de Schans en De Vork
Beheersverordening - Gemeente Alphen aan den Rijn
Vastgesteld op 25-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan:
De beheersverordening "De Schans en De Vork" van de gemeente Alphen aan den Rijn;
1.2 Beheersverordening:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0484.B091schansenvork-0003 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 Verordeningsgebied:
Het gebied waarop deze verordening van toepassing is, zoals aangegeven in de verbeelding.
1.4 Aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Ander bouwwerk:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.6 Ander werk:
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.7 Archeologisch onderzoek:
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.
1.8 Archeologische waarde:
De waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.
1.9 Bebouwing:
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 Bedrijf:
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.11 Bestaand gebruik:
Het gebruik van gronden en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van in werking treden van het plan.
1.12 Bestaande bebouwing:
Bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd.
1.13 Bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 Bestemmingsvlak:
Een vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bedrijfsgebouw:
Een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt voor bedrijfsruimte.
1.16 Bedrijfswoning:
Een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bestemming of het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.17 Beperkt kwetsbaar object:
- a. Woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- b. Sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- c. Sporthallen, zwembaden, speeltuinen.
1.18 Bevi inrichting:
Een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.19 Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 Bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 Bebouwingsgrenzen:
De op de kaart aangegeven grenslijnen, waarbinnen de gebouwen overeenkomstig de bestemming uitsluitend worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.22 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.23 Bouwlaag:
Een doorlopen gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.
1.24 Bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 Bouwvlak:
Een bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 Bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.
1.27 Cultuurhistorische waarde:
Belang in geschiedkundig opzicht, onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.
1.28 Deskundige:
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline.
1.29 Detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.30 Dienstverlening:
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe.
1.31 Erf:
Het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw, buiten het bouwvlak en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en blijkens de bestemming voor deze inrichting in aanmerking komt.
1.32 Gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 Groepsrisico:
Het groepsrisico is de jaargemiddelde kans dat een groep van een bepaalde omvang dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheidverdeling in de omgeving van de inrichting.
1.34 Hoofdgebouw:
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, ligging, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.35 Handel:
Groothandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan personen die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden;
Detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.36 Horeca:
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed&breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.
1.37 Invloedsgebied:
Een gebied behorend bij een inrichting, die valt onder de eisen gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden.
1.38 Kwetsbaar object:
- a. Woningen, voor zover zij niet als beperkt kwetsbaar object zijn aan te merken;
- b. Gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. Ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. Scholen, of
- 3. Gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. Gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig kunnen zijn, zoals;
- 1. Kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object, of
- 2. Complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- 3. Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.39 Maatschappelijke voorzieningen:
Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.40 Nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatiehuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.41 Peil:
- a. Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.42 Plaatsgebonden risico:
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
1.43 Risicovolle activiteit:
Een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.
1.44 Risicovolle inrichting:
Een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.
1.45 Verbeelding:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.B091schansenvork-0003.
1.46 Verminderd zelfredzame personen:
Personen die niet zelfstandig de omgeving van een incident kunnen verlaten en zichzelf in veiligheid kunnen brengen.
1.47 Woning:
Een (gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijzen Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddeld niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De breedte en diepte van een gebouw:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijven, Met Bijbehorende Erven
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels als 'Bedrijven, met bijbehorende erven' aangewezen gronden zijn bestemd voor, ter plaatse van de aanduiding:
- a. 'Bedrijf tot en met categorie 3.2': Bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels is gevoegd;
- b. 'Bedrijf tot en met categorie 4.1': Bedrijven tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels is gevoegd;
- c. 'Bedrijf tot en met categorie 4.2': Bedrijven tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij deze regels is gevoegd;
- d. 'Bedrijf tot en met categorie 5.1': Bedrijven tot en met categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten , die als bijlage bij deze regels is gevoegd;
- e. 'Bedrijf tot en met categorie 5.2': Bedrijven tot en met categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten , die als bijlage bij deze regels is gevoegd;
Alsmede voor:
- f. Kantoren welke een ondergeschikt onderdeel uitmaken van een op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf, die onlosmakelijk zijn verbonden aan dat bedrijf en die noodzakelijk zijn in het kader van de bedrijfsvoering van dat bijbehorende bedrijf;
- g. Horeca, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- h. Ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg toegestaan;
- i. Ter plaatse van de aanduiding 'reclamezuil' is een reclamezuil toegestaan.
Met daarbij behorende:
- gebouwen:
- bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- tuinen:
- erven;
- terreinen;
- wegen en paden;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen.
Met dien verstande dat:
- Nieuwe risicobronnen niet zijn toegestaan;
- Bedrijfswoningen, uitsluitend zijn toegestaan binnen de zone 'bedrijfswoningen toegestaan' en ter plaatse van de specifieke aanduiding 'bedrijfswoning';
- Objecten voor verminderd zelfredzame personen niet zijn toegestaan;
- Detailhandel niet is toegestaan;
- Horeca niet is toegestaan, behalve ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.
3.2 Bouwregels:
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 3.2.1 onder c. en toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen ten hoogste 20 m wordt;
- b. 3.2.1 onder d. en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verminderd tot 0 m, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en veiligheid in geval van calamiteiten.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. Het gebruik van bedrijfswoningen als burgerwoning;
- b. Bewoning van bedrijfsruimten;
- c. Het gebruik van gronden en gebouwen voor detailhandel.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Wonen, Met Bijbehorende Erven
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Wonen, met bijbehorende erven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Woondoeleinden;
Met de daarbij behorende:
- Hoofdgebouwen;
- Bijbehorende bouwwerken;
- Andere bouwwerken;
- Parkeervoorzieningen;
- Erven.
4.2 Bouwregels
Op de artikel 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
- a. Als hoofdgebouwen uitsluitend eengezinshuizen mogen worden gebouwd;
- b. De hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken mogen worden gebouwd;
- c. De goothoogte van iedere woning ten hoogste gelijk mag zijn aan de goothoogte, welke aanwezig is ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- d. De hoogte van iedere woning ten hoogste gelijk mag zijn aan de hoogte, welke aanwezig is ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- e. De inhoud van iedere woning niet meer mag bedragen dan de inhoud, welke aanwezig is ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- f. Bij iedere woning bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 50 m2, mits ten minste 50%, doch niet minder dan 40 m2 van het bijbehorend erf onbebouwd blijft;
- g. De goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2.50 m mag bedragen;
- h. De goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk mag zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
- i. De hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 2 m mag bedragen, met uitzondering van pergola's tot een hoogte van niet meer dan 2.50 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het vergroten van het bestaande grondoppervlak van de woning met niet meer dan 30 m2, waarbij:
- a. De bebouwingsgrenzen zonodig mogen worden overschreden;
- b. De inhoud van de woning na het vergroten niet meer dan 550 m3 mag bedragen;
- c. Het bijbehorend erf voor ten minste 50%, doch niet minder dan 40 m2 onbebouwd blijft;
Artikel 5 Nutsvoorzieningen, Al Dan Niet Met Bijbehorende Erven
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Nutsvoorzieningen, al dan niet met bijbehorendeerven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(Openbare) nutsvoorzieningen.
Met de daarbij behorende:
- Gebouwen en andere bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
- a. De gebouwen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken mogen worden gebouwd;
- b. De goothoogte ten hoogste 4 m mag bedragen;
- c. De hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 2 m mag bedragen.
Artikel 6 Maatschappelijke Voorzieningen, Met Bijbehorende Erven
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Maatschappelijke voorzieningen, met bijbehorendeerven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Maatschappelijke voorzieningen.
Met de daarbij behorende:
- Gebouwen en andere bouwwerken.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
- a. De gebouwen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken mogen worden gebouwd;
- b. Het bebouwingspercentage ten opzicht van het bouwvlak ten hoogste 20% mag bedragen;
- c. De hoogte van gebouwen ten hoogste 15 m mag bedragen;
- d. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 2 m mag bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 onder c. ten behoeve van hoogte van ten hoogste 25 m.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Verkeersvoorzieningen waaronder rijbanen, bruggen, kunstwerken, sloten, bermen, fietspaden en straatmeubilair, een en ander hoofdzakelijk gericht op de doorstroomfunctie van het verkeer;
- b. Groenvoorzieningen;
- c. Nutsvoorzieningen;
- d. Water;
- e. Voorzieningen voor het stallen van fietsen;
- f. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een fietstunnel;
- g. Ter plaatse van de aanduiding 'viaduct' een viaduct;
- h. Bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Rijweg
8.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Rijweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Wegen,
Met de daarbij behorende:
- Andere bouwwerken, zoals lichtmasten, verkeersborden en andere verkeersgeleiders, zulks met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
8.2 Bouwregels
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd:
- a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter indien sprake is van lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten;
- b. Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
Artikel 9 Fietspad
9.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Fietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Fietspaden,
Met de daarbij behorende:
- Andere bouwwerken en andere werken, zoals lichtmasten, verkeersborden;
- Andere verkeersgeleiders;
- Bruggen en duikers.
9.2 Bouwregels
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd:
- a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter indien sprake is van lichtmasten, verkeerstekens, andere palen en masten;
- b. Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Verkeer - railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Verkeers- en vervoersdoeleinden per rail, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, waaronder in elk geval zijn begrepen:
- 1. Spoorbanen met bovenleidingen en de daarbij behorende kunstwerken, zoals masten, bruggen, duikers;
- 2. Geluidwerende voorzieningen;
- 3. Nutsvoorzieningen.
- b. Waterweg- verkeers- en groendoeleinden ter plaatse van over- en onderdoorgangen ten dienste van ofniet strijdig met lid a;
- c. Een viaduct ter plaatse van de aanduiding 'viaduct'.
10.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer - railverkeer' bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd met dien verstande dat:
- a. De inhoud van een gebouw niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- b. De goothoogte van een gebouw niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
- c. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 9 m gemeten vanaf het railspoor.
Artikel 11 Water- Waterweg
11.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Water- waterweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Water;
- b. Verkeersdoeleinden te water;
- c. Ontvangst, berging en/of afvoer van water;
- d. Instandhouding en onderhoud van de waterkering gericht op de kering van het rivierwater;
- e. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan met aanbruggen en bijbehorende gebouwde en ongebouwde voorzieningen, installaties en constructies en de daarop gelegen hoofdverkeersweg, fietspaden, trottoirs, milieuvoorzieningen en straatmeubilair.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen ten dienste van deze bestemming gelden de volgende bepalingen:
Op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale hoogte van 9 m worden gebouwd zoals:
- Een brug en bouwwerken ten behoeve van een brug zoals ondersteunings-constructies en installaties;
- Oeverbeschoeiingen;
- Bewegwijzeringen
- Staketsels en duikers.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Water;
- b. Ontvangst, berging en/of afvoer van water;
- c. Kunstwerken;
- d. Bruggen;
Een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen ten dienste van deze bestemming gelden de volgende bepalingen:
- a. Op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, bewegwijzeringen, staketsels, en duikers.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, met dien verstande dat:
- 1. Aanlegsteigers niet hoger mogen zijn dan 1 m boven waterpeil;
- 2. Bruggen niet hoger mogen zijn dan 3,5 meter.
