Eerste wijziging bestemmingsplan Aarlanderveen
Wijzigingsplan - Gemeente Alphen aan den Rijn
Onherroepelijk op 06-10-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Eerste wijziging bestemmingsplan Aarlanderveen', van de gemeente Alphen aan den Rijn;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0484.WbrAarlandervnsew3-0004 met de bijbehorende regels.
1.3 aan- en uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aan-huis-gebonden bedrijvigheid
kleinschalige bedrijvigheid die in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.8 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.
1.10 archeologische deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de (mogelijk) in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.15 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.16 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.17 beperkt kwetsbaar object
- a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- b. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
- c. sporthallen, zwembaden, speeltuinen.
1.18 bestaand gebruik
het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.
1.19 bestaande bebouwing
bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de voorschriften aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.23 bevi inrichting
een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.24 bijgebouw
een vrijstaand niet voor bewoning bestemd gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte en niet direct toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw.
1.25 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.27 bouwlaag/woonlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap.
1.28 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige , bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.32 café
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.33 cafetaria/snackbar
een horecabedrijf waarin frituurwaren en kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met alcoholvrije of alcoholhoudende dranken, worden verstrekt al dan niet voor gebruik ter plaatse.
1.34 centrumdoeleinden
gemengde functies die doorgaans in het centrum van een gemeente uitgevoerd worden, zoals daar zijn kantoorfunctie, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke doeleinden en wonen.
1.35 clubgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw bedoeld voor bijeenkomsten en opslagruimten in het kader van hobby en sport en daar aan ondergeschikte nevenactiviteiten;
1.36 coffeeshop/tearoom
een horecabedrijf, waarin alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse;
1.37 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
1.38 dagrecreatie
vorm van recreatie waarbij geen gelegenheid wordt geboden tot overnachten.
1.39 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak van het dak is geplaatst.
1.40 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.41 dancing/discotheek
een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende en alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, maar waarin het gelegenheid geven tot dansen voorop staat.
1.42 detailhandel in volumineuze goederen
- a. een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:
- b. detailhandel in zeer volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. bouwmarkten;
- e. grootschalige meubelbedrijven inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering.
1.43 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.44 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe
1.45 dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting daar, en die gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
1.46 erf
het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw, buiten het bouwvlak en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en blijkens de bestemming voor deze inrichting in aanmerking komt.
1.47 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.48 gehinderde
alle binnen de rond een veehouderij gelegen stankzone aanwezige personen die niet op de veehouderij als bedoeld in de Wet milieubeheer werkzaam zijn of daarmee verbonden zijn.
1.49 geluidszone
een krachtens de Wet geluidhinder vastgesteld zone rondom het bedrijventerrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.50 groepsrisico
Het groepsrisico is de jaargemiddelde kans dat een groep van een bepaalde omvang dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheidverdeling in de omgeving van de inrichting.
1.51 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, ligging, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.52 houtopstand
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet, behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.
1.53 hotel
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.54 horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed&breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.
1.55 horeca I
restaurant: een horecabedrijf waarin in dat bedrijf bereide volledige maaltijden, alsmede alcoholhoudende dranken (uitsluitend in combinatie met die maaltijden worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Een volwaardige keuken dient daarbij aanwezig te zijn.
1.56 horeca II
eetcafé: een horecabedrijf, waarin complete maaltijden worden bereid en verstrekt, al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende dranken, al dan niet voor gebruik ter plaatse;
café (I): een horecabedrijf waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar de ten gehore gebrachte muziek een geluidsniveau van 80dB(A) niet overschrijdt;
1.57 horeca III
café (II) : een horecabedrijf waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar de ten gehore gebrachte muziek een geluidsniveau van 80 dB(A) overschrijdt;
dancing/discotheek: een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende en alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, maar waarin het gelegenheid geven tot dansen voorop staat.
1.58 internetcafé
een bedrijf, niet zijnde een horecabedrijf, gericht op het verstrekken van toegang tot het internet.
1.59 invloedsgebied
een gebied behorend bij een inrichting, die valt onder de eisen gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden.
1.60 kampeerterrein
kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.61 kampeermiddelen
tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht, dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf voor personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens zijn geplaatst.
1.62 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
Of: het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.
1.63 kap
een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw;
- a. waarvan de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 m, wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en
- b. waarvan de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of de gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben;
1.64 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldings- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.65 kwetsbaar object
a. woningen, voor zover zij niet als beperkt kwetsbaar object zijn aan te merken;
b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
1°. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
2°. scholen, of
3°. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
1°. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of
2°. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.66 logeerboerderij
een gebouw waar de mogelijkheid tot overnachting, voorlichting, educatie op agrarisch terrein en recreatie op sportief gebied wordt geboden.
1.67 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;
1.68 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie
1.69 oorspronkelijke bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte of inhoud
de bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte en inhoud, zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of rechtens mag bestaan;
1.70 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;
1.71 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.72 penthouse
een bijzondere, op de top van een gebouw gesitueerde bouwlaag, geen kap of kapverdieping zijnde, waarvan de gevels ten opzichte van de gevels van de onderliggende bouwlagen terugliggen.
1.73 praktijkruimte
een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is aan een de uitoefening van een beroep, zoals dat van accountant, advocaat, architect of arts
1.74 publieksgerichte dienstverlening
op het publiek gerichte dienstverlening met een baliefunctie, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, wasserettes, makelaarskantoren, bankfilialen en internet- en belwinkels.
1.75 recreatie/recreatieve doeleinden
alle vormen van vrije tijdsbesteding en ontspanning, ook in de vorm van overnachten. Activiteiten die overmatige hinder voor omwonenden veroorzaken zijn niet toegestaan. Permanente bewoning is niet toegestaan.
1.76 recreatiewoning
een op de verbeelding als woning aangegeven gebouw waarin voor recreatieve doeleinden overnacht mag worden, maar waar permanente bewoning niet is toegestaan.
1.77 restaurant
een horecabedrijf, waarin in dat bedrijf bereide volledige maaltijden, alsmede alcoholvrije of alcoholhoudende dranken (uitsluitend in combinatie met die maaltijden) worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Een volledige keuken dient daarbij aanwezig te zijn;
1.78 risicovolle activiteit
een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.
1.79 risicovolle inrichting
een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.
1.80 scheidingslijn maatvoering
een op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan
1.81 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.82 staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan.
1.83 staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten behorende bij dit bestemmingsplan.
1.84 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.85 stankzone
Een zone vastgesteld op basis van de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder, die gelegen is rondom een veehouderij en waarbinnen geen nieuwe gehinderden mogen ontstaan om geurhinder te vermijden en de bedrijfsvoering van de inrichting niet te belemmeren.
1.86 voorgevelrooilijn
de lijn die samenloopt met de op de verbeelding ingetekende begrenzing van de zone hoofdgebouwen, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar gebied plaatsvindt.
1.87 volière
een in de open lucht geplaatste vogelkooi, zijnde een bouwwerk, geen gebouwen zijnde.
1.88 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.89 voorgevelrooilijn
de lijn die samenloopt met de op de verbeelding ingetekende begrenzing van de zone hoofdgebouwen, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar gebied plaatsvindt.
1.90 woning
een (gedeelte van) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.91 woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.92 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publiekgerichte dienstverlening op administratief, medisch, juridisch therapeutisch of cosmetisch gebied.
1.93 zendmast
zendmast ten behoeve van mobiele communicatie voor politie, brandweer, ambulancediensten en de Koninklijke Marechaussee.
1.94 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.95 zonegrens
de begrenzing van een zone.
1.96 20 Ke contour
een geluidcontour behorend bij luchthaven Schiphol, waarbinnen nieuwe woningbouw niet zonder meer is toegestaan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de hoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 de breedte en diepte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep, mits de woonfunctie duidelijk wordt gehandhaafd en het woonmilieu niet evenredig wordt verstoord;
- b. water.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. Op de gronden zijn toegelaten:
- 1. hoofdgebouwen;
- 2. aan-/uitbouwen;
- 3. bijgebouwen;
- 4. overkappingen;
- 5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zend-, ontvangst- en lichtmasten uitgezonderd, en
- 6. tuinen en erven.
