KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Water - Waterweg
Artikel 10 Waarde - Archeologie 1
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Geluidszone - Industrie
Artikel 16 Geluidszone - Industrie - 50db(a)
Artikel 17 Veiligheidszone - Bevi
Artikel 18 Vrijwaringszone - Straalpad
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 21 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 22 Harheidsclausule
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Opzet Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Inventarisatie Plangebied
3.1 Historische Ontwikkeling
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Visie
4.1 Ruimtelijke Structuur
4.2 Functionele Structuur
Hoofdstuk 5 Milieu- En Andere Planologische Aspecten
5.1 Algemeen En Plan Mer
5.2 Bodem
5.3 Bedrijven
5.4 Geluid
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Duurzaamheid
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9 Flora En Fauna
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Beleidskaders
6.2 Riool- En Waterstaatkundige Inrichting Van Het Plangebied
6.3 Gevolgen Van Het Plan Voor De Waterkwaliteit En -Kwantiteit
6.4 Watertoets
Hoofdstuk 7 Juridische En Bestuurlijke Aspecten
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Opbouw Van De Regels
7.4 Wijze Van Toetsen
7.5 Artikelsgewijze Behandeling
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Exploitatieplan
8.2 Financieel Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 1 Brief Gedeputeerde Staten Inzake O.m. Doorvaarthoogte
Bijlage 2 Beeldregiedocument
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Geluidbeperkende Maatregelen
Bijlage 5 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Inspraaknota

Maximabrug

Bestemmingsplan - Gemeente Alphen aan den Rijn

Vastgesteld op 25-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Maximabrug', van de gemeente Alphen aan den Rijn;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.5 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.

1.7 archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de (mogelijk) in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 beperkt kwetsbaar object

  1. a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  2. b. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  3. c. sporthallen, zwembaden, speeltuinen.

1.15 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.16 bestaande bebouwing

bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de voorschriften aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.20 bevi inrichting

een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.22 bijgebouw

een vrijstaand niet voor bewoning bestemd bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.

1.23 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige , bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.30 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidszone

een krachtens de Wet geluidhinder vastgesteld zone rondom het bedrijventerrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.33 gezoneerd industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.34 groepsrisico

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste, 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechsttreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.35 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 invloedsgebied

gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriele regeleing op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.37 kap

een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw;

  1. a. waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en
  2. b. waarvan de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of de gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben;

1.38 kwetsbaar object

a. woningen, voor zover zij niet als beperkt kwetsbaar object zijn aan te merken;

b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

1°. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2°. scholen, of

3°. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

1°. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of

2°. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en

d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie

1.40 oorspronkelijke bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte of inhoud

de bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte en inhoud, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of rechtens mag bestaan;

1.41 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.42 omgevingsvergunning

vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.43 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.44 peil

de hoogteligging van het bouwwerk ten opzichte van:

  1. 1. de hoogte van gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk voor bouwwerken die in of op het water worden gebouwd, of
  2. 2. de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang, voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst voor een bouwwerk, of
  3. 3. de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst.

1.45 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijevn, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.46 risicovolle activiteit

een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.

1.47 risicovolle inrichting

een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.

1.48 scheidingslijn maatvoering

een zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan

1.49 slopen

het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.50 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, abri's en dergelijke.

1.51 zendmast

zendmast ten behoeve van mobiele communicatie voor politie, brandweer, ambulancediensten en de Koninklijke Marechaussee.

1.52 zonegrens

de begrenzing van een zone.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken enn dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijkte stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de breedte en diepte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
  2. b. het hobbymatig houden van vee;
  3. c. bijbehorende voorzieningen zoals: (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer, -afvoer, waterberging en sierwater;
  4. d. erfontsluitingen ten behoeve van gronden anders dan gronden met de bestemming agrarisch zijn eveneens toegestaan;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend worden gebouwd:

    1. 1. in totaal ten hoogste 1 gebouw behorend bij eenzelfde agrarisch bedrijf met bouwperceel, waarvan de oppervlakte niet meer dan 50 m², de goothoogte niet meer dan 3 meter en de hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen, en;
    2. 2. erf- of terreinafscheidingen van ten hoogste 1 meter.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermstroken;
  3. c. plantsoenen en parken;
  4. d. bermen en bermsloten;
  5. e. beplantingen;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. geluidwerende voorzieningen;
  9. i. waterpartijen;
  10. j. waterlopen;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan;
  12. l. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater;

een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bruggen, (langzaam)verkeersvoorzieningen, wegwijzers en zitbanken.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt:
    1. 1. voor lichtmasten een maximale bouwhoogte van: 12 meter;
    2. 2. voor bruggen ter plaatse van de aanduiding 'brug' geen maximale bouwhoogte
    3. 3. voor overige bruggen een maximale bouwhoogte van: 3,5 meter;
    4. 4. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van verenigingsleven, cultuur, welzijn, volksgezondheid, opvoeding, onderwijs, religie, kinderopvang, ruimten ten behoeve van therapie, ontspanning, kantoren, educatie en werkplaatsen;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'Justitiele inrichting' is de functie Justitiële inrichting toegestaan;
  6. f. aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals onder andere (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzienngen, fietsvoorzieningen en water ten behoeve van wateraan- en afvoer, waterberging en sierwater;

een en ander met met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels, met dien verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan erf- of terreinafscheidingen voor het behoud en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 , ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 6 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden en de bezonning van de belendende percelen. Deze bepaling is niet van toepassing op erf- en terreinafscheidingen.

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' zijn uitsluitend toegestaan voor zover het geldende geluidreductieplan in acht wordt genomen.
  2. b. Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken zijn niet toegelaten.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. verhardingen;
  3. c. parkeervoorzieningen behorende bij de hoofdbebouwing;
  4. d. nutsvoorzieningen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze regels.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van:

  1. a. erf- en terreinafscheidingen;
  2. b. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 meter;

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 , ten behoeve van een toegangspoort voor het afsluiten van het erf mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. hoofdwegen, alsmede opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten, rotondes, kunstwerken, beeldende kunst, bushaltevoorzieningen, straatmeubilair, (ongelijkvloerse) voet- en fietspaden, de daarbij behorende bermen en taluds een en ander hoofdzakelijk gericht op de doorstroomfunctie van het verkeer;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. water;
  5. e. voorzieningen voor het stallen van fietsen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding "brug" is een brug toegestaan;
  7. g. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels;

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:

  1. a. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen en verhardingen;
  3. c. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

Deze nadere eisen kunnen alleen gesteld worden met het oog op de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de beeldkwaliteit, danwel het behoud en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. ontvangst, berging en/of afvoer van water;
  3. c. kunstwerken;
  4. d. bruggen;

een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen ten dienste van deze bestemming gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, bewegwijzeringen, staketsels, en duikers.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, met dien verstande dat:
    1. 1. aanlegsteigers niet hoger mogen zijn dan 1 m boven waterpeil;
    2. 2. bruggen niet hoger mogen zijn dan 3,5 meter;

Artikel 9 Water - Waterweg

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - waterweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. verkeersdoeleinden te water;
  3. c. ontvangst, berging en/of afvoer van water;
  4. d. instandhouding en onderhoud van de waterkering gericht op de kering van het rivierwater;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan met aanbruggen en bijbehorende gebouwde en ongebouwde voorzieningen, installaties en constructies en de daarop gelegen hoofdverkeersweg, fietspaden, trottoirs, straatmeubilair, milieuvoorzieningen en werken van beeldende kunst;

een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen ten dienste van deze bestemming gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op de gronden mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd zoals:
    1. 1. een brug en bouwwerken ten behoeve van een brug zoals ondersteuningsconstructies, wachtvoorzieningen, remmingwerken en installaties;
    2. 2. oeverbeschoeiingen;
    3. 3. bewegwijzeringen;
    4. 4. staketsels en duikers.
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt:
    1. 1. voor bruggen ter plaatse van de aanduiding 'brug' geen maximale bouwhoogte
    2. 2. voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde een maximale bouwhoogte van 5 meter

Artikel 10 Waarde - Archeologie 1

10.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.

10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Archeologie 2

11.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.

11.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Waterstaat - waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de waterkering;
  2. b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.
  3. c. Een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels;

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op de gronden mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd;
  2. b. de maximale goot- en of bouwhoogte bedraagt:
    1. 1. voor gebouwen: zoals bepaald in de daar voorkomende andere bestemming(en)
    2. 2. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming zoals, maar niet uitsluitend, bakens en lichten: 6 meter
  3. c. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken waterkering niet worden geschaad en het college van burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken dijkbeheerder.
  4. d. In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen en gebruik krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, zijn op en in de gronden als bedoeld in artikel 12.1, ten dienste van en behorende bij de in dat lid bedoelde doeleinden toegestaan:
    1. 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bakens en lichten, tot een hoogte van 6 meter, en
    2. 2. overige voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, en gebruiksvormen.
  5. e. Het bouwen en gebruik krachtens andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in artikel 12.1, mag uitsluitend geschieden voor zover de belangen van de waterkering dat gedogen en vooraf advies ingewonnen is bij de desbetreffende dijkbeheerder.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, mits daartegen uit hoofde van de bescherming van de waterstaat geen bezwaar bestaat; daartoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de beheerder(s) van de boezem en de waterkering.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Bouwen langs water

Artikel 15 Geluidszone - Industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' geldt de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

Artikel 16 Geluidszone - Industrie - 50db(a)

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie - 50db(A)' mogen -onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming- geen geluidsgevoelige bestemmingen worden opgericht, tenzij voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder.

Artikel 17 Veiligheidszone - Bevi

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' mogen -onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming - geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden opgericht.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17, eerste lid voor het oprichten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten met dien verstande dat aan de eisen genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen moet zijn voldaan.
  3. 3. Het is, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, niet toegestaan om in het plangebied een nieuwe Bevi inrichting of een risicovol bedrijf op te richten.

Artikel 18 Vrijwaringszone - Straalpad

18.1 bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' gelden ter bescherming van deze straalpaden de hierna volgende bepalingen.

18.2 bouwregels

Onverminderd het overigens in deze voorschriften met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag de hoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 50 meter. Deze hoogte mag eveneens niet worden overschreden door schoorstenen, dakkapellen, antennes, vlaggenmasten, reclameborden en verlichtingsinstallaties en gebouwen ten behoeve van lift- of luchtbehandelingsinstallaties.

18.3 afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 18.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. geen beperking zal optreden ten aanzien van de straalverbindingsfuncties van het straalpad;
  2. b. afwijking van de toegestane bouwhoogte is slechts mogelijk nadat daaromtrent advies is ingewonnen bij de beheerder van de straalverbinding.

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

19.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

  1. a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    1. 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    2. 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  3. c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.

19.2 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  2. 2. Eenmalig kan omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Overgangsrecht Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Harheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in en artikel 18.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Maximabrug

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op 29 maart 2012 hebben de gemeenteraden van Alphen aan den Rijn en Rijnwoude een besluit genomen over de locatiekeuze van de Maximabrug. Aan deze besluitvorming is een lange voorbereiding vooraf gegaan.

Al vele jaren hebben de kern Koudekerk aan den Rijn van de gemeente Rijnwoude, de Gnephoek en Ridderveld in Alphen aan den Rijn ernstige last van vrachtverkeer. Door vrachtwagenbewegingen van en naar industrieterrein Hoogewaard maar ook vanwege sluipverkeer treedt milieuoverlast (geluid, lucht, trillingen) op en ontstaan gevaarlijke verkeerssituaties. De gemeenten Alphen aan den Rijn en Rijnwoude hebben besloten tot de realisatie van een extra oeververbinding over de Oude Rijn. De brug heeft de werknaam “Maximabrug”.

De brug over de Oude Rijn zorgt voor verbetering van de verkeersveiligheid in Koudekerk aan den Rijn, de leefkwaliteit en bereikbaarheid van de gemeenten en vergroot daarmee de economische vitaliteit. De brug ontsluit zwaar verkeer van en naar het industrieterrein Hoogewaard en verstopt niet langer de omgeving van de Koudekerkse brug. Daarnaast is de brug in de toekomst een onmisbare schakel in de voltooiing van de rondweg rond Alphen aan den Rijn.

In het eerste kwartaal van 2011 hebben de gemeenteraden van Alphen aan den Rijn en Rijnwoude besloten twee locaties verder te onderzoeken waarbij locatie 2 als voorkeurslocatie voor de brug is vastgesteld en locatie 1 als alternatief is beschouwd met twee variantontsluitingen op noordzijde 1A en 1B. De keuze van locatie 2 als voorkeurslocatie was gebaseerd op een afweging voor de korte termijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003_0001.jpg"

Figuur: Mogelijke locaties Maximabrug (n.a.v. besluit gemeenteraden eerste kwartaal 2011)

Beide locaties voor de Maximabrug zijn nader uitgewerkt en op technische en financiele haalbaarheid onderzocht. Ook zijn de milieueffecten op de korte en lange termijn onderzocht.

Op basis van onder meer de onderzoeksresultaten hebben de beide gemeenteraden op 29 maart 2012 besloten de brug op locatie 1A te realiseren. Dit bestemmingsplan heeft ten doel de realisatie van de brug planologisch mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het overgrote deel van het plangebied is gelegen aan de noord-westzijde van de bebouwde kom van de gemeente Alphen aan den Rijn. Een klein stukje van het plangebied ligt in Rijnwoude, hetgeen te maken heeft met de verlegging van de oeverweg (Gnephoek).

Meer specifiek ligt het plangebied op de zuidelijke oever van de Oude Rijn tussen de Leidse Schouw en de Genielaan. Op de noordelijke oever ligt het plangebied ten noorden van de Gnephoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003_0002.jpg"

Figuur: ligging plangebied

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen in de volgende -nu nog geldende- bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan "Buitengebied West" -Alphen aan den Rijn. Dit bestemmingsplan is op 22 november 1990 vastgesteld door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn en op 9 juli 1991 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;
  • Bestemmingsplan "Hoorn West" - Alphen aan den Rijn. Dit bestemmingsplan is op 21 december 1995 vastgesteld door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn en op 13 augustus 1996 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;
  • Bestemmingsplan "In hoofdzaken 1960" -Alphen aan den Rijn. Dit bestemmingsplan is op 29 april 1960 vastgesteld door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn en op 4 mei 1961 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland.
  • Bestemmingsplan "Industrieterrein" - Koudekerk aan den Rijn. Dit bestemmingsplan is op 28 september 1981 vastgesteld door de gemeenteraad van Kouderk aan den Rijn en op 30 november 1982 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. Bij koninklijk Besluit van 23 oktober 1985 is het bestemmingsplan onherroepelijk van kracht geworden.

1.4 Opzet Van Het Plan

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen, te weten de toelichting, de regels en de verbeelding. Van deze drie delen zijn de regels en de verbeelding juridisch bindend.


De toelichting: hierin worden de beweegredenen weergegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming en/of bescherming aan een stuk grond, alsmede uitleg van de gebruikte bestemmingen;

De regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving van de doeleinden gegeven en regels met betrekking tot het gebruik van de in dit plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen;

De verbeelding: de kaart met daarop de bestemmingen van de betreffende gronden weergegeven;


De toelichting is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk twee wordt ingegaan op het huidige beleid. In hoofdstuk drie wordt de huidige ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied beschreven. Hoofdstuk vier behandelt de voorgenomen activiteit en de stedenbouwkundige visie hierop en in hoofdstuk vijf wordt nader ingegaan op de planologische- en milieuaspecten van het plan. Hoofdstuk zes omvat de waterparagraaf en in hoofdstuk zeven wordt ingegaan op de specifieke juridische aspecten van het plan. Hoofdstuk acht gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk negen worden de resultaten van de inspraak en het gevoerde vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante europees-, rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

2.1 Europees Beleid

2.1.1 EG-Vogelrichtlijnen

De EG-vogelrichtlijnen uit 1979 schrijven voor dat de lidstaten van de Europese Unie enkele beschermende maatregelen nemen. De belangrijkste punten staan hieronder.

  • Voor alle vogelsoorten is het van belang dat er een gevarieerd leefgebied blijft van voldoende omvang. Als dit leefgebied er niet is, moet het worden aangelegd.
  • Voor sommige vogelsoorten moeten de daarvoor geschikte gebieden worden aangewezen als vogelbeschermingszones. De zogenaamde IBA-lijst (Inventory of Bird Areas) geeft aan om welke gebieden het gaat.
  • Een verbod vogels te vangen en eieren te rapen (behoudens enkele uitzonderingen).

2.1.2 EG-Habitatrichtlijnen

De EG-habitatrichtlijnen uit 1992 schrijven voor dat afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie lijsten opstellen van gebieden die bescherming verdienen. Dit vanwege de aanwezige natuurwaarden. Binnen deze gebieden is alleen bebouwing mogelijk als er geen schade is te verwachten aan de natuur. Verder is het een voorwaarde dat er dringende redenen zijn van groot openbaar belang om een bepaald bouwplan te realiseren. Hiervoor moeten dan wel compenserende maatregelen worden genomen.

