Dwarsligger Barendrecht
Bestemmingsplan - Gemeente Barendrecht
Ontwerp op 28-06-2022 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Bestemmingsplan Dwarsligger Barendrecht met identificatienummer NL.IMRO.0489.BPBTO20220001-0N01 van de gemeente Barendrecht.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Archeologische waarde
Gebied dat vanuit archeologisch oogpunt bescherming behoeft door middel van een dubbelbestemming. Het gebied is gewaardeerd op basis van de trefkans op archeologische relicten. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelden de regels conform de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van het bestemmingsplan.
1.6 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 Bebouwingsoppervlak
Het oppervlak van het bouwperceel, bouwvlak dan wel bouwlaag dat mag worden bebouwd.
1.8 Bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte som van de oppervlakte van de bebouwing in verhouding tot het grondoppervlak binnen een bebouwingsvlak c.q. bestemmingsvlak.
1.9 Bedrijf aan huis
Het door de bewoner uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
- a. niet zijnde horeca, prostitutie of detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
- b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
- c. waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit van de wet milieubeheer noodzakelijk is;
- d. de bewoner op betreffende adres in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven.
1.10 Bedrijfsvloeroppervlak
Het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van bedrijven, waaronder ook kantoren, winkels en horecabedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, voor zover geen deel uitmakend van een bedrijfs- of dienstwoning. De berekening vindt plaats per bouwlaag.
1.11 Begane grond
De vloer direct gelegen achter de hoofdentree van een gebouw.
1.12 Beroep aan huis
De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, consumentverzorgend of daarmee gelijk te stellen gebied, mits:
- a. geen horeca, prostitutie of detailhandel zijnde, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
- b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
- c. de bewoner op betreffende adres in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven.
1.13 Beperkt kwetsbare objecten
Zie tevens artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi):
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare.
- b. dienst- en bedrijfswoningen van andere bedrijven/inrichtingen;
- c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- e. winkels, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder d, van artikel 1 van het Bevi vallen;
- h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c, van artikel 1 van het Bevi vallen;
- i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn; en
- j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.14 Bestaand
- met betrekking tot bebouwing: de als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan dan wel op grond van een verleende bouwvergunning/omgevingsvergunning is c.q. kan worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
- met betrekking tot gebruik: Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.
1.15 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bevi-inrichtingen
Legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijventerrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, lpg-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden. Zie verder: Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 Bewoner
De persoon die volgens de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven als feitelijke bewoner van het betreffende adres.
1.19 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor primaire functies van het gebouw of de daaraan gerelateerde functies geschikt of geschikte maken is, balkon en dakterrassen daaronder begrepen.
1.23 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.25 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 Bruto vloeroppervlak en Bedrijfsvloeroppervlak (BVO)
De bruto vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buiten omtrek van de opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen. De bruto vloeroppervlakte van een overdekt gebouw gebonden buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daarom geen vaste buiten begrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Zie ook NEN 2580.
1.28 Carport/ overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met tenminste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
1.29 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.30 Dak
De gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
1.31 Dakkapel
Een bescheiden, ondergeschikte uitbouw in de kap, bedoelt om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten en waarvan de plaatsing niet ten koste gaat van de karakteristiek van de kapvorm.
1.32 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsactiviteit, waaronder horeca.
1.33 Dienstverlening
Het beroeps en/of bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette, apotheek, pedicures, makelaarskantoren of daarmee naar aard gelijk te stellen diensten, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.
1.34 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.35 Erker
Een ondergeschikte uitbouw van een woning met de omvang en uitstraling van een uitgebouwd venster, veelal gelegen voor de voorgevel.
1.36 Escortbedrijf
Een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.37 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 Geluidsgevoelige objecten
Onderwijsgebouwen met uitzondering van een gymnastieklokaal, ziekenhuizen en verpleeghuizen en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen. Als andere gezondheidszorggebouwen worden bedoeld:
- a. verzorgingstehuizen;
- b. psychiatrische inrichtingen;
- c. medisch centra;
- d. poliklinieken;
- e. medische kleuterdagverblijven; en
- f. woningen.
Zie tevens artikel 1 Wet geluidhinder.
1.39 Geluidsgevoelige terreinen
- a. Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg; of;
- b. Woonwagenstandplaatsen: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.40 Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
1.41 Groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.42 Hogere grenswaarde
Een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgelegd op grond van de Wet geluidhinder.
1.43 Hoofdgebouw
Een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.44 Hoofdverblijf
De woning waar u gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar feitelijk woont en volgens de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven.
1.45 Horeca
Een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van nachtverblijf, het exploiteren van zaalaccommodatie, het verstrekken van drank en het voor direct consumptie bereiden en verstrekken van etenswaren. Zie ook Staat van Horeca-activiteiten in het bestemmingsplan.
1.46 Kantoor
Voorzieningen gericht op het al dan niet commercieel verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.47 Kwetsbare objecten
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object; of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
Zie ook artikel 1 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen).
1.48 Kunstwerk
Een constructie ten dienste van civieltechnische en/of infrastructurele voorzieningen, zoals een brug, een dam, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening; vliesconstructies en duikers daaronder niet begrepen.
1.49 Maaiveld
De bovenkant of oppervlakte van het direct afgewerkt terrein.
1.50 Maatschappelijke dienstverlening
Dienstverlening inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, religie, begraafplaatsen, crematoria, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen dienstverlening.
1.51 Maatschappelijke voorziening
Overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, religie, begraafplaatsen, crematoria, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.52 Nevenactiviteiten
Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat.
1.53 Nokhoogte
Het hoogste punt van een gebouw, ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en antennes niet meegerekend.
1.54 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, hoogspanningsmasten, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.55 Peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de weg;
- b. in andere gevallen en voor andere bouwwerken: bovenkant vanaf de gemiddelde maaiveld van het aansluitend afgewerkt terrein.
1.56 Perceel
Een of meerdere aaneengesloten bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende grond c.q. gronden.
1.57 Perceelsgrens
Een grens tussen twee percelen.
1.58 Permanente bewoning
Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats door één of meer personen, die op dat adres zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
1.59 Perifere detailhandel
Bedrijven die door de aard en/of omvang van de aangeboden artikelen niet of nauwelijks in traditionele winkelgebieden zijn in te passen. Het gaat daarbij om:
- a. detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano's, surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. tuincentra;
- c. bouwmarkten;
- d. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2 en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's;
- e. nevenassortimenten van onder a t/m d genoemde detailhandel, met dien verstande dat:
- 1. het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment;
- 2. het nevenassortimentsdeel niet meer dan 20% van het netto verkoopvloeroppervlak in beslag neemt;
- 3. uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur.
1.60 Plaatsgebonden risico (PR)
De kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen en of (hitte)straling.
1.61 Praktijkruimte/ateliers
Een werkruimte voor de uitoefening van medische, paramedische, vormgevende of daarmee gelijk te stellen beroepen of werkzaamheden, dan wel een werkruimte ten behoeve van een kunstenaar.
1.62 Productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.63 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding of betaling.
1.64 Risicovolle inrichting
- a. Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
- b. Andere inrichtingen waarvan de 10-6-contour of de veiligheidsafstand buiten de perceelsgrenzen is gelegen.
1.65 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekswinkel, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.66 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Lijst met bedrijfsactiviteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot de afstand tot al dan niet milieugevoelige locaties of gebieden, zoals opgenomen in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten.
1.67 Staat van Horeca-activiteiten
Een lijst van Horeca-activiteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot uitstraling in het algemeen, zoals verstoring en/of hinder, zoals opgenomen in bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten.
1.68 Verbeelding
Analoge en/of digitale verbeelding (weergave) van het plangebied.
1.69 Verkeersvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van verkeer, waaronder: (spoor)wegen, fiets- en wandelpaden, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, verkeersregelinstallaties, halteplaatsen, openbaar vervoersvoorzieningen, oversteekplaatsen, praatpalen, straatmeubilair, trottoirs, groen en bermen, woonerven, duikers, kruisende infrastructuur, geluidswerende voorzieningen en overige vergelijkbare verkeersvoorzieningen.
1.70 Verkoopvloeroppervlak
De in een winkel voorkomende voor de uitstalling en de verkoop van detailhandelsartikelen bedoelde oppervlakte. Dit is in het algemeen de (inpandige) voor het publiek zichtbare en toegankelijke vloeroppervlakte inclusief die van de etalage, vitrine, toonbank- en kassaruimte (plus de loopruimte voor het personeel daarachter), schappen, paskamers, ruimten voor winkelwagentjes en lege dozen evenals de vloeroppervlakte van entresols (met voor klanten voldoende hoogte). Onder de WVO vallen (dus) niet de uitsluitend voor het personeel bedoelde ruimten en niet de ruimten betrekking hebbend op bedrijfskantoor, portiek, ambacht, reparatie, opslag, magazijn, sanitair en distributieruimten ten behoeve van de verwerking van bestellingen evenals van de door personeel bediende diepvries- en koelcellen.
1.71 Voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.72 Voorgevel
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.73 Voorkant
De voorkant van een gebouw is de zijde van het gebouw die achter en evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de voorgevelrooilijn ligt.
1.74 Woning
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat geschikt en bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden in continue samenstelling, waarin geen kamerverhuur wordt bedreven en dat niet is gelegen in logiesgebouwen, zoals pensions en hotels.
1.75 Woonfunctie
Gebruiksfunctie voor wonen betrekking hebbend op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de gebruiksfunctie 'wonen' heeft.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 Hoogte van een bouwlaag
Verticale maat tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen.
2.6 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 Peil
Peil wordt gemeten vanaf de bovenkant van het gemiddelde maaiveld van het aansluitend afgewerkt terrein of vanaf de bovenkant van de weg bij gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. dienstverlening;
- c. maatschappelijke voorzieningen;
- d. zelfstandige kantoren met een bruto vloeroppervlak van maximaal 2.000 m²;
- e. horeca-activiteiten van categorie 1a of ten hoogste 1b zoals opgenomen in de bijlage Staat van Horeca-activiteiten;
- f. bedrijfsactiviteiten van categorie 2 zoals opgenomen in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- g. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- h. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- i. groen- en speelvoorzieningen;
- j. wegen en paden;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
4.2 bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder c. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning omtrent afwijking te verlenen, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
8.2 Archeologische waarden
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemmingen 'Waarde -archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Dwarsligger Barendrecht'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit bestemmingsplan betreft de locatie aan de Dwarsligger, direct ten oosten van het treinstation van Barendrecht. Deze locatie is op dit moment onderdeel van het grondgebied van bedrijventerrein Oost dat samen met de aangrenzende bedrijfslocaties in Barendrecht en Ridderkerk Dutch Fresh Port vormt. De locatie is echter al jaren braakliggend en heeft, in tegenstelling tot omliggende percelen, een gemengde bestemming. De gemeente is hiermee vooruitgelopen op een 'verkleuring' van het bedrijventerrein op deze locatie tegen het treinstation aan.
De Stationstuinen
Door de zeer grote woningbouwopgave in Nederland, en in het bijzonder de Randstad, is door de gemeente het initiatief genomen om binnen het stedelijk gebied van Barendrecht nieuwe woningbouwlocaties te zoeken. De locatie direct bij het treinstation is daarbij uitermate geschikt vanuit het oogpunt van duurzame bereikbaarheid en de verbinding met Rotterdam, Dordrecht en verder. Om die reden is door de gemeente een haalbaarheidsstudie gestart om de mogelijkheid voor woningbouw ten oosten van het treinstation te onderzoeken. Dit heeft geleid tot het Koersdocument De Stationstuinen en daarop volgend op 15 december 2020 de vaststelling van de gebiedsvisie voor De 'Stationstuinen'. Deze visie gaat over de gebiedsontwikkeling, met circa 3.500 woningen en 67.000m2 bvo aan voorzieningen. Hierin functies en bedrijven die een brug slaat tussen het dorp Barendrecht, het agrofood-bedrijventerrein Dutch Fresh Port, het stadse leven in Rotterdam en het recreatielandschap van de Zuidpolder, de oude Maas en het gebied rondom de Waal. Hierin wordt duidelijk dat De Stationstuinen alle potentie heeft om te transformeren naar een bruisende plek waar wonen, werken, leren en recreëren samenkomen. Met ruimte voor nieuwe woningen, nieuwe maatschappelijke functies, horeca en een succesvol bedrijfsleven wordt dit een gebied ter versterking van Barendrecht, Dutch Fresh Port en de metropoolregio Rotterdam Den Haag.
Om die reden is De Stationstuinen op Rijksniveau aangemerkt als versnellingslocatie en zijn inmiddels ook gelden van de WoningBouwImpuls toegekend aan de ontwikkeling. De eerste stappen voor de daadwerkelijke realisatie worden op dit moment gezet en dit bestemmingsplan vormt daar onderdeel van.
Nieuwe kansen
Als eerste stap heeft de gemeente een voorbereidingsbesluit (d.d. 11 mei 2021 vastgesteld en 2 juli 2021 gepubliceerd) genomen voor het ruime plangebied van De Stationstuinen. Hiermee is geanticipeerd op de geplande woningbouw. Het plangebied van dit bestemmingsplan is onderdeel van het gebied van het voorbereidingsbesluit.
In vervolg op het voorbereidingsbesluit is de gebiedsvisie voor De Stationstuinen opgesteld en een ontwikkelkader. In dit ontwikkelkader is de locatie gereserveerd voor de ontwikkeling van een calamiteitenpost en verkeersleidingspost. De gemeente had hierover afspraken gemaakt voorafgaand aan de ontwikkeling van De Stationstuinen en heeft ook een afwijkingsbesluit, d.d. april 2022, genomen om deze functies mogelijk te maken. Deze functies zijn daarom in het ontwikkelkader zo goed mogelijk ingepast.
