Noordrand
Bestemmingsplan - Gemeente Barendrecht
Vastgesteld op 11-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0489.BPNOR20120000-VI01 met de bijbehorende regels.
1.2 Aanbouw
Een grondverbonden vergroting van een hoofdgebouw zonder vergroting van een bestaande ruimte in dat hoofdgebouw.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Achtererfgebied
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1m van de voorkant, van het hoofdgebouw. (Zie ook Bor bijlage 2, artikel 1.1).
1.6 Achtergevel
De gevel van het hoofdgebouw die 'tegenover' de voorgevel is gelegen.
1.7 Achtergevelrooilijn
De bouwgrens die is gelegen achter de voorgevelrooilijn en (nagenoeg) evenwijdig is aan de voorgevelrooilijn.
1.8 Agrarisch hulp- en nevenbedrijf
Een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen.
1.9 Agrarisch bedrijf (volwaardig)
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een paardenfokkerij, paarden- of ponyhouderij, een pelsdierfokkerij of een intensieve veehouderij.
1.10 Agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat, na toetsing door de DCMR, op basis van aard en omvang, de arbeidsbehoefte en de continuïteit op langere termijn als volwaardig kan worden aangemerkt.
1.11 Ander bouwwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.12 Antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 Antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.14 Anti-dubbeltelling
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
1.15 Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.16 Archeologische waarde
Gebied dat vanuit archeologisch oogpunt bescherming behoeft door middel van een dubbelbestemming. Het gebied is gewaardeerd op basis van de trefkans op archeologische relicten. Voor de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' gelden de regels conform de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' van het bestemmingsplan.
1.17 Bebouwbaar erf
Bestemmingsvlak, niet zijnde bouwvlak.
1.18 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.19 Bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte som van de oppervlakte van de bebouwing in verhouding tot het grondoppervlak binnen een bebouwingsvlak c.q. bestemmingsvlak.
1.20 Bedrijf algemeen
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, distribueren, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van (commerciële) diensten. Een bedrijf aan huis daaronder niet inbegrepen.
1.21 Bedrijf aan huis
Het door de bewoner uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
- a. niet zijnde horeca, prostitutie of detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
- b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest;
- c. waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit van de wet milieubeheer noodzakelijk is.
1.22 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat uitsluitend dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.23 Bedrijfsvloeroppervlak
Het gezamenlijk brutovloeroppervlak van bedrijven, waaronder ook kantoren, winkels en horecabedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, voor zover geen deel uitmakend van een bedrijfs- of dienstwoning. De berekening vindt plaats per bouwlaag.
1.24 Bedrijfs- cq. dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein bestemd voor het bewonen door een bij een bedrijf ter plaatse betrokken persoon met of zonder diens gezin onder de voorwaarde dat zonder de bewoning van die woning door die persoon de bedrijfsvoering van dat bedrijf niet mogelijk zou zijn.
1.25 Begane grondvloer/begane grondlaag
De vloer direct gelegen achter de hoofdentree van een gebouw.
1.26 Beperkt kwetsbaar object
Zie tevens artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi):
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare.
- b. dienst- en bedrijfswoningen van andere bedrijven/inrichtingen;
- c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- e. winkels, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c van artikel 1 van het Bevi vallen;
- f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder d, van artikel 1 van het Bevi vallen;
- h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder onderdeel m, onder c, van artikel 1 van het Bevi vallen;
- i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn; en
- j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.27 Beroep aan huis
De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, consumentverzorgend of daarmee gelijk te stellen gebied, mits:
- a. geen horeca, prostitutie of detailhandel zijnde, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
- b. de uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest.
1.28 Bestaande bebouwing
De als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan dan wel op grond van een verleende bouwvergunning / omgevingsvergunning is c.q. kan worden gebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.
1.29 Bestaand gebruik
Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.
1.30 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.31 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.32 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.33 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.34 Bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.35 Bewoner
De persoon die volgens de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven als feitelijke bewoner van het betreffende adres.
1.36 Bijbehorende bouwwerken
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.37 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
1.38 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.39 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.40 Bouwhoogte/nokhoogte
De hoogte van een gebouw dat voorzien is van een platte afdekking respectievelijk een kap.
1.41 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor primaire functies van het gebouw of de daaraan gerelateerde functies geschikt of geschikte maken is, balkon en dakterrassen daaronder begrepen.
1.42 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.43 Bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.44 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.45 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.46 Bruto vloeroppervlak en Bedrijfsvloeroppervlak (BVO)
De bruto vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimte is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buiten omtrek van de opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen. De bruto vloeroppervlakte van een overdekte gebouw gebonden buitenruimte, die niet of slechts gedeeltelijk omsloten is en daarom geen vaste buiten begrenzing heeft, is gelijk aan de verticale projectie van het overdekkende bouwdeel, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Zie ook NEN 2580.
1.47 Carport/overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met tenminste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.
1.48 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.49 Dagrecreatie (extensief)
Recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving. Bijvoorbeeld wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, vaarsporten en natuurobservatie. Er zijn weinig of geen gebouwen nodig en het aantal recreanten (per tijdseenheid of oppervlakte eenheid) is beperkt.
1.50 Dagrecreatie (intensief)
Recreatie met veel dynamiek die aanzienlijke druk uitoefenen op de omgeving, zoals (pop)concerten, festivals andere evenementen. Het aantal recreanten per tijdseenheid of oppervlakte is hoog.
1.51 Dakkapel
Is een bescheiden, ondergeschikt uitbouw in de kap, bedoelt om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten en waarvan de plaatsing niet ten koste gaat van de karakteristiek van de kapvorm.
1.52 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsactiviteit, waaronder horeca.
1.53 Dienstverlening
Het beroeps en/of bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette, apotheek, pedicures, makelaarskantoren of daarmee naar aard gelijk te stellen diensten, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.
1.54 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.55 Erker
Een ondergeschikte uitbouw van een woning met de omvang en uitstraling van een uitgebouwd venster, veelal gelegen voor de voorgevel.
1.56 Escortbedrijf
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof hij bedrijfmatig is, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.57 Evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.58 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.59 Geluidscherm
Een ander bouwwerk, waarvan de plaatsing als doel heeft om het geluid van wegverkeer, railverkeer en industrielawaai te verminderen.
1.60 Geluidshinderlijke inrichtingen
Een bedrijf, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht: (als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, worden aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage 1, onder deel D) dat in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken.
1.61 Gestapelde woningen
Een woning, die zich al dan niet bevindt in een woongebouw, die of dat bestaat uit twee of meer boven- of nagenoeg boven- elkaar gesitueerde woningen.
1.62 Hoofdgebouw
Een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.63 Hoofdwoonverblijf
De woning waar u gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar feitelijk woont en volgens de Gemeentelijke Basis Administratie staat ingeschreven.
1.64 Horeca
Een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van nachtverblijf, het exploiteren van zaalaccommodatie, het verstrekken van drank en het voor direct consumptie bereiden en verstrekken van etenswaren. Zie ook Staat van Horeca Activiteiten in het bestemmingsplan.
1.65 Kantoor
Voorzieningen gericht op het al dan niet commercieel verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.66 Kap
Een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.67 Kas
Een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, groenten, bloemen en/of planten.
1.68 Kinderopvang
Het verzorgen van kinderen door anderen dan de ouders, of plaats waar dit gebeurt.
1.69 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.70 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
gebouwen/voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, slechtweervoorzieningen, jongerenontmoetingsplekken,sportvoorzieningen, buitenactiviteiten, observatiepunten, informatieborden en banken.
1.71 Kunstwerk
Een constructie ten dienste van civieltechnische en/of infrastructurele voorzieningen, zoals een brug, een dam, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening; vliesconstructies en duikers daaronder niet begrepen.
1.72 Kwetsbaar object
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object; of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
Zie ook artikel 1 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen).
1.73 Luifel
Aan een gebouw of ander bouwwerk gebouwd bouwwerk zonder eigen op de grond rustende draagconstructie voorzien van een dak doch zonder eigen wanden.
1.74 Maaiveld
De bovenkant of oppervlakte van het direct afgewerkt terrein.
1.75 Maatschappelijke dienstverlening
Dienstverlening inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, religie, begraafplaatsen, crematoria, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen dienstverlening.
1.76 Maatschappelijke voorziening
Overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, kinderopvang, cultuur, religie, begraafplaatsen, crematoria, sport, onderwijs en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.77 Mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.78 Nevenactiviteit
Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat.
1.79 Nokhoogte
Het hoogste punt van een gebouw, ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en antennes niet meegerekend.
1.80 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.81 Ondergeschikte bouwonderdelen
Bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteekt.
1.82 Onderhoud
Een activiteit gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
1.83 Overkapping
Al of niet tegen of aan een gebouw of ander bouwwerk gebouwd bouwwerk doormiddel van een eigen draagconstructie rustend op de grond, voorzien van een dak en minimaal aan één zijde open.
1.84 Peil
- a. voor gebouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.85 Perceel
Een of meerdere aaneengesloten bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende grond cq. gronden.
1.86 Perceelsgrens
Een grens tussen twee percelen.
1.87 Permanente bewoning
Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats door één of meer personen, die op dat adres zijn ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie.
1.88 Platte afdekking
Een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.
1.89 Praktijkruimte/ateliers
Een werkruimte voor de uitoefening van medische, paramedische, vormgevende of daarmee gelijk te stellen beroepen of werkzaamheden, danwel een werkruimte ten behoeve van een kunstenaar.
1.90 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding of betaling.