Artikel 13 Groen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Groenvoorzieningen;
- b. Bermstroken;
- c. Plantsoenen en parken;
- d. Bermen en bermsloten;
- e. Beplantingen;
- f. Voet- en fietspaden;
- g. Nutsvoorzieningen;
- h. Geluidwerende voorzieningen;
- i. Waterpartijen;
- j. Waterlopen;
- k. Bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater;
Een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. Op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bruggen, (langzaam)verkeersvoorzieningen, wegwijzers en zitbanken.
- b. De hoogte mag niet meer bedragen dan:
- 1. 6 meter voor lichtmasten;
- 2. 3,5 meter voor bruggen;
- 3. 5 meter voor speelvoorzieningen;
- 4. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Tuinen;
- b. Verhardingen;
- c. Parkeervoorzieningen behorende bij de hoofdbebouwing.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van:
- a. Erf- en terreinafscheidingen;
- b. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 1 meter;
- c. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 meter;
- d. Vlaggenmasten tot een maximale bouwhoogte van 10 meter.
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering
15.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Waterstaat - waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de waterkering;
- b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.
15.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. Op de gronden mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd;
- b. De maximale goot- en of bouwhoogte bedraagt:
- 1. Voor gebouwen: zoals bepaald in de daar voorkomende andere bestemming(en);
- 2. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming zoals, maar niet uitsluitend, bakens en lichten: 6 meter.
- c. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken waterkering niet worden geschaad en het college van burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken dijkbeheerder.
Artikel 16 Leiding- Hoogspanning Ondergronds
16.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Leiding- hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding.
16.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding- hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. Bouwwerken ten dienste van de ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximale oppervlakte van 10 m2 en een hoogte van 3 m;
- b. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, krachtens de andere op deze gronden liggende bestemmingen. Deze zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken hoogspanningsverbinding zich hiertegen niet verzetten en burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken beheerder van de hoogspanningsverbinding.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de in lid 16.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. Het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder begrepen rietbeplanting;
- 2. Het wijzigingen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 3. Het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- 4. Diepploegen;
- 5. Het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- 6. Het permanent opslaan van goederen, waaronder mede begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 7. Het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- 8. Het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- b. Het verbod als bedoeld in lid 16.3 onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- 1. In uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening;
- 2. Mogen worden uitgevoerd krachtens een eerder verleende vergunning;
- 3. Betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer.
- c. Voordat over het verlenen van een vergunning als bedoeld onder lid 16.3 onder a wordt beslist, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de hoogspanningsverbinding over de vraag of door het verlenen van een vergunning de belangen in verband met de hoogspanningsverbinding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 17 Waarde - Archeologie
17.1 Bestemmingsomschrijving
De op de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen kaart voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van:
- a. Bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de nieuwe bebouwing niet buiten het bestaande grondvlak wordt gerealiseerd;
- c. Een bouwwerk buiten het bestaande grondvlak dat zonder bodemingrepen niet dieper dan 35 cm onder het maaiveld en/of met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 kan worden geplaatst.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan bepaalde ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken.
- 1. Onder met de beheersverordening strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
- a. Een seksinrichting;
- b. Horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
- c. Bedrijfsmatige opslag van vuurwerk.
- 2. Onder met de beheersverordening strijdig gebruik wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan.
- 3. Een verboden gebruik als bedoeld in lid 1, is niet het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen voor de uitoefening van een ''vrij" beroep, zoals dat van arts, makelaar, architect, notaris en kunstenaar, mits:
- a. De gezamenlijke vloeroppervlakte van die ruimten niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen en niet meer dan 45m2;
- b. Op de bij de woning behorende gronden parkeergelegenheid voor ten minste twee extra personenauto's is of vóór de aanvang van het beroepsmatig gebruik wordt aangelegd, indien een garage of autobox op die gronden in het beroepsmatig gebruik wordt betrokken. Dit laat onverlet de geldende parkeernorm voor de woonfunctie;
- c. Voor zover het gaat om gebruik van bij de woning onbebouwde gronden, op de bij de woningen behorende buitenruimten, die bedoeld is als stallingsruimte voor auto's als zodanig gehandhaafd blijft dan wel vervangen wordt, en
- d. De beroepsactiviteiten geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de woonomgeving in verband met verkeers- en parkeeroverlast;
- e. De beroepsactiviteiten geen afbreuk doen aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de beroepsactiviteiten wordt verbroken.
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in deze verordening behoeve van het gebruiken van ruimten binnen een woning en bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen voor de uitoefening van andere beroeps- en bedrijfsactiviteiten dan bedoeld in artikel 19.3, mits:
- a. De gezamenlijke vloeroppervlakte van die ruimten niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen en niet meer dan 45m2;
- b. In de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen een bergruimte voor (brom)fietsen met een oppervlakte van tenminste 4m2 aanwezig is en blijft;
- c. Op de bij de woning behorende gronden parkeergelegenheid voor ten minste twee extra personenauto's is of vóór de aanvang van het beroepsmatig gebruik wordt aangelegd, indien een garage of autobox op die gronden in het beroepsmatig gebruik wordt betrokken. Dit laat onverlet de geldende parkeernorm voor de woonfunctie.
- d. Voor zover het gaat om gebruik van bij de woning onbebouwde gronden, op de bij de woningen behorende buitenruimten, die bedoeld is als stallingsruimte voor auto's als zodanig gehandhaafd blijft dan wel vervangen wordt;
- e. De beroepsactiviteiten niet mogen betreffen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige activiteiten, in de zin van de Wet Milieubeheer en/of nadere milieuwetgeving;
- f. De beroeps- en bedrijfsactiviteiten geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor het milieu van de woonomgeving door milieuhinder en verkeers- en parkeeroverlast;
- g. De beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig, aantasten;
- h. De beroeps- en bedrijfsactiviteiten geen detailhandel betreffen, en
- i. De beroeps- en bedrijfsactiviteiten geen afbreuk doen aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten wordt verbroken.
- 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van:
- a. Maximale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als aangegeven op de kaart, dan wel omschreven in de regels, mits:
- De afwijking van enige maat ten hoogste 10% bedraagt;
- De bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- b. De plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, teneinde geringe veranderingen aan te brengen, indien dit door afwijkingen of onnauwkeurigheden in de kaart noodzakelijk is voor een juiste aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein;
- c. De in hoofdstuk 2 omschreven regels voor de oprichting van bouwwerken ten behoeve van openbare nutsdoeleinden, zoals gemaalgebouwtjes, telefooncellen, transformatorhuisjes, abri's, brievenbussen en laagspanningsverdeelkasten, mits:
- De inhoud van de bebouwing niet meer bedraagt dan 75 m3;
- De bouwhoogte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 3,5 m.
- Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van deze verordening indien strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
- a. Maximale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als aangegeven op de kaart, dan wel omschreven in de regels, mits:
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
- 1. Ter plaatse van de aanduiding 'zone lpg' in combinatie met de aanduiding 'lpg vulpunt' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die hoofdzakelijk gericht zijn op het langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen, vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting;
- 2. Burgemeester en wethouders zijn in dat verband bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van vluchtwegen.
Artikel 22 Overige Regels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij het bouwwerken betreft die bij wettelijk voorschrift zonder daartoe strekkende vergunning kunnen worden opgericht (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en andere bouwwerken in verband met de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de beeldkwaliteit van het gebied.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
- 2. Eenmalig kan een omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met de verordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de verordening grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende plan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van beheersverordening De Schans en De Vork van de gemeente Alphen aan den Rijn.
Bijlagen
Bijlage 1 Bestemmingskaart
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het actualiseren van het planologische regime voor het gebied van De Schans/De Vork is noodzakelijk gezien de wettelijke plicht om bestemmingsplannen elke 10 jaar te actualiseren. Actualisatie kan ofwel via een bestemmingsplan ofwel via een beheersverordening plaatsvinden. Voor De Schans/De Vork is gekozen voor het instrument beheersverordening. In hoofdstuk 3 is de onderbouwing van de keuze voor de beheersverordening beschreven.
1.2 Verordeningsgebied
Het verordeningsgebied bestaat uit drie afzonderlijke terreinen, te weten bedrijventerrein de Schans I en de Schans II en bedrijventerrein De Vork.
figuur 1. ligging van het verordeningsgebied in Alphen aan den Rijn (bron: googlemaps)
De oppervlakte van het plandeel De Schans I & II bedraagt ongeveer 42 hectare. De oppervlakte van het plandeel De Vork bedraagt ongeveer 13 hectare.
Bedrijventerrein De Schans I en De Vork zijn al volledig uitgegeven. Op bedrijventerrein De Schans II is nog ongeveer 5 hectare grond vrij invulbaar.
De bedrijvigheid in het verordeningsgebied bestaat voornamelijk uit industrie (afvalverwerking), transport en logistiek, handel in motorvoertuigen, groothandel, verkoop van motorbrandstoffen (waaronder lpg) en de distributie van gas. Verder zijn er in het gebied aannemersbedrijven, een ambulancedienst, een agrarisch bedrijf en enkele kantoren gevestigd.
Het deelgebied De Vork wordt gekenmerkt door een geïsoleerde ligging. De vorm van dit deel van het verordeningsgebied wordt bepaald door de begrenzing van het bedrijventerrein: twee spoorbanen, de tunnel van Rijksweg 11 en de Gouwe. Deze begrenzingen vormen tamelijk sterke barrières naar het omliggende gebied, zowel visueel als functioneel.
Op bedrijventerrein De Vork zijn voornamelijk bedrijven gevestigd die zich bezig houden met het be- en verwerken van afvalstoffen zoals een recyclingbedrijf, een puinbrekerij en een grondreinigingsbedrijf. Op bedrijventerrein De Schans I is het distributiebedrijf van Zeeman de grootste grondgebruiker. Dit bedrijventerrein wordt nagenoeg volledig gebruikt door dit bedrijf.
In het verordeningsgebied is de vestiging van bedrijven in de hogere milieu categorieën mogelijk. Op de Schans II is hiervoor nog zo'n 1 hectare beschikbaar.
Vanwege de ligging van bedrijventerrein De Schans II op een zichtlocatie, worden hoge eisen gesteld aan de vormgeving van gebouwen en de inrichting van de terreinen. In 2002 zijn hiervoor uitgiftevoorwaarden en beeldkwaliteitseisen vastgesteld. Deze randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen zijn opgenomen in de welstandsnota.
In deelgebied De Schans I zijn een viertal bestaande woningen aanwezig. Langs de Goudse Schouw en op bedrijventerrein De Schans II is een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG gevestigd. Door het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding. De Gouwe is een scheepsvaartverbinding, vaarklasse IV. De kade langs de Gouwe heeft eveneens een waterkerende functie.
figuur 2. begrenzing van het verordeningsgebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
In het verordeningsgebied zijn vier bestemmingsplannen van kracht. Het gaat om:
- Bestemmingsplan De Schans
Bestemmingsplan De Schans is op 31 oktober 1991 door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn vastgesteld en op 3 maart 1992 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
- Wijzigingsplan De Schans
Op 6 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders wijzigingsplan De Schans vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland heeft dit wijzigingsplan op 19 oktober 2004 goedgekeurd.