Zowel de EG-Vogelrichtlijnen als de EG-Habitatrichtlijnen zijn vertaald in de Flora- en Faunawet.

2.1.3 Verdrag van Malta

Implementatie van het Verdrag van Valetta (Malta) in de Nederlandse Monumentenwet 1988 verplicht bodemverstoorders tot archeologisch vooronderzoek, waarna de provincie of het Rijk een beslissing neemt over wat er moet gebeuren met de aangetoonde archeologische waarden.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

Op 13 maart 2012 is de "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij.....'principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Nederland concurrerend

Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

Nederland bereikbaar

De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Nederland leefbaar en veilig

De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.

2.2.2 Deltametropool

De "Deltametropool" (2003) stelt het belang voorop van een sterke Randstad ten opzichte van andere metropolen binnen Europa. Door de komst van de Nota Ruimte wordt niet langer één metropool voor West-Nederland nagestreefd. Nu is er afzonderlijk beleid voor de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad en het Groene Hart.

2.2.3 Nota Belvedère

Het Belvedèrebeleid (1999) heeft tot doel om in een zo vroeg mogelijk stadium cultuurhistorie als inspiratiebron in te brengen in de ruimtelijke ordening. Het beleid is verder van grote invloed geweest op de selectie van de twintig nationale landschappen in de Nota Ruimte. Provincies spelen een belangrijke rol in het bewaken van landschappelijke basiskwaliteiten.

2.2.4 Beleidskader Landschap

Nationaal Landschap het Groene Hart

Vanuit de rijksoverheid zijn in Nederland twintig Nationale Landschappen aangewezen, waaronder het Groene Hart. Deze Nationale Landschappen zijn echte Nederlandse landschappen. Ze hebben elk een unieke combinatie van cultuurhistorisch en natuurlijke elementen en vertellen daarmee het verhaal van het Nederlandse landschap. Bij de benoeming van de Nationale Landschappen zijn er voor elk Nationaal Landschap kernkwaliteiten benoemd. Deze kernkwaliteiten vormen het kader van de ruimtelijke kwaliteit. Voor onderhavig plangebied zijn de kernkwaliteiten veenweidegebied en de landschappelijke waarden, zoals verkavelingsstructuur, van toepassing.

Ja-mits principe

In de Nationale Landschappen geldt het 'ja-mits-regime'. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn 'mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt'. Het Rijk heeft de provincies verantwoordelijk gemaakt voor de uitwerking en uitvoering van het beleid voor Nationale Landschappen. In hun uitvoeringsplannen beschrijven de provincies hoe ze de kernkwaliteiten van het betreffende Nationale Landschap willen behouden, beheren en versterken. Vervolgens maken zij afspraken met de gemeenten en andere partijen over de wijze waarop de provinciale plannen doorwerken, bijvoorbeeld in bestemmingsplannen.

2.2.5 Flora en Fauna

Flora en Fauna worden beschermd via een afzonderlijke wet. Op basis van de Flora- en faunawet zijn ongeveer 500 van de 36.000 soorten in Nederland aangewezen als beschermde dier- of plantensoort. Daarnaast is een aantal uitheemse dier- en plantensoorten als beschermde soort aangewezen. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de planten- en diersoorten die in het wild leven. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten (bijvoorbeeld het verstoren, beschadigen of vernielen van nesten, voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen) in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economie, Landbouw en Innovatie (E, L& I) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten van de provincie.

2.2.6 Natuurbeschermingswet 1998

In Nederland zijn gebieden aangewezen die beschermd zijn vanwege hun natuurwaarden. Dit betreffen Natura 2000-gebieden, die beschermd zijn door de Natuurbeschermingswet 1998 en gebieden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur, deze zijn beschermd door het provinciale beleid voor de EHS.

2.2.7 Archeologie

De bodem wordt wel de schatkamer van onze geschiedenis genoemd. Resten van eerdere samenlevingen liggen in de grond verborgen. Archeologie bestudeert dat verleden aan de hand van voorwerpen. Die voorwerpen zijn sporen die met elkaar het 'bodemarchief' vormen; de ongeschreven geschiedenis van een dorp, stad, of regio.

De beleidsmatige aandacht voor het bodemarchief is sterk gegroeid en heeft geleid tot de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, als onderdeel van de Monumentenwet 1988. De bescherming van het bodemarchief krijgt vooral zijn beslag via het spoor van de ruimtelijke ordening. Zo schrijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 voor dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening wordt gehouden met monumenten die in de grond aanwezig zijn dan wel te verwachten zijn. Ook in het Besluit ruimtelijke ordening wordt aandacht gevraagd voor dit aspect (zie artikel 3.1.6 Bro).

2.2.8 Nationaal Verkeers en Vervoersplan

De hoofddoelstelling van het "Nationaal Verkeers en Vervoersplan" (kortweg NVVP) is het aan een ieder bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Het belangrijkste doel uit deze hoofddoelstelling ligt in het streven naar vermindering van nadelige effecten van de mobiliteitsgroei. Er worden echter geen eisen meer gesteld aan de keuze in vervoerswijze en ook wordt de groei van het gemotoriseerde verkeer niet meer aan een maximum gebonden.

Belangrijkste kernpunten van het NVVP zijn:

  • Infrastructuur moet een drager worden van ruimtelijk-economische ontwikkelingen;
  • De rol van de markt in de infrastructuur moet nadrukkelijker aanwezig zijn;
  • De gebruiker van de infrastructuur betaalt;
  • Regio's betalen en beslissen nadrukkelijk mee; regio's krijgen hiervoor de beschikking over een apart mobiliteitsfonds.

2.2.9 Nationaal Milieubeleidsplan

Het "Nationaal Milieubeleidsplan 4" (NMP4) signaleert een groot aantal knelpunten waar nog niet kan worden voldaan aan de minimale milieukwaliteitcondities. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het NMP4 extra aandacht. Het gaat om gezondsheidsrisico's door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Provinciale Structuurvisie

Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte" vastgesteld.

Aantrekkelijk woon- en leefklimaat

In de provinciale structuurvisie is weergegeven dat er in 2040 een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in Zuid-Holland bestaat. Stedelijke centra, waaronder Alphen aan den Rijn, hebben hun eigen aantrekkelijk aanbod van woonmilieus. Er bestaat een gedifferentieerd aanbod van voorzieningen waar nuttige en recreatieve tijdsbesteding kan worden gecombineerd. Uitgangspunt is een balans tussen hectiek en rust. De parken, kleine groengebieden in combinatie met andere voorzieningen en de nabijheid van de omliggende groenstructuur zorgen hiervoor.

Versterken stedelijk netwerk-bebouwingscontouren

De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het gebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt.

Groene Hart

De provinciale structuurvisie gaat ook in op het Groene Hart. In het Groene Hart is behoud en ontwikkeling van de onderscheiden waardevolle landschappen gekoppeld aan verschillende opgaven. Deze worden per gebied genoemd. Per (deel)gebied worden de kwaliteiten toegelicht en wordt de samenhang met deze gebiedsopgaven uitgewerkt.

Versterking van de landschappelijke kwaliteit richt zich globaal op de vier kernkwaliteiten die benoemd zijn in de Voorloper Groene Hart: landschappelijke diversiteit, veenweidekarakter (inclusief de strokenverkaveling en lintbebouwing), openheid en rust & stilte. De kernkwaliteiten in de deelgebieden voor het Groene Hart hebben de gezamenlijke Groene Hartgemeenten en -provincies uitgewerkt in de Kwaliteitsatlas Groene Hart.

2.3.2 Gebiedsprofiel Hollandse Plassen

Het gebiedsprofiel staat tussen de Kwaliteitskaart van de Provinciale Structuurvisie en de beeldkwaliteitsplannen van lokale overheden in. Voor de provincie dient het gebiedsprofiel als handleiding om de kwaliteit van plannen/ontwikkelingen aan de voorkant van van planprocessen te beoordelen. Met het formuleren van kwaliteitscriteria wordt de eerste stap gezet naar het maken van mooie, functionele en duurzame plannen.

2.3.3 Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan

In het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP) van Zuid-Holland is beschreven hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren (tot 2020) het beleid op het terrein van verkeer en vervoer binnen de provincie vorm wil geven. In relatie tot het plangebied is vooral de Corridorstudie N207 van belang die zijn oorsprong vindt in het PVVP.

2.3.4 Corridorstudie N207

De "Corridorstudie N207" (december 2006) is uitgevoerd door de provincie Zuid-Holland samen met de betrokken (toenmalige) gemeenten in de corridor: Jacobswoude, Alphen aan den Rijn, Boskoop, Waddinxveen, Rijnwoude en Bodegraven. Ook Rijkswaterstaat is als wegbeheerder van onder meer de N11 betrokken. De "Corridorstudie N207" vindt zijn oorsprong in het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan (PVVP) en bouwt voort op het Gebiedsprofiel RijnGouwestreek (2004).

Doel van de "Corridorstudie N207" is het neerleggen van een gezamenlijke visie op de toekomstige verkeersstructuur in het gebied, waarmee duidelijkheid wordt verkregen over de effecten van mogelijk ingrepen.

In deze studie zijn de volgende conclusies getrokken over het studiegebied:

  • De gebiedsontsluiting van met name de noordoever van de Oude Rijn bij Alphen aan den Rijn en Koudekerk aan den Rijn is problematisch, zowel richting N11 als in noordelijke richting naar de N207;
  • De Maximabrug verbetert de lokale ontsluiting van de bedrijventerreinen in het gebied Alphen-West, Koudekerk aan den Rijn en Hazerswoude-Rijndijk. Hierdoor verbetert ook de leefbaarheid in Koudekerk aan den Rijn;
  • Een rondweg aan de westzijde van Alphen aan den Rijn maakt het mogelijk ook de wegen Gnephoek en de Hoorn te ontlasten en de leefbaarheid van Alphen aan den Rijn te verbeteren door het verkeer meer naar de rand van dit gebied te brengen.

2.3.5 Beleidsnota provinciale vaarwegen en scheepvaart 2006

De "Beleidsnota provinciale vaarwegen en scheepvaart 2006" geeft een kader voor het beleid ten aanzien van de kruising van weg- en waterinfrastructuur. Dimensioneringseisen zijn aangegeven waaraan nieuwe bruggen moeten voldoen (of bij renovatie aan zullen moeten voldoen), bij een gegeven functie van de vaarweg en van de weg. Door middel van een gedoseerde verkeersbegeleiding wordt bevorderd dat vaarwegverkeer en wegverkeer elkaar met de minste hinder kunnen kruisen.

2.3.6 Cultuurhistorische hoofdstructuur

In de provincie Zuid-Holland ligt een groot aantal gebieden met cultuurhistorische waarden. Het is een provinciale ambitie om de volgende vier waarden te beschermen: TOP-gebieden, kroonjuwelen, archeologische waarden en molenbiotopen. In het plangebied zijn archeologische waarden te beschermen.

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 Transformatievisie Oude Rijnzone

In de "Transformatievisie Oude Rijnzone" wordt de transformatieopgave verder uitgewerkt. Het gaat daarbij om het versterken van ecologische, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. Dit in combinatie met een goed samenhangend infrastructureel en stedelijk netwerk. Dit netwerk strekt zich uit van Woerden in het oosten via Bodegraven en Alphen aan den Rijn naar Groenendijk in het westen.

Een belangrijk doel van de transformatie is het herstructureren van de rivieroevers, door het leefklimaat te verbeteren en de bestaande cultuurhistorische waarden in ere te herstellen. Hiervoor zijn maatregelen nodig op het gebied van ontsluiting, verplaatsing van bedrijvigheid en het herstellen van de relaties tussen bebouwing en groen. Hierdoor kunnen kernen zeer beperkt uitbreiden. Een belangrijk deel van de benodigde ruimte wordt echter gevonden in een herschikking van functies. Denk hierbij aan voormalige agrarische bedrijven en het verdwijnen van watergebonden bedrijvigheid.

De Maximabrug maakt onderdeel uit van de "Transformatievisie Oude Rijnzone" en is als uitvoeringsafspraak opgenomen in het vastgestelde uitvoeringsplan (ontwikkelstrategiekader) van de Oude Rijnzone.

2.4.2 Samenwerkingsovereenkomst Oude Rijnzone

Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Leiderdorp, Rijnwoude, Zoeterwoude en de provincie Zuid-Holland hebben in 2011 ingestemd met de Gemeenschappelijke Regeling Oude Rijnzone. In de Oude Rijnzone werken partijen er gezamenlijk aan om nu en in de toekomst voldoende ruimte te hebben voor bedrijvigheid, groen, woningen, vervoer en recreatie. Zo wordt er gezorgd voor herstructurering van bedrijventerreinen, voldoende groen, goede bereikbaarheid en het opruimen van verrommeling. De Gemeenschappelijke regeling heeft een looptijd tot 1 januari 2015. De aanleg van de Maximabrug is onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Samenwerkingsovereenkomst.

2.4.3 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland (2011)

Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten in de Leidse Regio, Bollenstreek en Rijnstreek. Deze gemeenten werken vanuit een gezamenlijke strategische visie op de verdere ontwikkeling van de regio om de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen.

De belangrijkste punten in de regionale Structuurvisie zijn de afwisseling tussen stedelijke, dorpse en landelijke leefmilieus.

De ontwikkelpotenties van de Oude Rijnzone moeten worden benut als waardevolle aanvulling op de diversiteit van woonmilieus in de regio.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Stadsvisie Alphen aan den Rijn

In de stadsvisie is beschreven hoe Alphen aan den Rijn richting 2018 zich als stad ontwikkelt. In deze visie wordt genoemd dat Alphen aan den Rijn in 2018 nog steeds een stad is, maar dat de wijken en dorpskernen een "dorps" karakter hebben weten te behouden.

De ontwikkeling van Alphen aan den Rijn moet bezien worden op een groter schaalniveau. Dus niet alleen de stad Alphen aan den Rijn, maar hoe Alphen functioneert binnen de regio.

Momenteel wordt gewerkt aan een gemeentelijke Structuurvisie, waarbij de ligging van Alphen aan den Rijn in het Groene Hart een belangrijk uitgangspunt vormt en waarbij aansluiting wordt gezocht bij de Structuurvisie Buitengebied.

2.5.2 Structuurvisie Buitengebied

In februari 2008 heeft de raad de 'Structuurvisie buitengebied Alphen aan den Rijn, deel 1; beleidsnota' vastgesteld en in december 2008 is deel 2: Uitvoeringsprogramma door de raad vastgesteld. De Structuurvisie gaat in op de toekomstige gewenste ontwikkelingen voor het buitengebied van Alphen aan den Rijn en gaat uit van sturen op kwaliteit en sturen op doelen.

Ontwikkelingen die passen binnen de economische, sociale en ruimtelijke doelen zijn gewenst. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze doelstellingen.

2.5.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Het huidige gemeentelijke 'Verkeer- en Vervoersplan' (GVVP) is van eind 2000 en bestaat uit een structuurvisie en een actieplan. De gemeenteraad heeft de visie in december 2000 vastgesteld en het actieplan in november 2003. Op verzoek van de raad wordt het huidige GVVP op dit moment geactualiseerd. De aanleg van de nieuwe Maximabrug over de Oude Rijn wordt in het huidige GVVP genoemd als onderdeel van een uit te voeren verkenningsstudie. Ook in de nieuwe Structuurvisie Verkeer en Vervoer heeft de Maximabrug een belangrijke functie. De brug zal op de korte termijn de verkeerssituatie in de kern van Koudekerk verbeteren en de geplande woningen in Rijnpark en het bedrijventerrein Hoogewaard beter ontsluiten. Op de lange termijn moet de brug in combinatie met de Alphense rondweg de verkeers- en leefbaarheidsproblematiek in Alphen aan den Rijn oplossen.

2.5.4 Duurzaamheidsagenda

Beleidsontwikkeling

Het algemene kader voor het milieubeleid van gemeente Alphen aan den Rijn is vastgelegd in de concept- Duurzaamheidsagenda “Samenwerken en Verbinden”. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.

Klimaatprogramma

In 2008 heeft gemeente Alphen aan den Rijn het 'Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek' vastgesteld. Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaat-ambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. In de CO2-kansenkaart is berekend dat de kabinetsambitie een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent. Dit klimaatbeleid is breed opgezet en bestrijkt onder meer de volgende doelgroepen: 'Woningen'; 'Bedrijven'; 'Duurzame energieproductie'; 'Bouwers en projectontwikkelaars' en 'Mobiliteit'. Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen of 5000 m2 bedrijfsgebouwen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen of 20.000 m2 bedrijfsgebouwen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

2.5.5 Beleidsvisie externe veiligheid

Op 1 maart 2012 heeft de gemeenteraad de 'Beleidsvisie externe veiligheid, Ruimte, ook in de toekomst' vastgesteld. Deze visie geeft inzicht in de risico's die er zijn in het omgaan met gevaarlijke stoffen. Verder wordt er helderheid verschaft over de veiligheidsniveau's die worden nagestreefd.