1.91 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekswinkel, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.92 Slopen
Het afbreken van een geheel of gedeelte van een gebouw of bouwwerk dat geen gebouw is, waarvan de constructieve, maatschappelijke of economische levensduur ten einde is, met als doel om de vrijgekomen ruimte of locatie te gebruiken voor een nieuwe nader te bepalen bestemming en/ of functie.
1.93 Sportvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van sportactiviteiten zoals kart/skelterbanen, (kunst)ijsbanen, maneges, skibanen, sportvelden, sporthallen, stadions, squashcentra, tennisbanen, wieler/skeelerbanen, zwembaden en overige vergelijkbare sportactiviteiten.
1.94 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Lijst met bedrijfsactiviteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot de afstand tot al dan niet milieugevoelige locaties of gebieden, zoals opgenomen in Bijlage 1.
1.95 Staat van Horeca-activiteiten
Een lijst van Horeca-activiteiten ingedeeld naar toelaatbaarheid in relatie tot uitstraling in het algemeen, zoals verstoring en/of hinder, zoals opgenomen in Bijlage 2.
1.96 Straatmeubilair
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen- of plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting of wegbewijzering, cameratoezicht; verkooppunten voor motorbrandstoffen worden niet begrepen onder straatmeubilair.
1.97 Verbeelding
Analoge en/of digitale verbeelding (weergave) van het plangebied.
1.98 Verkeersvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van verkeer, waaronder: (spoor)wegen, fiets- en wandelpaden, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, verkeersregelinstallaties, halteplaatsen, openbaar vervoersvoorzieningen, oversteekplaatsen, praatpalen, straatmeubilair, trottoirs, groen en bermen, woonerven, duikers, kruisende infrastructuur, geluidswerende voorzieningen en overige vergelijkbare verkeersvoorzieningen.
1.99 Voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.100 Voorgevel
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.101 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.102 Winkel
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, waarbinnen detailhandel wordt uitgeoefend.
1.103 Woning
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat geschikt en bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden in continue samenstelling, waarin geen kamerverhuur wordt bedreven en dat niet is gelegen in logiesgebouwen, zoals pensions en hotels.
1.104 Woonfunctie
Gebruiksfunctie voor wonen betrekking hebbend op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de gebruiksfunctie “wonen” heeft.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand
De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 Bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een ander daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 Hoogte van een bouwlaag
Verticale maat tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen.
2.8 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een volwaardig agrarisch fruitteeltbedrijf;
- b. productiegebonden detailhandel tot 20% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 125 m2;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': uitsluitend één bedrijfswoning;
met daaraan ondergeschikt:
- d. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- e. wegen en paden;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde aangaande:
3.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Agrarisch' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. tijdelijke of permanente bewoning van de niet aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
- b. kamperen en andere vormen van recreatie zijn niet toegestaan;
- c. productiegebonden detailhandel mag alleen worden toegepast mits:
- 1. hoofdactiviteit het maken van maatwerkproducten voor zowel bedrijven als particulieren ter plekke of op locatie is;
- 2. tot maximaal 20 % van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 125 m2;
- 3. de ruimtelijke uitstraling niet die van een winkel is;
- 4. productie ter plaatse heeft plaatsgevonden;
- 5. alleen de ter plaatse gefabriceerde, gekweekte, toegepaste of geassembleerde producten worden verkocht;
- 6. de hoofdactiviteit rechtstreeks op de locatie mogelijk blijft.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een ander gebruik dan ter plaatse is toegestaan, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' mede betrokken wordt;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsactiviteiten van ten hoogste categorie B1 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
- b. productiegebonden detailhandel tot 20% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 125 m2;
met daaraan ondergeschikt:
- c. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- d. bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. wegen en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 4.2.1 aangaande:
- a. de situering van de gebouwen;
- b. de vorm van de bouwmassa;
- c. de situering en uitvoering van lichtmasten en lichtreclames.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Bedrijf' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- b. op de gronden gelegen binnen een afstand van 6 m vanuit een erfgrens met de weg van waaruit het bedrijf wordt ontsloten is opslag niet toegestaan;
- c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
- d. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- e. vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
- f. Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan;
- g. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota;
- h. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de brutovloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. parken en plantsoenen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
- e. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 6 Horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca in de categorie 1 of ten hoogste 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Horeca' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 6.1 om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 6.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 6.1 genoemd;
- b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 6.1 genoemd.
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Kantoor' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
Artikel 8 Recreatie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie (extensief);
- b. volkstuinen: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen';
- c. een hippisch centrum met daaraan ondergeschikte horeca, voor zover voorkomend in categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
- d. ten hoogste 60 m2 bedrijfsvloeroppervlak aan detailhandel in curiosa: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- e. een vereniging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1';
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning.
met daaraan ondergeschikt:
- g. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- h. groen- en speelvoorzieningen;
- i. wegen en paden;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde aangaande:
8.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Recreatie' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het toestaan van een ander gebruik dan ter plaatse is toegestaan.
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten en/of de bijlage Staat van Horeca-activiteiten mede betrokken wordt;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 9 Sport
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. horeca;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de bestemming 'Sport' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:
- a. gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van sporten die veel omgevingslawaai tot gevolg hebben, zoals (model)vliegsport en motorcross is niet toegestaan;
- b. tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit van de wet milieubeheer noodzakelijk is;
- c. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor het toestaan van een ander gebruik dan ter plaatse is toegestaan.
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten en/of de bijlage Staat van Horeca-activiteiten mede betrokken wordt;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 10 Tuin
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. parkeervoorzieningen ten behoeve van aangrenzende woonbestemmingen;
- c. groen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor het realiseren van erkers, mits:
- a. de diepte maximaal 1 meter van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
- b. de hoogte maximaal 1 bouwlaag direct boven het maaiveld bedraagt;
- c. de erker maximaal de helft van de oorspronkelijke gevelbreedte met een maximum van 3,5 meter beslaat.
Artikel 11 Verkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- c. groen- en speelvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. kunstwerken.
11.2 Bouwregels
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
- a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
- 1. 10 meter voor lichtmasten;
- 2. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
- 3. 3 meter voor reclamezuilen;
- 4. 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 12 Verkeer - Openbaar Vervoer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Openbaar vervoer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een hoogwaardige openbaarvervoerbaan in de vorm van een trambaan;
- b. kruisingen met wegen, railverkeer, water en groenvoorzieningen;
- c. fiets- en oversteekplaatsen;
- d. stationsvoorzieningen en halteplaatsen;
- e. werkterrein, onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van openbaarvervoerdoeleinden;
met daaraan ondergeschikt:
- f. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
- g. groen- en speelvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. kunstwerken.
12.2 Bouwregels
Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
- a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
- 1. 8 meter voor lichtmasten;
- 2. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
- 3. 3 meter voor reclamezuilen;
- 4. 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen waaronder bruggen, steigers, dammen en/of duikers;
- c. paden en wegen;
- d. groenvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor het realiseren van een mast voor cameratoezicht ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 14 Wonen - Lintbebouwing
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Lintbebouwing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
- b. dienstverlening: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- c. een paardenbak: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1';
met daaraan ondergeschikt:
- d. beroep aan huis;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. erven.
14.2 Bouwregels
Op de in lid 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 teneinde uitbreiding van hoofdgebouwen door middel van nokverhoging dan wel het plaatsen van dakopbouwen mogelijk te maken, uitsluitend teneinde een verblijfruimte te realiseren die anders niet voldoet aan het Bouwbesluit.
14.4 Specifieke gebruiksregels
- a. tijdelijke of permanente bewoning van de niet aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
- b. een beroep aan huis is toegestaan mits:
- 1. de vloeroppervlakte van de activiteiten ten hoogste 40% van het betrokken hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 60 m²;
- 2. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
- 3. het beroep door de bewoner wordt uitgeoefend;
- c. het aantal parkeervoorzieningen in overeenstemming is met de gemeentelijke parkeernota.
14.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 teneinde een bedrijf aan huis toe te staan, waarbij geldt dat:
- a. de vloeroppervlakte ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 60 m2;
- b. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaat;
- c. de bedrijfsactiviteiten door de bewoner worden uitgeoefend.
Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoogspanningsverbinding.
15.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen:
- a. binnen de beschermingszone van de hoogspanningsleiding geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor het toestaan van de in deze artikelen genoemde functies en het bouwen van bouwwerken ten behoeve van die functies, mits:
- a. ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
- b. advies is verkregen van de leidingbeheerder.
15.4 Specifieke gebruiksregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen zijn op de voor Leiding - Hoogspanningsverbinding bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 1
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 2
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Waterstaat
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder c. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning omtrent afwijking te verlenen, wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene Bouwregels
20.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
20.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, technische ruimtes, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 3 meter bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
- c. andere ondergeschikte (bouw)onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
20.3 Percentages
Een op de verbeelding of in deze regels aangegeven percentage geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
21.1 Molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
- d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
21.2 Veiligheidszones
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
23.2 Archeologische waarden
Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van verwijdering bestemmingsvlak
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1 en 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 24 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Noordrand'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het voorliggende plan vormt de planologisch juridische regeling voor de Noordrand van de gemeente Barendrecht, dit gebied wordt ook wel het 'Zuidelijk Randpark' genoemd. De vigerende bestemmingsplannen zijn vrij globaal van karakter. Het plangebied van de Noordrand omvat globaal de gronden die zijn ingeklemd door de grootschalige infrastructuur aan de zuidzijde, de gemeentegrens met Rotterdam aan de noord- en westzijde en de eerste Barendrechtseweg aan de oostzijde. Figuur 1.1 geeft de exacte begrenzing van het plangebied weer.