Bij nadere uitwerking blijkt deze functie echter onvoldoende verenigbaar met de ontwikkeling van een goed woon- en leefmilieu die voorzien is in De Stationstuinen. De gemeente Barendrecht faciliteert daarom de initiatiefnemer bij het zoeken naar een andere locatie voor de calamiteitenpost en verkeersleidingspost, op gemeentegrond of elders, en ondersteunt bij het zo snel mogelijk planologisch geschikt maken van een nieuwe locatie.
De locatie aan de Dwarsligger kan hiermee integraal onderdeel worden van De Stationstuinen met een gemengd programma, inclusief toevoeging van woningbouw. De positie tegen het treinstation aan en direct aan de doorgaande verbinding naar Barendrecht centrum, voor fietsers en voetgangers, maken deze locatie zeer geschikt om woningbouw te realiseren.
Gefaseerd met zicht op transformatie
De Stationstuinen kan niet in 1 keer worden gerealiseerd. Het bedrijventerrein zal gefaseerd worden getransformeerd gedurende de komende 10 - 12 jaar. Dit betekent dat er in tussenfasen nog sprake kan zijn van enige mate van overlast. Dit zal echter tijdelijk zijn. Om hinder te minimaliseren zal zorgvuldig gekeken worden naar eventueel verleggen van verkeerstromen, aanpassing van bedrijfsvoering en tijdelijke maatregelen. Dit in overleg met bedrijven en initiatiefnemers.
Het plangebied is ook nog begrensd door bedrijven met milieucategorieën van 2-4.1, volgens de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. De categorieën hoger dan 3.2 zijn niet altijd goed te combineren met woningbouw. Er zijn echter op dit moment concrete plannen om deze omliggende bedrijven te beëindigen teneinde hier binnen de gestelde kaders delen van De Stationstuinen te realiseren. Met de eigenaren van de bedrijven ten oosten locatie is een intentieovereenkomst getekend om uitvoering te geven aan woningbouw, met diverse functies, waaronder groen, water en parkeren. Hiermee is er concreet zicht op het beëindigen van deze hinder. Ook voor de locatie ten zuiden van het plangebied zijn concrete gesprekken gaande betreffende transformatie.
Noodzaak
De gemeente acht dat er voldoende zekerheid is dat de transformatie op gang komt op de aangrenzende terreinen. Gezien de grote maatschappelijke opgave om woningbouw te realiseren en de concreethied van de planvorming van De Stationstuinen acht de gemeente het planologisch passend om op dit moment woningbouw als functie aan het bestemmingsplan voor het plangebied toe te voegen. Zo kan zeker worden gesteld dat deze locatie onderdeel blijft van de ontwikkeling van De Stationstuinen en invulling kan worden gegeven aan de urgente vraag naar (betaalbare) woningbouw. Dit in lijn met de plannen waarvoor subsidie is gekregen in het kader van de Woondeal.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen direct ten oosten van het treinstation Barendrecht. Op dit moment vormt het onderdeel van het bedrijventerrein Oost dat primair gericht is op Agro-food bedrijven.
Kadastraal staat de locatie bekend als de gemeente Barendrecht sectie D en perceelnummers 12048, 12050, 12052, 11718, 11720 en 11721.
Afbeelding: ligging plangebied
Afbeelding: begrenzing plangebied
Ten westen van de locatie ligt het treinstation, met blusvijver, en de weg Dwarsligger. Deze weg zal vervallen bij de ontwikkeling van De Stationstuinen.
Ten noorden ligt een braakliggend terrein met een gemengde bestemming, gelijk aan het plangebied. Voor deze locatie is een bouwplan in ontwikkeling met woningbouw als basisfunctie.
Ten oosten ligt een groot logistiek bedrijf. Ook voor dit bedrijf zijn concrete plannen om te transformeren. Dit wordt in een later stadium uitgevoerd.
Ten zuiden liggen enkele kleinere panden van bedrijven die bereid zijn te verplaatsen en waar verregaande gesprekken mee zijn.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost' (vastgesteld op 11 juni 2013). Een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan met de plangrens (rode contour) is opgenomen in onderstaande afbeelding.
Afbeelding Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met begrenzing plangebied
Bestemmingen
Het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd' waarin de volgende functies mogelijk zijn:
- dienstverlening;
- maatschappelijke voorzieningen;
- zelfstandige kantoren met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m2;
- horeca-activiteiten van categorie 1a of ten hoogste 1b zoals opgenomen in de bijlage Staat van Horeca-activiteiten;
- bedrijfsactiviteiten van categorie 2 zoals opgenomen in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
Daarbij is hier sprake van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 en een dubbelbestemming Waterstaat die over de taluds van de aangrenzende A-watergang loopt.
Over het noordelijke deel van het perceel ligt een gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied - 1. Binnen deze aanduiding is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bouwhoogte op de gronden te wijzigen, waarbij geldt dat:
- de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 30 m;
- ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijfsgebonden kantoren uitsluitend toegestaan tot een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2;
- de te realiseren gebouwen vanuit ruimtelijk/stedenbouwkundig oogpunt in overeenstemming zijn met de Structuurvisie Bedrijventerrein Oost;
- het aantal te realiseren parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
Bouwvlak en hoogte
Op het plangebied ligt een bouwvlak dat voor 70% bebouwd mag worden tot een maximum hoogte van 16 meter.
Binnen de wro-zone is het mogelijk om, met instemming van het college van burgemeester en wethouders, te bouwen tot een maximum van 30 meter hoogte.
Planvoornemen
Het beoogde plan voor de locatie aan de Dwarsligger betreft een gemengde ontwikkeling die passend is binnen de kaders voor De Stationstuinen, die zijn vastgelegd in het Ontwikkelkader. Een belangrijke drager van De Stationstuinen is de realisatie van woningen. Daarom is het wenselijk om ook de functie wonen toe te voegen op deze locatie. Daarbij worden de bouwmogelijkheden verruimd. Dit is vanuit planeconomisch en stedenbouwkundig oogpunt wenselijk. De wro-zone komt hier te vervallen.
Om bovenstaande mogelijk te maken is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Voorbereidingsbesluit De Stationstuinen
Op 11 mei 2021 heeft de gemeenteraad van Barendrecht voor de gronden van De Stationstuinen, waaronder onderhavige locatie, een voorbereidingsbesluit genomen. Op 2 juli 2021 is dit officieel gepubliceerd en vervalt derhalve op 1 juli 2022.
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om ontwikkelingen die de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk kunnen belemmeren binnen het gebied te voorkomen. Aangezien de onderhavige ontwikkeling juist voorziet in de mogelijk om woningbouw ter plaatse te realiseren, en daarmee de eerste stap zet naar realisatie van de gebiedsontwikkeling De Stationstuinen, past dit bestemmingsplan binnen de kaders van het voorbereidingsbesluit.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het plan is opgenomen. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 en 5 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 is de juridische toelichting op de planopzet gegeven. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 7, komt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Plangebied
Het plangebied was onderdeel van een groter perceel waar een lange loods met sheddaken op stond. Hier voorlangs een braakliggend terrein dat was ontstaan ten tijde van de aanleg van de spoortunnel en bijbehorende blusvijver. In die tijd was er ook nog geen sprake van de Spoorlaan, De aanleg hiervan startte in 2013 en, na de sloop van de aanwezige bebouwing in 2014, werd deze voltooid.
Met de komst van de Spoorlaan is het oorspronkelijke perceel in twee delen uiteen gevallen. Beide stukken liggen sindsdien braak en wachten op ontwikkeling.
Afbeelding situatie met voormalige loodsen op de locatie
Afbeelding huidige situatie
Aangrenzende functies en structuren
De locatie grenst direct aan het stationsgebied van Barendrecht. Het wordt enkel fysiek gescheiden door de aanwezige blusvijver, een watergang en hiertussen een ontsluitingsweg, de Dwarsligger. Beide entrees van het treinstation zijn binnen enkele minuten te voet bereikbaar vanaf de locatie. Het spoor is aan beide zijden van het station overkluist over een totale lengte van 1.500 meter. Op het dak is een langgerekt dakpark aangelegd dat de verbinding vormt naar het sportpark De Bongerd, in het noorden, en het buitengebied van Barendrecht in het zuiden.
Ten zuiden ligt de Gebroken Meeldijk. Dit historische bebouwingslint is voor de voetganger en fietser de directe verbinding met het centrum van Barendrecht, met haar vele voorzieningen. Langs deze route zijn ook nog woningen aanwezig.
Ten oosten is een grote logistieke loods aanwezig van Fresh Pack Logistics, die in 2009 is gerealiseerd. Om het pand rijden vrachtwagens naar de verschillende loadingdocks aan de noord- en zuidzijde van dit pand. Aan de westzijde (tegen het plangebied aan) is een vrachtwagenparkeerplaats gelegen. Binnenkort wordt gestart met een tijdelijke geluidwerende voorziening langs het terrein van deze bedrijfsfunctie om daarmee de belemmering voor de woningbouw weg te halen. Voor deze locatie is daarbij een stedenbouwkundig plan in voorbereiding met woningbouw. Op afzienbaar termijn zal dit bedrijf dus verhuizen naar Nieuw Reijerwaard, waar al percelen zijn gereserveerd. De verhuizing van dit bedrijf en andere bedrijven in de omgeving, maakt integraal onderdeel uit van de planvorming van De Stationstuinen.
Ten zuiden van de locatie ligt de bedrijfsbebouwing van Jabaay. Het oostelijke gebouw is een monument. Beide gebouwen doen dienst als opslagruimte voor agrarische producten. Voor deze locatie wordt onderzocht of een maatschappelijke functie mogelijk is als nieuwe invulling. Daarmee zal ook deze bedrijfsfunctie op termijn verplaatsen.
Inmiddels is ten noorden van de Spoorlaan Loods38 en café Clementine gerealiseerd en het initiatief van De Verse Grond gestart. Naast horeca worden hier onderwijs, sportfaciliteiten en vergadervoorzieningen aangeboeden. Hiermee is gestart met de placemaking ter voorbereiding op de ontwikkeling van De Stationstuinen, waar hierna uitgebreid op ingegaan wordt.
Ook noemenswaardig is het project Spring! dat sinds juni 2018 naast de noordelijke stationsentree is gerealiseerd. Dit zijn woningen voor kortstondige huisvesting voor onder andere spoedzoekers, statushouders en arbeidsmigranten. Hierbij is ook een kleinschalige horecagelegenheid aanwezig. Met dit initiatief zijn de eerste nieuwe woningen op het terrein verschenen.
Mobiliteit
De locatie wordt op dit moment ontsloten vanaf de Dwarsligger. Deze route loopt tussen Spoorlaan en Gebroken Meeldijk. Langs deze route loopt naast de rijbaan ook een vrijliggend fietspad en voetpad.
Er zijn op dit moment geen parkeerplaatsen in de omgeving.
Op loopafstand zijn beide entrees van het treinstation aanwezig. Bij het treinstation ligt aan de westzijde ook het busstation. In de toekomst zullen ook aan de zijde van De Stationstuinen bussen stoppen. De locatie is daarmee zeer goed bereikbaar met openbaar vervoer.
Groen en water
Langs de locatie loopt een hoofdwatergang. Op het plangebied zelf is geen water aanwezig.
De locatie is op dit moment braakliggend. Er is hiermee ook geen sprake van gebruiksgroen binnen het plangebied of aanwezige opgaande beplanting.
Samenvatting
De locatie is zeer goed bereikbaar met openbaar vervoer en er is een directe verbinding voor alle andere mobiliteitsvormen. Water loopt langs het gebied en er is geen sprake van structuurgroen in en om het plangebied.
Hoewel er volop bedrijven in het gebied aanwezig zijn, worden de eerste stappen gemaakt naar transformatie door de komst van Spring!, de ontwikkeling van tijdelijke functies bij Loods38 en de geplande geluidsvoorzieningen bij het aangrenzende bedrijf Fresh Pack Logistics. Daarbij is sprake van concrete planvorming rondom de locatie met woningbouw als basis. Het toevoegen van woningbouw aan de gemengde bestemming op deze specifieke locatie is vanuit dat oogpunt een voorstelbare stap.
2.2 De Stationstuinen
2.2.1 Koersdocument De Stationstuinen
Het Koersdocument De Stationstuinen is in 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In het koersdocument is de ambitie voor het gebied vastgelegd. Het is de opstap tot de gebiedsvisie en een bestemmings- of omgevingsplan. De volgende ambities zijn in het Koersdocument benoemd:
De nieuwe entree van Barendrecht.
De Stationstuinen wordt een nieuw entreegebied aan de oostzijde van het treinstation van Barendrecht. Dit deel van het bedrijventerrein wordt getransformeerd naar een levendig gemengd gebied en een verbindende schakel naar het bestaande Barendrecht.
Bereikbaar knooppunt voor iedereen.
De Stationstuinen is het knooppunt waar mensen samenkomen. Waar je woont en werkt of eenvoudig de trein pakt naar de stad. Een plek die verbindingen legt tussen logistiek, innovatie en opleiding, maar ook tussen Barendrecht, Dutch Fresh Port en Ridderkerk. Dit gebied versterkt het economisch hart van Barendrecht en voegt een nieuwe plek om te wonen toe aan de Oude Lijn (spoorlijn Leiden-Dordrecht).
Ontmoetingsplek voor kennis en innovatie.