Op basis van de Stadsvisie Alphen aan den Rijn wil Alphen een veilige en prettige woonstad zijn met goede verbindingen naar de omgeving. Toegespitst op externe veiligheid betekent dit dat de volgende uitgangspunten gelden:

  1. 1. De gemeente is een middelgrote woonstad met goede verbindingen naar de omgeving die ruimte wil bieden voor kwalitatief hoogwaardig en veilig wonen;
  2. 2. De gemeente streeft naar werkgelegenheid die past bij een stad met een accent op de woonfunctie;
  3. 3. Om ruimte te geven aan de woonfunctie zal er in toenemende mate behoefte zijn aan ruimte waar het schoon en veilig is. Daarom wil de gemeente het ruimtebeslag van risicobronnen niet verder laten toenemen;
  4. 4. Nieuwe bedrijventerreinen dienen veilig te zijn;
  5. 5. Bestaande situaties worden niet actief veranderd.

In de beleidsvisie staan samengevat voor externe veiligheid de volgende ambities:

  1. 1. De hele gemeente is en blijft veilig voor risico's van gevaarlijke stoffen;
  2. 2. Er doen zich geen incidenten voor met gevaarlijke stoffen die tot grote aantallen slachtoffers leiden;
  3. 3. Het beginsel van stand still wordt toegepast;
  4. 4. Veiligheidsniveaus zijn afgestemd op de kwetsbaarheid van de functies in een deelgebied.
  5. 5. Er komt ruimte voor ontwikkeling met behoud van veiligheid;
  6. 6. Het streven is er op gericht om het groepsrisico door nieuwe ontwikkelingen niet boven de oriëntatiewaarde uit te laten komen.

De ambities zijn vertaald naar de vlekkenkaart 'na te streven ruimtelijke inrichting 2018'.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie Plangebied

Voordat nader wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling, is het van belang een inventarisatie uit te voeren in het plangebied. In de volgende paragrafen wordt eerst aandacht besteed aan de algemene historische ontwikkeling van het plangebied. Daarna wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuren ter plaatse.

3.1 Historische Ontwikkeling

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Na de laatste ijstijd, toen door het afsmelten van de ijskappen de zeespiegel was gaan rijzen, ontstond ten oosten van de toenmalige kuststrook (de huidige 'oude duinen') een milieu waarin laagveen uitstekend gedijde. Doordat de grondwaterspiegel met de zeespiegel omhoog kwam, ontstond een brak en drassig gebied met veel stilstaand water. Het veenpakket dat daarin tot ontwikkeling kwam, is tot op heden de basis van het Zuidhollandse landschap, waarvan het plangebied deel uit maakt.

Door dit veengebied stroomt de Oude Rijn, tot in de Middeleeuwen de belangrijkste afwatering van de Rijn. Deze Oude Rijn (in de Romeinse tijd de noordelijke grens van het Rijk), voerde een aanzienlijke hoeveelheid erosiemateriaal vanuit de stroomopwaarts gelegen gebieden met zich mee. Wanneer de afvoer hoog was, trad de Rijn in dit uiterst vlakke gebied ver buiten zijn oevers en deponeerde over grote oppervlakten kleiige materialen, die in het nagenoeg stilstaande water bezonken. De zwaarste delen (zand) bezonken het eerst dicht bij de rivier. Op deze wijze ontstonden de zogenaamde oeverwallen, relatief goed doorlatende en hoger gelegen stroken aan weerszijde van de Oude Rijn. Verder van de rivier af bezonken de fijnere deeltjes. Deze vormen nu op het veen gelegen kleipakketten die over het algemeen ondoorlatend zijn. Nog verder van de rivier af lag slechts veen, dat ruig begroeid was met elzen, wilgen en populieren en dat doorsneden werd door talloze veenstroompjes.

Rond het jaar 1000 werd een aanvang gemaakt met de ontginning van het veen. Dit deed men uiteraard vanuit het meest begaanbare gebied: de oeverwallen langs de Oude Rijn. De ontginners werd steeds een bepaalde afstand langs de rivier toegewezen, van waaraf zij min of meer haaks hierop een strook veen (circa 110 meter) ontgonnen. Het hieruit voortkomende landschapstype, de zogenaamde slagen of copeverkaveling (smalle langgerekte percelen) vinden we tot op de dag van vandaag nog terug in het landschap. Toen men eenmaal het veengebied was binnengedrongen, werd er ook van binnenuit ontgonnen, veelal met een van de veenstroompjes als ontginningsbasis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003_0003.jpg"

Figuur: Slagenverkaveling

Door de ontwatering daalde de bodem. De grond kwam geleidelijk aan lager te liggen dan het peil van de rivier. Om het overtollige water kwijt te raken, moest men toen het water kunstmatig afvoeren. Vanaf de 15e eeuw malen molens het water weg.

Eveneens in de Middeleeuwen ontstond met de ontwikkeling van de bevolking in Nederland een groeiende behoefte aan brandstof. Veen bleek in die behoefte te kunnen voorzien (turf). Aanzienlijke delen van het veengebied werden daarom afgegraven. Dit betrof vooral die delen van het gebied, die buiten de invloed van de Oude Rijn vielen. Het veen langs de rivier was te zeer met klei verontreinigd om als brandstof te kunnen dienen.

Omdat het grondwater in het veengebied tot vlak onder de oppervlakte stond, ontstonden door de afgravingen talloze meren. De meeste meren zijn naderhand weer drooggemalen met behulp van molens en vormen nu de droogmakerijen. Bestaande boerderijstroken tussen deze droogmakerijen bleven gespaard.

3.1.2 Landschapstypen

In het plangebied komen de volgende landschapstypen voor:

De Oude Rijn en het rivierdijklint langs de Oude Rijn

De Oude Rijn was in de Romeinse tijd de belangrijkste rivier van Nederland als frontlijn en als transportas tussen Duitsland en de Noordzee: de Limes. Langs de Oude Rijn liggen de hogere oeverwallen, waar vanaf de eerste vorm van verstedelijking in West-Nederland ontstond. De Oude Rijn kent een opvallende asymmetrie: de noordzijde grenst aan het (luwe) agrarisch open landschap van het Hollands Plassengebied, de zuidzijde is sterk verstedelijkt met belangrijke infrastructuur zoals de spoorlijn en en de N11.

Het rivierdijklint op de oeverwal van de Oude Rijn heeft voornamelijk op de zuidzijde een dynamisch karakter met veel watergebonden bedrijvigheid. Ook aan de noordzijde is er ruimte voor ontwikkelingen als er zorgvuldig omgegaan wordt met de grote verscheidenheid aan cultuurhistorisch erfgoed.

Veenweide met strokenverkaveling

Ten noorden van de Oude Rijn overheerst de opstrekkende, waaiervormige strokenverkaveling vanaf de Oud Rijn die als ontginningsbasis diende. De kavels strekken ver het landschap in, doordat ontgonnen is met recht van 'vrije opstrek' zonder achtergrens. Kenmerk van deze gebieden is het contrast tussen de lager gelegen polders en de hoger gelegen boezem met kades.

3.2 Ruimtelijke Structuur

Bestaande omgeving

De ruimtelijke structuur (op grotere schaal) waarbinnen de Maximabrug wordt gerealiseerd omvat de woonkernen van Alphen aan den Rijn in het oosten en industrieterrein Hoogewaard en aansluitend de woonkern Koudekerk aan den Rijn in het westen en zuiden en daartussen gelegen de Oude Rijn.

Het gebied tussen Koudekerk aan den Rijn en Alphen aan den Rijn heeft een rijke historie, met een sterke gerichtheid op de rivier. De locatie van de brug tussen Alphen aan den Rijn en Rijnwoude is midden in het veenweidelandschap ter plaatse van de Oude Rijn. Een groot deel van dit gebied wordt inmiddels bepaald door infrastructuur en bedrijvigheid.

Ten noordwesten van de Oude Rijn, op het grondgebied van de gemeente Rijnwoude, ligt de Hoogewaardse Polder. Dit is vanouds een zeer landelijk gebied dat een enclave vormt tussen de Rijn en een oude rivierarm. Inmiddels is hier ook veel industrie gevestigd. Langs de bochtige Landlustweg staan historische boerderijen.

Ten noordoosten van de Oude Rijn ligt op Alphens grondgebied de Gnephoek, een veenweide-polder met wijdse vergezichten en langs de Rijn een lint van oudere, kleinschalige bebouwing tot aan de Heimansbrug.

Ten zuiden van de Oude Rijn ligt het gebied rond de Rijnhaven met veel bedrijvigheid en infrastructuur. Hier is het polderlandschap voor het grootste gedeelte bebouwd. De typerende kavelstructuur is nauwelijks meer herkenbaar. Het gebied Hoorn-West is een van de grootste onbebouwde gebieden binnen het stedelijk gebied van Alphen aan den Rijn. Binnen dit gebied liggen nog enkele restanten van oude landschappelijke structuren met onder meer een archeologische vindplaats.

Tussen de Rijn en de autoweg N11 ligt veel infrastructuur die een westelijke poort vormt voor Alphen aan den Rijn. De herkenbaarheid van deze poort door bijvoorbeeld markante gebouwen of bomenlanen is minimaal.

Ook is de orientatie matig door gebrek aan doorzichten en het verloop van wegen en wegaansluitingen die geen deel uitmaken van een logische structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003_0004.png"

Figuur: Ligging plangebied

3.3 Functionele Structuur

Naast de ruimtelijke structuur is het ook van belang om aandacht te besteden aan de afzonderlijke functies in het gebied.

3.3.1 Economie en werk

Het industrieterrein Hoogewaard is aan de noordoever van de Oude Rijn gelegen. Het industrieterrein biedt de mogelijkheid voor de vestiging van de hoge milieucategorie bedrijven. Industrieterrein Hoogewaard is een ouder industrieterrein waarbij de watergebondenheid de oorspronkelijke bedrijvigheid heeft aangetrokken. Er is op het industrieterrein onder meer een betonwarenfabriek gevestigd, Spanbeton. In de toekomst wordt een verdere uitbreiding van bedrijvigheid op het industrieterrein verwacht.

Spanbeton produceert onder andere betonnen liggers voor grote constructies zoals bijvoorbeeld bruggen, damwanden en stadions. Regelmatig heeft Spanbeton bijzondere transporten die uit vrachtwagens bestaan met zeer lange liggers.

Daarnaast vinden vanwege de bedrijven op industrieterrein Hoogewaard veel vrachtverkeerbewegingen plaats. De ontsluiting van het industrieterrein naar het autowegennet gebeurt langs twee richtingen:

  1. 1. naar het westen via de woonkern Koudekerk aan den Rijn om vervolgens over de Koudekerksebrug naar de N11 te rijden;
  2. 2. Naar het oosten via de Gnephoek, door de woonwijk Groenoord van Alphen aan den Rijn met vervolgens de keus om over het gemeentelijk verkeersnet via de N207 naar de A4 te rijden of via de Hoorn naar de N11 te rijden.

De ontsluiting via deze routes is verre van optimaal. Voorts is de smalle Koudekerkse brug niet geschikt voor (zwaar) vrachtverkeer.

Voor de economie van Rijnwoude en de regio is het behoud van de zwaardere industrie van vitaal belang vanwege het behoud van arbeid in de zwaardere industrie en de daaraan gerelateerde sectoren.

3.3.2 Infrastructuur en mobiliteit

In de kern Koudekerk aan den Rijn en de Gnephoek wordt in de huidige sitiatie overlast ervaren van (vracht)verkeer. Door vrachtwagenbewegingen van en naar industrieterrein Hoogewaard, maar ook vanwege oneigenlijk gebruik van de wegen door sluipverkeer treedt er milieuoverlast (geluid, lucht, trillingen) op en ontstaan er gevaarlijke verkeerssituaties op en langs de Dorpsstraat en Gnephoek. De Dorpsstraat is gecategoriseerd en ingericht als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur en heeft dus geen primaire verkeersfunctie.

De Gnephoek heeft, zowel binnen de bebouwde kom als buiten de bebouwde kom, een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Gnephoek is niet aangewezen als gebiedsontsluitingsweg, maar heeft wel een ontsluitende functie voor het industrieterrein Hoogewaard.

Beide wegen zijn door hun ligging en aanliggende bebouwing minder geschikt voor intensief en zwaar vrachtverkeer en kunnen in beperkte mate worden verbreed/aangepast.

Door geplande ontwikkelingen, zoals de nieuwe woonwijk Rijnpark, transformatie van de Oude Rijnzone en de herstructurering van industrieterrein Hoogewaard gaan de intensiteiten op genoemde wegen in 2025 toenemen. Daarmee zal zonder Maximabrug ook de overlast toenemen.

Westelijke ontsluitingsroute

De Dorpsstraat in Koudekerk aan den Rijn is in 2006-2008 gereconstrueerd en is deels als 30 km/uur zone uitgevoerd. De Dorpsstraat is niet geschikt voor intensief vrachtverkeer. Dit mede gezien het feit dat de Dorpsstraat als drukke ontsluitingsroute fungeert voor zowel auto- als fietsverkeer. De Koudekerksebrug is zo smal dat hier regelmatig (zeer) gevaarlijke situaties ten gevolge van passerend vrachtverkeer ontstaan.

In 2008 is in opdracht van gemeente Rijnwoude de reconstructie van de Dorpsstraat en industrieterrein Hoogewaard geëvalueerd. De rapportage is als bijlage II aan het planMER toegevoegd. Enkele belangrijke conclusies uit deze rapportage zijn:

  • De inrichting van de Hondsdijk-Dorpsstraat/industrieterrein Hoogewaard is in de geest van Duurzaam Veilig. Duidelijk is evenwel, dat de huidige maatregelen aanpassingen nodig hebben om enerzijds visueel nadrukkelijk kenbaar te maken dat de verkeersdeelnemers een 30 km/uur-zone binnenrijden en anderzijds om de snelheid van 30 km/uur nog meer af te kunnen dwingen;
  • Uit de praktijk blijkt dat verticale remmers (drempels/plateaus) het enige middel zijn om daadwerkelijk tot snelheidsvermindering te komen. In verband met trillingsoverlast is daar in gezamenlijkheid niet voor gekozen;
  • De metingen naar intensiteiten geven aan, dat het aantal motorvoertuigen op industrieterrein Hoogewaard boven de landelijke norm voor 30 km/uur-gebieden ligt. Kijkend naar de toekomst (invulling gebied Koudekerk-Oost en toename mobiliteit) zullen maatregelen genomen moeten worden om de leefbaarheid en de verkeersveiligheid te kunnen waarborgen;
  • Op dit moment bestaat 12% van het totale verkeersaanbod op de Hoogewaard, ter hoogte van industrieterrein Hoogewaard, uit vrachtverkeer. Een zeer ongewenste situatie, die veel onveiligheidsgevoelens oproept. Temeer daar gebleken is, dat dit zware verkeer zich merendeels niet aan de snelheid houdt. Om de sitiatie te verbeteren zal er gezocht moeten worden naar instrumenten. Een mogelijkheid is de bedrijven van het industrieterrein Hoogewaard zich te laten commiteren door middel van een convenant c.q. gedragscode. Een ingrijpender optie is het instellen van een rijverbod voor vrachtwagens ter hoogte van de Dorpsstraat-industrieterrein Hoogewaard;
  • Het zware vrachtverkeer wringt zich vanaf de Bruggestraat de Dorppsstraat op richting industrieterrein Hoogewaard. Hierdoor ontstaan verkeersonveilige situaties. Vooral de fietsers komen hierbij in het gedrang. Daarnaast kost een dergelijke manoeuvre veel tijd wat weer ten koste gaat van de doorstroming. Een andere mogelijke oplossing is het instellen van een lengtebeperking op de Koudekerkse brug. Een dergelijke maatregel kan enigszins soelaas bieden, echter is moeilijk handhaafbaar;
  • De brugopenstellingen zorgen -in combinatie met de toenemende mobiliteit- voor filevorming aan beide zijden van de brug. Uit de gegevens blijkt, dat gedurende de maanden april tot en met oktober een grote schare recreatieboten de lage Koudekerkse brug passeert. Tijdens de spitstijden zorgt dit voor congestie op de Hoogewaard ter hoogte van industrieterrein Hoogewaard;
  • De siuatie rondom de Kouderkerkse brug laat zich voorlopig niet veel veranderen zolang er geen alternatieve oeververbinding is. De klachten over filevorming na de brugopenstelling geeft een situatie weer, die ook voor de reconstructie plaatsvond;
  • De fietsers rondom de Koudekerkse brug raken vooral tijdens de spitstijden in een benarde positie. Het zijn juist ook de tijden waarop de schoolgaande jeugd op weg is. Het is noodzakelijk om verbeteringen aan te brengen, dusdanig dat zij een meer veilige doorgang kunnen krijgen.