Actualiseringplicht
Met dit bestemmingsplan wordt aan de actualiseringverplichting vanuit de huidige wetgeving voldaan. Deze wetgeving verplicht om eens in de 10 jaar een bestemmingsplan te actualiseren. De vigerende bestemmingsplannen voor dit gebied voldoen niet aan de hedendaagse eisen mede gelet op de gewijzigde wet- en regelgeving, het globale karakter van deze plannen en het gewijzigde gemeentelijke beleid. Het aantal in het plangebied vigerende bestemmingsplannen neemt af waardoor de samenhang tussen de diverse ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden in relatie tot de karakteristieken van het gebied beter tot zijn recht komt. Dit is conform het streven van de gemeente om de vigerende bestemmingsplannen van de verschillende deelgebieden te herzien en te integreren in één bestemmingsplan.
1.2 Opzet En Inhoud Bestemmingsplan
De opzet en inhoud van het bestemmingsplan zijn nadrukkelijk geënt op de bijzondere ruimtelijke structuur van de deelgebieden. Het plangebied is door zijn omvang en bijzondere entiteiten weliswaar verschillend op onderdelen maar heeft toch een samenhangende hoofdopzet. De Noordrand, oftewel het Zuidelijk Randpark, bestaat uit twee deelgebieden. Deze deelgebieden worden gescheiden door de Vaanweg. Het voorliggende bestemmingsplan is gericht op het op een verantwoorde wijze beheren van de ruimtelijke kwaliteiten van de deelgebieden en het plangebied in het algemeen.
Bestemmingsregeling
De bestemmingsregeling is in hoofdzaak consoliderend van aard waarbij het huidige gebruik en bebouwingsbeeld gereguleerd wordt in een geactualiseerde bestemmingsregeling. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en is waar mogelijk ruimte voor verbetering gecreëerd. Voor het gehele plangebied geldt dat de opbouw en de gebiedsspecifieke uitstraling moet worden behouden en waar mogelijk versterkt. Het gebruik van globale (meeromvattende) bestemmingen biedt hiertoe soelaas. Hierbij is tevens rekening gehouden met het behoud en de bescherming van de aanwezige historische bebouwing, waarbij mogelijkheden voor sturing en behoud van bijzondere kwaliteiten in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De regeling is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en daarbij behorende ministeriële regelingen waarin eisen gesteld worden aan zowel digitale als analoge plannen. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.3 Vigerende Regelingen
Voor de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vigeren de volgende bestemmingsplannen voor het plangebied:
- Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1960;
- Bestemmingsplan Spoorzone;
- Bestemmingsplan Kooiwalweg ong. (sectie a nr 2574).
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 behandelt de ruimtelijke analyse van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Tot slot is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid opgenomen in respectievelijk de hoofdstukken 6 en 7.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3, het regionaal beleid in paragraaf 2.4 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.5. Paragraaf 2.6 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Barendrecht relevante belangen zijn:
- Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
Structuurvisie Randstad 2040 (2008)
De Structuurvisie gaat uit van vier speerpunten (principes) om van de Randstad een duurzame en internationaal concurrerende Europese topregio te maken. Bij deze principes heeft het kabinet twaalf ruimtelijke keuzes gemaakt. De keuzes zijn dus uitwerkingen van de speerpunten. Hieronder de relevante speerpunten en keuzes voor het plangebied.
Versterken van de wisselwerking tussen natuur (groen), water (blauw) en bebouwing (rood):
- beschermen en ontwikkelen van landschappelijke differentiatie;
- ontwikkeling van groene woon- en werkmilieus gekoppeld aan de groenblauwe opgave;
- ontwikkeling groenblauwe topkwaliteit bij steden.
Wat internationaal sterker is, sterker maken:
- benutten en versterken internationale topfuncties;
- verbeteren van de internationale verbindingen tussen de Randstad en andere stedelijke regio's.
Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid:
- opschalen van de stedelijke regio's: bereikbaarheid op het niveau van de noordelijke en zuidelijke Randstad;
- optimaal benutten en klimaatbestendig inrichten van de binnenstedelijke ruimte voor wonen, werken en voorzieningen door transformeren, herstructureren en intensiveren.
2.3 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie (2010)
De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland ontwikkeld. De nieuwe Structuurvisie vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Het plangebied is volledig aangewezen als groengebied binnen het stads- en dorpsgebied. Deze gebieden zijn aangewezen voor recreatieve functies als parken en sportvoorzieningen, volkstuinen en/of begraafplaats.
De trambaan is aangegeven als regionale railverbinding binnen het Zuidvleugelnet. Het regionale openbaar vervoernetwerk (Zuidvleugelnet) koppelt de belangrijkste stedelijke centra en economische clusters in Zuid-Holland met het (inter)nationale netwerk. Daarmee is het een cruciale onderlegger in het stedelijke netwerk.
Figuur 2.1 Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie
Verordening Ruimte (2010)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.
Molenbiotoop
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Daartoe worden in de bestemmingsplannen regels opgenomen die voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de molenbiotoop omvat een cirkel met een straal van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen;
- binnen de molenbiotoop gelden door de gemeente te bepalen beperkingen voor de hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting, waarbij zowel rekening wordt gehouden met het belang van de molen als de belangen van bestaande functies en bebouwing.
Figuur 2.2 Molenbiotoop uit de Verordening Ruimte
Eerste herziening Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte
Bij de vaststelling van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte in juli 2010 konden enkele onderwerpen nog niet worden meegenomen. De provincie heeft daarom besloten een Eerste herziening Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte te maken op de volgende onderwerpen:
- bouwen buiten de contour;
- landgoederenzones, landgoed- en kasteelbiotopen;
- begrenzing Ecologische Hoofdstructuur;
- procedure voor transformatiegebieden;
- nieuwe glastuinbouwlocaties.
Nadien is jaarlijks een Actualisering vastgesteld door Provinciale Staten. Deze bevatten geen relevante aspecten voor dit bestemmingsplan.
2.4 Regionaal Beleid
Schapsplan IJsselmonde 2012 - 2020
Het duurzaam ontwikkelen en beheren van recreatiegebieden op IJsselmonde vraagt meer dan ooit om een helder afwegingskader tussen ambities en beschikbare middelen. De ambities uit de Schapsvisie IJsselmonde 2009-2012 zijn het uitgangspunt en passen volledig in de Gebiedsvisie Deltapoort. Er dient echter rekening gehouden te worden met een verminderde beschikbaarheid van middelen voor groen. Het Schapsplan 2012-2020 geeft richting aan de wijze waarop het recreatieschap efficiënt uitvoering kan blijven geven aan haar doelstelling vanuit haar bestuurlijke rol.
In het plan is het plangebied aangegeven als één van de vier beheergebieden, dit gebied heeft de naam 'Zuidelijk Randpark' gekregen. Het plangebied wordt ontwikkeld als grootschalig recreatiegebied. Het gebied wordt opgedeeld in twee deelgebieden aan weerszijden van de Vaanweg. In het oostelijk deel (Kooiwalbos) wordt een recreatiegebied ontwikkeld met de pilot 'Uit je stad gaan'. Aandachtspunt is de autobereikbaarheid van dit deel van het park. In het westelijk deel wordt naast het inpassen van de Blauwe Verbinding gekeken met de ondernemers in het gebied naar de ambities en realisatiemogelijkheden.
Gebiedsvisie Deltapoort 2025
De gebiedsvisie Deltapoort 2025 is geschreven met een tweeledige doelstelling namelijk het versterken van de economie in het gebied en het verbeteren van de leefbaarheid door het gebied recreatief aantrekkelijker, beter bereikbaar en toegankelijk te maken. Het tweede doel betreft het recreatief aantrekkelijker, toegankelijker en bruikbaarder maken van het landschap. Het Gebiedsvisie-traject concentreert zich op verbetering van het landschap van Deltapoort. Het is nodig om de versnippering en verrommeling te stoppen en te werken aan een aantrekkelijke leefomgeving. Dit vraagt om een heldere visie en concrete acties.
2.5 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Barendrecht (juli 2012)
De vastgestelde Structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en vormt een afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De uitwerking van het in de structuurvisie beschreven beleid vindt plaats in gebiedsvisies, bestemmingsplannen, beleidnota's en projecten.
De belangrijkste keuze uit deze structuurvisie is het benutten van bestaand stedelijk gebied voor nieuwe rode functies en het toekennen van een groen en recreatief perspectief aan de resterende agrarische gronden. Barendrecht zet dan ook in op woningbouwontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied om in te spelen op de locale behoefte. Uitgangspunt is dat passend bij het suburbane, landelijke karakter van Barendrecht wordt gebouwd, ook op herstructureringslocaties. Op die wijze blijft het specifiek herkenbare Barendrechtse woningaanbod beschikbaar. Wonen in Barendrecht staat voor kwaliteit, veiligheid en een groene omgeving. Nu het accent verschuift van uitleg naar herstructurering en van vooral grondgebonden woningen naar meer gestapeld wonen zal dit anders, maar onverminderd, moeten worden ingevuld. Door een mix van projecten met heel verschillende uitgangspunten en mogelijkheden zal Barendrecht inspelen op veranderende woonwensen. Uitgangspunt daarbij is het realiseren van levensloopbestendige woningen en van flexibele combinaties van wonen met voorzieningen en/of (nieuwe) economie.
In het Zuidelijk Randpark (het gebied ten noorden van de A15) wordt ruimte geboden aan uitbreiding van intensievere vormen van recreatie. Door de ligging tussen grootschalige infrastructuur, centraal in het stedelijke gebied en de goede bereikbaarheid, leent dit gebied zich hier uitstekend voor. Ontwikkelingskansen liggen in het westelijke deel door de goede bereikbaarheid per hoogwaardig openbaar vervoer, auto en fiets. Daarnaast leidt de aanleg van de Blauwe Verbinding tot extra aantrekkingskracht. Zorgvuldige inpassing van deze waterverbinding is een belangrijke randvoorwaarde bij de ontwikkeling van het westelijke deel van het Zuidelijke Randpark.