- Bestemmingsplan De Vork
Bestemmingsplan 'De Vork' is op 31 mei 1990 door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn vastgesteld en op 9 oktober 1990 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
- Bestemmingsplan Spoorverdubbeling (gedeeltelijk)
Bestemmingsplan 'Spoorverdubbeling' is op 29 april 1993 door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn vastgesteld en op 14 december 1993 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
Deze bestemmingsplannen komen bij de inwerkingtreding van deze beheersverordening (gedeeltelijk) te vervallen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting op de beheersverordening is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 beschrijft het instrument beheersverordening en de instrumenten die in aanvulling op de verordening beschikbaar zijn voor het beheer van het gebied De Schans;
- Hoofdstuk 3 gaat over de onderbouwing van de keuze voor het instrument beheersverordening voor De Schans, de uitgangspunten waarop de beheersverordening is gebaseerd en de toelichting op de inhoud van de verordening;
- Hoofdstuk 4 bevat het onderzoek naar de relevante beleidskaders en de toepasselijkheid daarvan op de verordening;
- Hoofdstuk 5 bevat het onderzoek naar de omgevingsaspecten die bij de totstandkoming van de verordening zijn betrokken en beoordeeld;
- Hoofdstuk 6 bevat de resultaten uit de inspraakprocedure.
Hoofdstuk 2 De Beheersverordening
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de beheersverordening als instrument. Ook wordt aandacht besteed aan de instrumenten waarmee - naast de beheersverordening - het ruimtelijke beheer van het verordeningsgebied kan worden ingevuld.
2.2 De Beheersverordening
2.2.1 Inhoudelijk
Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaande gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening en vindt zijn grondslag in artikel 3.38 Wro.
Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd. Bij gebruik in ruime zin wordt het geldende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.
Gebruik in ruime zin kan weer worden onderscheiden in een beperkte en een brede variant. In de beperkte variant wordt het - met het bestemmingsplan in overeenstemming zijnde bestaande gebruik met de bijbehorende bouwwerken vastgelegd met daarin opgenomen, al dan niet gerealiseerde, beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de erfbebouwing en beperkte uitbreidingen van het hoofdgebouw.
In de brede variant daarentegen worden alle nog niet gerealiseerde gebruik- en bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan opgenomen.
In de beheersverordening De Schans/De Vork is ervoor gekozen de ruimte die het bestemmingsplan biedt mee te nemen. Uitgangspunt is gebruik in ruime zin, waarbij voor de brede variant wordt gekozen. In paragraaf 3.2 is dat beschreven en onderbouwd.
2.2.2 Bestandsdelen beheersverordening
Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.
Dat maakt dat een beheersverordening bestaat uit:
- Een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft. Dat is op bijbehorende verbeelding aangegeven als verordeningsgebied;
- Regels die kunnen gaan over het gebruik, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht;
- Een bij de regels behorende kaart waarop de ter plaatse geldende bestemming is weergegeven.
Hoewel de Wet ruimtelijke ordening dit evenmin bepaalt, is het noodzakelijk de beheersverordening vergezeld te laten gaan van een toelichting waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt wel dat de beheersverordening de volgende elementen kan bevatten:
- Een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning;
- Een verbod om bouwwerken te slopen zonder omgevingsvergunning;
- Binnenplanse afwijkingsregels;
- Overgangsrecht.
Er is geen sloopverbod opgenomen. Daartoe is geen noodzaak gebleken. Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen vergelijkbaar met de algemene afwijkingsregels die de gemeente standaard opneemt in een bestemmingsplan. De beheersverordening moet in overgangsrecht voorzien op het moment dat de toegestane gebruiksvormen afwijken van de feitelijk bestaande situatie. Dit feitelijk bestaande, maar afwijkende gebruik mag namelijk niet zonder meer worden weg bestemd. Om te voorkomen dat illegale bestaande situaties worden gelegaliseerd is een overgangsrechtelijke regeling opgenomen.
2.2.3 Procedureel
De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. In tegenstelling tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen beroep open. Bij de voorbereiding van deze beheersverordening is aan een ieder door middel van een consultatiemoment (inspraak) de gelegenheid gegeven een reactie op de beheersverordening te geven. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de bijlagen. De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld tegelijk met de verbeelding op papier. Bij verschil in uitleg is de digitale versie leidend.
2.3 Aanvullende Ruimtelijke Instrumenten
De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijke beheer van het gebied De Schans en De Vork en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende:
- Het welstandstoezicht;
- Het vergunningvrij bouwen;
- De planologische kruimelgevallen;
- Omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.
2.3.1 Welstandstoezicht
In het kader van het welstandstoezicht wordt het uiterlijk van een bouwwerk beoordeeld aan de hand van de zogenaamde redelijke eisen van welstand. Die eisen zijn voor het gebied van De Schans vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwactiviteiten wordt getoetst aan de welstandseisen. Daarmee is het welstandstoezicht een instrument voor het beheer van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied net zoals de beheersverordening of een bestemmingsplan.
2.3.2 Vergunningsvrij bouwen
In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (BOR) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
- De geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen, zoals bijbehorende bouwwerken onder voorwaarden (bijgebouwen, overkappingen, aanbouwen), zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer;
- De activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die hoger zijn dan 5.00 m, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken.
Voor beide categorieën gelden de volgende uitzonderingen:
- Vergunningvrij bouwen is niet toegestaan in een gebied dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's onbebouwd moet blijven;
- Het aantal woningen mag niet worden veranderd door vergunningvrij bouwen;
- Wanneer een gebied archeologische resten bevat is vergunningvrij bouwen over een oppervlakte van meer dan 50 m2 niet toegestaan.
Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd.
2.3.3 Planologische kruimelgevallen (Bor-afwijkingen)
In bijlage II van het BOR zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om zogenaamde bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de omgevingsvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen tot maximaal 1500 m2 binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten.
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
2.3.4 Uitgebreide afwijkingsprocedure
Voor - de op dit moment - onvoorziene ontwikkelingen, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid van de beheersverordening af te wijken, indien wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het bouwen/gebruiken met een ruimtelijke onderbouwing geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De procedure heeft een doorlooptijd van ongeveer 6 maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.
2.3.5 Toepassing van de instrumenten in aanvulling op de beheersverordening
Bij het opstellen van de beheersverordening De Schans/De Vork is rekening gehouden met de mate waarin bovengenoemde instrumenten kunnen worden ingezet in het verordeningsgebied. Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument de beheersverordening een belangrijke rol gespeeld. Zoals eerder al benoemd, is de beheersverordening bedoeld om de bestaande situatie te beheren. In paragraaf 3.2 is nader uiteengezet op welke wijze de bestaande situatie in De Schans/De Vork is ingevuld. Op het moment dat zich een geval voordoet die niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerder genoemde alternatieve instrumenten worden ingezet.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten De Schans/de Vork
3.1 Waarom Een Beheersverordening Voor De Schans/de Vork
Het verordeningsgebied is ongeveer 55 hectare groot. Op ongeveer 5 hectare na is het gehele bedrijventerrein uitgegeven. Ook de nog resterende uit te geven grond zal, conform de bestemming, voor bedrijvigheid gebruikt worden. Er zijn hierin geen wijzigingen geweest en er zijn geen wijzigingen te verwachten.
De bedrijventerreinen kunnen worden getypeerd als een gebied dat vrijwel geheel, planologisch, is ontwikkeld. Planologische wijzigingen, zoals bestemmingswijzigingen zijn niet voorzien.
De gemeente wenst daarnaast ook de bestaande kwaliteit van het bedrijventerrein te behouden. De beheersverordening is voor dit doel het geschikte instrument, omdat dit instrument juist is bedoeld om de bestaande situatie vast te leggen, terwijl kleinschalige ontwikkelingen mogelijk blijven.
3.2 Uitgangspunten De Schans / De Vork
De beheersverordening De Schans / De Vork is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
- 1. Het beheer van de bestaande situatie;
- 2. Beheer conform het bestaande planologische regime, voor zover passend binnen de grenzen van het instrument van de beheersverordening en sectorale wetgeving, mede rekening houdend met aanvullende instrumenten (zie paragraaf 2.3);
- 3. Inpassen van de gemeentelijke standaard.
3.2.1 Het beheer van de bestaande situatie
Het beheer van de bestaande situatie vormt de basis van deze beheersverordening. Dit leidt ertoe dat de gemeente over een toetsingskader beschikt op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend en handhaving kan plaatsvinden. De bestaande kwaliteit van het woongebied wordt zo behouden.
De bestaande situatie bestaat uit gebruik en bouwen:
- Bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de vaststelling van de verordening of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- Bouwen (bestaande bouwwerken): bouwwerken die conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd (ofwel vergunningvrij, ofwel op basis van een vergunning), of nog legaal kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning). Bij de aanvraag om omgevingsvergunningen en in handhavingszaken kan de bestaande situatie door middel van de volgende bronnen worden geraadpleegd:
- 1. Functielijst met BAG-gegevens (zie bijlage 1);
- 2. Luchtfoto (zie bijlage 2);
- 3. Archief omgeving- en bouwvergunningen.
De bestaande situatie bestaat verder uit bestaande planologische gebruiksvormen en bouwmogelijkheden. Met de constatering dat de 'toegestane gebruiksvormen' in de beheersverordening worden vastgelegd is niet gezegd dat het daarbij per definitie om een feitelijk bestaande gebruiksvorm moet gaan. Ook de planologische gebruiksvormen en bouwmogelijkheden worden in de beheersverordening vastgelegd, ook al zijn deze nog niet gerealiseerd (het zogenaamde planologisch toegestane gebruik). Dit is aan de orde omdat het gebied 'af' is. Het verordeningsgebied is aan te merken als een laag dynamisch gebied.
Luchtfoto
Aan de hand van de luchtfoto zijn verschillende waarnemingen mogelijk. Dit betreft onder meer de locatie van de bebouwing en de openbare ruimtes. Ook kan voor een deel uit de luchtfoto worden opgemaakt welke functies in het verordeningsgebied voorkomen. Dit laatste geldt met name voor de openbare ruimte (openbaar groen, wegen, water).
Lijst met functies
In de bijlagen is een lijst opgenomen waarop is weergegeven welke functie op dat betreffende adres worden uitgeoefend (wonen, industrie, kantoor, etc.). Deze gegevens zijn verkregen uit de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Aan de hand van deze lijst met functies kan worden teruggevonden wat de bestaande functie is.
Archief vergunningen
Door middel van het gemeentelijke archief met verleende bouw -en omgevingsvergunningen en ontheffingen is per geval de bestaande situatie inzichtelijk te maken.
3.2.2 Afstemming op het geldende planologische regime
Eén van de uitgangspunten van de beheersverordening is om de planologische ruimte die het geldende planologische regime bevat - zo mogelijk - te behouden. De bestemmingen en regels in deze beheersverordening zijn daarom zoveel mogelijk gebaseerd op de regels uit de voorheen geldende bestemmingsplannen en op grond van bestaande planologische mogelijkheden. Verder zijn de regels, waar nodig aangepast aan de Wro en Wabo.