De Stationstuinen bundelt mobiliteit, kennis en innovatie en groeit uit tot een belangrijk servicecentrum voor Dutch Fresh Port. Er is ruimte voor opleiding, onderzoek en nieuwe startups. Tegelijkertijd wordt de bereikbaarheid verbeterd door middel van openbaar en elektrisch vervoer. Als etalage van Dutch Fresh Port draagt De Stationstuinen daarnaast bij aan de beleving en bewustwording van de activiteiten en de waarde van dit bijzondere voedselcluster.
Wonen in het groene hart van Barendrecht.
De grote verstedelijkingsopgave in Zuid-Holland vraagt om intensivering van gebieden rondom openbaar vervoersknooppunten. Wonen is in De Stationstuinen dan ook één van de belangrijkste nieuwe functies in het gebied. Hier echter geen monofunctionele, maar multifunctionele ontwikkeling. Tal van functies zijn mogelijk, waarbij gekeken wordt naar een soepele ‘verkleuring’ van de logistieke bedrijven van Dutch Fresh Port naar een gemengd gebied met intensief wonen rondom het station.
Woondeal
In het Koersdocument De Stationstuinen is in 2019 de ambitie voor het gebied vastgelegd. Tevens is De Stationstuinen door het Rijk aangewezen als een 'versnellingslocatie' binnen de Woondeals, de meerjarige integrale samenwerking tussen overheden en maatschappelijke partners. Het is daarmee een kerngebied voor de grote woningbouwopgave van Zuid-Holland. Dit geeft de visieontwikkeling een stevige impuls. De ligging van De Stationstuinen, binnenstedelijk en dichtbij het treinstation, maakt het tot een ideale ontwikkellocatie. De nabijheid van Barendrecht Centrum en haar voorzieningen versterkt de aantrekkingskracht.
2.2.2 Gebiedsvisie De Stationstuinen
De gebiedsvisie voor De Stationstuinen vormt een verdere uitwerking van de ambities die zijn benoemd in het Koersdocument. De Stationstuinen draagt bij aan het antwoord op de grote vraag naar woningbouw op duurzaam bereikbare locaties langs aanwezige openbaar vervoersnetwerken. Met De Stationstuinen krijgt Barendrecht er een 'vers' stuk stad bij. Een toonaangevend leefgebied waar mensen ontspannen wonen, werken, leren en innoveren. Een plek die nieuw oogt en vertrouwd voelt. Groen zet hier de toon. Het zorgt voor een ontspannen en gezonde omgeving en vormt de zichtbare en voelbare schakel met het Dutch Fresh Port en het groene buitengebied.
Afbeelding: Gebiedsvisiekaart.
De visie voor De Stationstuinen is uitgewerkt in 3 kernwaarden:
- 1. Groen en bewust
- Versterken relatie met het buitengebied;
- Groene, biodiverse openbare ruimte en natuurinclusieve gebouwen;
- Gebruik van duurzame materialen, circulair als streven;
- Energieneutraal met energiebalans voor heel DFP, inclusief De Stationstuinen.
- 2. Gezond bereikbaar
- Voorrang voor voetgangers en fietsers;
- Optimaal gebruik OV;
- Bescheiden autogebruik en -bezit;
- Inzetten op deelmobiliteit;
- Collectieve parkeervoorzieningen;
- Grote delen autovrije openbare ruimte.
- 3. Gemengd programma voor iedereen
- Mix van functies en variatie in doelgroepen en woningtypologieën
- 30% sociale en 20% betaalbare woningen;
- Herkenbare menselijke maat;
- Sterke sociale cohesie;
- Vertrouwd en veilig.
De Gebiedsvisie doet tevens uitspraak over een zestal deelgebieden, elk met een eigen plan en programma dat daar bij past. Het Stationsplein en de Spoorlaan (1) kennen een hoge dynamiek met stedelijk wonen, detailhandel en horeca. In de Spoortuin (2) ligt de focus op onderwijs, innovatie en het bedrijfsleven. Bij het Veilingplein en de Gebroken Meeldijk (3) heerst een rustigere sfeer, met ruimte voor bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen. De Stadstuin (4) en Proeftuin (5) bieden een zeer divers woonaanbod. En het Spoorpark (6) biedt, zoals ook nu al, ruimte voor recreatie en parkeren.
Afbeelding: deelgebieden De Stationstuinen
De gebiedsvisie is door de gemeenteraad van Barendrecht vastgesteld op 15 december 2020.
2.2.3 Ontwikkelkader De Stationstuinen
De gebiedsvisie De Stationstuinen is nader uitgewerkt in een gemeentelijk ontwikkelkader voor de gehele De Stationstuinen. Dit ontwikkelkader is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting als Bijlage 1 Ontwikkelkader.
Het Ontwikkelkader is niet alleen een kader waaraan wordt getoetst. Het is ook bedoeld om partijen met interesse in het gebied uit te nodigen en uit te dagen, alsook inspiratie en richting te bieden om aan de slag te gaan. Vanwege de aard en duur van de opgave is zoveel mogelijk ruimte gegeven voor flexibiliteit, zodat de plannen binnen het gebied kunnen meebewegen met de tijd en de ontwikkelingen. In dit Ontwikkelkader komen de kernwaarden bij diverse thema's terug. Ook staan in het Ontwikkelkader uitgangspunten ten aanzien van het programma. Verder worden adviezen en randvoorwaarden gegeven voor de ruimtelijke kwaliteit van de buitenruimte, mobiliteit, duurzaamheid, klimaatadaptatie, natuurinclusiviteit en circulariteit.
Ruimtelijk casco
Het ruimtelijk casco is een uitwerking van de structuur die is geschetst in de Gebiedsvisie. In het ruimtelijk casco zijn de essentiële onderdelen voor het functioneren van het gebied vastgelegd. Het gaat dan om de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit, water en energie, de hoofdgroenstructuur en het vastleggen van de hoogste dichtheid (wit gearceerd). Met een suggestie van het soort inrichting van de hoofdwegenstructuur, waarbij onderscheid is gemaakt tussen routes die op de auto zijn gericht en routes waar langzaam verkeer dominant is.
Naast het openbare gebied geeft het ruimtelijk casco ook de ontwikkelvelden weer. Binnen deze ontwikkelvelden mag programma worden gerealiseerd. Binnen de ontwikkelvelden dienen ook openbare ruimten te komen, die een rol vervullen in de hiervoor benoemde thema's. Zo wordt recht gedaan aan de kernwaarden 'groen en bewust' en 'gezond bereikbaar'.
Afbeelding: Ruimtelijk casco met in roodbruin aangegeven de ontwikkelvelden
In dit ruimtelijk casco is de locatie niet aangeduid als ontwikkelveld omdat in de tijd van het opstellen van het ontwikkelkader deze locatie daarvoor niet beschikbaar was.
Programma
Er is in De Stationstuinen gekozen om niet met aantallen woningen of specifieke meters per functie te werken, maar bruto vloeroppervlaktes in vierkante meters (hierna: m2 BVO). Het aantal m2 BVO is tot stand gekomen door te kijken naar de gewenste stedenbouwkundige opzet van het gebied en de mogelijke bouwhoogte. Het totaal m2 BVO wordt benut voor een divers programma aan wonen, werken, voorzieningen en gebouwd (privé) parkeren.
De gemeente vindt het erg belangrijk dat De Stationstuinen een multifunctionele wijk wordt, met een goede woon-werkbalans. Daarom wordt als randvoorwaarde meegegeven, dat er in het totale exploitatiegebied van De Stationstuinen ten minste 67.500 m2 BVO gereserveerd moet zijn voor voorzieningen en werken (waarvan minimaal 8.500 m2 voorzieningen). De resterende 449.500 m2 BVO worden benut voor woningen (ca. 3.200) , uitbreiding van werken en/of voorzieningen en de parkeeroplossing voor het totale programma (wonen, werken, voorzieningen). Deze programmatische verdeling is gebaseerd op wat nodig is voor de realisatie van een goed functionerende wijk met voldoende voorzieningen, bestaande bedrijvigheid en de relatie met Dutch Fresh Port in het kader van breed ondernemerschap.
Het woonprogramma is onderverdeeld in drie segmenten (sociaal, middelduur, hoger segment) en kent het volgende vertrekpunt qua procentuele verdeling:
- "Ten minste 50% van het totale woonaanbod valt binnen de prijscategorie horend bij betaalbaar, waarvan minimaal 30% binnen het sociale huursegment.
- "Maximaal 50% van het totale woonaanbod bestaat uit het hogere segment, waarvan maximaal 15%-punt benut mag worden t.b.v. woningen in het betaalbare segment.
Voor de onderdelen 'voorzieningen' en 'werken' gelden de volgende randvoorwaarden/adviezen:
- Voor het exploitatiegebied geldt een minimum van 8.500 m² voor voorzieningen met een verdeling (zoals opgenomen in het ontwikkelkader);
- Advies: Het aanbod voorzieningen bestaat uit zorg, onderwijs (campus en primair), cultuur, horeca, sport en (niet-) dagelijkse detailhandel;
- Voorzieningen en werken moeten het autoluwe karakter van de wijk waarborgen;
- Het aanbod van voorzieningen dient organisch mee te groeien met de ontwikkeling van de wijk;
- De m2 BVO's voor werken en voorzieningen tellen samen op tot ten minste 67.500 m2 BVO;
- Advies: Nevenfuncties vanuit de AGF sector genieten de voorkeur vanwege de relatie met Dutch Fresh Port.
De locatie heeft in het ontwikkelkader een werkfunctie. Dit omdat ten tijde van het opstellen hier een calamiteitenpost en verkeersleidingspost zou komen. Nieuw inzicht leidt er nu toe dat ook hier een gemengd programma gerealiseerd zou kunnen worden met wonen. Dit binnen de kaders van het Ontwikkelkader in De Stationstuinen.
2.3 Stedenbouwkundig Plan
Het stedenbouwkundig plan voor het plangebied is geen losstaand plan. Het vormt integraal onderdeel van het plan voor De Stationstuinen. Het zal dus ook als zodanig behandeld moeten worden. Zowel ruimtelijk als programmatisch dient afstemming plaats te vinden met de andere plandelen van De Stationstuinen.
Deze locatie ligt langs een belangrijke verbindingsroute tussen de twee stationsentrees en de route voor fietsers en voetgangers van en naar Barendrecht centrum. De huidige weg, de Dwarsligger, komt hier te vervallen. In plaats daarvan wordt hier een parkachtige ruimte gerealiseerd die enkel toegankelijk is voor voetgangers en fietsers.
Aan de andere kant vormt bebouwing de begeleiding van het toekomstige park, dat zich uitstrekt van de noord naar de zuidrand van De Stationstuinen, en de nieuwe toegangsroute. Een belangrijke locatie dus die beeldbepalend gaat zijn voor zowel de entree van Barendrecht als de beleving binnen De Stationstuinen.
2.3.1 Volume
In het Ontwikkelkader voor De Stationstuinen was deze locatie als werklocatie opgenomen o.b.v. een specifiek programma van eisen. In de nu voorgenomen ontwikkeling met een gemengd programma met wonen kan een heel ander volume op de locatie gerealiseerd worden. Voor de locatie is een volumestudie gemaakt. Uitgangspunt is hier om een gesloten stedelijk bouwblok te realiseren met een hoogwaardige uitstraling rondom. Er wordt hier volume voorgesteld dat trapsgewijs opbouwt in hoogte. Zo ontstaat een gebouw met menselijke maat en de mogelijkheid om op diverse niveaus groen toe te passen.
De begane grondlaag kan bijna geheel bebouwd worden ten behoeve van verschillende bedrijfs- en maatschapelijke functies, horeca en parkeren voor de gebruikers. Hierop 3 bouwlagen en daarboven nog gedeeltelijk 2 lagen. Aan de zijde van het treinstation, richting de hoofdentree van het station is een hoogteaccent geplaatst. Hiermee zorgt het voor een opbouw van dichtheid richting Spoorlaan, zoals aangegevenin het ontwikkelkader en de gebiedsvisie.
De volumestudie is gedaan om de maximale aantal m² BVO op de locatie te kunnen beoordelen. De uiteindelijke vorm en definitieve m² BVO wordt in dit bestemmingsplan nog vrijgehouden. In de regels is wel de opbouw van het volume in hoogte gespecificeerd. Hiermee is er ruimte voor de architectonische uitwerking, maar wordt het beoogde stedenbouwkundig beeld wel vastgelegd.
Afbeelding: Indicatieve volumestudie
2.3.2 Programma
Op basis van de volumestudie is bepaald dat ca 27.500 m² BVO in dit gebied gerealiseerd kan worden. Hierbij gelden dezelfde programmatische kaders als voor De Stationstuinen, vastgelegd in het ontwikkelkader. Deze zijn onderstaand deels herhaald, maar voor de volledige beschrijving wordt verwezen naar het Ontwikkelkader De Stationstuinen.
Woningen
- Minimaal 50% van het totale woonaanbod bestaat uit betaalbare woningen waarvan minimaal 30% sociale huurwoningen
- Maximaal 50% van het totale woonaanbod bestaat uit woningen in het hogere segment. Uitgaande van 35% mag de resterende 15% worden benut om het aandeel sociale huurwoningen of middeldure woningen uit te breiden.
In de onderstaande woontabel (tabel 3 uit het Ontwikkelkader) staan de gemiddelde gebruiksoppervlakten (GO) per woning per segment. Deze woontabel is ook van toepassing op deze locatie en biedt voldoende ruimte voor starterswoningen en stimuleert een divers woonaanbod. Er wordt gewerkt met gemiddelden (advies) en minimale gemiddelden (randvoorwaarde). Bij de gemiddelde woningoppervlakten gaat de gemeente uit van ca. 175-200 woningen.