Algehele conclusie uit de evaluatie van de reconstructie van de Dorpsstraat en industrieterrein Hoogewaard is dat het probleem van het hoge aandeel vrachtverkeer en wijkvreemd verkeer alleen op te lossen is door het bieden van een goed alternatief, zoals een tweede oeververbinding. Hiermee zal een zichtbare en voelbare verbetering van de leefomgeving, doorstroming en verkeersveiligheid bewerkstelligd worden.

Oostelijke onstluitingsroute

De oostelijke ontsluiting van het industrieterrein Hoogewaard verloopt via de Gnephoek. Deze weg kent kritische versmallingen waar het regulier vrachtverkeer elkaar nauwelijks kan passeren. Wanneer er groot transport van Spanbeton plaatsvindt, dan moet de Gnephoek voor overig verkeer (tijdelijk) worden gesloten. Ook hier geldt dus dat het bieden van een goed alternatief als een tweede ontsluitingsroute de zichtbare en voelbare verbetering van de leefomgeving, doorstroming en verkeersveiligheid ten goede komt.

3.3.3 Wonen

Er komen in de directe omgeving van het plangebied merendeels vrijliggende woningen voor, geconcentreerd langs de Oude Rijn en de Landlustweg. De woningen kunnen worden onderscheiden in agrarische bedrijfswoningen, woningen bij niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen. Ten oosten van de kern Koudekerk aan den Rijn ligt een uitleggebied voor woningbouw (Rijnpark).

3.3.4 Maatschappelijk

Ten zuiden van het plangebied is de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn (PI) gelegen. De PI en de parkeerplaats van de PI worden in de huidige situatie ontsloten via de Genielaan. De zuidelijke toerit van de Maximabrug zal gerealiseerd worden ter plaatse van de huidige parkeerplaats.

3.3.5 Recreatie

In de directe omgeving zijn geen intensieve dagrecreatieve en grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen aanwezig. Wel zijn er mogelijkheden voor fietsen, wandelen en kleinschalige oeverrecreatie.

3.3.6 Archeologie en cultuurhistorie

Het gebied kent een rijke geschiedenis die zowel bovengronds als ondergronds is terug te vinden. In de directe omgeving van het plangebied zijn nog cultuurhistorische elementen te vinden als het Jaagpad en diverse boerderijen. Direct naast de te realiseren brug ligt "Hoeve Landlust" (Gnephoek 44), dat een beschermde monumentale status heeft.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Visie

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de nieuwe situatie zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht.

4.1 Ruimtelijke Structuur

Toekomstige omgeving

Het gebied tussen Rijnwoude en Alphen aan den Rijn is sterk in beweging:

  • Voor de Hoogewaard heeft de gemeente Rijnwoude concrete plannen voor herstructturering en uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarnaast is woningbouw voorzien (Rijnpark I en II) met daartussen een groengebied. Voor fase I (circa 255 woningen) is inmiddels een voorontwerpbestemmingsplan gereed;
  • Het toekomstige verkeerplan voor Alphen aan den Rijn (ontwerp structuurvisie Verkeer en Vervoer) met onder andere een binnenring en een buitenring heeft op de lange termijn grote invloed op de infrastructuur in dit gebied;
  • Het gebied wordt in deze visie beter ontsloten op de N11 via een ongelijkvloerse spoorweg kruising en een ongelijkvloerse kruising met de N11;
  • De nieuwe brug met toeleidende wegen heeft grote gevolgen voor de verkeersafwikkeling en ruimtelijke opzet.

Bij al deze ontwikkelingen is het van belang dat er op de korte termijn aandacht wordt besteed aan een stedenbouwkundige visie die ervoor moet zorgen dat deze lange termijn ontwikkelingen op een goede manier kunnen worden ingepast in de bestaande omgeving.

Beeldkwaliteit

Een visie voor de ontwikkeling van de Maximabrug is opgenomen in een beeldregiedocument. Het beeldregiedocument is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

Het beeldregiedocument gaat in op zowel de inpassing in de directe omgeving van de brug en aangrenzende wegen als op de brug zelf.

In het document zijn vier kwaliteitscriteria opgenomen die de belangrijkste elementen omvatten waar de nieuwe brug en omgeving aan moet voldoen.

  1. 1. De nieuwe Maximabrug maakt het Hollandse Rijnlandschap tussen Koudekerk en Alphen aan den Rijn goed leefbaar en beleefbaar zowel vanaf de brug, de toeleidende wegen als vanaf de oevers.
  1. 2. De nieuwe Maximabrug met bijbehorende infrastructuur zorgt voor samenhang in het omliggende bedrijfs-, woon- en landbouwgebied tussen Koudekerk en Alphen aan den Rijn dat op vele fronten in ontwikkeling is.
  1. 3. De nieuwe Maximabrug met bijbehorende taluds en toegangswegen is een fraai en integraal product van hedendaagse techniek en vormgeving.
  1. 4. De nieuwe Maximabrug is uitstekend ingepast in het omliggende landschap evenals de bijbehorende aanbruggen en toeleidende wegen.

Uitgangspunt in dit beeldregiedocument is om te laten zien hoe de diverse ruimtelijke aspecten die samenhangen met een dergelijk ontwikkeling integraal opgepakt en vertaald worden. De inpassing van de brug en de aansluitende wegen in de bestaande omgeving houdt zoveel mogelijk rekening met de kwaliteiten die het gebied kent. Dit is met name van belang op de noordelijke oever, waar de brug landt in de polder Gnephoek.

Voor een nadere detaillering en invulling van de vier bovengenoemde kwaliteitscriteria wordt verwezen naar het beeldregiedocument. Het beeldregiedocument vormt onderdeel van het Programma van Eisen ten behoeve van de bouw van de brug.

4.2 Functionele Structuur

4.2.1 Economie en werk

Door de aanleg van de nieuwe Maximabrug zal de verkeerssituatie in de kern van Koudekerk aan den Rijn verbeteren en de geplande woningbouw in Rijnpark en het bedrijventerrein Hoogewaard beter worden ontsloten.

Het gebied ten zuiden van de Rijn heeft, met de ontwikkellocaties Hoorn-West en Rijnhaven, de potentie om uit te groeien tot een hoogwaardig en gevarieerd gebied met een mix aan werk- en woonfuncties en een goede verblijfskwaliteit. Het is ook een van de weinige gebieden binnen Alphen aan den Rijn waar uitgeefbaar terrein voorhanden is op een strategische plek.

4.2.2 Infrastructuur en mobiliteit

Zoals in de vorige paragraaf al is aangegeven, is in de bestaande situatie een aantal knelpunten te benoemen. In het planMER is uitvoerig ingegaan op de effecten die de aanleg van de brug en aansluitende wegen teweeg zal brengen. Belangrijk effect dat bereikt wordt, is dat de Maximabrug zorgt. Dat nagenoeg al het vrachtverkeer op de Dorpsstraat verdwijnt.

Op de noordoever heeft de Gnephoek een doorrijhoogte van 4,6 meter. Na de kruising met de Oeverweg daalt de afrit tot maaiveldniveau in de Gnephoek. De weg draait vervolgens in een ruime bocht terug naar de oeverweg (Gnephoek). Deze ruime bocht is noodzakelijk vanwege de lange vrachtwagentransporten die gebruik gaan maken van de brug. Ter hoogte van de brugop- afrit op de Gnephoek moet voldoende manoeuvreerruimte worden gecreeerd voor de lange vrachttransporten. Vanaf dit punt kan verder worden gereden over de Hoogewaard richting Koudekerk aan den Rijn.

Op de zuidoever wordt de Maximabrug op de Leidse Schouw aangesloten via een directe weg over het bedrijventerrein Hoorn-West. Deze weg is noodzakelijk om de verwachtte verkeersintensiteit met een goede doorstroming naar de Leidse Schouw (en verder naar de N11) te leiden.

Hoogte van de brug

De provincie is beheerder van de Oude Rijn. De provincie wil -evenals het Rijk- het vervoer over water stimuleren en heeft vanuit deze beleidsdoelstelling voorwaarden gesteld aan de doorvaarthoogte van de nieuwe oeververbinding over de Oude Rijn.

In de beleidsnota provinciale vaarwegen en scheepvaart 2006 is de Oude Rijn ten oosten van de Koudekerksebrug geclassificeerd als een vaarweg klasse IV. Aan deze classificering is een vrije doorvaarthoogte van bij beweegbare bruggen van 7 meter voorgeschreven. Gedeputeerde Staten hebben in een brief van 10 aangegeven dat zij instemmen met een doorvaarthoogte van 5,50 meter. Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat de provincie geen medewerking zal verlenen aan eventuele verzoeken van de gemeente voor spitsuursluitingen. Dit betekent dat ook in de spits de brug af en toe zal worden geopend voor scheepvaartverkeer.

4.2.3 Wonen

Een aantal woningen ligt in de directe nabijheid van de brug. Deze bewoners kunnen de nodige veranderingen ondervinden door deze ontwikkeling. De gekozen variant (1A) doorsnijdt niet de Landlustweg.

4.2.4 Maatschappelijk

Doordat de zuidelijke toerit naar de Maximabrug is gelegen ter plaatse het huidige parkeerterrein van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen aan den Rijn zal er een nieuwe parkeerterrein gerealiseerd worden ten westen van de PI. De PI zal in de toekomst worden ontsloten via de Maatschaplaan.

4.2.5 Recreatie

Door de realisatie van de Maximabrug ontstaat een extra oeververbinding, die eveneens geschikt is voor fietsverkeer. Dit betekent dat de achterliggende polder Gnephoek en de Landlustweg beter bereikbaar worden voor recreanten. Hiernaast krijgen werknemers op Hoorn-West, Rijnhaven en Molenwetering die wonen in Koudekerk aan den Rijn een snellere fietsverbinding.

Daarnaast zal de oeverweg worden verlegd, waardoor het oude Jaagpad op de noordelijke oever hersteld wordt en beter begaanbaar maakt.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Andere Planologische Aspecten

5.1 Algemeen En Plan Mer

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld.

Ten behoeve van de ontwikkeling van de Maximabrug hebben de gemeenten Rijnwoude en Alphen aan den Rijn besloten een vrijwillig planMER op te stellen. Het doel van de planMER procedure is het in beeld brengen van de milieueffecten ten gevolge van de realisatie van de Maximabrug voor de korte termijn met een uitgebreide scenariostudie naar de lange termijn (Maximabrug inclusief Alphense rondweg). Het planMER beschouwt meerdere locaties voor de brugvariant. Inmiddels is er door de gemeenteraden een keuze gemaakt voor wat betreft de te realiseren variant (1A). Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn diverse onderdelen uit de planMER nader uitgediept en specifiek toegespitst op de gekozen locatie.

Voor elk onderdeel wordt kort uiteen gezet wat de resultaten uit het planMER zijn. Daar waar nader onderzoek heeft plaatsgevonden, zijn de resultaten van dit onderzoek vervolgens weergegeven. Het planMER is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

De effectbeoordeling

Het detailniveau van het planMER is zoveel mogelijk afgestemd op het detailniveau van het bestemmingsplan. Het planMER geeft zo inzicht in de haalbaarheid van de plannen, de mogelijke knelpunten en de oplosbaarheid daarvan. Hieruit volgen concrete aandachtspunten die in vervolgonderzoeken in detail worden uitgewerkt.

Referentiesituatie

Het bestaande beleid is in het planMER beschouwd als een autonome ontwikkeling. Het planMER is er vooral op gericht om de milieueffecten inzichtelijk te maken. Daarom zijn de milieueffecten beoordeeld tegen de milieusituatie die zou zijn ontstaan als gevolg van alle autonome ontwikkelingen in het gebied. Dit is de referentiesituatie. Als peiljaar van de referentiesituatie met de autonome ontwikkeling is gekozen voor het jaar 2025.

Beoordelingskader

Er is een breed beoordelingskader gehanteerd. Het project is getoetst aan die milieuaspecten, waarop effecten als gevolg van de plannen worden verwacht. De toetsingscriteria zijn afgeleid van het kaderstellend beleid en wet- en regelgeving.

Advies Commissie voor de milieueffectrapportage

De Commissie milieueffectrapportage heeft het concept planMER beoordeeld en een toetsingsadvies over het milieueffectrapport gegeven op 16 februari 2012 (rapportnummer 2557-72).

Algemene conclusie is dat het planMER logisch is opgebouwd, compact en prettig leesbaar is en goed geïllustreerd met kaarten en ander visueel materiaal.

Uit het planMER blijkt dat alle alternatieven voldoen aan de doelstelling om de huidige verkeerssituatie in de kern van Koudekerk aan den Rijn te verbeteren en de nieuwe woonwijk Rijnpark en het industrieterrein Hoogewaard beter te ontsluiten. De doelstelling om de verkeersdruk op de Gnephoek in Alphen aan den Rijn te verminderen, wordt niet gehaald. Het verkeer zal daar door verkeer vanuit Rijnpark toenemen.

Naar aanleiding van dit laatste is aanvullende verkeersonderzoek uitgevoerd om de verkeers- en milieusituatie op de Gnephoek te verbeteren.

5.2 Bodem

5.2.1 Wettelijk kader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld, de bestemming bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodemonderzoek te worden verricht. In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer of een grondtransactie.

In de Wet bodembescherming is geregeld dat het veroorzaken van nieuwe bodemverontreinigingen niet is toegestaan. Dit is de zogenaamde Zorgplicht. Het werken met en in verontreinigde grond is aan regels gebonden. Nieuwe projecten mogen niet tot een toename van de hoeveelheid bodemverontreiniging leiden. Bij de aanleg van nieuwe infrastructuur speelt de aanwezigheid van bodemverontreiniging een rol. Enerzijds kan het nodig zijn om langs het tracé bodemsaneringen uit te voeren. Anderzijds zullen aanwezige verontreinigingen invloed hebben op de mogelijkheden rondom grondverzet. Aanwezige gevallen van ernstige bodemverontreiniging (verontreinigingen die in het kader van de Wet Bodembescherming zijn beschikt door de provincie Zuid-Holland) die ter plaatse van het tracé aanwezig zijn zullen moeten worden gesaneerd.

Voor een deel van de verontreinigingen (immobiele verontreinigingen) kan de realisatie van de weg de benodigde sanerende maatregel zijn. Met verontreinigingen in het grondwater zal rekening moeten worden gehouden als er voor de aanleg grondwaterbemalingen nodig zijn. Bemalingen kunnen invloed hebben op de verspreiding van deze verontreinigingen en eventueel verontreinigd grondwater mag niet zonder meer worden geloosd. Verontreinigingen die geen onderdeel zijn van zogenaamde gevallen van ernstige bodemverontreiniging hebben invloed op de mogelijkheden van hergebruik op de locatie zelf of toepasbaarheid van vrijkomende grond elders. Grondverzet is geregeld in het Besluit bodemkwaliteit.

De aanleg van de brug met bijbehorende infrastructuur leidt tot grondverzet. Wanneer een bodemverontreiniging als gevolg van hiervan wordt gesaneerd waar dat anders niet het geval zou zijn, dan kan dat gezien worden als een positief milieuaspect.

5.2.2 Huidige situatie

Uit het historisch onderzoek (zie PlanMER, onderdeel historisch onderzoek bodem) blijkt dat in het plangebied een groot aantal historische verontreinigingen (waaronder gedempte sloten) aanwezig zijn. Vaak is er geen nader onderzoek uitgevoerd en is de omvang van de verontreiniging daarom niet duidelijk. Aandachtspunt is dat historische verontreinigingen ten zuiden van de Rijn ook in de ondergrond zijn te verwachten, omdat hier in het verleden schone ophooglagen zijn toegepast met een dikte tot twee meter.

Er zijn diverse verhardingen van puin, kool en slakken aanwezig in het gebied. Het grondwater is vaak licht verontreinigd met arseen en chroom en daarnaast plaatselijk met aromaten en naftaleen. Deze situatie is kenmerkend voor het plangebied. Er is nergens gevaar voor de volksgezondheid.

Opgemerkt wordt dat op de locaties Genielaan 1 en Hoorn 316 sprake is van de aanwezigheid van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

De bovengenoemde gevallen van bodemverontreiniging zullen in de autonome situatie alleen gesaneerd worden bij functiewijziging van de locatie en/of voorgenomen grondverzet op de locaties. Uitzondering hierop is de Genielaan 1 waarvoor de sanering noodzakelijk is en ook in voorbereiding is.

5.2.3 Bodemsituatie in relatie tot realisering Maximabrug

Hoorn 316
Ten behoeve van deze locatie heeft het adviesbureau Adverbo in 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem plaatselijk sterk verontreinigd is met lood, kobalt en organische verontreinigingen. De omvang van deze verontreiniging is beperkt (ongeveer 125m²). Het betreft hier een inmobiele verontreiniging, waarbij – bij de realisatie van de Maximabrug – sanering niet noodzakelijk is Wel dient bij eventueel grondverzet op deze locatie rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van deze verontreinigingen.