3.2.3 Inpassen van de gemeentelijke standaard
De afgelopen jaren heeft de gemeente een standaard voor de bestemmingsplannen ontwikkeld die ook toepasbaar is op andere ruimtelijke besluiten, zoals de beheersverordening en de omgevingsvergunningen. Het doel van de standaard is een gelijkluidende regeling voor veelvoorkomende ruimtelijke aspecten binnen de gemeente en omvat onder meer begripsbepalingen, de wijze van meten, flexibiliteitsregelingen, zoals voor bebouwing t.b.v. dakterrassen, regels voor erfbebouwing en beroepen aan huis. Met het oog op de rechtsgelijkheid is de gemeentelijke standaard in de beheersverordening De Schans/De Vork voor zover mogelijk toegepast.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk vindt toetsing plaats aan beleidsaspecten. De conclusie is dat deze aspecten de totstandkoming van de beheersverordening niet in de weg staan.
4.2 Beleidsaspecten
In het kader van deze beheersverordening is getoetst welke beleidstukken op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau relevant zijn. Gelet op de uitgangspunten van deze beheersverordening, is uitsluitend stil gestaan bij beleid dat eventuele consequenties voor de beheersverordening kan of dient te hebben. Omdat de beheersverordening ziet op het beheer van de bestaande situaties is een uitgebreidere toetsing niet noodzakelijk. Deze werkwijze leidt tot de conclusie dat het rijksbeleid niet aan de beheersverordening in de weg staat. Daarentegen moet wel nader stil worden gestaan bij provinciaal en gemeentelijk beleid.
4.2.1 Provinciaal beleid
4.2.2 Regionaal beleid
4.2.3 Gemeentelijk beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemeen
Voor het verordeningsgebied De Schans/De Vork heeft onderzoek plaatsgevonden naar relevante omgevingsaspecten. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie. Het onderzoek richtte zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, archeologie, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving.
5.2 Besluit Milieueffectrapportage (Besluit M.e.r.)
In het Besluit m.e.r. is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een projectactiviteit nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Dergelijke projectactiviteiten zijn genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r.. De beschreven activiteit, het actualiseren van een geldend bestemmingsplan, zonder ontwikkelingen wordt niet genoemd in de D-lijst.Dit betekent dat in het kader van het Besluit m.e.r. voor dit plan geen (vormvrije) m.e.r. beoordeling nodig is. Het milieubelang wordt in de milieuparagraaf van dit plan voldoende afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r. beoordeling is niet nodig.
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
Algemeen
Een 'goede ruimtelijke ordening' moet onvoorzienbare milieuhinder bij gevoelige functies (wonen) voorkomen. De Wet milieubeheer beoogt om milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten zo veel mogelijk te voorkomen/beperken.
Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende fysieke afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies wordt hinder zo veel mogelijk voorkomen. In de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering 2009"zijn bedrijfsmatige activiteiten ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende minimaal gewenste afstanden tot gevoelige functies. De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de standaard bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.
Resultaten onderzoek De Schans
In het geldende bestemmingsplan "de Schans" is ten behoeve van de bestemming bedrijven met bijbehorende erf (artikel 3) de volgende bepaling opgenomen:
Concreet betekent dit dat op basis van dit bestemmingsplan bedrijvigheid is toegestaan tot maximaal milieucategorie 4.1 (conform de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009)
Het bedrijventerrein "Schans" is aangegeven op kaart 6 "bedrijventerreinen" behorende bij artikel 8 van de Provinciale verordening. Concreet betekent dit dat op dit bedrijventerrein de hoogst mogelijke milieucategorie moet worden toegelaten welke, gezien de omgeving, mogelijk is. Het bestemmingsplan geeft aan dat op dit bedrijventerrein vestiging van bedrijven met ontheffing maximaal milieucategorie 4.1. mogelijk is. Gezien de omgeving is milieucategorie categorie 4.2 het maximaal mogelijke. Hiermee wordt voldaan aan artikel 8 van de Provinciale verordening Ruimte.
Op basis van het bedrijfsinformatiesysteem van de Omgevingsdienst West-Holland zijn op dit moment de volgende bedrijven gevestigd op bedrijventerrein De Schans:
Resultaten onderzoek De Vork
Op basis van het geldende bestemmingsplan De Vork zijn op de gronden met de bestemming bedrijven met bijbehorende erven, industriële en groothandelsactiviteiten mogelijk voor zover deze bedrijven worden aangegeven in de Staat van inrichtingen in de kolom "zone" 1, dit met uitzondering van zogenaamde A-inrichtingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Meer concreet op dit bedrijventerrein is, met uitzondering van zogenaamde A-inrichtingen, vestiging van bedrijvigheid mogelijk tot maximaal milieucategorie 5.2.
Uit het bedrijfsinformatiesysteem van de Omgevingsdienst West-Holland blijkt dat de volgende ondernemingen zijn gevestigd op dit bedrijfsterrein.
Op het bedrijfsterrein zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Net buiten het plangebied is op relatief korte afstand (ongeveer 135 meter) eveneens een bedrijfswoning aanwezig.
Gezien de bestaande bedrijvigheid binnen het plangebied kan voor deze woning de minimaal gewenste afstand niet worden gehaald. Voor de bedrijven waarvoor dit van toepassing is, kan via de Omgevingsvergunning op voldoende wijze de hinder ten opzichte van deze woningen worden ingeperkt. Daarbij komt dat ten opzichte van het geldende bestemmingsplan het nieuwe plan een gelijke (maximale) milieucategorie zal worden toegelaten. Het geactualiseerde plan zal geen nieuwe gevoelige functies toestaan.
Op de bestemmingskaart behorende bij deze beheersverordening is een passende zonering opgenomen die aansluit bij de milieucategorieën die ingevolge de geldende bestemmingsplannen zijn toegestaan.
5.4 Archeologie
5.4.1 Rijksbeleid
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.
Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
5.4.2 Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.
5.4.3 Gemeentelijk beleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Alphen aan den Rijn is vastgesteld in verschillende bestemmingsplannen en in twee archeologische inventarisaties gemaakt door Kok (R.S. Kok, 1999, Archeologische inventarisatie Stadshart Alphen aan den Rijn en R.S. Kok, 2001, Archeologische inventarisatie Gemeente Alphen aan den Rijn). Het beleid is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Alphense bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding "Waarde - Archeologie. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is de activiteit 'uitvoering van een werk' (voorheen aanlegvergunning) in de omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de afdeling archeologie van Omgevingsdienst West-Holland.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
Onderzoek
Al in 1948 zijn in het plangebied vondsten gedaan die dateren uit de Romeinse tijd. Destijds zijn bij het graven van een sloot ook aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van de Limesweg, de Romeinse rijksgrens. Ook in de jaren 1988 en 1990 zijn vondsten gedaan die wijzen op activiteit in de Romeinse tijd. Het huidige plangebied is opgenomen in de archeologische inventarisatie gemaakt door Kok, 2001. Op basis van bovenstaande gegevens wordt het plangebied beschouwd als Archeologisch Waardevol gebied.
figuur 6. Uitsnede waardenkaart Kok, 2001. In blauw het plangebied. Het plangebied ligt in archeologisch waardevol gebied.
Conclusie
Aangezien het gaat om een conserverend plan is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voor dit plan niet noodzakelijk. Voor een gedeelte van het plangebied is een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen in verband met de aanwezige resten van de Limesweg. De dubbelbestemming houdt in dat wanneer bouwwerkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100m2 en dieper dan 35 cm archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
In alle gevallen geldt verder het volgende:
Melding toevalsvondst
In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met het Archismeldpunt.
5.5 Bodem
Algemeen
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Eventueel aanwezige bodemverontreiniging kan grote invloed hebben op de keuze van een bepaalde functie en/of uitvoerbaarheid van een plan. Voor de functie wonen gelden bijvoorbeeld andere normen dan voor de functie bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een plan kan het nodig zijn dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit kan een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 zijn. Dit onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van een verplichting voortvloeiend uit de Woningwet of de Wet milieubeheer.
Op basis van artikel 8 van de Woningwet moet worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond. Dit om schade en/of gevaar voor de gezondheid van gebruikers te voorkomen. In het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer bij de Wet milieubeheer moet bij het realiseren van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde nulsituatie worden vastgelegd.
Resultaten onderzoek
figuur 7. uitsnede kaart bodemloket (bron: www.bodemloket.nl)
De gegevens zijn beperkt, de onderzoeken zijn voor een deel, ouder dan 5 jaar, maar voor zover na te gaan, zijn er geen ernstige verontreinigingen aanwezig die een mogelijke belemmering kunnen vormen voor de vestiging van bedrijvigheid op dit bedrijventerrein.
Wel dient bij nieuw vestiging van bedrijven en/of uitbreiding van huidige bedrijven een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Veelal is dit ook een vereiste op basis van de bouwregelgeving en/of milieuregelgeving.
5.6 Geluid
Algemeen
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. In het plangebied is verkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai relevant. Geluidoverlast wordt alleen beschouwd bij geluidsgevoelige objecten. In het plangebied zijn deze objecten beperkt tot de twee woningen aan de Westgouweweg die in 1991 aanwezig waren bij het van kracht worden van het bestemmingsplan De Schans. In dit bestemmingsplan is niet toegelaten dat nieuwe (bedrijfs)woningen worden gerealiseerd. Buiten het plangebied liggen aan de noord- en de westzijde woonwijken. Aan de oost- en zuidzijde liggen enkele woningen. Maatgevend
zijn hierbij de bedrijfswoningen aan de Oostgouweweg, aan De Schans en de Westgouweweg.Hierna wordt voor de genoemde geluidsbronnen ingegaan op hun effect op de geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten het plangebied.
Wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting moet op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing worden genomen. Dit hoeft niet als de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. In het plangebied liggen geen woonerven of wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
De te beschouwen wegen kennen een geluidszone, een aandachtsgebied waar binnen een akoestisch onderzoek moet plaats vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Binnenstedelijk is het gebied binnen de bebouwde kom en buitenstedelijk is het gebied buiten de bebouwde kom. Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen. Het vaststellen van een hogere waarde is alleen noodzakelijk als een nieuwe weg wordt aangelegd, een woning wordt gerealiseerd in de zone van een bestaande weg of als fysieke wijzigingen aan de weg worden uitgevoerd die een toename van het geluid tot gevolg hebben. Het bestemmingsplan laat niet toe dat woningen in het plangebied worden gerealiseerd of dat een weg wordt aangelegd. Ook is niet voorzien in een fysieke wijziging van een weg. Er wordt geen nadere aandacht aan hogere waarden geschonken omdat het plan hier geen aanleiding voor geeft.
