van herstructurering van bedrijventerreinen wordt ook aangesloten bij de afspraken zoals die zijn opgenomen in de regionale Samenwerkingsovereenkomst Oude Rijnzone.

2.3.4 Kantorenstrategie Holland Rijnland

De regionale economie is gebaat bij een goede mix van wonen, werken en voorzieningen. Oude tegenstellingen tussen enerzijds productie en distributie op een bedrijventerrein en anderzijds verkoop en dienstverlening op een kantorenlocatie zijn aan het verdwijnen. Dit betekent onder andere dat moet worden ingezet op functiemenging. Hoewel bedrijventerreinen primair een functie hebben als vestigingsplaats voor bedrijven in de hogere milieucategorieën, kunnen er in beperkte mate ook andere functies worden toegelaten, zoals kleine zelfstandige kantoren (max. 1.000 m² BVO), perifere detailhandel en leisure. Dit geldt voor zowel bestaande als nieuwe terreinen. Als vuistregel wordt aangehouden dat hiervoor maximaal 15 % van het netto oppervlak van een bedrijventerrein kan worden gebruikt. Eventueel door gemeenten wenselijk geachte afwijkingen worden in het portefeuillehoudersoverleg Economische Zaken afgestemd en besproken. Op bedrijventerreinen waar door marktontwikkelingen reeds sprake is van een hoger aandeel kantoren, perifere detailhandel en/of leisure, wordt uitgegaan van de feitelijke situatie op 1 januari 2009.

2.3.5 Cultuurhistorische hoofdstructuur

In de provincie Zuid-Holland is groot aantal gebieden met cultuurhistorische waarden. Het is een provinciale ambitie om de volgende vier waarden te beschermen: topgebieden, kroonjuwelen, archeologische waarden en molenbiotopen. Topgebieden en kroonjuwelen zijn in het plangebied hier niet aanwezig. Wel zijn er archeologische waarden te beschermen.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Beleidsnotitie Bedrijventerreinen Alphen a/d Rijn 2010-2020

De ruimte voor bedrijventerreinen is schaars. Zorgvuldig ruimtegebruik op bestaande en nieuwe terreinen is essentieel. Duurzame bedrijventerreinen spelen bovendien in op de toekomst en behouden of investeren in hun waarde voor de toekomst.

De behoefte aan bedrijventerreinen voor de komende periode is voor Alphen aan den Rijn onderzocht. De koers voor de verschillende bedrijventerreinen en ook voor Molenwetering is gebaseerd op dit onderzoek.

Van de 75 hectare gebied op Molenwetering is bijna alles uitgegeven. Molenwetering kenmerkt zich door een voornamelijk gemiddelde verschijningsvorm. Op de zichtlocaties langs de Anthonie van Leeuwenhoekweg en de N11 is de verschijningsvorm hoogwaardiger. De staat van zowel vastgoed als de buitenruimte is goed.

De gemiddelde verschijningsvorm is gezien de vraag vanuit de markt ook in de toekomst passend. Er is nog een enkele kavel uitgeefbaar op een prominente plek langs de N11 en bij de Leidse Schouw Hier kan zich het beste een bedrijf met een hoogwaardige verschijningsvorm vestigen. Daarnaast kan het gebruik van het terrein verder geintensiveerd worden volgens de filosofie van de SER-ladder om de noodzaak voor bedrijven om te verhuizen zo klein mogelijk te maken. Voorkomen dient te worden dat het bedrijventerrein verder wordt ingevuld door functies die daar niet thuishoren. Denk aan extra fitnesscentra en winkels. Deze functiesbeperken de ruimte voor bedrijven in termen van fysieke ruimte en milieuruimte. door de toepassing van parkmanagement kan de kwaliteit worden verbeterd en kan het terrein ziech ontwikkelen naar een modern gemengd bedrijventerrein. Op het terrein zijn geen nieuwe bedrijven toegestaan waardoor het risico toeneemt.

2.4.2 Nota Detailhandelsbeleid 2005-2018

Alphen aan den Rijn beschikt op hoofdlijnen over een vrij heldere retailstructuur met het Stadshart, drie wijkcentra en een concentratie van grootschalige detailhandel. Daarnaast zijn er verscheidene kleinere centra en buurtstrips. De winkelvoorzieningen hebben een verschillend verzorgingsniveau.

De uitbreidingsruimte in winkelvoorzieningen is in Alphen aan den Rijn gering. Dat betekent dat alle bestaande winkels plus de toekomstige plannen voorzien in de winkelbehoefte van Alphen aan den Rijn. Door middel van de Nota Detailhandelsbeleid kunnen nieuwe winkelplannen worden beoordeeld op hun effecten en de mate waarin zij de bestaande winkelstructuur beïnvloeden. Het doel hierbij is om de bestaande structuur in tact te laten en waar mogelijk aan te vullen of te versterken.

Internet(detailhandel)

De detailhandel verandert snel. Het winkelgedrag wordt complexer en de consument steeds kritischer. De consument wil op elk gewenst moment en via elk gewenst kanaal (of een combinatie van kanalen) toegang hebben tot zijn favoriete merken en producten. Er is sprake van een verschuiving in aankoopkanaal: van traditionele winkel naar internetwinkel. Naast de opkomst van internet zijn vergrijzing en schaalvergroting en bijbehorende brancheverbreding de belangrijkste trends.

De gemeente Alphen aan den Rijn wil inspelen op deze trends en een duurzaam ruimtelijk beleid inzetten waarbij niet louter bestaande centra worden beschermt, maar vooral ruimte bieden aan de veranderende consumentenvraag. De consument staat centraal.

Tegelijkertijd zien we bedrijventerreinen verkleuren: enerzijds minder industrie en nijverheid, anderzijds meer bedrijven met 'kantoorachtige' werkzaamheden. Het onderscheid tussen bedrijventerreinen en het overige stedelijk gebied wordt steeds kleiner. Naast bedrijfsruimte, verkleuren bedrijventerreinen met kantoren en detailhandel. Landelijk en ook in Alphen aan den Rijn is het uitgangpunt dat detailhandel niet op een bedrijventerrein thuis hoort. Aan dit principe wordt niet getornd, maar de groei van het aantal internetwinkels en afhaalpunten is goed te zien. Binnen bestemmingsplan Molenwetering willen we ruimte geven aan internetwinkels, zonder dat het ten koste gaat van aantrekkelijke winkelstraten in het centrum van de stad.

Internetwinkels kunnen worden uitgesplitst naar publiekgericht en niet-publieksgericht. Dit laatste mag overal op het bedrijventerrein. Dit gold ook altijd al voor de traditionele postorderbedrijven die hedentendage eigenlijk nog uitsluitend via internet hun goederen aanbieden. Publieksgerichte internetwinkels (met afhaalfunctie) mogen alleen op een bepaalde plek op het bestemmingsplan onder voorwaarden van voldoende parkeerruimte en ruimtelijke inpassing.

Volumineuze detailhandel

De gemeente wil de Alphense detailhandelstructuur behouden en versterken. De detailhandel die nu is gevestigd op Molenwetering, veelal autogaragebedrijven, wil men blijvend de ruimte geven. Er is echter geen plaats voor uitbreiding van overige (volumineuze) detailhandel.

Ruimtelijke argumenten keuze ABC:

  • Uitgangspunt is ABC-goederen op een PDV-locatie, echter ruimtelijk is inpassing op de Euromarkt niet mogelijk. Om die reden is in het verleden een cluster met autobedrijven op Molenwetering ontstaan. Deze situatie wordt gerespecteerd en ruimte voor eventuele uitbreiding is mogelijk, maar andere volumineuze goederen dienen op de Euromarkt geclusterd te blijven.
  • De Euromarkt heeft regionaal als PDV-locatie een geringe omvang. De positie van Alphen is daarmee op PDV-gebied niet fors vanwege het aanbod in de regio (denk aan Rijnekeboulevard en Wooon in Leiderdorp). Vanwege deze geringe omvang kan het college van burgemeester en wethouders onder voorwaarden detailhandel langs de doorgaande wegen van Rijnhaven toestaan. Echter clustering van PDV op de Euromarkt heeft de voorkeur.

2.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 1 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie externe veiligheid, Ruimte, ook in de toekomst, vastgesteld. Deze visie geeft inzicht in de risico's die er zijn in het omgaan met gevaarlijke stoffen. Verder wordt er helderheid verschaft over de veiligheidsniveau's die worden nagestreefd.

Op basis van de Stadsvisie Alphen aan den Rijn wil Alphen een veilige en prettige woonstad zijn met goede verbindingen naar de omgeving. Toegespitst op externe veiligheid betekent dit dat de volgende uitgangspunten gelden:

  1. 1. De gemeente is een middelgrote woonstad met goede verbindingen naar de omgeving die ruimte wil bieden voor kwalitatief hoogwaardig en veilig wonen;
  2. 2. De gemeente streeft naar werkgelegenheid die past bij een stad met een accent op de woonfunctie.
  3. 3. Om ruimte te geven aan de woonfunctie zal er in toenemende mate behoefte zijn aan ruimte waar het schoon en veilig is. Daarom wil de gemeente het ruimtebeslag van risicobronnen niet verder laten toenemen.
  4. 4. Nieuwe bedrijventerreinen dienen veilig te zijn.
  5. 5. Bestaande situaties worden niet actief veranderd.

In de beleidsvisie staan samengevat voor externe veiligheid de volgende ambities:

  1. 1. De hele gemeente is en blijft veilig voor risico's van gevaarlijke stoffen.
  2. 2. Er doen zich geen incidenten voor met gevaarlijke stoffen die tot grote aantallen slachtoffers leiden.
  3. 3. Het beginsel van stand still wordt toegepast.
  4. 4. Veiligheidsniveaus zijn afgestemd op de kwetsbaarheid van de functies in een deelgebied.
  5. 5. Er komt ruimte voor ontwikkeling met behoud van veiligheid.
  6. 6. Het streven is er op gericht om het groepsrisico door nieuwe ontwikkelingen niet boven de oriëntatiewaarde uit te laten komen.

De ambities zijn vertaald naar de vlekkenkaart 'na te streven ruimtelijke inrichting 2018'. Deze kaart komt verder in paragraaf 5.6 aan de orde.

2.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan/2003

Algemene structuur

Door het bedrijfsterrein loopt de A. van Leeuwenhoekweg als centrale verkeersas. Deze as en daarmee het hele bedrijfsterrein is bereikbaar via vier toegangswegen. Dit zijn de Leidse Schouw, H.A. Lorentzweg, Noorderkeerkring en Flemingweg. Hierbij vormt in de toekomst de Leidse Schouw een verbindende functie tussen de N11, de Maximabrug, de toekomstige noordwestelijke rondweg en de N207.

De bedrijven liggen ter weerszijde van deze centrale as en worden ontsloten via deze as en een aantal lusvormige zijwegen. Het terrein is vrijwel geheel uitgegeven. Er is nog 2,5 ha (3%) van 72,6 ha beschikbaar.

Over de gehele lengte van het bedrijfsterrein loopt aan de zuidkant een groene as genaamd Weteringpad. Deze scheidt het bedrijfsterrein Molenwetering en de woonwijk Kerk en Zanen van elkaar. Het Weteringpad is een belangrijke langzaam verkeersroute tussen het centrum en het buitengebied met aansluitingen op de wijk Kerk en Zanen. Het Weteringpad wordt ook gebruikt om te recreeren door bewoners van Alphen a/d Rijn. Ook maken veel werknemers vanuit Molenwetering er hun lunchwandeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0002.jpg"

Figuur 2: Verkeersstructuur Molenwetering

Auto

Het bedrijfsterrein heeft door zijn ligging bij de N11 een goede ontsluiting op het regionale en landelijke wegennet.

De belangrijkste infrastructurele ontwikkelingen in het gebied zullen zich de komende jaren afspelen rondom de Leidse Schouw. Hier zijn een ongelijkvloerse spoorwegkruising en een ongelijkvloerse kruising met de N11 voorzien. Dit om:

  • de huidige spitsproblemen bij de aansluiting met de N11 op te lossen;
  • de functie als onderdeel van de Alphense rondweg goed te kunnen vervullen;
  • de veiligheid en doorstroming bij de toekomstige verhoging van de frequentie op het spoor tussen Leiden, Alphen a/d Rijn en Utrecht te waarborgen.

Op de korte termijn is een extra linksafstrook op de de Leidse Schouw richting N11voorzien om de verkeersafwikkeling op het kruispunt in de spitsen te verbeteren.

De A. van Leeuwenhoekweg is een belangrijke in- en uitgaande route voor het centrum en omliggende woonwijken in Alphen a/d Rijn. Hiernaast is het de ontsluitingsweg voor het gehele bedrijfsterrein. Een goede doorstroming is dan ook erg belangrijk. De laatste jaren is de doorstroming van het autoverkeer op de A. van Leeuwenhoekweg echter afgenomen en de verkeersonveiligheid toegenomen. Dit door de vele in- en uitritten van bedrijven direct op de A. van Leeuwenhoekweg en de afwezigheid van een middenberm. Het afslaande verkeer naar bedrijven zorgt voor een onrustig verkeersbeeld op de A. van Leeuwenhoekweg. Onverwacht en plotseling remmen voor afslaande voertuigen naar de ter weerszijde gelegen bedrijven en zijwegen zorgt voor onoverzichtelijke en onveilige situaties. Dit is ook het geval als een vrachtwagen op de A. van Leeuwenhoekweg manoeuvreert om achteruit een inrit in te steken naar een bedrijf. De toenemende intensiteit op de A. van Leeuwenhoekweg maakt dat het oprijden van de weg vanaf de bedrijven lastiger wordt. Hierdoor zal de automobilist geneigd zijn om ook de relatief kleine ruimtes tussen (vracht)auto's proberen te gebruiken om de A. van Leeuwenhoekweg op te draaien. Dit zorgt voor verkeersonveiligheid. Daarom zal de komende jaren naar een in- en uitritsaneringsprogramma worden gekeken. Waar mogelijk worden in- en uitritten gecombineerd en verplaatst naar een zijstraat. Hierdoor kan de doorstroming en verkeersveiligheid op de A. van Leeuwenhoekweg bij een nog steeds groeiende verkeersstroom worden verbeterd.

Op het naastgelegen bedrijfsterrein Rijnhaven ligt, in het verlengde van de H.A. Lorentzweg, de Magazijnweg. Naar verwachting wordt deze doorgetrokken naar de Ondernemingsweg. Dit om vervolgens via de Genielaan op de Maximabrug te worden aangetakt. Hierdoor krijgt de H.A. Lorentzweg voor het bedrijfsterrein Molenwetering een functie. De H.A. Lorentzweg wordt een ontsluitingsweg richting de N207 in het noorden via de toekomstige noordwestelijke Alphense rondweg.