In het westelijk deel van het plangebied dient zoals aangegeven in de gemeentelijke structuurvisie vanwege de ligging, de goede bereikbaarheid en de aanleg van de Blauwe Verbinding, ruimte geboden te worden aan uitbreiding van intensievere vormen van recreatie. In de huidige situatie zijn reeds recreatieve functies aanwezig waaronder het Vrijenburgbos, de Vrijenburgplas, het Sint Clarabos, de Pendrechtse molen en restaurant Vrijenburg. Ook het oostelijk deel van het plangebied (Kooiwalweg) is in hoofdzaak een recreatiegebied met het Kooiwalbos, de recreatieplassen, het fietscrossterrein, het Hippisch centrum en het volkstuinencomplex. Ook voor dit gebied geldt dat versterking van de recreatieve functies aan de orde is. In figuur 2.4 is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen.
Één van de opgaven van de structuurvisie luidt dan ook: het duidelijk profileren en ontwikkelen van het Zuidelijke Randpark als stedelijk recreatiegebied, waar plaats is voor actieve en ruigere sporten.
Figuur 2.4 Uitsnede structuurvisiekaart Barendrecht
De gemeente Barendrecht is een van de gemeenten in de stadsregio die op 21 juni 2012 het convenant Realisatie Windenergie Stadsregio Rotterdam heeft ondertekend. De gemeente Barendrecht heeft in de Structuurvisie Barendrecht drie zoeklocaties voor windmolens opgenomen. Eén van deze zoeklocaties, namelijk de locatie bij het Vaanplein ligt binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Voor een eventuele ontwikkeling van deze zoeklocatie tot een windmolenlocatie zal een procedure tot herziening van het bestemmingsplan doorlopen moeten worden. Afhankelijk van het aantal windmolens of het totale vermogen van de windmolens moet er een milieueffectrapportage worden opgesteld.
Ruimtelijke analyse en Toekomstvisie Kooiwalweg (2009)
In de visie wordt het gehele gebied tussen Kooiwalweg, A15, 1e Barendrechtseweg en Vaanweg beschreven. De visie is slechts een leidraad voor particuliere ontwikkelingen. De gemeente is niet voornemens om actief de uitgangspunten uit de visie te realiseren. Dit betreft zowel de woningbouw als de ontsluiting.
Deelgebieden
Op basis van de ruimtelijke analyse en een beleidsanalyse is de toekomstvisie voor het gehele gebied beschreven. Op basis van deze analyse kan het plangebied als het ware worden ingedeeld in vier gebieden:
- 1. het meest westelijk gelegen gebied; dit gebied valt binnen de geluidcontour van de A15 en de Vaanweg;
- 2. het voorgestelde woongebied ten westen hiervan (circa 4,5 ha): dit gebied valt buiten de 55 dB(A) contour en maakt geen deel uit van het te handhaven Kooiwalbos;
- 3. de landelijke groenstrook grenzend aan de Kooiwalweg;
- 4. het meest oostelijke gebied, met garagebedrijf, benzinestation en volkstuinen. Dit gebied valt binnen de 55 dB(A) contour van de Eerste Barendrechtseweg en de Pascalweg.
Ontsluiting plangebied
Voor de ontsluiting van het Kooiwalbos, met manege en fietscross wordt uitgegaan van twee ontsluitingen:
- één ontsluiting aan de oostzijde, ter hoogte van de volkstuinen en/of het bedrijventerrein;
- één ontsluiting aan de westzijde vanaf de Maeterlinckweg, via de nieuwe woonbuurt (dubbele functie ontsluitingsweg).
Uitgangspunt is in ieder geval om de ontsluitingswegen en mogelijk de situering van de parkeerterreinen los te koppelen van de doorgaande fietsroute tussen Barendrecht en Rotterdam.
Figuur 2.5 Uitgangspuntenkaart Toekomstvisie Kooiwalweg
De landelijke strook ten oosten en zuiden van de Kooiwalweg, vormt een overgangszone tussen de bestaande lintbebouwing aan de Kooiwalweg en het Kooiwalbos. In de visie zijn uitgebreide randvoorwaarden geformuleerd die als doel hebben om in dit gebied een samenhangend, landelijk karakter te realiseren.
De belangrijkste randvoorwaarden zijn:
- De kavels worden ontsloten vanaf de Kooiwalweg en worden aan de zuidzijde begrensd door de bestaande watergang ten zuiden van het voormalige spoortracé/fietspad;
- De kavels worden van elkaar gescheiden door smalle slootjes en groen met een landelijke uitstraling;
- Wat betreft de bebouwing dient sprake te zijn van alzijdige bouwmassa's, gericht op de Kooiwalweg en het Kooiwalbos. Uitgegaan wordt van boerderijachtige bebouwing met een voor- en achterhuis. De massaopbouw dient aan te sluiten bij het beeld van historische boerderijen. Een eigentijdse vertaling hiervan is wenselijk;
- De goothoogte is maximaal 4 meter hoog;
- De nokhoogte ligt tussen de 10 en de 14 meter;
- Voor de kapvorm wordt uitgegaan van een mansardekap of een zadeldak met een steile helling en mogelijk een wolfseind. Hiernaast is het toegestaan een afwijkende kapvorm te realiseren met 'familietrekken' van de boerderijkap.
Deze visie wordt niet rechtstreeks doorvertaald in het voorliggende bestemmingsplan vanwege het consoliderende karakter.
Vigerende bestemmingsplannen
Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1960
Dit in 1960 opgestelde Uitbreidingsplan in hoofdzaak is globaal van aard. Het grootste deel van het plangebied is bestemd voor recreatieve doeleinden. Ook was hierin de wegenstructuur vastgelegd. In dit gebied was bebouwing van welke aard ook uitgesloten. Het gebied ten westen van de Heulweg was bestemd als bebouwde kom, hier is woonbebouwing toegestaan.
Spoorzone
Dit bestemmingsplan uit 1998 is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van de spoorzones in de gemeente Barendrecht. Het betrof een zestal projecten die wijzigingen mogelijk maakte in de spoorweginfrastructuur, daarnaast betrof het ook enkele wijzigingen in de weginfrastructuur (Rijksweg A15). Binnen het plangebied moest vooral rekening gehouden worden met de intensivering van de omliggende sporen en de uitbreiding van de Rijksweg A15. Dit maakte een woonbestemming onhaalbaar en daarom werd er grotendeels gekozen voor een recreatie- en een groenbestemming. Het gebied ten westen van de Heulweg werd in dit bestemmingsplan bestemd als groen. Ook de manege, de volkstuinen en enkele woningen aan de oostzijde van het plangebied zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.
Bestemmingsplan Kooiwalweg ong. (sectie a nr 2574)
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van een vervangende woning aan de Kooiwalweg 35, op het perceel kadastraal bekend als Sectie A nr 2574 te Barendrecht. Omdat het vigerend bestemmingsplan (Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1960) geen nieuwbouw toestond, is er voor deze locatie een (postzegel)bestemmingsplan opgesteld.
2.6 Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard en past binnen de hoofdzakelijk recreatieve visie van het plangebied. Hierbij staat het behoud en versterking van de waardevolle karakteristieken voorop. Belangrijk hierbij is dat het gevarieerde milieu in het plangebied behouden blijft, dit sluit ook weer aan bij de huidige behoeften en de maatschappelijke doelstellingen.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
3.1 Ligging En Begrenzing
Het plangebied van de Noordrand omvat globaal de gronden die zijn ingeklemd door de grootschalige infrastructuur aan de zuidzijde, de gemeentegrens met Rotterdam aan de noord- en westzijde en de eerste Barendrechtseweg aan de oostzijde. In het westelijk deel van het plangebied, ook wel Zuidelijk Randpark genoemd, dient zoals aangegeven in de gemeentelijke structuurvisie vanwege de ligging, de goede bereikbaarheid en de aanleg van de Blauwe Verbinding, ruimte geboden te worden aan uitbreiding van intensievere vormen van recreatie. In de huidige situatie zijn reeds recreatieve functies aanwezig waaronder het Vrijenburgbos, de Vrijenburgplas, het Sint Clarabos, de Pendrechtse molen en restaurant Vrijenburg. Ook het oostelijk deel van het plangebied (Kooiwalweg) is in hoofdzaak een recreatiegebied met het Kooiwalbos, de recreatieplassen, het fietscrossterrein, het Hippisch centrum en het volkstuinencomplex. Ook voor dit gebied geldt dat versterking van de recreatieve functies aan de orde is.
3.2 Historische Ontwikkeling
Het huidige landschap van IJsselmonde is ontstaan in de dertiende eeuw. Na de St. Elizabethsvloed van 1421 zijn nieuwe polders herwonnen op de zee en de rivieren. Dit proces ging door tot de 19e eeuw. Verzonken in het oude landschap liggen enkele goed bewaarde oude dorpskernen zoals die van Rhoon en Barendrecht. Op de historische kaart uit 1850 is te zien dat het plangebied zicht op de grens tussen twee voormalige poldergebieden bevindt, deze twee polders hebben ieder een verschillende kavelrichting. Deze kavelrichtingen zijn goed terug te zien in het plangebied, zo heeft het oostelijk deel een noord-zuidgerichte kavelstructuur. Het westelijk deel kent een meer oost-westelijke kavelrichting. Het Zuidelijk Randpark is aangelegd in de jaren tachtig en negentig van de 20e eeuw.