- b. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
- c. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en dienen met de voorgevel in de voorgevelrooilijn te worden opgericht, behoudens ondergeschikte bouwdelen in de vorm van een portiek of erker;
- a. de goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven;
- b. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kapconstructie, waarvan de dakhelling tenminste 30° en maximaal 65° mag bedragen;
- c. bijgebouwen en aan-/uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het erf behorende bij de hoofdbebouwing;
- d. de goothoogte van bijgebouwen en aan-/uitbouwen moet ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag;
- e. bijgebouwen mogen worden afgedekt met een kapconstructie, waarvan de dakhelling tenminste 30° en maximaal 65° mag bedragen;
- f. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende bijgebouwen en aan-/uitbouwen mag binnen het erf niet meer dan 50 m² bedragen, onverminderd het bepaalde onder g;
- g. de zone hoofdgebouwen mag met maximaal 2,5 meter worden overschreden ten behoeve van het oprichten van een aan-/uitbouw, onverminderd het bepaalde onder h;
- h. maximaal 50 % van het erf mag worden bebouwd, mits tenminste 40 m² van het betreffende vlak onbebouwd blijft, de oorspronkelijke woning en de gronden daaronder niet meegerekend;
- i. indien de oppervlakte van gronden binnen het erf meer bedraagt dan 250 m², mag de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde woning behorende bijgebouw en aan- en uitbouwen binnen het erf niet meer dan 100 m² bedragen, waarbij tevens niet meer dan 20% van het erf mag worden bebouwd;
- j. de hoogte van andere bouwwerken mag voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 m bedragen en achter de voorgevelrooilijn niet meer dan 2 m;
- k. bijgebouwen en aan-/uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn;
- l. de bouwhoogte van bijgebouwen en aan-/uitbouwen mag maximaal 3 meter bedragen;
- m. aanbouwen-/uitbouwen aan de zijgevel bij al dan niet geschakelde (half)vrijstaande woningen mogen binnen het erf tot aan het verlengde van de zijgevel een maximale bouwhoogte hebben die 1 bouwlaag lager is dan het hoofdgebouw, waarbij de maximale bouwhoogte van de aanbouw-/uitbouw tenminste 3 meter lager dient te zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- n. de diepte van aan-/uitbouwen aan de achtergevel mag maximaal 3 meter bedragen;
- o. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 1 meter, gelegen achter de voorgevelrooilijn bedraagt de hoogte maximaal 2 meter;
- p. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
- 1. 25 meter voor lichtmasten ten behoeve van de sportbeoefening en antennes;
- 2. 10 meter voor de overige palen en lichtmasten;
- 3. 5 meter voor speelvoorzieningen, ballenvangers, en overdekte bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de groenvoorzieningen;
- 4. 2,50 meter voor pergola's en andere overdekte bouwwerken geen gebouwen zijnde, bij woningen;
Artikel 4 Waarde-archeologie
4.1 Bestemmingsbeschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor archeologisch waardevol gebied en daarmee bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.
4.2 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bebouwingsgrenzen geluidsgevoelige objecten
Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.
6.2 Bouwen langs water
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Vormen van verboden gebruik
- a. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden:
- 1. als staan- of ligplaats van onderkomens;
- 2. als staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
- 3. als kampeer- of caravanterrein;
- 4. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- 5. ten behoeve van lawaaisporten;
tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
- b. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval ook het gebruik van gronden en opstallen voor:
- 1. een seksinrichting;
- 2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
- 3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
- c. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
- d. Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval eveneens het gebruik van gronden en opstallen binnen de bestemming 'Wonen' ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, behoudens:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'schoonheidssalon' is de functie voor een schoonheidssalon toegestaan;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is de functie detailhandel toegestaan, uitsluitend op de begane grondbouwlaag, met dien verstande dat detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep is toegestaan;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'zakelijke dienstverlening' is de functie zakelijke dienstverlening toegestaan, uitsluitend op de begane grondbouwlaag.
7.2 Ontheffing bedrijfsactiviteiten aan huis
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3, ten behoeve van het gebruiken van ruimten binnen een woning en bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in of bij de woning, mits:
- a. de gezamenlijke vloeroppervlakte van die ruimten niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen, en niet meer dan 45 m2;
- b. in de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen een bergruimte voor (brom)fietsen met een oppervlakte van ten minste 4 m2 aanwezig is en blijft;
- c. op de bij de woning behorende gronden parkeergelegenheid voor ten minste één personenauto aanwezig is of vóór de aanvang van het bedrijfsmatig gebruik wordt aangelegd;
- d. de bedrijfsactiviteiten niet mogen betreffen milieuvergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten, in de zin van de Wet Milieubeheer en/of andere milieuwetgeving;
- e. de bedrijfsactiviteiten geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het milieu van de woonomgeving door milieuhinder en verkeers- en parkeeroverlast;
- f. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
- g. de bedrijfsactiviteiten geen detailhandel betreffen; en
- h. de bedrijfsactiviteiten geen afbreuk doen aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de bedrijfsactiviteiten wordt verbroken.
Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels
8.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van het plan ten aanzien van:
- a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
- 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
- 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
- b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
- c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.
8.2 Voorwaarde
Ontheffing van het bepaalde in artikel 8.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Bij toepassing van een in deze regels voorkomende ontheffingsbevoegdheid of een bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, worden belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen ontheffing of nadere eis naar voren te brengen.
Artikel 10 Overige Regels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, tenzij het betreft bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de plaatsing van gebouwen, en
- b. de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken,
ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 11.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan , daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Eerste wijziging bestemmingsplan Aarlanderveen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op 26 oktober 2009 is het bestemmingsplan 'Aarlanderveen' in werking getreden. De eigenaar van het perceel Aarlanderveenseweg 3 heeft concrete plannen om het bestaande pand, een voormalige meubelmakerij, te verbouwen tot drie 3-kamerappartementen.
Aangezien deze plannen niet passen binnen het bestemmingsplan 'Aarlanderveen' maar wel binnen de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, dient dit wijzigingsplan te worden opgesteld.
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft louter het perceel Aarlanderveenseweg 3 (kadastraal bekend gemeente Aarlanderveen, sectie A nummer 3487 en 3488). Aarlanderveenseweg 3 is gelegen binnen de bebouwde kom van Aarlanderveen.
Figuur: kadastrale kaart.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Aarlanderveen dat op 26 oktober 2009 in werking is getreden.
- In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden (B10)'. De nadere bestemming is 'Meubelmakerij', Aarlanderveenseweg 3.
- Tevens is van belang de dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied.
Het bestemmingsplan Aarlanderveen 2009 geeft voor dit perceel een wijzigingsbevoegdheid, namelijk 'wijzigingsbevoegdheid III'. Op grond van de voorschriften biedt het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid om het perceel Aarlanderveenseweg 3 met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' te wijzigen in de bestemming 'Woondoeleinden', zo mag onder andere, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, het aantal woningen in het bestaande fabrieksgebouw maximaal 3 bedragen.
Op 26 februari 2010 is een verzoek om bouwvergunning (1e fase) ingediend, voor het verbouwen van een meubelmakerij tot drie 3-kamerappartementen op het perceel Aarlanderveenseweg 3 te Aarlanderveen. Daarom is er voor gekozen om het bestemmingsplan te wijzigen voor dit specifieke perceel.
Figuur: huidig bestemmingsplan.
1.4 Opzet Van Het Plan
Het plan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels behorende bij de verbeelding. In de toelichting wordt per onderwerp een korte uiteenzetting gegeven. De toelichting vormt de ruimtelijke onderbouwing voor het plan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante Europees-, rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
2.1 Europees Beleid
2.1.1 EG-vogelrichtlijnen
In deze regeling uit 1979 is voorgeschreven dat de lidstaten van de Europese Unie enkele beschermende maatregelen moeten nemen:
- Voor alle vogelsoorten moet er een gevarieerd leefgebied van voldoende omvang worden behouden of gerealiseerd;
- Voor sommige vogelsoorten moeten de daarvoor geschikte gebieden worden aangewezen als vogelbeschermingszone. Welke gebieden dit betreft, is aangegeven in de IBA-lijst (IBA= Inventory of Bird Areas);
- Een verbod vogels te vangen en eieren te rapen (behoudens uitzonderingen).
2.1.2 EG-habitatrichtlijnen
Deze regeling uit 1992 heeft de opzet dat de lidstaten van de Europese Unie lijsten opstellen van in hun land gelegen gebieden die bescherming verdienen vanwege de daarin aanwezige natuurwaarden. Binnen deze gebieden is alleen bebouwing mogelijk als er geen schade voor de te beschermen natuur te verwachten is evenals er dringende reden van groot openbaar belang bestaat om een bepaald bouwplan te realiseren. Hiervoor moeten dan wel compenserende maatregelen worden genomen.