Op het bedrijfsterrein wordt de openbare weg op meerdere locaties als parkeerplaats gebruikt. Dit zorgt voor een slechte doorstroming, verkeersonveiligheid en een mindere ruimtelijk kwaliteit. Parkeren op eigen terrein is daarom in de huidige situatie en bij nieuwe ontwikkelingen van groot belang.

Openbaar vervoer

Het bedrijfsterrein wordt ontsloten door openbaar vervoer. Er rijdt een stadsdienst twee keer per uur via de H.A. Lorentzweg, A. van Leeuwenhoekweg en Flemingweg door het gebied. Op de A. van Leeuwenhoekweg zijn drie haltes aanwezig. Vanwege het beperkte aantal beschikbare dienstregelingsuren volgt deze bus de belangrijkste vervoersrichtingen. In de ochtend is de route station, Molenwetering, Kerk en Zanen, station. In de middag wordt deze route omgekeerd gereden. Via de Eikenlaan, de centrale weg van het naastgelegen bedrijfsterrein Rijnhaven rijdt de streekbus Zoetermeer-Hazerswoude-Alphen aan den Rijn.

Aan de noordkant wordt het bedrijfsterrein over de gehele lengte gescheiden van het bedrijfsterrein Rijnhaven door de spoorlijn Leiden-Alphen a/d Rijn-Utrecht. In de toekomst zal de frequentie van deze lijn worden verhoogd. Hiertoe wordt het huidige enkelspoor op een aantal plaatsen verdubbeld.

Fiets- en voetpaden

Het Weteringpad is een van de hoofdfietsroutes in Alphen a/d Rijn. Het pad verbindt het centrum met het buitengebied. De fietser heeft daarom voorrang wanneer de Noorderkeerkring en de Flemingweg wordt gekruisd.

De wetering langs het Weteringpad werkt ook als een barrière tussen de woonwijk Kerk en Zanen en de bedrijfsterreinen Molenwetering en Rijnhaven. Om de bereikbaarheid van werkgelegenheidslocaties sterk te verbeteren wordt de komende jaren een fiets- en voetgangersbrug aangelegd tussen het Weteringpad ter hoogte van de Zuiderkeerkring en J. Keplerweg. Dit zal ook voor de werknemers van Molenwetering aantrekkelijk zijn voor hun lunchwandeling.

Ontwerp Structuurvisie Verkeer en Vervoer

Op dit moment is een nieuw Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP) in voorbereiding. Het GVVP bestaat uit twee delen. Een visiedeel en een uitwerkingdeel. Op dit moment wordt de visie voorbereid. Doel van de visie is om het autoverkeer eerder en meer naar de randwegen te leiden. In de stad wordt een stads- of binnenring nagestreefd, die alle wijken in de stad met elkaar verbindt en de verkeersdruk in het hart van de stad vermindert. Verwacht wordt dat het fietsgebruik in de stad met ten minste 10% zal toenemen. De A. van Leeuwenhoekweg en de H.A. Lorentzweg zullen, als de visie doorgaat, hier onderdeel van uitmaken.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie Plangebied

3.1 Ruimtelijke Structuur

De hoofdstructuur van Molenwetering wordt bepaald door een aantal infrastructurele en landschappelijke dragers. De centrale ruggengraat van Molenwetering is de Anthonie van Leeuwenhoekweg, die vanaf de Leidse Schouw in het westen een gebogen tracé dwars door het bedrijfsterrein volgt naar het oosten. Dwars hierop staat een aantal secundaire ontsluitingslussen. De Lorentzweg legt de verbinding met bedrijventerrein Rijnhaven ten noorden van het spoor. Naar het zuidoosten toe vormt de Flemingweg de zuidelijke toegangsweg tot de naastgelegen woonwijk Kerk en Zanen. De Leidse Schouw takt Molenwetering aan op de N11. Het vormt daarmee een belangrijke entree (poort) tot zowel het plangebied als tot het oostelijk deel van de stad.

Naast de hoofdwegen wordt de structuur van Molenwetering bepaald door een aantal groen-blauwe dragers. Een brede singel langs de Keplerweg/Thijsseweg vormt de scheiding tussen het oudere (oostelijke) deel en de meer recent gerealiseerde 2e fase in het westen. De vormgeving en de gebruiksmogelijkheden van deze groenzone zijn echter wat mager te noemen. Meer naar het westen is ook de Leidse Schouw als groene drager te beschouwen. Een ruim profiel geflankeerd met watersingels en laanbomen zorgt voor een representatief en groen beeld. Daarnaast wordt het plangebied omlijst met een groene-blauwe zoom: de spoorzone in het noorden, de Compierekade in het westen en aan de zuidoostelijke rand de groenzone rondom het Weteringpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0003.jpg"

Figuur 3: Structuurdragers en relatie directe omgeving

3.2 Functionele Structuur

Het bestemmingsplan Molenwetering beslaat voornamelijk het monofunctionele bedrijventerrein de molenwetering. Daarnaast bevindt zich in het plangebied de groen-blauwe zone tussen het bedrijventerrein en de wijk Kerk en Zanen. Vanwege de ligging biedt het gebied is het gebied ook de ontsluitingsroute voor de zuid-westkant van Alphen aan den Rijn, dit geldt voor het snel - en langzaam verkeer.

De groen-blauwe zone

De groen-blauwe zone tussen Molenwetering en Kerk en Zanen heeft verschillende functies. Deze zone dient als scheiding tussen de woonwijk en het bedrijventerrein, maar is ook een natuurlijke verbinding tussen het centrum van Alphen aan den Rijn en het buitengebied. Het gebied heeft een belangrijke recreatieve functie voor de wijk Kerk en Zanen. De mogelijkheid om te wandelen in de groen-blauwe zone is ook aanwezig voor de werknemers op het bedrijventerrein, echter door het missen van een verbinding tussen J. Keplerweg en het Weteringpad is een pauzewandeling via het Weteringpad alleen mogelijke met een langere pauze.

Naast deze zichtbare functies is de groen-blauwe zone ook van belang voor ondergrondse infrastructuur. In het gebied liggen een belangrijke gasleiding en een hoogspanningsleiding naar het centrum van Alphen aan den Rijn.

Bedrijventerrein Molenwetering

Het bedrijventerrein Molenwetering is een monofunctioneel bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein zijn voornamelijk bedrijven gevestigd in de milieucategorie tot 3.2, maar er zijn ook drie bedrijven in de categorie 4.1 en één in de categorie 5.1. Daarnaast is er op het bedrijventerrein de AWZI Kerk en Zanen gevestigd en een verdeel- en transformatiestation voor elektriciteit.

Aan de entrees van het bedrijventerrein wordt het bedrijventerrein minder monofunctioneel. Op de zichtlocatie langs de N11, de Flemingweg, zijn enkele kantoorpanden gevestigd. Bij de zichtlocaties langs de Leidsche Schouw en de entree aan de stadskant van het bedrijventerrein zijn veel bedrijven gevestigd in de handeling in de verkoop van auto's.

Het grootste deel van de bedrijven op het bedrijventerrein hebben te maken met de logistieke sector (opslag en distributie). Daarnaast bevinden er een groot aantal garage- en productiebedrijven op het bedrijventerrein. Aan de Anthony van Leeuwenhoek weg is ook een sportcentrum gevestigd.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Visie

4.1 Visie Op Het Gebied

Naar aanleiding van de ontwikkeling van de tweede fase van Molenwetering is in 1989 een stedenbouwkundige uitwerking gemaakt waarin richting wordt gegeven voor de invulling van dit gebied. Belangrijkste ingrediënten van deze uitwerking zijn

  • Representatieve bedrijfsbebouwing langs de belangrijke verkeerswegen en langs de Molenwetering. Binnen een bedrijfskavel wordt het kantoorgedeelte voorkeur voorop de kavel gesitueerd, gericht op de openbare weg.
  • Parkeren op eigen terrein
  • Groene straatprofielen (laanbomen)
  • Vormgeving van een 'poort' tot de stad nabij de N11-Leidsche Schouw.

Deze richting zal waar mogelijk in grove lijnen ook naar de toekomst worden doorgezet, waarbij echter wel bedacht moet worden dat de traditionele sturingsinstrumenten voor de kavelinvulling (gronduitgifte, welstand) aan betekenis hebben ingeboet.

Op het vlak van de openbare ruimte is het de wens om te komen tot een aantrekkelijke openbare ruimte. Hierbij kan gedacht worden aan het vergroenen van de straatprofielen (laanbomen) aan de A. van Leeuwenhoekweg, de J. Keplerweg en de H.A. Lorentzweg. Verder kan gedacht worden aan het realiseren van essentiële fietsverbindingen (zoals de ontbrekende schakel tussen de groenzone Keplerweg-Molenwetering-Kerk en Zanen) en het beter benutten van de bestaande maar slecht toegankelijke groengebieden (groenzone langs Keplerweg, Molenwetering). Deze groengebieden kunnen hiermee meer gebruikswaarde krijgen als plek voor bijvoorbeeld een pauzewandeling. Het bestemmingsplan wil hier in faciliteren.

De functionele nadruk van het bedrijfsterrein Molenwetering blijft conform de bedrijventerreinenstrategie primair liggen op het faciliteren van bedrijvigheid in traditionele zin. Er zullen geen nieuwe bedrijven worden toegelaten die het risico in verband met externe veiligheid verhogen. De bedrijfsvoering mag niet teveel gehinderd worden door nieuwe trends zoals functiemenging met bijvoorbeeld wonen, perifere detailhandel, kantoorfuncties, maatschappelijke voorzieningen e.d. In die zin zal het bestemmingsplan vrij conserverend van aard zijn. Wel zal op de nog uit te geven kavels zo intensief mogelijk worden ontwikkeld, waarbij tevens gedacht kan worden aan vormen van dubbel grondgebruik. Binnen de gemeente Alphen aan den Rijn zal Rijnhaven-oost de locatie gaan vormen waar meer geëxperimenteerd kan worden met functiemenging.

4.2 Algemene Ontwikkelingen

4.2.1 Bouwregels voor bedrijven

Het maken van een nieuw bestemmingsplan biedt ook de mogelijkheid om te bepalen of bestaande regels functioneel nog van toepassing zijn. In het nieuwe bestemmingsplan zijn enkele deregulerende maatregelen genomen ten aanzien van ontheffingen die (bijna) altijd verleend worden. Het gaat hierbij om:

  • De bouwhoogte: In het huidige bestemmingsplan is de maximale bouwhoogte 15 meter met een ontheffing tot 20 of 30 meter afhankelijk van de locatie. Deze bouwhoogtes zijn in het nieuwe bestemmingsplan direct toegestaan.
  • Bouwen tot de perceelsgrens: In het huidige bestemmingsplan is een bepaling opgenomen dat gebouwen, behalve als op de plankaart anders is aangeven, op tenminste 2 meter vanaf de perceelsgrens gerealiseerd moeten worden, van deze bepaling kan worden afgeweken indien de brandveiligheid gewaarborgd is. Angezien er de afgelopen jaren altijd van deze bepaling is afgeweken komt deze bepaling, op deze wijze, niet meer voor in het nieuwe bestemmingsplan.
  • Bebouwingspercentage: In het huidige bestemmingsplan is een bebouwingspercentage van het bouwperceel van maximaal 75% opgenomen. In het nieuwe bestemmingplan blijft dit percentage gehandhaafd, echter, indien de brandveiligheid en het parkeren op eigen terrein gewaarborgd is, kan zonder afwijkingsbesluit, 100% van het bebouwingsperceel bebouwd worden.

4.2.2 Herziening Staat van bedrijfsactiviteiten

De staat van inrichtingen in het huidige bestemmingsplan is sterk verouderd. In het nieuwe bestemmingsplan is de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) opgenomen die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De SvB gaat uit van activiteiten, gerangschikt naar SBI-codes. Voor elke activiteit zijn milieuaspecten en richtafstanden vermeld, rekening houdend met de normaliter bij deze activiteiten voorkomende opslagen en installaties. Voor het bestemmingsplan Molenwetering 2013 heeft de gemeente Alphen aan den Rijn de standaard bedrijvenlijst van de VNG aangepast door de ruimtelijk niet wenselijke bedrijfsactiviteiten te verwijderen, bijvoorbeeld de landbouwbedrijven.

In de nieuwe manier van bestemmen worden de maximale toegestane bedrijfscategorieën op de verbeelding weergegeven. Tevens zijn er ontheffingsgebieden op de verbeelding aangegeven waar, onder voorwaarden, een afwijking verleend kan worden voor hogere bedrijfscategorieën. In tegenstelling tot het huidige bestemmingsplan, waar de maximale bedrijfscategorie en de ontheffing alleen in de voorschriften is beschreven, zorgt deze manier van bestemmen ervoor dat de ondernemers meer duidelijkheid hebben ten aanzien van de maximaal mogelijke bedrijfscategorie op een specifieke kavel.

4.2.3 Bedrijfswoningen

Het huidige beleid voor bedrijventerrein is primaire gericht op het faciliteren van bedrijvigheid. Omdat de vestiging van bedrijfswoningen de primaire functie van het bedrijventerrein zou kunnen hinderen is het niet toegestaan om nieuwe bedrijfswoningen te realiseren. De bestaande bedrijfswoningen blijven toegestaan, deze zijn aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan. Het nieuwe beleid is ook een verduidelijking ten opzichte van de bepaling in het huidige bestemmingsplan waarin bedrijfswoningen uitsluitend zijn toegestaan 'indien zulks onvermijdelijk is voor een verantwoorde bedrijfsvoering en de noodzaak terzake aantoonbaar is'.

Ten aanzien van de bouwregels voor bedrijfswoningen blijft de inhoudsmaat van 500 m3. De overige bouwregels worden geschrapt, en daardoor gelijkgesteld aan de bouwregels voor bedrijfsbebouwing. Ook de bepaling ten aanzien van een bijgebouw van de bedrijfswoningen is verwijderd, gezien het erg lastig is om aan te tonen of een bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van het bedrijf of de bedrijfswoning.

4.2.4 Kantoren

Om aan de trend naar meer kantoorruimte voor met name hoogwaardige bedrijvigheid tegemoet te kunnen komen, wil het bestemmingsplan toe naar een procentuele verdeling van de kantoorbehoefte over het bedrijfsperceel, en niet langer per gebouw. Dit komt erop neer dat in het herziene plan maximaal 50% (gelijk het huidige plan) van de bedrijfsvloeroppervlakte, verdeeld over het (uit te geven) bedrijfsperceel, mag bestaan uit kantoor.