Tabel 3 uit het Ontwikkelkader De Stationstuinen
Let op:
- In deze tabel wordt uitgegaan van gebruiksoppervlakten (GO), het aantal BVO is hoger.
- Corporaties in deze woontabel betreffen toegelaten instellingen conform de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015
* In het geval dat er 35% van het totaal gerealiseerd wordt in het hogere segment, wordt de resterende 15% toebedeeld aan het sociale- en/of middeldure segment
** De percentages in beide kolommen (aandeel van het totaal, en verdeling binnen het segment) refereren aan het totale woonaanbod.
*** De kolom m2 GO bandbreedte is richtinggevend (geen advies of randvoorwaarden)
****De kolom m2 GO gemiddelde is een advies. Hier kan omwille van flexibiliteit van worden afgeweken naar een minimaal gemiddelde.
*****Dit minimale gemiddelde is randvoorwaardelijk. Door het minimale gemiddelde toe te passen, is het mogelijk dat het aantal woningen toeneemt.
Het gemiddelde van 73 m2 voor de middeldure huur, gerealiseerd door de corporaties, is gebaseerd op 1/3e kleinere woningen (65-75 m2 GO), en 2/3e grotere woningen (75-87 m2 GO).
Werken en voorzieningen
In De Stationstuinen waarborgt de gemeente de multifunctionaliteit door de verplichting om naast wonen ook werkfuncties en voorzieningen (maatschappelijk, detailhandel en horeca) te realiseren.
Voor deze locatie wordt rekening gehouden met circa 4.500m² aan werkfuncties en voorzieningen
De volgende belangrijke randvoorwaarden gelden voor alle voorzieningen:
- Het aanbod voorzieningen groeit mee met de ontwikkeling van de wijk. Voorkomen moet worden dat in het begin enkel woningen en werkfuncties worden gerealiseerd zonder voorzieningen die nodig zijn om het gebied goed te laten functioneren. Vanaf dag één moet duidelijk en ervaarbaar zijn dat dit een multifunctioneel gebied is.
- Voorzieningen hebben een minimale aantrekkende werking voor autoverkeer. Dit om het autoluwe karakter van de wijk te waarborgen.
- Onderwijs, detailhandel en horeca, (in)direct gelieerd aan het AGF cluster en/of gezondheid, ondersteunen de relatie met Dutch Fresh Port en hebben daarmee de voorkeur.
- De verdeling van de minimaal benodigde m² BVO voorzieningen voor het functioneren van de wijk wordt toegewezen aan Deelgebieden, middels de 'dynamiek-kaart' (figuur 4 van het ontwikkelkader uit Bijlage 1, zie ook hoofdstuk 4). Zo wordt gestimuleerd dat voorzieningen op plaatsen komen die geschikt en wenselijk zijn voor een hogere dan wel lagere dynamiek.
Bij het realiseren van de voorzieningen is het van belang dat ook aantrekkelijke routes worden gecreëerd. Het zorgvuldig plaatsen van (kleinschalige) voorzieningen langs de (voetgangers)routes in De Stationstuinen stimuleert de spreiding van functies. Dit beperkt clustering en het ontstaan van een 'hotspot'. Het plangebied zal dus wat dit betreft afgestemd moeten worden op de hele ontwikkeling van De Stationstuinen.
2.3.3 Mobiliteit
De locatie is gelegen nabij het station van Barendrecht en dat maakt deze locatie ideaal om autobewegingen te beperken en in te zetten op openbaar vervoer en langzaam verkeer (fiets en voetganger). Dit past goed bij de koers om in te zetten op het STOMP-principe. Veel aandacht voor de voetganger en fietser, maar daarnaast ook voor het openbaar vervoer en mobility as a service, waar deelmobiliteit onder valt. Het privé-autogebruik wordt door het collectieve parkeren en een lagere parkeernorm minder op de voorgrond gezet.
Dit is vertaald in de volgende randvoorwaarden voor mobiliteit:
STOMP
Om recht te doen aan de bovenstaande uitgangspunten uit de Gebiedsvisie wordt het STOMP-principe gebruikt bij de ontwikkeling van De Stationstuinen. Dat betekent dat het verkeer binnen het gebied gestuurd wordt op prioriteit voor langzaam verkeer. Het STOMP-principe komt met een duidelijke hiërarchie tussen verschillende modaliteiten:
- Stappen (voetgangers)
- Trappen (fietsers)
- Openbaar vervoer
- Mobility as a Service
- Privé auto
Collectief parkeren
Om een gezonde leefgebied te krijgen wordt het openbaar gebied in De Stationstuinen vooral groen, met ruimte voor een biodiverse inrichting, water en ruimte voor wandelen en fietsen. Het Openbaar gebied moet daarom zo beperkt mogelijk worden gevuld met straatparkeren. Om dit te bereiken wordt in De Stationstuinen uit gegaan van collectieve parkeergarages, openbaar en privé. Enkel aan de oostelijke randen wordt straatparkeren voorzien en incidenteel bij stationsentree en voor mindervaliden.
Aangezien de locatie geheel bebouwd kan worden is er geen sprake van ruimte buiten het gebouw om te parkeren en ook in de directe omgeving is geen parkeerruimte aanwezig. Het is voorzien dat al het parkeren op de locatie collectief opgelost kan worden binnen het bouwblok. Dit zal dan (grotendeels) een openbare parkeergarage zijn.
Het is eventueel mogelijk om het parkeren elders op te lossen in combinatie met andere ontwikkelingen, mits deze parkeervoorziening daadwerkelijk gerealiseerd is. Hierbij geldt dan wel een maximale loopafstand van 200 meter voor bewoners (vanaf entree functie naar entree parkeergebouw) en 250 meter voor bezoekers. Als hier sprake van is dan zal op de locatie ruimte vrij komen voor de toegestane functies.
Parkeernorm
De parkeernormen voor De Stationstuinen zijn gebaseerd op de Parkeernota Barendrecht 2018. Gezien de uitgangspunten voor het mobiliteitsconcept van De Stationstuinen, vanwege de gunstige ligging naast het trein- en busstation, wordt op een aantal punten afgeweken van de parkeernota:
- Bezoekersnorm 0,2: door de goede OV-bereikbaarheid in combinatie met gereguleerd en betaald parkeren.
- Parkeernorm 0,7 parkeerplaats per woning voor sociale huurwoningen tot de lage aftoppingsgrens en 1,1 parkeerplaats per woning voor sociale huurwoningen tot de liberalisatiegrens (beide incl. 0,2 bezoekersplaatsen).
- Horeca naar 4,0: De horecagelegenheden in De Stationstuinen zullen grotendeels gebruikt worden door bewoners, werknemers en andere doelgroepen afkomstig vanuit het gebied zelf.
Deelmobiliteit wordt ingezet voor het verminderen van autobezit binnen De Stationstuinen. Voor het woonprogramma is bepaald dat maximaal 20% van de parkeervraag kan worden ingevuld met deelmobiliteit.
- Op basis van de volumestudie en bovengenoemd programma is ruimte voor een maximaal aanbod van 7 deelauto’s. Per deelauto een reductie van het parkeeraanbod met 4 parkeerplaatsen te behalen.
Voor de locatie gelden de volgende normen:
Op basis van de volumestudie en een indicatief programma van circa 175 woningen en 4.500m² aan werken en voorzieningen zijn 183 parkeerplaatsen nodig. Dit is inclusief deelmobiliteit en dubbelgebruik, uitgaande van een openbare parkeergarage. Deze plaatsen zijn te realiseren binnen het voorgestelde volume in 1 bouwlaag op maaiveld en een kleine 2e verdieping. Daarmee kan de locatie voorzien in de eigen behoefte. Er is eventuele uitwisseling mogelijk tussen functies en wonen en daarom gaat dit bestemmingsplan uit van 175-200 woningen.
2.3.4 Gezondheid
Gezondheid is één van de speerpunten in De Stationstuinen en daarmee dus ook voor deze locatie. Ruimte voor recreatie en beweging, voldoende beleving van groen en ruimte voor ontmoeting en interactie geven invulling aan het begrip gezondheid.
De locatie zelf zal hierop ingericht worden door het realiseren van collectieve ruimten en groen op daken en aan gevels. Daarbij wordt ook het gebied aan de zijde van het treinstation omgevormd tot groen verblijfsgebied met paden voor fietsers en voetgangers. Dit staat in verbinding met het dakpark op het spoor en het buitengebied en sportvoorzieningen in Barendrecht. Goede verbindingen tussen het gebouw en zijn omgeving nodigen mensen uit tot ontmoeten en bewegen.
Hiermee wordt op goede wijze invulling gegeven aan het thema gezondheid.
2.3.5 Biodiversiteit
De randvoorwaarde voor biodiversiteit is gericht op het ondersteunen en stimuleren van biodiversiteit in de met name bebouwde omgeving door het creëren van geschikte habitats. Voor De Stationstuinen ligt het voor de hand om de habitats voor gebouwbewonende soorten en aan water- en oevers gebonden habitats expliciet in de gebouwontwerpen en inrichtingsplannen op te nemen en af te stemmen op het spoorpark (vlindertuin) in de omgeving. Wij hanteren de volgende eisen die bij de uitwerking:
- Het horizontale en verticale oppervlak wordt in samenhang met de groenblauwe structuren in de bredere omgeving ingericht en creëert een hoogwaardige habitat voor ten minste gebouwbewonende en migrerende soorten. Bijvoorbeeld voor de gierzwaluw en huismus.
2.3.6 Klimaatbestendigheid
De Stationstuinen biedt de kans om de doelstellingen op het gebied van klimaatbestendigheid al vanaf de tekentafel mee te nemen. Barendrecht is aangesloten bij het convenant Klimaatadaptief Bouwen. Dit convenant is ondertekend door o.a. bouwbedrijven, gemeenten, Provincie Zuid-Holland, waterschappen, maatschappelijke organisaties en meer. Het doel van dit convenant is het verminderen van wateroverlast, droogte en bodemdaling en hittestress.
Om te komen tot de klimaatbestendigheid van de Stationstuinen zijn de volgende randvoorwaarden opgesteld:
- De eisen vanuit het convenant Klimaatadaptief bouwen worden opgelegd
- Neerslag opvangen en vertraagd afvoeren (minimaal 24 uur, maximaal 48 uur)
- Voorkom schade bij hevige neerslag
- Inrichting afstemmen op de verwachte grondwaterstanden en de zoetwaterbeschikbaarheid tijdens droogte
- 50% van de jaarlijkse neerslag infiltreren
- 40% van alle oppervlakken wordt warmtewerend of verkoelend ingericht
- Koeling van gebouwen mag niet leiden tot opwarming van de (verblijfs- )ruimte in de directe omgeving
De locatie is gelegen aan de hoofdwatergang. Hiermee is afvoer geen probleem, maar dat is slechts wenselijk bij calamiteiten. Uiteindelijk zal deze locatie onderdeel zijn van het grotere watersysteem van De Stationstuinen waarin bovengenoemde punten zijn uitgewerkt. In de tussentijd zal echter ook voldaan moeten worden aan een goede klimaatbestedige basis. Daarmee moet op de locatie zelf voorzien worden in voldoende bergingscapaciteit in de vorm van bijvoorbeeld infiltratiekratten, waterkelder, polderdaken, etcetera.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Met dit initiatief zijn geen nationale belangen gemoeid. Het Barro bevat geen kaderstellende uitspraken voor de afwijkingslocatie. Ook de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft geen specifieke betekenis voor onderhavige ontwikkeling.
Het gebied De Stationstuinen (waarbinnen dit in initiatief valt) is door het Rijk aangewezen als een versnellingslocatie binnen de Woondeal 'Zuidelijke Randstad'. Met deze woondeal wordt gestreefd naar het versnellen van de woningbouwproductie, bijvoorbeeld doordat projecten onder voorwaarden onder de Crisis- en Herstelwet tijdelijk af kunnen wijken van bepaalde normen zodat tijdwinst kan worden geboekt. Met dit initiatief wordt invulling gegeven aan de versnelling van de woningbouwproductie.
3.1.2 Ladderonderbouwing
Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee Bro). De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van 175-200 woningen, 2.200m² BVO werken, 2.200m² BVO voorzieningen en 4.500m² parkeren. De ontwikkeling moet daarom worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarvoor dus een ladderonderbouwing moet worden gegeven.
Bij de toetsing van het initiatief aan de ladder zijn de volgende aspecten van belang:
- Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling: wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte te bevatten binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling.
- De behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling: bij de beoordeling van de behoefte dient het bestaande aanbod en vraag betrokken te worden. Bovendien dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben, dat dit tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
- De ligging van de ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied: op basis van met name de bestemming wordt beoordeeld of de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Als de woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april 2019 in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op. Sinds de vaststelling en in werking treding van de Omgevingsvisie is de visie meerdere malen geconsolideerd waarbij de meest recente versie 15 maart 2022 is.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
- ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Doorwerking planvoornemen
Met dit plan worden woningen mogelijk gemaakt binnen het bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van uitbreiding van een kern. Het plan is lokaal van aard en is niet in strijd met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie. Op de kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie is aan de hand van kaartlagen gebied specifiek beleid weergegeven. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor alle vier de lagen zijn kenmerken benoemd en uitgewerkt in richtpunten. Voor het plangebied is vanwege het stedelijke karakter alleen de laag van de stedelijke occupatie relevant. Het plangebied ligt in 'steden en dorpen'. Ontwikkelingen in 'steden en dorpen' moeten bijdragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. De beoogde ontwikkeling past binnen de bepalingen van de kwaliteitskaart en de Omgevingsvisie. Bovendien krijgt de afwijkingslocatie een kwaliteitsimpuls. De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden. Sinds de vaststelling en in werking treding van de Omgevingsverordening is de verordening meerdere malen geconsolideerd waarbij de meest recente versie 15 maart 2022 is.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.1.2 Ladderonderbouwing.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
In paragraaf 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Doorwerking planvoornemen
In de woondeal Zuidelijke Randstad (mei 2019) is tussen de gemeente en het rijk overeengekomen dat er tot 2040 voldoende bouwcapaciteit moet worden gecreëerd voor de bouwproductie van 230.000 woningen. Een en ander is gebaseerd op een onderzoek naar de marktvraag in de regio Groot-Rotterdam. De ontwikkeling van de Stationstuinen met een capaciteit van in totaal circa 3.500 woningen maakt onderdeel uit van deze woondeal. Deze bestemmingsplanherziening zal betrekking hebben op 175-200 woningen.
