Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost
Bestemmingsplan - gemeente Barendrecht
Vastgesteld op 11-06-2013 - deels in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost' van de gemeente Barendrecht.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0489.BPBTO20120000-VI01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aan zien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Accuwisselstation
station voor het automatisch wisselen van accu's ten behoeve van het autoverkeer.
1.6 Achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw. (Zie ook Bor bijlage 2, artikel 1.1).
1.7 Achtergevel
De gevel van het hoofdgebouw die 'tegenover' de voorgevel is gelegen.
1.8 Achtergevelrooilijn
De bouwgrens die is gelegen achter de voorgevelrooilijn en (nagenoeg) evenwijdig is aan de voorgevelrooilijn.
1.9 Agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat, na toetsing door de DCMR, op basis van aard en omvang, de arbeidsbehoefte en de continuïteit op langere termijn als volwaardig kan worden aangemerkt.
1.10 Agro-logistieke bedrijven
bedrijven die zich in hoofdzaak richten op (groot)handel, distributie, levering van agrarische en aanverwante producten voor/aan bedrijven die deze producten in een onderneming gebruiken en/of de levering van producten die direct of indirect verband houden met de producten die in de agrarische sector zijn voortgebracht; hieronder vallen eveneens groothandelsbedrijven en retailbedrijven die deze goederen en direct aanverwante goederen leveren aan detailhandelsbedrijven, zoals tuincentra en bedrijven die zich richten op de inrichting van de woning en de woonomgeving.
1.11 Ander bouwwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.12 Antidubbeltelling
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
1.13 Archeologische waarde
Gebied dat vanuit archeologisch oogpunt bescherming behoeft door middel van een dubbelbestemming. Het gebied is gewaardeerd op basis van de trefkans op archeologische relicten. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelden de regels conform de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van het bestemmingsplan.
1.14 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 Bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte som van de oppervlakte van de bebouwing in verhouding tot het grondoppervlak binnen een bebouwingsvlak c.q. bestemmingsvlak.
1.16 Bedrijf algemeen
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, distribueren, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van (commerciële) diensten. Een bedrijf aan huis daaronder niet inbegrepen.
1.17 Bedrijf aan huis
Het door de bewoner uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
- a. niet zijnde horeca, prostitutie of detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
- b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
- c. waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit van de wet milieubeheer noodzakelijk is;
- d. de bewoner op betreffende adres in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven.
1.18 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat uitsluitend dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.19 Bedrijfsvloeroppervlak
Het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van bedrijven, waaronder ook kantoren, winkels en horecabedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, voor zover geen deel uitmakend van een bedrijfs- of dienstwoning. De berekening vindt plaats per bouwlaag.
1.20 Bedrijfs- c.q. dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein bestemd voor het bewonen door een bij een bedrijf ter plaatse betrokken persoon met of zonder diens gezin onder de voorwaarde dat zonder de bewoning van die woning door die persoon de bedrijfsvoering van dat bedrijf niet mogelijk zou zijn.
1.21 Begane grondvloer/begane grondlaag
De vloer direct gelegen achter de hoofdentree van een gebouw.
1.22 Beroep aan huis
De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, consumentverzorgend of daarmee gelijk te stellen gebied, mits:
- a. geen horeca, prostitutie of detailhandel zijnde, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
- b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
- c. de bewoner op betreffende adres in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven.
1.23 Beperkt kwetsbaar object
Zie tevens artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi):
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare.
- b. dienst- en bedrijfswoningen van andere bedrijven/inrichtingen;
- c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- e. winkels, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder d, van artikel 1 van het Bevi vallen;
- h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c, van artikel 1 van het Bevi vallen;
- i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn; en
- j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.24 Bestaande bebouwing
De als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan dan wel op grond van een verleende bouwvergunning/omgevingsvergunning is c.q. kan worden gebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.
1.25 Bestaand gebruik
Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.
1.26 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.27 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
Legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijventerrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, lpg-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden. Zie verder: Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.29 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.30 Bewoner
De persoon die volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven als feitelijke bewoner van het betreffende adres.
1.31 Bijbehorende bouwwerken
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.32 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.33 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.34 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor primaire functies van het gebouw of de daaraan gerelateerde functies geschikt of geschikte maken is, balkon en dakterrassen daaronder begrepen.
1.35 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.36 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.37 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.38 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.39 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.40 Brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen
Goederen die naar hun aard zodanig brand- en/of explosiegevaar kunnen opleveren dat verkoop in een woon-/winkelgebied, dan wel daarmee qua aard te vergelijken gebied, niet verantwoord is.
1.41 Bruto vloeroppervlak en Bedrijfsvloeroppervlak (BVO)
De bruto vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buiten omtrek van de opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen. De bruto vloeroppervlakte van een overdekt gebouw gebonden buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daarom geen vaste buiten begrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Zie ook NEN 2580.
1.42 Carport/overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met tenminste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
1.43 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.44 Dakkapel
Een bescheiden, ondergeschikte uitbouw in de kap, bedoelt om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten en waarvan de plaatsing niet ten koste gaat van de karakteristiek van de kapvorm.
1.45 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsactiviteit, waaronder horeca.
1.46 Dienstverlening
Het beroeps en/of bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette, apotheek, pedicures, makelaarskantoren of daarmee naar aard gelijk te stellen diensten, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.
1.47 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.48 Erker
Een ondergeschikte uitbouw van een woning met de omvang en uitstraling van een uitgebouwd venster, veelal gelegen voor de voorgevel.
1.49 Escortbedrijf
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof hij bedrijfmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.50 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.51 Geluidsscherm
Een ander bouwwerk waarvan de plaatsing als doel heeft om het geluid van wegverkeer, railverkeer en industrielawaai te verminderen.
1.52 Geluidsgevoelige objecten
Onderwijsgebouwen met uitzondering van een gymnastieklokaal, ziekenhuizen en verpleeghuizen en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen. Als andere gezondheidszorggebouwen worden bedoeld:
- a. verzorgingstehuizen;
- b. psychiatrische inrichtingen;
- c. medisch centra;
- d. poliklinieken;
- e. medische kleuterdagverblijven; en
- f. woningen.
Zie tevens artikel 1 Wet geluidhinder.
1.53 Geluidshinderlijke inrichtingen
Een bedrijf, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht: (als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, worden aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage 1, onder deel D) dat in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken.
1.54 Geluidsgevoelige terreinen
- a. Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg; of
- b. Woonwagenstandplaatsen: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.55 Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
1.56 Groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.57 Hogere grenswaarde
Een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgelegd op grond van de Wet geluidhinder.
1.58 Hoofdgebouw
Een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.59 Hoofdwoonverblijf
De woning waar u gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar feitelijk woont en volgens de Gemeentelijke Basis Administratie staat ingeschreven.
1.60 Horeca
Een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van nachtverblijf, het exploiteren van zaalaccommodatie, het verstrekken van drank en het voor direct consumptie bereiden en verstrekken van etenswaren. Zie ook Staat van Horeca-activiteiten in het bestemmingsplan.
1.61 Kantoor
Voorzieningen gericht op het al dan niet commercieel verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.62 Kas
Een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, groenten, bloemen en/of planten.
1.63 Kwetsbaar object
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object; of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
Zie ook artikel 1 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen).
1.64 Kunstwerk
Een constructie ten dienste van civieltechnische en/of infrastructurele voorzieningen, zoals een brug, een dam, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening; vliesconstructies en duikers daaronder niet begrepen.
1.65 Maaiveld
De bovenkant of oppervlakte van het direct afgewerkt terrein.
1.66 Maatschappelijke dienstverlening
Dienstverlening inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, religie, begraafplaatsen, crematoria, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen dienstverlening.
1.67 Maatschappelijke voorziening
Overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, religie, begraafplaatsen, crematoria, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.68 Monumenten (rijks en gemeentelijk)
Onroerende monumenten welke krachtens de monumentenwet of een gemeentelijke verordening bescherming genieten.
1.69 Nevenactiviteit
Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat.
1.70 NEN
Door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm.
1.71 Nokhoogte
Het hoogste punt van een gebouw, ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en antennes niet meegerekend.
1.72 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, hoogspanningsmasten, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.73 Onderhoud
Een activiteit gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
1.74 Peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de weg;
- b. in andere gevallen en voor andere bouwwerken: bovenkant vanaf de gemiddelde maaiveld van het aansluitend afgewerkt terrein.
1.75 Perceel
Een of meerdere aaneengesloten bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende grond c.q. gronden.
1.76 Perceelsgrens
Een grens tussen twee percelen.
1.77 Permanente bewoning
Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats door één of meer personen, die op dat adres zijn ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie.
1.78 Perifere detailhandel
Bedrijven die door de aard en/of omvang van de aangeboden artikelen niet of nauwelijks in traditionele winkelgebieden zijn in te passen. Het gaat daarbij om:
- a. detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano's, surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. tuincentra;
- c. bouwmarkten;
- d. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2 en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's; mits de gronden op kaart 7 van de provinciale Verordening Ruimte zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel;
- e. nevenassortimenten van onder a t/m d genoemde detailhandel, met dien verstande dat:
- 1. het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment;
- 2. het nevenassortimentsdeel niet meer dan 20% van het netto verkoopvloeroppervlak in beslag neemt;
- 3. uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur.
1.79 Plaatsgebonden Risico (PR)
De kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen en of (hitte)straling.
1.80 Praktijkruimte/ateliers
Een werkruimte voor de uitoefening van medische, paramedische, vormgevende of daarmee gelijk te stellen beroepen of werkzaamheden, dan wel een werkruimte ten behoeve van een kunstenaar.
1.81 Productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.82 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding of betaling.
1.83 Risicovolle inrichting
- a. Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
- b. Andere inrichtingen waarvan de 10-6-contour of de veiligheidsafstand buiten de perceelsgrenzen is gelegen.
1.84 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekswinkel, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.85 Slopen
Het afbreken van een geheel of gedeelte van een gebouw of bouwwerk dat geen gebouw is, waarvan de constructieve, maatschappelijke of economische levensduur ten einde is, met als doel om de vrijgekomen ruimte of locatie te gebruiken voor een nieuwe nader te bepalen bestemming en/of functie.
1.86 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Lijst met bedrijfsactiviteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot de afstand tot al dan niet milieugevoelige locaties of gebieden, zoals opgenomen in bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten.
1.87 Staat van Horeca-activiteiten
Een lijst van Horeca-activiteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot uitstraling in het algemeen, zoals verstoring en/of hinder, zoals opgenomen in bijlage 2 Staat vanHoreca-activiteiten.
1.88 Verbeelding
Analoge en/of digitale verbeelding (weergave) van het plangebied.
1.89 Verkeersvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van verkeer, waaronder: (spoor)wegen, fiets- en wandelpaden, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, verkeersregelinstallaties, halteplaatsen, openbaar vervoersvoorzieningen, oversteekplaatsen, praatpalen, straatmeubilair, trottoirs, groen en bermen, woonerven, duikers, kruisende infrastructuur, geluidswerende voorzieningen en overige vergelijkbare verkeersvoorzieningen.
1.90 Verkoopvloeroppervlak
De in een winkel voorkomende voor de uitstalling en de verkoop van detailhandelsartikelen bedoelde oppervlakte. Dit is in het algemeen de (inpandige) voor het publiek zichtbare en toegankelijke vloeroppervlakte inclusief die van de etalage, vitrine, toonbank- en kassaruimte (plus de loopruimte voor het personeel daarachter), schappen, paskamers, ruimten voor winkelwagentjes en lege dozen evenals de vloeroppervlakte van entresols (met voor klanten voldoende hoogte). Onder de WVO vallen (dus) niet de uitsluitend voor het personeel bedoelde ruimten en niet de ruimten betrekking hebbend op bedrijfskantoor, portiek, ambacht, reparatie, opslag, magazijn, sanitair en distributieruimten ten behoeve van de verwerking van bestellingen evenals van de door personeel bediende diepvries- en koelcellen.
1.91 Voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.92 Voorgevel
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.93 Voorkant
De voorkant van een gebouw is de zijde van het gebouw die achter en evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorgevelrooilijn ligt.
1.94 Woning
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat geschikt en bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden in continue samenstelling, waarin geen kamerverhuur wordt bedreven en dat niet is gelegen in logiesgebouwen, zoals pensions en hotels.
1.95 Woonfunctie
Gebruiksfunctie voor wonen betrekking hebbend op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de gebruiksfunctie 'wonen' heeft.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Afstand
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 Hoogte van een bouwlaag
Verticale maat tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen.
2.6 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 Peil
Peil wordt gemeten vanaf de bovenkant van het gemiddelde maaiveld van het aansluitend afgewerkt terrein of vanaf de bovenkant van de weg bij gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals akkerbouw, tuinbouw (volle grond en glas), fruitteelt en veehouderij;
- b. productiegebonden detailhandel tot 20% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 125 m²;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': uitsluitend één bedrijfswoning;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'kassen': uitsluitend kassen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- f. wegen en paden;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde aangaande:
3.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Agrarisch' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. tijdelijke of permanente bewoning van de niet aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
- b. kamperen en andere vormen van recreatie zijn niet toegestaan;
- c. productiegebonden detailhandel mag alleen worden toegepast mits:
- 1. hoofdactiviteit het maken van maatwerkproducten voor zowel bedrijven als particulieren ter plekke of op locatie is;
- 2. tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 125 m²;
- 3. de ruimtelijke uitstraling niet die van een winkel is;
- 4. productie ter plaatse heeft plaatsgevonden;
- 5. alleen de ter plaatse gefabriceerde, gekweekte, toegepaste of geassembleerde producten worden verkocht;
- 6. de hoofdactiviteit rechtstreeks op de locatie mogelijk blijft.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een ander gebruik dan ter plaatse is toegestaan, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij de Staat vanBedrijfsactiviteiten mede betrokken wordt;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 zoals opgenomen in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 zoals opgenomen in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 zoals opgenomen in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 zoals opgenomen in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- f. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1 tot en met - 7': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI - code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staatvan Bedrijfsactiviteiten:
aanduiding | SBI-code | uit ten hoogste milieucategorie |
specifieke vorm van bedrijf-1 | 7484.3 | 4.1 |
specifieke vorm van bedrijf-2 | 5132, 5133 | 3.1 |
specifieke vorm van bedrijf-3 | 3024 | 3.2 |
specifieke vorm van bedrijf-4 | 9002.2 | 4.1 |
specifieke vorm van bedrijf-5 | 3420.1 | 4.1 |
specifieke vorm van bedrijf-6 | 203, 204, 205 | 3.2 |
specifieke vorm van bedrijf-7 | 2852 | 3.2 |
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agf', tevens agro-logistieke bedrijven;
- h. risicovolle inrichtingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting';
- i. horeca-activiteiten van categorie 1a of ten hoogste 1b zoals opgenomen in de bijlage Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- j. productiegebonden detailhandel tot 20% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 125 m²;
- k. perifere detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
- l. detailhandel in de vorm van een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- m. een sportcentrum op de 1e verdieping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum';
- n. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2 per vestiging zijn toegestaan;
- o. zelfstandige kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- p. een verkooppunt voor motorbrandstoffen inclusief lpg, met daarbij behorende detailhandel en autowasstraat, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- q. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
- r. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- s. een parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
- t. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- u. een accuwisselstation, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - accuwisselstation';
- v. een zendmast, ter plaatse van de aanduiding 'zendmast-/ontvanginstallatie';
met daaraan ondergeschikt:
- w. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- x. bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen;
- y. groenvoorzieningen;
- z. wegen en paden;
- aa. nutsvoorzieningen;
- ab. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.1 aangaande:
- 1. de situering van de gebouwen;
- 2. de vorm van de bouwmassa;
- 3. de situering en uitvoering van lichtmasten en lichtreclames.