De koppeling van kantoorruimte aan de bedrijfsruimte binnen één bedrijf in de directe nabijheid blijft dus van kracht, maar dit hoeft dus niet langer bouwkundig geïntegreerd te zijn. Dit kan echter wel tot de situatie leiden dat het kantoor- danwel bedrijfsgedeelte op termijn los van elkaar wordt verkocht danwel gebruikt. Dit gebruik is dan strijdig en hier zal dan op gehandhaafd moeten worden. Verruiming of verzelfstandiging van het kantooraandeel is niet aan orde: dit zou oneigenlijk gebruik van het bedrijfsterrein in de hand werken met consequenties voor externe veiligheid, parkeerdruk en oneerlijke concurrentie met de daartoe aangewezen kantoorlocaties zoals de stationsomgeving. Ook het provinciaal beleid verzet zich hier tegen. Daarnaast moet worden aangegeven dat de huidige regeling gemakkelijk te omzeilen is door verschillende gebouwen aan elkaar te bouwen met gangen, zodat ze gezien kunnen worden als 'één gebouw'.

Het uitgangspunt voor zelfstandige kantoren is dat deze niet zijn toegestaan. Voor de reeds vergunde zelfstandig kantoren is een maatbestemming (Bedrijf – Bedrijfsverzamelcomplex) en een aanduiding (kantoor) opgenomen. De bestaande situatie en het regionaal beleid liggen ten grondslag aan de bijbehorende regels.

4.2.5 Detailhandel

Detailhandel is op dit bedrijventerrein in de grond niet wenselijk. Dit beknibbelt op de ruimte die benodigd is voor bedrijven en is ruimtelijk niet gewenst omdat dit niet helpt de bestaande perifere detailhandelslocaties in de regio te versterken. Soms moeten er echter uitzonderingen gemaakt kunnen worden omdat bepaalde winkels niet in traditionele winkelgebieden kunnen bestaan.

De uitzondering wordt alleen gemaakt ten aanzien van de zogenaamde ABC goederen, auto's, boten en caravans en internetbedrijven. Detailhandel in ABC-goederen wordt uitsluitend toegestaan waar deze reeds gevestigd is, dit geldt ook de nog uit te geven kavels aan de Zwanendrift. Overige volumineuze detailhandel zoals kringloopwinkels en warenhuizen worden niet toegestaan, deze kunnen beter gevestigd worden op de Euromarkt of Rijnhaven-Oost.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt doormiddel van een afwijkingsbevoegdheid ruimte gemaakt voor restpartijen- en magazijnverkoop, conform het huidige vastgestelde beleid.

Internetdetailhandel

In het bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt tussen publieksgerichte internetdetailhandel en niet- publieksgerichte internetdetailhandel. Onder niet-publieksgerichte internetdetailhandel wordt internetdetailhandel verstaan waarbij de goederen op internet worden aangeboden en door de ondernemer aan de consument wordt verstuurd. Deze vorm van internetdetailhandel is een vorm van het klassieke postorderbedrijf en wordt in het gehele bedrijventerrein toegestaan.

Onder publieksgerichte internetdetailhandel wordt internetdetailhandel verstaan waarbij de consument zelf de bestelde goederen komt afhalen. Als experiment wordt deze vorm van internetdetailhandel toegestaan ter plaatsen van het Lions Parc, mits er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er is geen sprake van een showroom, etalage of andersoortige uitstalling van goederen;
  • parkeren op eigen terrein plaats vindt;
  • er mag geen sprake zijn van uitsluitend een afhaalpunt waar een consument bijvoorbeeld door een code door hem bestelde artikelen kan afhalen. Onder een dergelijk afhaalpunt wordt in ieder geval verstaan een afhaalpunt voor levensmiddelen van een supermarkt.

4.3 Locatie Gebonden Ontwikkelingen

4.3.1 Ontmoetingsruimte

Op een bedrijventerrein is in toenemende mate behoefte aan horeca om te voorzien in de behoefte van werknemers op het bedrijventerrein om etenswaren te kunnen kopen en nuttigen in de lunchpauze. Met de komst van meer (hoogwaardige) bedrijven is er een trend zichtbaar dat men in de nabijheid van of op het bedrijventerrein luncht, al dan niet in combinatie met zakelijke afspraken. Gedacht kan worden ook aan het seats-to-meet concept: vergaderstoelen reserveren in plaats van vergaderzalen en flexwerkplekken. Horeca eventueel gecombineerd met bovenstaande concept kan in die behoefte voorzien.

Om aan eerder deze trend tegemoet te komen is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid (wijzigingsgebied 5) opgenomen om eenmalig, onder voorwaarden, een horeca gelegenheid toe te staan.. Voorwaarden voor afwijking zijn tenminste dat de horeca een lokaal verzorgingsbereik dient te hebben, beperkt van omvang is en in principe alleen overdag geopend is. Er wordt dus niet gedacht aan een fastfoodketen zoals deze al aanwezig is op bedrijventerrein de Schans. De horeca kan tevens een bijdrage leveren aan een kwalitatief hoogwaardige buitenruimte op het bedrijventerrein en vice versa. De horeca kan daartoe eventueel worden gesitueerd nabij een groenstructuur op het bedrijventerrein. Thans is er nog geen concreet initiatief voor een horecagelegenheid.

4.3.2 Verbreding en ongelijkvloerse kruising Leidse Schouw Spoorbaan Leiden - Alphen

Met de groei van de autonome verkeersontwikkeling is het nodig rekening te houden met een verbreding van de weg Leidsche Schouw naar 2x2 rijstroken. Deze verbreding brengt met zich mee, dat ook het spoor ongelijkvloers zal moeten worden gekruist. Gedacht wordt aan het gedeeltelijk benutten van het terrein van AWI-rioolzuivering.

Van belang is dat het ruime en groene wegprofiel zo min mogelijk wordt aangetast en ook van de ligging van het tracé dient bij voorkeur zo min mogelijk te worden afgeweken. De aanliggende bedrijven ontlenen hier in belangrijke mate hun identiteit aan. Bij een verdieping van de Leidsche Schouw onder het spoor door dient de zichtbaarheid van deze bedrijven zoveel mogelijk intact te blijven. Direct aan de spoorlijn moet er de mogelijkheid zijn voor een fiets- en voetpad over de tunnelbak. Dit om de barrièrewerking als gevolg van het tunneltracé zoveel mogelijk tegen te gaan.

Om de verbreding en de ongelijkvloerse kruising mogelijk te maken is in het bestemmingsplan is wijzigingsbevoegdheid (wijzigingsgebied 6) opgenomen.

4.3.3 Ongelijkvloerse aansluiting N11

De kruising N11-Leidsche Schouw ligt buiten het plangebied van nieuwe bestemmingsplan. Om de aansluiting ongelijkvloers te maken is, voor zover dit nu te overzien is, geen aanpassing nodig in dit bestemmingsplan.

4.3.4 Fiets- en wandelverbinding Zuiderkeerkring - J. Keplerweg

In het fietsplan is een fietsverbinding opgenomen tussen de Zuiderkeerkring en de J. Keplerweg. Deze fietsverbinding is tot nu toe niet gerealiseerd. Het aanleggen van de fietsverbinding Zuiderkeerkring en de Keplerweg is een aanzienlijke verbetering voor de fietsers. De ontsluiting per fiets van Kerk en Zanen naar het westen en over het spoor vindt nu plaats via de Amerikalaan of de Noorderkeerkring. Daarnaast zal de fietsverbinding de groen-blauwe zone tussen Kerk en Zanen en de Molenwetering beter toegankelijk maken voor de werknemers van het bedrijventerrein Molenwetering.

De fietsverbinding is te realiseren binnen de regels van het nieuwe bestemmingsplan, mits er gebruik wordt gemaakt van een brug.

Het aanleggen van de fietsverbinding Zuiderkeerkring/Keplerweg is een aanzienlijke verbetering voor de fietsers. De ontsluiting per fiets van Kerk en Zanen naar het westen en over het spoor vindt nu plaats via de Amerikalaan of de Noorderkeerkring.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Andere Planologische Aspecten

5.1 Bedrijvigheid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet milieubeheer beoogt de milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving zoveel mogelijk te voorkomen. Alle bedrijfsmatige activiteiten die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken worden door middel van vergunningen of meldingen op basis van de Wet milieubeheer gereguleerd. In aanvulling op deze vergunningen en meldingen voorziet 'een goede ruimtelijke ordening' eveneens in het voorkomen van onvoorzienbare hinder bij gevoelige functies, zoals wonen. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies (wonen). Bedrijven; bedrijfsactiviteiten zijn in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste afstanden tot milieugevoelige functies. De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de standaard bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, een richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

Milieucategorie Richtafstand woonomgeving Richtafstand gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m

5.1.2 Resultaten onderzoek

Uit het bedrijfsinformatiesysteem van de Omgevingsdienst blijkt dat, op dit bedrijventerrein, naast kantoren, ook bedrijvigheid is gevestigd tot maximaal milieucategorie 5.1. Op basis van de ligging van de bedrijven op dit bedrijventerrein kan worden geconcludeerd dat de bedrijven op dit terrein op voldoende afstand liggen van gevoelige functies zoals woningen (de nabij gelegen woonwijken Kerk en Zanen en de Bomenbuurt)

In het bestemmingsplan wordt voor zover mogelijk uitgegaan van de vigerende bestemmingen. Een aantal bedrijven zoals de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het elektriciteitsdistributiebedrijf krijgen een specifieke bestemming.

De rioolwaterzuiveringsinstallatie heeft een capaciteit van 95.000 ie.

Een rioolwaterzuiveringsinstallatie < 100.000 ie valt onder milieucategorie 4.1. Er geldt een richtafstand van 200 meter tot een rustige woonwijk. Tot gemengd gebied geldt een richtafstand van 100 meter. Het gebied is aan te merken als gemengd gebied. De werkelijke afstand tot de dichtstbijzijnde woning is 155 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

Op de A. van Leeuwenhoekweg 44 en 46 zitten naast elkaar een 50/10 kV verdeelstation en een 150/50 transformatorstation. Deze vallen onder SBi-code 40 elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen van maximaal 300 MVA.

5.2 Bodem

5.2.1 Wettelijk kader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor, bijvoorbeeld, de bestemming bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodemonderzoek te worden verricht.

In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer of een grondtransactie. Op basis hiervan wordt een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit ter plaatse. Als de resultaten van dit onderzoek hiertoe aanleiding geeft wordt er bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Dit laatste onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van de verplichting in de Woningwet of Wet milieubeheer. Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond, zodanig dat er schade en/of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. In het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hoofdstuk 2, afdeling 2.4.) moet bij het realiseren van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde nulsituatie worden vastgelegd.

5.2.2 Inventarisatie en beoordeling bodemkwaliteit

Uit het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst blijkt dat er binnen het plangebied over in totaal 57 locaties bodemgegevens bekend zijn. 47 locaties zijn voldoende onderzocht, bij 7 locaties is nog nader onderzoek nodig. In 3 gevallen heeft een sanering plaatsgevonden.

De saneringslocaties zijn:

  • Leidse Schouw 10
  • Einsteinweg 9-11
  • Antonie van Leeuwenhoekweg 44

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft een bodemkwaliteitskaart die niet meer geldig is maar nog wel representatief voor de verwachte algemene bodemkwaliteit. De planlocatie ligt in de zone Industrie 1937 – heden. Dit betekent dat binnen de planlocatie mag worden verwacht dat de bodemkwaliteit van zowel de boven- als de ondergrond schoon tot licht verontreinigd met zware metalen en PAK is.

Ontwikkellocaties

Bij de uitbreiding van kantoorruimten zal bodemonderzoek noodzakelijk zijn om vast te stellen dat de bodem geschikt is. Vanuit de algemene bodemkwaliteit zal dat in de meeste gevallen zo zijn. Initiatieven volgen het bovenstaande juridische kader.

De verbreding van de Leidse schouw loopt langs een stortplaats (direct ten zuiden van de waterzuivering) waar nog aanvullend onderzoek naar niet mobiele verontreiniging gewenst is. Waarschijnlijk zal de uitbreiding van de rondweg hierdoor niet al te veel hinder ondervinden. Voor de ondertunneling van de weg zal verderop veel grond moeten worden ontgraven. In de directe omgeving zijn ons geen omvangrijke mobiele verontreinigingen bekend.

Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

5.3 Geluid

5.3.1 Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat als het planologisch mogelijk wordt gemaakt om nieuwe geluidgevoelige objecten te realiseren, of een wijziging aan een verkeersweg of industrieterrein wordt gefaciliteerd, de van belang zijnde geluidhinderaspecten moeten worden onderzocht.

5.3.2 Wegverkeerslawaai

Omdat dit plan middels een wijzigingsbevoegdheid voorziet in de aanpassing van de Leidse Schouw, verbreding en ongelijkvloerse kruising Leidse Schouw - spoorlijn en ongelijkvloerse aansluiting N11, en dit dus een verandering aan de geluidsbron teweegbrengt, dient bij de uitwerking van het wijzigingsplan bepaald te worden of sprake is van een reconstructie als bedoeld in de Wgh. In dit plan wordt vooralsnog volstaan met het onderzoeken van eventuele knelpunten bij de uitwerking van het wijzigingsplan.

Onder een reconstructiesituatie wordt volgens de Wgh één of meer wijzigingen op of aan een bestaande weg verstaan, ten gevolge waarvan de geluidbelasting vanwege die weg met 2 dB of meer wordt verhoogd. Bij het akoestisch onderzoek worden daarvoor de toekomstige situatie (10 jaar na afronding van de reconstructie) en de bestaande situatie (het jaar van reconstructie) met elkaar vergeleken. In deze situatie geldt de bestaande situatie als uitgangspunt voor het beoordelen of sprake is van een reconstructie omdat binnen de zone van de reconstructie geen hogere (sanerings)waarden aan de orde zijn.

De verandering van de geluidsbelasting door de reconstructie wordt door twee zaken bepaald. In eerste instantie betreft dit het verschil in verkeersintensiteiten in het jaar van reconstructie en tien jaar na reconstructie en daarnaast wordt de verandering bepaald door de gewijzigde ligging van de weg.

Uitgaande van een verdubbeling van de verkeersintensiteit als gevolg van de geplande verbreding zal de geluidemissie van de weg met 3 dB stijgen. De wijziging van de ligging van weg zal nagenoeg geen verandering van de geluidbelasting tot gevolg hebben voor objecten op relatief grote afstand van de weg.

Binnen de zone van de reconstructie bevinden zich twee (bedrijfs)woningen op circa 300 meter afstand van de Leidse Schouw. Dit betekent dat voor deze woningen mogelijk sprake kan zijn van een reconstructie situatie indien de aanpassing van de Leidse Schouw wordt gerealiseerd.

De toename van de geluidbelasting alsook de hoogte van de geluidbelasting zal echter gezien de grote afstand de wettelijke waarden niet overschrijden.

Resultaten onderzoek

Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Wel wordt op grond van bovenstaande redenering geconcludeerd dat bij de uitwerking van de voorgestane aanpassing van de Leidse Schouw mogelijk sprake kan zijn van reconstructie in de zin van de Wgh maar dat dit niet leidt tot belemmeringen.