3.3 Recreatiegebied
In het plangebied zijn vele vormen van intensieve en extensieve recreatie aanwezig. Zo zijn er verschillende sportclubs te vinden in het gebied, een hippisch centrum, een hondenvereniging en ligt er een volkstuinencomplex. Maar ook zijn er diverse doorgaande recreatieve routes (lopen, fietsen, varen, ruiters), die langs alle attractiepunten (stuw, molen, horeca/zwemstrand, kinderbos) voeren. Zowel passanten als bezoekers kunnen hier gebruik van maken. Het Zuidelijk Randpark biedt in zijn nieuwe opzet een programma voor uiteenlopende groepen (jonge kinderen, oudere jeugd, natuurliefhebbers, passanten, honden uitlaten, ommetje lopen). Door de verschillende vormen van recreatie over het gebied te verdelen ontstaat een vanzelfsprekende scheiding tussen activiteiten, die elkaar mogelijk kunnen verstoren (bijvoorbeeld hondenuitlaat en ecologie). Door het ontwikkelen van de blauwe verbinding kunnen nog meer vormen van waterrecreatie plaatsvinden zoals bijvoorbeeld kanoën.
3.4 Groenstructuur
Het plangebied is hoofdzakelijk groen ingericht. Deze inrichting is voor het grootste gedeelte gebaseerd op de voormalige polderstructuur, zoals te zien is in figuur 3.1. De aanwezige natuur in het gebied is van relatief jonge leeftijd, dit omdat er pas in de jaren '80 is begonnen met de aanleg van het park. Centraal in het gebied is de beplanting dicht met kleine open plekken. Richting de oost- en de westkant van het gebied is een meer open structuur ontstaan, hier is het groen ook natuurlijker ingericht. Hier zijn ook enkele grote waterpartijen aangelegd. Ook deze waterpartijen hebben een hoofdzakelijk recreatieve functie.
Figuur 3.1: Voormalige polderstructuur
3.5 Bebouwing
In het plangebied is bebouwing vooral aanwezig in het noorden van het plangebied en vooral langs de Charloisse Lagedijk. Het gaat hierbij vooral om vrijstaande woningen. Verspreid door het plangebied is nog enkele losstaande bebouwing te vinden. Het opvallendste gebouw hierin is de Pendrechtse Molen. Dit rijksmonument is een authentieke windwatermolen uit het jaar 1731. De molen is opengesteld voor publiek met behoud van zijn functie. De molen kan het water in het Zuidelijk Randpark rondpompen. De beplanting in het gebied nabij de molen wordt laag gehouden om de windvang zo min mogelijk te beperken.
Een ander opvallend gebouw in het plangebied is het Hippisch Centrum Barendrecht. De ruimtelijke impact van dit gebouw is redelijk hoog. Dit komt door het grote oppervlakte en de hoogte.
3.6 Verkeer En Parkeren
Autoverkeer
De Noordrand ligt direct ten noorden van de A15 en het Vaanplein, de verkeersaansluiting van de rijksweg A29/Vaanweg. De Vaanweg deelt het plangebied op in twee delen. De oostzijde wordt ontsloten door de 1e Barendrechtse weg, deze weg ligt op de oostgrens van het plangebied. Deze weg vormt een verbinding tussen Barendrecht en Rotterdam (Lombardijen). Het westelijk deel van het plangebied wordt ontsloten door de Heulweg en de Vrijenburgweg. De Charloise Lagedijk en het Havenspoorpad, die tevens de noordgrens van het plangebied vormen, ontsluiten de woningen, bedrijven en overige voorzieningen in het plangebied op de eerder genoemde ontsluitingsweg.
Fietsers en voetgangers
Binnen het plangebied zijn verschillende voet- en fietsroutes gerealiseerd. Een deel van deze routes is geheel vrijliggend van autoroutes aangelegd. Het grootste deel van de voet- en fietsroutes in het plangebied hebben een puur recreatieve functie, deze routes hebben een natuurlijk karakter. Ook ligt de snelfietsroute tussen Rotterdam en Barendrecht in het plangebied, deze route loopt in het plangebied langs de trambaan.
Openbaar vervoer
De TramPlus-lijn 25 (Carnisselandelijn) zorgt ervoor dat Barendrecht beschikt over een belangrijke openbaarvervoerverbinding met Rotterdam-Centrum. De reistijd naar Rotterdam Centraal Station bedraagt ongeveer een half uur. De totale afstand van het TramPlus–tracé tussen Barendrecht en Rotterdam Centraal Station is 12 km lang. Het traject bevat circa 20 haltes, waarvan één op de noordgrens van het plangebied, namelijk de halte Vrijenburgerbos. Nabij deze tramhalte is ook een bushalte te vinden, hier stopt enkel buslijn 182.
Parkeren
In het plangebied liggen verschillende parkeerterreinen. In het oostelijk deel van het plangebied kan geparkeerd worden op de parkeerterreinen bij het hippisch centrum en de parkeerplaats aan de Achterweg. In het westelijk deel kan geparkeerd worden op verschillende grote parkeerplaatsen aan de Charloisse Lagedijk en bij het restaurant Vrijenburg. Door de verdeling van de parkeerterreinen zijn alle plekken in het plangebied goed bereikbaar.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
In Barendrecht is het Waterschap Hollandse Delta verantwoordelijk voor het kwalitatief en kwantitatief waterbeheer. Tevens is het Waterschap verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud aan de waterkeringen. Alle watergangen zijn in beheer bij het Waterschap. Dit betekent dat geen verandering aan de waterhuishouding zal kunnen plaatsvinden zonder de nadrukkelijke toestemming van de waterbeheerder.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Beleid waterbeheer
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (vastgesteld 26 november 2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Huidige situatie
Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente Barendrecht en bestaat uit twee gebieden opgedeeld door de Vaanweg.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit lichte klei. Het plangebied is gelegen in peilgebied IJsselmonde-Midden (KDO1) met een flexibel peil dat varieert tussen -2,00 NAP en -2,20 NAP.
Waterkwantiteit
In het plangebied zijn verschillende waterpartijen gelegen. De waterpartijen zijn onderling verbonden met sloten. De Pendrechtse Molen is een windwatermolen, gebouwd om water rond te pompen. Op IJsselmonde zijn vanaf het begin van de vijftiende eeuw vijftig molens gebouwd om het overschot aan water weg te malen. De Pendrechtse Molen is als enige bewaard gebleven. Het huidige IJsselmonde is ondenkbaar zonder molens en het plangebied is de enige plek waar gezien en beleefd kan worden hoe dat functioneerde. Voor de Pendrechtse Molen is water net zo belangrijk als wind. Bij voldoende wind pompt de molen 20 tot 25 m3 per minuut. De molen kan daarom een belangrijke bijdrage leveren om het water in het plangebied te laten voldoen aan de algemene milieukwaliteitseisen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied is geen KRW-waterlichaam gelegen. Ook zijn geen natuurgebieden of ecologische verbindingszones aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied is geen waterkering gelegen.
Afvalwaterketen en riolering
De aanwezige riolering in de Noordrand bestaat voornamelijk uit drukriolering. Slechts een klein gedeelte is aangesloten op een gescheiden stelsel. Alle woningen/ bedrijfspanden zijn aangesloten op de riolering.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
De Blauwe Verbinding
De Blauwe Verbinding is een open watergang van dertien kilometer tussen het Zuiderpark in Rotterdam en de Zuidpolder in Barendrecht. De Blauwe Verbinding krijgt drie functies:
- Aanvoer van schoon water vanuit de Oude Maas naar het Zuiderpark;
- Recreatieve vaarroute tussen het Zuiderpark, het Zuidelijk Randpark, het Buytenland en de Zuidpolder;
- Ecologische verbinding tussen groengebieden in het stedelijke gebied en (toekomstige) natuurgebieden op IJsselmonde.
De Blauwe Verbinding kruist de A15 bij de betaande Heulweg. Op 30 juni 2009 hebben de gemeente Barendrecht, het Waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat een uitvoeringsovereenkomst ondertekend om tijdens de verbreding van de A15 een deel van de Blauwe Verbinding te realiseren. Hiermee is het meest noodzakelijke deel van de aanleg van de Blauwe Verbinding onder de A15 geregeld.
Figuur 4.1 Stippellijn geeft indicatief tracé Blauwe Verbinding weer
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Beschermingszones
Op het gehele oppervlaktewatersysteem is de Keur van het waterschap Hollandse Delta van toepassing. Hierin zijn, afhankelijk van de functie van de watergang, de beschermingszones langs de waterpartijen vastgelegd. Binnen het plangebied zijn hoofdwatergangen en overige watergangen aanwezig. De bijbehorende beschermingszone heeft hierbij een breedte van respectievelijk 3,5 m en 1 m vanaf de insteek van het talud. Deze beschermingszone kent een beperking in het gebruik van de grond. Op deze strook mogen bijvoorbeeld uitsluitend bebouwing, kabels en leidingen of diep wortelende beplanting worden aangebracht na goedkeuring van het waterschap. Het waterschap kent hiertoe een keurvergunningenstelsel.
Water in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt een deel van het oppervlaktewater in het plangebied (de hoofdwatergangen) bestemd als 'Water'. De beschermingszones van de hoofdwatergangen zijn tevens voorzien van een passende dubbelbestemming 'Waterstaat'.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.2 Flora En Fauna
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een waterrijk recreatiegebied met bebouwing, verharding, tuinen, water en groen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard.
Toetsingskader
Beleid
Het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik is opgenomen in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door het grotendeels consoliderende plan. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.2 Ligging plangebied ten opzichte beschermde natuurgebieden
(bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven en de Ecoscan die is uitgevoerd voor het opstellen van de Gedragscode Flora- en faunawet voor de gemeente Barendrecht.