Industrielawaai
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat, als op een bedrijventerrein grote lawaaimakers (bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht [BOR] en artikel 41 Wgh) mogen komen, voor dat terrein een geluidszone moet worden vastgesteld. Het bestemmingsplan laat niet toe dat grote lawaaimakers worden gevestigd, aan de geluidzonering wordt geen nadere aandacht geschonken. In het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling is het ook noodzakelijk aandacht te schenken aan de geluidbelasting die de inrichtingen in het plangebied veroorzaken bij geluidgevoelige objecten binnen en buiten het plangebied. De geluidbelasting vanwege de afzonderlijke inrichtingen is gereguleerd in de milieuvergunningen of volgt uit het Activiteitenbesluit. Hiermee overschrijdt de geluidbelasting de grenswaarden niet die bij het afgeven van een milieuvergunning moeten worden gehanteerd. Aan de geluidbelasting vanwege een inrichting die valt onder het Activiteitenbesluit zijn grenswaarden gesteld. Voor de geluidbelasting vanwege de gezamenlijke inrichtingen op het terrein sluiten wij aan bij de systematiek van de milieuzonering van de VNG die uitgaat van afstandscriteria.
Railverkeerslawaai
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een spoorweg ligt, moet bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting (artikel 77 Wgh). Een dergelijk onderzoek moet worden gedaan op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld als de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarde genoemd in de Wgh of als de Omgevingsdienst een besluit heeft genomen om hogere waarden vast te stellen.
Op grond van artikel 106 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB op de gevel van een woning. Op grond van hetzelfde artikel heeft het bevoegde gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen. In analogie met wegverkeerslawaai is het alleen nodig om een hogere waarde vast te stellen bij een wijziging van het bestemmingsplan die de aanleg van woningen of een spoorlijn mogelijk maakt. Daar dit in dit bestemmingsplan niet mogelijk wordt gemaakt wordt geen nadere aandacht aan de hogere waarden geschonken.
Luchtvaartlawaai
Door een goede ruimtelijke ordening wil het Rijk voorkomen dat er meer mensen komen te wonen op plaatsen waar veel vliegtuiggeluid is. In de Nota Ruimte (2004) is een gebied aangewezen waar geen nieuwe woningbouw mag plaatsvinden, de zgn. '20Ke contour'. Uitgezonderd hiervan zijn bouwmogelijkheden die al bestonden volgens het vigerende provinciale beleid. In Zuid Holland gaat het om gebieden binnen de rode contouren uit de genoemde streekplannen en om woningen die onder de "ruimte-voor-ruimte"- regeling vallen.
5.6.1 Resultaten onderzoek De Schans
Wegverkeerslawaai
In het plangebied liggen woningen aan op de Westgouweweg. De geluidbelasting vanwege De Schans bedraagt bij deze woningen hoogstens 47 dB. Het deel van de Goudse Schouw ten noorden van deze woningen veroorzaakt bij deze woningen een geluidbelasting van hoogstens 55 dB. Bij deze geluidbelastingen is de aftrek krachtens artikel 110g Wgh in rekening gebracht. De geluidbelasting vanwege De Goudse Schouw ligt boven de voorkeurswaarde van 48 dB. Daar de Wgh de mogelijkheid biedt om woningen te realiseren waarbij deze geluidbelasting optreden is er bij de woningen aan de Westgouweweg sprake van een acceptabel woonklimaat.
Industrielawaai
De woningen aan de Westgouweweg ondervinden een geluidbelasting van ten hoogste 50 dB(A) vanwege een inrichting binnen het plangebied (Cyclus aan De Schans 27). De verdere inrichtingen in het plangebied zijn niet bepalend voor de geluidbelasting bij de woningen. Inrichtingen buiten het plangebied veroorzaken een vergelijkbare geluidbelasting, waarbij het Alpherium met 50 dB(A) de hoogste bijdrage heeft.
Het gecumuleerde industrielawaai vanwege alle inrichtingen binnen en buiten het plangebied zal bij de woningen aan de Westgouweweg ten hoogste 54 dB(A) bedragen. Bij een dergelijke geluidbelasting is te verwachten dat enige geluidhinder op zal treden. Uit de Wgh volgt dat een gecumuleerde geluidbelasting vanwege de inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein van ten hoogste 55 dB(A) acceptabel is. Hierop aansluitend bestaat er een acceptabel woonklimaat bij de woningen aan de Westgouweweg.
De invloed van de inrichtingen in het plangebied op de geluidbelasting buiten het plangebied is vastgesteld op basis van de hiervoor besproken milieuzonering in het plangebied. Bij deze milieuzonering is rekening gehouden met alle geluidgevoelige objecten buiten het plangebied. In de huidige invulling van het plangebied zijn er geen inrichtingen gevestigd in een zone die alleen een lichtere categorie toelaat. In de huidige situatie is hiermee sprake van een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied, die kan worden geconsolideerd door de milieuzonering in het plan op te nemen.
Railverkeerslawaai
De woningen in het plangebied liggen in de onderzoekszone van de spoorlijn van Leiden naar Woerden. De geluidbelasting vanwege het railverkeer bedraagt bij de woningen hoogstens 56 dB. Deze geluidbelasting komt vrijwel overeen met de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Bij de woningen geeft het railverkeerslawaai geen verslechtering van de leefomgeving.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt buiten de zgn. 20Ke contour. Daarnaast worden door middel van dit plan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
Totale geluidbelasting woningen in het plangebied
De woningen in het plangebied ondervinden een geluidbelasting vanwege het wegverkeer, de industrie en het railverkeer die voor iedere categorie boven de voorkeursgrenswaarde ligt. Om na te gaan of nog sprake is van een acceptabel woonklimaat is de gecumuleerde geluidbelasting vanwege de bronnen berekend volgens de rekenregel die is opgenomen in de geactualiseerde versie van het meet- en rekenvoorschrift geluidhinder 2006. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt bij de woningen hoogstens 58 dB. Hierbij is rekening gehouden met de aftrek van 2 dB krachtens artikel 110g Wgh.
Omdat de Wgh het toelaat dat woningen worden gerealiseerd op een plaats waar een dergelijke geluidbelasting heerst is er sprake van een acceptabele situatie.
5.6.2 Resultaten onderzoek De Vork
Wegverkeerslawaai
In het plangebied liggen woningen aan De Schans. De geluidbelasting vanwege De Schans bedraagt bij deze woningen 53 dB. Bij deze geluidbelastingen is de aftrek krachtens artikel 110g Wgh niet in rekening gebracht. Er is geen aandacht besteed aan het geluid van de N11 omdat deze weg buiten het plangebied ligt. Rekening houdend met de aftrek van 5 dB krachtens artikel 110g overschrijdt de geluidbelasting vanwege De Schans de voorkeurswaarde van 48 dB niet. Er is voor wegverkeerslawaai sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Industrielawaai
De woningen aan De Schans ondervinden een geluidbelasting van ten hoogste 57 dB(A) vanwege een inrichting binnen het plangebied (De gecombineerde inrichtingen van Sita en de Alphense Puin Recycling aan De Schans 59). De verdere inrichtingen in het plangebied zijn niet bepalend voor de geluidbelasting bij de woningen. Inrichtingen buiten het plangebied veroorzaken een lagere geluidbelasting, waarbij het Alpherium met 55 dB(A) de hoogste bijdrage heeft. Het gecumuleerde industrielawaai vanwege alle inrichtingen binnen en buiten het plangebied zal bij de woningen aan De Schans 60 dB(A) bedragen. Bij een dergelijke geluidbelasting is te verwachten dat geluidhinder op zal treden. De Wgh geeft de mogelijkheid om een gecumuleerde geluidbelasting vanwege de inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein van ten hoogste 60 dB(A) toe te laten. De geluidbelasting bij de woningen aan De Schans ligt op de grens van het toelaatbare.
De invloed van de inrichtingen in het plangebied op de geluidbelasting buiten het plangebied is vastgesteld op basis van de hiervoor besproken milieuzonering in het plangebied. Bij deze milieuzonering is rekening gehouden met alle geluidgevoelige objecten buiten het plangebied. In de huidige invulling van het plangebied zijn er geen inrichtingen gevestigd in een zone die alleen een lichtere categorie toelaat. In de huidige situatie is hiermee sprake van een goede ruimtelijke ordening van de inrichtingen binnen het plangebied, die kan worden geconsolideerd door de milieuzonering in het plan op te nemen.
Railverkeerslawaai
De woningen in het plangebied liggen in de onderzoekszone van de spoorlijn van Leiden naar Woerden. De geluidbelasting vanwege het railverkeer bedraagt bij de woningen 61 dB. Deze geluidbelasting ligt boven de voorkeurswaarde van 55 dB, maar overschrijdt de grenswaarde waarvoor een hogere waarde kan worden verleend van 68 dB niet. Bij de woningen is sprake van een acceptabel leefklimaat vanwege het railverkeerslawaai.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt buiten de zgn. 20Ke contour. Daarnaast worden door middel van dit plan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
Totale geluidbelasting woningen in het plangebied
De woningen in het plangebied ondervinden een geluidbelasting vanwege het wegverkeer, de industrie en het railverkeer die voor de industrie en het railverkeer boven de voorkeurswaarde ligt. Om na te gaan of nog sprake is van een acceptabel woonklimaat is de gecumuleerde geluidbelasting vanwege de bronnen berekend volgens de rekenregel die is opgenomen in de geactualiseerde versie van het meet- en rekenvoorschrift geluidhinder 2006. De gecumuleerde geluidbelasting is hierbij uitgedrukt als een waarde die moet worden getoetst bij railverkeerslawaai omdat deze categorie de hoogste bijdrage heeft. De gecumuleerde waarde bedraagt bij de woningen 67 dB. Voor railverkeerslawaai mag een hogere waarde tot aan 68 dB worden verleend.
Wanneer de gecumuleerde geluidbelasting bij de woningen aan De Schans wordt beschouwd kan worden geconcludeerd dat deze op de grens van het toelaatbare ligt.
5.7 Luchtkwaliteit
Algemeen
In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende besluiten van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Duurzaamheidsagenda 2011-2014. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland-Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door de Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.
Luchtkwaliteit binnen het plangebied
Dit plan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk, waardoor de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren. Derhalve is geen nadere verantwoording noodzakelijk naar het aspect luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat moet worden aangetoond dat de luchtkwaliteit niet verslechterd, of dat deze vallen in de NIBM-categorie. Teneinde een inschatting te maken van de actuele luchtkwaliteit binnen het plangebied is de digitale monitoringstool uit het NSL geraadpleegd. Langs de Schans I liggen de voor dit plan maatgevende doorgaande wegen Goudse Schouw en Boskoopseweg (N207) en langs de Schans II liggen de Goudse Schouw en Ring-Zuid (N11). Uit de monitoringstool blijkt voor 2011 nabij de Schans I voor de Goudse Schouw concentraties stikstofdioxide 27,8 µg/m3 en voor fijn stof 25,1 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en voor de Boskoopseweg (N207) concentraties stikstofdioxide 31,6 µg/m3 en voor fijn stof 24,7 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en nabij de Schans II voor de Goudse Schouw concentraties stikstofdioxide 25,9 µg/m3 en voor fijn stof 24,3 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en voor de Ring-Zuid (N11) concentraties stikstofdioxide 28,5 µg/m3 en voor fijn stof 24,6 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek).