5.3.3 Railverkeerslawaai

Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder binnen de geluidzone van de spoorlijn mogelijk gemaakt en wordt de spoorlijn ook niet gewijzigd. Railverkeerslawaai wordt daarom niet nader beschouwd.

5.3.4 Industrielawaai

Met betrekking tot industrielawaai geldt dat als op een bedrijventerrein zogenaamde grote lawaaimakers (bijlage 1 onderdeel D van het besluit omgevingsrecht (BOR) en artikel 41 Wet geluidhinder) mogen komen, voor dat terrein een geluidszone moet worden vastgesteld.

Op grond van de wet behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de geluidszone. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige woningen gelden geen geluidsnormen. De geluidszone wordt weergegeven op de verbeelding van bestemmingsplannen die binnen de geluidszone vallen. Dit geldt dus ook als het plangebied buiten het industrieterrein ligt.

Door een Koninklijk Besluit zijn in 1991 vijf industrieterreinen in Alphen aan den Rijn en één in Rijnwoude gezamenlijk gezoneerd. Voor bedrijven op de gezoneerde industrieterreinen geldt dat nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen bij bestaande bedrijven alleen toegestaan zijn als de wettelijke geluidsgrenzen niet worden overschreden. De gezoneerde industrieterreinen in Alphen aan den Rijn en Rijnwoude zaten daardoor 'op slot'.

Om de industrieterreinen 'van het slot' te krijgen, is gebruik gemaakt van de Wet geluidhinder die met de invoering van de Crisis- en herstelwet in 2010 is aangepast. Zo kan in situaties waar de geluidsnorm wordt overschreden een geluidsreductieplan opgesteld worden. Op 16 januari 2013 is het geluidreductieplan voor de bovenvermelde industrieterreinen vastgesteld en op 24 januari 2013 is het plan in werking getreden.

In onderstaande figuur is te zien dat een deel van het bedrijventerrein Molenwetering onderdeel uitmaakt van het gezoneerde industrieterrein (grijs gebied in figuur) waarop het regime van de Wgh van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0004.jpg"

Figuur 4: Gezoneerde industrieterrein

Resultaat onderzoek

Bij uitbreiding of vestiging van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein dient het geldende geluidreductieplan in acht te worden genomen.

5.3.5 Luchtverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de zogenaamde 20 Ke-zone van de luchthaven Schiphol en ook niet binnen de zone voor bouwbeperkingen op grond van het Luchthaven Indelingsbesluit (LIB). Daarnaast worden er in het gebied geen geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Dit betekent voor dit project dat het aspect luchtverkeerslawaai niet nader beschouwd wordt.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Landelijk beleid

Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.

Inrichtingen

Het beleid voor de opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt.

Buisleidingen

Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Rnvgs) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. In de Circulaire Rnvgs is een risicobenadering die vergelijkbaar is met de risicobenadering die voorgeschreven is in het Bevi en het Bevb. Verder geldt op grond van de Circulaire Rnvgs dat bij risicoberekeningen uitgegaan moet worden van de in bijlage 5 bij de Circulaire Rnvgs opgenomen vervoershoeveelheden voor GF3 (bijv. LPG).

Bij de berekening van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg moet uitgegaan worden van de in deze bijlage opgenomen vervoershoeveelheden GF3.

Op termijn zullen de Circulaire Rnvgs en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen vervangen worden door het in voorbereiding zijnde Besluit transport externe veiligheid (Btev). In het Btev zal dezelfde risicobenadering gehanteerd worden als in het Bevi en het Bevb gehanteerd wordt.

Voor het transport over de weg is het Basisnet weg in voorbereiding. Voor zover mogelijk is hiermee rekening gehouden. Volgens de laatst gepubliceerde versie van het Basisnet weg maakt de N11 onderdeel uit van de hoofdtransportroutes voor gevaarlijke stoffen.

Een belangrijk nieuw toetsingsaspect is het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). In het Basisnet weg is aangegeven dat de N11 geen PAG heeft.

Binnen externe veiligheid spelen een aantal begrippen een belangrijke rol, nl. het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en de belemmeringenstrook buisleidingen. Hieronder zijn deze begrippen nader uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden.

Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire Rnvgs. Voor het transport door buisleidingen zijn de verplichtingen opgenomen in artikel 12 van het Bevb.

De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.

Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

Belemmeringenstrook buisleidingen

De belemmeringenstrook is een strook van 4 of 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zgn. belemmeringenstrook. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Hiervoor zijn in de regels voorwaarden opgenomen waarmee voldaan wordt aan artikel 14, lid 2 Bevb. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook is op de verbeelding vastgelegd.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 1 maart 2012 de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld.

In deze beleidsvisie heeft de gemeente vastgelegd wat haar beleid is ten aanzien van risicovolle activiteiten in de gemeente en de relatie van deze risicovolle activiteiten met kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen zoals woningen, winkels, recreatie-inrichtingen etc.

In de beleidsvisie is in paragraaf 3.8 een afwegingskader voor het groepsrisico opgenomen op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0005.jpg"

Figuur 5: Beslismodel Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn

Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.

Daarnaast is in hoofdstuk 4 een gebiedstypering opgenomen. Het plangebied Molenwetering is in de beleidsvisie gekarakteriseerd als bedrijventerrein type-A. Voor een dergelijk terrein gelden de volgende voorwaarden.

  • Op bedrijventerreinen type A wordt geen toename van risico's toegelaten. Dit betekent dat nieuwe EV-bronnen worden geweerd, evenals uitbreiding van risico's bij bestaande bronnen. Bij bestaande bronnen wordt bezien of via brongericht beleid een beperking van risico's mogelijk is.
  • De vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten, waar zich gedurende een gedeelte van de dag grote aantallen mensen kunnen bevinden, is toegelaten. Dit geldt bijvoorbeeld voor winkels of kantoorgebouwen, maar niet voor hotels.
  • Objecten bestemd voor verminderd zelfredzame personen worden hier geweerd.

5.4.2 Inventarisatie risicobronnen

Hieronder is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0006.png"

Figuur 6: Uitsnede risicokaart

Uit deze uitsnede blijkt dat de volgende risicobronnen relevant zijn voor het plangebied:

Bedrijven binnen het plangebied:

  • LPG-tankstation, Leidse Schouw 10.
  • Avery Dennison, H.A. Lorentzweg 2 (opslag gevaarlijke stoffen).
  • L'Oreal, Boerhaaveweg 10 (opslag gevaarlijke stoffen).
  • Brookland Frozen Products, Linnaeusweg 2 (ammoniakkoelinstallatie).
  • Vuurwerkopslag en -verkoop van consumentenvuurwerk aan de Röntgenweg en de A. van Leeuwenhoekweg.

Bedrijven buiten het plangebied die van invloed zijn op het plangebied:

  • Helm Coatings, Hoorn 75 (opslag gevaarlijke stoffen).
  • Biesterfeld, Eikenlaan 20 (opslag gevaarlijke stoffen).
  • Mavom, Handelsweg 4 (opslag gevaarlijke stoffen).

Transport van gevaarlijke stoffen:

  • Hogedrukaardgasleidingen³
    1. 1. W-517 (tussen Molenwetering en Kerk en Zanen en gedeeltelijk ten westen van plangebied)
    2. 2. A-515 (langs N11 en gedeeltelijk ten westen van plangebied).
  • N11, een hoofdtransportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Andere risicobronnen zijn niet in of in de omgeving van het plangebied aanwezig.

5.4.3 Beoordeling risico's

Algemeen

Het plangebied is hoofdzakelijk een bestaand bedrijventerrein. In het plangebied liggen geen nieuwe ontwikkelingsgebieden. Wel zijn een aantal bestemmingsmogelijkheden uitgebreider dan in het thans geldende bestemmingsplan, vanwege het feit dat deze bestemmingen direct mogelijk gemaakt worden en niet via een ontheffing.

Bedrijven

LPG-tankstation, Leidse Schouw 10

Volgens de geldende omgevingsvergunning voor milieu is de LPG-doorzet begrensd tot maximaal 1000 m3/jaar. Op grond van het Besluit externe veiligheid gelden voor het LPG-tankstation de volgende risicocontouren.

Plaatsgebonden risico

Doorzet (m3) per jaar Afstand (m) vanaf vulpunt Afstand (m) vanaf ondergrondsof ingeterpt reservoir Afstand (m) vanaf afleverzuil
= 1000 110 25 15

Tabel 1: Plaatsgebonden risico PR=10-6 voor (planologisch) nieuwe situaties.

Doorzet (m3) per jaar Afstand (m) vanaf vulpunt Afstand (m) vanaf ondergrondsof ingeterpt reservoir Afstand (m) vanaf afleverzuil
= 1000 40 25 15

Tabel 2: Plaatsgebonden risico PR=10-6 voor (planologisch) bestaande situaties.

Binnen de afstanden zoals opgenomen in de tabellen 1 en 2 zijn (planologisch) bestaande beperkt kwetsbare bestemmingen aanwezig. Dit bestemmingsplan maakt ruimtelijk gezien geen nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogelijk binnen de in tabel 1 bedoelde afstanden.

Groepsrisico

Voor het groepsrisico geldt een invloedsgebied van 150 meter, gerekend vanaf het LPG-vulpunt, de LPG-afleverinstallatie en het LPG-reservoir. Een deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied. Uit een groepsrisicoberekening' blijkt dat de hoogte van het groepsrisico 0,85 * de oriëntatiewaarde van het groepsrisico is. Het aantal berekende dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij het LPG-tankstation bedraagt ca. 300. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege het LPG-tankstation in niveau 2.

Avery Dennison, H.A. Lorentzweg 2

Bij Avery worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruikt. Uit een uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA)'' blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 tot net buiten de inrichtingsgrens reikt. Aan de westzijde van de inrichting valt deze contour over naastgelegen bebouwing; dit zijn bedrijfsgebouwen waar een bedrijfsbestemming op ligt. In de zin van het Bevi is sprake van beperkt kwetsbare bestemmingen. Aan de andere zijden ligt de PR=10-6 contour binnen de inrichtingsgrens danwel over openbaar gebied of openbaar water. Er wordt voldaan aan de eis van het Bevi dat er geen kwetsbare bestemmingen binnen de PR=10-6 contour mogen liggen. Wel liggen er beperkt kwetsbare bestemmingen binnen de PR=10-6 contour. Het gaat hier om enkele bestaande bedrijfsgebouwen, waar slechts een beperkt aantal personen aanwezig zijn. Om deze reden is dit een acceptabele situatie. Uit de QRA blijkt verder dat de inrichting een invloedsgebied voor het groepsrisico heeft van ca. 1.700 meter. Het plangebied valt geheel binnen dit invloedsgebied. Het berekende groepsrisico bedraagt 0,006 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 40. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege Avery in niveau 3.

L'Oreal, Boerhaaveweg 10

Bij L'Oreal vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Uit een in het verleden uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA)''' blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 is. Het plaatsgebonden risico van deze inrichting is niet relevant voor het plangebied. Uit de QRA blijkt verder dat de inrichting een invloedsgebied voor het groepsrisico heeft van ca. 350 meter. Dit invloedsgebied valt over een deel van het plangebied. In de QRA wordt geconcludeerd dat er niet meer dan 10 dodelijke slachtoffers berekend worden. Er is dus geen sprake van een groepsrisico. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege L'Oreal in niveau 3.

Brookland Frozen Products, Linnaeusweg 2

De risicobron wordt gevormd door een ammoniakkoelinstallatie. De risico's van een ammoniakkoelinstallatie beperken zich tot de directe omgeving. Dit bedrijf valt onder de werking van het Bevi. Volgens het Revi is sprake van een zgn. categoriale inrichting, waarvoor standaard afstanden gelden voor het plaatsgebonden risico PR=10-6 en voor het invloedsgebied. Deze afstanden zijn opgenomen in de bijlagen 1 en 2 bij het Revi.

Plaatsgebonden risico

Volgens tabel 6 van bijlage 1 bij het Revi hoeft er voor het PR=10-6 geen afstand aangehouden te worden tot kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen buiten de inrichting.

Groepsrisico

Volgens tabel 3 van bijlage 2 geldt voor deze installatie geen invloedsgebied. De invloed van een calamiteit bij deze installatie zal daarom niet tot slachtoffers buiten de inrichting leiden. Er is daardoor ook geen sprake van een groepsrisico. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege Brookland in niveau 3.

Vuurwerkopslag en -verkoop

Gedurende enkele maanden per jaar wordt consumentenvuurwerk opgeslagen op 2 locaties binnen het plangebied. De risico's van consumentenvuurwerk zijn beperkt. Volgens het Activiteitenbesluit moet bij een opslagplaats voor consumentenvuurwerk een veiligheidsafstand aangehouden worden van 8 meter, gerekend van de toegang tot deze opslagplaats. Gelet op dit geringe risico leiden deze activiteiten niet tot beperkingen binnen het plangebied.

Helm Coatings, Hoorn 75

Helm is een opslag- en distributiebedrijf voor gevaarlijke stoffen. Uit een uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA)'' blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 niet tot over het plangebied reikt. De plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 is niet relevant voor dit bestemmingsplan. Uit de QRA blijkt verder dat de inrichting een invloedsgebied voor het groepsrisico heeft van ca. 2 km meter. Het plangebied valt geheel binnen dit invloedsgebied. Het berekende groepsrisico bedraagt 0,0006 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 20. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege Helm in niveau 3.

Biesterfeld, Eikenlaan 20

Bij Biesterfeld worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en voor een deel gebruikt in het productieproces. Uit een uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA)'' blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 niet tot over het plangebied reikt. De plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 is niet relevant voor dit bestemmingsplan. Uit de QRA blijkt verder dat de inrichting een invloedsgebied voor het groepsrisico heeft van ruim 5 km. Het plangebied valt geheel binnen dit invloedsgebied. Het berekende groepsrisico bedraagt 0,08 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 60. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege Biesterfeld in niveau 2.

Mavom, Handelsweg 4

Bij Mavom worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruikt. Uit de geldende omgevingsvergunning voor milieu uit 2011 blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 maximaal 85 meter bedraagt. De afstand tot het plangebied bedraagt ca. 90 meter. De plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 is niet relevant voor dit bestemmingsplan. Voor de omgevingsvergunning voor milieu is een groepsrisicoberekening'' uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat de inrichting een invloedsgebied voor het groepsrisico heeft van 675 meter. Een deel van het plangebied valt binnen dit invloedsgebied. Het berekende groepsrisico bedraagt 0,02 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 15.Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege Mavom in niveau 2.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Uit de inventarisatie is gebleken dat voor dit plangebied het transport van gevaarlijke stoffen over de N11 relevant is. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 200 meter zone langs een transportroute waarbinnen beperkingen aan het gebruik van de ruimte kunnen worden opgelegd (zie Circulaire Rnvgs en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen).