2.1.3 Verdrag van Malta
Implementatie van het Verdrag van Valetta (Malta) in de Nederlandse Monumentenwet 1988 verplicht bodemverstoorders tot archeologisch vooronderzoek, waarna de provincie of het Rijk een beslissing neemt over wat er moet gebeuren met de aangetoonde archeologische waarden. In paragraaf 5.7 wordt hier nader op ingegaan.
2.1.4 Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (EKRW) is in oktober 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en de Europese Raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:
"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land, oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."
De richtlijn biedt dus kaders voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn. Binnen negen jaar na het inwerking treden van de richtlijn moet voor ieder internationaal stroomgebied een beheersplan zijn opgesteld.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nota Ruimte
Op 23 april 2004 is de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal Platteland vastgesteld. Hierin is het nationaal ruimtelijk beleid voor de periode 2004 tot 2020 met een doorkijk naar 2030 op hoofdlijnen vastgelegd.
De Nota Ruimte moet een terugkeer naar het uitgangspunt van de Ruimtelijke Ordening betekenen. Het is een strategische Planologische Kernbeslissing op hoofdlijnen, inclusief een uitvoeringsagenda, met een duidelijk onderscheid naar wat des Rijks en wat voor anderen is. De Nota is gericht op ontwikkeling in plaats van ordening (ontwikkelingsplanologie), waarbij de internationale concurrentiepositie bepalend is. Onderscheid wordt gemaakt tussen ontwikkelingen van nationaal belang (de ruimtelijke hoofdstructuur) waar het Rijk aan zet is, en de basisgebieden waar het Rijk basisregels stelt en de invulling overlaat aan provincie en gemeente.
2.2.2 Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid
De realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere geldende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten daarin die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau worden gerealiseerd. De Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid wordt toegevoegd aan de Nota Ruimte en krijgt de status van structuurvisie. Er zijn 34 nationale belangen verwoord in de realisatieparagraaf.
Voor dit ruimtelijk plan zijn twee nationale belangen van belang te noemen, te weten:
- Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang geplande optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daarbuiten;
- Het behoud, beheer en versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten van de nationale landschappen -in casu het Groene Hart- en het daarbinnen tegengaan van grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructuurprojecten.
2.2.3 Nationaal Verkeers- en vervoersplan (NVVP)
De hoofddoelstelling van het NVVP is het aan een ieder bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Het belangrijkste doel uit deze hoofddoelstelling ligt in het streven naar vermindering van nadelige effecten van de mobiliteitsgroei. Er worden echter geen eisen meer gesteld aan de vervoerswijzekeuze en ook wordt de groei van het gemotoriseerde verkeer niet meer aan een maximum gebonden.
Belangrijkste kernpunten van het NVVP zijn:
- Infrastructuur moet een drager worden van ruimtelijk-economische ontwikkelingen;
- De rol van de markt in de infrastructuur moet nadrukkelijker aanwezig zijn;
- De gebruiker van de infrastructuur betaalt;
- Regio's betalen en beslissen nadrukkelijk mee; regio's krijgen hiervoor de beschikking over een apart mobiliteitsfonds.
2.2.4 Nationaal Milieubeleidsplan (2001)
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) signaleert een groot aantal knelpunten waar nog niet kan worden voldaan aan de minimale milieukwaliteitcondities. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het NMP4 extra aandacht. Het gaat om gezondsheidsrisico's door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.
2.2.5 Vierde Nota Waterhuishouding (1998)
De landelijke hoofdlijnen van het beleid op het gebied van de waterhuishouding zijn hierin aangegeven, waarbij integraal waterbeheer en de watersysteembenadering belangrijke uitgangspunten vormen. Er wordt gestreefd naar een veilig en bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Relevant in dit kader is het streven naar duurzaam stedelijk waterbeheer, vergroting van de waterberging van watersystemen en een goede afstemming van het water en het ruimtelijk ordeningsbeleid.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het NWP is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het NWP is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Doordat het NWP controversieel is verklaard, kunnen een aantal onderdelen (projecten) uit het Structuurvisiedeel van het NWP voorlopig niet uitgevoerd worden.
2.2.6 Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, vooral in de thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten. Dit geschiedt door toepassing van de drietrapsstrategie:
- eerst vasthouden;
- dan bergen en
- dan pas aan- en/of afvoeren van water.
Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Provinciale structuurvisie 2010
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De Structuurvisie vervangt het interimbeleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020, de vier streekplannen en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan en de Nota Regels voor Ruimte. Voorts implementeert de structuurvisie de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Het grootste deel van het interimbeleid komt overeen met het provinciaal belang zoals geformuleerd in deze structuurvisie. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Aantrekkelijk woon- en leefklimaat
In de provinciale structuurvisie is weergegeven dat er in 2040 een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in Zuid-Holland bestaat. Stedelijke centra, waaronder Alphen aan den Rijn, hebben hun eigen aantrekkelijk aanbod van woonmilieus. Er bestaat een gedifferentieerd aanbod van voorzieningen waar nuttige en recreatieve tijdsbesteding kan worden gecombineerd. Uitgangspunt is een balans tussen hectiek en rust. De parken, kleine groengebieden in combinatie met andere voorzieningen en de nabijheid van de omliggende groenstructuur zorgen hiervoor.
Voorts zijn afspraken gemaakt over het aantal netto toe te voegen woningen in bijvoorbeeld het Groene Hart. De Groene Hartprovincies monitoren jaarlijks gezamenlijk de woningbouw in het gebied.
Versterken stedelijk netwerk-bebouwingscontouren
De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te blijven concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het gebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Alle kernen in de provincie zijn omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd en waarbinnen de woningbouwopgave tot 2020 kan worden geaccommodeerd. Het bouwplan ligt binnen de bebouwingscontouren van Aarlanderveen.
Figuur: Uitsnede kaart Provinciale Structuurvisie 2010.
2.3.2 Milieubeleidsplan 2003-2010
Eén van de ambities uit het Milieubeleidsplan 2003-2010 luidt: Op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven is de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager dan de toegestane grenswaarden. In de praktijk is de term beduidend lager dan de grenswaarden is gesteld op 36-38 µg/m3. Hierbij is aangesloten bij de extra ambitie uit het regionaal beleidskader voor Duurzame Stedenbouw.
2.3.3 Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010
Door middel van het 'Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010' heeft de provincie aangegeven op welke wijze invulling kan worden gegeven aan duurzame (stedelijke) watersystemen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Holland moet meer rekening gehouden worden met de consequenties van onder meer klimaatverandering. Bij keuzes ten aanzien van het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen moet gezocht worden naar flexibele en veerkrachtige oplossingen.
Binnen het thema Vitaal stedelijk gebied zijn de beleidsspeerpunten:
- 10 % water in en rond de stad en berging en buffering in stedelijk groen;
- Diffuse verontreinigingen in bestaand stedelijk gebied saneren, zoals de afspoeling van wegen en daken, riooloverstorten, lekkende riolering, gebruik van strooizout en bestrijdingsmiddelen;
- Belevingswaarde van water in de stad vergroten door het zichtbaar te maken voor de bewoners;
- Waar mogelijk natuurvriendelijk oeverbeheer.
2.3.4 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan Rijnland
Op 9 december 2009 heeft het algemeen bestuur van Rijnland een nieuw waterbeheerplan "Waterbeheerplan 2010-2015" vastgesteld. In dit plan geeft Rijnland aan wat zijn ambities zijn voor de komende planperiode en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De ambities en maatregelen richten zich op het waarborgen van de veiligheid, en het verder verbeteren van het beheer en de inrichting van het waterhuishoudkundig systeem en het verbeteren van de waterkwaliteit. De verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De maatregelen in "Waterbeheerplan 2010-2015" bereiden het beheergebied de komende jaren voor op deze ontwikkelingen.
Rijnland is op meerdere manieren bezig om bovenstaande ambities te verwezenlijken. Enerzijds wordt bekeken of het huidige watersysteem aan de eisen voldoet en rekening houdend met klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling ook blijft voldoen. Zo nodig worden maatregelen uitgevoerd als dat niet het geval is (op orde krijgen). Anderzijds wordt er voor gezorgd dat bij veranderingen in het watersysteem als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen het watersysteem blijft voldoen (op orde houden).
Keur Rijnland 2009 en Beleids- en Algemene regels 2009
De "Keur Rijnland 2009 en Beleids- en Algemene regels 2009" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (dijken en kaden), watergangen (kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). Er kan een vergunning van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een Watervergunning.