- b. de omvang van nieuwe detailhandel, waarbij geldt dat:
- 1. de (bruto)vloeroppervlakte van detailhandelsbedrijven (niet zijnde bouwmarkten en meubelbedrijven) minimaal 200 m2 bedraagt. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van een verstoring van de detailhandelsstructuur. Dit dient te worden aangetoond door een distributieplanologisch onderzoek;
- 2. uit advies van de werkeenheid Verkeer en Wegen blijkt dat er ter plaatse voldoende parkeergelegenheid is en dat de vestiging van de detailhandel niet leidt tot problemen in de verkeersafwikkeling.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, tenzij anders aangegeven;
- b. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de brutovloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 1.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- c. functiegebonden kantoren behorende bij de veiling of uitbreiding van bestaande kantoren kunnen, naast de genoemde uitbreidingsmogelijkheden onder lid b en lid 4.6.2, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande brutovloeroppervlak uitbreiden;
- d. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, tenzij anders aangegeven;
- e. vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
- f. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- g. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota;
- h. de ontwikkeling van perifere detailhandel als bedoeld in lid 4.1 onder k, gaat bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m2 (bruto vloeroppervlak) vergezeld van een distributieplanologisch onderzoek waaruit blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd voor de gronden (voorzover ten zuiden van de Rijksweg A15 gelegen), met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zodanig te wijzigen dat risicovolle inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
- 1. binnen het perceel van de risicovolle inrichting en/of;
- 2. op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Groen' of 'Water';
- b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting met een advies van de veiligheidsregio.
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dienstverlening;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. zelfstandige kantoren met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2;
- d. horeca-activiteiten van categorie 1a of ten hoogste 1b zoals opgenomen in de bijlage Staat van Horeca-activiteiten;
- e. bedrijfsactiviteiten van categorie 2 zoals opgenomen in de bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten;
met daaraan ondergeschikt:
- f. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- g. groen- en speelvoorzieningen;
- h. wegen en paden;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Gemengd' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. het aantal parkeervoorzieningen is in overeenstemming met de gemeentelijke parkeernota;
- b. bedrijfsgebonden kantoren zijn toegestaan met een bruto oppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2;
- c. functiegebonden kantoren behorende bij de veiling of uitbreiding van bestaande kantoren kunnen eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande brutovloeroppervlak uitbreiden.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van een ander gebruik dan ter plaatse is toegestaan, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde gebruik nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten en/of de bijlage Staat van Horeca-activiteiten mede betrokken wordt;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. parken en plantsoenen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
- e. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde aangaande:
Artikel 7 Horeca
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca in de categorie 1 of ten hoogste 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- a. horeca in de categorie 1 of ten hoogste 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Horeca' is de volgende specifieke gebruiksregel van toepassing:
- het aantal parkeervoorzieningen is in overeenstemming met de gemeentelijke parkeernota.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. groen- en speelvoorzieningen;
- c. wegen en paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Maatschappelijk' is de volgende specifieke gebruiksregel van toepassing:
- het aantal parkeervoorzieningen is in overeenstemming met de gemeentelijke parkeernota.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het toestaan van een ander gebruik dan ter plaatse is toegestaan.
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde gebruik nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten en/of de bijlage Staat van Horeca-activiteiten mede betrokken wordt;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. parkeervoorzieningen ten behoeve van aangrenzende woonbestemmingen;
- c. groen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het realiseren van erkers, mits:
- a. de diepte maximaal 1 meter van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
- b. de hoogte maximaal 1 bouwlaag direct boven het maaiveld bedraagt;
- c. de erker maximaal de helft van de oorspronkelijke gevelbreedte met een maximum van 3,5 meter beslaat.
Artikel 10 Verkeer
10.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
- g. kunstwerken.
10.2 Bouwregels
Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
- a. bouwhoogte van andere bouwwerken, mag niet meer bedragen dan:
- 1. 8 m voor lichtmasten;
- 2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
- 3. 3 m voor reclamezuilen;
- 4. 3 m voor overige andere bouwwerken.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. kunstwerken.
11.2 Bouwregels
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
- a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
- 1. 8 m voor lichtmasten;
- 2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
- 3. 3 m voor reclamezuilen;
- 4. 3 m voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder bruggen, steigers, dammen en/of duikers;
- c. groenvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 13 Wonen - Lintbebouwing
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Lintbebouwing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. beroep aan huis;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. erven.
13.2 Bouwregels
Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1 teneinde uitbreiding van hoofdgebouwen door middel van nokverhoging dan wel het plaatsen van dakopbouwen mogelijk te maken, uitsluitend teneinde een verblijfsruimte te realiseren die anders niet voldoet aan het Bouwbesluit.
13.4 Specifieke gebruiksregels
- a. tijdelijke of permanente bewoning van de niet aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
- b. een beroep aan huis is toegestaan mits:
- 1. de vloeroppervlakte van de activiteiten ten hoogste 40% van het betrokken hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 60 m²;
- 2. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
- 3. het beroep door de bewoner wordt uitgeoefend.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 teneinde een bedrijf aan huis toe te staan, waarbij geldt dat:
- a. de vloeroppervlakte ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 60 m²;
- b. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
- c. de bedrijfsactiviteiten door de bewoner worden uitgeoefend.
Artikel 14 Leiding - Gas
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportgasleiding .
14.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag binnen een afstand van 5 m aan weerszijden van de gasleiding geen nieuw bouwwerk worden gebouwd.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 en/of artikel 6 en/of artikel 10 voor het toestaan van de in deze artikelen genoemde functies en het bouwen van bouwwerken ten behoeve van die functies, mits:
- a. ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
- b. advies is verkregen van de leidingbeheerder.
14.4 Specifieke gebruiksregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen zijn op de voor 'Leiding - Gas' bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoogspanningsverbinding.
15.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen binnen de beschermingszone van de hoogspanningsleiding geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 en/of artikel 13 voor het toestaan van de in deze artikelen genoemde functies en het bouwen van bouwwerken ten behoeve van die functies, mits:
- a. ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
- b. advies is verkregen van de leidingbeheerder.
15.4 Specifieke gebruiksregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen zijn op de voor Leiding - Hoogspanningsverbinding bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Leiding - Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het beheer en onderhoud van de leiding;
- b. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Waterstaat
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 onder c. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning omtrent afwijking te verlenen, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Algemene Bouwregels
21.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
21.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, technische ruimtes, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 3 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte (bouw)onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
21.3 Percentages
Een op de verbeelding of in deze regels aangegeven percentage geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
22.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
22.2 Veiligheidszone - lpg
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
24.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
24.2 Archeologische waarden
Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van verwijdering bestemmingsvlak
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemmingen 'Waarde -Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
24.3 Wijzigingsgebied - 1
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de bouwhoogte op de gronden met de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied - 1' te wijzigen, waarbij geldt dat:
- a. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 30 m;
- b. ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijfsgebonden kantoren uitsluitend toegestaan tot een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2;
- c. de te realiseren gebouwen vanuit ruimtelijk/stedenbouwkundig oogpunt in overeenstemming zijn met de Structuurvisie Bedrijventerrein Oost;
- d. het aantal te realiseren parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
24.4 Wijzigingsgebied - 2
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de bouwhoogte op de gronden met de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied - 2' te wijzigen, waarbij geldt dat:
- a. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 16 m;
- b. bedrijfsgebonden kantoren zijn uitsluitend toegestaan tot een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2;
- c. de te realiseren gebouwen vanuit ruimtelijk/stedenbouwkundig oogpunt in overeenstemming zijn met de Structuurvisie Bedrijventerrein Oost;
- d. het aantal te realiseren parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
24.5 Wijzigingsgebied - 3
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied - 3' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer', teneinde de Spoorlaan met een breedte van 40 meter te realiseren.
Artikel 25 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
'Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost' is de verzamelnaam voor meerdere aaneengesloten deelgebieden, bestaande uit de bedrijventerreinen ten noorden en zuiden van de rijksweg A15 in het oostelijk deel van Barendrecht en voor het overgrote deel gelegen tussen het spoor en de gemeentegrenzen met Rotterdam en Ridderkerk (zie figuur 1.1 Ligging plangebied).
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling voor het gehele gebied. In dit bestemmingsplan worden de plannen van de verschillende bedrijventerreinen geïntegreerd in één nieuw bestemmingsplan.
Actualiseringplicht
Met dit bestemmingsplan wordt aan de actualiseringverplichting vanuit de huidige wetgeving voldaan. Deze wetgeving verplicht om eens in de 10 jaar een bestemmingsplan te actualiseren. De vigerende bestemmingsplannen voor dit gebied voldoen niet aan de hedendaagse eisen mede gelet op de gewijzigde wet- en regelgeving, het globale karakter van deze plannen en het gewijzigde gemeentelijke beleid. Het aantal in het plangebied vigerende bestemmingsplannen neemt af waardoor de samenhang tussen de diverse ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden in relatie tot de karakteristieken van het gebied beter tot zijn recht komt. Dit is conform het streven van de gemeente om de vigerende bestemmingsplannen van de verschillende deelgebieden te herzien en te integreren in één bestemmingsplan.
1.2 Opzet En Doel Bestemmingsplan
De vernieuwing van het treinstation Barendrecht, in combinatie met de 'Ruimtelijke ambitie Stedenbaan 2020' en de ontwikkelingen in de aardappel, groente- en fruitsector (AGF-sector), vormen de aanleiding voor de herstructurering van het bedrijventerrein en met name de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg (Spoorlaan) en de herlocatie en uitbreiding van kantoorfuncties in het gebied.
Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost voorziet in een belangrijk deel van de werkgelegenheid binnen de gemeente Barendrecht en heeft een regionale uitstraling. De eigen ontwikkeling van de verschillende deelgebieden heeft geleid tot een gebied zonder goede ruimtelijke en functionele samenhang. Er is sprake van een gefragmenteerd beeld, waarbinnen een heldere ruimtelijke structuur ontbreekt en grote en kleine bouwmassa's (bedrijven) ogenschijnlijk vrij willekeurig naast elkaar voorkomen. Ook is nauwelijks sprake van een zonering naar bedrijfsfuncties- en typen.
De ambitie van de gemeente Barendrecht is om het Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost in samenwerking met de ondernemers om te vormen tot een modern bedrijventerrein voor meerdere typen bedrijven met de nadruk op de AGF-sector. In lijn met rijks- en provinciaal beleid zijn bedrijven met een grote publiekaantrekkende werking niet toegestaan, met uitzondering van de stationsomgeving en de bestaande detailhandelsactiviteiten op de bedrijventerreinen Cornelisland en Reijerwaard. Bij het station en aan de toekomstige Spoorlaan kan ruimte worden geboden aan bedrijven met een representatief karakter en publiekaantrekkende werking.
Bestemmingsregeling
Dit bestemmingsplan is deels ontwikkelingsgericht en deels conserverend van aard. Voor het ontwikkelingsgerichte deel is gekozen voor een globale bestemmingslegging. Voor de deelgebieden en locaties waar de ruimtelijke invulling reeds gedetailleerder bekend is, dan wel conserverend van aard is, is deels een globale en deels ook een gedetailleerdere regeling opgenomen.
1.3 Vigerende Regelingen
Totdat het voorliggende plan rechtskracht krijgt, vigeren in het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
- Reijerwaard;
- Cornelisland;
- Dierenstein Noord;
- Dierenstein 1984;
- Veiling en bedrijventerrein;
- Gebroken Meeldijk;
- Ziedewij;
- Spoorzone;
- Buitengebied 1986.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van het vigerend beleidskader. Er wordt aandacht besteed aan het voor het plangebied relevante rijks-, provinciaal/regionaal- en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 3 geeft een ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied. Hoofdstuk 4 behandelt de onderzoeken naar de sectorale aspecten. De juridische planbeschrijving wordt in hoofdstuk 5 weergegeven en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Barendrecht relevante belangen zijn:
- een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
Structuurvisie Randstad 2040 (2008)
De Structuurvisie gaat uit van vier speerpunten (principes) om van de Randstad een duurzame en internationaal concurrerende Europese topregio te maken. Bij deze principes heeft het kabinet twaalf ruimtelijke keuzes gemaakt. De keuzes zijn dus uitwerkingen van de speerpunten. Hieronder de relevante speerpunten en keuzes voor het plangebied.
Versterken van de wisselwerking tussen natuur (groen), water (blauw) en bebouwing (rood):
- beschermen en ontwikkelen van landschappelijke differentiatie;
- ontwikkeling van groene woon- en werkmilieus gekoppeld aan de groenblauwe opgave;
- ontwikkeling groenblauwe topkwaliteit bij steden.
Wat internationaal sterker is, sterker maken:
- benutten en versterken internationale topfuncties;
- verbeteren van de internationale verbindingen tussen de Randstad en andere stedelijke regio's.
Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid:
- opschalen van de stedelijke regio's: bereikbaarheid op het niveau van de noordelijke en zuidelijke Randstad;
- optimaal benutten en klimaatbestendig inrichten van de binnenstedelijke ruimte voor wonen, werken en voorzieningen door transformeren, herstructureren en intensiveren.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Provinciale Structuurvisie (2010)
De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland ontwikkeld. De nieuwe Structuurvisie vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
In de Provinciale Structuurvisie is het plangebied aangeduid als bedrijventerrein binnen de bebouwingscontour (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie
Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken.
Het provinciale beleid is erop gericht ook in 2040 een aantrekkelijk, internationaal concurrerend vestigingsmilieu te hebben. Specifiek provinciaal belang voor het concurrerend en internationaal profiel is het behouden en het aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid met het accent op kennisontwikkeling en handel. Daarnaast dient de bestaande ruimte van economische clusters optimaal benut te worden.
Verordening Ruimte (inclusief herzieningen)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.
Artikel 7 Kantoren
Lid 1 kantorenlocaties
Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de invloedsfeer van de op kaart 5 aangeduide haltes in de kantoorontwikkelingslocaties wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe kantoren mogelijk maken. Binnen de invloedsfeer van deze haltes liggen gronden die te voet binnen 10 minuten vanaf de haltes bereikbaar zijn. Voor Den Haag Centraal en Rotterdam Centraal geldt dat binnen de invloedsfeer eveneens gronden liggen die vanaf deze haltes binnen 10 minuten bereikbaar zijn met natransport via hoogfrequente bus- en railverbindingen; kantoren mogen alleen worden toegelaten in de directe nabijheid van de haltes van het natransport.
Het station Barendrecht is niet aangewezen als kantorenlocatie.
Lid 2 uitzonderingen
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op:
- a. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2 per vestiging;
- b. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
- c. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2;
- d. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven, een veiling of een kenniscentrum;
- e. uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.
Artikel 8 Bedrijventerreinen
Met betrekking tot bedrijventerreinen stelt de verordening het volgende.
- Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit uitgezonderd woningen behorende bij woonwerkeenheden op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan.
- Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen moeten bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
Artikel 9 Detailhandel
Het detailhandelsbeleid van de provincie heeft als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra.
Nieuwe regionale winkelcentra kunnen ontwikkeld worden op de in de verordening aangegeven locaties. Uitzonderingen zijn mogelijk voor perifere en kleinschalige detailhandel. Ten behoeve van deze perifere detailhandel zijn opvanglocaties aangewezen.
Ruimtelijke ambitie Stedenbaan 2020
Met het document 'Ruimtelijke ambitie Stedenbaan 2020' heeft het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel (na vaststelling door de 8 dagelijkse besturen van de Zuidvleugelpartners) de gewenste ruimtelijke ontwikkeling rond de Stedenbaanstations (waarvan het station Barendrecht er één van is) benoemd. Globaal komt dit neer op intensiever ruimtegebruik en grotere functiemenging in een gebied van ongeveer 1.200 m rond het station.
Naast ontwikkelingen als woningen en kantoren, zullen de zuidvleugelpartners zich inspannen voor de vestiging van voorzieningen op het gebied van detailhandel, onderwijs, zorg en vermaak in de directe nabijheid van de Stedenbaanstations.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Barendrecht (juli 2012)
De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidnota's en projecten.
Het koesteren en uitbouwen van de werkgelegenheid, het vestigingsklimaat en de economisch sterke positie van Barendrecht is het uitgangspunt. Daarom wordt ingezet op optimaal gebruik van bestaande bedrijventerreinen en openbaar vervoerslocaties voor werkgelegenheid. Daarnaast worden – waar mogelijk – de beperkt aanwezige uitbreidingsmogelijkheden benut voor het realiseren van nieuwe hoogwaardige werklocaties. Naast werkgelegenheid op werklocaties wordt ook ruimte geboden aan werkgelegenheid in de wijk. Zo wordt op duurzame wijze (minder mobiliteit en CO2-uitstoot) invulling gegeven aan een maatschappelijke behoefte. Op regionale schaal blijft Barendrecht inspelen op ontwikkelingen die de economische positie van de gemeente versterken. De ontwikkeling van Nieuw-Reijerwaard als uitbreiding van het – in Barendrecht aanwezige – agricluster wordt dan ook ondersteund.