De wateren in het plangebied hebben een functie voor watervogels. Daarnaast zijn deze wateren leefgebied van vissen en amfibieën. In het plangebied komen mogelijk de beschermde kleine modderkruiper (vis), middelste groene kikker, bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad voor. De rietkragen rond de wateren zijn weer interessant voor insecten en vogels. In de meer voedselrijke en ondiepe wateren komt waarschijnlijk de beschermde zwanenbloem voor.
De lijnvormige elementen zijn van belang als verbindings- en migratieroutes voor bijvoorbeeld grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en amfibieën. In het plangebied is de bebouwing over het algemeen niet geschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Bij elk gebouw met dakpannen en spouwmuren bestaat echter de mogelijkheid dat vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. De bomen aan de Charloisse Lagedijk kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen bieden aan boombewonende vleermuizen. De tuinen en groenstroken bieden foerageergebied aan vleermuizen.
In het opgaande groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. De bebouwing biedt mogelijk ook nestgelegenheid aan vogelsoorten als huismus en gierzwaluw.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, veldmuis, bosmuis, bosspitsmuis, huisspitsmuis, konijn kleine watersalamander, bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |||
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | |||
cat. 5 | koolmees, pimpelmees, spreeuw en ekster |
Toetsing en conclusie
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Aangezien het in dit geval gaat om een consoliderend bestemmingsplan treden geen overtredingen op.
4.3 Cultuurhistorie
Beleidskader
In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed. Een belangrijk ander doel van deze nieuwe visie is het formuleren van een visie op erfgoed. De visie, Visie Erfgoed en Ruimte (VER) 'Kiezen voor Karakter', is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is aanvullend aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt.
De Visie Erfgoed en Ruimte 'Kiezen voor Karakter' is de vervanging voor de in 2009 verlopen 'Nota Belverdere', waarin een visie is gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan.
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Monumentenzorg
Alle, op het moment van planvaststelling in het plangebied aanwezige, rijks-, gemeentelijke en overige monumenten dienen te worden aangeduid in het bestemmingsplan. Er bevindt zich echter alleen een Rijksmonument in het plangebied. Het rijksmonument bevindt zich op de Charloise Lagedijk 364. Dit monument is de 'Pendrechtse Molen'. De in 1731 gebouwde molen is de enige overgebleven windwatermolen op IJsselmonde. De molen is tot 1957 in werking geweest. In 1973 kocht de gemeente Rotterdam de molen en in de volgende zes jaar werd de molen volledig gerestaureerd. Door de opdringende bebouwing moest de molen in 1993 verplaatst worden naar de huidige locatie. De molen werd vervolgens verkocht aan het Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde. De molen werd hierna opengesteld voor het publiek met behoud van zijn functie. De molen kan nu het water in het Zuidelijk Randpark rondmalen. Het deelgebied om de molen kreeg ook de naam Molenstee. In dit gebied wordt de beplanting laag gehouden om de windvang van de molen niet te veel te beperken.
Molenbeschermingszone
In het plangebied vallen bepaalde gronden binnen de contour van de zogenaamde 'molenbeschermingszone' die behoort bij de Pendrechtse Molen. Het gaat hier om een gebied met een straal van 400 meter vanuit het middelpunt van de molen. De regelgeving ten aanzien van de Pendrechtse molen luidt als volgt:
- A. Binnen de straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- B. Binnen de straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen mag de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger zijn dan 1/100 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100 regel).
In figuur 4.3 is deze regeling uitgewerkt in een figuur.
Figuur 4.3 Molenbeschermingszone
Bij het beheer en de inrichting van de gronden binnen dit gebied dient rekening gehouden te worden met de restricties die ter plaatse ten aanzien van bebouwing en beplanting gelden om de vrije windtoetreding van de molen te beschermen. Het consoliderend bestemmingsplan heeft geen invloed op de vrije windtoetreding van de molen.
Landschappelijke en Cultuurhistorische waarde
Ondanks de aanwezigheid en de invloed van de snelweg A15 en het spoor op het plangebied, zijn met name in het noorden van het plangebied de dijklinten nog zichtbaar, namelijk de Charloisse Lagendijk en de Kooiwalweg. Beide vallen echter niet binnen de plangrenzen en gemeentegrenzen maar hebben wel een belevingsinvloed op het gebied. Beide dijken zijn van redelijk hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde, zie figuur 4.4 cultuurhistorische waardenkaart.
Figuur 4.4: Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Zuid-Holland
Conclusie
In het plangebied is sprake van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Daarnaast bevindt zich een bijzonder Rijksmonument, de Pendrechtse Molen, in het plangebied. Deze is bovenstaand beschreven. Omdat deze locatie al wordt beschermd door middel van een juridische status, is het opnemen van een regeling voor dit pand niet noodzakelijk.
Binnen het bestemmingsplan worden verder geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de monumenten- of cultuurhistorische status kunnen aantasten. Hierdoor vindt geen wijziging plaats op de bestaande cultuurhistorische waarde. Derhalve kan worden gesteld dat dit aspect de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg zal staan.
4.4 Archeologie
Beleidskader
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
De bewoningsgeschiedenis van Barendrecht gaat - op basis van de tot nu toe bekende archeologische gegevens - terug tot ongeveer 4.000 voor Christus. Het gaat om vindplaatsen uit de Nieuwe Steentijd, uit latere perioden van de prehistorie, de Bronstijd en de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. De tastbare resten zijn vaak gedetailleerd en verrassend goed geconserveerd op veel plaatsen in de bodem van Barendrecht aanwezig. Ook aan de jongere geschiedenis van de gemeente draagt informatie verkregen door archeologisch onderzoek bij. Denk bijvoorbeeld aan de bedijkingsgeschiedenis van IJsselmonde.
In de loop van het vierde millennium voor Christus ontstond een vrij gesloten kust met strandwallen. Het landschap erachter verzoette, er ontstonden moerassen waarin veengroei plaatsvond. Bewoning in de regio vond plaats op donken (rivierduinen) en op rivieroevers. Vlak ten oosten van het plangebied, nabij de Wester Hordijk, werd een vindplaats uit de Nieuwe Steentijd op een donk aangetroffen.
Ook elders in Barendrecht - onder de Gaatkensplas, in de wijk Havenkwartier, in Vrijenburg en in Waterkant - zijn sporen uit de Nieuwe Steentijd aangetroffen, in deze gevallen op oevers van kreken. De vindplaats in Waterkant is bijzonder. Op vier niveaus zijn daar in oeverafzettingen archeologische vondsten uit het derde en begin tweede millennium voor Christus opgegraven. De oudste sporen dateren nog uit de Nieuwe Steentijd, de jongste vondsten komen uit de Midden-Bronstijd. Vindplaatsen uit de Bronstijd zijn zeldzaam in de regio; West-Nederland bestond in die tijd uit uitgestrekte moerasgebieden waarin zich dikke pakketten veen vormde. De bewoningsmogelijkheden in zo'n landschap waren zeer beperkt.
In de IJzertijd (800-50 voor Christus) zorgden krekenstelsels ervoor dat delen van het natte moerasgebied werden ontwaterd. De droge arealen veen konden door de boeren uit de IJzertijd worden benut. In Barendrecht is slechts één vindplaats uit deze periode bekend, in Gaatkensplas Zuid, maar uit onderzoek op bijvoorbeeld Voorne-Putten weten we dat het nu om voltijd boeren gaat.
In de Romeinse tijd (50 voor Christus- 400 na Christus) was het westelijke deel van IJsselmonde intensief bewoond. 'Romeins' IJsselmonde zal vooral een agrarisch karakter hebben gehad. De inheemse boeren exploiteerden vanuit hun boerderijen de klei- en veengebieden, waar akkerbouw en veeteelt werden bedreven. De gemeente Barendrecht telt enkele vindplaatsen uit de Romeinse tijd, waarvan er een is opgegraven in het Havenkwartier. Het gaat om een dam in een kreek waarin een ruim 8 meter lange eikenhouten duiker was geplaatst. De constructie duidt erop dat men de waterhuishouding wilde beheersen. Ongetwijfeld was dat bedoeld om de agrarische productie te vergroten. In tegenstelling tot de voorgaande perioden produceerden de boeren nu niet meer alleen voor de eigen gemeenschap, maar voor een markt. Het surplus was wellicht voor een deel bestemd voor het leger in de forten aan de (Oude) Rijn dat daar de grens van het Romeinse rijk beschermde.
In de loop van de 3e eeuw na Christus kwam een eind aan de bewoning op IJsselmonde. Grote delen van het land waren weer moeras geworden. Hier en daar werd nog gewoond, maar veel vondsten uit die tijd en de eeuwen daarna kennen we niet.
Op de oevers van de Waal en de Oude Maas kan vroegmiddeleeuwse bewoning hebben
plaatsgevonden. Rond het jaar 1000 werden de veengebieden en de meer landinwaarts gelegen klei-op-veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd, waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw. De oudste middeleeuwse bewoningssporen die we vinden in het hart van IJsselmonde lagen op een veenondergrond.
Vindplaatsen uit de 11e-13e eeuw in Barendrecht kennen we uit Bijdorp en uit Vrijenburg. Door het inklinken van de bodem als gevolg van het ontwateren van het veen kwamen de ontgonnen gebieden zo laag te liggen dat ze op den duur door dijken beschermd moesten worden tegen binnendringend water. Uiteindelijk ontstond in het centrale deel van IJsselmonde een grote polder, de Riederwaard. De Noldijk, juist ten zuidoosten van het plangebied, maakte vermoedelijk deel uit van de dijk rond de Riederwaard. De voortgaande klink van het veengebied zorgde er uiteindelijk voor dat de bewoning van de Riederwaard door overstromingen tot een eind kwam en zich naar het zuiden, richting Oude Maas en Waal, verplaatste (14e eeuw).