Gelet op de grote regionale woningbouwbehoefte en de (regionale) afspraken in de woondeal is in voldoende mate de behoefte voor de woningen aangetoond. Hiervoor kan ook verwezen worden naar paragraaf 3.1.2 Ladderonderbouwing. De woningen zullen in bestaand stedelijk gebied worden gebouwd, zodat ook sprake is van een duurzame ontwikkeling.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Barendrecht
Op 2 juli 2012 is de gemeentelijke structuurvisie van Barendrecht vastgesteld. In deze visie zijn verschillende opgaven opgenomen. De voor dit plan relevante opgaven worden nader toegelicht.
De Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidsnota's en projecten.
Het koesteren en uitbouwen van de werkgelegenheid, het vestigingsklimaat en de economisch sterke positie van Barendrecht is het uitgangspunt. Daarom wordt ingezet op optimaal gebruik van bestaande bedrijventerreinen en openbaar vervoerslocaties voor werkgelegenheid. Daarnaast worden – waar mogelijk – de beperkt aanwezige uitbreidingsmogelijkheden benut voor het realiseren van nieuwe hoogwaardige werklocaties. Naast werkgelegenheid op werklocaties wordt ook ruimte geboden aan werkgelegenheid in de wijk. Zo wordt op duurzame wijze (minder mobiliteit en CO2-uitstoot) invulling gegeven aan een maatschappelijke behoefte. Op regionale schaal blijft Barendrecht inspelen op ontwikkelingen die de economische positie van de gemeente versterken. De ontwikkeling van Nieuw-Reijerwaard als uitbreiding van het – in Barendrecht aanwezige – agricluster wordt dan ook ondersteund.
Op Bedrijventerreinen Barendrecht (Noord)oost wordt ingezet op herstructurering en kwaliteitsverbetering. Het doel is om de reeds aanwezige agrifood-bedrijven om te vormen tot een modern bedrijven- en industrieterrein voor bedrijven in vooral de agrifood sector, kantoren, congresruimten en bijbehorende voorzieningen. De vastgestelde Structuurvisie Bedrijventerrein Oost geeft richting aan het herstructureringsproces. Belangrijke uitgangspunten zijn verbetering van de bereikbaarheid – mede door aanleg van de Spoorlaan – en intensief ruimtegebruik
Station Barendrecht
Het station met de bijzondere overkapping geeft een modern en duurzaam beeld van Barendrecht. De directe omgeving staat daar deels nog sterk mee in contrast. Met de herstructurering van Bedrijventerrein-Oost, inclusief de aanleg van de Spoorlaan, worden aan de oostzijde initiatieven ontwikkeld om aan te sluiten op de stedenbaan-plus status. Aan de westzijde, de woonzijde, is nog maar beperkt ruimte beschikbaar om te anticiperen op die status. Zorgvuldige herstructurering zal ook hier moeten leiden tot een verankering van het station met de (woon)omgeving en nieuwe routevorming naar nabijgelegen voorzieningen en het centrum.
3.3.2 Structuurvisie Bedrijventerrein Oost
De vernieuwing van het treinstation Barendrecht is de 'trigger' geweest voor de herstructurering van het bedrijventerrein en met name de ontwikkeling van de nieuw aan te leggen Spoorlaan en omringende herstructurering en functiewijziging. De visie is erop gericht om richting te geven aan het herstructureringsproces. Het doel van de structuurvisie is met name de Bedrijventerreinen Barendrecht Noordoost om te vormen tot een modern bedrijven- en industrieterrein voor meerdere typen bedrijven maar met de nadruk op de AGF-sector. De visie geeft het streefbeeld weer tot 2015-2020. Er dient een proces op gang te worden gebracht waarbij zoveel mogelijk op de 'natuurlijke' momenten van herhuisvesting of herontwikkeling van bedrijven tot aanpassingen gekomen kan worden conform de richtlijnen van de visie.
Richtlijnen Structuurvisie
In deze richtlijnen wordt gesteld dat er op bedrijventerreinen slechts beperkt ruimte is voor solitaire kantoren, zakelijke- en overige dienstverlening. De kantoor- en dienstverleningsactiviteiten mogen alleen plaatsvinden als nevenactiviteit en met een direct verband met de hoofdactiviteit van het bedrijf. Een uitzondering vormt de stationsomgeving, welke, in lijn met Rijks- en provinciaal beleid, kansen biedt voor kantoorontwikkeling.
In delen van het bedrijventerrein met een kleinschalige verkaveling zijn grote transportbedrijven, of bedrijven met een continu aan- en afvoer van goederen minder gewenst. Bedrijven met een grote publieksaantrekkende werking, zoals bouwmarkten en meubelzaken zijn toegestaan op de delen ten noorden van de A15 en worden verder niet op andere delen van het bedrijventerrein toegestaan.
Wonen op het bedrijventerrein kan alleen indien wonen al is gekoppeld aan het bedrijf in reeds bestaande situaties, maar dient zoveel mogelijk te worden ontmoedigd. (Nieuwe) burgerwoningen worden in ieder geval niet toegestaan. De historische lintbebouwing langs de Gebroken Meeldijk en Reijerwaardseweg/Dordtsestraatweg wordt wel ingepast.
Waar het complex van bedrijventerreinen zich nu als een aaneengebouwd, amorf bebouwingsbeeld presenteert, dient in de toekomst sprake te zijn van een duidelijk samenhangend ruimtelijk structuurbeeld met duidelijke overgangen tussen de verschillen in diverse deelgebieden.
3.3.3 Gebiedsvisie De Stationstuinen
De gebiedsvisie De Stationstuinen is de aanleiding van dit plan. In de gebiedsvisie worden de ambities en wensen van De Stationstuinen beschreven, waarbinnen de locatie is gelegen. Zie ook 2.2.2 Gebiedsvisie De Stationstuinen.
Hierbij is er een aantal kwaliteitsprincipes leidend. Deze zijn hieronder beschreven. Daarnaast is per kwaliteitsprincipe beschreven wat de relatie is met het plangebied.
- 1. Doel is dat er sprake is van een gemengd gebied waarbij wonen een belangrijke functie is. Graag zien we hoe deze ambitie zich vertaalt naar elke fase; Met dit plan wordt aangesloten bij deze ambitie. Er wordt invulling gegeven aan woningen maar ook 'voorzieningen en werken'.
- 2. De regionale en lokale afspraken bepalen dat bij elke ontwikkeling 30% sociale woningbouw en 20% betaalbare woningbouw gerealiseerd moet worden. Initiatiefnemers kunnen hier alleen van afwijken als ze elders binnen het visiegebied compenseren; Er wordt aangesloten bij de lokale afspraken. Het initiatief, waarbij woningen worden gerealiseerd met een mix van gestapelde woningen in de vrije sector, en het midden en sociaal segment voor een brede, diverse, doelgroep voorziet in een kwalitatieve behoefte. In totaal wordt minimaal 30% aan sociale huur gerealiseerd en 20% aan overige betaalbare woningen.
- 3. Er moet een gezond en prettig leefmilieu ontstaan. Dit betekent dat: Er geen hinder is van bestaande bedrijven. Ook geen hinder moet ontstaan vanuit wonen voor bestaande (en te behouden) bedrijven. Hiertoe dienen voldoende maatregelen genomen te worden;
- a. Er is geen hinder van werkverkeer. Hiertoe dient het mogelijk te zijn om de ontsluiting voor vrachtverkeer om te leggen zonder zittende bedrijven te hinderen;
- b. De uitgangspunten met betrekking tot het groene verblijfskarakter voor de openbare ruimte zijn onderdeel van de ontwikkeling;
- c. Het gebied sluit aan op de duurzaamheidsambities van De Stationstuinen op het gebied van klimaatbestendigheid, biodiversiteit en energie, warmte/koude.
In Hoofdstuk 5 wordt hier verder op ingegaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
- 4. De Stationstuinen is autoluw. Daarom zetten we sterk in op deelmobiliteit en parkeren uit het zicht van het straatbeeld. De parkeergarages onder de bebouwing zorgt hier onder andere voor. Daarnaast wordt binnen de Stationstuinen ingezet op een goede bereikbaarheid voor wat betreft het openbaar vervoer. De ligging nabij het treinstation en de nabijheid van bushaltes garandeert dit. Er wordt daarnaast voorzien in voldoende langzaamverkeersroutes door de Stationstuinen.
- 5. Om een samenhangend gebied te laten groeien moet elke fase goed aansluiten op zowel andere fasen als de directe omgeving. Daarbij is het belangrijk dat een fase zelfstandig functioneert, al dan niet samen met voorgaande fasen. De beoogde nieuwbouw kan zelfstandig functioneren en belemmert niet de verdere ontwikkeling van De Stationstuinen. Qua omvang en uitstraling zal het plan aansluiten bij verder te ontwikkelen locaties in De Stationstuinen.
Hoofdstuk 4 Milieueffectrapportage
PM
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Verkeer En Parkeren
Verkeer
AnteaGroup heeft in het kader van het plan De Stationstuinen onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling van het gebied. Om de verkeersafwikkeling in beeld te brengen zijn met behulp van het regionale verkeersmodel berekeningen gemaakt voor de huidige situatie, de referentiesituatie en plansituaties. Het verkeersmodel berekent de verwachte omvang van het verkeer in verhouding tot de capaciteit van de wegen en kruisingen. Twee parameters zijn hierbij relevant:
- Etmaalintensiteiten: het aantal voertuigen dat in een etmaal op de wegen aanwezig is;
- I/C-waarde: De verhouding tussen de intensiteit (I) en capaciteit © van het wegvak of de kruising per uur. Deze waarde wordt uitgedrukt voor het drukste uur van de ochtend- en avondspits
Etmaalintensiteiten
De etmaalintensiteiten zijn zowel voor de wegen binnen het plangebied als voor de belangrijke ontsluitingswegen inzichtelijk gemaakt. Het verkeer van en naar De Stationstuinen verspreidt zich namelijk over de omliggende wegen, voornamelijk richting de snelweg of het centrum van Barendrecht.
I/C-waarde
De I/C-waarde geeft inzicht in de verwachte doorstroming op de wegen en kruisingen. Als de I/C-waarde boven de 0,8 (of 80 procent) ligt dan is sprake van een verslechterde doorstroming met grote kans op filevorming gedurende de spitsuren. Boven de 0,9 (of 90 procent) is sprake van structurele filevorming. De I/C-waarde is vooral relevant om de doorstroming op de hoofdwegen in beeld te brengen. Voor de grotere lokale wegen (gebiedsontsluitingswegen) geeft de I/C-waarde ook een goede inschatting van de doorstroming, al blijkt in praktijk dat op lokale wegen bij een lagere I/C-waarde (van meer dan 0,6) vaak al problemen kunnen ontstaan. Op het lokale wegennet zijn kruisingen doorgaans bepalend voor de doorstroming.
De ochtend- en avondspits zijn de drukste momenten van de dag. De analyse van de I/C-waarde richt zich dan ook op deze tijdsperioden.
Verkeersafwikkeling op kruisingen
De afwikkeling van het verkeer op de kruisingen in en rond het plangebied is onderzocht. De wijze waarop dit in beeld is gebracht verschilt per type kruising:
- Bij een met verkeerslichten geregeld kruispunt (VRI) is de cyclustijd een indicator. Bij een cyclustijd tussen de 90 en 120 seconden is de afwikkeling kritisch. Boven de 120 seconden is het kruispunt overbelast.
- Bij een rotonde wordt een verzadigingsgraad berekend. Bij een rotonde met fietsers in de voorrang is de afwikkeling kritisch bij een verzadigingsgraad tussen 0,65 en 0,75. Boven de 0,75 is het kruispunt overbelast.
- Bij voorrangskruisingen is een wachttijd van meer dan 15 seconden kritisch. Meer dan 20 seconden is niet acceptabel, omdat dit tot onveilige situaties leidt.
5.1.1 Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat de omgeving van het plangebied uit logistieke functies en kantoren. De locatie zelf is een braakliggende terrein. Het verkeer in de omgeving bestaat uit licht verkeer van werknemers in het gebied en bezoekers van het station die via de oostkant komen. Vanwege de logistieke functie is er daarnaast ook veel vrachtverkeer aanwezig.
De etmaalintensiteiten en I/C-waarden zijn in beeld gebracht voor maatgevende wegvakken (thermometerpunten). Deze zijn in onderstaand figuur op kaart weergegeven. De bijbehorende waarden zijn in de tabel opgenomen.
Afbeelding Thermometerpunten voor het wegennet in en rond De Stationstuinen
Tabel Etmaalintensiteiten en I/C-waarde voor de ochtend-(OS) en avondspits (AS) in de huidige situatie
Etmaalintensiteiten
De Dierensteinweg is de drukste weg in de omgeving van De Stationstuinen. Dit is ook de ontsluitingsweg van het bestaande woongebied van Barendrecht. Ook op de Veren Ambachtseweg zijn de intensiteiten hoog. Dit is de belangrijkste ontsluitingsweg van het bedrijventerrein. Ook verkeer van en naar de zuidkant van Barendrecht maakt gebruik van deze route (via de Boezemweg).