Op Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost wordt ingezet op herstructurering en kwaliteitsverbetering. Het doel is om de reeds aanwezige agrifood-bedrijven om te vormen tot een modern bedrijven- en industrieterrein voor bedrijven in vooral de agrifood sector, kantoren, congresruimten en bijbehorende voorzieningen. De vastgestelde Structuurvisie Bedrijventerrein Oost geeft richting aan het herstuctureringsproces. Belangrijke uitgangspunten zijn verbetering van de bereikbaarheid – mede door aanleg van de Spoorlaan – en intensief ruimtegebruik. In figuur 2.2 is een uitsnede van de Structuurvisiekaart opgenomen. De structuurvisie heeft een langlopende tijdshorizon. Hierdoor zijn nog niet direct alle gewenste ontwikkelingen opgenomen in dit bestemmingsplan.
Figuur 2.2 Uitsnede Structuurvisiekaart Barendrecht
convenant Realisatie Windenergie Stadsregio Rotterdam
De gemeente Barendrecht is een van de gemeenten in de stadsregio die op 21 juni 2012 het convenant Realisatie Windenergie Stadsregio Rotterdam heeft ondertekend. De gemeente Barendrecht heeft in de Structuurvisie Barendrecht (vastgesteld op 2 juli 2012) drie zoeklocaties voor windmolens opgenomen. Eén van deze zoeklocaties, namelijk de locatie direct ten zuiden van de A15 tot aan de IJsselmondse Knoop valt binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Voor een eventuele ontwikkeling van deze zoeklocatie tot de realisatie van een windmolenlocatie zal een procedure tot herziening van het bestemmingsplan doorlopen moeten worden. Afhankelijk van het aantal windmolens of het totale vermogen van de windmolens moet er een milieueffectrapportage worden opgesteld.
Structuurvisie Bedrijventerrein Oost
De vernieuwing van het treinstation Barendrecht is de 'trigger' geweest voor de herstructurering van het bedrijventerrein en met name de ontwikkeling van de nieuw aan te leggen Spoorlaan en omringende herstructurering en functiewijziging. De visie is erop gericht om richting te geven aan het herstructureringsproces. Het doel van de structuurvisie is met name de Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost om te vormen tot een modern bedrijven- en industrieterrein voor meerdere typen bedrijven maar met de nadruk op de AGF-sector. De visie geeft het streefbeeld weer tot 2015-2020. Er dient een proces op gang te worden gebracht waarbij zoveel mogelijk op de 'natuurlijke' momenten van herhuisvesting of herontwikkeling van bedrijven tot aanpassingen gekomen kan worden conform de richtlijnen van de visie.
Richtlijnen Structuurvisie
In deze richtlijnen wordt gesteld dat er op bedrijventerreinen slechts beperkt ruimte is voor solitaire kantoren, zakelijke- en overige dienstverlening. De kantoor- en dienstverleningsactiviteiten mogen alleen plaatsvinden als nevenactiviteit en met een direct verband met de hoofdactiviteit van het bedrijf. Een uitzondering vormt de stationsomgeving, welke, in lijn met Rijks- en provinciaal beleid, kansen biedt voor kantoorontwikkeling.
In delen van het bedrijventerrein met een kleinschalige verkaveling zijn grote transportbedrijven, of bedrijven met een continu aan- en afvoer van goederen minder gewenst. Bedrijven met een grote publieksaantrekkende werking, zoals bouwmarkten en meubelzaken zijn toegestaan op de delen ten noorden van de A15 en worden verder niet op andere delen van het bedrijventerrein toegestaan.
Wonen op het bedrijventerrein kan alleen indien wonen al is gekoppeld aan het bedrijf in reeds bestaande situaties, maar dient zoveel mogelijk te worden ontmoedigd. (Nieuwe) burgerwoningen worden in ieder geval niet toegestaan. De historische lintbebouwing langs de Gebroken Meeldijk en Reijerwaardseweg/Dordtsestraatweg wordt wel ingepast.
Waar het complex van bedrijventerreinen zich nu als een aaneengebouwd, amorf bebouwingsbeeld presenteert, dient in de toekomst sprake te zijn van een duidelijk samenhangend ruimtelijk structuurbeeld met duidelijke overgangen tussen de verschillen in diverse deelgebieden.
2.5 Conclusie
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen het ruimtelijk rijksbeleid, provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
3.1 Inleiding
Het deel van de Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost wordt ten zuiden van de A15 samen met Veren Ambacht (Ridderkerk) als één bedrijventerrein ervaren. Samenhangende ordening tussen de bedrijventerreinen, die het gebied tot herkenbaar en representatief bedrijventerrein maakt, ontbreekt. Ten noorden van de A15 bepaald perifere detailhandel het beeld. Het bedrijventerrein de Punt, ten westen van het spoor, wordt gekenmerkt door kleinschalige bedrijvigheid.
3.2 Beschrijving En Analyse Plangebied
Bedrijventerreinen Reijerwaard/Cornelisland en de Punt (noordelijk deel)
De bedrijventerreinen Reijerwaard, Cornelisland en de Punt bieden veel ruimte aan bedrijven in de woon- en meubelbranche (met verkoop aan particulieren) en kenmerkt zich door de aanwezigheid van een relatief groot aantal representatief vormgegeven bedrijfspanden. Naast bedrijventerrein Reijerwaard is een oud woonlint aanwezig waar bedrijven en woningen gemengd voorkomen. Tussen dit woonlint en het spoor liggen nog enkele agrarische percelen.
De bedrijventerreinen Reijerwaard en Cornelisland worden primair ontsloten door middel van de IJsselmondse Randweg, waaraan vooral de perifere detailhandel is te vinden. De IJsselmondse Randweg zet zich vanaf de A15 noordwaarts door naar Groot-IJsselmonde en Lombardijen en is dan ook van belang als representatieve hoofdontsluitingsas van zowel het bedrijventerrein als van de daarachter gelegen woongebieden. Bedrijventerrein De Punt wordt ontsloten via de 1e Barendrechtseweg.
Figuur 3.1 Deelgebieden Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost
Zuidelijk deel (Bedrijventerrein Oost)
Het ten zuiden van de A15 gelegen bedrijventerrein bestaat uit meerdere zelfstandig ontwikkelde bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein wordt begrensd door de spoorzone in het westen, de A15 in het noorden, de gemeentegrens met Ridderkerk in het oosten en de Boezemweg in het zuiden. Het bedrijventerrein wordt vanaf de A15 ontsloten door de Dierensteinweg en de Verenambachtsweg, twee wegen die ook van groot belang zijn voor de afwikkeling van het overige verkeer van en naar Barendrecht. Vanaf de Dierensteinweg leiden de Donk en de Veilingweg het bedrijventerrein in. De eigen ontwikkeling van de verschillende bedrijventerreinen heeft geleid tot een gebied waar een goede ruimtelijke en functionele samenhang tussen de verschillende bedrijventerreinen ontbreekt. Er is sprake van een gefragmenteerd beeld, waarbinnen een heldere ruimtelijke structuur ontbreekt en grote en kleine bouwmassa's ogenschijnlijk vrij willekeurig naast elkaar voorkomen. Ook is weinig sprake van een zonering naar bedrijfsfuncties- en typen.
- a. Dierenstein
Dierenstein is in de jaren tachtig van de vorige eeuw ontwikkeld. De verkaveling is veel kleinschaliger. Het gebied wordt gekenmerkt door een hoog bebouwingspercentage van middelgrote bedrijfs- en kantoorbebouwing. Op enkele plekken is het beeld rommelig vanwege de parkeerdruk, de buitenopslag en de verschijningsvorm van de gebouwen. In Dierenstein zullen op korte termijn geen significante ontwikkelingen plaatsvinden. Het accent ligt hier voornamelijk op beheer, eventueel herinrichting van het openbaar gebied en kleine mutaties op het gebied van bedrijfsbebouwing en gebruik.
- b. The Greenery
The Greenery is ruimtelijk en functioneel afwijkend van het overige bedrijventerrein. Dit gebied is eigendom van The Greenery en is dan ook volledig ingericht op de distributieactiviteiten voor AGF die er plaatsvinden. Het gebied kenmerkt zich door grootschalige bedrijfshallen in een ruim opgezette buitenruimte die plek biedt aan de vele geparkeerde vrachtwagens, op- en overslag en interne bewegingen die hier noodzakelijk zijn.
De huidige bebouwing is verouderd; aanpassingen van de oude bebouwing aan het veranderend gebruik is nauwelijks mogelijk.
- c. Handelscentrum
In dit deelgebied is momenteel geen openbaar gebied aanwezig, het geheel is in particuliere handen. De ontsluiting is tussen partijen onderling geregeld via erfdienstbaarheden in private contracten.
- d. Gebroken Meeldijk
De kwaliteit van de openbare ruimte, de indeling van de kavels en de uitstraling is hier minder verzorgd. De verhouding in kaveloppervlak en schaalgrootte van de bebouwing draagt niet bij aan een samenhangend beeld. De huidige waterpartij, die diagonaal door het gebied snijdt, biedt potentiële ruimtelijke kwaliteiten en kan een belangrijke structurerende functie innemen. Het water kan daardoor een meerwaarde bieden door dit beter bereikbaar en zichtbaar te maken en er bebouwing op te oriënteren.
- e. Ziedewij
Dit deelgebied kenmerkt zich door kleinschaligheid met een mix aan bedrijfstypes en kantoren. Het feit dat dit deelgebied langs het zuiden begrensd wordt door de Boezemweg (die onderdeel uitmaakt van de hoofdontsluitingsstructuur van Barendrecht), biedt de mogelijkheid voor bedrijven zich te presenteren aan deze weg. Deze presentatie is op heel verschillende wijzen ingevuld.
3.3 Visie
De bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost zullen worden omgevormd tot een modern bedrijven- en industrieterrein voor meerdere typen bedrijven (gemengd bedrijventerrein) echter met de nadruk op de AGF-sector. De opgestelde Structuurvisie vormt hiervoor de basis. Een ruimtelijke aanzet tot een betere ruimtelijke en functionele samenhang is al verkregen door de aanleg van het nieuwe, door een parkgebied overdekte, station. De ruimtelijke en functionele samenhang en de uitstraling van het bedrijventerrein dienen in de toekomst verder te worden versterkt door onder meer de aanleg van de Spoorlaan, de opwaardering van de omgeving van de Dierensteinweg, een ruimtelijk functionele zonering van functies en de aanleg van groen en water. In lijn met het rijks- en provinciaal beleid, wenst de gemeente nabij het station kantoren en bedrijven met publieksaantrekkende functies toe te staan.
Spoorlaan
Om een snelle verbinding te krijgen naar het station en om de potenties van het Stationsgebied Oost ten volle te kunnen benutten komt er een nieuwe ontsluiting met een hoogwaardige uitstraling tussen het Stationsgebied en de rondweg. Deze verbinding, de Spoorlaan, begint bij de rondweg (net ten zuiden van het veilingterrein) en eindigt op het oostelijke Stationsplein. Door Oranjewoud is onderzoek uitgevoerd naar de nut en noodzaak van de Spoorlaan. Deze verkeerskundige onderbouwing is opgenomen in Bijlage 7.
Structuurdrager
Waar het complex van bedrijventerreinen nu als een aaneengebouwde, amorfe massa naar voren komt, zal in de toekomst sprake moeten zijn van een duidelijk samenhangend ruimtelijk structuurbeeld. Deze weg doorsnijdt het amorfe gebied en brengt een oost-west geleding tot stand. Door uit te gaan van deze oost-west geleding kunnen vier verschillende zones worden onderscheiden met elk een eigen karakter. Met de nieuwe Spoorlaan wordt dus de herkenbaarheid en de eenheid in de presentatie van (deelgebieden van) Barendrecht Oost vergroot en wordt de structuur van het bedrijventerrein afleesbaar in zowel de ruimtelijke als functionele opzet (respectievelijk positionering van gebouwen, ruimte en bedrijfsfunctie/-type). De Spoorlaan vormt dus een belangrijk structuurgevend element voor Barendrecht Oost. Deze dient een zodanige representatief karakter te krijgen die duidelijk laat zien dat de Spoorlaan de belangrijkste weg vormt in het bedrijventerrein.
Het bedrijventerrein overstijgende betekenis
De Spoorlaan verdient ook een representatie, hoogwaardige invulling, omdat er sprake is van intensief (doorgaand) gebruik; ook van anderen dan de gebruikers van het bedrijventerrein. De Spoorlaan zal verschillende vervoersstromen gaan verwerken, zowel verkeer naar het station als verkeer ten behoeve van de bedrijvigheid.
Het straatprofiel
Het representatieve karakter van het Spoorlaanprofiel bestaat uit drie elementen: de groene inrichting van de openbare ruimte, de belendende bebouwing van tot 30 meter hoogte en de representatieve architectuur met bijzondere objecten in een expressieve vormtaal. Het beeldkwaliteitplan vat deze ambitie samen met de volgende zin: Een strakke, transparante bebouwingswand met architectonische parels langs een brede, groene laan. De combinatie van de nadrukkelijk aanwezige groenstructuur en de bebouwing die de richting van de Spoorlaan begeleidt, zorgt voor de ruimtelijke samenhang. Het extra brede profiel krijgt een groen karakter en verduidelijkt het onderscheid in verkeersstromen en ruimtegebruik. De profielbreedte van 40 m is dus noodzakelijk omdat het profiel meer moet zijn dan optimaal ingericht voor vrachtverkeer. Enerzijds is er overmaat noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de groene invulling. Anderzijds vragen de forse straatwanden van 30 m om een ruime afstand zodat er een ruimtelijk aangenaam verhouding van hoogte en breedte ontstaat.
The Greenery
Ook op het terrein van The Greenery zal herstructurering plaatsvinden. In de huidige situatie zijn vooral bedrijven gevestigd met activiteiten in de AGF-sector. Dit terrein wordt geheel gereconstrueerd, waardoor de Spoorlaan aan die zijde begeleidt wordt door nieuwbouw en hiermee direct de gewenste kwaliteit kan uitstralen.
Momenteel is er geen openbaar gebied aanwezig, het geheel is privaat terrein. De ontwikkeling is toegespitst op een functionele inrichting van de openbare ruimte en bedrijfspercelen. Er is daarbij behoefte aan representativiteit van de bedrijven. De kantoorhoudende bebouwing wordt bij voorkeur aan de Spoorlaan gesitueerd. De grootschalige bedrijfshallen zullen het beeld echter overheersen.
Het groen in de openbare ruimte is ondergeschikt aan de functionele mogelijkheden ervan en zal dus summier voorkomen. Openbare ruimte zal ingericht worden op basis van de vele distributiebewegingen en bevat een infrastructuur met rondrijdcircuit die verschillende aansluitingen heeft op de hoofdontsluitingsstructuur.
Aansluiting op Nieuw Reijerwaard
De herstructurering gaat gepaard met de aanleg van het naastgelegen bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard (gemeente Ridderkerk). Nieuw Reijerwaard is bedoeld voor een specifiek segment: agrologistiek, agro- en foodgerelateerde bedrijven, bedrijven uit de voedings- en genotmiddelenindustrie en be- en verwerkende agrologistiek. Er kan samenwerking en versterking ontstaan tussen de te vestigen bedrijvigheid. De samenwerking moet ontstaan door onderlinge levering, uitwisseling en/of gezamenlijk gebruik van procesinstallaties en utilities, grondstoffen, producten, energie, water, reststromen, (inkoop van) diensten, personeel, research & development, etcetera.
Nieuw Reijerwaard biedt ruimte aan bedrijvigheid die vergelijkbaar is met die op de bestaande bedrijventerreinen Veren Ambacht (Ridderkerk) en Bedrijventerrein Oost (Barendrecht) met kavels van veelal 2 tot 5 ha. Op enkele locaties zijn kleinere kavels mogelijk voor ondersteunende bedrijvigheid. De focus ligt op arbeidsintensieve agrologistiek met aanverwante bedrijvigheid.
De eerste belangrijkste ontsluiting van het gebied verloopt via de bestaande Verbindingsweg. Via een ellipsvormige megarotonde – ofwel 'Turboverkeersplein' – sluit deze aan op het rijkswegennet. Het turboverkeersplein vervangt in de toekomst het huidige stelsel van kruisingen, ook wel bekend als de 'IJsselmondse knoop'.
Een tweede hoofdontsluiting vormt de bestaande Voorweg. Deze wordt verbonden met de Veren Ambachtseweg en de Spoorlaan. Op die wijze worden de bestaande bedrijventerreinen gekoppeld aan het nieuwe. Ter plekke van de Rijksstraatweg komt een ongelijkvloerse kruising. De functie van de Rijksstraatweg als compartimenteringsdijk blijft behouden door middel van een waterkerende voorziening. Langs de Voorweg komt een vrijliggend fietspad. Vanuit Ridderkerk ontstaat op die manier een rechtstreekse fietsverbinding met het station.