Genielaan 1
Op de locatie Genielaan 1 (gemeentewerf Langeroode) is sprake van de aanwezigheid van een (zeer) ernstige grondwaterverontreiniging met VOCL (vluchtige organo-chloor verbindingen). Ten behoeve van het bepalen van een exacte omvang heeft het bodemonderzoeksbureau IDDS de opdracht gekregen voor een nader grondwateronderzoek. Uit de rapportage (d.d. 12 juni 2012, kenmerk 1106D376/GGE/rap1) blijkt dat er sprake is van een verontreinigingsvlek van ongeveer 317 m³, waarvan ongeveer 80m³ sterk verontreinigd. Op dit moment is er een grondwatersanering in voorbereiding om de aanwezigekern(en) te verwijderen. Bij deze sanering zal rekening worden gehouden met het feit dat op het oostelijk deel van de locatie een grondwal zal komen voor de aanleg van de Maximabrug. Peilbuizen die in het tracé van de Maximabrug liggen, zullen voor de aanvang van de werkzaamheden verplaatst worden. Hierdoor wordt eventuele schade aan peilbuizen voorkomen.

5.3 Bedrijven

Op basis van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht, onderdeel C, categorie 1.2 c zijn elektromotoren van bruggen, viaducten en tunnels uitgesloten. Dit betekent dat een (beweegbare) brug geen inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer. De Maximabrug (zelf) is daarmee niet meldings- of vergunningplichtig op basis van het Activiteitenbesluit.

5.4 Geluid

Geluid in de omgeving kan veroorzaakt worden door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol.


Ten gevolge van het plangebied is alleen wegverkeerslawaai en industrielawaai relevant. Langs en door het plangebied loopt een aantal drukke verkeerswegen. De wettelijke geluidzones van deze wegen reiken tot binnen het plangebied. Daarnaast ligt het plangebied in de zone van de industrieterreinen in Koudekerk aan den Rijn (Hoogewaard) en Alphen aan den Rijn (Rijnhaven e.o.). Tot slot is ook nagegaan of er, na de realisatie van de brug, sprake kan zijn van een nadelig effect voor het noordelijk gelegen stiltegebied.

5.4.1 Verkeerslawaai - wettelijk kader

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg apart in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De te beschouwen wegen kennen een geluidszone, een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Binnenstedelijk is het gebied binnen de bebouwde kom en Buitenstedelijk het gebied buiten de bebouwde kom. Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen.

Voor het Buitenstedelijk gebied geldt dat er maximaal een hogere waarde mag worden vastgesteld van 53 dB. Voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemming binnen de bebouwde kom is deze waarde wettelijk maximaal 63 dB. Het vaststellen van een hogere waarde is alleen mogelijk als, maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot 48 dB onvoldoende doeltreffend, danwel stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (artikel 110 a, lid 5 Wgh). Alvorens aan bovenstaande waarden wordt getoetst, mag op grond van artikel 110g Wgh, van de berekende geluidsbelasting 2 dB worden afgetrokken voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen. Deze aftrek is mogelijk aangezien voertuigen in de toekomst steeds stiller worden.

Een hogere waarde zal alleen worden verleend zodra duidelijk is dat er (bouwkundige) maatregelen zijn of worden getroffen om het binnenniveau te laten voldoen aan de grenswaarde zoals opgenomen in het Bouwbesluit. Het Algemeen Bestuur van de Omgevingsdienst West-Holland heeft, op 28 juni 2010, in het kader van de decentralisatie van de procedure tot vaststelling van een hogere waarde, richtlijnen vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst, in binnenstedelijk gebied een maximaal hogere waarde van 58 dB en, voor buitenstedelijk gebied, een maximale hogere waarde van 53 dB in buitenstedelijk gebied voor verkeerslawaai.

5.4.2 Verkeerslawaai

De Omgevingsdienst West-Holland heeft ten behoeve van het bestemmingsplan voor de Maximabrug (variant 1a) een nader onderzoek uitgevoerd naar de gevelbelastingen op de geluids-gevoelige objecten (woningen). Het akoestisch onderzoek heeft tot doel vast te stellen binnen welke randvoorwaarden het gehele plan gerealiseerd kan worden, getoetst aan de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en het Hogere waarden beleid van de Omgevingsdienst West-Holland. Hiertoe is ook een aantal wegen buiten het plangebied beschouwd, zoals de Landlustweg, de Hoogewaard en de Hoorn. Van deze wegen wordt alleen de aansluiting op de aan te leggen wegen gewijzigd, maar de aanpassingen binnen het plangebied hebben invloed op het geluid over de volledige lengte van deze wegen.

Het uitgevoerde onderzoek geeft inzicht in de te verwachten geluidsbelastingen ten gevolge van het verkeer op de hierboven genoemde wegen, voor de huidige situatie wordt voor het basisjaar (verkeersmodel) 2010 en voor de situatie in 2025 na realisatie van het gehele project met de gewijzigde verkeerssituatie. Opgemerkt wordt dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op een verfijnde dataset verkeersgegevens voor het peiljaar 2025.

Teneinde de geluidbelasting ter hoogte van woningen zo min mogelijk te latentoenemen zijn voor diverse wegen voorzieningen getroffen zoals het verlagen van de snelheid van 50 naar 30 km/uur (Hoogewaard en Gnephoek) alsmede het gericht toepassen van geluidabsorberend asfalt op delen van wegen (Hoorn-West, Maximabrug en Leidsche Schouw). Ook het trace van de Maximabrug wordt als 50 km/uur uitgevoerd. Daarnaast wordt ter hoogte van de woning Gnephoek 44 een geluidscherm gerealiseerd.

Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai d.d. 1 november 2012 blijkt dat voor de volgende woningen een hogere waarde moet worden vastgesteld.

Te verlenen hogere waarden vanwege de nieuwe wegen in dB, rekening houdend met de aftrek krachtens art. 110 g Wet geluidhinder:

Adres Lden
Gnephoek 42A 49
Gnephoek 42B 50
Gnephoek 44 50

Voor de bestaande wegen treedt ten gevolge van de Leidsche Schouw, ondanks de maatregelen van het toepassen van geluidabsorberend asfalt, de toename van de geluidbelasting nog zodanig te zijn dat een hogere waarde moet worden verleend. Het betreft hier de volgende woningen, rekening houdend met de aftrek krachtens art. 110 g Wet geluidhinder:

Adres Lden
Hoorn 420 53
Hoorn 422 51
Hoorn 426 51

N.B. Voor de woningen Hoorn 420 en 426 zal deze toename van de geluidbelasting tengevolge van de Leidsche Schouw nauwelijks merkbaar zijn omdat de geluidbelasting ten gevolge van de Hoorn/Rijndijk aanmerkelijk hoger ligt. De hogere waarde voor Hoorn 422 betekent wel een toename van de geluidbelasting van circa 2 dB.

Voor bovengenoemde locaties is de procedure tot vaststelling van een hogere waarde gestart. Het ontwerpbesluit ligt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage. De hogere waarden zullen worden vastgesteld voordat het bestemmingsplan Maximabrug door de gemeenteraad wordt vastgesteld.

5.4.3 Industrielawaai

Met betrekking tot industrielawaai geldt dat als op een industrieterrein grote lawaaimakers (bijlage 1 onderdeel D van het besluit omgevingsrecht (BOR) en artikel 41 Wet geluidhinder) mogen komen, er dan voor dat terrein een geluidszone moet worden vastgesteld. Buiten die zone mag de geluidbelasting vanwege dat terrein niet meer bedragen dan 50 dB(A), de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai. De geluidszone wordt weergegeven op de verbeelding van bestemmingsplannen die binnen de geluidszone vallen. Dit geldt dus ook als het plangebied buiten het industrieterrein ligt.

Het plangebied ligt volledig binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Met de vaststelling van dit plan worden geen (nieuwe) geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd. Ook worden er door het plan geen activiteiten toegestaan die meldings- en vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer. Het is daarom niet nodig dit aspect nader te beschouwen. Wel wordt gewezen wordt op het feit, dat er ten behoeve van zonebeheer, voor dit gezoneerde bedrijventerrein een geluidsreductieplan is opgesteld. Dit plan ligt momenteel ter inzage. Na de bestuurlijke vaststelling van het geluidsreductieplan is het industrieterrein "niet meer op slot” en is, onder voorwaarden, vestiging en uitbereiding van vergunningplichtige bedrijven mogelijk.

5.4.4 Stiltegebieden - wettelijk kader

De provincie kan op grond van de Wet milieubeheer Stiltegebieden aanwijzen. De provincie Zuid-Holland heeft, in haar provinciale milieuverordening (PMV) Stiltegebieden als milieubeschermingsgebieden aangewezen (artikel 5.1.1.). Stiltegebieden zijn gebieden waarin men een zodanig laag niveau van de geluidsbelasting door menselijke activiteiten wil handhaven of bereiken, dat het ervaren van natuurlijk geluid in dit gebied niet of nauwelijks zal worden gestoord. In stiltegebieden geldt dan ook een verbod op het gebruik van lawaaiige toestellen, apparaten, motorvoertuigen en bromfietsen. In bijlage 10, onderdeel A van de PMV staat exact beschreven welke activiteiten zijn verboden en onder welke condities een vrijstelling of ontheffing mogelijk is. Het aanwijzen van een stiltegebied heeft in de praktijk tot gevolg dat de bestaande (agrarische) activiteiten door mogen gaan ('Stand Still” principe) maar nieuwe (lawaaimakende) activiteiten zijn niet toegestaan of kunnen alleen doormiddel van een vrijstelling of ontheffing worden toegelaten. Hierbij kan worden gedacht aan activiteiten zoals evenementen, lawaaisporten, verkeersaantrekkende bedrijven, recreatiebedrijven of toeristische attracties. Daarnaast brengt een goede ruimtelijke ordening met zich mee dat in gebieden rond een Stiltegebied een akoestische afweging moet worden gemaakt wanneer geluidsproducerende bestemmingen worden gerealiseerd.

5.4.5 Stiltegebieden - onderzoek

Op onderstaand kaart, een uitsnede van de provinciale atlas stiltegebied, is de ligging van het meest nabije stiltegebied (in groen weergegeven) weer gegeven. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied buiten het stiltegebied ligt, en op voldoende afstand van het stiltegebied. De geluiduitstraling van de Maximabrug zal niet in het stiltegebied merkbaar zijn. Nader onderzoek en/of maatregelen zijn niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003_0005.jpg"

Figuur ligging stiltegebied

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Wettelijk kader

Voor externe veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.

Landelijk beleid

Het externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt. Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004 (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing.

Op termijn zullen de Circulaire Rnvgs en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen vervangen worden door het in voorbereiding zijnde Besluit transport externe veiligheid (Btev). In het Btev zal dezelfde risicobenadering gehanteerd worden als in het Bevi gehanteerd wordt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (hierna kortweg: PR) kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire RNVGS. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

Provinciaal beleid beleid

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Rijnwoude heeft in haar vergadering van 10 november 2011 de Nota externe veiligheid Rijnwoude 2011 vastgesteld. De gemeenteraad van Alphen aan den Rijn heeft in haar vergadering 1 maart 2012 de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld.

De gemeenten hebben vastgelegd wat hun beleid is ten aanzien van risicovolle activiteiten in de gemeente en de relatie van deze risicovolle activiteiten met kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen zoals woningen, winkels, recreatie-inrichtingen etc.

5.5.2 Inventarisatie risicobronnen

Voor de realisatie van de Maximabrug zijn alleen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maximabrug en de effecten van dat vervoer op de omgeving relevant. De Maximabrug zelf is geen kwetsbare bestemming, waardoor eventueel aanwezige risicobronnen in de omgeving niet relevant zijn voor de realisatie van de Maximabrug.

Huidige situatie

In de gemeenten Alphen aan den Rijn en Rijnwoude vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Dit betreft het vervoer van en naar bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Transporteurs dienen zich aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te houden. Dit betekent dat vervoer van gevaarlijke stoffen alleen binnen de bebouwde kom mag plaatsvinden ten behoeve van het laden en lossen of als er geen geschikte route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. Transporteurs volgen binnen de gemeente de routering en in het geval van “bestemmingsverkeer” volgt de transporteur de snelste route, met in achtneming van de regels in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en een eventueel vastgesteld routeringsbesluit. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft een route gevaarlijke stoffen vastgesteld, waarbij de N11 is aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.De gemeente Rijnwoude heeft geen route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Naar het industriegebied Hoogewaard is op dit moment de snelste route via de N11, de N209, de Dorpsstraat in Koudekerk aan den Rijn en de Hoogewaard.

Daarnaast is ook vervoer mogelijk vanuit Alphen aan den Rijn, via de N207, Eisenhouwerlaan, Burgemeester Bruins Slotsingel en de Gnephoek.

In het planMER (Hoofdstuk 6.6. Externe Veiligheid) is onderzoek gedaan naar de autonome ontwikkeling voor het peiljaar 2025. Uit dit onderzoek blijkt dat zich in de autonome situatie geen knelpunten voordoen door de hoogte van het plaatsgebonden risico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Het groepsrisico wordt bepaald door de eigenschappen van de risicobron (het transport van gevaarlijke stoffen) en het aantal personen in de directe omgeving van de transportroute. De grootste personendichtheid op de route naar het industrieterrein Hoogewaard is aanwezig ter hoogte van de Dorpsstraat en de Hoogewaard. Het aantal personen per hectare bedraagt hier 43 personen. Uit de berekening, uitgevoerd met RBM11 blijkt dat het groepsrisico in de huidige en autonome situatie maximaal 0,1 keer de oriëntatiewaarde zal bedragen bij 90 personen per ha. De personendichtheid in de huidige situatie en de autonome situatie ligt hier ruim onder. Dit betekent dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico zowel in de huidige als in de autonome situatie lager zal zijn dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

5.5.3 Situatie na realisatie van de Maximabrug

In het planMER (paragraaf 6.6.1. planMER-situatie ) is een effectvergelijking opgenomen van de verschillende varianten. De gekozen variant 1a scoort negatiever in vergelijking met de autonome situatie. Het aantal personen rond de nieuwe route ligt hoger dan rond de bestaande route. Dit wordt veroorzaakt doordat de nieuwe route op korte afstand langs de penitentiaire inrichting aan de Genielaan in Alphen aan den Rijn loopt.

Hierbij wordt wel opgemerkt dat de route over de Maximabrug geschikter is voor vrachtverkeer dan de route in de autonome situatie. Hierdoor is de kans dat een transport met gevaarlijke stoffen betrokken raakt bij een aanrijding kleiner.

5.5.4 Beoordeling externe veiligheid

Plaatsgebonden risico

Uit berekeningen die ten behoeve van het opstellen van het planMER door DHV zijn uitgevoerd, is gebleken dat er, ook in de PlanMER situatie, bij geen enkele variant een knelpunt zal ontstaan voor het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico van de transportroute geen beperkingen stelt aan de aanleg van de Maximabrug, variant 1A.


Groepsrisico

Ten behoeve van het planMER heeft DHV een berekening uitgevoerd naar de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de realisatie van de Maximabrug. Vanwege het ontbreken van gegevens over het aantal transporten van gevaarlijke stoffen van en naar industrieterrein Hoogewaard is uitgegaan van de aantallen transporten van gevaarlijke stoffen over de N11. Het werkelijke aantal transporten zal lager zijn dan het aantal dat over de N11 plaatsvindt, omdat de N11 deel uitmaakt van het hoofdtransportnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Er is dus sprake van een overschatting van de hoogte van het groepsrisico. Uit deze berekeningen blijkt dat het groepsrisico maximaal 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt bij een personendichtheid rond de route Maximabrug van 75 personen. Omdat het aantal transporten een overschatting is, zal het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico zijn.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de Nota externe veiligheid van de gemeente Rijnwoude (bijlage 6 Nota) ligt dit groepsrisico in zone 3.

Volgens het afwegingskader groepsrisico van de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Alphen aan den Rijn (par. 3.8 beleidsvisie) ligt dit groepsrisico in niveau 2.

Volgens deze afwegingskaders is de activiteit toegestaan mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn:

  • alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
  • de hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet;
  • de bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit.

5.5.5 Uitwerking goepsrisicoverantwoording

Maatgevend scenario

Het maatgevend scenario is het ongevalscenario dat bepalend is voor het aantal slachtoffers van een calamiteit. Het maatgevend scenario vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg zijn het ontstaan van een 'Bleve' en het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen.