I/C-waarden
In de huidige situatie kent alleen de oprit van de A15 richting Nijmegen een I/C-waarde boven de 0.6. Op overige wegvakken leiden de etmaalintensiteiten niet tot knelpunten ten opzichte van de capaciteit van de wegvakken.
Doorstroming op kruispunten
De kruispuntanalyses zijn bij de referentiesituatie gepresenteerd. Een groot knelpunt op het gebied van de doorstroming is de IJsselmondse Knoop. Dit kruising wordt op het moment van schrijven aangepast.
5.1.2 Toekomstige situatie
Met de ontwikkeling van De Stationstuinen wijzigt het ruimtegebruik in het gebied. In het verkeersmodel zijn de arbeidsplaatsen grotendeels vervangen door woningen en andere type bedrijvigheid (voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid).
Met de planontwikkeling van De Stationstuinen wijzigt ook de verkeersstructuur. In het verkeersmodel is Zuideinde, ter hoogte van het station, afgesloten voor autoverkeer. De verbinding tussen de Spoorlaan en de Gebroken Meeldijk, de Dwarsligger, komt oostelijker te liggen. Ook wordt het terrein in de noordoosthoek van het plangebied ontsloten via Donk, in plaats van via de Spoorlaan.
Onderstaande tabel toont de etmaalintensiteiten en I/C-waarden voor de ochtend- en avondspits in de referentiesituatie en de plansituatie.
De ontwikkeling van De Stationstuinen leidt tot een toename van verkeer op de ontsluitingswegen en de wegen binnen het plangebied. Zuideinde en Donk kennen procentueel de grootste toename van verkeer. Dit komt doordat deze weg de belangrijkste ontsluitingsroute voor het station en de noordwestzijde van het plangebied wordt. De Spoorlaan kent eveneens een grote toename van verkeer. Ook dit vormt een belangrijke ontsluitingsroute voor verkeer.
Onderstaand figuur toont de doorstroming op kruisingen in de plansituatie. De ontwikkeling van De Stationstuinen leidt op enkele kruisingen tot toename van wachttijden. Bij de IJsselmondse Knoop is een verdere verslechtering van de doorstroming te verwachten. Bij de kruising Donk / Dierensteinweg ontstaan knelpunten door de toename van verkeer.
Bij de rotonde Verlengde Voorweg / Spoorlaan ontstaan knelpunten door de toename van verkeer en het kruisen van langzaam verkeer.
5.1.3 Conclusie
Door de realisatie van het totale planvoornemen van De Stationstuinen verslechtert de verkeersituatie in de omgeving van het plangebied. Met de nu in realisatie zijnde herstructurering van de IJsselmondseknoop wordt echter een belangrijk knelpunt verholpen. Daarbij wordt in het gebied ingezet op duurzame mobiliteit en gebruik van het openbaar vervoer door de ligging tegenover het station Barendrecht. Hierdoor wordt het autobezit en gebruik sterk gereduceerd. Met deze ingrepen is de verwachting dat De Stationstuinen realiseerbaar is.
Dit bestemmingsplan betreft een eerste beperkte fase. Op de locatie was al een functie aanwezig in het verleden en deze is vervallen. De verkeerbewegingen ten gevolge van de beoogde bebouwing en functies binnen dit bestemmingsplan passen nog op het bestaande wegennet.
5.2 Geluid
5.2.1 Toetsingskader
Wegverkeer
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
- de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
- de aanleg van een nieuwe weg;
- de reconstructie van een bestaande weg.
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.
Aantal rijstroken | Zone breedte | |
Stedelijke gebied | 1 of 2 | 200 meter |
3 of meer | 350 meter | |
Buitenstedelijke gebied | 1 of 2 | 250 meter |
3 of 4 | 400 meter | |
5 of meer | 600 meter |
Tabel Breedte geluidszones langs wegen
In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor dient middels een ontheffing een hogere waarde te worden vastgesteld
Situatie | Maximale ontheffingswaarde | Artikel |
Stedelijke gebied | ||
Nieuwe woningen | 63 dB | Artikel 83, lid 2 Wgh |
Vervangende nieuwebouw | 63 dB | Artikel 83, lid 5 Wgh |
Buiten stedelijk gebied | ||
Nieuwe woningen | 53 dB | Artikel 83, lid 1 Wgh |
Agrarische bedrijfsbebouwing | 58 dB | Artikel 83, lid 4 Wgh |
Vervangende nieuwebouw | 58 dB | Artikel 83, lid 7 Wgh |
Vervangende nieuwebouw* binnen de zone van een autoweg of autosnelweg | 63 dB | Artikel 83, lid 6 Wgh |
Tabel Maximale ontheffingswaarden
*Met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur en een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogte 100 woningen.
5.2.2 Onderzoek
Sweco heeft een akoestisch onderzoek 'Nieuwbouw voorheen ProRail locatie
Barendrecht' d.d. 28-06-2022 uitgevoerd voor zowel industrielawaai als wegverkeer. Dit onderzoek is toegevoegd aan als Bijlage 2 bij de toelichting. De belangrijkste onderdelen van het onderzoek zijn hieronder opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de rapportage.
In dit onderzoek is de geluidbelasting op de gevels van de geplande woningen op de locatie inzichtelijk gemaakt. De geluidbelasting is bepaald in de huidige situatie door activiteiten bij de bedrijven logistieke centra ‘Olympic Fruit B.V.’ en ‘Hillfresh Internationaal’, de bedrijven aan de Gebroken Meeldijk, de nieuw aan te leggen Padelbanen en de activiteiten bij de bestaande, nu nog leegstaande, bedrijfshallen gelegen aan de Zuideinde. Voorts is er een inkijk gegeven naar de eindsituatie waarbij de twee logistieke centra zijn gestopt en er een nieuwe ontsluitingsweg de ‘Toekomstige weg’ is gerealiseerd met aan deze weg een zogenaamde parkeerhub. Verder is de geluidbelasting veroorzaakt door wegverkeer voor de jaren 2020 en 2030 op de omliggende wegen inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de Wet geluidhinder.
Voor het NS-station geldt een milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een geluidcontour van 50 meter. Echter vanwege de getroffen voorzieningen aan het station (overkapping) kan geconcludeerd worden dat de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwbouw van de woningen niet relevant is.
De niet nader beschouwde bedrijven aan de Zuideinde (ten noorden van de Spoorlaan) en de bedrijven met een milieucategorie die kleiner of gelijk aan zijn 3.2 aan de Gebroken Meeldijk zijn bedrijven die liggen op een afstand groter dan 50 meter van het plan gebied. Hierdoor is de verwachting dat ze akoestisch gezien geen relevante geluid bijdrage hebben.
Het bedrijf Jabaay heeft milieucategorie 4.1. De richtafstand voor deze categorie, in gemend gebied, is 100 meter. Echter uit navraag blijkt dat de huidige functie van deze inrichting enkel een winkelfunctie is. Voor deze functie geldt in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Voor al deze bedrijven is geen nader akoestisch onderzoek verricht.
Voor de meeste van de betreffende bedrijven geldt dat ze, volgens het Ontwikkelkader, op termijn worden vervangen door woningbouw.
Als uitgangspunt voor het onderzoek is een geluidbelasting van (LAr;LT) 50 dB(A) etmaalwaarde op de gevels de nieuwbouw veroorzaakt door elke inrichting apart. Indien deze waarde niet haalbaar is met realistische maatregelen dan is uitgegaan van een waarde van ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde. Voor de gecumuleerde geluidbelasting is uitgegaan van de waarden zoals in het geluidbeleid van de gemeente Barendrecht is opgenomen.
5.2.3 Conclusie
In de basissituatie wordt voldaan aan het ‘stand-still’ principe van de gemeente Barendrecht. In de toekomstige situatie wordt hieraan niet voldaan. De overschrijding wordt veroorzaakt door het verkeer op de ‘Toekomstige weg’. Hiervoor zal deze weg voorzien moeten worden van maatregelen om dit tot een minimum te beperken. Zowel positionering als toepassing van 'stille' materialen worden hierbij meegenomen.
Omdat voor de nieuw te bouwen woningen een overgangssituatie geldt is het aan te bevelen om voor de geluidbelasting uit te gaan van de hoogst berekende gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouw voor de bestaande situatie, verbeterde situatie en de toekomstige situatie. Het aspect geluid levert hiermee geen belemmering op voor het toevoegen van de functie 'wonen'.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Toetsingskader
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
- het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
- het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
- het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ug/m3).
5.3.2 Onderzoek
Op de locatie worden naar verwachting 175-200 woningen gerealiseerd en circa 4.500m² aan voorzieningen en bedrijven. Bij het onderzoek luchtkwaliteit voor nromaliter rekening gehouden met het aantal verkeersbewegingen die worden gegenereed, conform de CROW. Op deze locatie is echter sprake van een bijzonder mobiliteitsregime waarbij het aantal verkeersbewegingen met de auto sterk wordt teruggedrongen. Om die reden wordt gerekend met gemiddelden, waarbij 5 autobewegingen per etmaal worden aangehouden voor de woningen en 15 autobewegingen per etmaal per 100m² voor de voorzieningen en werkfuncties. Dit komt neer op 1.000+675=1.675 autobewegingen. Conform de toelichting in de NIBM-tool mogen de etmaalintensiteiten van een werkdag worden omgerekend naar een weekdag door het toepassen van een weekdagfactor van 0,90 voor woon- en 0,75 voor werkgebieden (zonder detailhandel) hanteren. Uitgaande van een factor van 0,90, omdat de soort voorzieningen en bedrijven nog onbekend zijn, komt het aantal bewegingen uit op 1.507,5 autobewegingen. Hiervan zal slechts een zeer beperkt deel vrachtwagenbewegingen zijn en daarom is hier 1% aangehouden.
Op basis hiervan is middels de NIBM-tool van het Kenniscentrum InfoMil beoordeeld of het plan aangemerkt kan worden als NIBM.
5.3.3 Conclusie
Op basis van de berekening van de NIBM-tool wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
5.4.1 Toetsingskader
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven vol- doende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Op dit moment zijn op de locatie al gevoelige maatschappelijke functies mogelijk, zoals zorg en kinderdagverblijf. Vanwege het toevoegen van 'wonen' als gevoelige functie is het aspect bedrijven en milieuzonering nader bekeken.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve richtafstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse verschillende functies aanwezig en daarmee wordt wordt het gebied gekenmerkt als 'gemengd gebied' en er is sprake is van een verlaagde richtafstand.
5.4.2 Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied is er spraken van de aanwezigheid van milieuhinderlijke functies. Het omgevingstype waarbinnen het planvoornemen zich bevindt, wordt dan ook gekenmerkt als 'gemengd gebied' en er is sprake is van een verlaagde richtafstand. Het bedrijventerrein is daarbij gezoneerd rondom bestaande woningen en loopt op van categorie 2 naar 4.1 in de omgeving van de locatie. Sommige bedrijfspercelen zijn daarmee opgedeeld in verschillende milieucategorieën. Hierbij is gekeken naar de maatgevende categorie en op basis daarvan is de contour bepaald.
Op basis hiervan zijn in onderstaande afbeelding de contouren van omliggende percelen in beeld gebracht.
Afbeelding: Contouren met verlaagde richtafstanden op basis van milieucategorieën uit het bestemmingsplan.
Duidelijk is dat de locatie overschaduwd wordt door hindercontouren van aangrenzende bedrijven. Dit op basis van Hieruit is op te maken dat er hindercontouren over het plangebied heen vallen en hierdoor is er sprake van een onvoldoende ruimtelijke scheiding tussen bedrijven of overige milieubelastende functies en milieugevoelige functies.
De gemeente achte het hier gerechtvaardigd om af te wijken van de richtafstanden, mits een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden. Hiervoor zijn drie belangrijke argumenten:
- 1. De feitelijke situatie laat een hele andere mate van hinder zien dan de theoretische richtafstanden;
- 2. De omgeving van de locatie wordt getransformeerd tot gemengd woongebied, De Stationstuinen. Deze ontwikkeling is concreet en als versnellingslocatie opgenomen in de Woondeal. Daarbij is een intentieovereenkomst met aangrenzende bedrijven getekend en zijn Woningbouwimpuls gelden toegekend. Daarmee mag worden uitgegaan van de daadwerkelijke ontwikkeling en ziet de gemeente de huidige situatie als tijdelijk. Hierbij is het relevant dat bij de geplande ontwikkelingen er ook geen sprake meer zal zijn van hindercontouren over de locatie.
- 3. De Dwarsligger zal bij ontwikkeling van de locatie komen te vervallen als doorgaande (vracht)autoverbinding. Daarmee is deze hinder ook vervallen.
Als eerste punt is gesteld dat de feitelijke situatie afwijkt. Onderzocht is welke hinder hier wordt veroorzaakt en geluid is hier bepalend. Niet zozeer het industrielawaai zelf, maar verkeersbewegingen op de terreinen zelf en de installaties van gebouwen en voertuigen. Om die reden is nader onderzoek gedaan naar het aspect geluid, 5.2.2Onderzoek. Hieruit komt naar voren dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van woningen op de locatie.
Overige aspecten, geur, externe veiligheid zijn hier niet relevant gezien de aanwezige bedrijven. Het aspect externe veiligheid is voor het spoor wel van belang en hiervoor wordt verwezen naar 5.6.2 Onderzoek. Ook voor dit aspect wordt geconcludeerd dat er geen belemmering is voor woningbouw.