Het effectgebied van een Bleve of een toxische wolk reikt verder dan 200 meter. Het effectgebied van een Bleve reikt tot ca. 300 meter. Bij een toxische wolk kan het effectgebied zich uitstrekken over een afstand van enkele kilometers. Buiten de 200 meter zone kunnen ook maatregelen nodig gewenst zijn. Hierbij kan gedacht worden aan alarmering, bouwkundige maatregelen en vluchtroutes.

De N11 maakt onderdeel uit van het toekomstige basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Over de N11 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om o.a. brandbare en toxische vloeistoffen en brandbare gassen. De ongevalscenario's die kunnen voorkomen zijn het vrijkomen van giftige dampen bij een ongeval met toxische stoffen en het ontstaan van een drukgolf bij een explosie en/of Bleve'' van een tankwagen met brandbaar gas.

De Omgevingsdienst West-Holland heeft een berekening uitgevoerd naar de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N11. Hierbij is uitgegaan van het maximale aantal transporten GF3 dat volgens bijlage 5 bij de Circulaire Rnvgs in 2020 over de N11 zal rijden. Voor de berekening van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen wordt in de Circulaire Rnvgs het transport van brandbare gassen (GF3) bepalend geacht.

Uit de berekeningen blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 op de weg ligt. De PR=10-6 is daarmee niet relevant voor het plan.

Het resultaat van de uitgevoerde groepsrisicoberekeningen is weergegeven in onderstaande figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0007.jpg"

Figuur 7: Groepsrisico N11

Uit de bovenstaande figuur is af te leiden dat het groepsrisico maximaal 0,8 * de oriëntatiewaarde van het groepsrisico bedraagt. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers bedraagt ongeveer 964. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege de N11 in niveau 2.

Buisleidingen

Uit de inventarisatie is gebleken dat een aantal ondergrondse hogedrukaardgasleidingen relevant zijn voor het plangebied. Daarnaast ligt een gedeelte van de leiding A-515 ten westen van het plangebied en evenwijdig aan de spoorlijn Alphen aan den Rijn-Leiden op maaiveld met een beperkte gronddekking er over heen. Vanwege de ligging van de leiding is het niet uit te sluiten dat bij een calamiteit het aardgas in horizontale richting onder hoge druk zal uitstromen. Hiermee heeft de leiding mogelijk vergelijkbare risico's als een volledig bovengronds gelegen hogedrukaardgasleiding.

Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontour van de leidingen ligt volgens de risicokaart op de leidingen en is daarmee niet relevant voor het plangebied.

Belemmeringenstrook

Een deel van de leidingen A-515 en W-517 ligt in het plangebied. Voor deze leidingen geldt op grond van artikel 5 onder a van het Revb een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding A-515, resp. 4 meter aan weerszijden van de leiding W-517. Binnen deze strook gelden beperkingen voor het gebruik. De leidingen en de bijbehorende belemmeringenstrook zijn, voor zover deze in het plangebied liggen, op de verbeelding weergegeven. In de regels is een artikel opgenomen waarin de beperkingen binnen de belemmeringenstrook zijn opgenomen.

Groepsrisico

Het invloedsgebied voor het groepsrisico van deze leidingen (de 1%-letaliteitsgrens) ligt op 600 meter (gedeelte 36 inch leiding A-515 dat op maaiveld ligt), 430 meter (gedeelte 36 inch leiding A-515 dat ondergronds ligt), 140 meter (12 inch leiding W-517-01), 95 meter (8 inch leiding leiding W-517-02) en 45 meter (4 inch leiding W-517-03) . De 100%-letaliteitsgrens ligt op 405 meter (gedeelte 36 inch leiding A-515 dat op maaiveld ligt), 180 meter (gedeelte 36 inch leiding A-515 dat ondergronds ligt), 70 meter (12 inch leiding W-517-01), 50 meter (8 inch leiding W-517-02) en 25 meter (4 inch leiding W-517-03). Binnen de 100% letaliteitsafstand zal iedereen komen te overlijden als gevolg van een maatgevende calamiteit met een leiding. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen een 100% letaliteitsgebied van een van de leidingen. Het invloedsgebied van het op maaiveld gelegen gedeelte van de leiding A-515 valt over het ten westen van de Leidse Schouw gelegen deel van het plangebied. Het groepsrisico van het op maaiveld gelegen gedeelte van de leiding A-515 zal hoger zijn dan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege dit gedeelte van de hogedrukaardgasleiding A-515 in niveau 1.

Uit een vergelijking van het nu voorliggende bestemmingsplan met de bestaande bestemmingsplan blijkt dat er geen ontwikkelingen binnen dit gedeelte van het plangebied worden gerealiseerd. De mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zijn gelijk aan de mogelijkheden die het thans geldende bestemmingsplan biedt, rekening houdend met de wijzigingbevoegdheden van het geldende bestemmingsplan.

Voor de overige, ondergronds gelegen hogedrukaardgasleidingen blijkt uit een uitgevoerde risicoberekening'' dat het groepsrisico maximaal 0,051 * OW bedraagt. Het maximaal berekend aantal dodelijke slachtoffers bedraagt 322.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege de ondergrondse hogedrukaardgasleidingen in niveau 2.

Toetsing provinciaal beleid

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat het groepsrisico vanwege de relevante risicobronnen onder de oriëntatiewaarde ligt. Voor het op maaiveld gelegen gedeelte van de hogedrukaardgasleiding A-515 is de inschatting dat de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Volgens het provinciaal beleid moet in principe voldaan worden aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is alleen mogelijk indien het aannemelijk is dat door het treffen van maatregelen het groepsrisico op termijn teruggebracht wordt tot onder de oriëntatiewaarde.

Voor vrijwel alle risicobronnen ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde en is het groepsrisico verantwoord, met in acht name van de gemeentelijke beleidsvisie. De Veiligheidsregio is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening gevraagd naar de brandweertechnische aspecten zoals hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De veiligheidsregio heeft daarover geen enkele bemerking gedaan.

Van de te verwachten overschrijding van de oriëntatiewaarde vanwege het op maaiveld gelegen gedeelte van de hogedrukaardgasleiding A-515 is niet met zekerheid te stellen dat deze op termijn tot onder de oriëntatiewaarde wordt teruggebracht. Deze overschrijding wordt met name veroorzaakt door buiten het plangebied aanwezige personen, onder andere door bezoekers van het nabij gelegen tuincentrum. In het plangebied van uitsluitend Molenwetering zelf, zijn, uitgaande van de toegelaten bestemmingen, ca. 275 personen binnen het invloedsgebied van dit gedeelte van deze leiding aanwezig.

Bovendien maakt het bestemmingsplan Molenwetering geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zodat het aantal aanwezige personen niet toeneemt.

De resultaten van een nog uit te voeren berekening zullen betrokken worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Toetsing gemeentelijk beleid

Uit het voorgaande blijkt dat er sprake is van risicobronnen met een groepsrisico in niveau 1, niveau 2 en niveau 3 als bedoeld in het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie.

Voor een groepsrisico in niveau 1 geldt dat de activiteit verantwoord is onder de volgende voorwaarden:

  • er is binnen afzienbare tijd een reductie van het groepsrisico te verwachten;
  • er bevinden zich geen beperkt zelfredzame personen binnen het invloedsgebied;
  • de activiteit heeft een groot maatschappelijk nut op de betreffende locatie;
  • de hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet;
  • alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
  • de bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit.

Voor een groepsrisico in niveau 2 geldt dat de activiteit verantwoord is onder de volgende voorwaarden:

  • alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
  • de hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet;
  • de bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit.

Indien een groepsrisico in niveau 3 valt, stelt de beleidsvisie dat het groepsrisico verwaarloosbaar is en geen extra maatregelen nodig zijn. Uitgaande van het bovenstaande is het groepsrisico nader uitgewerkt in de volgende paragraaf.

Naast het afwegingskader groepsrisico bevat de beleidsvisie ook een streefbeeld voor verschillende typen gebieden. Het bedrijventerrein Molenwetering is getypeerd als een bedrijventerrein type A. Hiervoor is het volgende streefbeeld vastgelegd:

  • er worden geen nieuwe risicobronnen toegelaten;
  • de vestiging van (beperkt) kwetsbare bestemmingen waar een gedeelte van de dag grote aantallen mensen bevinden is toegelaten. Dit geldt bijvoorbeeld voor winkels of kantoorgebouwen, maar niet voor hotels.
  • objecten voor verminderd zelfredzame personen worden geweerd.

Dit streefbeeld is in de regels vastgelegd.

5.4.4 Uitwerking groepsrisico

Algemeen

In de hiernavolgende paragrafen worden maatregelen besproken die de risico's van de risicobronnen kunnen beperken.

Maatgevend scenario

Het maatgevend scenario is het ongevalscenario dat bepalend is voor het aantal slachtoffers van een calamiteit. Het maatgevend scenario vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg zijn het ontstaan van een Bleve en het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen. Een Bleve is ook maatgevend voor het LPG-tankstation. Bij een Bleve komt de in de tank of het reservoir aanwezige, onder druk tot vloeistof samengeperste LPG met veel kracht vrij; het effect is een explosie. Bij het vrijkomen kan de vloeistof ontbranden. De effecten van een Bleve met gevolgen voor personen zijn de druk- en de hittebelasting. Bij een Bleve is sprake van een snel scenario, waardoor vluchten niet mogelijk is. Binnen een straal van 150 meter zullen de in dat gebied aanwezige personen overlijden aan de gevolgen van een Bleve. Ook buiten dit gebied kunnen nog dodelijke slachtoffers vallen. Tot op een afstand van ca. 300 meter zijn effecten te verwachten van een Bleve. In dat gebied zullen er naast dodelijke slachtoffers gewonden zijn met o.a. brandwonden.

Bij de overige bedrijven is het maatgevend scenario het, als gevolg van een calamiteit, vrijkomen van toxische stoffen in de lucht. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van deze toxische wolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Personen dienen zoveel mogelijk te binnen te schuilen en ramen en deuren te sluiten. Als dit gebeurt, dan kan enkele uren veilig in een gebouw verbleven worden. In veel gevallen zal een toxische wolk zodanig verdund zijn dat de risico's van de wolk beperkt zijn.

Bij een hogedrukaardgasleiding wordt het maatgevend scenario veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. Voor dit scenario geldt dat er directe ontsteking plaatsvindt, waardoor er sprake is van een snel scenario. Vluchten is niet mogelijk, waardoor het aantal dodelijke slachtoffers groot kan zijn. De tijdsduur van dit scenario is afhankelijk van de snelheid waarop de leiding kan worden afgesloten.

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen bij de bedrijven zijn mogelijk in de vorm van het toepassen van een hoger beschermingsniveau dan op dit moment toegepast wordt. Het bij de opslagen van gevaarlijke stoffen toegepaste beschermingsniveau ligt al op een hoog niveau. De in de geldende omgevingsvergunningen voor milieu opgenomen eisen voor deze opslagen voldoen aan de huidige eisen die voor dergelijke opslagen gelden. Dit, in combinatie met het lage berekende groepsrisico vanwege de bedrijven maakt het niet noodzakelijk om, vanwege dit bestemmingsplan, het huidige beschermingsniveau van de opslagen van gevaarlijke stoffen bij de verschillende bedrijven te verhogen.

Bij het LPG-tankstation is wel sprake van een relatief hoog groepsrisico met een berekend aantal dodelijke slachtoffers van 300. Dit wordt veroorzaakt doordat het maatgevend scenario een Bleve is. Dit leidt binnen ruim 100 meter van een LPG-tankstation tot veel dodelijke slachtoffers. Het relatief hoge groepsrisico wordt voor een groot deel veroorzaakt door het op korte afstand gelegen tuincentrum aan de Prinsenschouw. Mogelijke bronmaatregelen zijn het verlagen van de maximale doorzet per jaar aan LPG of het beëindigen van de LPG-opslag en -verkoop. In de omgeving van het LPG-tankstation is sprake van een bestaande planologische situatie. Vanwege het LPG-tankstation gelden beperkingen voor het gebruik van de binnen de PR=10-6 contour van het tankstation gelegen percelen. Volgens het Bevi mogen immers geen binnen de PR=10-6 contour geen kwetsbare bestemmingen (bestaand of nieuw) aanwezig zijn. Deze beperkingen zijn in de Regels vastgelegd.

Voor de N11 is de belangrijkste bronmaatregel het beperken van het transport van gevaarlijke stoffen. Aangezien de N11 een hoofdtransportroute voor gevaarlijke stoffen is, is deze maatregel niet mogelijk.

De hogedrukaardgasleidingen maken onderdeel uit van het hoofddistributienet van de Gasunie. Door het verleggen van de leidingen is het groepsrisico te verlagen. Gelet op berekende hoogte van het groepsrisico en de kosten van het verleggen van de leidingen, is dit voor deze leidingen geen reële optie.

Ruimtelijke en bouwkundige maatregelen

Ruimtelijke maatregelen

Een ruimtelijke maatregel om de risico's te beperken is het vergroten van de afstand tussen de risicobron en de (beperkt) kwetsbare bestemmingen. Voor al bestaande situaties is dit tegen hoge kosten mogelijk. Deze kosten wegen niet op tegen de berekende risico's. Andere ruimtelijke maatregelen in de vorm van een afschermende aarden wal hebben geen effect op de gevolgen van een Bleve. Ook een toxische wolk drijft over een aarden wal heen, waardoor ook voor een dergelijk ongeval een aarden wal geen afdoende maatregel is. Voor de ondergrondse hogedrukaardgasleiding geldt dat deze leidingen al vele jaren de huidige routes volgen. Verplaatsing is weliswaar tegen hoge kosten mogelijk, maar een alternatief tracé is niet zomaar voorhanden.

Bouwkundige maatregelen

Met bouwkundige maatregelen (bij de ontvanger) kan de veiligheidssituatie geoptimaliseerd worden. Bouwkundige maatregelen zijn vooral mogelijk om de gevolgen van een toxische wolk voor de aanwezigen in woningen en andere gebouwen te beperken. Tegen de gevolgen van een explosie als gevolg van een Bleve of bij een calamiteit bij een hogedrukaardgasleiding zijn bouwkundige maatregelen in de directe omgeving van de calamiteit weinig doeltreffend. Gelet op de aard van de omgeving, een industrieterrein, en op het feit dat het hoofdzakelijk om een feitelijk bestaande situatie is het treffen van (aanvullende) bouwkundige maatregelen geen reële optie.

Rampenbestrijding

Volgens de voorwaarden van de beleidsvisie bij een groepsrisico in niveau 1 en niveau 2 moeten hulpdiensten adequaat kunnen ingrijpen als een calamiteit zich voordoet. Hiervoor zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen.

Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • het plangebied moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten. Dit geldt ook voor de risicobronnen;
  • de wegen waarover de hulpdiensten aan moeten rijden, moeten minimaal 3 meter breed zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.

Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • de maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 160 meter;
  • brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
  • om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);
  • eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.

Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden. Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol. Bij de kans op het ontstaan van een warme Bleve is het van belang dat de brandweer snel na het constateren van een calamiteit ter plaatse is en met blussen kan beginnen om een grote calamiteit af te wenden. Een warme Bleve zal 20 minuten na aanstraling plaats vinden. Om een warme Bleve te voorkomen is binnen 15 minuten een goede inzet van de brandweer nodig. Wanneer niet binnen 15 minuten voldoende gekoeld of afgeschermd kan worden, is het ongewenst om brandweer personeel binnen een straal van 300 meter te laten komen. Bij een koude Bleve is het voorkomen van een Bleve niet mogelijk.

Om een calamiteit vervolgens daadwerkelijk te bestrijden en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te voorkomen is het van belang dat de brandweer over voldoende en geschikte blusmiddelen beschikt. Ter voorkoming van een warme Bleve is de beschikbaarheid van een onbeperkte voorraad bluswater van essentieel belang om de tankwagen te kunnen koelen. In het kader van het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening heeft de veiligheidsregio hierover geen opmerkingen gemaakt.

Zelfredzaamheid

Algemeen

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Hieronder is de zelfredzaamheid bij 2 mogelijke calamiteitscenario's, het vrijkomen van een giftige gaswolk en het ontstaan van een Bleve beschreven.

Giftige gaswolk

Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen.

Bleve

Bij een ongeval met een transport met brandbaar gas, zoals LPG, en bij het LPG-tankstation kan een Bleve ontstaan. Hierbij kan warmtestraling en een drukgolf ontstaan. Tegen de warmtestraling en de overdrukeffecten als gevolg van een Bleve zijn moeilijk maatregelen te nemen. De effecten van een Bleve kunnen merkbaar zijn tot een afstand van ca. 300 meter en in dat gebied tot schade aan gebouwen en tot doden en/of gewonden leidingen. Het gebied binnen een straal van ruim 100 meter is het 100% letaliteitgebied; geen van de aanwezigen binnen dit gebied (in de buitenlucht of in een gebouw) zal het incident overleven. De 1%-letaliteitsgrens ligt op ca. 300 meter. Buiten het 100%-letaliteitsgebied neemt het effect van een Bleve dusdanig af, dat mensen in een gebouw voldoende beschermd zijn, mits ze zich niet direct achter glas bevinden. Het plangebied en enkele locaties met een wijzigingsbevoegdheid liggen gedeeltelijk binnen het 100% letaliteitgebied. Bij een incident met een LPG tankwagen (tijdens transport of bij het LPG-tankstation), waarbij een Bleve ontstaat, is de vooraankondiging van een ongeval kort (warme Bleve) of zelfs niet aanwezig (koude Bleve). Bij het ontstaan van een warme Bleve geldt dat deze eerst als zodanig herkend moet worden. Hierbij kunnen vele belangrijke minuten verloren gaan. Veelal zal pas na het arriveren van het eerste blusvoertuig een warme Bleve worden herkend. De tijd is dan mogelijk te kort om en de mensen in de omgeving te alarmeren en om vervolgens te vluchten naar een veiliger omgeving.

Om het totaal aantal slachtoffers zo klein mogelijk te houden is het van belang om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen, danwel zoveel mogelijk te beperken. Een warme Bleve kan voorkomen worden door de tankwagen zodanig te koelen dat deze niet door de hitte van de externe bron bezwijkt. Hiervoor is een snelle en adequate alarmering essentieel, evenals een snelle inzetbaarheid van de brandweer die de beschikking heeft over de juiste hulpmiddelen (zie ook 5.4 Rampenbestrijding).Ook het aanbrengen van een coating op de tank, die nu op de meeste tankwagens aangebracht is, leidt er toe dat meer tijd beschikbaar is om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen.

Verder is het van belang dat de aanwezige personen regelmatig goed worden geïnformeerd wat te doen bij een eventuele calamiteit. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering echter tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude Bleve is hier helemaal geen tijd voor.

Vanwege de gevolgen van een Bleve moeten personen bij een calamiteit met een LPG-tankwagen of bij een LPG-tankstation, het gebied zo snel mogelijk kunnen ontvluchten. Hierbij zijn een snelle en adequate alarmering van belang, maar ook de aanwezigheid van voldoende goede en geschikte vluchtroutes, waarover de aanwezigen zo snel mogelijk op een afstand van ten minste 150 meter van de risicobron kunnen vluchten. Binnen het plangebied zijn voldoende geschikte vluchtroutes aanwezig.

Calamiteit gasleiding

Het invloedsgebied voor het groepsrisico van deze leidingen (de 1%-letaliteitsgrens) ligt op 600 meter (gedeelte 36 inch leiding A-515 dat op maaiveld ligt), 430 meter (gedeelte 36 inch leiding A-515 dat ondergronds ligt), 140 meter (12 inch leiding W-517-01), 95 meter (8 inch leiding leiding W-517-02) en 45 meter (4 inch leiding W-517-03) . De 100%-letaliteitsgrens ligt op 405 meter (gedeelte 36 inch leiding A-515 dat op maaiveld ligt), 180 meter (gedeelte 36 inch leiding A-515 dat ondergronds ligt), 70 meter (12 inch leiding W-517-01), 50 meter (8 inch leiding W-517-02) en 25 meter (4 inch leiding W-517-03).

Bij een dreigende calamiteit bij de gasleiding is het zaak om in ieder geval het 100%-letaliteitsgebied zo snel mogelijk te verlaten. Binnen het plangebied zijn voldoende geschikte vluchtroutes aanwezig.

Overige aspecten van invloed op zelfredzaamheid

De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en omgeving van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten. Binnen de invloedsgebieden van de risicobronnen bevinden zich geen specifieke bestemmingen voor verminderd zelfredzamen. Dit maakt dat er van uitgegaan kan worden dat aanwezigen binnen deze gebieden bij een eventuele calamiteit zelf het invloedsgebied kunnen verlaten. Om het vluchten mogelijk te maken is het ook van belang dat er korte, goed begaanbare routes zonder obstakels zijn die van de risicobronnen af gericht zijn. Wel moet voorkomen worden dat deze routes gelijk zijn aan de aanrijroutes van de hulpdiensten, of deze kruisen. Dit om belemmeringen voor beide partijen te voorkomen. Deze routes zijn in voldoende mate in het gebied aanwezig.

Communicatie

Bij een eventuele calamiteit is van belang dat aanwezige personen weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde uit de beleidsvisie bij een groepsrisico in niveau 1 en in niveau 2.

Conclusie

Met de in de vorige paragrafen beschreven maatregelen wordt voldaan aan de voorwaarden van de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Alphen aan den Rijn.

5.4.5 Conclusie externe veiligheid

In of in de omgeving van het plangebied liggen een aantal relevante risicobronnen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van meerdere van deze risicobronnen. Hieronder zijn in het kort de belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen samengevat, op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn haar verantwoording kunnen baseren.

Plaatsgebonden risico

Een klein deel van het plangebied in de directe omgeving van de binnen het plangebied aanwezige risicobronnen ligt binnen een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6. Binnen deze contour liggen geen kwetsbare bestemmingen. Wel ligt een enkel bestaand beperkt kwetsbaar object binnen deze contour. Dit leidt volgens de geldende regelgeving niet tot beperkingen voor het plangebied.

Hoogte groepsrisico

Het groepsrisico als gevolg van de voor het plangebied relevante risicobronnen ligt onder de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, uitgezonderd het groepsrisico van het gedeelte van de hogedrukaardgasleiding A-515 dat op maaiveld ligt. Het hoogste groepsrisico is, afgezien van het gedeelte op maaiveld van leiding A-515, berekend voor het LPG-tankstation en bedraagt 0,85 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers bedraagt 322, voor het ondergronds gelegen gedeelte van hogedrukaardgasleiding A-515. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Alphen aan den Rijn ligt het groepsrisico voor de verschillende risicobronnen in niveaus 1, 2 en 3.

Toetsing Beleidsvisie externe veiligheid

Om te voldoen aan de voorwaarden van de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Alphen aan den Rijn zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:

  1. 1. de hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet;
  2. 2. alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
  3. 3. de bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit.

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening zijn hierover geen opmerkingen gemaakt door de Veiligheidsregio. Het streefbeeld als bedoeld in paragraaf 4.2 van de beleidsvisie is verwerkt in de Regels.

Verantwoording

Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn hebben kennis genomen van de inhoud van deze rapportage en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.

5.5 Luchtkwaliteit En Geur

5.5.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende besluiten van belang.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdragen kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen

Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw

Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Duurzaamheidsagenda 2011-2014. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.

Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit

In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland-Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door de Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.

5.5.2 Luchtkwaliteit

De maximale toename van kantoren bedraagt ca. 146.000m2 BVO . Er wordt daarom minder dan 200.000 m2 BVO kantoren met 2 ontsluitingswegen gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling “niet in betekenende mate” draagt het plan hierdoor “niet in betekenende mate” bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Verder maakt dit bestemmingsplan geen directe ontwikkelingen mogelijk met uitzondering van een eetgelegenheid ten behoeve van de werknemers ter plaatse. Hierdoor zal de luchtkwaliteit ter plaatse niet verslechteren. Daarom is geen nadere verantwoording noodzakelijk naar het aspect luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat moet worden aangetoond dat de luchtkwaliteit niet verslechterd, of dat deze vallen in de NIBM-categorie. Teneinde een inschatting te maken van de actuele luchtkwaliteit binnen het plangebied is de digitale monitoringstool geraadpleegd uit het NSL. Er is één hoofdweg die dwars door het plangebied loopt de A. van Leeuwenhoekweg. Uit de monitoringstool blijkt voor 2011 voor de A. van Leeuwenhoekweg voor concentratie stikstofdioxide maximaal 26,1 µg/m3 en voor fijn stof maximaal 24,8 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek). In de rest van het bestemmingsplangebied zijn de concentraties lager. Het is de verwachting, dat door het schoner worden van de autotechniek de concentraties van vooral stikstofdioxide in de toekomst nog lager worden. De concentratie stikstofdioxide in 2015 voor het gehele plangebied zal dus beduidend lager zijn dan 40 µg/m3 bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de wetgeving.

In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de verbreding van de Leidse Schouw en een onderdoorgang onder de spoorlijn Leiden-Utrecht door. In het kader van de plan Mer voor de Maximabrug is deze weg doorgerekend. Er vinden geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats.

Conclusie

Vanuit luchtkwaliteit is er geen belemmering voor het plan.

5.5.3 Geur

Binnen het plangebied is op het adres Leidse Schouw 4 de Afvalwaterzuivering (AWZI) van het Hoogheemraadschap van Rijnland gevestigd. In 2006 is een geuronderzoek gedaan door Witteveen en Bos (Geuronderzoek AWZI Alphen Kerk en Zanen, AL65-1/jank2/002, 11 januari 2007). In 1996 is het toetsingskader inzake geur bij AWZI's vastgelegd in de NeR. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. De huidige AWZI Alphen Kerk en Zanen is in 1993 aangepast en vergund en wordt daarom beschouwd als een bestaande situatie. Eventuele ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van de AWZI Alphen Kerk en Zanen dienen te worden beschouwd als een nieuwe situatie. Hierna volgt het toetsingskader voor zowel bestaande als nieuwe situaties.

Toetsingskader voor bestaande situaties:

-3 ge/m3 als 98-percentiel ter plaatse van aaneengesloten woonbebouwing, lintbebouwing of andere geurgevoelige objecten (omgevingstypering 1, zie kader);

-7 ge/m3 als 98-percentiel ter plaatse van verspreid liggende woonbebouwing en woningen op industrieterreinen (omgevingstypering 2, zie kader).

Toetsingskader voor nieuwe situaties:

-1 ge/m3 als 98-percentiel ter plaatse van aaneengesloten woonbebouwing, lintbebouwing of andere geurgevoelige objecten (omgevingstypering 1, zie hierna);

- 2 ge/m3 als 98-percentiel ter plaatse van verspreid liggende woonbebouwing en woningen op industrieterreinen (omgevingstypering 2, zie hierna).

De provincie Zuid-Holland heeft in haar geurbeleid geurgevoelige bestemmingen gedefinieerd en vastgelegd (Handreiking Luchtkwaliteit en ruimtelijke ordening, Module stank, februari 2002). Op basis van de kenmerken verblijfsduur, omvang van de groep, aanwezigheid van gevoelige groepen en bijzondere bestemmingen zijn de volgende omgevingstyperingen geformuleerd:

omgevingstype 1:

  • woonwijk, lintbebouwing;
  • ziekenhuizen, sanatoria, bejaarden- en verpleegtehuizen;
  • recreatiegebieden (verblijfsrecreatie);
  • woonwagenterreinen;
  • woonboten;
  • asielzoekerscentra;
  • scholen.

omgevingstype 2:

  • bedrijfswoningen;
  • woningen in het landelijk gebied/verspreide ligging;
  • recreatiegebieden (dagrecreatie);
  • kantoren.

In de onderstaande afbeelding zijn de 1 ge/m3, 2 ge/m3, 3 ge/m3 en 7 ge/m3 als 98 percentiel aangegeven. De contouren gelden voor de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0008.jpg"

Figuur 8: Geurcontour AWZI

In de bestaande situatie zijn er geen geurgevoelige objecten binnen de 3 en 7 ge/m3 contour gelegen.

Voor de ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat binnen de contour van 2 ge/m3 als 98-percentiel geen geurgevoelige bestemmingen uit omgevingscategorie 2 kunnen worden gerealiseerd. Binnen de contour van 1 ge/m3 als 98-percentiel kunnen geen geurgevoelige bestemmingen uit omgevingscategorie 1 worden gerealiseerd.

Resultaten onderzoek

Er bevinden zich binnen de geurcontour 1 ge/m3 als 98 percentiel geen geurgevoelige bestemmingen in omgevingstype 1 en binnen dit bestemmingsplan bestaat ook geen voornemen om binnen deze contouren geurgevoelige objecten in omgevingstype 1 te realiseren. Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van kantoren mogelijk. Binnen de 2 ge/m3 geurcontour als 98 % is het oprichten van nieuwe kantoren niet mogelijk. De geurcontouren worden op de verbeelding aangegeven.

5.6 Duurzaamheid

De gemeente Alphen aan den Rijn vindt duurzame ruimtelijke ordening belangrijk en streeft daarnaar bij ruimtelijke ontwikkelingen op het niveau van de stad, wijken, buurten en gebouwen. Deze ambities zijn vertaald in kaders. Het algemene kader is het gemeentelijk milieubeleid (Gemeentelijk Milieubeleidsplan 3 – GMP3/Duurzaamheidsagenda 2011-2014) en een regeling voor het duurzaam bouwen van woningen (Duurzaam Bouwenconvenant Rijnstreek Woningbouw). Daarnaast heeft Alphen aan den Rijn ook klimaatambities.