Een klein deel van een latere middeleeuwse dijk met bewoningslint valt binnen het plangebied. Het betreft de westelijke dijk van de Binnenlandsche Polder (1483). De dijk vormt de scheidslijn met de ten westen gelegen polder Oud Pendrecht (1539). Tegen de dijk aan bevindt zich een terrein met de mogelijke resten van klooster Noel (Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd). Het terrein is nog niet op de aanwezigheid van archeologische resten onderzocht.
Archeologische verwachting
Binnen de contouren van het plangebied zijn nog geen archeologische vindplaatsen bekend. In het oosten van het plangebied is een donk aanwezig in de diepere ondergrond. De toppen en flanken van donken werden in de Midden en Nieuwe Steentijd vaak als woonplaats benut in verband met hun hoge en dus gunstige ligging in het landschap. Vindplaatsen uit deze periode zijn doorgaans kleinschaliger dan vindplaatsen uit latere perioden.
Resten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd zijn potentieel te vinden langs (verlande) waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied.
Sporen uit de Middeleeuwen kunnen samenhangen met de eerste ontginningsfase (vanaf circa 1000 na Chr.) van het gebied. In deze periode betreft het vooral de (dijk-)nederzettingen van de polder Riederwaard. Voor wat betreft de bewoning na de 14e-eeuwse overstromingen zijn in eerste instantie vooral de dijken belangrijke bewoningslinten.
In de rest van het plangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de latere prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 vierkante meter. Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 vierkante meter), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
4.5 Milieu
4.5.1 Verkeerslawaai
Binnen het bestemmingsplan wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt aan de Kooiwalbos. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Havenspoorlijn (IJsselmonde – Maasvlakte) en de omliggende autosnelwegen, waarbij met name de A15 (Ridderkerk – Europoort) van belang is. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in het memo 'Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai bedrijfswoning Noordrand', RBOI 25 janauri 2013 en opgenomen in Bijlage 1. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012). De berekeningsuitgangspunten, analyse en conclusies zijn in het akoestisch onderzoek opgenomen.
Resultaten
Op basis van de SRM II-berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de A15 wordt overschreden. Tevens is er sprake van overschrijding van de uiterste grenswaarde van 53 dB op de 2e en 3e bouwlaag van de zuidelijke gevel (waarneemhoogte 4,5 en 7,5 m). Op de begane grond bedraagt de maximale geluidsbelasting 53 dB, die overschrijdt de uiterste grenswaarde niet.
Ten gevolge van railverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden. Er is geen sprake van overschrijding van de uiterste grenswaarde van 68 dB.
Conclusie
In het genoemde akoestisch onderzoek is onderbouwd dat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting niet mogelijk of doelmatig zijn. Voor de betreffende woning dient ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai een hogere waarde van 53 dB respectievelijk 61 dB te worden opgesteld. Het gemeentelijk geluidbeleid staat het verlenen van deze hogere waarden niet in de weg.
4.5.2 Bedrijven en milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging, deze is weergegeven in Bijlage 1. Een toelichting op deze Staat is opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting.
Onderzoek
In het plangebied wordt de bestaande bedrijfsbestemming gehandhaafd. Nieuwe bedrijfslocaties worden niet mogelijk gemaakt. In het plangebied komt één bedrijfslocatie voor. De locatie grenst direct aan een woongebied. In de huidige situatie is een garage aanwezig met een brandstofverkooppunt. De bestaande menging van functies langs de weg, onder meer bestaande uit de functies wonen, kantoor en bedrijf, is gewenst en wordt daarom gecontinueerd in het voorliggende bestemmingsplan. Voor deze locatie wordt daarom geen zonering toegepast op basis van richtafstanden. Voor deze locatie wordt gewerkt met een milieuzonering op basis van de systematiek van functiemenging. Daarbij wordt niet gewerkt met een categorie-indeling op basis van richtafstanden maar een categorie-indeling op basis van de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten direct naast of boven woningen. Deze categorieën zijn weergegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging. Alleen bedrijven met een beperkte milieu-invloed worden algemeen toegelaten (categorie B1). Bedrijfsactiviteiten uit overige categorieën zijn enkel toelaatbaar na afwijking van het bestemmingsplan en indien wordt aangetoond dat zij geen onaanvaardbare milieuhinder veroorzaken in de omgeving. Binnen de bedrijfslocatie in dit bestemmingsplan zijn alleen bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met categorie B1.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen milieuzonering zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatsen van de woningen. Tevens wordt de bedrijvigheid niet in functioneren belemmerd. Het aspect milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.5.3 Horeca
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van horeca-activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende horeca.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen horeca-activiteiten als milieubelastende functie en gevoelige functies mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering voor horeca-activiteiten. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat van Horeca-activiteiten zijn de horeca-activiteiten gerangschikt naar mate van potentiële milieubelasting. De Staat van Horeca-activiteiten is weergegeven in Bijlage 2. Voor een nadere toelichting op deze Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 3 van de toelichting.
Onderzoek
In het plangebied zijn ter plaatse van de horecabestemming, gelet op de kenmerken van het gebied, horeca-activiteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Dit betreffen middelzware horeca-activiteiten die ook delen van de nacht geopend kunnen zijn en die daardoor hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Gezien het feit dat woningen op ruime afstand (140 m) liggen van de horecabestemming en het plangebied voornamelijk bestemd is als recreatiegebied is milieuhinder niet te verwachten. De huidige functie (Brasserie) is goed inpasbaar binnen horeca-activiteiten categorie 2.
Conclusie
Het aspect milieuzonering horeca staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd en de aanwezige woningen belemmeren de horeca niet in het functioneren.
4.5.4 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Blootstellingscriterium
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) staat dat de luchtkwaliteit wordt bepaald op plaatsen waar de bevolking ‘kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de betreffende luchtkwaliteitseis significant is'. Hieruit blijkt dat de duur van de periode dat een persoon gemiddeld wordt blootgesteld bepalend is voor de vraag of de luchtkwaliteit dient te worden beoordeeld. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar de gevoeligheid van groepen of de aard van het verblijf. Toetsing aan de grenswaarden vindt daarom alleen plaats op locaties waar sprake is van significante blootstelling.
Besluit nibm
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³), of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Er is daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 op enkele locaties nabij het plangebied niet aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 wordt voldaan die vanaf 2015 van kracht is (40 µg/m³). Er wordt in 2011 wel voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 60 µg/m³ die op grond van het NSL tot en met 2014 wordt gehanteerd (zie figuur 4.2). Deze verruimde toetsingswaarde hangt samen met het feit dat Nederland van de Europese Commissie uitstel heeft gekregen om aan de grenswaarden te voldoen die volgen uit de Europese richtlijn luchtkwaliteit. Het gaat om rekenpunten direct langs de A15. Uit figuur 4.3 blijkt dat deze overschrijdingen in 2015 en 2020, mede als gevolg van de dalende achtergrondconcentratie, niet meer voorkomen.
Op grotere afstand van de weg, waar personen verblijven, is in 2011 en de prognosejaren 2015 en 2020 geen sprake van overschrijdingen. Voor een groot deel van het plangebied is tevens van belang dat op grond van het blootstellingsprincipe, gelet op de jaargemiddelde verblijfstijd, geen sprake is van een significante blootstelling in relatie tot de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2.
Figuur 4.2 Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2011 (bron:www.nsl-monitoring.nl)
Figuur 4.3 Jaargemiddelde concentratie NO2 in 2015 (bron:www.nsl-monitoring)
Voor PM10 geldt dat er zowel in 2011 als in de prognosejaren 2015 en 2020 geen overschrijdingen van de jaargemiddelde grenswaarde voorkomen. Daarom worden alleen de gegevens voor 2011 in het figuur weergegeven (zie figuur 4.4).
Figuur 4.4 Jaargemiddelde concentratie PM10 in 2011 (bron:www.nsl-monitoring.nl)
Conclusie
Omdat direct langs de maatgevende weg voor luchtkwaliteit, de A15, op locaties waar significante blootstelling plaatsvindt wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is dat ook in de rest van het plangebied het geval. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Geconcludeerd wordt dat de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.5.5 Externe veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS gewijzigd. Met deze wijzigingen zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor opgenomen in de circulaire.
Onderzoek
De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft in opdracht van de gemeente Barendrecht alle risicobronnen binnen Barendrecht in beeld gebracht voor wat betreft de aspecten PR en GR. De inventarisatie van de DCMR biedt alle informatie over de voor het bestemmingsplan relevante risicobronnen. Onderstaand wordt per risicobron kort ingegaan op de risico's in relatie tot de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor meer informatie wordt verwezen naar de externe veiligheidsvisie die te raadplegen is op www.barendrecht.nl.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
- A15
Ten zuiden, net buiten het plangebied, loopt de rijksweg A15. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (bron:www.risicokaart.nl). Voor deze weg geldt een veiligheidszone van 80 m, gemeten vanaf het midden van de weg. Tevens beschikt deze weg over een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanaf de buitenste rand van de rijbanen. Binnen deze zones komen geen (beperkt) kwetsbare objecten voor, deze worden ook niet mogelijk gemaakt. De veiligheidszone is met een aanduiding opgenomen op de verbeelding. Aan de aanduiding zijn specifieke gebruiksregels verbonden waarmee de ontwikkeling van kwetsbare objecten is uitgesloten en de ontwikkeling van beperkt kwetsbare objecten na afwijking mogelijk wordt gemaakt.