5.4.3 Conclusie
Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen om de functie wonen toe te voegen.
5.5 Kabels En Leidingen
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen waardoor dit omgevingsaspect geen belemmeringen oplevert.
5.6 Externe Veiligheid
5.6.1 Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. |
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. |
5.6.2 Onderzoek
Movares heeft de groepsrisico berekend voor het plangebied. Dit rapport is bijgevoegd aan de toelichting als Bijlage 4.
Als basis voor de berekeningen heeft de gemeente Barendrecht informatie aangeleverd over het actuele aantal bewoners en werkenden in de spoorzone. Voor de volgende scenario’s zijn de groepsrisico’s berekend:
- 1. Referentiesituatie conform Monitoringsmodel. In deze referentiesituatie is gerekend met transportaantallen zoals gerealiseerd in 2018.
- 2. Referentiesituatie conform HART In deze referentiesituatie is gerekend met transportaantallen conform de Regeling Basisnet.
- 3. Situatie met ontwikkeling G en H Dit betreft de referentiesituatie conform HART met de veranderingen op BT Ziedewij.
- 4. Situatie met ontwikkeling A t/m H Dit betreft de referentiesituatie conform HART met de veranderingen op BT Ziedewij en BT Handelscentrum gezamenlijk.
De volgende tabel toont de uitkomsten van de berekeningen.
De berekeningen tonen een groot verschil in de omslag van Monitoringsmodel naar de modellering conform HART. Daarvoor kunnen de volgende argumenten worden aangedragen:
• In het Monitoringsmodel is nog gerekend met ‘Bonte treinen’ (verhoogde kans op BLEVE-scenario) en in Basisnet wordt altijd gerekend met “BLEVE-vrije treinsamenstellingen”. Dit verschil heeft grote invloed heeft op eindresultaten.
• De modellering in het Monitoringsmodel en conform HART in de overkapping is hetzelfde. Maar in het Monitoringsmodel is een ‘tunnelmond-effect’ opgenomen met verhoogd risico bij de uitgangen van de overkapping. In modellering conform HART is er geen verhoogd risico bij de uitgangen.
De ontwikkeling van de delen G en H en die van A tot en met H leiden niet tot verhoging van het maatgevend GR. Het maatgevend GR is het “Hoogste GR per km” voor het totale tracé. Het GR aan de zuidelijke tunnelmond toont wel een groei bij de ontwikkelingen. Dat is logisch omdat de ontwikkelingen leiden tot een verhoging van de populatiedichtheid ten opzichte van de referentiesituatie. Het GR aan de tunnelmond is echter niet maatgevend.
De conclusie volgend uit de berekeningen conform HART is dat het realiseren van de ontwerpdelen G en H en voor het totaal van bouwdelen A tot en met H geen invloed hebben op het bepalende GR voor de gehele spooromgeving. Dat betekent dat het bij de verdere planuitwerking niet noodzakelijk is om een Verantwoording Groepsrisico op te stellen.
De toetsing van het berekende GR aan de overeengekomen maximaal acceptabele waarden laat zien dat voor het totaal van bouwdelen A tot en met H bij Tunnelmond Zuid het berekend GR (0,19 * OW) boven deze maximaal acceptabele waarde (0,16 * OW) ligt.
5.6.3 Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen
5.7 Ecologie
Op de locatie ligt al een bouwtitel middels het huidige bestemmingsplan. Het toevoegen van een functie is daarmee in principe geen reden voor ecologisch onderzoek. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is echter wel gekeken naar de huidige situatie en aandachtspunten c.q. kansen voor de ontwikkeling.
5.7.1 Toetsingskader
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.
Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voor- waarden:
- 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
- 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de alge- hele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit net- werk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
- soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
- soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
- andere soorten (artikel 3.10).
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ont- heffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
5.7.2 Onderzoek
AnteaGroup heeft in het kader van het plan De Stationstuinen onderzoek gedaan naar de ecologie van het gebied.
5.7.3 Conclusie
De locatie betreft een bouwlocatie waar in het vigerende plan al een bouwtitel geldt. Daarbij is het plangebied braakliggend zonder beplanting en zijn er geen beschermde diersoorten aanwezig. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.8 Bodem
5.8.1 Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.
5.8.2 Onderzoek
AnteaGroup heeft in het kader van het plan De Stationstuinen onderzoek gedaan naar de bodem van het gebied.
Maaiveld
Het plangebied van De Stationstuinen is grotendeels onder NAP gelegen. De hoogte varieert van enkele decimeters onder NAP in het westen en zuiden tot ongeveer 1 meter onder NAP aan de oost- en noordzijde. De Gebroken Meeldijk is iets hoger gelegen.
Afbeelding maaiveld
Bodemopbouw
De Holocene deklaag bestaat uit afwisselende lagen van zand, klei en veen. Vanwege de heterogene bodemopbouw van de Holocene deklaag zijn hier geen doorlatendheden bekend. Onder de Holocene deklaag ligt tot ca. NAP -16 m een goed doorlatende zandlaag van de Formatie van Kreftenheye met een doorlatendheid van ca. 25 tot 50 m/dag. Vervolgens liggen er tot ca. NAP 100 m afwisselend kleilagen van de Formatie van Waalre en zandlagen van de Formaties van Peize en Waalre. De slecht doorlatende kleilagen hebben een doorlatendheid tussen 0,001 en 0,05 m/dag. De goed doorlatende zandlagen hebben een doorlatendheid van tussen 5 en 25 m/dag.
Afbeelding bodemopbouw
Om de lokale bodemopbouw beter in beeld te brengen zijn grondboringen geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de bodemopbouw afwisselend uit klei, veen, klei en zand bestaat. Bovendien is in de bovenste kleilaag een zandlaag aangetroffen. De dikte en de diepte van de aangetroffen veenlaag laat een relatief grote variatie zien in de grondboringen.
De bodemopbouw maakt dat de bodem slecht doorlatend is. Dit vermindert de infiltratiecapaciteit van het gebied. Verder is in het gebied sprake van bodemdaling van ongeveer 5 cm per jaar.
Doordat de ontwikkeling plaatsvindt in een gebied dat reeds grotendeels bebouwd is, leidt het plan niet tot significante toename van de belasting van de bodem. Om voldoende drooglegging te garanderen in het gebied is mogelijk wel ophoging vereist. De bodemopbouw speelt een belangrijke rol bij de inrichting van het watersysteem en de mogelijkheden voor waterberging in het gebied.
Bodemkwaliteit
Voor het bedrijventerrein is door RSK een bureauonderzoek uitgevoerd. Het overgrote deel van het plangebied bevat geen verwachte verontreinigingen als gevolg van puntbronnen of (voormalige bedrijfsactiviteiten). Er zijn enkele gebieden met een mogelijke verontreiniging:
- Een restverontreiniging op Zuideinde 21 met minerale olie met een met zand afgevulde tank als aandachtspunt.
- Een sterke verontreinigingen met minerale olie en vluchtige aromaten in grond en grondwater in de openbare weg van de Gebroken Meeldijk en de hoek van de Ziedewij.
- Sterke verontreinigingen met koper en matig verhoogde gehalten lood, nikkel en zink bij de Gebroken Meeldijk 68.
- Sterk verontreinigingen in het wegdek met vluchtige aromaten bij de Gebroken Meeldijk 68, deze zijn gerelateerd aan een ernstige bodemverontreiniging bij de Gebroken Meeldijk 73.
De bodem in het plangebied van de MER is verder wel verdacht op bodemverontreiniging door de aanwezigheid van gedempte sloten.
Met de ontwikkeling van De Stationstuinen worden nieuwe woonfuncties mogelijk gemaakt. Hiervoor moet aangetoond worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor deze nieuwe functie. De bodemkwaliteit zal op verschillende plekken moeten verbeteren voordat de transformatie plaatsvindt. Indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden dient door middel van actueel verkennend bodemonderzoek te worden nagegaan of lokale bodemverontreinigingen aanwezig zijn en waar nodig te worden gesaneerd. Voor alle ontwikkellocaties is historisch bodemonderzoek nodig als eerste stap om de bodemkwaliteit te bepalen. Dit onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit geschikt is of dat vervolgonderzoek en/of sanering noodzakelijk is
5.8.3 Conclusie
Er zal binnen het plangebied voor de vergunningsfase een actualiserend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Voor dit ontwerpbestemmingsplan is de bodemkwaliteit voldoende inzichtelijk gemaakt en vormt deze geen belemmering.
5.9 Water
5.9.1 Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
5.9.2 Onderzoek
AnteaGroup heeft in het kader van het plan De Stationstuinen onderzoek gedaan naar de waterhuishouding van het gebied.
Oppervlaktewater en grondwater
Het plangebied van De Stationstuinen valt binnen één peilgebied. Het waterpeil wordt hier beheerd op -1,9 m onder NAP. In onderstaande figuur is het hoofdwatersysteem weergegeven. In de zuidhoek van het plangebied stroomt het water via stuw Tumoba het plangebied in. Ter hoogte van het station vertakt deze waterloop langs de Spoorlaan richting het oosten. Via stuw Spoorlaan Barendrecht is het gebied verbonden met het omliggende peilgebied. De watergang langs het spoor loopt ook verder naar het noorden. Ter hoogte van Zuideinde is een duiker met een lengte van meer dan 300 meter aanwezig. Net ten zuiden van de Dierensteinweg is het gebied door middel van stuw Zweth verbonden met het omliggende peilgebied. De busvijver direct naast het station is niet aangesloten op het peilgebied van De Stationstuinen en wordt als blusvijver gebruikt.
Binnen het plangebied zijn geen peilbuizen voor grondwaterstanden beschikbaar (DINOloket). Op basis van de Isohypsenkaart van 2019 is af te leiden dat de grondwaterstanden in het gebied tussen de 1 en 1,5 m onder NAP liggen. Het plangebied is niet gelegen binnen beschermingszones voor grondwater. In de zuidoosthoek van het plangebied vinden op twee locaties grondwateronttrekkingen plaats.
Met de ontwikkeling van De Stationstuinen is herinrichting van de waterstructuur voorzien. In het ontwerp wordt een deel van hoofdwatergang verplaatst. De hoofdwatergang in het plangebied ligt voor een groot deel ondergronds in een duiker. Deze duiker heeft een lengte van 338 m en een diameter van 0,8 m. Deze duiker komt te vervallen en de nieuwe hoofdwatergang komt in het midden van het plangebied te liggen en loopt dwars door het plangebied heen. Ter plaatse van de locatie wordt de nieuwe watergang weer aangesloten op de bestaande watergang. Op de locatie van dit plangebied worden dus geen wijzigingen voorzien op dit moment
Afbeelding verlegging hoofdwatergang
Waterberging en -compensatie
In de huidige situatie wordt hemelwater geloosd op het hemelwaterriool. Er is een gescheiden rioolsysteem voor afvalwater en hemelwater aanwezig.
De ontwikkeling van De Stationstuinen leidt -per saldo- niet tot een toename van verharding ten opzichte van de huidige situatie. Ter plaatse van het plangebied is wel sprake van toevoeging van verharding omdat het in de huidige situatie een braakliggernd terrein is, zie 5.9.3 Locatiespecifiek en conclusie.
De gemeente heeft in de gebiedsvisie de ambitie opgenomen om lokale waterberging te bevorderen. Er moet ruimte zijn om hemelwater te bufferen en vertraagd af te voeren, zowel in de openbare ruimte als op particulier terrein.
5.9.3 Locatiespecifiek en conclusie
De ontwikkeling van De Stationstuinen leidt -per saldo- niet tot een toename van verharding ten opzichte van de huidige situatie. De gemeente heeft in de gebiedsvisie echter wel de ambitie opgenomen om lokale waterberging te bevorderen. Er moet ruimte zijn om hemelwater te bufferen en vertraagd af te voeren, zowel in de openbare ruimte als op particulier terrein. .
Dit bestemmingsplan maakt de rest van De Stationstuinen niet mogelijk en daarmee wordt deze ontwikkeling ook zelfstandig beoordeeld. In dit geval blijft het bestaande watersysteem in stand. In het verleden stond hier een bedrijfsloods met rondom verharding. Hier was dus sprake van een volledig verhard terrein.
Na sloop is het terrein nu al jaren braakliggend en zal straks opnieuw volledig worden verhard. Ondanks dat het terrein verhard was wordt er vanuit gegaan dat hier wel compensatie zal moeten plaatsvinden omdat het gebied zo lang braak ligt.
Het plangebied is 9.648m² groot. Hiervan mag 90% bebouwd worden in dit bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan hield echter al rekening met een bebouwingspercentage van 70%. Er mag daarom vanuit gegaan worden dat hiervoor geen extra waterberging voorzien hoeft te worden. Voor de 20% toegevoegde bebouwingspercentage dient wel waterberging gerealiseerd te worden. Dit is 20% x 9.648m² = 1.929,6m². Uitgangspunt is dat 10% van de toegevoegde verharding moet worden gecompenseerd en daarmee ligt hier de opgave om 192,6m², afgerond 193m² water te realiseren. Dit kan door middel van het verbreden van de bestaande watergang, of het realiseren van waterberging op de locatie. Dit kan ook in de vorm van technische oplossingen, zoals polderdaken of een waterkelder. Dit aspect zal in overleg met het waterschap uitgevoerd worden.
Hemelwater
In de huidige situatie wordt hemelwater geloosd op het hemelwaterriool. Er is een gescheiden rioolsysteem voor afvalwater en hemelwater aanwezig. Nieuwe afvoeren van hemelwater moet bij voorkeur op oppervlaktewater worden geloosd. Bij nieuwbouw mogen geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt die grond of oppervlaktewater kunnen verontreinigen.