Beleidsontwikkeling

In 2008 is de gemeente Alphen aan den Rijn toegetreden tot de Omgevingsdienst West-Holland. Daarbij is aansluiting gezocht bij het milieubeleid in de regio. Dit regionale beleid is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Omgevingsdienst West-Holland. Het GMP3 is vastgesteld tot en met 2010. Het daarop volgende milieubeleid van de gemeente Alphen aan den Rijn wordt opgesteld in samenwerking met de Omgevingsdienst West-Holland. Uitgangspunt daarbij is het bestaande milieubeleid / klimaatprogramma in de regio. In beginsel sluiten deze regionale kaders goed aan bij die in de gemeente Alphen aan den Rijn. Zo gaan al deze kaders uit van de duurzaam integrale en gebiedsgerichte aanpak bij ruimtelijke ontwikkeling.

Gebiedsgericht milieubeleid

Gebiedsgericht milieubeleid heeft als doel om de samenhang tussen de milieukwaliteit en andere kwaliteiten, zoals bijvoorbeeld het specifieke karakter van een gebied, concreet te maken. Gebiedsgericht milieubeleid maakt het mogelijk om, daar waar dit gewenst is of nodig is, tot differentiatie in milieukwaliteit te komen. Het motto hierbij is “De juiste milieukwaliteit op de juiste plek”. Ook de milieubeleving kan per gebied verschillen. Deze eigenschappen bepalen de huidige kwaliteit en de mogelijkheden voor het verbeteren/versterken van deze eigenschappen. Dit door de ambities af te stemmen op de kenmerken van het gebied, kunnen de karakteristieke kwaliteiten van een gebied worden beschermd of verbeterd. Een methode om dit te bereiken is de toepassing van de duurzaam rendement methode.

Duurzaam rendement methode

De basis van deze methodiek, is een verdien- en financieringsmethode op basis van meerwaarde, is het mogelijk op duurzaamheidsambities om te zetten in concrete maatregelen. De meerwaarde wordt stapsgewijs vertaald in extra financiële en maatschappelijke opbrengsten. Met deze opbrengsten worden duurzame kansen verzilverd en via (innovatieve) financieringsconstructies haalbaar gemaakt. Duurzaam Rendement stelt rendementen voor de belanghebbenden centraal. De rendementen worden gekwalificeerd en gekwantificeerd. Wanneer alle waardes inzichtelijk en berekend zijn kan met alle belanghebbende partijen rond de tafel worden gegaan om deze gezamenlijk te waarderen. Vervolgens kunnen de waardes worden geactiveerd in een samenwerking en financieringsconstructie. Bij de toepassing van Duurzaam Rendement, wordt onderscheid gemaakt in 'harde' en 'zachte' duurzame rendementen. Hard wil zeggen dat de brekende waarde van het rendement toegepast kan worden in een business case van een gebouw of gebied en effect heeft op de financiële huishouding van een organisatie (b.v. verlaging energiekosten, extra m2). Daarmee wordt de kans op een duurzame ingreep verhoogd en het risico van de financiering ervan verminderd. De zachte rendementen (b.v. wooncomfort, leerprestatie, gezondheid, veiligheid) kunnen overigens vaak ook berekend worden. Maar de uitkomst daarvan kan niet meegenomen worden in een business case of financiële huishouding. Daarmee zijn deze zachte rendementen niet minder waardevol, want daarin ligt vaak het hogere maatschappelijke doel en kunnen daardoor mede beslissend zijn bij de besluitvorming over een ingreep en de financiering daarvan.

5.7 Archeologie

5.7.1 Beleid

Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden

van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in het Streekplan Zuid-Holland West.

Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Alphen aan den Rijn is vastgesteld in verschillende bestemmingsplannen en in twee archeologische inventarisaties gemaakt door Kok (R.S. Kok, 1999, Archeologische inventarisatie Stadshart Alphen aan den Rijn en R.S. Kok, 2001, Archeologische inventarisatie Gemeente Alphen aan den Rijn). Het beleid is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

De Alphense bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding "Waarde - Archeologie". Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is de activiteit 'uitvoering van een werk' (voorheen aanlegvergunning) in de omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan.

Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de afdeling archeologie van Omgevingsdienst West-Holland.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

5.7.2 Onderzoek

Het plangebied ligt in het mondingsgebied van de Oude Rijn. Deze rivier is, met sterk afwisselende periodes van overstromingen en periodes van meer rust, van grote invloed geweest op het landschap en daarmee de bewoningsgeschiedenis. Langs de oevers van de Rijn ontstonden zandige oeverafzettingen die door hun hoogte een gunstige vestigingsplaats waren. De stroomgordel van de Rijn bevindt zich direct ten noorden van het plangebied. Aan weerszijden van de rivieroevers is tussen 4500 en 1200 v. Chr. veen gevormd. In dit achterland ontstond een fijn stelsel van geulen die afwaterden in de Rijn en waarvan de oevers hoger en droger waren dan het omliggende land. Het overgrote deel van het plangebied bestaat uit een laag gelegen komgebied met veen- en kleiafzettingen. Op twee plaatsen binnen het plangebied is sprake van brede inbraakgeulen die door hun hoge ligging vanaf de prehistorie een gunstige vestigingsplaats waren. Op deze afzettingen zijn in het verleden al archeologische vondsten gedaan uit de Romeinse tijd. In 1975 werd een aantal Romeinse vondsten aangetroffen bij bouwwerkzaamheden in de noordoostelijke hoek van het plangebied. Een archeologische waarneming op de hoek van de Antonie van Leeuwenhoekweg en de Leidse Schouw in 1986 maakt melding van Romeins aardewerk, bot en steen. Voor deze geulafzettingen geldt daarom een hoge archeologische verwachting.

Het veen-weidegebied is in principe een laag gelegen komgebied dat dooraderd is door smalle stroomgordels. Dit gebied heeft potentie voor archeologische sporen maar deze zijn tot op heden niet aangetroffen. Bewoning kan hebben plaatsgevonden op hoog gelegen veenkussens in de komgebieden en op smalle stroomgordels in het veen/klei-gebied. De dichtheid van bewoning is echter naar verwachting heel laag en ook de vindplaatsen waren waarschijnlijk zeer klein van omvang. Dit gebied heeft daarom een gematigde verwachting.

Uit historische kaartmateriaal blijkt dat het plangebied lange tijd in gebruik is geweest als weiland/ agrarisch gebied. Langs de Molenwetering worden boerderijplaatsen uit de Late Middeleeuwen verwacht. Vanaf de jaren 1980 is het gebied ontwikkeld als bedrijventerrein. In beginsel alleen het oostelijke deel tot aan grofweg de huidige J. Kepplerweg. In 1992 is ook een begin gemaakt met de westkant van het plangebied. Bij het bouwrijp maken van de voormalige weilanden is het terrein opgehoogd met 1 à 2 meter zand. Dit blijkt ook uit de boorstaten van diverse milieukundige bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd in het plangebied.

In het plangebied is tot op heden geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Kok heeft in 2001 een archeologische inventarisatie van gemeente Alphen aan den Rijn gemaakt als aanzet voor het gemeentelijke archeologische beleid. Hierin is ook het huidige plangebied opgenomen. Sindsdien zijn enkele plangebiedoverschrijdende studies uitgevoerd op basis waarvan een gedetailleerder verwachtingsmodel kan worden gegeven. De bepalingen in dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op deze recentere studies.

Niet uitgesloten kan worden dat bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenwetering de bodem (in enige mate) is verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0009.jpg"

Figuur 9. Uitsnede uit Kok, 2001. Rood en oranje: hoge verwachting. Geel: gematigde verwachting.

5.7.3 Conclusie

Omdat het grotendeels gaat om een conserverend bestemmingsplan is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

In het plangebied bevinden zich twee zones, namelijk gebieden met een hoge en gematigde archeologische verwachting. De gebieden met een hoge archeologische verwachting zijn de strook langs de Molenwetering zelf en de bekende stroomgordels in de noordwestelijke en noordoostelijke hoek van het plangebied. De overige delen van het plangebied zijn aangeduid als gebied met een gematigde archeologische verwachting.

Voor deze zones is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. De dubbelbestemming houdt in dat wanneer bouwwerkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 50m2 of respectievelijk 500m2 en dieper dan 1 meter archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Er is gekozen voor een dieptecriterium van 1 meter omdat het bedrijventerrein bij aanleg is opgehoogd.

In alle gevallen geldt verder het volgende:

Melding toevalsvondst

In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met het Archismeldpunt.

5.8 Flora En Fauna

Het onderzoek naar flora en fauna in het bestemmingsplan gebied is onderzocht door middel van een quickscan in het kader van de Flora- en Faunawet. De quickscan is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

In het algemeen geldt dat het bebouwde gedeelte van het bedrijventerrein nauwelijks betekenis heeft voor beschermde soorten. De groene zone langs het weteringpad in het zuiden van het bedrijventerrein heeft de meeste potentie als leefgebied voor beschermde soorten. Aangezien geen veranderingen zijn voorzien behalve de verlegging van de Leidse Schouw betekent dit dat het grootste gedeelte van het terrein en de groene zone in het zuiden van het terrein onaangetast blijven. In deze delen zijn negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten.

5.9 Milieu-effectrapportage

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure of een omgevingsvergunningsprocedure.

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  1. a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
  2. b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Als sprake is van een besluit dan is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig als sprake is van een kaderstellend plan dan geldt een plan-m.e.r.-plicht.
  3. c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er is een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet zijn uit te sluiten is een formele m.e.r beoordeling of plan-mer nodig;
  4. d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Passende beoordeling:

Voor plannen geldt dat indien een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en), dan is het plan m.e.r.-plichtig.

Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Beleidskaders

6.1.1 Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.

6.1.2 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het NWP 2009-2015 formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat. En water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel is klip en klaar: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

6.1.3 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland

Het waterbeleid van de provincie is vastgelegd in het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015. De basis van het provinciaal beleid is een duurzame en klimaatbestendige Delta, waarbij de volgende vier kernopgaven leidend zijn:

Waarborgen waterveiligheid

De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over versterking van de zwakke schakels in de kust en uitvoering van het (pilot)project Zandmotor. Hetzelfde geldt voor de versterking van rivierdijken, de organisatie van de informatievoorziening in het kader van rampenbestrijding en de implementatie van het beleidskader voor buitendijks gebied. Voorts behoren afronding van het Deltaplan Grote rivieren, toetsing en versterking van de boezemkaden, normering compartimentering- en voorlandkeringen, toetsing van de categorie c-keringen en verbetering van de internationale samenwerking rond overstromingen tot de taken van de provincie.

Realiseren mooi en schoon water

Een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewaterlichamen is een doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie legt de ecologische doelen vast, waarover al consensus is bereikt in de Regionale Bestuurlijke Overlegstructuren (RBO's). Ook het behoud van een goede waterkwaliteit op zwemwaterlocaties volgt uit Europese regelgeving (Zwemwaterrichtlijn); de taakverdeling is uitgewerkt in een landelijk protocol. Bestuurlijke afspraken heeft de provincie verder gemaakt over het bestrijden van verdroging in TOP-gebieden en de realisatie van een aantal 'waterparels'.

Ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening

Behoud van voldoende zoet water is een essentiële voorwaarde voor gebruiksfuncties zoals de drinkwatervoorziening, land- en tuinbouw en de boomteelt. Uit de Kaderrichtlijn Water (kortweg: KRW) volgen specifieke eisen op het gebied van drinkwaterwinning. De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over handhaving van het beschermingsniveau van bestaande drinkwaterbronnen. Voor de Greenports is een streefbeeld ontwikkeld voor bestaande en nieuw te ontwikkelen glastuinbouwlocaties. Stimulering van innovatieve pilots is nodig om grootschalige toepassing van gesloten waterkringlopen in de praktijk dichterbij te brengen.

Realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem

De provincie ziet toe op goed operationeel waterbeheer door waterschappen. Deze taak is vastgelegd in de wet. Bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over:

  • op orde brengen van het watersysteem (NBW-actueel);
  • afremmen van de bodemdaling in veenweidegebied (onder meer: Voorloper Groene Hart);
  • behouden van de strategische voorraad zoet grondwater (Grondwaterplan);
  • op orde brengen van de riolering (Bestuursakkoord Waterketen).

6.1.4 Beleid waterbeheerder

Waterbeheerplan Rijnland

Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en beleidsregels

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, evenals nieuwe Beleidsregels. Deze Beleidsregels worden periodiek geactualiseerd. De geldende versie van de Beleidsregels is versie 3.0, die is vastgesteld op 10 mei en 2 augustus 2011.

De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen. sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel uit te mogen voeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een keurvergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Voorkeursbehandeling hemelwater en afvalwater

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  1. a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  5. e. ander afvalwater dan bedoeld onder d:
    1. 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    2. 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De voorkeursvolgorde kan gebruikt worden bij de invulling van het gemeentelijk rioleringsbeleid, maar het is geen dogma. De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Daar waar mogelijk aandacht besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken. Emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater moet waar mogelijk worden voorkomen door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht, controle en handhaving ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • kolken in hemelwaterriool te voorzien van extra zand- slibvang op tactische plekken in het stelsel;
  • uitvoeren adequaat beheer van straatoppervlak, kolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer en geen chemische onkruidbestrijding;
  • voorlichting te geven over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat, zoals auto's wassen en repareren.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of, als laatste keus, aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).

6.1.5 Beleid gemeente

Het gemeentelijk beleid betreffende de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater staat in het “verbeterd Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015” (vGRP), dat in november 2010 door de raad is vastgesteld. Dit vGRP bevat de uitgangspunten voor aanleg en instandhouding van gemeentelijke riolering in brede zin, dus ook voorzieningen voor hemelwater en grondwater.

Het Stedelijk Waterplan Alphen aan den Rijn is in 2008 opgesteld in samenwerking met het hoogheemraadschap van Rijnland. Het plan heeft betrekking op het stedelijke gebied van Alphen aan den Rijn en is daarmee van toepassing op het gebied van dit bestemmingsplan. In het plan staan doelen en maatregelen ten aanzien van de veiligheid en ecologische kwaliteit van het stedelijk oppervlaktewater.