3.4 Ontwikkelingen
Middels dit bestemmingsplan worden onderstaande ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deels direct en deels middels de opname van wijzigingsbevoegdheden. De in paragraaf 3.3 genoemde herstructurering is reeds mogelijk op basis van de vigerende bestemmingsplannen.
Hogere bouwhoogten
Aan de belangrijkste zichtlocaties, te weten langs de Spoorlaan en de zichtlocatie aan de zuidkant van het plangebied (naast de tunnelmond van het spoor) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een hogere bouwhoogte toe te staan. Hierdoor is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om (onder voorwaarden) een bouwhoogte tot 30 m toe te staan. Dit maakt het mogelijk om bebouwing met een hoogstedelijke, representatieve uitstraling die passend is binnen de visie in dit gebied te kunnen realiseren.
Om meer ruimte te bieden aan de bouwmogelijkheden op enkele delen van het bedrijventerrein is eveneens voorzien in een wijzigingsbevoegdheid die (onder voorwaarden) een hogere bouwhoogte tot 16 m mogelijk maakt.
Ontwikkeling kantoren stationslocatie
Station Barendrecht maakt onderdeel uit van de het 'Stedenbaan-programma'. Dit is een programma ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling en hoogwaardig openbaar vervoer in Zuid-Holland. Naast het stimuleren van een samenhangend en hoogwaardig openbaar vervoernetwerk is de Stedenbaan een programmering met partners overeengekomen waarin wordt gestreefd 80% binnenstedelijk te bouwen. De helft daarvan moet zich concentreren rondom de Stedenbaan-stations. Deze aanpak zorgt voor een positieve ontwikkeling van de stationsgebieden.
Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost maakt in samenhang met het stedenbaar-programma herstructurering van het veiling- en bedrijfsterrein mogelijk. Het doel van de herstructurering van het gebied is een hoogwaardig bedrijventerrein te realiseren. Onderdeel hiervan is een nieuwe verbinding tussen het Bedrijventerrein en het toekomstige bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard in Ridderkerk realiseren. Hiermee wordt, de potentie van de oostkant van het station ten volle benut.
In het kantorenprogramma wordt de regionale afstemming van kantorenlocaties geregeld. Gelet op de huidige marktsituatie ligt de nadruk op kwaliteit van bestaande voorraad en het tegengaan van overaanbod. Nieuwbouwplannen worden zeer kritisch getoetst op haalbaarheid. Het overgrote deel van de kantorenmarkt in de Stadsregio bevindt zich in Rotterdam. Voor Barendrecht staat in de groslijst van het planaanbod 6.000 m2 ontwikkelruimte in Vaanpark (westzijde A29) opgenomen. Deze ontwikkelruimte wenst de gemeente in te zetten bij de plannen voor de stationslocatie.
Op grond van het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland, de Verordening Ruimte, stelt de provincie onder meer eisen aan de ontwikkeling van nieuwe kantorenlocaties. Bij de herziening van de Verordening Ruimte in 2011 is een aantal OV-knooppunten geschrapt als locatie voor kantoorontwikkeling, waaronder het station Barendrecht. De ontwikkeling van kantoren bij het station is daarom niet langer toegestaan op grond van de Verordening Ruimte.
Er worden in het bestemmingsplan geen nieuwe kantorenlocaties van meer dan 1.000 m2 mogelijk gemaakt. Zowel de herstructurering van het bedrijventerrein, het programma van de Stedenbaan als de afstemming in het regionale kantorenprogramma maakt de ontwikkeling van kantoren aan de oostzijde van het station Barendrecht echter legitiem. De gemeente is van mening dat ontwikkeling van een kantorenlocatie ter plaatse past binnen de kaders van het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS), het Stedenbaan-programma, de herstructurering van Bedrijventerrein Oost en de ontwikkeling van bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard (Ridderkerk). De gemeente wacht nog op een reactie aangaande het ontheffingsverzoek om een kantorenlocatie mogelijk te maken.
Accuwisselstation
Naast het tankstation aan de Dierensteinweg zal een accuwisselstation worden gerealiseerd. Elektrische auto's kunnen in het accuwisselstation hun lege batterij wisselen voor een volledig opgeladen exemplaar. Het accuwisselstation bestaat uit een zogenaamde lane, waar eerst de onderkant van de auto wordt schoongemaakt en de batterij automatisch wordt verwisseld. Daarnaast bestaat het accuwisselstation uit een grote ruime waarin de baterijen worden opgeslagen en waar de benodigde robots staan. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de bereikbaarheid van het accuwisselstation.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wro en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Barendrecht heeft samen met waterschap Hollandse Delta een stedelijk waterplan opgesteld. Het doel van dit stedelijk waterplan is het creëren van een robuust en biologisch gezond en aantrekkelijk watersysteem. Zo moet het stedelijk waterplan er voor zorgen dat de belevingswaarde van het water voor de inwoners van Barendrecht wordt verhoogd. In de huidige situatie is de waterkwaliteit in de gemeente niet overal van het gewenste niveau. In het plan staan maatregelen ter verbetering.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit 'Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost'. Dit is de verzamelnaam voor meerdere aaneengesloten deelgebieden, bestaande uit de bedrijventerreinen ten noorden en zuiden van de rijksweg A15 in het oostelijk deel van Barendrecht, gelegen tussen het spoor en de gemeentegrens met Ridderkerk, en de bedrijventerreinen ten westen van de spoorlijn en noordzijde van de rijksweg A15.
De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen NAP +0,20 en NAP -1,2 m. Het plangebied ligt grotendeels in bemalingsgebied 15E met een vast peil van NAP -1,9 m.Het noordelijke deel van het plangebied ligt in bemalingsgebied 15A met een vast peil van NAP -2 m.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn verschillende hoofdwatergangen en overige water aanwezig.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
In dit bestemmingsplan worden de verschillende plannen van de verschillende bedrijventerreinen met elkaar geïntegreerd in één nieuw bestemmingsplan. Hiermee wordt tevens de herontwikkeling van delen van het bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Grote delen van het bestemmingsplan hebben een consoliderend karakter. Op de terreinen rondom de toekomstige Spoorlaan en Greenery vindt echter enige herstructurering plaats.
Waterkwantiteit
Het plangebied is grotendeels verhard en het bestemmingsplan grotendeels consoliderend van aard waardoor de verharding nauwelijks zal toenemen. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Daarnaast worden mogelijkheden geboden om voor de taluds van de watergangen binnen het plangebied wijziging naar een natuurvriendelijke oever te maken.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. De nieuwe hoofdwatergang langs de Dwarsligger is ook positief bestemd.
Recente ontwikkelingen in het plangebied
In verschillende deelgebieden van het plangebied hebben zich de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen voorgedaan. Deze hebben ook invloed gehad op de waterhuishouding in het gebied. Zo kan van de gebieden in het algemeen het volgende worden opgemerkt.
- Ziedewij II – hier vond recent de oplevering plaats. Bouw vond plaats met vergunning waarbij voldoende rekening werd gehouden met de kwaliteit en kwantiteit van oppervlaktewater.
- Ziedewij I – ontwikkeling vond lang geleden plaats. Oppervlaktewater is hier beperkt aanwezig.
- Handelscentrum – hier vindt de ontwikkeling nog volop plaats waarbij naar aanleiding van afspraken/toezeggingen aan het waterschap ingespeeld wordt op het aanbrengen van extra open water. Ook wordt hierbij de mogelijkheid tot het doorspoelen van het watersysteem meegenomen. Per deelplan wordt momenteel vergunning aangevraagd waarbij het saldo aan nog te graven open water wordt bijgehouden.
- Veilingterrein – herontwikkeling binnen dit gebied heeft voor een groot deel al plaats gevonden. Wateropgaven voor dit gebied zijn niet bekend.
- Cornelisland – dit gebied is nog in ontwikkeling waarbij een raamplan voor de waterhuishouding in het verleden werd goedgekeurd. Vanuit dit raamplan zijn voor de deelplannen vergunningen aangevraagd. Aanleg van de waterhuishouding vond voor een groot deel plaats. Overdracht naar de gemeente van het openbaar gebied dient nog plaats te vinden. Hiermee zal ook het onderhoud voor een deel naar de gemeente kunnen komen.
- Reijerwaard – bij de ontwikkeling van dit bedrijventerrein werd voorzien in de aanleg van voldoende open water. Ook is eerder sprake geweest van een herinrichting van het gebied onder de hoogspanningsmasten. Hier zou mogelijk ook sprake zijn geweest van aanleg van open water.
- Gebied rondom de A15 – binnen dit gebied is in het gemeentelijk waterplan de Dierensteinweg genoemd als gebied waar de gemeente en het waterschap zich zouden inspannen om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Dit om het bergend vermogen te vergroten en de waterkwaliteit en ecologie te verhogen.
- Bedrijventerrein de Punt – de ontwikkeling van dit terrein is vrijwel voltooid. De waterhuishouding van dit peilgebied ondervond een geringe wijziging omdat hier gekozen werd om het vigerende polderpeil voor deze bedrijfsontwikkeling te handhaven. Wel is er extra water gegraven als compensatie voor de toename van het verharde oppervlakte. Aanleg vond plaats met vergunning van het Waterschap.
- Bedrijventerrein rondom de Zwaalweg – deze locatie ligt in hetzelfde peilgebied als bedrijventerrein De Punt. De ontwikkeling van dit terrein is voltooid. De waterhuishouding van dit peilgebied ondervond geringe wijziging omdat ook hier gekozen werd om het vigerende polderpeil voor deze bedrijfsontwikkeling te handhaven. Wel is er extra water gegraven als compensatie voor de toename van het verharde oppervlakte. Aanleg vond plaats met vergunning van het waterschap.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.3 Verkeer En Parkeren
4.3.1 Verkeersstructuur
Het plangebied Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost bestaat uit verschillende deelgebieden ten noorden en zuiden van de A15. Het grootste deel ligt aan de zuidzijde van de A15 tussen het spoor en de gemeentegrens van Ridderkerk.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost wordt doorkruist door de A15 waarop een aansluiting is (aansluiting 20 IJsselmonde/Barendrecht). Deze aansluiting ligt tussen de knooppunten Ridderkerk en Vaanplein welke aansluiting geven op respectievelijk de A16 en A29. Deze rijkswegen zijn onderdeel van het nationale en internationale wegennetwerk zodat het verkeer van en naar de bedrijventerreinen gemakkelijk toegang heeft tot het Nederlandse hoofdwegennet.
Voor het kruispunt van de IJsselmondse Randweg, Verenambachtseweg, Dierensteinweg en de afrit van de A15, zijn plannen om de verkeerslichten te vervangen door een turboverkeersplein. Hiernaar is in het kader van de ontwikkelingen van Nieuw Reijerwaard door Oranjewoud onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd in de notitie 'Bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard' (februari 2012).
Noordelijk deel
Het ontsluitende wegennet voor het noordelijke gedeelte van het bedrijventerrein (ten noorden van de A15) wordt gevormd door de IJsselmondse Randweg, 1e Barendrechtseweg en de Dierensteinweg die overgaat in de Henry Dunantlaan. De IJsselmondse Randweg faciliteert, naast de ontsluiting van het noordelijke bedrijventerrein, ook de ontsluiting van de noordelijker gelegen woongebieden in IJsselmonde en Lombardijen. Al deze wegen zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 70 km/h, alleen de 1e Barendrechtseweg kent een maximumsnelheid van 50 km/h.
Zuidelijk deel
Het zuidelijke gedeelte van het bedrijventerrein (ten zuiden van de A15) wordt ontsloten door de Dierensteinweg, Verenambachtseweg, Tuindersweg en de Boezemweg. Deze wegen zijn ook van groot belang voor de afwikkeling van het overige verkeer van en naar Barendrecht. Al deze wegen zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 70 km/h.
Vanaf de Dierensteinweg lopen de Donk en de Veilingweg parallel aan de Verenambachtseweg het bedrijventerrein in. De Donk heeft een maximumsnelheid van 50 km/h en de Veilingweg kent een maximumsnelheid van 30 km/h.
Vanaf de Verenambachtseweg kan via de Koopliedenweg, de Gebroken Meeldijk en de Ebweg het bedrijventerrein bereikt worden. Deze wegen hebben een maximumsnelheid van 50 km/h. Naast deze wegen, die haaks op de Donk en de Veilingweg liggen, wordt de verkeersstructuur versterkt in het gebied door de aanleg van de Spoorlaan die ook aansluit op de Verenambachtseweg. De Koopliedenweg zal een aansluiting krijgen op de Spoorlaan.
De Spoorlaan zorgt tevens voor een directe verbinding van de Verenambachtseweg naar het station Barendrecht. Doordat station Barendrecht door de provincie Zuid-Holland als 'Stedenbaan'-station is aangewezen, zie ook onder openbaar vervoer, zullen er vele in- en uitstappers (treinreizigers) zijn. De Spoorlaan biedt zodoende, naast een ontsluitingsfunctie van het bedrijventerrein, ook een belangrijke verwerking van vervoersstromen van en naar het station Barendrecht.
Bereikbaarheid accuwisselstation
De Dierensteinweg is een van de belangrijkste verbindingswegen vanaf de rijksweg A15 naar Barendrecht (Centrum). De Dierensteinweg ontsluit de bedrijven c.q. de voorzieningen bij de Lorentzweg en het Bedrijventerrein Oost. Om de doorstroming te garanderen is het cruciaal dat voldoende opstelruimte en parkeerplaatsen beschikbaar zijn op het eigen terrein van de bedrijven. Een accuwisselstation past geheel in de filosofie om deze zo direct mogelijk via de gebiedsontsluitingsweg Dierensteinweg op de autosnelweg (A15) te ontsluiten. Voor een accuwisselstation zoals gerealiseerd zal gaan worden is er (nog) geen CROW parkeernorm. Geschat wordt dat minimaal vier parkeerplaatsen voor bezoek en personeel noodzakelijk zijn. Op het terrein worden hiervoor voldoende parkeerplaatsen aangelegd. Voor de verkeersproductie is ook nog geen CROW norm. Op basis van de verwerkingscapaciteit (maximaal twaalf auto's per uur) van het wisselstation wordt een verkeerproductie verwacht van 250 mvt/etmaal. Op het terrein is voldoende opstelmogelijkheid om deze verkeersproductie op te vangen. Dit wordt gerealiseerd door het terrein zodanig in te richten dat eerst geparkeerd kan worden en pas daarna de accu gewisseld kan worden. Na wisseling van de accu is voldoende opstelruimte om rechtsaf te rijden naar de kruising Lorentzweg – Dierensteinweg zonder dat de doorstroming belemmerd wordt.
Ontsluiting langzaam verkeer
Conform Duurzaam Veilig zijn er vrijliggende fietspaden voor het fietsverkeer langs de wegen die het bedrijventerrein ontsluiten. Alleen de Verenambachtseweg kent geen fietsvoorzieningen. Hier dienen fietsers via de Rijksstraatweg en Handelsweg parallel aan de weg te rijden.
Noordelijk deel
Fietsers kunnen het noordelijke bedrijventerrein ten oosten van het spoor doorkruisen via de vrijliggende fietspaden langs de Asserstraat, Van der Waalsweg en de Lorentzweg. Ten westen van het spoor zijn er vrijliggende fietspaden en fietsstroken langs de 1e Barendrechtseweg. De fietsvoorzieningen zijn geconcentreerd op deze assen, op andere wegen binnen het bedrijventerrein maken fietsers van dezelfde rijbaan gebruik als het gemotoriseerde verkeer.
Zuidelijk deel
Het zuidelijke deel van het bedrijventerrein kunnen fietsers bereiken via de Donk, Gebroken Meeldijk, Ebweg en de aan te leggen vrijliggende fietspaden aan de Spoorlaan. Via de Gebroken Meeldijk hebben fietsers de mogelijkheid om het bedrijventerrein te doorkruisen en via een fietstunnel het spoor te passeren om naar de Binnenlandse Baan te fietsen. De fietser heeft langs deze wegen een eigen fietsvoorziening in de vorm van vrijliggende fietspaden.
Binnen het bedrijventerrein ligt langs de Donk en Zuideinde een vrijliggend fietspad zodat fietsers de mogelijkheid hebben het bedrijventerrein te doorkruisen. De andere wegen zijn met name ingericht op de afwikkeling van het gemotoriseerde verkeer en hebben geen aparte fietsvoorzieningen. Ondanks het ontbreken van deze fietsvoorzieningen, zorgt de hoofdfietsstructuur door het bedrijventerrein voor een goede ontsluiting van het gebied voor het fietsverkeer.