De locatie biedt voldoende ruimte voor de waterberging. Daarbij houdt de ontwikkeling rekening met oppervlakkige waterafvoer. Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.10 Archeologie
5.10.1 Toetsingskader
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
5.10.2 Onderzoek
Bewoningsgeschiedenis
In het noordelijke gedeelte van het plangebied kunnen in de diepere ondergrond rivierduinen (donken) aanwezig zijn. Deze donken werden in het mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het neolithicum (5300-2000 voor Christus) in dit gebied veelvuldig als verblijf- en woonplaats benut. Eveneens zijn er voor het noordelijke deel van het plangebied aanwijzingen dat er in het neolithicum een rivierarm aanwezig is geweest, waarvan de oevers eveneens werden bewoond. In het plangebied, bij de Kamerlingh Onnesweg, is op de top van de donk (op een diepte van circa 4 m beneden NAP) een fragment prehistorisch vuursteen gevonden. Als gevolg van veengroei in de moerassen raakten de donken geleidelijk aan overdekt met veen, waardoor de mogelijkheden voor bewoning afnamen.
In de ijzertijd (800-50 voor Christus) zorgden krekenstelsels ervoor dat delen van het natte moerasgebied werden ontwaterd. De droge arealen veen konden door de boeren uit de ijzertijd worden benut. In Barendrecht zijn geen vindplaatsen uit deze periode onderzocht, maar uit onderzoek op bijvoorbeeld Voorne-Putten is bekend dat het nu om voltijd boeren gaat.
In de Romeinse tijd (50 voor Christus- 400 na Christus) was het westelijke deel van IJsselmonde intensief bewoond. 'Romeins' IJsselmonde zal vooral een agrarisch karakter hebben gehad. De inheemse boeren exploiteerden vanuit hun boerderijen de klei- en veengebieden, waar akkerbouw en veeteelt werden bedreven. De gemeente Barendrecht telt enkele vindplaatsen uit de Romeinse tijd, waarvan er een - een dam met duiker - is opgegraven in het Havenkwartier.
In de loop van de 3e eeuw na Christus kwam een eind aan de bewoning op IJsselmonde. Grote delen van het land waren weer moeras geworden. Hier en daar werd nog gewoond, maar veel vondsten uit die tijd en de eeuwen daarna zijn er niet.
Op de oevers van de Waal en de Oude Maas kan vroegmiddeleeuwse bewoning hebben plaatsgevonden. Rond het jaar 1000 werden de veengebieden en de meer landinwaarts gelegen klei-op-veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd, waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw. De oudste middeleeuwse bewoningssporen die we vinden in het hart van IJsselmonde lagen op een veenondergrond. Vindplaatsen uit de 11e-13e eeuw in Barendrecht kennen we uit Bijdorp en uit Vrijenburg. Door het inklinken van de bodem als gevolg van het ontwateren van het veen kwamen de ontgonnen gebieden zo laag te liggen dat ze op den duur door dijken beschermd moesten worden tegen binnendringend water. Uiteindelijk ontstond in het centrale deel van IJsselmonde een grote polder, de Riederwaard. De Noldijk, juist ten zuidoosten van het plangebied, maakte vermoedelijk deel uit van de dijk rond de Riederwaard. De voortgaande klink van het veengebied zorgde er uiteindelijk voor dat de bewoning daar tot een eind kwam en zich naar het zuiden, richting Oude Maas en Waal, verplaatste.
Het plangebied maakte in de late middeleeuwen deel uit van de Riederwaard. De oudst bekende vermelding van de Riederwaard dateert uit 1214. Na het overstromen van de Zwijndrechtse Waard werd de Waal binnengedijkt en vormde de dijk op de rechteroever van de Waal de grens met de Riederwaard. In de periode 1373-1375 gaat ook de Riederwaard als gevolg van overstromingen verloren. De schade was enorm: nederzettingen als Pendrecht, Carnisse, West-Barendrecht en Oost-Barendrecht verdronken en de uitgestrekte ontginningen van de Riederwaard gingen verloren. Delen van de dijken van de oude Riederwaard bevinden zich in de ondergrond en worden afgedekt door het overstromingsdek dat is gevormd tussen 1373 en 1650. De Noldijk langs de Waal is, zoals hierboven vermeld, waarschijnlijk een voortzetting van de oude dijk van de Riederwaard.
In de eeuwen die volgden op de rampjaren werd het overstroomde land in fasen weer ingedijkt. Het plangebied beslaat delen van de toenmalige Polder Nieuw Reijerwaard, de Binnenlandse Polder en de Polder Ziedewij. Deze polders werden tot 1525 in fasen bedijkt. Historische kaarten laten aan de oostzijde van het plangebied een smalle strook in de verkaveling zien op de plaats van de huidige Veren Ambachtweg-Tuindersweg. De strook vormt de overgang van de Binnenlandse Polder en Polder Veren Ambacht, een smalle polder met afwijkende verkaveling gelegen tussen de Binnenlandse polder en de Polder Nieuw Reijerwaard. Mogelijk is de strook een indicatie voor een voormalige dijk of dijkzate tussen de polders.
Archeologische verwachting
In het hele plangebied zijn archeologische waarden uit de prehistorie, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd te verwachten. Delen van de oudste dijken, aangelegd na de overstromingen van 1373-1375 en vóór 1525, liggen binnen het plangebied. Een klein deel van de dijk van de Polder Nieuw Reijerwaard is nog herkenbaar in de huidige Reijerwaardseweg, in het noordwesten van het plangebied. Hetzelfde geldt voor de Gebroken Meeldijk in het zuidoosten. Op de dijken zelf en aan de west- respectievelijk de noordkant ervan kunnen zich bewoningssporen vanaf circa de 15e eeuw bevinden.
In het noordelijk deel van het gebied geldt voor de zone waar zich in de ondergrond een rivierduin en een fossiele stroomgordel bevinden een verhoogde kans voor het aantreffen van bewoningssporen en vondsten uit de midden- en nieuwe steentijd.
5.10.3 Conclusie
Ter bescherming van mogelijke archeologische waarden is op de bij dit plan behorende verbeelding, voor die gebieden waar een redelijke tot grote kans op archeologische sporen aanwezig is, een archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Het aspect archeologie staat op deze manier de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.11 Cultuurhistorie
5.11.1 Toetsingskader
In 2009 is door het Rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. Een belangrijk ander doel van deze nieuwe visie is het formuleren van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt.
De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdère', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
5.11.2 Onderzoek
De inpolderingsgeschiedenis van het gebied is minder goed herkenbaar dan in de andere gebieden van Barendrecht. Binnen het plangebied zijn nog wel een aantal dijklinten aanwezig zoals de Gebroken Meeldijk, de Dordtsestraatweg, de Reijerwaardseweg en de zuidzijden van de Wester Hordijk en Kooiwalweg. Deze dijklinten hebben, ondanks dat ze niet meer zo goed herkenbaar zijn, een redelijke hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde.
5.11.3 Conclusie
In het plangebied is sprake van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Omdat deze locatie al worden beschermd door middel van een juridische status, is het opnemen van een regeling voor deze panden niet noodzakelijk.
Vanuit cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen
5.12 Stikstofdepositie
Dit bestemmingsplan staat enkel een aanvullende functie voor en vergroot de bouwmogelijkheden. Er is op dit moment nog geen concreet bouwplan en daarmee is een correcte stikstofberekening te maken. De berekening dient gemaakt te worden zodra het bouwplan bekend is. Gezien het feit dat de natuurgebieden in de omgeving niet stikstofgevoelig zijn wordt dit aspect niet als een belemmering gezien voor dit bestemmingsplan.
5.13 M.e.r. Beoordeling
5.13.1 Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het
omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
5.13.2 Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m² of meer. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 175-200 woningen en een oppervlakte voor voorzieningen en bedrijven van circa 4.500m² . De beoogde ontwikkeling blijft zelfstandig weliswaar onder de drempelwaarde, maar het plan valt binnen het ontwikkelingsgebied van De Stationstuinen. Voor Die ontwikkeling is de procedure van de milieueffectrapportage al opgestart. Het Milieueffectrapport zal na afronding toegevoegd worden aan dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat het bestemmingsplan langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld. Dit brengt met zich mee dat het bestemmingsplan digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moet worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de SVBP 2012 en wordt op de voorgeschreven wijze digitaal beschikbaar gesteld.
6.2 Plansystematiek
Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkelingen zoals beschreven in hoofdstuk 2 juridisch-planologisch mogelijk te maken. De regels en de verbeelding zijn zodanig opgesteld dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvoor een juridisch kader bieden. Bij het opstellen van de regels is waar mogelijk aangesloten op de regeling zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost' en 'Woongebied Oost'. Hiermee wordt een zoveel mogelijk uniforme systematiek van de bestemmingsplannen binnen de gemeente Barendrecht. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van diverse in het bestemmingsplan gebruikte begrippen/termen. De begripsbepalingen zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Artikel 2 Wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlakten, percentages, hoogte, diepte, breedte en dergelijke. Hiermee kan op een eenduidige manier toepassing worden gegeven aan de regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen opgenomen (enkel- en dubbelbestemmingen). De opbouw van de bestemmingen is als volgt (met dien verstande dat een specifieke bestemming niet alle genoemde elementen hoeft te bevatten):
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
De in het plangebied aanwezige bestemmingen zijn met bestemmingsvlakken op de verbeelding aan gegeven. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Ook kunnen aanduidingen die betrekking hebben op het gebruik (functieaanduidingen) zijn opgenomen. Middels deze functieaanduidingen is een specifiek gebruik ter plaatse bestemd of uitgesloten. Daarnaast wordt in de regels per bestemming bepaald waar en onder welke voorwaarden gebouwen mogen worden gebouwd. Dit wordt eventueel met een bouwvlak en aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering (maximale goot- en of bouwhoogte, bebouwingspercentage) op de verbeelding aangeven. In de volgende paragraaf worden de in het plan opgenomen bestemmingen per bestemming nader beschreven.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben. Deze bestaan uit de volgende onderdelen:
- Artikel 6 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
- Artikel 7 Algemene afwijkingsregels: deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van niet- ingrijpende gebruiks- en/of bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
- Artikel 8 Algemene wijzigingsregels: deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat het voor elk bestemmingsplan verplichte overgangsrecht voor bouwen en gebruik en de slotregel met daarin de citeertitel van de planregels.
6.3 Bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit de volgende bestemmingen.
Gemengd
Voor een groot deel van het plangebied is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de functies wonen en andere (commerciële voorzieningen) toegestaan. Voor de gewenste flexibiliteit is niet gekozen voor een strakke regeling per bouwblok, maar een algemene regeling voor zover de maximum bvo niet wordt overschreden.
Voor de toekomstige bebouwing is per blok een bouwvlak opgenomen met daarin aangegeven de maximum bouwhoogte. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Daarnaast zijn andere bouw- werken toegestaan mits voldaan aan de maatvoeringseisen.
Om te waarborgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien is in de specifieke gebruiksregels een verplichting opgenomen dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd dient te worden. Hierbij dient er getoetst te worden aan de meest recente gemeentelijke parkeernota.
Waarde - Archeologie - 2 (dubbelbestemming)
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld.
Waterstaat (dubbelbestemming)
Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergangen. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning van het plan afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Er zijn wettelijke eisen met betrekking tot de voorbereiding en totstandkoming van een bestemmings- plan. Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan de in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is. Dit houdt in dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dientengevolge zijn de volgende stappen te onderscheiden:
- Participatie;
- Vooroverleg;
- Vaststellingsprocedure.
7.1.1 Participatie
In het kader van de ontwikkeling van De Stationstuinen is een uitgebreide participatie doorlopen. Ondernemes in het gebied, treinreizigers, omwonenden en overige geïnteresseerden zijn in diverse bijeenkomsten betrokken bij de planvorming. De uitkomsten uit deze bijeenkomsten zijn verwerkt in de gebiedsvisie en het ontwikkelkader voor De Stationstuinen.
Omdat het plangebied binnen deze kaders wordt uitgewerkt is geen nadere participatie nodig. In de uitwerking zal de participatie verder worden voortgezet.
7.1.2 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Deze instanties zullen in kennis gesteld worden van dit bestemmingsplan. Te zijner tijd zullen de uitkomsten van het vooroverleg en de consequenties voor het bestemmingsplan worden beschreven in deze paragraaf.
7.1.3 Zienswijzen
Op de voorbereiding van een uitwerkingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en dient via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ingediende zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien in een ‘Nota van Zienswijzen’, die als separate bijlage bij dit uitwerkingsplan zal worden gevoegd.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van afdeling 6.4. van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van een van de volgende bouwplannen:
- de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500m² brutovloeroppervlakte bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000m² brutovloeroppervlakte.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 30.000m² bvo waarbinnen de eerder genoemde woningen en voorzieningen in gerealiseerd kunnen worden . Er is derhalve sprake van een of meerdere bouwplannen als bedoeld in het Bro en dus is kostenverhaal aan de orde.
Ten behoeve van onderhavig grondexploitatie is de gemeente met de eigenaar in gesprek teneinde te komen tot een (anterieure) exploitatieovereenkomst waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op deze ontwikkelende partij(en). Hiermee wordt het verhaal van kosten ter zijner tijd anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan in dit kader op basis van artikel 6.12 lid 2 van de Wro niet noodzakelijk. Mocht niet tot overeenstemming worden gekomen met eigenaar dan zal de raad overgaan tot het vaststellen van een exploitatieplan.
De economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Bijlage 1 Parkeerberekening
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Ontwikkelkader
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Bedrijven En Milieuzonering Richtafstanden
Bijlage 3 Bedrijven en milieuzonering richtafstanden