Langs de Vork liggen de voor dit plan maatgevende doorgaande wegen Boskoopseweg (N207) en Ring-Zuid (N11). Uit de monitoringstool blijkt nabij dit plan voor 2011 nabij de Boskoopseweg (N207) concentraties stikstofdioxide 30,4 µg/m3 en voor fijn stof 24,8 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en voor de Ring-Zuid (N11) concentraties stikstofdioxide 28,5 µg/m3 en voor fijn stof 24,6 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek).
In de rest van het plangebied zullen de concentraties lager zijn. Het is bovendien de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentraties van met name stikstofdioxide in de toekomst lager worden. De grenswaarde voor fijn stof wordt dus ruimschoots gehaald en de concentratie stikstofdioxide in 2015 voor het gehele plangebied zal dus beduidend lager zijn dan 40 µg/m3 bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de wetgeving. Ook naar de toekomst leiden autonome ontwikkelingen niet tot grenswaardeoverschrijdingen.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Ook voldoet dit plan aan de NIBM-criteria en daarom hoeft geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd. Ten slotte maakt dit plan geen directe ontwikkelingen mogelijk, waardoor de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren. Daarom is geen nadere verantwoording noodzakelijk van het aspect luchtkwaliteit.
5.8 Externe Veiligheid
Algemeen
Voor externe veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse buisleidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.
Inrichtingen
Het beleid voor de opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt.
Buisleidingen
Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Rnvgs) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. In de Circulaire Rnvgs is een risicobenadering die vergelijkbaar is met de risicobenadering die voorgeschreven is in het Bevi. Verder geldt op grond van de Circulaire Rnvgs dat bij risicoberekeningen uitgegaan moet worden van de in bijlage 5 bij de Circulaire Rnvgs opgenomen vervoershoeveelheden voor GF3 (bijv. LPG).
Bij de berekening van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg moet uitgegaan worden van de in deze bijlage opgenomen vervoershoeveelheden GF3.
Op termijn zullen de Circulaire Rnvgs en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen vervangen worden door het in voorbereiding zijnde Besluit transport externe veiligheid (Btev). In het Btev zal dezelfde risicobenadering gehanteerd worden als in het Bevi gehanteerd wordt.
Begrippen externe veiligheid
Binnen externe veiligheid speelt een aantal begrippen een belangrijke rol, namelijk het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en de belemmeringenstrook buisleidingen. Hieronder zijn deze begrippen nader uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden.
Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire Rnvgs. Voor het transport door buisleidingen zijn de verplichtingen opgenomen in artikel 12 van het Bevb.
De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW): met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Provinciaal beleid
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Alphen aan den Rijn
De Raad van de gemeente Alphen aan den Rijn heeft in de vergadering van 1 maart 2012 de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Toetsing van externe veiligheid vindt plaats aan de hand van deze beleidsvisie.
Inventarisatie risicobronnen
Hieronder zijn uitsneden van de risicokaart opgenomen.
Figuur 8. Uitsnede risicokaart Deelgebied De Schans (bron: omgevingsdienst West-Holland)
Uit deze uitsnede blijkt dat de volgende risicobronnen relevant zijn voor het plangebied:
- 1. Een LPG-tankstation aan de Goudse Schouw 3 in Alphen aan den Rijn;
- 2. Een LPG-tankstation aan de Tankval 1 in Alphen aan den Rijn;
- 3. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N11;
- 4. Een ondergrondse hogedrukaardgasleiding ten zuiden van de N11.
Daarnaast ligt buiten het plangebied een biogasinstallatie aan De Schans 41. De effecten van dit bedrijf reiken tot over het plangebied. Voor deze installatie is een milieuvergunning verleend, maar de installatie is nog niet in bedrijf. Hierdoor is de installatie nog niet op de risicokaart opgenomen.
Andere risicobronnen zijn niet binnen of in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Beoordeling externe veiligheid
Algemeen
Het plangebied is een bestaand bedrijventerrein. Nieuwe risicobronnen worden niet toegelaten.
LPG-tankstations
Zowel aan de Goudse Schouw 3 als aan de Tankval 1 is een LPG-tankstation gevestigd. Volgens de geldende omgevingsvergunningen voor milieu voor deze bedrijven is de LPG-doorzet begrensd tot maximaal 1000 m3/jaar. Op grond van het Besluit externe veiligheid gelden voor LPG de volgende plaatsgebonden risicocontouren.
Binnen de afstanden zoals opgenomen in de tabellen 1 en 2 zijn geen kwetsbare bestemmingen aanwezig. Wel liggen beperkt kwetsbare bestemmingen binnen deze afstanden.
Groepsrisico
Voor het groepsrisico geldt een invloedsgebied van 150 meter, gerekend vanaf het LPG-vulpunt, de LPG-afleverinstallatie en het LPG-reservoir van de LPG-tankstations.
Het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Goudse Schouw ligt voor een deel over de woonwijk Gouwsluis. Daarnaast liggen bedrijfsgebouwen binnen het plangebied, waaronder het kantoorgebouw van Zeeman, binnen het invloedsgebied.
Het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Tankval ligt voor het grootste gedeelte over het plangebied. Hierbinnen liggen bedrijfsgebouwen of zijn bedrijfsbestemmingen mogelijk. Voor een deel reikt het invloedsgebied tot buiten het plangebied. Hierbinnen ligt een gedeelte van de groenstrook aan de oostzijde van de woonwijk Kerk en Zanen en een deel van het bedrijfsterrein De Vork. Binnen het invloedsgebied liggen geen woonbestemmingen.
Voor beide LPG-tankstations is in het verleden een groepsrisicoberekening ten behoeve van de omgevingsvergunning voor milieu uitgevoerd. Omdat het om een bestaand bedrijventerrein gaat waar geen andere activiteiten toegelaten worden dan de nu al toegelaten activiteiten en er ook in de omgeving geen nieuwe activiteiten mogelijk zijn dan al in de berekeningen meegenomen zijn, zijn deze rapporten bruikbaar voor dit bestemmingsplan.
Uit de berekening voor het LPG-tankstation aan de Goudse Schouw blijkt dat de hoogte van het groepsrisico 0,9 * OW is. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers bedraagt ca. 250.
Uit de berekening voor het LPG-tankstation aan de Tankval blijkt dat de hoogte van het groepsrisico 0,6 * OW is. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers bedraagt ca. 250.
In de beleidsvisie externe veiligheid is in paragraaf 3.8 een afwegingskader groepsrisico opgenomen. Volgens dit afwegingskader valt het groepsrisico van het LPG-tankstations aan de Goudse Schouw en de Tankval in niveau 2. Voor een groepsrisico in niveau 2 gelden de volgende voorwaarden:
- Alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
- De hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet;
- De bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit.
Het groepsrisico wordt uitgaande van deze voorwaarden nader uitgewerkt in de volgende paragraaf.
Biogasinstallatie
Voor deze biogasinstallatie is een risicoanalyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 tot buiten de inrichtingsgrens reikt. De contour ligt over de spoorlijn Alphen aan den Rijn - Bodegraven en over een gedeelte van het naastgelegen perceel.
Vanwege dit risico is op het naastgelegen perceel in de regels bepaald dat hier geen activiteiten mogen plaatsvinden waar tegelijkertijd grotere groepen mensen aanwezig kunnen zijn.
Het invloedsgebied voor het groepsrisico reikt tot buiten het plangebied. Uit de risicoanalyse blijkt dat de hoogte van het groepsrisico 0,1 * OW is. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers bedraagt ca. 25.
Omdat de installatie niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen valt, is een verantwoording van het groepsrisico niet verplicht. Omdat deze installatie volgens de definitie van de beleidsvisie wel een risicovol bedrijf is, zijn de risico's wel beoordeeld.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Uit de inventarisatie blijkt dat over de N11 vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden. De N11 maakt onderdeel uit van het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Uit een uitgevoerde risicoberekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico 0,004 * OW is. Het aantal berekende dodelijke slachtoffers is 25.
Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N11 in niveau 3. Indien een groepsrisico in niveau 3 valt, stelt de beleidsvisie dat het groepsrisico verwaarloosbaar is en geen extra maatregelen nodig zijn. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
Hogedrukaardgasleiding
Ten zuiden van de N11 loopt een ondergrondse hogedrukaardgasleiding. In 2008 heeft de Gasunie een risicoberekening uitgevoerd voor deze leiding. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico 0,01 * OW is. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers is ca. 200.
Deze berekening voldoet niet aan de in het Bevb opgenomen rekenmethodiek. Wij zijn van mening dat er geen nieuwe risicoberekening uitgevoerd hoeft te worden omdat het nu voorgeschreven rekenprogramma Carola afgeleid is van het door de Gasunie gebruikte rekenprogramma PipeSafe; verder is het berekende groepsrisico laag.
Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie valt het groepsrisico vanwege het transport vanwege de ondergrondse hogedrukaardgasleiding in niveau 3. Indien een groepsrisico in niveau 3 valt, stelt de beleidsvisie dat het groepsrisico verwaarloosbaar is en geen extra maatregelen nodig zijn. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
Toetsing gemeentelijk beleid
Naast de in de vorige paragrafen opgenomen toetsing voor de verschillende risicobronnen aan het afwegingskader groepsrisico, bevat de beleidsvisie ook een streefbeeld. In paragraaf 4.2 van de beleidsvisie is het bedrijventerrein De Schans getypeerd als een bedrijventerrein type A. Hiervoor is het volgende streefbeeld vastgelegd:
- Er worden geen nieuwe risicobronnen toegelaten;
- De vestiging van (beperkt) kwetsbare bestemmingen waar een gedeelte van de dag grote aantallen mensen bevinden is toegelaten. Dit geldt bijvoorbeeld voor winkels of kantoorgebouwen, maar niet voor hotels.
- Objecten voor verminderd zelfredzame personen worden geweerd.
Dit streefbeeld is in de Regels vastgelegd.
Uitwerking groepsrisicoverantwoording
Algemeen
In de hiernavolgende paragrafen worden maatregelen besproken die de risico's van de risicobronnen kunnen beperken.
Maatgevend scenario
Het maatgevend scenario is het ongevalscenario dat bepalend is voor het aantal slachtoffers van een calamiteit.
Het maatgevend scenario vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg zijn het ontstaan van een Bleve en het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen. Een Bleve is ook maatgevend voor het LPG-tankstation. Ook bij de biogasinstallatie is een Bleve het maatgevend scenario.
Bij een Bleve komt de in de tank of het reservoir aanwezige, onder druk tot vloeistof samengeperste LPG met veel kracht vrij; het effect is een explosie. Bij het vrijkomen kan de vloeistof ontbranden.
De effecten van een Bleve met gevolgen voor personen zijn de druk- en de hittebelasting. Bij een Bleve is sprake van een snel scenario, waardoor vluchten niet mogelijk is. Binnen een straal van 150 meter zullen de in dat gebied aanwezige personen overlijden aan de gevolgen van een Bleve.Ook buiten dit gebied kunnen nog dodelijke slachtoffers vallen. Daarnaast zullen er gewonden zijn met o.a. brandwonden.