Ontsluiting openbaar vervoer
Noordelijk deel
In het noordelijke gedeelte van het bedrijventerrein zijn er bushaltes (de Reijerwaard en de Hordijk). Vanaf de Hordijk rijden er bussen naar de OV-knooppunten Zuidplein (metro en bus) en Barendrecht (trein). De bussen die Reijerwaard aandoen rijden tevens naar station Zwijndrecht en station Dordrecht. Beide lijnen hebben een frequentie van twee keer per uur in beide richtingen zodat de ontsluiting met het openbaar vervoer goed is te noemen.
Zuidelijk deel
Station Barendrecht vervult een belangrijke openbaarvervoerhalte voor het bedrijventerrein. Het station is door de provincie Zuid-Holland als 'Stedenbaan'-station aangewezen. De huidige frequentie is 4x per uur per richting en in de daluren 2x per uur per richting, waardoor een frequentie verbinding met Rotterdam en Dordrecht wordt geboden. Rotterdam en Dordrecht zijn treinstations van regionaal en nationaal niveau zodat het gebied goed ontsloten wordt door openbaar vervoer.
Daarnaast zijn er verschillende bushaltes in dit deel van het bedrijventerrein. Het gaat om de haltes: Ziedewij, Koopliedenweg, Station NS (oostzijde), Zuideinde en Donk. De bussen die deze bushaltes aandoen rijden naast bushalte Zuidplein en station Barendrecht met een frequentie van twee keer per uur in beide richtingen.
Geconcludeerd kan worden dat de ontsluiting per openbaar vervoer voor zowel het noordelijk als het zuidelijk deel van het bedrijventerrein goed is.
4.3.2 Verkeersgeneratie
De functies op het bedrijventerrein blijven grotendeels behouden zodat hier geen grote wijzigingen in de verkeersgeneratie te verwachten zijn. De totale verkeersgeneratie inclusief ontwikkelingen van de bedrijventerreinen bedraagt circa 29.000 motorvoertuigen (twee richtingen). Deze verkeersgeneratie verdeelt zich over het wegennet, waarbij ongeveer 10% (2.900 motorvoertuigen) over de A15 naar het oosten rijdt. Alleen bij de aan te leggen Spoorlaan in het zuidelijke deel van het bedrijventerrein zullen ontwikkelingen plaatsvinden. Het gaat dan om circa 10.000 m² bvo gemengde functies. Deze gemengde functie ligt bij de oostzijde van station Barendrecht en zal voorzieningen mogelijk maken zoals een hotel/congrescentrum en kantoorbebouwing. Deze voorzieningen hebben een grote publieksaantrekkende werking en zullen hoofdzakelijk gericht zijn op ontsluiting met het openbaar vervoer.
De verkeersgeneratie van deze voorzieningen is in tabel 4.1 inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen van het CROW (publicaties 256 en 272).
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie
functie | opp. [m²] | kencijfer [per 100 m²] | functienorm | verkeersgeneratie [mvt/etmaal] |
gemengde functies | 10.000 | 9 | kantoor zakelijk, zonder baliefunctie | 900 |
totaal | 900 |
Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn verschillende functies mogelijk, waarvan niet op voorhand de omvang bekend is. Om toch een verkeersgeneratie in te schatten is uitgegaan van een gemiddeld kantoor zonder baliefunctie.
De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkelingen bedraagt circa 900 mvt/etmaal.
Om de intensiteiten van de huidige situatie in beeld te krijgen heeft Oranjewoud tellingen uitgevoerd in het najaar van 2011. Hieruit blijkt dat het totale in- en uitgaande verkeer van het zuidelijke deel van het bedrijventerrein 17.460 mvt/etmaal bedraagt, inclusief verkeersbewegingen van en naar parkeervoorzieningen bij station Barendrecht. Oranjewoud concludeert uit de tellingen dat circa 1.930 mvt/etmaal het terrein in- en uitgaan om naar de parkeervoorziening bij station Barendrecht te komen. Deze verkeersbewegingen zullen van de nieuwe Spoorlaan gebruik gaan maken. Naast dit verkeer zal ook bestaand verkeer deels via de Spoorlaan zijn weg vinden naar de Verenambachtseweg. In totaal komt de verkeersgeneratie uit op circa 3.000 mvt/etmaal voor de Spoorlaan, inclusief ontwikkelingen.
Aangezien de Spoorlaan een gebiedsontsluitingsweg wordt kan deze etmaalintensiteit goed afgewikkeld worden. Voor de aansluiting met de Verenambachtseweg wordt in eerste instantie gekozen voor een enkelstrooksrotonde. Aan de Verenambachtseweg zijn meerdere rotondes gesitueerd die het bedrijventerrein ontsluiten. Gezien het feit dat een enkelstrooksrotonde doorgaans een capaciteit heeft van circa 25.000 mvt/etmaal (som van de toeleidende wegen, ASVV, CROW 2004), kan het verkeer van de nieuwe Spoorlaan via een rotonde op de Verenambachtseweg afgewikkeld worden. De verkeersintensiteit op de Verenambachtseweg bedraagt circa 14.000 mvt/etmaal. In combinatie met de verkeersstroom vanaf de Spoorlaan en het gestelde in het ASVV is de verkeersafwikkeling met een enkelstrooksrotonde gewaarborgd. Op termijn zal, mede met het oog op de verwachte groei van het (vracht)verkeer, een dubbelstrooksrotonde worden gerealiseerd op het kruispunt Spoorlaan/Verenambachtseweg, waardoor ook voor de lange termijn voorzien wordt in een robuuste verkeersoplossing.
4.3.3 Parkeren
Evenals voor de verkeersgeneratie, zal de parkeerbehoefte niet wijzigen doordat de functies op het bedrijventerrein grotendeels behouden blijven. Alleen de ontwikkelingen aan de Spoorlaan zullen leiden tot een wijziging van de parkeerbehoefte. Voor deze ontwikkeling dient voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormen. De parkeerbehoefte dient op eigen terrein opgelost te worden.
4.3.4 Conclusie
De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie zal toenemen door de ontwikkelingen langs de Spoorlaan. De verkeersintensiteit van de Spoorlaan kan naar verwachting goed op de Verenambachtseweg worden afgewikkeld. Een enkelstrooksrotonde volstaat voor een goede afwikkeling van het verkeer. Het aspect verkeer staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Om in de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen te voldoen dient parkeren op eigen terrein plaats te vinden.
4.4 Wegverkeerslawaai
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld (bedrijfs)woningen) mogelijk. Tevens is er geen sprake van reconstructie van bestaande gezoneerde wegen. Daarom is geen akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder nodig. Met de geluidshinder afkomstig van bedrijven is rekening gehouden door de toepassing van richtafstanden (milieuzonering) ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen (zie paragraaf 4.5).
Tracébesluit A15MaVa
In het kader van het Tracébesluit A15MaVa is geconcludeerd dat geluidsreducerende maatregelen nodig zijn. Op de A15 wordt tweelaags ZOAB aangelegd tussen km 53.5 en km 61.4, dit is cluster 303 t/m 410. Cluster 306 is gelegen in de gemeente Barendrecht. Ten noorden van de rijksweg A15 moet een geluidsscherm met een lengte van 200 m en een hoogte van 4 m worden aangelegd. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om te voldoen aan de Wgh.
SWUNG- 1
Op 1 juli 2012 is de Wet geluidhinder gewijzigd. Voor rijkswegen en hoofdspoorwegen is een nieuwe onderzoekssystematiek vastgesteld conform de methode SWUNG I.
Binnen Swung wordt uitgegaan van grenswaarden, de zogenaamde geluidsproductieplafonds, op vaste toetspunten. Deze geluidsproductieplafonds zijn bij in werking treden van de wet gebaseerd op:
- de heersende situatie in 2008 in dB, vermeerderd met een werkruimte van 1,5 dB (de hoofdregel);
- gegevens, zoals verkeersprognoses en wegdekken die zijn gehanteerd in het akoestisch onderzoek voor wegenprojecten, waarvoor een besluit is genomen tussen 2000 en 2011 en waarvan het project niet voor 2008 is opengesteld.
De harde geluidsproductieplafonds bieden bescherming aan omwonenden. De werkruimte is bedoeld voor het opvangen van verkeersgroei en andere verkeerskundige ontwikkelingen of infrastructurele aanpassingen. Door de autonome verkeersgroei en eventuele snelheidsverhogingen wordt de werkruimte opgevuld. Als er langs een wegvak nog maar 0,5 dB of minder over is aan werkruimte, dan is sprake van een geluidsknelpunt langs het betreffende wegvak. De 0,5 dB-grens, het zogenoemde signaleringsmoment, is het moment waarop de wegbeheerder aan de hand van het wettelijke doelmatigheidscriterium geluidsreducerende maatregelen gaat afwegen.
4.5 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.
Onderzoek
In het plangebied worden de bestaande bedrijfsbestemmingen gehandhaafd. In verband met de beoogde herstructurering is op enkele locaties een bestemmingswijziging doorgevoerd, bijvoorbeeld en bestemmingswijziging van een bedrijfsbestemming naar 'Gemengd' of 'Verkeer'. Nieuwe bedrijfsbestemmingen worden niet mogelijk gemaakt. Voor de bestemming 'Bedrijventerrein' is op basis van de systematiek van inwaartse milieuzonering een algemene toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten bepaald, uitgedrukt in zogenaamde 'milieucategorieën'. Dat houdt in dat de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de afstand tot de bestaande burgerwoningen in en om het plangebied en op de afstand tot bestaande bedrijfswoningen.
Burgerwoningen
Het plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. De bestaande burgerwoningen in het plangebied hebben een woonbestemming gekregen en worden getypeerd als 'rustige woonwijk'. Ten opzichte van deze woningen zijn de richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangehouden. Dit betreft woningen aan de Gebroken Meeldijk (aan de zuidzijde van het plangebied) en woningen aan de Reijerwaardseweg en de Dordtsestraatweg en omgeving (aan de noordzijde van het plangebied). Ook de aanwezige burgerwoningen grenzend aan het plangebied worden getypeerd als rustige woonwijk. Dit betreft woningen aan het Zevenbergsedijkje ten noorden van het plangebied.
Voor bovengenoemde bestemmingen geldt dat, alhoewel het gebiedstype 'rustige woonwijk' is gehanteerd, bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 direct naast de woningen zijn toegestaan. Deze situatie wordt aanvaardbaar geacht gelet op het feit dat de woningen in een gebied liggen waar overwegend een bedrijfsbestemming aanwezig is. Daarbij speelt mee dat de woningen op de meeste locaties zijn gescheiden van de bedrijven door middel van groen of water. Voor overige categorieën bedrijfsactiviteiten geldt dat richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk zijn gehanteerd; op een afstand van 50 m zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toegestaan, bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 op 100 m en 4.1 op 200 m.
Voor enkele andere woningen/woongebieden worden vanwege de kenmerken van het gebied afwijkende richtafstanden gehanteerd:
- voor de woningen in het woongebied ten westen van het plangebied, aan de westzijde van de spoorverbinding Rotterdam-Dordrecht, geldt dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Reden hiervoor is dat deze woningen van de bedrijfsbestemmingen worden gescheiden door de spoortunnel. Gelet op de hoogte van de tunnel gaat hiervan een afschermende werking uit die zodanig groot is dat op kortere afstand een hogere categorie bedrijfsactiviteiten toelaatbaar is, zonder dat er sprake is van een kans op onaanvaardbare milieuhinder;
- de woningen nabij de Kooiwalweg en Pascalweg liggen in een gebied waar sprake is van een menging van woon- en bedrijfsfuncties. Het gebied wordt daarom getypeerd als 'gemengd gebied'. Omdat in gemengde gebieden reeds sprake is van een verhoogde milieubelasting, worden de richtafstanden ten opzichte van dit gebied met één afstandstap verlaagd. Dit resulteert in een hogere algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten op kortere afstand van het gemengd gebied;
- er is sprake van een maatschappelijke bestemming nabij de kruising van de Eurekaweg en de 1e Barendrechtseweg. Ter plaatse is De Beuk aanwezig. Vanwege de ligging op een afstand van circa 130 m van de rijksweg A15 en het spoor, is ter plaatse van De Beuk reeds sprake van een verhoogde achtergrondbelasting. Omdat een beperking van de milieuruimte voor bedrijven op deze locatie ongewenst is en een verhoogde milieubelasting naar verwachting niet tot hinder leidt, gelet op het huidige gebruik, is ervoor gekozen om de richtafstanden ten opzichte van deze bestemming te verkorten. In de directe omgeving zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 toegestaan, aan de overzijde van het spoor zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 toegestaan.
Bedrijfswoningen
In het plangebied zijn slechts enkele bedrijfswoningen aanwezig. Deze bedrijfswoningen worden gehandhaafd. Voor de bedrijfswoningen geldt dat er minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Er is in veel gevallen reeds sprake van een verhoogde milieubelasting vanwege ligging op het bedrijventerrein of de nabijheid van het eigen bedrijf. Omdat er sprake is van een bestaande situatie wordt ten opzichte van de bestaande bedrijfswoningen de richtafstand met twee afstandstappen verlaagd. Dat betekent dat in de directe omgeving van bedrijfswoningen bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 mogelijk zijn en categorie 3.2 bedrijven op 50 m van bedrijfswoningen zijn toegestaan, tenzij de algemene toelaatbaarheid al wordt beïnvloed door de nabijheid van burgerwoningen.
Vanuit het oogpunt van het doelmatig gebruik van het bedrijventerrein, door middel van het toekennen van een zo hoog mogelijke toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten, is de ontwikkeling van nieuwe bedrijfswoningen niet gewenst. Op grond van provinciaal beleid is de ontwikkeling van nieuwe bedrijfswoningen ook alleen toegestaan in combinatie met categorie 2-bedrijven. Nieuwe bedrijfswoningen worden daarom niet mogelijk gemaakt.
Kantoren
Langs de Spoorlaan is rekening gehouden met een lagere milieucategorie in verband met eventuele toekomstige kantoorontwikkelingen. Het bestemmingsplan maakt ter plaatse van de bestemming 'Gemengd' de ontwikkeling van zelfstandige kantoren mogelijk. Kantoren vormen geen milieugevoelige bestemmingen in de systematiek van milieuzonering. Voor kantoren geldt dat minder hoge eisen worden gesteld aan de omgevingskwaliteit dan bij woongebieden. Vanwege de ligging op het bedrijventerrein, zou het aanhouden van richtafstanden ook leiden tot een vergaande beperking van de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfsgronden. Desondanks kan ter plaatse van kantoren, bij een bepaalde mate van milieubelasting, sprake zijn van een verslechterd werk- en leefklimaat. Voor bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 wordt gesteld dat geluid veelal het maatgevende milieuaspect is. Medewerkers in het kantoor zijn doorgaans voldoende tegen omgevingslawaai beschermd vanwege de standaardeisen voor de geluidswering van gevels die volgen uit het Bouwbesluit.
Bij de aanwezigheid van bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie dan categorie 3.2, direct aangrenzend aan de kantorenzone, is daarentegen wel een kans op (onaanvaardbare) milieuhinder. Bij bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën spelen namelijk andere milieuaspecten zoals stofhinder en gevaar een grotere rol. In de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten is rekening gehouden met de bestemming 'Gemengd'. Aangrenzend zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 toegestaan, op een afstand van 100 m bedrijfsactiviteiten uit categorie 4.1 en op 200 m categorie 4.2.
Daarnaast geldt voor de beoogde kantoren dat specifiek moet worden gekeken naar externe veiligheidsrisico's van risicorelevante inrichtingen op het bedrijventerrein. Ter plaatse van kantoren is sprake van een relatief hoge personendichtheid, waardoor al snel sprake is van een beperkt kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Bij een vloeroppervlakte van meer dan 1.500 m² per gebouw is er zelfs sprake van een kwetsbaar object. De ontwikkeling van nieuwe inrichtingen die vallen onder het Bevi is daarom in het voorliggende bestemmingsplan uitgesloten. Voorafgaand aan de vestiging van dergelijke inrichtingen moet immers onderzoek plaatsvinden naar de externe veiligheidsrisico's. Indien de oprichting van Bevi-inrichtingen aan de orde is, dient dit door middel van een zelfstandig ruimtelijk besluit plaats te vinden waarbij invulling zal worden gegeven aan de onderzoeksplicht.