Bij een Bleve komt de in de tank aanwezige, onder druk tot vloeistof samengeperste LPG met veel kracht vrij; het effect is een explosie. Bij het vrijkomen kan de vloeistof ontbranden. De effecten van een Bleve met gevolgen voor personen zijn de druk- en de hittebelasting. Bij een Bleve is sprake van een snel scenario, waardoor vluchten niet mogelijk is. Binnen een straal van 150 meter zullen de in dat gebied aanwezige personen overlijden aan de gevolgen van een Bleve. Ook buiten dit gebied kunnen nog dodelijke slachtoffers vallen. Daarnaast zullen er gewonden zijn met onder andere brandwonden.

Bij het vrijkomen van toxische stoffen kan een toxische wolk ontstaan. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen.

Bronmaatregelen

Een bronmaatregel om de risico's te beperken is het niet of via een andere route realiseren van de Maximabrug. Op basis van de PlanMer is gekozen voor variant 1a als de beste variant. (zie ook paragraaf 1.3. Besluitvorming raad Alphen aan den Rijn en Rijnwoude). Daarbij komt dat de route via de Maximabrug ertoe leidt dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer plaatsvindt door de kernen van Hazerswoude-Rijndijk en Koudekerk aan den Rijn, waarmee de risico's langs die routes worden weggenomen.

Een andere bronmaatregel is het verminderen van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen. Aangezien de transporten uitsluitend bestemmingsverkeer zijn en de route over de Maximabrug geen onderdeel uitmaakt van een doorgaande route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, is het niet mogelijk om het aantal vervoersbewegingen te beperken. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat bij de uitgevoerde berekeningen uitgegaan is van een overschatting van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen.

Ruimtelijke en bouwkundige maatregelen

Ruimtelijke maatregelen

Een ruimtelijke maatregel om de risico's te beperken is het vergroten van de afstand tussen de risicobron en de (beperkt) kwetsbare bestemmingen. De aanwezige (beperkt) kwetsbare bestemmingen zijn bestaand, waardoor het vergroten van de afstand feitelijk neerkomt op het niet volgens de gekozen variant realiseren van de Maximabrug. Er is dan ook sprake van een bronmaatregel zoals hierboven beschreven is.

Andere ruimtelijke maatregelen in de vorm van een afschermende aarden wal hebben geen effect op de gevolgen van een Bleve of de verspreiding van een toxische wolk.

Bouwkundige maatregelen

Met bouwkundige maatregelen kan de veiligheidssituatie geoptimaliseerd worden. Bouwkundige maatregelen zijn vooral mogelijk om de gevolgen van een toxische wolk voor de aanwezigen in woningen en andere gebouwen te beperken. Tegen de gevolgen van een explosie als gevolg van een Bleve zijn bouwkundige maatregelen in de directe omgeving van de calamiteit weinig doeltreffend.

Bij een ongeval met een transport van gevaarlijke stoffen waarbij toxische stoffen vrijkomen, vormt het schuilen in een gebouw een goede bescherming. Het is daarbij van belang dat ramen, deuren en ventilatieopeningen gesloten gehouden worden. Ook een eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie dient, het liefst centraal, uitgeschakeld te worden. In die situatie kan gedurende enkele uren geschuild worden in een gebouw tegen een toxische wolk. Dit is met name van belang voor de penitentiaire inrichting, aangezien daar veel personen aanwezig zijn.

Rampenbestrijding

Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen.

Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • het plangebied moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten;
  • de wegen waarover de hulpdiensten aan moeten rijden, moeten minimaal 3 meter breed zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.

Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • de maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 160 meter;
  • brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
  • om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);
  • eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.

Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.

Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.

Bij de kans op het ontstaan van een warme Bleve is het van belang dat de brandweer snel na het constateren van een calamiteit ter plaatse is en met blussen kan beginnen om een grote calamiteit af te wenden. Een warme Bleve zal 20 minuten na aanstraling plaats vinden. Om een warme Bleve te voorkomen is binnen 15 minuten een goede inzet van de brandweer nodig. Wanneer niet binnen 15 minuten voldoende gekoeld of afgeschermd kan worden, is het ongewenst om brandweer personeel binnen een straal van 300 meter te laten komen.

Om een calamiteit vervolgens daadwerkelijk te bestrijden en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te voorkomen is het van belang dat de brandweer over voldoende en geschikte blusmiddelen beschikt. Ter voorkoming van een warme Bleve is de beschikbaarheid van een onbeperkte voorraad bluswater van essentieel belang om de tankwagen te kunnen koelen.

Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio.

Zelfredzaamheid

Algemeen

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Hieronder is de zelfredzaamheid bij 2 mogelijke calamiteitscenario's, het vrijkomen van een giftige gaswolk en het ontstaan van een Bleve beschreven.

De route over de Maximabrug loopt op korte afstand van de PI aan de Genielaan in Alphen aan den Rijn. Om te kunnen vluchten zijn de hier aanwezige personen afhankelijk van derden. De aanwezigen in de PI worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen.

Verder zijn er in de omgeving van de route Maximabrug geen bestemmingen die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Er kan van uitgegaan worden dat het overgrote deel van de aanwezige personen zich, indien nodig, in veiligheid kan brengen, zonder hulp van anderen of van de hulpdiensten.

Giftige gaswolk

Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen. Met name voor de PI is, vanwege het grote aantal personen dat daar aanwezig is, van belang dat de luchtbehandelingsinstallatie centraal uitgeschakeld kan worden. Het personeel van de PI moet goed geïnstrueerd zijn over wat te doen bij een calamiteit. Hierover zal met de P.I. nadere afstemming plaatsvinden.

Bleve

Bij een Bleve kunnen warmtestraling en een drukgolf ontstaan. Tegen de warmtestraling en de overdrukeffecten als gevolg van een Bleve zijn moeilijk maatregelen te nemen. De effecten van een Bleve kunnen merkbaar zijn tot een afstand van ca. 500 meter en in dat gebied tot schade aan gebouwen en tot doden en/of gewonden leiden.

Het gebied binnen een straal van 150 meter is het 100% letaliteitgebied; geen van de aanwezigen binnen dit gebied (in de buitenlucht of in een gebouw) zal het incident overleven. De penitentiaire inrichting aan de Genielaan in Alphen aan den Rijn ligt gedeeltelijk binnen het 100% letaliteitsgebied, waardoor ook in de PI dodelijke slachtoffers zullen vallen bij een Bleve. Buiten een straal van 150 meter neemt het effect van een Bleve dusdanig af, dat mensen binnenshuis voldoende beschermd zijn, mits ze zich niet direct achter glas bevinden. De 1%-letaliteitsgrens ligt op ca. 300 meter.

Bij een incident met een LPG-tankwagen waarbij een Bleve ontstaat, is de vooraankondiging van een ongeval kort (warme Bleve) of zelfs niet aanwezig (koude Bleve). Vanwege de gevolgen van een Bleve moeten personen bij een calamiteit waarbij een warme Bleve kan ontstaan het invloedsgebied van 150 meter zo snel mogelijk ontvluchten. Hierbij zijn een snelle en adequate alarmering van belang, maar ook de aanwezigheid van voldoende goede en geschikte vluchtroutes, waarover de aanwezigen zo snel mogelijk op een afstand van ten minste 150 meter van de risicobron kunnen vluchten. Een belangrijk aandachtspunt vormt de PI. De PI dient hier in zijn calamiteitenplan aandacht aan te besteden.

Bij het ontstaan van een warme Bleve geldt dat deze eerst als zodanig herkend moet worden. Hierbij kunnen vele belangrijke minuten verloren gaan. Veelal zal pas na het arriveren van het eerste blusvoertuig een warme Bleve worden herkend. De tijd is dan mogelijk te kort om en de mensen in de omgeving te alarmeren en om vervolgens te vluchten naar een veiliger omgeving.

Om het totaal aantal slachtoffers zo klein mogelijk te houden is het van belang om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen, danwel zoveel mogelijk te beperken. Een warme Bleve kan voorkomen worden door de tankwagen zodanig te koelen dat deze niet door de hitte van de externe bron bezwijkt. Hiervoor is een snelle en adequate alarmering essentieel, evenals een snelle inzetbaarheid van de brandweer die de beschikking heeft over de juiste hulpmiddelen (zie ook 5.5.5 Rampenbestrijding).

Ook het aanbrengen van een coating op de tank, die nu op de meeste tankwagens aangebracht is, leidt er toe dat meer tijd beschikbaar is om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen.

Verder is het van belang dat de aanwezige personen regelmatig goed worden geïnformeerd wat te doen bij een eventuele calamiteit. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude Bleve is hier helemaal geen tijd voor, waardoor er geen tijd meer is voor de aanwezige personen om zich in veiligheid te brengen.

Overige aspecten van invloed op zelfredzaamheid

Om het vluchten mogelijk te maken is het ook van belang dat er korte, goed begaanbare routes zonder obstakels zijn die van de risicobronnen af gericht zijn. Wel moet voorkomen worden dat deze routes gelijk zijn aan de aanrijroutes van de hulpdiensten, of deze kruisen. Dit om belemmeringen voor beide partijen te voorkomen. Deze routes zijn in voldoende mate in het gebied aanwezig.

Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio.

Communicatie

Bij een eventuele calamiteit is van belang dat aanwezige personen weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel.

De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit om de bevolking te informeren over wat te doen bij een calamiteit.

Conclusie

Ten opzichte van de huidige situatie, met vervoer van gevaarlijke stoffen naar de bedrijven aan de Hoogewaard door de kernen van Koudekerk aan den Rijn en Alphen aan den Rijn, loopt de route via de Maximabrug via een snellere route naar het industrieterrein Hoogewaard. Ook is deze route verkeerstechnisch geschikter voor vrachtverkeer. De kans op een aanrijding met als gevolg een calamiteit met gevaarlijke stoffen is hierdoor kleiner. De route via de Maximabrug is daarmee gunstiger.

De route via de Maximabrug loopt echter langs de Penitentiaire Inrichting (PI) aan de Genielaan. De in de PI aanwezige personen (uitgegaan is van 750 personen binnen het invloedsgebied van de route Maximabrug) zijn – voor een groot deel – te beschouwen als niet zelfredzaam. Zij kunnen niet zelfstandig vluchten, maar zijn daarvoor afhankelijk van het personeel van de PI. Bij een calamiteit met bijv. een LPG-tankwagen kunnen zij niet zelfstandig vluchten, waardoor de kans op overlijden als gevolg van een Bleve voor de aanwezigen in de PI groter is dan voor personen die wel zelfredzaam zijn.

Maatregelen ter beperking van de risico's vanwege een Bleve zijn in de directe omgeving niet doeltreffend. Alleen het snel vluchten is een reële optie om de kans op overlijden te beperken.

Maatregelen ter beperking van de risico's als gevolg van het vrijkomen van giftige stoffen in de lucht zijn wel mogelijk. Het in een gebouw schuilen, biedt enkele uren bescherming tegen een giftige wolk. Voorwaarde hierbij is wel dat ramen en deuren en ventilatieopeningen gesloten worden gehouden en een eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie uitgeschakeld is. Voor de PI is het van belang dat de luchtbehandelingsinstallatie centraal, met een druk op de knop, uitgeschakeld kan worden.

Voor de PI is van belang dat in het calamiteitenplan aandacht besteed wordt wat te doen bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Verder is het, vanwege de verminderd zelfredzaamheid van de daar aanwezige personen, van belang dat het personeel blijvend goed geïnstrueerd wordt hoe op een calamiteit gereageerd moet worden.

In het algemeen zullen de gemeenten periodiek aandacht besteden aan wat te doen bij een calamiteit met het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Met de beschreven maatregelen wordt voldaan aan de voorwaarden van de Nota externe veiligheid van de gemeente Rijnwoude en de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het groepsrisico is hiermee verantwoord.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Aan hoofdstuk 5 in de wet is de paragraaf 5.2. over luchtkwaliteitseisen toegevoegd. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het “niet in betekenende mate” leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Per 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit “in betekenende mate” verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren om er voor te zorgen dat per 2015 wel overal in Nederland aan de grenswaarden wordt voldaan. Het Rijk coördineert dit programma. De grens tussen kleine (“niet in betekende mate”) en grote projecten bedraagt nu 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof. Dit komt overeen met het realiseren van 1500 woningen of meer, 100.000 m² Brutovloeroppervlakte (BVO) bij een ontsluitingsweg en 200.000 m² BVO bij twee ontsluitingswegen.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Het NSL is de kern van de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit. Dit programma is de onderbouwing van het “derogatieverzoek” van het Rijk aan de EU. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke maatregelen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren om er voor te zorgen dat per 2011 (fijn stof) respectievelijk 2015 (stikstofdioxide) overal in Nederland aan de grenswaarden wordt voldaan. Het Rijk coördineert het programma. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (Besluit) en ministeriële regelingen (mr), waaronder het Besluit 'niet in betekenende mate' en de mr 'niet in betekenende mate' (NIBM).

AMvB en mr niet in betekenende mate

De Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten echter kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. De AMvB en Regeling "Niet in betekenende mate" bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als "In betekenende mate" moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. Er mag rekening worden gehouden met een verslechtering van maximaal 3 % van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3 voor zowel stikstofdioxide en fijn stof).

5.6.2 Huidige situatie

In de huidige situatie en autonome ontwikkeling vindt er geen overschrijding plaats van de (tijdelijke) jaargemiddelde NO2 grenswaarde en worden de grenswaarden voor de PM10 concentraties niet overschreden.

5.6.3 Onderzoek

In opdracht van de gemeente Alphen aan den Rijn, is een nadere detaillering van het luchtonderzoek uitgevoerd, voor het bestemmingsplan voor de nieuw aan te leggen Maximabrug, dat in het kader van het plan-MER door DHV is opgesteld. De gemeente heeft hiervoor (nieuwe) verkeerscijfers ter beschikking gesteld op 5 november 2012. Deze nieuwe verkeerscijfers zijn een aanvulling op de gegevens die op de gegevens die ten behoeve van het akoestisch onderzoek zijn ontvangen op 5 juli 2012 en 16 oktober 2012.

Deze gegevens wijken af van de, door DHV, gebruikte gegevens. Op basis van deze gegevens is opnieuw gekeken naar het aspect luchtkwaliteit.

Uit deze verkeersgegevens blijkt dat in 3 wegvakken de totale verkeersintensiteit behoorlijk wordt verhoogd. Voor deze gevallen is met de “Niet In Betekende Mate”-tool (NIBM) opnieuw gerekend.

Uit deze berekening blijkt het volgende:

Straatnaam Verschil Vrachtw. Concentraties in µg/m3
NO2 PM10
1 Hoogewaard 734 1,36 0,65 0,19
4 Hoogewaard 881 9,87 1,79 0,35
7 Hoogewaard 852 11,24 1,89 0,36

Conclusie

De grens voor “Niet in betekende mate” ligt voor zowel NO2 als PM10 bij 1,2 µg/m3. De bijdrage van het extra verkeer wordt verhoogd, maar gezien de reeds zeer lage door DHV berekende concentraties, is dus geen nader onderzoek nodig. Ook de conclusie uit de planMER dat de luchtkwaliteit wel zal verslechteren maar ruim onder de grenswaarden zal blijven is nog steeds van kracht

5.7 Duurzaamheid

5.7.1 Duurzaamheidsbeleid

Gemeente Alphen aan den Rijn vindt duurzame ruimtelijke ordening belangrijk en streeft daar naar op het niveau van de stad, wijken buurten en gebouwen. Het algemene kader is het gemeentelijk milieubeleid (Gemeentelijke Milieubeleidsplan 3-GMP3), de concept Duurzaamheidsagenda (opvolger GMP3) en de regeling voor het duurzaam bouwen van woningen (Duurzaam Bouwenconvenant Rijnstreek en Woningbouw). Daarnaast heeft Alphen aan den Rijn ook klimaatambities.

5.7.2 Huidige en autonome situatie

Het plangebied heeft betrekking op een aanpassing van de huidige infrastructuur. Deze aanpassing zal plaatsvinden op, nu – grotendeels - onverhard en onbebouwd terrein. Voor zover bekend zijn er ook in de autonome situatie geen relevante ontwikkelingen.

5.7.3 Onderzoek

Bij de realisatie van het plan zal duurzaamheid worden beoordeeld op de criteria, zoals in de notitie detailniveau en reikwijdte is vermeld:

  • energieverbruik (tijdens aanleg en gebruik, exclusief energieverbruik van verkeer)
  • materiaalgebruik (duurzaam gebruik van grondstoffen bij de aanleg).

De effecten voor andere duurzaamheidsthema's zoals ecologie, en leefomgevingskwaliteit (geluid, lucht en trillingen) worden elders in de planMER en deze toelichting beschouwd.

Duurzaamheid in het verdere ontwerp en aanbestedingsproces

Na de huidige voorontwerpfase zijn de wijze van aanbesteden en contracteren uiteindelijk bepalend voor het eindresultaat voor energie-efficiëntie en duurzaam materiaalgebruik.