Bij een hogedrukaardgasleiding wordt het maatgevend scenario veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. Voor dit scenario geldt dat er directe ontsteking plaatsvindt, waardoor er sprake is van een snel scenario. Vluchten is niet mogelijk, waardoor het aantal dodelijke slachtoffers groot kan zijn. De tijdsduur van dit scenario is afhankelijk van de snelheid waarop de leiding kan worden afgesloten.
Bronmaatregelen
De LPG-tankstations voldoen aan de huidige eisen die aan een LPG-tankstation worden gesteld. Een bronmaatregel om de risico's verder te beperken kan gezocht worden in het beperken van de inhoud van het LPG-reservoir, een verdere beperking van de maximale LPG-doorzet en een beperking van de mogelijkheden voor levering van LPG aan het tankstation.
Bij het LPG-tankstation aan de Goudse Schouw zijn deze maatregelen in het verleden al getroffen en in de omgevingsvergunning voor milieu vastgelegd. Verdergaande maatregelen zijn niet mogelijk.
Voor het LPG-tankstation aan de Tankval zijn nog geen verdergaande maatregelen getroffen. Omdat het invloedsgebied alleen over bedrijfsterreinen ligt waar geen bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen zijn toegelaten, zijn verdergaande maatregelen niet nodig.
Voor de biogasinstallatie geldt dat risico's zich beperken tot een bedrijfsterrein en beperkt zijn. Het treffen van verdergaande bronmaatregelen is niet aan de orde.
Ruimtelijke en bouwkundige maatregelen
Een ruimtelijke maatregel om de risico's te beperken is het vergroten van de afstand tussen de risicobron en de (beperkt) kwetsbare bestemmingen. De aanwezige risicobronnen zijn bestaande risicobronnen waardoor een ruimtelijke maatregel niet realistisch is.
Voor dit bestemmingsplan is m.n. het LPG-tankstation aan de Goudse Schouw een belangrijke risicobron voor de nabij gelegen woonwijk Gouwsluis. Aangezien het bij zowel de woningen als bij het LPG-tankstation gaat om bestaande activiteiten, is het verplaatsen van een van beide activiteiten geen realistische mogelijkheid.
Een andere ruimtelijke maatregel om de risico's van het LPG-tankstation te beperken is een interne verplaatsing van de risicobronnen (LPG-tank, LPG-vulpunt en LPG-afleverzuilen). Een interne verplaatsing is echter redelijkerwijs niet mogelijk vanwege de beperkte ruimte op het terrein dat op een dijklichaam ligt, en de verder in de omgeving gelegen bebouwing en de aanwezige functies.
Andere ruimtelijke maatregelen in de vorm van een afschermende aarden wal hebben geen effect op de gevolgen van een Bleve.
Met bouwkundige maatregelen kan de veiligheidssituatie geoptimaliseerd worden. Bouwkundige maatregelen zijn vooral mogelijk om de gevolgen van een toxische wolk voor de aanwezigen in woningen en andere gebouwen te beperken. Tegen de gevolgen van een explosie als gevolg van een Bleve zijn bouwkundige maatregelen in de directe omgeving van de calamiteit weinig doeltreffend.
Bij een ongeval met een transport van gevaarlijke stoffen waarbij toxische stoffen vrijkomen, vormt het schuilen in een gebouw een goede bescherming. Het is daarbij van belang dat ramen, deuren en ventilatie-openingen gesloten gehouden worden. Ook een eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie dient, het liefst centraal, uitgeschakeld te worden. In die situatie kan gedurende enkele uren geschuild worden in een gebouw tegen een toxische wolk.
Dit is m.n. van belang indien in de omgeving van de N11 gebouwen gerealiseerd worden waar tegelijkertijd grotere aantallen personen aanwezig kunnen zijn. Deze aspecten moeten, indien nodig, in de omgevingsvergunning geregeld worden.
Rampenbestrijding
Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen.
Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
- het plangebied moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten;
- de wegen waarover de hulpdiensten aan moeten rijden, moeten minimaal 3 meter breed zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.
Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
- De aanrijtijd van de hulpdiensten;
- De maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 160 meter;
- Brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
- Om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);
- Eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.
Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.
Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.
Bij de kans op het ontstaan van een warme Bleve is het van belang dat de brandweer snel na het constateren van een calamiteit ter plaatse is en met blussen kan beginnen om een grote calamiteit af te wenden. Een warme Bleve zal 20 minuten na aanstraling plaats vinden. Om een warme Bleve te voorkomen is binnen 15 minuten een goede inzet van de brandweer nodig. Wanneer niet binnen 15 minuten voldoende gekoeld of afgeschermd kan worden, is het ongewenst om brandweer personeel binnen een straal van 300 meter te laten komen.
Om een calamiteit vervolgens daadwerkelijk te bestrijden en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te voorkomen is het van belang dat de brandweer over voldoende en geschikte blusmiddelen beschikt. Ter voorkoming van een warme Bleve is de beschikbaarheid van een onbeperkte voorraad bluswater van essentieel belang om de tankwagen te kunnen koelen.
Een aandachtspunt bij de rampenbestrijding is dat de ambulancepost van Alphen aan den Rijn direct achter het LPG-tankstation aan de Tankval ligt. Bij een (dreigende) Bleve is er een reële kans dat de daar aanwezige ambulances niet meer gebruikt kunnen worden. Eventueel benodigde ambulances moeten dan van omliggende ambulanceposten komen, waardoor de hulpverlening trager op gang komt.
Zelfredzaamheid
Algemeen
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.
Hieronder is de zelfredzaamheid bij 2 mogelijke calamiteitscenario's, het vrijkomen van een giftige gaswolk en het ontstaan van een Bleve beschreven.
In het plangebied zijn geen specifieke bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen aanwezig of toegestaan. Er kan van uit gegaan worden dat het overgrote deel van de aanwezige personen, indien nodig, zichzelf in veiligheid kan brengen, zonder hulp van de hulpdiensten.
Giftige gaswolk
Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen.
Bleve
Bij een Bleve kunnen warmtestraling en een drukgolf ontstaan. Tegen de warmtestraling en de overdrukeffecten als gevolg van een Bleve zijn moeilijk maatregelen te nemen. De effecten van een Bleve kunnen merkbaar zijn tot een afstand van ca. 500 meter en in dat gebied tot schade aan gebouwen en tot doden en/of gewonden leiden.
Het gebied binnen een straal van 150 meter is het 100% letaliteitgebied; geen van de aanwezigen binnen dit gebied (in de buitenlucht of in een gebouw) zal het incident overleven. De 1%-letaliteitsgrens ligt op ca. 300 meter.
Buiten een straal van 150 meter neemt het effect van een Bleve dusdanig af, dat mensen binnenshuis voldoende beschermd zijn, mits ze zich niet direct achter glas bevinden.
Bij een incident met een LPG-tankwagen waarbij een Bleve ontstaat, is de vooraankondiging van een ongeval kort (warme Bleve) of zelfs niet aanwezig (koude Bleve). Vanwege de gevolgen van een Bleve moeten personen bij een calamiteit waarbij een warme Bleve kan ontstaan het invloedsgebied van 150 meter zo snel mogelijk ontvluchten. Hierbij zijn een snelle en adequate alarmering van belang, maar ook de aanwezigheid van voldoende goede en geschikte vluchtroutes, waarover de aanwezigen zo snel mogelijk op een afstand van ten minste 150 meter van de risicobron kunnen vluchten.
Bij het ontstaan van een warme Bleve geldt dat deze eerst als zodanig herkend moet worden. Hierbij kunnen vele belangrijke minuten verloren gaan. Veelal zal pas na het arriveren van het eerste blusvoertuig een warme Bleve worden herkend. De tijd is dan mogelijk te kort om en de mensen in de omgeving te alarmeren en om vervolgens te vluchten naar een veiliger omgeving.
Om het totaal aantal slachtoffers zo klein mogelijk te houden is het van belang om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken. Een warme Bleve kan voorkomen worden door de tankwagen zodanig te koelen dat deze niet door de hitte van de externe bron bezwijkt. Hiervoor is een snelle en adequate alarmering essentieel, evenals een snelle inzetbaarheid van de brandweer die de beschikking heeft over de juiste hulpmiddelen (zie ook 5.4 Rampenbestrijding).
Ook het aanbrengen van een coating op de tank, die nu op de meeste tankwagens aangebracht is, leidt er toe dat meer tijd beschikbaar is om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen.
Verder is het van belang dat de aanwezige personen regelmatig goed worden geïnformeerd wat te doen bij een eventuele calamiteit. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude Bleve is hier helemaal geen tijd voor, waardoor er geen tijd meer is voor de aanwezige personen om zich in veiligheid te brengen.
Overige aspecten van invloed op zelfredzaamheid
Om het vluchten mogelijk te maken is het ook van belang dat er korte, goed begaanbare routes zonder obstakels zijn die van de risicobronnen af gericht zijn. Wel moet voorkomen worden dat deze routes gelijk zijn aan de aanrijroutes van de hulpdiensten, of deze kruisen. Dit om belemmeringen voor beide partijen te voorkomen. Deze routes zijn in voldoende mate in het gebied aanwezig.
Communicatie
Bij een eventuele calamiteit is van belang dat aanwezige personen weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel.
De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit om de bevolking te informeren over wat te doen bij een calamiteit.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn 2 LPG-tankstations aanwezig aan de Goudse Schouw en aan de Tankval. Buiten het plangebied ligt een biogasinstallatie en lopen aan de zuidrand van het plangebied de N11 en een ondergrondse hogedrukaardgasleiding. Verder zijn geen relevante risicobronnen in of in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Binnen het plangebied zijn nieuwe risicobronnen niet toegestaan.
Hieronder zijn in het kort de belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen samengevat, op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn haar verantwoording baseren.
Plaatsgebonden risico
Binnen de plaatsgebonden risico contour PR=10-6 van het LPG-tankstation liggen geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen. Binnen de PR=10-6 contour rond de biovergistingsinstallatie ligt een deel van het distributiecentrum van Zeeman. Dit is een bestaande, beperkt kwetsbare bestemming.
De N11 en de ondergrondse hogedrukaardgasleiding hebben geen risicocontour PR=10-6.
Hoogte groepsrisico
Het berekende groepsrisico vanwege het LPG-tankstation aan de Goudse Schouw is 0,9 * OW. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers bedraagt ongeveer 250.
Het berekende groepsrisico vanwege het LPG-tankstation aan de Tankval is 0,6 * OW. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers bedraagt ongeveer 250.
Het berekende groepsrisico vanwege de biogasinstallatie is 0,1 * OW. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers is 25.
Het berekende groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N11 ligt lager dan 0,004 * OW. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers is ca. 25.
Het berekende groepsrisico van de hogedrukaardgasleiding is 0,01 * OW. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers is ca. 200.