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de bovenstaande uitgangspunten is de milieuzonering uitgewerkt. In onderstaande figuur is de milieuzonering weergegeven zoals deze op de verbeelding van het bestemmingsplan is verwerkt.
Figuur 4.1 Uitwerking milieuzonering
Inschaling huidige bedrijven
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën uit de SvB 'bedrijventerrein'. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan ter plaatse algemeen toelaatbaar wordt geacht of voeren bedrijfsactiviteiten uit die niet in de SvB 'bedrijventerrein' zijn opgenomen. Deze bedrijven krijgen een specifieke bedrijfsbestemming (aanduiding 'sb'). Daarmee zijn op deze locaties de aangegeven specifieke bedrijfsactiviteiten toegestaan of activiteiten die vallen onder de algemeen toelaatbare categorieën. Gelet op het huidige functioneren van deze bedrijven op het bedrijventerrein, acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven weg te bestemmen/te verplaatsen. Omliggende bedrijven dienen in hun huidige bedrijfsvoering al rekening te houden met de omliggende (bedrijfs)woningen. In de huidige situatie is ook geen sprake van knelpuntsituaties, er zijn ook geen klachten van omwonenden of anderen bekend. In Bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de voorkomende bedrijven waarvoor een specifieke aanduiding is opgenomen (sb), inclusief de bijbehorende bestemmingsregeling.
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen gebruikmaken van een afwijkingsbevoegdheid om bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste een naastgelegen categorie toe te staan, mits deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare milieucategorieën.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Tevens is daarmee bereikt dat bestaande en toekomstige bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.6 Horeca
Normstelling en beleid
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt en dat horecavoorzieningen op een daarvoor geschikte en gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten, wordt bij horeca-activiteiten eveneens gebruikgemaakt van een zonering. In Bijlage 2 van de regels is een Staat van Horeca-activiteiten opgenomen. In deze lijst zijn horeca-activiteiten gerangschikt naar mate van hinderlijkheid. Daarbij is vooral gekeken naar het aspect geluidshinder en verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per functie of per gebied wordt vervolgens vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht.
Onderzoek
In het plangebied zijn horecabestemmingen opgenomen voor een horecalocatie die ligt tussen de Dierensteinweg en rijksweg A15 en het restaurant en hotel ten noorden van de A15. Gelet op de ligging nabij de ontsluitingswegen en de grote afstand tot woningen, zijn de locaties zeer geschikt voor lichte horeca-activiteiten met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, zoals grotere restaurants. Gelet op de aard van het gebied zijn ook middelzware horeca-activiteiten mogelijk zonder dat er sprake is van hinder. Voor de genoemde horecalocaties is daarom een algemene toelaatbaarheid tot en met categorie 2 opgenomen.
Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn horeca-activiteiten algemeen toegestaan. De algemene toelaatbaarheid is beperkt tot categorie 1a en 1b (lichte horeca-activiteiten) omdat rekening moet worden gehouden met overige functies binnen de bestemming 'Gemengd'. Dit betekent dat ter plaatse horeca-activiteiten zijn toegestaan die veelal voorkomen in centrumgebieden, zoals een snackbar of een grillroom, maar ook (hotel-)restaurants en een eetcafé.
Conclusie
Als gevolg van het opnemen van een horecazonering is de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten afgestemd op het omliggende gebied en wordt het ontstaan van nieuwe milieuhinder voorkomen.
4.7 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de ruimtelijke ordeningspraktijk zijn langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µ/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een plan of project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een plan of project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek
Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied is sprake van een toename van de verkeersaantrekkende werking. Het gaat om het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van de gemengde functies nabij het station. In paragraaf 4.3.2 is de verkeersaantrekkende werking gekwantificeerd. Hieruit blijkt dat het plan mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan luchtkwaliteit, de bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie bedraagt mogelijk meer dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10. Vanwege de ligging van het plangebied nabij de A15 zijn de concentraties in de directe omgeving van de A15 maatgevend voor de luchtkwaliteitsituatie in het plangebied. Onderstaand wordt daarom inzicht in de luchtkwaliteit met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Met de invoer van het NSL zijn gemeenten niet langer verplicht om jaarlijks een gemeentelijke rapportage luchtkwaliteit op te stellen. Met het NSL rapporteert het Rijk jaarlijks over de luchtkwaliteit, gemeenten leveren daarvoor verplicht invoergegevens aan. Met behulp van de monitoringstool kan een goed beeld worden gegeven van de luchtkwaliteit, zowel voor 2011 als voor de prognosejaren 2015 en 2020. Het algemene beeld dat uit de monitoringstool blijkt is dat in de omgeving van de rijksweg A15 verhoogde concentraties luchtverontreinigende stoffen voorkomen.
Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 op enkele locaties nabij het plangebied niet aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 wordt voldaan die vanaf 2015 van kracht is (40 µg/m³). Er wordt in 2011 wel voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 60 µg/m³ die op grond van het NSL tot en met 2014 wordt gehanteerd (zie figuur 4.2). Deze verruimde toetsingswaarde hangt samen met het feit dat Nederland van de Europese Commissie uitstel heeft gekregen om aan de grenswaarden te voldoen die volgen uit de Europese richtlijn luchtkwaliteit. Het gaat om rekenpunten direct langs de A15.
Uit figuur 4.3 blijkt dat deze overschrijdingen in 2015 bijna niet meer voorkomen, er zijn nog enkele punten nabij de afslag Barendrecht waar een (dreigende) overschrijding voorkomt. Op grotere afstand van de weg waar personen verblijven, is geen sprake van overschrijdingen. In het prognosejaar 2020 is er als gevolg van een dalende achtergrondconcentratie geen sprake meer van een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2.
Figuur 4.2 Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2011 (bron:www.nsl-monitoring.nl)
Figuur 4.3 Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2015 (bron:www.nsl-monitoring.nl)
Voor PM10 geldt dat er zowel in 2011 als in de prognosejaren 2015 en 2020 geen overschrijdingen van de jaargemiddelde grenswaarde voorkomen. Daarom worden alleen de gegevens voor 2011 in een figuur weergegeven (zie figuur 4.4).
Figuur 4.4 Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2011 (bron:www.nsl-monitoring.nl)
Conclusie
Uit de monitoringstool blijkt dat ter plaatse van het plangebied, op locaties waar personen langdurig verblijven, wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Alleen in de directe omgeving van de A15 is op enkele locaties mogelijk sprake van een overschrijding van de jaargemiddelde concentratie NO2 in het prognosejaar 2015. Het ongedaan maken van deze overschrijdingen van de jaargemiddelde NO2-concentratie valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van I&M. Binnen het gebied met de overschrijding worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt en is tevens geen sprake van een langdurige aanwezigheid van personen.
Voor het overige deel van het plangebied geldt dat de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de ontwikkelingen in het plan (totaal 3.600 mvt/etmaal), gelet op voorkomende concentraties langs wegen in het plangebied, niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Indien dit verkeer over één weg zou worden afgewikkeld, zou de bijdrage aan jaargemiddelde concentratie NO2 namelijk circa 3 µg/m³ bedragen (bron: nibm-tool). Omdat de jaargemiddelde NO2-concentratie minder dan 3 µg/m³ in het gehele plangebied bedraagt, wordt de grenswaarde van 40 µg/m³ niet overschreden. Voor PM10 geldt dat er ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden.
Omdat direct langs de maatgevende wegen wordt voldaan is dat ook in de rest van het plangebied het geval. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Geconcludeerd wordt dat de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.8 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
- 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
- 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
- het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze belemmeringenstrook is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
De DCMR heeft in opdracht van de gemeente Barendrecht alle risicobronnen binnen Barendrecht in beeld gebracht voor wat betreft de aspecten PR en GR. De inventarisatie van de DCMR biedt alle informatie over de voor het bestemmingsplan relevante risicobronnen. Onderstaand wordt per risicobron kort ingegaan op de risico's. Vervolgens wordt beoordeeld wat de effecten zijn van de ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en op welke wijze daarmee is omgegaan in de regels bij het bestemmingsplan. Voor meer informatie wordt verwezen naar de externe veiligheidsvisie die te raadplegen is op www.barendrecht.nl.
Inrichtingen
In het plangebied zijn enkele inrichtingen aanwezig die vallen onder de werking van het Bevi.
- Lpg-tankstation Berkman
Aan de Tuindersweg 34 is het lpg-tankstation Berkman gevestigd met een vergunde jaardoorzet van 1.000 m³ lpg per jaar. Binnen de PR 10-6-contour van 45 m (35 m na uitvoering van alle maatregelen uit het LPG-convenant) zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Deze worden ook niet mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan. De PR 10-6 contour is met een gebiedsaanduiding, inclusief bijbehorende regels, opgenomen op de verbeelding.
Binnen het invloedsgebied voor het GR (150 m) zijn bedrijfsgebouwen (met bijbehorende kantoren) en woningen aanwezig. Het GR ligt ruim beneden de oriënterende waarde. Eventuele ontwikkeling van nieuwe bedrijfsactiviteiten leiden mogelijk tot een toename van het aantal aanwezige personen. Dit leidt echter in geen geval tot een overschrijding van de oriënterende waarde. Ontwikkelingen die wel leiden tot een significant andere personendichtheid, zoals kantoren, worden niet mogelijk gemaakt binnen het invloedsgebied.
Figuur 4.5 PR 10-6-contouren (rood) en invloedsgebied GR (geel) voor lpg-tankstation Berkman (bron: Externe veiligheidsvisie Barendrecht; deel 1)
- Lpg-tankstation Dierenstein
Aan de Dierensteinweg 13 is lpg-tankstation Dierenstein gevestigd. Het tankstation heeft een vergunde jaardoorzet van 1.000 m³ lpg per jaar. Binnen de PR 10-6-contour van 45 m (35 m na uitvoering van alle maatregelen uit het LPG convenant) zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Deze worden ook niet mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan. De PR 10-6 contour is met een gebiedsaanduiding, inclusief bijbehorende regels, opgenomen op de verbeelding.
Binnen het invloedsgebied voor het GR (150 m) zijn bedrijfsgebouwen met bijbehorende kantoren aanwezig. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied van het lpg-tankstation. Het GR ligt ruim beneden de oriënterende waarde.
Figuur 4.6 PR 10-6-contouren (rood) en invloedsgebied GR (geel) voor lpg-tankstation Shell Dierensteinweg (bron: Externe veiligheidsvisie Barendrecht; deel 1)
- Lehnkering Logistics
Ter plaatse van het bedrijf Lehnkering Logistics aan de Zweth 24 vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Op de opslagvoorziening is een generieke PR 10-6 afstand van toepassing die volgt uit het Revi. De afstand bedraagt 65 m en reikt tot buiten de inrichting. Er zijn geen kwetsbare objecten aanwezig binnen de PR 10-6-contour. Deze worden ook niet mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan. De personendichtheid in de aangrenzende bedrijfsgebouwen is niet zodanig dat er sprake is van een saneringssituatie.
- The Greenery
Binnen de inrichting van de Greenery, aan de Dierensteinweg 30, zijn ammoniakkoelinstallaties aanwezig. De PR 10-6-contour reikt niet tot buiten de inrichting. Er is geen sprake van een invloedsgebied voor het GR.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
- A15
Over de A15 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor de A15 geldt dat de veiligheidszone ter hoogte van het plangebied 80 m bedraagt, gemeten vanaf het midden van de weg. Voor de weg geldt tevens een plasbrandaandachtsgebied van 30 m, gemeten vanaf de rand van de rijbaan. Deze zones reiken niet tot het plangebied. Binnen deze zones is dan ook geen bebouwing aanwezig en verblijven geen personen. er wordt ook geen bebouwing mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan. Het GR ligt ruim beneden de oriënterende waarde. Mogelijke ontwikkelingen op het bedrijventerrein, ter plaatse van de bestemming 'Gemengd' nabij de Spoorlaan, leiden vanwege de grote afstand tot de weg niet tot een overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR.
- Spoorverbinding Rotterdam-Breda
Over de spoorverbinding Rotterdam-Breda vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het toekomstige Besluit transportroutes externe veiligheid wordt ook voor spoorwegen een veiligheidsafstand en een plasbrandaandachtsgebied vastgesteld. Vooruitlopend daarop zijn de afstanden reeds gepubliceerd in het Basisnet Spoor. De veiligheidszon verschilt per baanvak. De veiligheidszones voor het spoor ter hoogte van het plangebied, voor zover deze reiken tot het plangebied, zijn met een gebiedsaanduiding en bijbehorende regels opgenomen in het bestemmingsplan. Buiten de veiligheidszone bedraagt het PR minder dan 10-6.
Als gevolg van de ontwikkeling van functies binnen de gebieden met de bestemming 'Gemengd' is sprake van een toename van het GR. Deze ontwikkelingen zijn beschreven in tabel 4.3, de bijbehorende locaties zijn weergegeven in figuur 4.7.
Figuur 4.7 Ontwikkelingslocaties met scenario's waarvoor risicoberekeningen zijn uitgevoerd door Movares
Tabel 4.3 Beschrijving ontwikkelingen per locatie
nr. | beschrijving | bruto vloeroppervlak (m²) | aantal werknemers in het gebied (max.) |
1. | gebied tussen Zuideinde en toekomstige Spoorlaan | max. 15.000 | 500 |
2. | gebied ten noorden van de toekomstige Spoorlaan ter hoogte van The Greenery | max. 10.000 | 350 |
3. | toekomstige Spoorlaan | n.v.t. | n.v.t. |
4. | gebied tegenover het station | max. 10.000 tot 15.000 | 500 |
Movares heeft in 2009 risicoberekeningen uitgevoerd voor de spoorverbinding Rotterdam-Breda. De berekeningen zijn gebaseerd op enkele scenario's voor de ontwikkellocaties zoals aangegeven in figuur 4.6. Hoewel de ontwikkelingen die nu in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet geheel overeenkomen met de onderzochte scenario's, bieden de berekeningen een waardevol inzicht in de maximale toename van het GR in de omgeving van de spoorverbinding. Uit de berekening blijkt dat bij de ontwikkelingen in het gemengd gebied en bij de eventuele ontwikkeling van kantoren langs de nieuwe Spoorlaan een toename van het GR optreedt tot maximaal een factor 1,21 maal de oriënterende waarde. Deze waarde zal als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan niet worden gehaald, omdat met het voorliggende bestemmingsplan geen directe bestemming wordt opgenomen voor kantoren langs de nieuwe Spoorlaan. Deze kantoren worden met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. De overschrijding van het GR bij gelijkblijvende personendichtheid bedraagt 1,17 maal de oriënterende waarde. In deze berekeningen is nog geen rekening gehouden met de afspraken die in het kader van het Basisnet Spoor zijn gemaakt over het beëindigen van het vervoer van gevaarlijke stoffen met 'bonte treinen'. Als gevolg van deze afspraak is het warme BLEVE-scenario niet langer een maatgevend scenario waardoor tevens sprake is van een lager GR. In de verantwoording van het GR wordt het GR nader beschouwd en wordt ingegaan op de mogelijkheden om de mate van zelfredding te verhogen en de bestrijdbaarheid van rampen te verbeteren. Deze verantwoording (waarin tevens is ingegaan op de risicosituatie na gebruikmaking van de wijzigingsmogelijkheden in het bestemmingsplan) is opgenomen in Bijlage 4.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten noorden van het plangebied ligt een tweetal hogedruk aardgasleidingen. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van deze leidingen weergegeven.
Tabel 4.4 Kenmerken buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
naam | maximale werkdruk | uitwendige diameter | PR 10-6 -contour | invloedsgebied GR | afstand tot plangebied |
aardgasleiding Gasunie A-517-KR | 66,2 bar | 30 " | 0 m | 380 m | leiding ligt in plangebied |
aardgasleiding Gasunie A-559-KR | 66,2 bar | 36 " | 0 m | 430 m | leiding ligt in plangebied |
Voor beide bovenstaande leidingen geldt dat in het kader van de externe veiligheidsvisie risicoberekeningen zijn uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in de huidige situatie sprake is van een GR van ten hoogste 0,37 maal de oriënterende waarde (A-517-KR) en 0,28 maal de oriënterende waarde (A-559-KR). Binnen het invloedsgebied van beide leidingen worden met het voorliggende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In de verantwoording GR wordt nader ingegaan op de effecten in geval van een incident met een van de leidingen in relatie tot de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid.