Een effectieve methode is uit te gaan van het bepalen van een kwantitatief criterium dat zich richt op het energieverbruik en/of CO² uitstoot ten gevolge van het project over zijn levensduur, dus: bouwlogistiek, materiaalgebruik en ook omrijdkilometers van weggebruikers (tijdens aanleg). De CO²-footprint van een ontwerp bepalen geeft veel inzicht. Projectspecifiek kunnen aan het uit te werken ontwerp in de uitvraag minimumeisen gesteld worden aan energieverbruik en materiaal impact, door het stellen van kwantitatieve minimum of na te streven referentiewaarden. Voor duurzaam materiaalgebruik kan gebruik worden gemaakt van het rekenprogramma DuBoCalc (of een andere vorm van Levenscyclus Analyse).

5.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Het vastleggen van archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan is onderdeel van de in 2007 vastgestelde Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Deze wet veranderde enkele onderdelen van de Monumentenwet 1988. Artikel 38a van deze wet geeft nu aan dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met archeologische waarden. Gemeenten geven hier invulling aan door bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met (eventuele) archeologische waarden. Onder deze waarden vallen archeologisch waardevolle gebieden en gebieden met een verhoogde archeologische verwachting. Deze waarden krijgen een archeologische (dubbel)bestemming, die wordt vermeldt in de toelichting van het bestemmingsplan, begrensd in de verbeelding en voorzien van regels gekoppeld aan een vergunningenstelsel.

5.8.1 Eerste resultaten uit planMER

Op de zuidoever van de Oude Rijn worden archeologische en cultuurhistorische waarden verwacht uit de Bronstijd tot en met de Nieuwe tijd. Archeologische waarden uit de Bronstijd, IJzertijd en de Vroege Middeleeuwen zullen waarschijnlijk uit nederzettingsresten bestaan. Uit de Romeinse tijd worden daarnaast nog de restanten van de Limesweg verwacht en waarschijnlijk heeft op de kruising van de Leidse Schouw en de Hoorn een steiger langs de Oude Rijn gestaan. Mogelijk is daarom in het plangebied een wachttoren of een klein legerkamp uit de Romeinse tijd aanwezig. In een zone van ca. 200 meter ten noorden en zuiden van de Hoorn kunnen de resten verwacht worden van boerderijen en buitenplaatsen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. De verwachte archeologische resten zullen mogelijk zijn verstoord door de aanleg van de industrieterreinen in de vorige eeuw.

Op de noordoever van de Oude Rijn kunnen ook archeologische waarden uit de Bronstijd tot en met de Nieuwe tijd aanwezig zijn. De Hoogewaardpolder en enkele percelen in de Gnephoekpolder zijn afgegraven ten behoeve van de fabricatie van bouwmateriaal in de 17e tot en met de 20e eeuw en in deze percelen zullen de archeologische waarden verstoord zijn geraakt.

De Lagewaard/Landlustweg en het westelijke deel van de Gnephoek zijn bebouwingslinten met een hoge cultuurhistorische waarde omdat de huidige situatie nauwelijks verschilt van de situatie in het begin van de 19e eeuw. Ook de perceleringsstructuur van de Gnephoekpolder is nog vrijwel gelijk aan de situatie uit de 19e eeuw na Christus en daarom heeft deze polder een hoge cultuurhistorische waarde.

5.8.2 Onderzoek in de vorm van boringen

Uit het opgestelde planMER blijkt dat de consequentie is dat eventuele waardevolle archeologische resten in de ondergrond mogelijk worden aangetast.

Daarom is door Archeologisch Adviesbureau RAAP een inventariserend veldonderzoek gestart in de vorm van booronderzoek. Het booronderzoek geeft inzicht in de geologische opbouw van de bodem. Bij het booronderzoek zijn drie vindplaatsen aangetroffen (1a, 1b, 2 en 3). Voor de precieze locatie van deze vindplaatsen wordt verwezen naar het archeologisch onderzoek.

Het betreft een mogelijk nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd en mogelijk de Limesweg (vindplaats 1 & 1b), een terrein met mogelijk resten van de buitenplaats Swanendrift en/of het kasteelterrein Leeuwen (vindplaats 2). Ten slotte is tegen de Hoorn aan een vindplaats met mogelijk resten verband houdend met een historische huisplaats aangetroffen (vindplaats 3).

Het hele plangebied bevindt zich op de stroomgordel van de Oude Rijn. Aan de zuidzijde van de Oude Rijn is het bodemprofiel in sommige boringen tot grote diepte verstoord en is in een aantal boringen gestuit op ondoordringbare (puin)lagen. Aan de noordzijde is sprake van een relatief intacte bodemopbouw. In de natuurlijke afzettingen van dit deel van het terrein zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats aangetroffen. Hoewel niet uitgesloten kan worden dat met name in de oeverafzettingen sprake is van archeologische resten wordt de kans op de aanwezigheid van nederzettingsterreinen in dit deel van het plangebied klein geacht.

Ter hoogte van met name vindplaats 2 en 3 is sprake van een relatief dik ophogingspakket (0,6 - 1,4 m dik). Ter van vindplaats 1 is dit pakket slechts 0,4 m dik. De dikte van het ophogingspakket ter hoogte van vindplaats 2 & 3 maakt dat bij de aanleg van toegangsweg naar de brug de verwachte archeologische resten in bodem bewaard kunnen blijven. Hiertoe dient de ontgraving voor de aanleg van de weg beperkt te blijven tot maximaal 0,5 meter -Maaiveld (m-mv). Voor vindplaats 1 en 1b geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 0,25 meter sprake is van bedreiging van archeologische resten.

5.8.3 Nader (proefsleuven) onderzoek

Op basis van de resultaten van de voorgaande onderzoeken is geadviseerd proefsleuvenonderzoek uit te voeren ter plaatse van de drie vindplaatsen. Voor vindplaats 1 bij werkzaamheden vanaf 0,25 m-mv en voor de vindplaatsen 2 en 3 bij bodemingrepen dieper dan 0,5 m-mv.

Het nader onderzoek heeft plaatsgevonden in week 45 van 2012. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek zullen worden verwerkt in het definitieve bestemmingsplan.

5.9 Flora En Fauna

Het aspect natuur wordt beoordeeld aan de hand van invloed op beschermde soorten, beschermde gebieden en ecologische verbindingszones en verstoring van ecologische waarden van Oude Rijn en Polder Gnephoek.

5.9.1 Eerste resultaten planMER

Natura 2000

Op 5 kilometer afstand ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied De Wilck, op 7,5 kilometer afstand ten oosten van het plangebied ligt het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. De Wilck is een veenweidegebied dat is aangewezen als foerageer- en rustgebied voor de smient en kleine zwaan. De Nieuwkoopse Plassen en de Haeck zijn een laagveenverlandingsgebied waarin, naast veenplassen met bijzondere watervegetaties, een grote oppervlakte overgangsveen en moerasheide is gevormd. Het is een belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger, snor, rietzanger, zwartkopmeeuw, zwarte stern). Het gebied is aangewezen voor 8 habitattypen, 7 habitatrichtlijnsoorten (onder andere meervleermuis en groenknolorchis), 8 broedvogelsoorten en 4 niet-broedvogelsoorten.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

In de omgeving van het plangebied ligt een EHS-gebied dat tevens onderdeel uitmaakt van een ecologische verbindingszone (EVZ), dit betreft het gebied Elfenbaan-Rijndijk-Rijndijk (tussen spoor en N11). Deze EVZ loopt op een afstand van 1 kilometer of verder van de alternatieven.

  • N05.01 moeras (grijs, ca 0,5 ha.), matig voedselarm en daardoor gevoelig voor vermesting door stikstofdepositie, doelsoorten als moerasvogels, vissen, amfibieën en kleine zoogdieren.
  • N12.02 kruiden en faunarijk grasland (licht groen, grootste deel van de EHS, tot N209, ca. 13 ha.), extensief beheerd, matig voedselrijk, licht gevoelig voor vermesting door stikstofdepositie, grasland, deels met ruigtes, doelsoorten als vogels, insekten en kleine zoogdieren;
  • N14.03 haagbeuken en essenbos (blauwgroen, 3 kleine percelen, ca. 1 ha.), voedselrijk en daardoor ongevoelig voor vermesting door stikstofdepositie, doelsoorten als sporenplanten en bos/struweelvogels;
  • N16.02 vochtig bos met productie (bruin, ca. 2ha.); voedselrijk en daardoor ongevoelig voor vermesting door stikstofdepositie, doelsoorten als sporenplanten en bos/struweelvogels;
  • A01.01 weidevogelgebied (groene strepen, dit is echter geen EHS), voedselrijk veenweidegebied dat ongevoelig is voor vermesting door stikstofdepositie, doelsoorten als grutto en kievit.

Deze beheertypen worden nagestreefd voor deze zone en zijn grotendeels reeds als zodanig ingericht en beheerd. Daarom worden deze beheertypen als maat voor de wezenlijke kenmerken en waarden genomen. Uit het veldbezoek is gebleken dat de Elfenzone kan worden gekarakteriseerd als een ruig en voedselrijke zone met hiervoor kenmerkende soorten als zuring, akkerdistel en riet. De zone is geschikt voor doelsoorten als amfibieën, kleine zoogdieren en zangvogels. De zone is door de ligging tussen een enkelspoor en de N11 (2 x 2 baans, 100km/h) onderhevig aan een hoge mate van verstoring door wegverkeer.

Oude Rijn

Ter hoogte van het plangebied heeft de Oude Rijn het karakter van een gekanaliseerd waterlichaam, met steile oevers. Het water is geschikt leefgebied voor algemeen voorkomende vissen en amfibieën (zie soortverspreiding bij het onderdeel flora- en faunawet). Daarnaast komt mogelijk de strenger beschermde bittervoorn voor en is het foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen en vogels.

Polder Gnephoek

De Polder Gnephoek is een veenweidegebied dat agrarisch in gebruik is. De polder is van belang voor weidevogels en steenuilen. In de poldersloten bevinden zich zoals bij het onderdeel flora- en faunawet is beschreven mogelijk de beschermde soorten kleine modderkruiper, bittervoorn, rugstreeppad, ringslang, maar ook is het gebied geschikt voor andere soorten van het veenweide gebied zoals zwanebloem dotterbloem en algemeen voorkomende amfibieën (pad, bastaard kikker, kleine watersalamander) en zoogdieren (mol, egel, haas).

5.9.2 Nader onderzoek

Het bureau Waardenburg heeft in opdracht van de gemeente Alphen aan den Rijn op 5 april 2012 een veldbezoek gebracht aan de locatie. Op basis van dit bezoek is een rapportage opgesteld (quickscan 21 mei 2012). Uit deze rapportage blijkt dat in het plangebied de beschermde kleine modderkruiper en bittervoorn voorkomt. De werkzaamheden kunnen leiden tot negatieve effecten (aantasting leefgebied en doden individuen) voor beide soorten. Door de beperkte schaal zal volgens het bureau Waardenburg echter geen sprake zijn van negatieve effecten op de locale en landelijke populatie.

Mogelijk komen in het plangebied de groene glazenmaker (krabbenscheer), rugstreeppad, steenuil en diverse soorten vleermuizen voor. De werkzaamheden kunnen leiden tot negatieve effecten voor deze soorten. Geadviseerd is om nader onderzoek te doen naar het voorkomen van deze soorten. Op basis hiervan kan worden bepaald of een ontheffing op basis van de Flora- en Faunawet nodig zal zijn. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in de periode mei (2013) en september (2013).

Met betrekking tot de Natuurbeschermingswet zijn negatieve effecten uit te sluiten omdat er geen werkzaamheden zullen gaan plaatsvinden binnen of aangrenzend aan een EHS gebied en (vanwege een afstand van meer dan 9 km) tot het natura 2000 gebied “Nieuwkoopse plassen en de Haeck”

Ten behoeve van de volgende planten- en diersoorten zal nog een nader (veld) onderzoek gaan plaatsvinden:

  • Krabbenscheer
  • Rugstreeppad
  • Steenuil
  • Vleermuizen

Naar verwachting zal dit onderzoek, uitgevoerd door het bureau Waardenburg in augustus 2013 worden afgerond. Op dat moment zal ook duidelijkheid bestaan over de mogelijke noodzaak tot het nemen van mitigerende maatregelen.

Conclusie

Op dit moment is alleen met zekerheid te stellen dat er met betrekking tot de Natuurbeschermingswet negatieve effecten zijn uit te sluiten. In het kader van de Flora en Faunawet dient nog nader onderzoek te worden uitgevoerd. De opdracht hiervoor is verleend. Het onderzoek en eventuele maatregelen zal voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden zijn afgerond.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding.

6.1 Beleidskaders

6.1.1 Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.

6.1.2 Rijksbeleid

Vierde Nota Waterhuishouding (1998)

De landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van de waterhuishouding zijn hierin aangegeven, waarbij integraal waterbeheer en de watersysteembenadering belangrijke uitgangspunten vormen. Er wordt gestreefd naar een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Relevant in dit kader is het streven naar duurzaam stedelijk waterbeheer, vergroting van de waterberging van watersystemen en een goede afstemming van het water en het ruimtelijk ordeningsbeleid.

Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, vooral in de thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten. Dit geschiedt door toepassing van de drietrapsstrategie:

  • eerst vasthouden;
  • dan bergen en
  • dan pas aan- en/of afvoeren van water.

Bij het creeren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

6.1.3 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland

Het provinciaal waterbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie die op 2 juli 2010 is vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland. Dit waterbeleid is verder uitgewerkt in het Provinciaal waterplan.

De provincie zet in op een robuust en veerkrachtig watersysteem met de volgende ambities:

  • Zoetwatervoorziening veilig stellen.
  • Gebiedsspecifiek omgaan met verzilting.
  • Innovatief omgaan met waterbeheer en veiligheid.
  • Voldoende (grond)water voor de bereiding van drinkwater veilig stellen.
  • Voldoende wateropvang voor de stad realiseren.
  • Een klimaatbestendige leefomgeving realiseren.
  • Realiseren en behouden van een goede ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen.
  • Realiseren en behouden van een goede kwaliteit van grondwaterlichamen.
  • Realiseren van de vereiste (grond)watercondities voor de Natura2000-gebieden.
  • In de verziltingsgevoelige gebieden zijn in principe geen functies of uitbreidingen toegestaan die leiden tot een toename van de vraag naar zoet water, tenzij zoetwatervoorziening en/of zelfvoorzienendheid is geregeld.
  • Ontwikkelen van duurzame greenports.
  • Realiseren en behouden van een maatschappelijk haalbaar en betaalbaar beschermingsniveau tegen wateroverlast.
  • Duurzaam peilbeheer.

6.1.4 Beleid Waterbeheerder

Het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland is beschreven in het Waterbeheerplan 4, planperiode 2010-2015, de Keur 2009 en de Beleids- en Algemene regels. De missie die het hoogheemraadschap hierin presenteert is:

Waterbeheerplan Rijnland

Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan 4 (WBP-4) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen . Het WBP-4 legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Omdat de verandering van het klimaat naar verwachting leidt tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en beleidsregels

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden met daaraan gekoppeld nieuwe beleidsregels. Deze beleidsregels worden periodiek geactualiseerd. De geldende versie van deze beleidsregels is versie 3.0. Deze versie is vastgesteld op 10 mei en 2 augustus 2011.

De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel uit te mogen voeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een keurvergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt en vormen daarmee de grondslag voor de keurvergunningsbepalingen.

6.1.5 Gezamenlijk beleid waterbeheerder en gemeente

In 2008 hebben de bestuurders van de gemeente Alphen aan den Rijn en het hoogheemraadschap van Rijnland het Stedelijk waterplan Alphen aan den Rijn vastgesteld. Met dit plan vindt op een integrale wijze, rekening houdend met ieders belangen, planvorming plaats van maatregelen die moeten leiden tot een robuust en duurzaam watersysteem (droge voeten) met een chemische en ecologische goede kwaliteit (schoon water). Daarmee is het middel om de huidige en toekomstige problemen in het watersysteem het hoofd te bieden. In het plan zijn alle aspecten behandeld, die van invloed zijn op de kwaliteit en kwantiteit van het stedelijk oppervlaktewater.

De geldigheidsduur van het plan loopt tot en met 2017. Eens per vier jaar wordt het plan aangepast aan de gerealiseerde werkzaamheden, de dan geldende wet- en regelgeving en de herziene inzichten op het gebied van kwalitatief en kwantitatief waterbeheer.

6.1.6 Beleid gemeentelijke watertaken

Het gemeentelijk beleid van Alphen aan de Rijn betreffende de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater staat in het “verbeterd Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015” (vGRP), dat in november 2010 door de raad is vastgesteld. Dit vGRP bevat de uitgangspunten voor aanleg en instandhouding van gemeentelijke riolering in brede zin, dus ook voorzieningen voor hemelwater en grondwater.