Toetsing provinciaal beleid
De aanwezige risicobronnen LPG-tankstations, de biovergistingsinstallatie, de N11 en de ondergrondse hogedrukaardgasleiding zijn bestaande risicobronnen. Nieuwe risicobronnen zijn niet toegestaan.
De veiligheidsregio Hollands-Midden wordt nog verzocht om te adviseren over dit plan. Dit advies zal in het definitieve bestemmingsplan verwerkt worden.
Toetsing gemeentelijk beleid
In de beleidsvisie is in paragraaf 3.8 een afwegingskader groepsrisico opgenomen. Volgens dit afwegingskader valt het groepsrisico van het LPG-tankstations aan de Goudse Schouw en de Tankval en de biogasinstallatie in niveau 2. Aan de in de beleidsvisie opgenomen voorwaarden is voldaan.
Het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N11 en door de ondergrondse hogedrukaardgasleiding valt in niveau 3. Indien een groepsrisico in niveau 3 valt, stelt de beleidsvisie dat het groepsrisico verwaarloosbaar is en geen extra maatregelen nodig zijn.
Het streefbeeld van paragraaf 4.2 van de beleidsvisie is in de regels vastgelegd.
Conclusie
De risico's van de in het plangebied aanwezige risicobronnen zijn verantwoord.
5.9 Ecologie
Natuurbeschermingswet
Vanuit de Europese Unie is beleid geformuleerd ten aanzien van de bescherming en ontwikkeling van natuur en soorten in het kader van de totstandbrenging van de samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur ("Natura 2000"). Voor de totstandkoming hiervan zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van groot belang. Bij ruimtelijke planvorming moet aan deze richtlijnen worden voldaan. De Europese richtlijnen zijn inmiddels geïmplementeerd in de (nationale) Natuurbeschermingswet 1998.
Vogelrichtlijn
De doelstelling van de Vogelrichtlijn is bescherming van en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor zeldzame en bedreigde vogelsoorten. Op basis van de Vogelrichtlijn/ de Natuurbeschermingswet 1998 dient bij elk plan of project te worden onderzocht of in of in de nabijheid van het plangebied een speciale beschermingszone (sbz) is gesitueerd. Indien hiervan sprake is, dient de gemeente voor de aanvang van het plan of het project te beoordelen of er sprake is van significante gevolgen voor het richtlijngebied.
Van belang is of de uitvoering van het plan al dan niet zal leiden tot significant nadelige gevolgen voor de aanwezige vogelsoorten in de sbz.
Habitatrichtlijn
De doelstelling van de Habitatrichtlijn is de bescherming en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor zeldzame en bedreigde flora en fauna, alsmede het tot stand brengen van de samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van habitattypen met de daarbij behorende soorten. Ook op basis van de Habitatrichtlijn/ de Natuurbeschermingswet 1998 is sprake van speciale beschermingszones. Onderzocht dient te worden of in de nabijheid van het plangebied een sbz is gesitueerd. Indien hiervan sprake is, dient voor de aanvang van het plan of het project beoordeeld te worden of er sprake is van significante gevolgen voor het habitatrichtlijngebied. Wederom is van belang of de uitvoering van het plan al dan niet zal leiden tot significant nadelige gevolgen voor de aanwezige flora en fauna in de sbz.
Het plangebied
Het plangebied is niet aangewezen als vogelrichtlijngebied. Aangezien er in de toekomstige situatie qua functiegebruik niets verandert, is er geen sprake van verslechtering voor de richtlijngebieden. Het plangebied behoudt immers de al bestaande gebruiksmogelijkheden; er worden geen nieuwe gebruiksmogelijkheden toegevoegd.
Flora- en faunawet
Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is een belangrijk deel van de doorwerking van de Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. Samen met de Natuurbeschermingswet heeft de Flora- en faunawet tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. De Flora- en faunawet geldt daar waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd wordt. De aard van het huidige plangebied geeft geen aanleiding om te verwachten dat er bijzondere soorten voorkomen. Dit laat onverlet de verplichting om bij elke wijziging van activiteiten (bouw of anderszins) een natuurtoets uit te voeren conform de vereisten van de Flora- en faunawet.
5.10 Wateraspecten
5.10.1 Europees beleid
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:
"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."
De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.
5.10.2 Rijksbeleid
Vierde Nota Waterhuishouding (1998)
De landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van de waterhuishouding zijn hierin aangegeven, waarbij integraal waterbeheer en de watersysteembenadering belangrijke uitgangspunten vormen. Er wordt gestreefd naar een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Relevant in dit kader is het streven naar duurzaam stedelijk waterbeheer, vergroting van de waterberging van watersystemen en een goede afstemming van het water en het ruimtelijk ordeningsbeleid.
Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, vooral in de thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten. Dit geschiedt door toepassing van de drietrapsstrategie:
- eerst vasthouden;
- dan bergen en
- dan pas aan- en/of afvoeren van water.
Bij het creeren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.
5.10.3 Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland
Het waterbeleid van de provincie is vastgelegd in het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.
De basis van het provinciaal beleid is een duurzame en klimaatbestendige Delta, waarbij de volgende vier kernopgaven leidend zijn:
Waarborgen waterveiligheid
De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over versterking van de zwakke schakels in de kust en uitvoering van het (pilot)project Zandmotor. Hetzelfde geldt voor de versterking van rivierdijken, de organisatie van de informatievoorziening in het kader van rampenbestrijding en de implementatie van het beleidskader voor buitendijks gebied. Voorts behoren afronding van het Deltaplan Grote rivieren, toetsing en versterking van de boezemkaden, normering compartimentering- en voorlandkeringen, toetsing van de categorie c-keringen en verbetering van de internationale samenwerking rond overstromingen tot de taken van de provincie.
Realiseren mooi en schoon water
Een goede chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewaterlichamen is een doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie legt de ecologische doelen vast, waarover al consensus is bereikt in de Regionale Bestuurlijke Overlegstructuren (RBO's). Ook het behoud van een goede waterkwaliteit op zwemwaterlocaties volgt uit Europese regelgeving (Zwemwaterrichtlijn); de taakverdeling is uitgewerkt in een landelijk protocol. Bestuurlijke afspraken heeft de provincie verder gemaakt over het bestrijden van verdroging in TOP-gebieden en de realisatie van een aantal 'waterparels'.
Ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening
Behoud van voldoende zoet water is een essentiële voorwaarde voor gebruiksfuncties zoals de drinkwatervoorziening, land- en tuinbouw en de boomteelt. Uit de Kaderrichtlijn Water (kortweg: KRW) volgen specifieke eisen op het gebied van drinkwaterwinning. De provincie heeft bestuurlijke afspraken gemaakt over handhaving van het beschermingsniveau van bestaande drinkwaterbronnen. Voor de Greenports is een streefbeeld ontwikkeld voor bestaande en nieuw te ontwikkelen glastuinbouwlocaties. Stimulering van innovatieve pilots is nodig om grootschalige toepassing van gesloten waterkringlopen in de praktijk dichterbij te brengen.
Realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem
De provincie ziet toe op goed operationeel waterbeheer door waterschappen. Deze taak is vastgelegd in de wet. Bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over:
a. op orde brengen van het watersysteem (NBW-actueel);
b. afremmen van de bodemdaling in veenweidegebied (onder meer: Voorloper Groene Hart);
c. behouden van de strategische voorraad zoet grondwater (Grondwaterplan);
d. op orde brengen van de riolering (Bestuursakkoord Waterketen).
5.10.4 Beleid waterbeheerder
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
" Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
" Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
" Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
5.10.5 Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- 1. -zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- 2. -lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Hoofdstuk 6 Inspraak
Het ontwerp van de beheersverordening De Schans/De Vork heeft van 14 maart 2013 tot en met 27 maart 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee inspraakreacties ingediend. Onderstaand zijn beide reacties en de beantwoording daarvan weergegeven.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Inspraakreactie:
- a. Verzocht wordt om de toelichting van de beheersverordening aan te vullen met een (beknopte) omschrijving van het aspect water en het watersysteem/rioleringssysteem;
- b. Opgemerkt wordt dat voor de percelen die nog ontwikkeld moeten worden mogelijk een watervergunning van het hoogheemraadschap vereist is;
- c. Ter plaatse van de dubbelbestemming waterstaat-waterkering gelden beperkingen ten aanzien van bouwen. Verzocht wordt om dit ook op te nemen in de uitzonderingsbepaling in paragraaf 2.3.2 van de toelichting;
- d. In de bestemmingenkaart (bijlage 1) is ter hoogte van de spoorbaan een bestemming verkeer-railverkeer toegekend. Langs deze spoorbaan liggen twee watergangen die dienen ter verbinding van de watergangen ten noordzijde van deze spoorlijn en die ten zuiden daarvan. Verzocht wordt om deze watergangen positief te bestemmen (voorkeur) of de regels voor artikel 10 verkeer-railverkeer uit te breiden met de subbestemming water en bijbehorende voorzieningen.
Beantwoording:
- a. In paragraaf 5.10 van de toelichting is het aspect water nader omschreven
- b. Dit is correct. Een aanpassing van de beheersverordening is niet noodzakelijk.
- c. In artikel 2.3.2 van de toelichting is een opsomming weergegeven zoals die is opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (BOR). Hier een uitzondering opnemen die niet in het BOR is opgenomen is niet wenselijk. De beperkingen in de dubbelbestemming waterstaat-waterkering zorgen reeds voor een planologisch-juridische bescherming van de waterkeringen. Een aanvulling in de toelichting zou daarin geen verschil maken.
- d. In artikel 10 (Verkeer-railverkeer) zijn de gronden bestemd voor Verkeers- en vervoersdoeleinden alsmede onder andere waterwegdoeleinden, mits ten dienste van verkeers- en vervoersdoeleinden. Daarmee is ondervangen dat naast railverkeer, ook waterwegdoeleinden zijn toegestaan, bijvoorbeeld in de vorm van verbinding van watergangen onder het spoor door. Het belang van inspreker is daarmee gewaarborgd, een aanpassing van de beheersverordening is niet noodzakelijk. De wateronderdoorgangen positief bestemmen als hoofdbestemming is niet wenselijk, aangezien Railverkeer ter plaatse de hoofdfunctie en -bestemming is. In artikel 10.1.b wordt gesproken over ten dienste van lid a. De wateronderdoorgang is niet ten specifiek dienste van railverkeer, de omschrijving zal worden aangepast.
LBP Sight namens Alpherium B.V.
Inspraakreactie:
Opgemerkt wordt dat in het huidige bestemmingsplan De Vork maximaal één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan, terwijl in de beheersverordening geen maximum is opgenomen. Dit sluit niet uit dat er meerdere bedrijfswoningen per bedrijf gebouwd kunnen worden. Dat is, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van geluid, ongewenst voor grotere bedrijven zoals Alpherium (gevestigd aan de Boskoopseweg 14). Verzocht wordt maximaal één bedrijfswoning per bedrijf toe te staan.
Beantwoording:
De doelstelling van het vigerende bestemmingsplan en de beheersverordening is inderdaad dat maximaal één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan daar waar dit op de verbeelding is weergegeven. Dit zal in artikel 3 van de beheersverordening worden aangepast.