Zo is voor bebouwing binnen 5 meter van de watergang op grond van de Keur een vergunning van het hoogheemraadschap van Rijnland nodig. In de Beleids- en Algemene regels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Riolering
Rijnland stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21e eeuw (vasthouden-bergen-afvoeren).
Voor het afkoppelen van verharding geldt de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken (2003)" van de Werkgroep Riolering West-Nederland als beleidsuitgangspunt. In de beslisboom wordt de omgang met afstromend regenwater geregeld, met als doel een vermindering van de vuillast op oppervlaktewater te realiseren. Door deze lagere vuillast zal de chemische kwaliteit van het oppervlaktewater toenemen. Als conform de beslisboom wordt afgekoppeld, kan voor de lozing worden volstaan met een melding, er is dan geen vergunning nodig.
Duurzaam bouwen
Volgens de uitgangspunten zoals onder andere vastgelegd in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen moet het gebruik van duurzame bouwmaterialen bij nieuwbouw- en verbouwactiviteiten worden gestimuleerd, teneinde een duurzame stedelijke ontwikkeling te kunnen waarborgen. In relatie tot de waterkwaliteit moet de toepassing van uitloogbare bouwmetalen -zoals koper, zink en lood- voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair worden vermeden.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Stadsvisie Alphen aan den Rijn
In de stadsvisie is beschreven hoe Alphen aan den Rijn richting 2018 zich als stad ontwikkelt. In deze visie wordt genoemd dat Alphen aan den Rijn in 2018 nog steeds een stad is, maar dat de wijken en dorpskernen een "dorps" karakter hebben weten te behouden. In de stadsvisie is een aantal opdrachten geformuleerd voor de stad. Deze zijn onder andere:
- ga verder met het huidige veiligheidsbeleid;
- breng het "dorp" terug in de stad;
- bevorder de bereikbaarheid per auto en OV;
- ontwikkel de "Poorten van de stad", bijvoorbeeld een wandelboulevard van Station naar Stadshart;
- verwerf bijzondere gebouwen en cultureel erfgoed, en zorg dat ze een passende functie krijgen;
- ontwikkel het organisatietalent van de gemeente en stuur op een stad met participerende burgers;
- maak een ontwikkelplan voor de woonomgeving, voor het buitengebied en voor in de stad. Dat betekent dat in 2018 in de dorpskernen Zwammerdam en Aarlanderveen het karakter van "landelijk wonen" bewaard is gebleven.
De ontwikkeling van Alphen aan den Rijn moet bezien worden op een groter schaalniveau. Dus niet alleen de stad Alphen, maar hoe Alphen functioneert binnen de regio.
2.4.2 Woonvisie Alphen aan den Rijn 2004-2018
De “Woonvisie Alphen aan den Rijn 2004 – 2018” is in november 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze visie is vastgelegd hoe Alphen aan den Rijn in de woningbehoefte van haar burgers wil voorzien tot 2009 (specifiek vastgelegd in een bouwprogramma) én tot 2018 (globaal vastgelegd door middel van uitvoeringsmaatregelen).
Het doel van het beleid in de woonvisie is drieledig:
- Het realiseren van vrije keuze op de woningmarkt;
- Het creëren van zelfredzaamheid waar mogelijk en overheidsinterventie waar nodig;
- Het mogelijk maken van zelfstandig wonen, zolang men dit wenst of zolang dit verantwoord is.
De woonvisie vormt het afwegingskader waarbinnen de gemeente de invulling van bouwlocaties baseert. Alphen aan den Rijn heeft op basis van provinciaal beleid geen uitbreidingsmogelijkheden meer. Doordat de huishoudens kleiner worden, zijn er tot 2015 3.800 woningen nodig. Voor de berekening van deze kwantitatieve behoefte is uitgegaan van het migratiesaldo 0-scenario. Binnen de stadsgrenzen is nog ruimte voor 4000 à 4500 woningen. Uit onderzoek is gebleken dat vooral goedkope rijtjeshuizen gewild zijn. Ook is er behoefte aan appartementen voor senioren en jongeren. Tegelijkertijd is geconstateerd dat er veel mensen "scheef" wonen. Een andere trend waar rekening mee gehouden moet worden, is de extramuralisering (langer zelfstandig wonen). In dat kader worden woon-zorgzones ontwikkeld. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met instroom vanuit de regio. Conclusie van de woonvisie is dat de doorstroming centraal staat. Daarbij behoort het volgende basispakket aan (ruimtelijke) maatregelen:
- bevorderen levensloopbestendigheid nieuwbouw;
- ontwikkelen woon-zorgzones;
- nieuwbouw zelfstandige en onzelfstandige kamers;
- transformatie bestaande woningvoorraad en kantoorpanden;
- mogelijkheden transformatielocaties in kaart brengen.
Het bouwplan ziet op startersappartementen.
2.4.3 Welstandsnota/2009
De Welstandsnota geeft informatie over de architectonische uitgangspunten voor de ontwikkeling van gebouwen en vormt het beoordelingskader voor de welstandscommissie over de architectuur van de bouwaanvragen.
In de Welstandsnota is in Deel B Welstandscriteria, Hoofdstuk 3: Gebiedsgerichte criteria onder I Historische linten en kernen bij sub 6 een beschrijving gegeven van het Lint Aarlanderveen. Deze beschrijving vormt de basis van het welstandsbeleid, samen met de beschrijving van het ruimtelijke beleid en de criteria. In de criteria staan algemene criteria voor historische kernen en linten en deze zijn dus ook van toepassing op het lint in Aarlanderveen (waar Aarlanderveenseweg 3 onder valt).
2.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan/2003
Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) bestaat uit een "Structuurvisie" en een "Actieplan". De Structuurvisie, die in 2000 is vastgesteld, geeft een integrale beschrijving van de wijze waarop de externe en interne bereikbaarheid van Alphen aan den Rijn de komende tien jaar zo goed mogelijk gewaarborgd blijft en geeft richting aan de implementatie van het concept duurzaam veilig. In het kader van het laatstgenoemde zijn de wegen gecategoriseerd conform het landelijke concept Duurzaam Veilig in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Verder is voorgesteld het gebruik van fiets en openbaar vervoer te stimuleren door deze netwerken te verbeteren. Het Actieplan geeft de maatregelen weer. Het Actieplan heeft als hoofddoel een Startprogramma op te stellen van projecten en activiteiten voor een aanpak in de beleidsperiode 2002-2006 en instemming te bereiken over het Alphens Meerjareninvesteringsprogramma Infrastructuur (AMI) als basis voor een eigen projectorganisatie en eigen financieel kader.
2.4.5 Visie Buitengebied
In februari 2008 heeft de raad de 'Structuurvisie buitengebied Alphen aan den Rijn, deel 1; beleidsnota' vastgesteld en in december 2008 is deel 2: 'Uitvoeringsprogramma' door de raad vastgesteld. De Structuurvisie gaat in op de toekomstige gewenste ontwikkelingen voor het buitengebied van Alphen aan den Rijn. Het perceel ligt niet in het Buitengebied, maar in de bebouwde kom van Aarlanderveen.
2.4.6 Groenstructuurplan/2009
De gemeenteraad heeft op 26 februari 2009 het rapport 'Ontwikkeling groenstructuur Alphen aan den Rijn' als kaderstellende notitie voor het ontwikkelen van het groenbeleid vastgesteld. De gewenste ontwikkeling van de groenstructuur geeft aan waar de gemeente inzet op het in stand houden en vervolmaken van de groenstructuur en waar mogelijkheden zijn voor nieuwe ontwikkelingen. In dit plan zijn beschrijvingen en waarderingen gegeven aan de bestaande boombeplantingen, heestervallen en gazons. Tevens zijn de groenambities benoemd. De hoofdgroenstructuur en de daarmee samenhangende uitgangspunten worden gehanteerd voor het verder uitwerken van het groenbeleid.
2.4.7 Actieplan Cultureel Erfgoed Aarlanderveen
In de afgelopen jaren is daar waar mogelijk aandacht besteed aan actiepunten uit het Actieplan Cultureel Erfgoed Aarlanderveen. Een groot deel van de actiepunten is al tot uitvoering gebracht. In het bestemmingsplan Aarlanderveen zijn enkele algemene uitgangspunten uit het Actieplan overgenomen als uitgangspunt.