Ten oosten van het plangebied is nog een aardgasleiding aanwezig (A-555-KR, 42 "/66 bar). Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze leiding zodat deze leiding niet nader is beschouwd.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Als gevolg van de ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt is sprake van een toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de A15, de spoorverbinding Rotterdam-Breda en het lpg-tankstation Dierenstein. Alleen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geldt dat er mogelijk sprake is van een toename van de overschrijding van de oriënterende waarde na uitvoering van het bestemmingsplan. Met de huidige personenbezetting op het bedrijventerrein en het groeiende vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor wordt in 2020 een lichte overschrijding van het GR verwacht van 1,17 maal de oriënterende waarde.
4.9 Kabels En Leidingen
In het plangebied en de directe omgeving zijn, naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die zijn genoemd in de paragraaf externe veiligheid, geen overige planologisch relevante leidingen gelegen.
Ten noorden van de A15 is een hoogspanningsverbinding aanwezig. De minister van VROM heeft in 2008 een tweetal adviezen1 gepubliceerd over het omgaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen in de omgeving van hoogspanningslijnen. VROM adviseert om terughoudend te zijn met de ontwikkeling van gevoelige functies binnen de in het advies aangegeven indicatieve zones rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van een elektromagnetisch veld. Gevoelige functies zijn in dit geval functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, scholen en kinderopvangvoorzieningen.
Onderzoek
Ten noorden van de A15 bevindt zich de 150 Kv bovengrondse hoogspanningsverbinding Krimpen-Waalhaven. Voor deze hoogspanningsverbinding is een belemmeringenstrook opgenomen van 55 m (27,5 m aan weerszijden van deze verbinding, gemeten uit het hart van de verbinding). Binnen deze belemmeringenstrook gelden beperkingen voor bouwen en gebruik in verband met de veiligheid van aanwezige personen en een ongestoorde bedrijfsvoering door de leidingbeheerder Tennet. Dit betekend dat water, groen en wegen wel zijn toegestaan, maar bebouwing wordt uitgesloten. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de hoogspanningsverbinding. Binnen de belemmeringenstrook worden geen gebouwen mogelijk gemaakt. In de huidige situatie bevindt zich wel een drietal woningen langs de Reijerwaardseweg binnen de belemmeringenstrook. Dit betreft een bestaande situatie waar in het kader van het voorliggende bestemmingsplan geen maatregelen voor worden genomen. Afweging van bestaande situaties vindt plaats onder toezicht van de minister van EL&I in samenwerking met Tennet.
Voor 150 Kv hoogspanningsverbindingen geldt een indicatieve zone van 2 x 80 m waarbinnen terughoudend moet worden omgegaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen. Het bestemmingsplan maakt binnen deze afstand enkel de ontwikkeling van bedrijvigheid mogelijk, dit is geen gevoelige bestemming en vormt dus geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar de specifieke magneetveldzone. De hoogspanningsverbinding vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het plangebied bevindt zich tevens twee watertransportleidingen (noordoostzijde plangebied). Voor de naast elkaar gelegen watertransportleidingen (met diameters van 140 cm) geldt een totale belemmeringenstrook van 22 m.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
- 1. Ministerie van VROM, Advies met betrekking tot hoogspanningsleidingen, SAS/2005183118, september 2005. Ministerie van VROM, Verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningsleidingen, DGM\2008105664, 4 november 2008
4.10 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt enkele functiewijzigingen mogelijk. Dit betreft een functiewijziging van een bedrijfsbestemming naar de bestemming 'Gemengd' ten oosten van het NS station Barendrecht en een wijziging van bedrijfsbestemming naar de bestemming 'Verkeer' in verband met de aanleg van de Spoorlaan. Ter plaatse van de functiewijzigingen dient aan de hand van beschikbare bodemgegevens inzicht te worden gegeven in de bodemkwaliteit.
Spoorlaan
In het kader van een bestemmingswijziging is ter plaatse van de Spoorlaan een bodemonderzoek uitgevoerd (ATKB, 20091383/RAP01, 11-03-2010). De bodem en het grondwater ter plaatse bleken licht verontreinigd met enkele zware metalen en PCB's. Nader bodemonderzoek werd ten tijde van het onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Oostzijde NS-station
De bodemkwaliteitsgegevens uit het bodeminformatiesysteem zijn te oud om nog als representatief voor de huidige situatie te kunnen worden gezien (Verkennend bodemonderzoek, Terron, 01-07-1995). Bij ontwikkelingen op deze locatie zal een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) moeten worden uitgevoerd.
Bodemkwaliteitskaart
De bodemkwaliteit voldoet gelet op de bodemkwaliteitskaart van Barendrecht (vastgesteld april 2012) voor wat betreft de bovengrond (0-0.5 m-mv) aan bodemfunctieklasse Wonen en aan bodemfunctieklasse AW2000 voor wat betreft de ondergrond (0.5-2.0 m-mv). De toepassingseis voor de bovengrond is bodemfunctieklasse 'Wonen'. Voor de ondergrond is deze bodemfunctieklasse AW 2000.
Conclusie
Voor alle ontwikkelingslocaties geldt dat voorafgaand aan de grondwerkzaamheden een verkennend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Op basis van de beschikbare bodeminformatie worden geen bijzonderheden verwacht.
4.11 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 5.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een bestaand bedrijventerrein met bebouwing, verharding, groenstroken en watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het plangebied is de vestiging van bedrijven tot categorie 4.2 mogelijk. Van dit type bedrijven is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000. De totale verkeersgeneratie van de bedrijventerreinen bedraagt circa 29.000 motorvoertuigen (twee richtingen). Deze verkeersgeneratie verdeelt zich over het wegennet, waarbij ongeveer 10% (2.900 motorvoertuigen) over de A15 naar het oosten rijdt. Circa 13,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch. Dit gebied is gevoelig voor stikstofdepositie, met name het habitat H6120 Stroomdalgraslanden dat een kritische depositie kent van 1.250 mol/ha/jr. Dit habitat is aanwezig op de Kop van de Oude Wiel. De achtergronddepositie is hier hoger dan de kritische depositie, zodat extra depositie de instandhoudingsdoelen voor dit habitat (uitbreiding oppervlakte, behoud kwaliteit) in gevaar kan brengen. Eventueel extra vrachtverkeer van het Bedrijventerrein-oost passeert in kleine aantallen over de A15 op minimaal 500 m van het stikstofgevoelige habitat. De eventuele extra stikstofdepositie van dit verkeer is zeer klein. Deze depositie komt bovendien terecht in een dynamisch riviermilieu. De belangrijkste sturende processen bij ontstaan en behoud van stroomdalgraslanden zijn begrazing, rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting, erosie), winddynamiek (nodig voor rivierduinvorming) en ijsgang. (Directie Kennis, OBN 2008). Overstromingen door extreem hoogwater (incidenteel en kortdurend, minder dan eens per jaar) zijn belangrijk voor de instandhouding van het type, omdat daarmee basenrijk water of vers zand en zavel worden aangevoerd die zorgen voor een blijvende buffering van de standplaats (Profielendocument, 2008). Deze stroomdalgraslanden worden door jaarlijks maaien en afvoer, eventueel in combinatie met (na)beweiding in stand gehouden. Daarbij worden jaarlijks grote hoeveelheden stikstof afgevoerd en de zeer geringe extra stikstofdepositie vanaf de A15 zal door dit beheer eveneens worden afgevoerd. Significant negatieve effecten kunnen daardoor geheel worden uitgesloten2.
Op kortere afstand ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas, doch de hier te beschermen habitats kennen een hoge kritische depositie (> 2400 mol/ha/jr). De achtergronddepositie ligt hier ver onder, zodat een eventuele zeer kleine extra depositie vanwege het extra verkeer over de A29 de instandhoudingsdoelen voor dit Natura 2000-gebied niet in gevaar brengt.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Het plangebied vormt slechts marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. De ontwikkelingen in het plangebied zijn hier nauwelijks van invloed op. Het is dan ook niet noodzakelijk maatregelen te treffen.
- In het plangebied zijn geen andere tabel 2 en 3-soorten aangetroffen en ook broedvogels met vaste nesten zijn niet waargenomen.
Gezien het bovenstaande staat de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
- 2. In een vergelijkbare situatie (Rondweg N348 Zutphen) oordeelde de Raad van State (9 januari 2011 nr. 201006773) dat een zeer geringe extra stikstofdepositie ter plaatse van goed beheerde en jaarlijkse overstromende stroomdalgraslanden de instandhoudingsdoelen voor dit habitattype niet gevaar brengt en dat significant negatieve effecten geheel kunnen worden uitgesloten.
4.12 Archeologie
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Gemeentelijk beleid
Beleidskader
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
In het noordelijke gedeelte van het plangebied kunnen in de diepere ondergrond rivierduinen (donken) aanwezig zijn. Deze donken werden in het mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het neolithicum (5300-2000 voor Christus) in dit gebied veelvuldig als verblijf- en woonplaats benut. Eveneens zijn er voor het noordelijke deel van het plangebied aanwijzingen dat er in het neolithicum een rivierarm aanwezig is geweest, waarvan de oevers eveneens werden bewoond. In het plangebied, bij de Kamerlingh Onnesweg, is op de top van de donk (op een diepte van circa 4 m beneden NAP) een fragment prehistorisch vuursteen gevonden. Als gevolg van veengroei in de moerassen raakten de donken geleidelijk aan overdekt met veen, waardoor de mogelijkheden voor bewoning afnamen.
In de ijzertijd (800-50 voor Christus) zorgden krekenstelsels ervoor dat delen van het natte moerasgebied werden ontwaterd. De droge arealen veen konden door de boeren uit de ijzertijd worden benut. In Barendrecht zijn geen vindplaatsen uit deze periode onderzocht, maar uit onderzoek op bijvoorbeeld Voorne-Putten is bekend dat het nu om voltijd boeren gaat.
In de Romeinse tijd (50 voor Christus- 400 na Christus) was het westelijke deel van IJsselmonde intensief bewoond. 'Romeins' IJsselmonde zal vooral een agrarisch karakter hebben gehad. De inheemse boeren exploiteerden vanuit hun boerderijen de klei- en veengebieden, waar akkerbouw en veeteelt werden bedreven. De gemeente Barendrecht telt enkele vindplaatsen uit de Romeinse tijd, waarvan er een - een dam met duiker - is opgegraven in het Havenkwartier.
In de loop van de 3e eeuw na Christus kwam een eind aan de bewoning op IJsselmonde. Grote delen van het land waren weer moeras geworden. Hier en daar werd nog gewoond, maar veel vondsten uit die tijd en de eeuwen daarna zijn er niet.
Op de oevers van de Waal en de Oude Maas kan vroegmiddeleeuwse bewoning hebben plaatsgevonden. Rond het jaar 1000 werden de veengebieden en de meer landinwaarts gelegen klei-op-veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd, waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw. De oudste middeleeuwse bewoningssporen die we vinden in het hart van IJsselmonde lagen op een veenondergrond. Vindplaatsen uit de 11e-13e eeuw in Barendrecht kennen we uit Bijdorp en uit Vrijenburg. Door het inklinken van de bodem als gevolg van het ontwateren van het veen kwamen de ontgonnen gebieden zo laag te liggen dat ze op den duur door dijken beschermd moesten worden tegen binnendringend water. Uiteindelijk ontstond in het centrale deel van IJsselmonde een grote polder, de Riederwaard. De Noldijk, juist ten zuidoosten van het plangebied, maakte vermoedelijk deel uit van de dijk rond de Riederwaard. De voortgaande klink van het veengebied zorgde er uiteindelijk voor dat de bewoning daar tot een eind kwam en zich naar het zuiden, richting Oude Maas en Waal, verplaatste.
Het plangebied maakte in de late middeleeuwen deel uit van de Riederwaard. De oudst bekende vermelding van de Riederwaard dateert uit 1214. Na het overstromen van de Zwijndrechtse Waard werd de Waal binnengedijkt en vormde de dijk op de rechteroever van de Waal de grens met de Riederwaard. In de periode 1373-1375 gaat ook de Riederwaard als gevolg van overstromingen verloren. De schade was enorm: nederzettingen als Pendrecht, Carnisse, West-Barendrecht en Oost-Barendrecht verdronken en de uitgestrekte ontginningen van de Riederwaard gingen verloren. Delen van de dijken van de oude Riederwaard bevinden zich in de ondergrond en worden afgedekt door het overstromingsdek dat is gevormd tussen 1373 en 1650. De Noldijk langs de Waal is, zoals hierboven vermeld, waarschijnlijk een voortzetting van de oude dijk van de Riederwaard.
In de eeuwen die volgden op de rampjaren werd het overstroomde land in fasen weer ingedijkt. Het plangebied beslaat delen van de toenmalige Polder Nieuw Reijerwaard, de Binnenlandse Polder en de Polder Ziedewij. Deze polders werden tot 1525 in fasen bedijkt. Historische kaarten laten aan de oostzijde van het plangebied een smalle strook in de verkaveling zien op de plaats van de huidige Veren Ambachtweg-Tuindersweg. De strook vormt de overgang van de Binnenlandse Polder en Polder Veren Ambacht, een smalle polder met afwijkende verkaveling gelegen tussen de Binnenlandse polder en de Polder Nieuw Reijerwaard. Mogelijk is de strook een indicatie voor een voormalige dijk of dijkzate tussen de polders.
Archeologische verwachting
In het hele plangebied zijn archeologische waarden uit de prehistorie, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd te verwachten. Delen van de oudste dijken, aangelegd na de overstromingen van 1373-1375 en vóór 1525, liggen binnen het plangebied. Een klein deel van de dijk van de Polder Nieuw Reijerwaard is nog herkenbaar in de huidige Reijerwaardseweg, in het noordwesten van het plangebied. Hetzelfde geldt voor de Gebroken Meeldijk in het zuidoosten. Op de dijken zelf en aan de west- respectievelijk de noordkant ervan kunnen zich bewoningssporen vanaf circa de 15e eeuw bevinden.
In het noordelijk deel van het gebied geldt voor de zone waar zich in de ondergrond een rivierduin en een fossiele stroomgordel bevinden een verhoogde kans voor het aantreffen van bewoningssporen en vondsten uit de midden- en nieuwe steentijd.
Conclusie
Ter bescherming van mogelijke archeologische waarden is op de bij dit plan behorende verbeelding, voor die gebieden waar een redelijke tot grote kans op archeologische sporen aanwezig is, zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen (zie figuur 4.8), inclusief vergunningenstelsel. Het aspect archeologie staat op deze manier de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Figuur 4.8 Archeologische dubbelbestemmingen
4.13 Cultuurhistorie
Beleidskader
In 2009 is door het Rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. Een belangrijk ander doel van deze nieuwe visie is het formuleren van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt.
De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdère', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Monumentenzorg
Alle, op het moment van planvaststelling in het plangebied aanwezige, rijks-, gemeentelijke en overige monumenten zijn op de plankaart aangegeven, zodat ze bij bouwplantoetsing gemakkelijk herkenbaar zijn. In het plangebied ligt een monument langs het dijklint Gebroken Meeldijk.
Gemeentelijke monumenten:
- Gebroken Meeldijk 68 (Jabaay).
Landschappelijke en cultuurhistorische waarde
De inpolderingsgeschiedenis van het gebied is minder goed herkenbaar dan in de andere gebieden van Barendrecht. Binnen het plangebied zijn nog wel een aantal dijklinten aanwezig zoals de Gebroken Meeldijk, de Dordtsestraatweg, de Reijerwaardseweg en de zuidzijden van de Wester Hordijk en Kooiwalweg. Deze dijklinten hebben, ondanks dat ze niet meer zo goed herkenbaar zijn, een redelijke hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde, zie figuur 4.8.
Figuur 4.8 Cultuurhistorische waardenkaart (bron: cultuurhistorische atlas provincie Zuid-Holland)
Conclusie
In het plangebied is sprake van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Daarnaast bevindt zich één gemeentelijk monument in het plangebied. Deze is bovenstaand beschreven. Omdat deze locatie al worden beschermd door middel van een juridische status, is het opnemen van een regeling voor deze panden niet noodzakelijk.
Binnen het bestemmingsplan worden verder geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de monumenten- of cultuurhistorische status kunnen aantasten. Hierdoor vindt geen wijziging plaats op de bestaande cultuurhistorische waarde. Derhalve kan worden gesteld dat dit aspect de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg zal staan.
4.14 Duurzaamheid
Binnen de stadsregio Rotterdam werken de 15 gemeenten samen aan een duurzame regio. Onder de noemer Regionale Klimaatagenda voeren de regiogemeenten samenwerkingsprojecten uit die bijdragen aan de regionale doelstelling voor CO2-reductie: 40% reductie in 2025 ten opzichte van 1990.