6.2 Riool- En Waterstaatkundige Inrichting Van Het Plangebied

6.2.1 Beschrijving van de bestaande waterhuishoudkundige situatie

Het plangebied bevindt zich ter plaatse van boezemwater en twee polders. Het boezemwater is de Oude Rijn met het vastgestelde boezempeil van N.A.P. -0,62 m.

Op de noordoever ligt het plangebied op de boezemkade en in de polder Gnephoek. Voor een deel ligt het in het peilgebied OR-3.21.1.1 met vastgesteld zomerpeil N.A.P. -2,32 m en winterpeil N.A.P. -2,42 m. Het overige deel op de noordoever ligt in het peilgebied OR-3.21.2.1 met vastgesteld zomerpeil N.A.P. -2,67 m en winterpeil N.A.P. -2,87 m.

Op de zuidoever ligt het plangebied op de boezemkade en in de polder Alpherhoorn. In deze polder ligt het plangebied in het peilgebied WW-21B met vastgesteld peil N.A.P. -2,12 m. De watergang langs de weg Hoorn heeft een hoger peil van circa N.A.P. -1,55 m.

Volgens kaart 5 van het Waterbeheerplan 2010-2015 van het hoogheemraadschap van Rijnland is er voor de peilvakken in de polder Gnephoek een wateropgave vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Voor het peilvak in de polder Alpherhoorn is er volgens dezelfde kaart waarschijnlijk een wateropgave. Er zijn geen overige knelpunten in het oppervlaktewatersysteem bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B107maximabrug-0003_0006.jpg"

Figuur: Waterhuishoudkundige situatie

6.2.2 Beschrijving van de bestaande rioleringssituatie

Op de noordelijke oever is er voor afvoer van het vuile afvalwater (droogweerafvoer) nabij de lintbebouwing drukriolering aanwezig. Het afvloeiend hemelwater van de wegverhardingen gaat naar de bermen en het oppervlaktewater.

Op de zuidelijke oever ligt een verbeterde gescheiden rioolstelsel voor het afvalwater en hemelwater vanaf de wegverhardingen. Het hemelwater vanaf het terrein van de gemeentewerkplaats Langeroode en vanaf het parkeerterrein van de penitentiaire inrichting gaat via hwa-riolering direct naar het oppervlaktewater.

6.3 Gevolgen Van Het Plan Voor De Waterkwaliteit En -Kwantiteit

6.3.1 Waterkwantiteit

De waterkwantiteit in het boezemwater wordt beïnvloed door het plaatsen van belemmeringen in het stroomprofiel van de Oude Rijn. De opstuwing als gevolg van deze belemmeringen moet minimaal zijn. In Beleidsregel 7 van het hoogheemraadschap van Rijnland staat dat kunstwerken in primaire oppervlaktewateren per geval door het hoogheemraadschap beoordeeld worden. In overleg met het hoogheemraadschap zal bepaald worden of hoeveelheid en afmetingen van de brugpijlers voldoen en of er aanvullende aanpassingen in het stroomprofiel van de Oude Rijn noodzakelijk zijn.

Zowel op de noordelijke als op de zuidelijke oever vinden ingrepen in het oppervlaktewatersysteem plaats en is er een toename van het verhard oppervlak. Hierop zijn de Keur en de Beleidsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Demping van bestaand oppervlaktewater wordt volledig gecompenseerd door nieuw oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied. De totale toename van het verhard oppervlak is in dit stadium grofweg bepaald op 35.000 m2. Dit betekent dat er ter compensatie circa 5.000 m2 nieuw oppervlaktewater wordt gerealiseerd. Voorlopig is het uitgangspunt dat dit gelijk verdeeld wordt over noord- en zuidoever.

Op de noordelijke oever wordt overig water gedempt binnen twee peilgebieden in de polder Gnephoek en worden bermsloten langs de nieuwe weg gegraven. Dit verstoort de huidige grens tussen de twee peilgebieden. In overleg met het hoogheemraadschap moet een nieuwe begrenzing en inrichting van de peilgebieden ter plaatse worden bepaald. Ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak moet ongeveer 2.500 m2 oppervlaktewater worden gegraven. Deze compensatie kan worden gerealiseerd binnen de lus en met de bermsloten. Exacte verdeling over de twee peilgebieden wordt bepaald in overleg met het hoogheemraadschap.

Op de zuidelijke oever wordt overig water gedempt binnen een peilgebied in de polder Alpherhoorn. De benodigde watercompensatie door toename van het verhard oppervlak is 2.500 m2. Een deel van de verhardingen ligt binnen het nog te ontwikkelen gebied Hoorn-west. Ter compensatie voor toekomstige verhardingen binnen dit gebied is reeds oppervlaktewater aanwezig. Dit wordt verrekend met de nu benodigde compensatie. Resterende watercompensatie kan gerealiseerd worden in de vorm van nieuwe bermsloten en/of uitbreiding van bestaand watergangen.

Door de dempingen ontstaan er doodlopende watergangen in het watersysteem. Dit is ongewenst. Met het aanbrengen van duikers en nieuwe watergangen kan de doorstroming via een andere route worden hersteld. Afmetingen en locatie van watergangen en duikers worden in overleg met het hoogheemraadschap nader bepaald.

De uitvoering van de werkzaamheden zal niet eerder plaatsvinden dan nadat hiervoor door het hoogheemraadschap van Rijnland ontheffing is verleend op de betreffende keurbepalingen.

6.3.2 Waterkwaliteit

De toe te passen bouwmaterialen zullen niet uitlogend zijn, en geen zink, lood of koper bevatten. De kwaliteit van het afstromende water heeft om deze reden dan ook geen negatief effect op de oppervlakte- en grondwaterkwaliteit.

Afstromend hemelwater van wegverhardingen zal via bermen of kolken afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. In overleg met de waterkwaliteitsbeheerder wordt bepaald of aanvullende zuiveringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

6.3.3 Riolering

Op de noordelijke oever hebben de werkzaamheden naar verwachting geen gevolgen voor de aanwezige drukriolering. Eventuele benodigde maatregelen kunnen eenvoudig gerealiseerd worden.

Op de zuidelijke oever kruist het nieuwe wegtracé op een aantal plaatsen bestaande rioleringen. Hier worden maatregelen genomen in de vorm van bescherming, verlegging of verwijdering van riolering, zodat het stelsel goed blijft functioneren. De maatregelen worden in nauw overleg met de rioolbeheerder uitgewerkt.

6.4 Watertoets

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft overleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap van Rijnland in het kader van de watertoets. Daaruit is het volgende naar voren gekomen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland stemt in met de voorstellen en werkwijze ten aanzien van waterkwaliteit en waterkwantiteit. Dit op voorwaarde dat ze als bevoegd gezag nauw betrokken worden gehouden bij de verdere uitwerking naar het ontwerp en de uit te voeren maatregelen voor het watersysteem.

Hoofdstuk 7 Juridische En Bestuurlijke Aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).

7.3 Opbouw Van De Regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels" bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels" bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: "Algemene regels" bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels" omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met "Inleidende regels" (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de "Bestemmingsregels", de "Algemene regels" en de "Overgangs- en slotregels".

In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen in alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd (afhankelijk van het bestemmingsplan):

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

7.4 Wijze Van Toetsen

De regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan het bestemmingsplan.

Indien een aanvraag binnenkomt dient:

  1. 1. In eerste instantie op de verbeelding te worden gekeken waar de betreffende locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen en de eventuele nadere aanduidingen die op deze gronden van toepassing zijn;
  2. 2. Vervolgens in de regels onder de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming te worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze doeleindenomschrijving;
  3. 3. Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
    1. a. bebouwing te kijken naar de bebouwingsregels;
    2. b. werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels;
    3. c. gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
  4. 4. Indien strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke afwijkingsbevoegdheden danwel in de wijzigingsbevoegdheden te worden nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te worden voldaan.

7.5 Artikelsgewijze Behandeling

Artikel 1 Begrippen

In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Aangesloten is bij de landelijke standaard begripsbepalingen, die zijn voorgeschreven danwel die voortvloeien uit de jurisprudentie. Voor het overige is aangesloten bij de in de gemeente gebruikelijke definities danwel zijn toegesneden op de specifieke situatie.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

Artikel 3 - Agrarisch

De gronden ter plaatsen van de huidige oeverweg, gelegen aan de voorzijde van de manage, is bestemd als Agrarisch.

Artikel 4 Groen

Het groen met een meer structureel karakter (structuurgroen) is vastgelegd in de meer specifieke bestemming “Groen”. Daarin zijn opgenomen grasvelden, opgaande beplanting, taluds langs het water en de diverse in het groen aanwezige voet- en fietspaden.

Artikel 5 Maatschappelijk

Alle maatschappelijke functies zijn als zodanig bestemd. Onder maatschappelijke functies worden verstaan voorzieningen inzake ten behoeve van verenigingsleven, cultuur, welzijn, volksgezondheid, opvoeding, onderwijs, religie, kinderopvang, ruimten ten behoeve van therapie, ontspanning, kantoren, educatie en werkplaatsen met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. In casu gaat het hier specifiek om de voorzieningen ten behoeve van de penitentiaire inrichting.

Artikel 6 - Tuin

De gronden ter plaatsen van de huidige oeverweg, gelegen aan de voorzijde van woningen, is bestemd als Tuin.

Artikel 7 Verkeer

De wegen met een overwegende stroomfunctie zijn bestemd tot “Verkeer”. Dit betreft onder andere de aantakkende wegen op de Maximabrug. Behalve de weg vallen binnen deze bestemming ook de bermen, trottoirs, fiets- en voetpaden en eventuele geluidwerende voorzieningen. De Maximabrug over de Oude Rijn is door middel van de aanduiding “brug” op de verbeelding in het plan opgenomen.

Artikel 8 Water

Alle watergangen die door het plangebied stromen hebben een structurele functie voor waterberging en waterhuishouding en zijn daarom specifiek bestemd tot “Water”. Binnen de bestemming “Water” zijn tevens bruggen en dergelijke toegestaan.

Artikel 9 Water - waterweg

Gelet op het belang van de Oude Rijn als waterweg heeft de Oude Rijn in het bestemmingsplan de bestemming “Water-Waterweg” gekregen.

Artikel 10 en 11 Waarde - archeologie

Het gebied dat als archeologisch waardevol is aangemerkt is middels een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Er zijn twee verschillende gebieden aangewezen met elk zijn eigen regels, gebaseerd op de resultaten uit het archeologisch onderzoek dat in het kader van het bestemmingsplan is uitgevoerd.

Artikel 12 Waterstaat - waterkering

Enkele delen van het plangebied hebben tevens een waterkerende functie. Hieraan is de dubbelbestemming Waterkering gegeven. Voor deze gebieden gelden aanvullende bepalingen in dit bestemmingsplan, ook de regels van de Keur. Bij activiteiten die van invloed kunnen zijn op de waterkering of waterpeil (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen en beplanting), dient bij het Hoogheemraadschap van Rijnland een keurvergunning aangevraagd te worden.

Artikel 13 Anti dubbeltelbepaling

Dit voorschrift zorgt ervoor dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze anti-dubbeltelbepaling heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Artikel 14 Algemene bouwregels

In dit artikel is onder meer bepaald dat het oprichten van geluidsgevoelige objecten uitsluitend is toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder of de daarop gebaseerde overige regelingen. Daarnaast is een regeling opgenomen die ervoor zorg draagt dat bij het oprichten van bebouwing rekening moet worden gehouden met de belangen van de waterbeheerder: bebouwing nabij de bestemming 'Water' is uitsluitend mogelijk na verlening van afwijking.

Artikel 15 en 16 geluidszone - industrie

Een gezoneerd industrieterrein is een industrieterrein waarop op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder ‘grote lawaaimakers’ zijn toegestaan. Een gezoneerd industrieterrein heeft een op basis van art. 53 Wgh vastgestelde geluidzone rondom het industrieterrein. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

De geluidzone rond industrieterrein Rijnhaven e.o. is bij Koninklijk Besluit van 1 oktober 1991, nummer 91.008626, ingevolge de wet vastgesteld.

Artikel 17 veiligheidszone - bevi

Deze gebiedsaanduiding bepaalt dat er binnen de Bevi contouren geen nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden en wordt de vestiging van risicovolle bedrijven uitgesloten.

Artikel 18 vrijwaringszone straalpad

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van de straalpaden binnen het plangebied.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Op basis van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders voor de gronden binnen het plangebied bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de bestemmingen opgenomen bouwregels. Het gaat hier om veranderingen van beperkte aard, zoals het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en het vergroten van de maatvoering van bouwwerken met 15%.

Artikel 20 Overgangsrecht bouwwerken

In dit artikel is onder meer aangegeven dat bouwwerken die ten tijde van inwerkingtreding van dit plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ondanks dat zij afwijken van het plan.

Artikel 21 Overgangsrecht gebruik

Gebruik van gronden en opstallen zoals dat op het moment van inwerkingtreding van dit plan plaatsvindt, mag -hoewel het afwijkt van het plan- worden gecontinueerd. Het gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden voortgezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bij algemene maatregel van bestuur een aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn.

In artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening worden de bouwplannen aangewezen als bedoeld in artikel 6.12. Wro, te weten:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1000 m2 bruto vloeroppervlak of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten woongebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleidnen, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto- vloeroppervlakte bedragen;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.

Onderhavig project valt niet als zodanig onder een van de hierboven opgesomde bouwplannen, derhalve is er geen wettelijke verplichting een exploitatieplan vast te stellen.

8.2 Financieel Economische Uitvoerbaarheid

In het kader van de realisatie van de Maximabrug is gekeken naar de financiële haalbaarheid van het project en zijn besluiten genomen omtrent de benodigde reserveringen.

8.2.1 Reserveringen

In 2011 is een krediet beschikbaar gesteld voor het opstellen van de planMER, de voorontwerpen en het opstarten van de bestemmingsplanprocedure. Parallel aan de ruimtelijke procedure is het noodzakelijk om ook de voorbereidingen te treffen voor de aanbesteding en het doorlopen van de aanbestedingsprocedure. Hiervoor is krediet bij de besluitvorming omtrent de locatiekeuze op 29 maart 2012 eveneens een krediet beschikbaar gesteld.

Beide kredieten zijn opgenomen in de raming van de totale investeringskosten van de Maximabrug.

8.2.2 Investeringskosten

In onderstaande tabel zijn op basis van de brug locatie 1A de kosten en dekkingen weergegeven.

Kosten
Totale investeringskosten € 47,9 miljoen
Dekking
Bijdrage provincie (25% van de kosten met een maximum van € 10 miljoen) € 10 miljoen
Bijdrage uit RIF € 15,9 miljoen
Bijdrage uit vrijval Brede Doel Uitkering € 0,4 miljoen
Bijdrage uit baathebbende locaties, inclusief bedrijfsleven € 2,9 miljoen
Resterend te dekken € 18,7 miljoen
Op basis van verdeling 50/50 dragen de gemeenten Alphen aan den Rijn en Rijnwoude elk bij voor € 9,35 miljoen.

Gemeente Alphen aan den Rijn heeft met de Voorjaars Nota 2011-2015 een reserve voor de Maximabrug ingesteld met een omvang van € 10 miljoen.

In de meerjarenbegroting 2012-2016 van de gemeente Rijnwoude is € 8,5 miljoen opgenomen voor de realisatie van de brug. Daarnaast is in 2011 een voorbereidingskrediet vrijgegeven van € 0,743 miljoen. Voor de aanvullende bijdrage uit baathebbende locaties ad € 2,9 miljoen is door gemeente Rijnwoude een garantstelling afgegeven.

Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg

Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan Maximabrug heeft van 7 juni tot en met 18 juli 2012 ter inzage gelegen. Bij het voorontwerp is de gebruikelijke inspraakprocedure gevolgd. Bovendien is er op 19 juni een informatieavond georganiseerd om alle burgers/bedrijven die belangen hebben in het plangebied in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van het bestemmingsplan. De ingebrachte inspraakreacties zijn behandeld en beantwoord in de "Nota beantwoording inspraakreacties en overleg" en vormt onderdeel van de besluitvorming in het kader van het ontwerp bestemmingsplan.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het plan aan de volgende overlegpartners gezonden:

  • Provincie Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap Rijnland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Ministerie van Defensie;
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu/Rijkswaterstaat;
  • Veiligheidsregio Hollands Midden.

De ontvangen reacties zijn tevens opgenomen in de "Nota beantwoording inspraakreacties en overleg".

Bijlage 1 Brief Gedeputeerde Staten Inzake O.m. Doorvaarthoogte

Bijlage 1 Brief Gedeputeerde Staten inzake o.m. doorvaarthoogte

Bijlage 2 Beeldregiedocument

Bijlage 2 Beeldregiedocument

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Geluidbeperkende Maatregelen

Bijlage 4 Geluidbeperkende maatregelen

Bijlage 5 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 5 Quick scan Flora en Fauna

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Inspraaknota

Bijlage 7 Inspraaknota