Belangrijk voor het behoud van het karakter en de identiteit van het dorp is de openheid buiten de bebouwingslinten, het waterrijke karakter, doorzichten, de steilrand, monumentale bomen en kleine landschapselementen. Ook kenmerkende bruggen, molens, historische boerderijen en andere historisch belangrijke gebouwen zijn belangrijk voor het karakter van het dorp. Het pand is een historisch belangrijk gebouw. De stedenbouwkundige visie besteedt aandacht aan deze punten. In het kader van het ontwikkelen van een visie op het buitengebied wordt aandacht besteed aan recreatieve routes en ruimte voor particuliere initiatieven.
2.4.8 Sanering afvalwaterlozingen in het buitengebied
In het 'Saneringsplan verspreide afvalwaterlozingen in het buitengebied' wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met het doelmatigheidscriterium en de wettelijke zorgplicht voor het inzamelen van vrijkomend afvalwater. Mede op basis van het provinciale beleid wordt in het plan aangegeven waar in het buitengebied wel of geen gemeentelijk rioolstelsel wordt aangelegd. Het plan is door de gemeenteraad in de vergadering van 27 september 2001 vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben bij beschikking van 28 januari 2005 ontheffing op de zorgplicht afvalwater verleend voor de gebieden waar de aanleg van een gemeentelijk rioolstelsel niet doelmatig is.
2.4.9 Milieubeleidsplan
Alphen aan de Rijn wil een leefbare en, op de lange termijn, duurzame gemeente worden. Het Gemeentelijk Milieubeleidsplan 3 (GMP3) geeft aan hoe de gemeente deze doelstelling de komende jaren wil waarmaken.
Het milieubeleid is opgebouwd rondom twee sporen: een thematisch en een integraal spoor. Het thematische spoor betreft onderwerpen als duurzame ruimtelijke ontwikkeling, energie en klimaat, afval, water, bodem, aantasting van de leefomgeving, biodiversiteit en natuur, lucht, geluid, externe veiligheid en gezondheid. Het integrale spoor betreft een gebiedsgerichte benadering. Dit spoor zou moeten leiden tot Gebiedsstreefbeelden Milieu. Hierin worden de stadseigen ambities van de gemeente uitgewerkt. Voor Aarlanderveen is nog geen gebiedsstreefbeeld opgesteld.
Hoofdstuk 3 Inventarisatie Plangebied
In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur.
3.1 Ruimtelijke Structuur
De naam Aarlanderveen staat voor twee gebieden in de gemeente Alphen aan den Rijn die niet meer in gelijke mate herkenbaar zijn. Het ene gedeelte ligt aan de Lage Zijde in het centrum van Alphen aan den Rijn. Daar is al lang stedelijke bebouwing gerealiseerd.
Het landelijke gedeelte van Aarlanderveen, waar perceel Aarlanderveenseweg 3 in is gelegen, is omstreeks de 12e eeuw ontstaan als een laagveenontginningsdorp. De geschiktheid als brandstof bepaalde de mate waarin het veen werd afgegraven. Dat verklaart de vele hoogteverschillen in het landschap. Door de vervening van het omliggende land is er weinig meer over dan een smalle strook grond langs de weg. Het patroon van sloten, smalle kavels en de vele bruggen zijn belangrijke onderdelen voor de ruimtelijke beleving van het dorp.
Het dorpslint van Aarlanderveen kent van oorsprong een sterke continuïteit. Daar binnen is ruimtelijke differentiatie te herkennen tussen het meer stenige en verdichte centrum en de meer transparante en landelijke uiteinden. In het centrum staat de bebouwing dicht op elkaar. Er zijn geen bermsloten of voortuinen, wel smalle stoepen, het straatprofiel is smal. De woningen staan direct aan de stoep, hier en daar staan enkele leilinden of kleinere bomen. Door het smalle profiel en het ontbreken van voortuinen ontstaat een stenig karakter. De kleinschalige, historische bebouwing zorgt voor een besloten en intiem karakter. De kavels in het centrum zijn smal en staan schuin op de weg, de voorgevel staat evenwijdig aan de weg en de zijgevels volgen de kavelrichting. Hierdoor ontstaat een parallellogram als woning plattegrond.
3.2 Functionele Structuur
De belangrijkste functie in het dorpsgebied van Aarlanderveen is de woonfunctie. Andere functies in het gebied zijn: (agrarische) bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, kerk, begraafplaats, sportvelden. Deze functies komen verspreid over het hele lint, met een accent in het centrumdeel, vooral als het gaat om detailhandel.
Dit ruimtelijke plan ziet alleen op de functie Wonen.
Wonen
Op grond van het geldende bestemmingsplan Aarlanderveen kan worden gezegd dat er in het lint voldoende plekken zijn waar woningbouw mogelijk is. Daarbij is onderscheid te maken tussen het centrumdeel en de uiteinden van het lint. In het centrumdeel zijn verschillende locaties waar verdichting mogelijk is door inbreiding. De inbreiding zal slechts op die locaties zijn waar een wijzigingsbevoegdheid naar Wonen is opgenomen op de plankaart, zoals ook het geval is met het perceel Aarlanderveenseweg 3. Het woningaanbod in de laagste categorieën, de zogenaamde starterswoningen, is niet erg groot in Aarlanderveen. Jongeren vertrekken daardoor nogal eens uit het dorp naar elders voor passende woonruimte.
3.3 Ontwikkelingen
Wonen
De laatste jaren is door het Rijk en de provincie Zuid-Holland een beleid ontwikkeld, dat ervoor moet zorgen dat het Groene Hart groen blijft. De mogelijkheden om nieuwe woningen in de gemeente Alphen aan den Rijn te bouwen zijn daardoor beperkt. De vraag naar woningen, ook in Aarlanderveen, blijft echter. In het kader van deze vraag om extra woningen, is de ligging van het plangebied in het nationaal landschap 'het Groene Hart' van belang. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ('ja-mits regime'). Op basis hiervan maken provincies afspraken over de omvang en locaties van woningbouw (migratiesaldo nul).
De planlocatie is gelegen in het centrumdeel van Aarlanderveen. Het plan ziet op herinrichting van een voormalige meubelmakerij. In het pand worden drie 3-kamerappartementen, bedoeld voor starters, ingericht. Het bestaande gebouw blijft grotendeels gehandhaafd. Het totale oppervlakte aan bebouwing neemt niet toe. Het plan heeft een positief effect op de bestaande infrastructuur. Doordat de bedrijfsbestemming gewijzigd wordt in een woonbestemming, treden minder verkeersbewegingen op. Het om het plan gelegen terrein is reeds verhard. Het plan tast derhalve de kernkwaliteiten van het Groene Hart niet aan.
Rode contour provincie
Door de provincie wordt op basis van de provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland: Ontwikkelen met schaarse ruimte' en de provinciale Verordening Ruimte onderscheid gemaakt tussen het gebied dat wel en het gebied dat niet binnen de vastgelegde bebouwingscontour valt. Binnen deze zogenaamde rode contour is eventuele nieuwbouw, uitbreiding of intensivering van bebouwing mogelijk. De rode contour is aan de zuidzijde van het gebied gelijk aan de grens van het bestemmingsplan Aarlanderveen, aan de noordzijde van het gebied ligt deze contour op de grens tussen de Dorpsstraat en het Noordeinde. Onderhavig perceel is gelegen binnen de (rode) bebouwingscontour.
20 Ke contour
Een andere belangrijke beperking van de uitbreidingsmogelijkheden voor Aarlanderveen is gelegen in de 20 Ke contour. Deze contour, die te maken heeft met vliegroutes van Schiphol, ligt over een groot gedeelte van het dorp. Binnen deze vrijwaringszone mogen geen nieuwe grootschalige woningbouwlocaties worden gerealiseerd. Het bestaande bebouwde gebied kan wél worden geherstructureerd en geïntensiveerd. Het gebied ten noorden van de lijn Dorpsstraat 57 - Dorpsstraat 48 - Dorpsstraat 96 achtererf valt binnen de 20 Ke-contour. Het gebied ten zuiden van deze lijn valt buiten de 20 Ke contour. Het perceel Aarlanderveenseweg 3 ligt ten zuiden van de lijn Dorpsstraat 57 - Dorpsstraat 48 - Dorpsstraat 96 achtererf en ligt hiermee dus buiten de 20 Ke contour.
Figuur: uitsnede kaart 20 Ke contour (oranje vlak = 20 Ke contour).