Eén van de onderdelen waar gezamenlijke afspraken over worden gemaakt is energieprestatie als criterium bij gronduitgifte van nieuwe bedrijven. Een gezamenlijke ambitie is gesteld om voor de bedrijventerreinen bij de planvorming GPR Stedenbouw toe te passen ten behoeve van de beleidsbepaling en de inrichtingskeuzes. De gemeente streeft naar een totaalscore van 7,5 en een score van 7,5 op de module energieprestatie.
Voor de ontwikkeling op gebouwniveau, wordt GPR gebouw 4.1 toegepast, met een streven naar 7,1 score binnen de module Energie en een totaalscore van 7,5. Hiertoe kunnen bedrijven gebruikmaken van de licentie van de gemeente.
4.15 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de herstructurering van het plangebied en de ontwikkeling van de gemengde functies ten aanzien van de milieu- en overige aspecten. Er is vanuit het oogpunt van de hiervoor beschreven aspecten sprake van een goede ruimtelijke situatie.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
5.1 Verantwoording Planvorm
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit voor perceelsgewijze ontwikkelingen die aansluiten op de vigerende regelingen en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
De bestemmingsregeling is in hoofdzaak consoliderend van aard, waarbij het huidige gebruik en bebouwingsbeeld gereguleerd wordt in een geactualiseerde bestemmingsregeling. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en is waar mogelijk ruimte voor verbetering gecreëerd. Voor het gehele plangebied geldt dat de opbouw en de gebiedsspecifieke uitstraling moet worden behouden en waar mogelijk versterkt. Het gebruik van globale (meeromvattende) bestemmingen en ruime bouwvlakken biedt hiertoe soelaas. Hierbij is tevens rekening gehouden met het behoud en de bescherming van de aanwezige historische bebouwing, waarbij mogelijkheden voor sturing en behoud van bijzondere kwaliteiten in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar te worden gemaakt. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen. De bestemming is het centrale onderdeel van een bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf worden de bestemmingen behandeld en beknopt toegelicht.
Agrarisch
Tussen het woonlint en het spoor (ten noorden van de A15) liggen nog enkele agrarische percelen. Deze percelen hebben een overeenkomstige bestemming toegekend gekregen. Aan de agrarische percelen is een wijzigingsbevoegdheid toegekend die het mogelijk maakt om deze gronden te wijzigen in een bedrijfsbestemming. Hieraan is een aantal voorwaarden gesteld waarbij geldt dat:
- een bedrijfscategorie wordt toegepast waarbij in de milieuzonering afstemming heeft plaatsgevonden met de in de omgeving gelegen woningen. Deze afstemming dient plaats te vinden aan de hand van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' en de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009);
- de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 7 m;
- het te bebouwen oppervlak niet meer mag bedragen dan 60% van het bestemmingsvlak;
- indien niet in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m bedraagt;
- het aantal te realiseren parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota;
- zelfstandige kantoren en perifere detailhandel niet zijn toegestaan;
- een bodemonderzoek is overlegd waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor de beoogde functiewijziging.
Bedrijventerrein
Voor de bedrijven is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. Voor bedrijven met een hogere dan algemeen toelaatbare categorie, wordt een maatbestemming gehanteerd. Bij bedrijfsbeëindiging of –verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen het algemene toelatingsbeleid. De maatbestemmingen zijn opgenomen door middel van aanduidingen op de verbeelding en hierop van toepassing zijnde regels.
Ter behoud van de AGF-sector op het bedrijventerrein een nadere aanduiding opgenomen. Daar waar uitsluitend bedrijvigheid uit de AGF-sector gewenst zijn, is de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - AGF' opgenomen. Dit is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.
Beeldbepalende elementen hebben een strak bouwvlak toegekend gekregen. Voor de overige gebouwen zijn ruimere bouwvlakken opgenomen om zodoende flexibiliteit te bieden. Daar waar globale bouwvlakken zijn opgenomen is een flexibele invulling van de bedrijfspercelen mogelijk gemaakt, waardoor de ruimtelijk gewenste initiatieven ingepast kunnen worden. Ter bescherming van de waardevolle karakteristieke bebouwing, is voor deze bebouwing de aanduiding 'karakteristiek' toegekend.
Op enkele percelen (aan de Spoorlaan en de zuidwesthoek van het plangebied) is een algemene wijzigingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen die het mogelijk maakt een hogere bouwhoogte te realiseren.
Gemengd
Nabij station Barendrecht is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. In dit deel zijn bedrijven, (commerciële) dienstverlening (hotel, congrescentrum etc.) en kantoren voorzien. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn opgenomen in de bij dit plan behorende regels en verbeelding.
Groen
Ter bescherming van de beeldbepalende groenelementen is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de openbare groenvoorzieningen, almede voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen die verspreidt over het plangebied voorkomen opgenomen. Alleen andere bouwwerken (een bouwwerk, geen gebouw zijnde) zijn toegestaan.
Horeca
In het plangebied liggen verschillende horecabestemmingen. Deze hebben een passende regeling gekregen waarbij horeca-activiteiten tot en met categorie 2 zijn toegestaan. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn opgenomen in de bij dit plan behorende regels en verbeelding.
Tuin
Deze bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voor- en zijtuinen behorende bij de woningen en voor een aantal andere gronden waarvoor in het kader van dit bestemmingsplan geen gebouwen worden toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Verkeer
De in het plangebied aanwezige hoofdverkeerswegen/gebiedsontsluitingswegen inclusief bijbehorende voet- en fietspaden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Voor andere bouwwerken is een maximale hoogtemaat opgenomen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting.
Water
Binnen de bestemming 'Water' zijn watergangen en waterpartijen opgenomen. Andere bouwwerken en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan. Binnen de overige bestemmingen is eveneens water toegestaan. De beschermingszones van de A-watergangen zijn voorzien van een passende dubbelbestemming.
Wonen - Lintbebouwing
Deze bestemming is toegekend aan die woningen die grotendeels deel uitmaken van de 'historische' bebouwing, met de daarbij behorende erfbebouwing, andere bouwwerken, overkappingen, erven en ontsluitingspaden. Het zijn doorgaans oudere grondgebonden woningen, boerderijen en nieuwe woningen ter vervanging van oudere woningen. Het gezamenlijk kenmerk is hun grote onderlinge verschil in oorsprong (voormalige boerderij, winkel, bedrijfspandje of gewoon woning), grootte, bouwvorm, afmeting en vorm van het perceel. Gezamenlijk bepalen zij in hoge mate het karakter van deze historische bebouwing.
Een dergelijke diverse bebouwing vraagt om een regeling die met name ten aanzien van situering en hoofdvorm bescherming biedt. Tevens verdient het aanbeveling om de onderlinge samenhang, zoals die in de loop der tijden tot stand is gekomen, veilig te stellen bij eventuele nieuwbouw of ingrijpende verbouwingen. Dit is gedaan door middel van het toepassen van bouwvlakken waarbinnen het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden. Hierdoor vindt afstemming plaats met de aangrenzende bebouwing. Hierbij zijn regels opgenomen ten aanzien van aan te houden afstanden van hoofdgebouwen tot aan de perceelsgrenzen, de hoogte en dergelijke. Ook is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd.
Leidingen (dubbelbestemming)
In het plangebied liggen planologisch relevante leidingen. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leidingen zijn verankerd in de regels. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.
Waarde - Archeologie - 1 (dubbelbestemming)
Voor de zones met de voormalige dijken en voor het gebied waar zich de resten van een rivierduin en een fossiele stroomgordel in de ondergrond bevinden (Waarde -Archeologie - 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie - 2 (dubbelbestemming)
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld.
Waterstaat (dubbelbestemming)
Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergangen. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning van het plan afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
5.4 Handhaving
In de gemeentelijke handhavingsnota wordt aandacht besteed aan de handhaving van de bouwregelgeving zoals opgenomen in de Wabo (Bouwbesluit en bouwverordening) en de handhaving van bestemmingsplannen op basis van de Wro. In zijn algemeenheid wordt hierin aangegeven dat handhaving zorgt voor de geloofwaardigheid en legitimiteit van beleid en regels, rechtsverwezenlijking, het beschermen van kwetsbare (openbare en private) belangen en het verwezenlijken van de achterliggende doelen (bijvoorbeeld leefbaarheid, veiligheid) die met wet- en regelgeving beoogd worden.
De nota geeft een aantal algemene uitgangspunten voor handhaving, mede op basis van een voorafgaande risicoanalyse en prioriteitenstelling. Deze uitgangspunten hebben betrekking op onder andere bestaande ongewenste situaties, waarbij wordt aangegeven dat onder meer bestemmingsplannen een duidelijk ruimtelijk kader scheppen waaraan ieder bouwplan of illegaal bouwwerk wordt getoetst. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de volgorde van aanpak van handhavingsgevallen, het stilleggen van illegale bouwwerkzaamheden, de kwaliteit van de openbare ruimte, welstandsexcessen en vermeend vergunningsvrij bouwen.
De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee voornamelijk om de regels betreffende het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Dit betekent dat de vestiging van niet in de diverse bestemmingsomschrijvingen genoemde functies in beginsel niet mogelijk is. De regels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven.
Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft bouw- en woningtoezicht hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt een handhavingstraject ingezet. Als sluitstuk op het handhavingsinstrumentarium is het overtreden van een aantal verbodsregels aangeduid als strafbaar feit (economisch delict). Hierdoor behoort strafrechtelijk optreden op grond van de Wet op de economische delicten tot de mogelijkheden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan voorziet wel in de uitvoering van werken door de gemeente Barendrecht. Of er ook aangewezen bouwplannen mogelijk gemaakt worden, wordt onderzocht en nader uitgewerkt. Daar waar nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, wordt tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het sluiten van een (grondexploitatie)overeenkomst met alle eigenaren. Een risicoanalyse planschade maakt hiervan eveneens onderdeel uit.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak en vooroverleg
Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening zijn de ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost'.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost' heeft vanaf 20 juli gedurende vier weken ter inzage gelegen. Daarnaast is op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost' ten behoeve van het vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. De binnengekomen inspraakreacties en overlegreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota Inspraak en Overleg (zie Bijlage 8).
De aanpassingen naar aanleiding van de inspraakprocedure en het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost'.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.
Binnen de gestelde termijn zijn 9 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn in de nota zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De aanpassingen naar aanleiding van de procedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost'.
Naast wijzigingen als gevolg van de zienswijzen zijn ook enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in het plan. De nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 9.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Bedrijfsinventarisatie
Bijlage 3 Bedrijfsinventarisatie
Bijlage 4 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 4 Verantwoording groepsrisico
Bijlage 5 Onderzoek Flora En Fauna
Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bestaande bedrijventerreinen met bebouwing, verharding, groenstroken en watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 2,3 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas. Zo'n 7,6 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen. Circa 13,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch en ongeveer 5,1 km ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk.
Figuur B1.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Op deze grote afstanden zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Verontreiniging als gevolg van stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten. De Natura 2000-gebieden Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk zijn aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Deze gebieden zijn niet gevoelig voor de verwachte zeer geringe toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten.
De Natura 2000-gebieden Oude Maas en Biesbosch zijn echter wel (redelijk) gevoelig voor stikstofdepositie vanwege de habitattypen die hier zijn aangewezen.
gevoelig habitattype | kritische depositiewaarde* | achtergrondwaar-de 2010 ** | achtergrondwaar-de 2020 ** | |
Biesbosch | H6120 stroomdalgraslan-den | 1250 mol/ha/jr | 1690 mol/ha/jr | 1540 mol/ha/jr |
Oude Maas | H91E0A vochtige alluviale bossen | 2410 mol/ha/jr | 1570 mol/ha/jr | 1430 mol/ha/jr |
* Alterra-rapport 1654, H. van Dobben & A. van Hinsberg, 2008
** Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, RIVM
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat zowel in 2010 als in 2020 in de Biesbosch de kritische depositiewaarde van het meest gevoelige habitattype wordt overschreden. In de Oude Maas ligt de achtergrondwaarde ruim onder de kritische depositiewaarde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Daarnaast zijn de resultaten van het ecologisch veldonderzoek uit 2010 (Bijlage 6) naar vissen, vleermuizen en broedvogels verwerkt.
Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Tijdens het veldonderzoek zijn geen vogels met vaste nesten waargenomen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. In het plangebied zijn tijdens het veldonderzoek op enkele plaatsen foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Het gaat om zeer lage aantallen. Het plangebied is dan ook slechts marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. Er zijn geen kolonies, vliegroutes, balts-, of paarplaatsen aangetroffen.
Amfibieën
Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.
Vissen
Kleine modderkruiper en andere beschermde vissen zijn tijdens het veldonderzoek niet aangetroffen.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B1.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | ||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | nee | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | geen | nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | marginaal foerageergebied gewone dwergvleermuis | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | nee |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het plangebied is de vestiging van bedrijven tot categorie 4.2 mogelijk. Van dit type bedrijven is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000. De totale verkeersgeneratie van de bedrijventerreinen bedraagt circa 29.000 motorvoertuigen (twee richtingen). Deze verkeersgeneratie verdeelt zich over het wegennet, waarbij ongeveer 10% (2.900 motorvoertuigen) over de A15 naar het oosten rijdt. Circa 13,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Biesbosch. Dit gebied is gevoelig voor stikstofdepositie, met name het habitat H6120 Stroomdalgraslanden dat een kritische depositie kent van 1.250 mol/ha/jr. Dit habitat is aanwezig op de Kop van de Oude Wiel. De achtergronddepositie is hier hoger dan de kritische depositie zodat extra depositie de instandhoudingsdoelen voor dit habitat (uitbreiding oppervlakte, behoud kwaliteit) in gevaar kan brengen. Eventueel extra vrachtverkeer van de bedrijventerreinen passeert in kleine aantallen over de A15 op minimaal 500 m van het stikstofgevoelige habitat. De eventuele extra stikstofdepositie van dit verkeer is zeer klein. Deze depositie komt bovendien terecht in een dynamisch riviermilieu. De belangrijkste sturende processen bij ontstaan en behoud van stroomdalgraslanden zijn begrazing, rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting, erosie), winddynamiek (nodig voor rivierduinvorming) en ijsgang. (Directie Kennis, OBN 2008). Overstromingen door extreem hoogwater (incidenteel en kortdurend, minder dan eens per jaar) zijn belangrijk voor de instandhouding van het type omdat daarmee basenrijk water of vers zand en zavel worden aangevoerd die zorgen voor een blijvende buffering van de standplaats (Profielendocument, 2008). Deze stroomdalgraslanden worden door jaarlijks maaien en afvoer, eventueel in combinatie met (na)beweiding in stand gehouden. Daarbij worden jaarlijks grote hoeveelheden stikstof afgevoerd en de zeer geringe extra stikstofdepositie vanaf de A15 zal door dit beheer eveneens worden afgevoerd. Significant negatieve effecten kunnen daardoor geheel worden uitgesloten3.
Op kortere afstand ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas, doch de hier te beschermen habitats kennen een hoge kritische depositie (>2400 mol/ha/jr). De achtergronddepositie ligt hier ver onder, zodat een eventuele zeer kleine extra depositie vanwege het extra verkeer over de A29 de instandhoudingsdoelen voor dit Natura 2000-gebied niet in gevaar brengt.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. In delen van het plangebied vindt echter herstructurering plaats.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Het plangebied vormt slechts marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. De ontwikkelingen in het plangebied zijn hier nauwelijks van invloed op. Het is dan ook niet noodzakelijk maatregelen te treffen.
- In het plangebied zijn geen andere tabel 2 en 3-soorten aangetroffen en ook broedvogels met vaste nesten zijn niet waargenomen.
Gezien het bovenstaande staat de Ffw de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
- 3. In een vergelijkbare situatie (Rondweg N348 Zutphen) oordeelde de Raad van State (9 januari 2011 nr. 201006773) dat een zeer geringe extra stikstofdepositie ter plaatse van goed beheerde en jaarlijkse overstromende stroomdalgraslanden de instandhoudingsdoelen voor dit habitattype niet gevaar brengt en dat significant negatieve effecten geheel kunnen worden uitgesloten.
Bijlage 6 Ecologisch Veldonderzoek
Bijlage 6 Ecologisch veldonderzoek
Bijlage 7 Verkeerskundig Onderzoek Spoorlaan
Bijlage 7 Verkeerskundig onderzoek Spoorlaan
Bijlage 8 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 8 Nota inspraak en overleg