6.2 Oppervlakte Water

6.2.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied ligt vrijwel geheel binnen de Polder Alpherhoorn. Een zeer klein deel ten zuidwesten van de N11 ligt in de Polder Het Zaanse Rietveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B082molenwetering-0003_0010.jpg"

Figuur 10: Polders in het plangebied

6.2.2 Beschrijving bestaand watersysteem

Het plangebied binnen de Polder Alpherhoorn ligt voor het grootste deel binnen het peilvak WW-21A met een vastgesteld peil van N.A.P. -2,52 m. De buitenrand van het plangebied ligt in een aantal andere peilvakken. Aan de noordzijde en de zuid-westzijde is dit het peilvak WW-21B met een vastgesteld peil van N.A.P. -2,12 m. De noord-westzijde ligt in WW-21E met een vastgesteld peil van N.A.P. -2,20 m. De strook met groen en water aan de zuid-oostzijde vormt het peilvak WW-21-HW09. Dit is een hoogwatergebiedje met fluctuerende peilen tussen N.A.P. -2,12 en -2,42 m. Het zeer kleine deel van het plangebied binnen de Polder Het Zaanse Rietveld ligt in het peilvak WW-22A met een vastgesteld peil van N.A.P. -2,38 m. In het plangebied is er volgens kaart 5 van het Waterbeheerplan 2010-2015 van het hoogheemraadschap voor de peilvakken binnen Polder Alpherhoorn en Polder Het Zaanse Rietveld waarschijnlijk een wateropgave vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit is nog niet nader onderzocht en uitgewerkt in maatregelen. In het Stedelijk Waterplan Alphen aan den Rijn 2008 staan een aantal maatregelen aan de noordzijde van het plangebied, die de afvoer van het hoger gelegen peilgebied verbeteren. Deze maatregelen, waaronder het vervangen van stuwen en aanleggen van duikers, zijn inmiddels uitgevoerd.

6.2.3 Aanpassingen aan de waterstaatkundige inrichting

Behoudens het eventueel vergroten van aanwezige duikers zijn er geen aanpassingen aan de waterstaatkundige inrichting binnen het plangebied bekend. Als ontwikkelingen toch aanpassingen nodig maken, zullen hierbij de keur van het hoogheemraadschap van Rijnland en de onderliggende beleidsregels leidend zijn.

6.2.4 Waterkwaliteit (riolering en dubo)

Nieuwe rioleringssystemen in stedelijk gebied zullen worden uitgevoerd als gescheiden rioolstelsel. Voor nieuwe lozingen in het buitengebied wordt, in overleg met het hoogheemraadschap, de meest doelmatige oplossing gekozen binnen de geldende wet- en regelgeving.

Er wordt naar gestreefd om de waterafvoerende oppervlakken van bouwwerken en terreinen uit te voeren in niet uitlogende materialen en de toepassing van zink, koper of lood bevatten, te vermijden. Hiermee wordt diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater voorkomen.

6.2.5 Grondwater

Het grondwaterbeleid van de gemeente is beschreven in het verbeterd Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2015.

De gemeentelijke grondwatertaak heeft betrekking op de openbare ruimte in stedelijk gebied. In het plangebied zijn geen problemen voortkomend uit de grondwaterstand bekend.

Bij alle planologische ontwikkelingen binnen het plangebied zal het effect op de grondwaterstand onderzocht worden en zonodig worden maatregelen getroffen om negatieve effecten op de grondwaterstand te compenseren.

6.2.6 Riolering

Huidige rioleringsstructuur

Het grootste deel van het plangebied heeft een volledig gescheiden rioolstelsel. Het vuile afvalwater stroomt via een apart buizenstelsel naar een rioolgemaal, dat het naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie pompt. Het hemelwater afkomstig van daken en verhardingen wordt via een ander buizenstelsel afgevoerd naar het meest nabijgelegen oppervlaktewater.

In het noordwestelijk deel van het plangebied ligt een verbeterde gescheiden rioolstelsel. Dit is ook een gescheiden stelsel, maar in dit stelsel wordt ook het eerste deel van een regenbui afgevoerd als ware het vuil afvalwater. Pas bij langduriger en heviger regenval wordt het overige deel afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Gemeentelijk rioleringsplan

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot de inrichting van de gemeentelijke rioolstelsels is beschreven in het Gemeentelijk rioleringsplan. Het geldende plan heeft de titel vGrp 2012-2015. Naast de wijze waarop de bestaande stelsels worden beheerd en onderhouden beschrijft het vGrp ook op welke wijze invulling wordt gegeven aan de zorgplichten voor hemelwater, afvalwater en grondwater.

Toekomstige rioleringsstructuur

Bij reconstructiewerkzaamheden zal worden onderzocht of nu bestaande verbeterd gescheiden rioolstelsels gehandhaafd moeten worden of dat een ombouw naar een 'gewoon' gescheiden rioolstelsel de voorkeur heeft.

Als ontwikkelingen toch aanpassingen nodig maken, zullen de uitgangspunten zoals vermeld in het verbeterd Gemeentelijk rioleringsplan leidend zijn.

6.3 Watertoets

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap van Rijnland. Bovenstaande punten zijn besproken en de opmerkingen ten aanzien van de bestaande rioolleidingen zijn verwerkt.

Hoofdstuk 7 Juridische En Bestuurlijke Aspecten

7.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en kadastrale kaart).

7.3 Opbouw Van De Regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels" bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels" bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: "Algemene regels" bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels" omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met "Inleidende regels" (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de "Bestemmingsregels", de "Algemene regels" en de "Overgangs- en slotregels".

In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen in alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd (afhankelijk van het bestemmingsplan):

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

7.4 Wijze Van Toetsen

De regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan het bestemmingsplan.

Indien een aanvraag binnenkomt dient:

  1. 1. In eerste instantie op de verbeelding te worden gekeken waar de betreffende locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen en de eventuele nadere aanduidingen die op deze gronden van toepassing zijn;
  2. 2. Vervolgens in de regels onder de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming te worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze doeleindenomschrijving;
  3. 3. Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
    1. a. bebouwing te kijken naar de bebouwingsregels;
    2. b. werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels;
    3. c. gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
  4. 4. Indien strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke afwijkingsbevoegdheden danwel in de wijzigingsbevoegdheden te worden nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te worden voldaan.

7.5 Artikelsgewijze Behandeling

Artikel 1 Begrippen

In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Aangesloten is bij de landelijke standaard begripsbepalingen, die zijn voorgeschreven danwel die voortvloeien uit de jurisprudentie. Voor het overige is aangesloten bij de in de gemeente gebruikelijke definities danwel zijn toegesneden op de specifieke situatie.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

Artikel 3 Bedrijf

De bestaande situatie (aanwezige waarden en gebruik van gronden en bebouwing)vormt het uitgangspunt voor de bestemmingen. Het bedrijventerrein biedt in de huidigesituatie weinig ruimte voor nieuwe ontwikkelingenmaar de mogelijkheid hiervoor in de toekomst moet niet worden uitgesloten. Voortzetting van de bedrijfsfuncties wordt hier nagestreefd. Het betrokken gebied is voornamelijk voor bedrijfsfuncties bestemd.
De bestemming "Bedrijf" beslaat dan bijna helemaal het volledige plangebied en is gericht op een duurzame bedrijfsontwikkeling. Binnen ruime marges worden regels gesteld voor bebouwing en open terreinen, alsmede voor het gebruik daarvan voor bedrijfsdoeleinden. De ontsluitingswegen, voor zover zij niet de hoofdontsluiting vormen, vallen niet binnen de bedrijfsbestemming, maar binnen de bestemming "Verkeer".

Artikel 4 Bedrijf - Bedrijfsverzamelcomplex

Ter plaatse van de bestemming "Bedrijf - Bedrijfverzamelcomplex" is ruimte gemaakt voor de aldaar destijds ontwikkelde mix van bedrijven en zelfstandige kantoren, verdeeld over meerdere percelen. Deze percelen vormen thans één gebied als bedrijfsverzamelcomplex. De oppervlakte van de zelfstandige kantoren mag het huidige oppervlak van 2750m2 niet overschrijden.

Artikel 5 Bedrijf - nutsvoorziening

Het al bestaande electriciteitsdistributiebedrijf krijgt de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening"

Artikel 6 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie

Deze bestemming is onveranderd en is opgenomen voor het rioolzuiveringsbedrijf. Om het bedrijf liggen geurzones waarbinnen geen geurgevoelige objecten opgerichtmogen worden.

Artikel 7 Groen

Het groen met een meer structureel karakter (structuurgroen) is vastgelegd in de bestemming “Groen”. Daarin zijn opgenomen grasvelden, opgaande beplanting, taluds langs het water en de diverse in het groen aanwezige voet- en fietspaden.

Artikel 8 Horeca

Met de bestemming "Horeca' wordt ruimte gemaakt voor de trend van horeca, eventueel gecombineerd met een seet-to-meet concept, op het bedrijventerrein. De horeca kan tevens een bijdrage leveren aan een kwalitatief hoogwaardige buitenruimte op het bedrijventerrein.

Artikel 9 Sport

De sportaccomodatie van Jawi heeft met de bestemming "Sport" de specifieke bestemming verkregen nadat in het verleden door middel van een ruimtelijke procedure toestemming is verleend voor de vestiging van de sportaccomodatie op het bedrijventerrein Molenwetering.

Artikel 10 Verkeer

De wegen met een overwegende stroomfunctie zijn bestemd tot “Verkeer”. Dit betreft onder andere de A. van Leeuwenhoekweg. Behalve de weg vallen binnen deze bestemming ook groenvoorzieningen, trottoirs, fiets- en voetpaden en eventuele geluidwerende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunten voor motorbrandstoffen met LPG' zijn ook verkooppunten voor motorbrandstoffen inclusief LPG en ondergeschikte detailhandel toegestaan.

Artikel 11 Verkeer - railverkeer

Het verkeer en vervoer per rail met inbegrip van kruisingen, zowel gelijkvloers als ongelijkvloers heeft de specifieke bestemming "Verkeer - Railverkeer" gekregen. Behalve het spoor zijn ook nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, voet- en fietspaden en watergangen toegestaan.

Artikel 13 Water

Alle watergangen die door het plangebied stromen hebben een structurele functie voor waterberging en waterhuishouding en zijn daarom specifiek bestemd tot “Water”. Binnen de bestemming “Water” zijn tevens bruggen en dergelijke toegestaan.

Artikel 14 Leiding - Gas (dubbelbestemming)

De gasleiding heeft een beschermingszone. Het artikel met de bestemming "Leiding - Gas" geeft hiervoor de in acht te houden regels.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)

De hoogspanning heeft een beschermingszone. Het artikel met de bestemming "Leiding - Hoogspanning" geeft hiervoor de in acht te houden regels.

Artikel 16 Leiding - Riool (dubbelbestemming)

Het riool heeft een beschermingszone. Het artikel met de bestemming "Leiding - Riool" geeft hiervoor de in acht te houden regels.

Artikel 17 Leiding - Water (dubbelbestemming)

De waterleiding heeft een beschermingszone. Het artikel met de bestemming "Leiding - Water" geeft hiervoor de in acht te houden regels.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)

Het gebied dat als archeologisch waardevol is aangemerkt is middels een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Er zijn twee verschillende gebieden aangewezen met elk zijn eigen regels, gebaseerd op de resultaten uit het archeologisch onderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan is uitgevoerd.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

Het gebied dat als archeologisch waardevol is aangemerkt is middels een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Er zijn twee verschillende gebieden aangewezen met elk zijn eigen regels, gebaseerd op de resultaten uit het archeologisch onderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan is uitgevoerd.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)

Het gebied dat als archeologisch waardevol is aangemerkt is middels een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Er zijn twee verschillende gebieden aangewezen met elk zijn eigen regels, gebaseerd op de resultaten uit het archeologisch onderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan is uitgevoerd.

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Dit voorschrift zorgt ervoor dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze anti-dubbeltelbepaling heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is bepaald wat in ieder geval onder strijdig gebruik dient te worden verstaan.

Artikel 24 geluidszone - industrie

In dit artikel is bepaald dat het oprichten van geluidsgevoelige objecten uitsluitend is toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder of de daarop gebaseerde overige regelingen.

Artikel 25 geluidszone - gezoneerd industrieterrein

Een gezoneerd industrieterrein is een industrieterrein waarop op basis van de Wet geluidhinder ‘grote lawaaimakers’ zijn toegestaan. Een gezoneerd industrieterrein heeft een op basis van de Wgh vastgestelde geluidzone rondom het industrieterrein. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 26 Milieuzone - geurzone - 1

In dit artikel is bepaald dat geen geurgevoelige objecten zijn toegstaan.

Artikel 27 Milieuzone - geurzone - 2

In dit artikel is bepaald dat geen geurgevoelige objecten zijn toegstaan.

Artikel 28 veiligheidszone - bevi

Deze gebiedsaanduiding bepaalt dat er binnen de Bevi contouren geen nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden en wordt de vestiging van risicovolle bedrijven uitgesloten.

Artikel 29 vrijwaringszone - straalpad

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van de straalpaden binnen het plangebied.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

Op basis van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders voor de gronden binnen het plangebied bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de bestemmingen opgenomen bouwregels. Het gaat hier om veranderingen van beperkte aard, zoals het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en het vergroten van de maatvoering van bouwwerken met 15%.

Artikel 31, 32, 33 en 34 ontheffingsgebied 1, 2, 3 en 4

In deze artikelen wordt geregeld dat in de ontheffingsgebieden door burgemeester en wethouders, afgeweken kan worden van de in de desbetreffende artikelen bepaalde milieucategorieën.

Artikel 35 wro-zone - wijzigingsgebied 5 (Horeca-zoeklocatie)

In dit artikel wordt geregeld dat door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de bestaande bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming "Horeca".

Artikel 36 wro-zone - wijzigingsgebied 6 (Onderdoorgang spoor)

In dit artikel wordt geregeld dat door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de bestaande bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming "Onderdoorgang spoor".

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit artikel is onder meer aangegeven dat bouwwerken die ten tijde van inwerkingtreding van dit plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ondanks dat zij afwijken van het plan.

Gebruik van gronden en opstallen zoals dat op het moment van inwerkingtreding van dit plan plaatsvindt, mag -hoewel het afwijkt van het plan- worden gecontinueerd. Het gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden voortgezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro dient de gemeenteraad bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Het doel van een exploitatieplan is om bijkomende kosten te verhalen op ontwikkelaars in het plangebied. Op grond van artikel 16, tweede lid Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Dit bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard en voor een gedeelte ontwikkelingsgericht. Deze ontwikkelingen hebben enerzijds betrekking op gronden die in eigendom zijn bij de gemeente, anderzijds kan het gaan om particuliere initiatieven. Hiermee zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid. Ontwikkelingen zijn in het bestemmingsplan vastgelegd met een wijzigingsbevoegdheid en ontheffingsbevoegdheden. Zodra van deze bevoegdheden gebruik wordt gemaakt is het nodig te beoordelen of een exploitatieplan opgesteld dient te worden.

Bijlagen

Bijlage 1 Qra Gasleidingen

Bijlage 2 Quickscan Flora &Fauna