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen het geldende bestemmingsplan Aarlanderveen kan een onderscheid gemaakt worden tussen de dorpskern en de uiteinden van het dorp. De dorpskern wordt gevormd door de bebouwing aan de Dorpsstraat en alle daarvan afgeleide straten. De uiteinden van het dorp, daar waar het landelijke karakter prominenter aanwezig is, bestaan uit de bebouwing aan het Noordeinde en het Zuideinde.
De vraag naar woningen enerzijds en de beperkingen door eerder genoemde regelgeving en het behoud van het landschap anderzijds maakt dat de mogelijkheden voor toevoeging van woningbouw beperkt zijn. Voor de Dorpsstraat en daarvan afgeleide straten is verdichting vanuit ruimtelijk oogpunt wenselijk. Hier bestaat al een tamelijk verdichte dorpskern en zijn doorzichten naar het achterliggende polderland niet of nauwelijks meer aanwezig. Waar mogelijk zijn dan ook binnen het gebied Dorpsstraat mogelijkheden gecreëerd voor toevoeging, inbreiding of uitbreiding van woningbouw. Voor het perceel Aarlanderveenseweg 3 is een dergelijke mogelijkheid gecreëerd. Dit maakt dat het plan ruimtelijk geen belemmering vormt ten aanzien van het hiervoor genoemde uitgangspunt.
Doelgroepenbeleid
Er bestaat binnen Aarlanderveen behoefte aan woningen voor starters en senioren. Het is wenselijk om voor deze doelgroepen het woningaanbod te vergroten. Het plan ziet op herinrichting van een voormalig bedrijfspand. In het pand worden drie 3-kamerappartementen, bedoeld voor starters, ingericht.
Woningsplitsing
In Aarlanderveen is zoals eerder genoemd de ruimte beperkt voor het realiseren van nieuwe of extra woningen, daarnaast zijn er enkele belemmeringen vanwege de ligging in het Groene Hart.
Om toch ruimte te bieden aan uitbreiding van het aantal woningen wordt in het bestemmingsplan Aarlanderveen woningsplitsing toegestaan. Woningsplitsing is mogelijk voor karakteristieke voormalige agrarische bebouwing, agrarische bebouwing die zijn functie verliest of andere karakteristieke bebouwing waar meerdere woningen in gerealiseerd kunnen worden. In onderhavig plan zal gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan Aarlanderveen. Op perceel Aarlanderveen zullen 3x 3-kamerappartementen worden gerealiseerd binnen het bestaande pand, een voormalige, karakteristieke meubelmakerij.
Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige Visie
Aanvrager wil 3 wooneenheden realiseren binnen zijn huidige bedrijfsruimte aan de Aarlanderveenseweg 3. Het betreft een eenvoudig maar karakteristiek fabriekspand. De fabrieksactiviteiten (meubelmakerij) is qua functie verplaatst naar het bedrijventerrein van Nieuwkoop. De wens is nu het bestaande pand met een bijzonder en tamelijk zeldzaam betonnen schaaldak te renoveren tot 3 wooneenheden voor starters. Hierdoor blijft het fabriekspand behouden, en daarmee ook het industriële verleden van dit stukje Aarlanderveen. Een deel van het bedrijfsterrein is enkele jaren geleden al doorontwikkeld tot 6 woningen. Dit terrein was toen al geen eigendom meer van het meubelbedrijf. In de naamgeving (Kuiperserf) en ook door middel van een plaquette is de herinnering aan de oorspronkelijke functie levend gehouden, maar niet in de vormgeving van de woningen. Als het oude bedrijfspand behouden blijft zal de geschiedenis in veel sterkere mate leesbaar blijven dan bij sloop en nieuwbouw.
Er is een ontwerp gemaakt voor 3 starterswoningen met een nagenoeg eenzijdige oriëntatie. Dat kan ook niet anders vanwege het ondiepe kavel en de privacy van de achtergelegen belendingen. De ramen aan deze zijde van het pand blijven behouden maar zijn alleen voor de bovenste helft transparant zodat alleen licht en lucht binnen kan treden, maar er geen rechtstreeks uitzicht is. Ook is er geen ruimte voor een tuin voor of achter de woning. Wel kan op de kop van het blokje richting de bestaande woning een gemeenschappelijke tuin worden aangelegd.
De parkeernorm voor dit bouwplan is bepaald op 1,6 parkeerplaats per appartement. Totaal benodigd zijn 3 x 1,6 = 4,8 = 5 parkeerplaatsen op eigen terrein. Op het terrein is hiervoor ruimte beschikbaar. Bij de bouwaanvraag wordt door middel van een situatietekening duidelijk gemaakt waar deze 5 parkeerplaatsen komen.
Stedenbouwkundig is er geen bezwaar voor dit plan. In tegendeel het is een eenvoudige en doeltreffende manier van hergebruik van industrieel erfgoed.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Andere Planologische Aspecten
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld.
Samenvatting en conclusie
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de Milieudienst West-Holland gevraagd om een bouwaanvraag eerste fase, voor het realiseren van een drietal appartementen in een voormalige meubelmakerij, te beoordelen. De milieudienst heeft deze aanvraag beoordeeld op de aspecten Bedrijven en milieuzonering, Bodem, Externe Veiligheid, Geluid (verkeerslawaai), Luchtkwaliteit. Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor het realiseren van dit bouwplan.
5.1 Bedrijvigheid
5.1.1 Wettelijk kader
De Wet milieubeheer beoogt de milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgevng zoveel mogelijk te voorkomen. Alle bedrijfsmatige activiteiten die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken worden door middel van vergunningen of meldingen op basis van de Wet milieubeheer gereguleerd. In aanvulling op deze vergunningen en meldingen voorziet 'een goede ruimtelijke ordening' eveneens in het voorkomen van onvoorzienbare hinder bij gevoelige functies, zoals wonen. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies (wonen). Bedrijven; bedrijfsactiviteiten zijn in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste afstanden tot milieugevoelige functies. De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de standaard bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, een richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
Milieucategorie | Richtafstand woonomgeving | Richtafstand gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
5.1.2 Milieuzonering
Met behulp van het inrichtingenbestand heeft de milieudienst geïnventariseerd welke bedrijven relevant kunnen zijn voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de voornoemde VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering 2009”. Nagegaan is of deze bedrijven een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkelingen in het plangebied.
In de directe omgeving van de – te realiseren – appartementen vinden op de volgende adressen (relevante) bedrijfsmatige activiteiten plaats:
Hogedijk 9/9a
Op dit perceel is momenteel een machineverhuurbedrijf / aannemer voor grond- en sloopwerken gevestigd. Een dergelijke onderneming kan worden ingedeeld in milieucategorie 3.1, met een minimaal gewenste afstand van 50 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 100 meter. De werkelijke afstand is voldoende groot.
Aarlanderveenseweg (ongenummerd)
Tegenover het plangebied, aan de Aarlanderveenseweg, is een sportlocatie (tennis) gevestigd. Op basis van de VNG brochure dient voor een sportveld een minimale afstand van 50 meter te worden aangehouden. Maatgevend is hierbij het milieuaspect 'geluid'. De werkelijke afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 125 meter. De werkelijke afstand is voldoende groot.
5.1.3 Wet milieubeheer
5.2 Bodem
5.2.1 Wettelijk kader
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodeomverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen gelden ander normen dan voor, bijvoorbeeld, de bestemming bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan(wijziging) dient bodemonderzoek te worden verricht. In de praktijk wordt gestart met een historisch onderzoek naar mogelijk bodembedreigende activiteiten in het verleden en/of bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.9 – 2.11) of een grondtransactie. Op basis hiervan wordt een eerste inschatting gemaakt van de bodemkwaliteit ter plaatse. Als de resultaten van dit onderzoek hiertoe aanleiding geeft wordt er bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. Dit laatste onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van de verplichting in de woningwet of Wet milieubeheer. Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond, zodanig dat er schade en/of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. In het kader van de Wet milieubeheer moet bij het realiseren van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde nulsituatie worden vastgelegd (Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.9-2.11).
5.2.2 Inventarisatie bodemkwaliteit
In principe dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd zodra een bedrijfsruimte in gebruik zal worden genomen als woonruimte. In deze specifieke situatie blijft het huidige pand in stand, zal er na verbouw geen tuin of onverhard buitenverblijf aanwezig zijn. Ook is de toegangsweg op dit moment verhard. Dit zal niet wijzigen. De bedrijfsactiviteiten die hebben plaatsgevonden op deze locatie geven geen aanleiding om te veronderstellen dat op deze locatie sprake zal zijn van (mobiele) bodemverontreiniging. Er is daarom geen risico tot blootstelling aan eventueel aanwezige bodemverontreiniging. Ten behoeve van de verlening van de bouwvergunning is het niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren. Een verdere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.
5.3 Geluid
De aspecten Verkeerslawaai, Industrielawaai, Railverkeerslawaai en vliegtuiglawaai vormen geen belemmering voor de realisatie van dit plan.
5.3.1 Wettelijk kader
Geluidsoverlast kan veroorzaakt worden door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. In het plangebied is alleen wegverkeerslawaai relevant. Langs en door het plangebied lopen een aantal drukke verkeerswegen. De wettelijke geluidzones van deze wegen reiken tot binnen het plangebied.
Verkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De te beschouwen wegen kennen een zone, een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Binnenstedelijk is het gebied binnen de bebouwde kom en Buitenstedelijk het gebied buiten de bebouwde kom.
Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen. Voor het Buitenstedelijk gebied geldt dat er maximaal een hogere waarde mag worden vastgesteld van 53 dB. Voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemming binnen de bebouwde kom is deze waarde wettelijk maximaal 63 dB.
Het vaststellen van een hogere waarde is alleen mogelijk als, maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot 48 dB onvoldoende doeltreffend, danwel stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (artikel 110 a, lid 5 Wgh)
Alvorens aan bovenstaande waarden wordt getoetst, mag op grond van artikel 110g Wgh, van de berekende geluidsbelasting 2 dB worden afgetrokken voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen.
Een hogere waarde zal alleen worden verleend zodra duidelijk is dat er (bouwkundige) maatregelen zijn of worden getroffen om het binnenniveau te laten voldoen aan de grenswaarde zoals opgenomen in het Bouwbesluit.
Het Algemeen Bestuur van de Milieudienst West-Holland heeft, op 15 maart 2007, in het kader van de decentralisatie van de procedure tot vaststelling van een hogere waarde, richtlijnen vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Milieudienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor verkeerslawaai. Dit is 5 dB lager dan het wettelijk maximum. Een hoger waarde tot het wettelijk maximum zal alleen in uitzonderingsgevallen en bijzondere situaties aan de orde zijn.
5.3.2 Verkeerslawaai
De voormalige meubelmakerij is gelegen aan het gedeelte van de Aarlanderveenseweg waar een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Dit geldt ook voor de nabijgelegen Dorpsstraat. Het plan valt daarom buiten het regime van de Wet geluidhinder. Daarnaast is deze locatie als Wijzigingsbevoegdheid III (Dorpsstraat 119/Aarlanderveenseweg 3) opgenomen in het bestemmingsplan 'Aarlanderveen'. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voornoemde wijzigingslocatie is opgenomen in dit onderzoek. De gevelbelasting zal ter hoogte van de Aarlanderveenseweg maximaal 55 dB (exclusief aftrek) gaan bedragen. Hiermee is het aspect verkeerslawaai op voldoende wijze beschouwd. Het vormt voor de realisatie van dit plan geen belemmering. Wel dient te worden voldaan aan het binnenniveau zoals bedoeld in het Bouwbesluit. Voor woningen bedraagt dit binnenniveau maximaal 33 dB.
5.3.3 Railverkeerslawaai
De geplande appartementen ligt niet binnen de zone van een spoorlijn. Dit aspect wordt daarom niet nader beschouwd.
5.3.4 Industrielawaai
De geplande appartementen ligt niet binnen een geluidszone van een inrichting zoals bedoeld artikel 41 van de Wet geluidhinder. Dit aspect wordt daarom niet nader beschouwd.
5.3.5 Vliegtuiglawaai
De geplande woning ligt niet binnen de zogenaamde 20 Ke-zone van de luchthaven Schiphol. Binnen de 20 Ke contour (Kosten-eenheid) van Schiphol mag buiten bebouwd gebied alleen nog worden bijgebouwd als het saldo van sloop en nieuwbouw niet positief is. De Nota Ruimte geeft aan dat er geen grootschalige uitleglocaties (meer dan 200 woningen) mogen bijkomen binnen deze zone. Er is geen sprake van het realiseren van een grootschalige uitleglocatie. Dit aspect wordt daarom niet nader beschouwd. Binnen bebouwd gebied mag het aantal woningen wel toenemen binnen deze contour. Daarnaast ligt het bouwplan niet binnen de zone voor bouwbeperkingen op grond van het luchthavenbesluit. Dit betekent voor dit project dat het niet nader beschouwd behoeft te worden.
5.4 Externe Veiligheid
Potentiële risicobronnen zijn transport over de weg, over het water, per rail, via buisleidingen en bedrijfsmatige activiteiten op een vaste locatie. In de omgeving van deze locatie bevinden zich geen van deze risicobronnen. Een verdere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.
5.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico -PR- (risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is -zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel p van het BEVI-) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico -GR- (de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is -zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel k van het BEVI-). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt. Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004 (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Bij ruimtelijke besluiten dient, op basis van artikel 2, 5 en 13 van het Bevi, het aspect externe veiligheid te worden beoordeeld.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties (artikel 8, eerste lid, van het Bevi). Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire RNVGS.
De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar.
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
5.4.2 Inventarisatie risicobronnen
In de omgeving van deze locatie bevinden zich geen van deze risicobronnen. Een verdere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.
5.5 Luchtkwaliteit En Geur
5.5.1 Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Aan hoofdstuk 5 is een titel toegevoegd: titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Het doel van de wet is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Daartoe zijn in de wet grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) opgenomen.
De normen zijn op basis van gezondheidskundige aspecten bepaald, maar ook onder de norm kunnen gezondheidseffecten optreden, zij het vooral bij mensen die er gevoelig voor zijn, zoals kinderen en ouderen. Bij concentraties onder de 40 ìg / m3 neemt de kans op effecten wel geleidelijk af. Al is voor fijn stof geen gezondheidskundige grenswaarde vast te stellen.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Het NSL is de kern van de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit. Dit programma is de onderbouwing van het “derogatieverzoek” van het Rijk aan de EU. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke maatregelen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren om er voor te zorgen dat per 2011 (fijn stof) respectievelijk 2015 (stikstofdioxide) overal in Nederland aan de grenswaarden wordt voldaan. Het Rijk coördineert het programma. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (mr), waaronder AMvB en mr niet in betekenende mate (NIBM).
AMvB en mr niet in betekenende mate
De Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “Niet in betekenende mate” bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “In betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. Er mag rekening worden gehouden met een verslechtering van maximaal 3 % van de grenswaarde (= 1,2 µg / m3voor zowel stikstofdioxide en fijn stof).
NIBM projecten kunnen, juridisch gezien, zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
5.5.2 Beoordeling plan
Toetsing aan de wet
Er worden minder dan 1500 woningen gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor “niet in betekenende mate” bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. In het geval Aarlanderveenseweg 3 is geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Toetsing aan regionaal beleid
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale saneringstool (3.1), die behoort bij het NSL beschikbaar gesteld door de ministeries van VROM en V&W, worden gebruikt. Uit de saneringstool 3.1 blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van de dichtst bijgelegen doorgaande weg de Nieuwkoopseweg respectievelijk 24,2 µg / m3 (2008) en 19,0 µg / m3 (2008 met zeezoutaftrek) bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de ambitie uit het milieubeleidsplan 2003-2010.
Conclusie
Het plan draagt “niet in betekenende mate” bij en voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Uit de saneringstool 3.1 blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse beduidend lager zijn dan de grenswaarden en wordt voldaan aan de ambitie uit het milieubeleidsplan 2003-2010. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit. Het aspect Luchtkwaliteit zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van dit plan.
5.5.3 Geur
Uit de inventarisatie van de omliggende bedrijven is gebleken dat er omgeving van het bouwplan geen bedrijven aanwezig zijn die, ter plaatse van het bouwplan, kunnen leiden tot geurhinder. Dit betekent dat geurhinder geen belemmering zal vormen voor de realisatie van dit plan.
5.6 Duurzaamheid
De Milieudienst West-Holland hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden. Voor kleine bouwprojecten als het onderhavige bouwproject informeert de gemeente initiatiefnemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen.
5.7 Archeologie
Ten behoeve van het bestemmingsplan Aarlanderveen is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek hebben uitgewezen dat voor een groot deel van het plangebied een lage tot zeer lage archeologische verwachting voor vindplaatsen geldt. Ten aanzien van de gebieden met een lage archeologische verwachting wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlagenbundel van het bestemmingsplan 'Aarlanderveen'. Voor dit plan is dan ook geen nader archeologisch onderzoek nodig.
5.8 Flora En Fauna
In het kader van het bestemmingsplan Aarlanderveen is onderzoek gedaan naar natuurwaarden in de groene delen van het bestemmingsplangebied en op potentiële bouwlocaties. Uit onderzoek blijkt dat in de betreffende gebieden beschermde soorten voorkomen en dat bij bouwplannen vrijwel bij alle locaties nader onderzoek gedaan zal moeten worden naar de flora en fauna waarden. Concluderend kan gezegd worden dat het plangebied van hoge ecologische betekenis is. Nadelige effecten op populatieniveau worden voor enkele soorten verwacht. De resultaten geven daarom aanleiding tot het nemen van bijzondere maatregelen, hetzij mitigerend, hetzij compenserend. Daarnaast moeten voor een aantal mogelijk aanwezige soorten de nodige voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Zo dient bij de sloop van gebouwen rekening te worden gehouden met de verschillende verblijfplaatsen die vleermuizen in de loop van een jaar gebruiken. Het is niet gewenst gebouwen zonder voorafgaand onderzoek te slopen in welke periode dan ook.
Het perceel Aarlanderveenseweg 3 omvat niet één van de onderzoekslocaties uit de rapportage behorende bij het bestemmingsplan Aarlanderveen. Omdat ter plaatse sprake is van bestaande bebouwing dat intern anders wordt ingericht en het om het project gelegen terrein reeds verhard is, is een nader onderzoek in het kader van de Flora en Fauna niet benodigd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlagenbundel van het bestemmingsplan 'Aarlanderveen'.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.
De locatie waar dit bestemmingsplan op ziet is gelegen in de Polder Nieuwkoop. Met dit plan is geen sprake van wijzigingen die van invloed zijn op de waterkeringzorg, waterhuishouding, inundatierisico en waterkwantiteit, waterkwaliteit en riolering. Het gaat immers om bestaande bebouwing dat intern anders wordt ingericht en het om het project gelegen terrein is reeds verhard. De bestaande slotenstructuur zal worden gehandhaafd.
Bij het opstellen van het plan is het beleid met betrekking tot waterhuishouding, zoals genoemd in Hoofdstuk 2, in acht genomen.
Hoofdstuk 7 Juridische En Bestuurlijke Aspecten
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Keuze planvorm
Wijzigingsplannen vloeien voort uit bevoegdheden die in bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen. Hoewel voor deze plannen aparte totstandkomings- en rechtsbeschermingsprocedures gelden, behoren ze in juridische zin tot het bestemmingsplan waarop ze gebaseerd zijn. De wijzigingsbevoegdheid kan betrekking hebben op afwijkingen van meer ingrijpende aard. Een wijziging brengt een verandering aan in het bestemmingsplan. Er ontstaat dus een nieuw toetsingskader.
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Aarlanderveen dat op 26 oktober 2009 in werking is getreden. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden (B10)'. De nadere bestemming is 'Meubelmakerij', Aarlanderveenseweg 3 (artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften). Het bestemmingsplan Aarlanderveen geeft voor dit perceel een wijzigingsbevoegdheid, namelijk 'wijzigingsbevoegdheid III'. Op grond van de voorschriften biedt het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid om het perceel Aarlanderveenseweg 3 met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' te wijzigen in de bestemming 'Woondoeleinden' (artikel 5, vijfde lid, aanhef, onder b, en verder onder e t/m l, van de planvoorschriften).
- Het aantal woningen in het bestaande fabrieksgebouw mag maximaal 3 bedragen.
- De bestaande goot- en bouwhoogte zoals op de plankaart aangegeven mogen niet worden verhoogd. Het bouwplan heeft een goothoogte van ongeveer 3,8 meter en een bouwhoogte van 5 meter. Op de plankaart staat geen bouwhoogte aangegeven. De goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen.
- Er mag geen onevenredig afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende erven.
- De stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit dient behouden te blijven dan wel te worden versterkt.
- De geluidsbelasting op de gevels van de woningen mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere verleende grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder.
- Uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe woonfunctie.
- Er zijn geen overige milieuhygiënische belemmeringen.
Het bouwplan voldoet aan deze eisen. Omdat het een interne verbouwing betreft worden de gebruiksmogelijkheden van belendende erven niet geschaad. Dat geldt eveneens voor de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit. De Milieudienst West-Holland heeft een positief advies uitgebracht. Daarom is er voor gekozen om een wijzigingsprocedure op te starten voor dit specifieke perceel.
Tevens wordt nog opgemerkt dat initiatiefnemer een overeenkomst tot het vestigen van een erfdienstbaarheid inzake het verbod tot het hebben van uitzicht, de overschrijding van het huidige geluidsniveau en het hebben van een verblijfsruimte heeft gesloten met de eigenaars van het perceel Dorpsstraat 117, Dorpsstraat 121 en Aarlanderveenseweg 1.
Opbouw van de regels
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:
Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.
Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels dan wel gebruiksregels.
Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.
Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Aangesloten is bij de landelijke standaard begripsbepalingen, die zijn voorgeschreven dan wel die voortvloeien uit de jurisprudentie. Voor het overige is aangesloten bij de in de gemeente gebruikelijke definities dan wel zijn toegesneden op de specifieke situatie.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in de overeenstemming is met de regels.
Artikel 3 Wonen
De te realiseren woningen worden bestemd voor Wonen. De woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Op het erf behorende bij de bestemming Wonen zijn aan- en bijgebouwen mogelijk.
Artikel 4 Waarde-Archeologie
Het gebied dat als archeologisch waardevol is aangemerkt is middels een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven.
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Dit voorschrift zorgt ervoor dat grond die reeds eerder bij een verleende bouwvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning mag worden meegenomen. Deze anti-dubbeltelbepaling heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een bouwvergunning onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een bouwvergunning onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel is onder meer bepaald dat het oprichten van geluidsgevoelige objecten uitsluitend is toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder of de daarop gebaseerde overige regelingen. Daarnaast is een regeling opgenomen die ervoor zorg draagt dat bij het oprichten van bebouwing rekening moet worden gehouden met de belangen van de waterbeheerder: bebouwing nabij de bestemming 'Water' is uitsluitend mogelijk na verlening van ontheffing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is aangegeven wat wordt verstaan onder verboden gebruik, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wro. Om expliciet duidelijk te maken dat vestiging van een seksinrichting, in welke vorm dan ook, niet is toegestaan in dit plangebied, is bepaald dat gebruik als seksinrichting altijd als een strijdig gebruik wordt aangemerkt en als zodanig verboden is.
Artikel 8 Algemene ontheffingsregels
Op basis van dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd om voor de gronden binnen het plangebied ontheffing te verlenen van de in de bestemmingen opgenomen bebouwingsregels. Het gaat hier om veranderingen van beperkte aard, zoals het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en het vergroten van de maatvoering van bouwwerken met 15%.
Artikel 9 Algemene procedureregels
In dit artikel is opgenomen dat voor de binnenplanse ontheffingen procedures moeten worden doorlopen, alvorens burgemeester en wethouders medewerking kunnen verlenen. Hierdoor wordt verzekerd dat de belangen van de gebruikers in het plangebied beschermd worden.
Artikel 10 Overige regels
Om een onevenredige aantasting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden te voorkomen, is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid geboden om nadere eisen te stellen aan de plaatsing van gebouwen en de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken. Dit kan enkel geschieden in concrete, individuele gevallen.
Artikel 11 Overgangsrecht
In dit artikel is onder meer aangegeven dat bouwwerken die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ondanks dat zij afwijken van het plan. Gebruik van gronden en opstallen zoals dat op het moment van de vaststelling van dit plan plaatsvindt mag -hoewel het afwijkt van het plan- worden gecontinueerd. Gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden voortgezet.
Artikel 12 Slotregel
In dit artikel is bepaald hoe de regels van dit plan dienen te worden aangehaald.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het plantype voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
Het plan betreft een particulier initiatief dat geheel bekostigd wordt door initiatiefnemers. Eventuele planschade die voortvloeit uit dit plan is afgewikkeld op de initiatiefnemers middels een planschadeovereenkomst. Nader onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid kan in dit kader dan ook achterwege blijven. Het plan is financieel- economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
Op de voorbereiding van het wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening). Wijzigingsplannen zijn gebaseerd op bestemmingsplannen. Een groot deel van het voorbereidend onderzoek is dan ook al gedaan bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Een verplichting om overleg te plegen met provinciale en rijksdiensten is niet aanwezig.