Uit het in het ontwikkeling zijnde Basisnet Weg blijkt dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
- Spoorweg Barendrecht Vork - Waalhaven Zuid Oost
Over de spoorverbinding Barendrecht Vork - Waalhaven Zuid Oost vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het toekomstige Besluit transportroutes externe veiligheid wordt ook voor spoorwegen een veiligheidsafstand en een plasbrandaandachtsgebied vastgesteld. De veiligheidszone voor het traject Barendrecht Vork - Waalhaven Zuid Oost betreft 25 - 37 m, gemeten vanuit het hart van de spoorbundel. Tevens beschikt dit spoor over een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanuit de buitenste spoorstaven. Binnen deze zones komen geen (beperkt) kwetsbare objecten voor, deze worden ook niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Ook voor de veiligheidszone van het spoor geldt dat een aanduiding is opgenomen op de verbeelding en dat in de regels bijbehorende specifieke gebruiksregels zijn opgenomen ten aanzien van de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Uit het in ontwikkeling zijnde Basisnet Spoor blijkt dat het groepsrisico minder dan 0,3 maal de oriënterende waarde bedraagt. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden van de A15 is een drietal buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. De kenmerken van deze leidingen zijn in tabel 4.3 weergegeven. De kortste afstand tot het plangebied bedraagt circa 270 m. In de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente wordt inzicht gegeven in het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico. Uit de beleidsvisie blijkt dat de PR10-6 contour niet reikt tot het plangebied. Het groepsrisico van de hogedrukaardgasleidinge A-517-KR en A-559-KR bedraagt respectievelijk 0,37 en 0,28 maal de oriënterende waarde. Binnen het invloedsgebied van de NAM aardgascondensaat leiding zijn geen personen aanwezig zodat er geen sprake is van een groepsrisico.
Tabel 4.3 Kenmerken buisleidingen
type leiding | diameter (inch) | druk (bar) | PR 10-6 (m) | invloedsgebied groepsrisico (m) | ||||||||||||
NAM aardgascondensaat- leiding 415101 | 11" | 95 bar | 13 m* | 32 m* | ||||||||||||
NV Nederlandse Gasunie A 517-KR | 30" | 66 bar | 0 m | 380 m | ||||||||||||
NV Nederlandse Gasunie A-559-KR | 36" | 66 bar | 0 m | 430 m |
* Dit betreffen afstanden die zijn overgenomen uit de circulaire K1-, K2-, K3-buisleidingen
Figuur 4.5 Ligging buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen (in rood)
(bron: www.risicokaart.nl)
Binnen het invloedsgebied van de leidingen, voor zover gelegen in het plangebied, is sprake van een zeer geringe personendichtheid. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een toename van de personendichtheid. Gelet op deze lage dichtheid, de minimale afstand tot de leiding en de hoogte van het groepsrisico wordt een nadere beschouwing van het groepsrisico achterwege gelaten.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
4.5.6 Kabels en leidingen
Toetsingskader
Ten zuiden van het plangebied is een hoogspanningsverbinding aanwezig. De minister van VROM heeft in 2008 een tweetal adviezen1 gepubliceerd over het omgaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen in de omgeving van hoogspanningslijnen. VROM adviseert om terughoudend te zijn met de ontwikkeling van gevoelige functies binnen de in het advies aangegeven indicatieve zones rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van een elektromagnetisch veld. Gevoelige functies zijn in dit geval functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, scholen en kinderopvang voorzieningen.
Onderzoek
Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich de 150 Kv bovengrondse hoogspanningsverbinding Krimpen-Waalhaven. Voor deze hoogspanningsverbinding is een belemmeringenstrook opgenomen van 55 m (27,5 m aan weerszijden van deze verbinding, gemeten uit het hart van de verbinding). Deze belemmeringenstrook is weergegeven op de plankaart. Binnen deze belemmeringenstrook gelden beperkingen voor bouwen en gebruik in verband met de veiligheid van aanwezige personen en een ongestoorde bedrijfsvoering door de leidingbeheerder Tennet. Dit betekend dat water, groen en wegen wel zijn toegestaan, maar bebouwing wordt uitgesloten. Dit consoliderende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en daarom heeft dit geen invloed op de belemmeringstrook langs de hoogspanningsverbinding.
Voor 150 Kv hoogspanningsverbindingen geldt een indicatieve zone van 2 x 80 m waarbinnen terughoudend moet worden omgegaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Er is dus geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar de specifieke magneetveldzone. De hoogspanningsverbinding vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
- 1. Ministerie van VROM, Advies met betrekking tot hoogspanningsleidingen, SAS/2005183118, september 2005. Ministerie van VROM, Verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningsleidingen, DGM\2008105664, 4 november 2008.
4.5.7 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied vindt geen functiewijziging plaats zodat het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat verspreid over het plangebied verschillende dempingen een tweetal verontreinigingen en één gesaneerde situatie aanwezig is. Indien zich op deze locaties concrete ontwikkelingen voordoen zal de kwaliteit van de bodem in ieder geval moeten worden onderzocht.
Gezien het feit dat dit bestemmingsplan consoliderend is en er dus geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.6 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Verantwoording Planvorm
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit voor perceelsgewijze ontwikkelingen die aansluiten op de vigerende regelingen en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
De bestemmingsregeling is in hoofdzaak consoliderend van aard waarbij het huidige gebruik en bebouwingsbeeld gereguleerd wordt in een geactualiseerde bestemmingsregeling. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en is waar mogelijk ruimte voor verbetering gecreëerd. Hierbij is tevens rekening gehouden met het behoud en de bescherming van de aanwezige historische bebouwing, waarbij mogelijkheden voor sturing en behoud van bijzondere kwaliteiten in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Wettelijke vereisten
Ingevolge de Wro, het Bro en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de SVBP bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden (voor zover van toepassing) gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen waarbij, conform de landelijke standaarden, in alfabetische volgorde eerst alle enkelbestemmingen worden behandeld en vervolgens de dubbelbestemmingen.
Agrarisch
De agrarische gronden worden bestemd conform het huidige gebruik. Deze agrarische bedrijven en bedrijfspercelen komen in het westelijke deel van het plangebied voor. De bedrijfsbebouwing en gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden zijn in de regels gereguleerd. De bedrijfswoning wordt als zodanig bestemd en weergegeven op de verbeelding.
Bedrijf
Het tankstation en autobedrijf aan de Charloisse Lagedijk krijgt de bestemming 'Bedrijf', waarbij een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' is aangegeven. In Bijlage 2 is een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' opgenomen. Voor het bedrijf is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie.
Horeca
De horecavoorziening aan de Vrijenburgweg heeft de bestemming 'Horeca' toegekend gekregen. Het toegestane horecabedrijf is gekoppeld aan een bij de regels behorende 'Staat van Horeca-activiteiten'. Dit is een staat die horecabedrijven indeelt in categorieën, gebaseerd op het potentieel overlastgevende karakter van de verschillende typen horecabedrijven. In Bijlage 3 is een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten opgenomen. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
Kantoor
De kantoorvoorziening aan de Charloisse Lagedijk is bestemd als 'Kantoor'. Deze gronden zijn bestemd voor kantoren met daaraan ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
Recreatie
Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Recreatie' toegekend gekregen. In dit gebied zijn verschillende functies, passend binnen de recreatieve en de natuurdoelstellingen, mogelijk. Binnen deze bestemming zijn onder meer bosstroken, grasland, waterpartijen en recreatiegroen aanwezig. In dit deel van het plangebied is recreatief gebruik het uitgangspunt. Hierbij gaat het om extensieve dagrecreatie waarbij vormen van dagrecreatie met een beperkte ruimtelijke impact zoals fietsen, wandelen, struinen, paardrijden, zwemmen, kleinschalige evenementen en niet-bedrijfsmatige groepsactiviteiten zijn toegestaan. De in de recreatiesector gangbare definitie voor extensieve dagrecreatie is hiertoe in het bestemmingsplan opgenomen. Ook is het Hippisch Centrum Barendrecht opgenomen binnen deze bestemming.
Evenementen
In de regeling (artikel 1.57) worden evenementen als volgt gedefinieerd: gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur. Uit een oogpunt van ruimtelijke relevantie mag worden gesteld dat de definitie van evenementen in artikel 1.57 van het bestemmingsplan gericht is op gebeurtenissen die verder reiken dan gebruik van de ruimte overeenkomstig de bestemming. Hierbij valt te denken aan vooral muziek- en dansfeesten. Deze evenementen worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Kleinschalige evenementen zoals kermissen en circussen vallen in dit specifieke geval niet onder het begrip 'evenement'. Het betreft hier gebruik van de openbare ruimte dat, in geval van de bestemming Recreatie, binnen de bestemming past en dat in alle gevallen een beperkte en zeer tijdelijke ruimtelijke impact heeft. Er is dan ook sprake van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming. Dat dit in georganiseerd verband geschiedt doet hieraan niet af. Wel betreft het hier gebeurtenissen die uit een oogpunt van openbare orde om aandacht vragen, maar daarvoor is het bestemmingsplan niet bedoeld. De APV voorziet daarin. Via die verordening kan ook de plaats worden gereguleerd.
Sport
De sportvelden aan de Charloisse Lagedijk (rugby- en voetbalvelden) zijn voorzien van de bestemming 'Sport'. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. De ondergeschikte horeca die plaatsvindt in de verenigingsgebouwen is eveneens als zodanig gereguleerd.
Tuin
Deze bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voor- en zijtuinen behorende bij de woningen (bestemming 'Wonen') en voor een aantal andere gronden waarvoor in het kader van dit bestemmingsplan geen gebouwen worden toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Verkeer
De openbare wegen zijn (met uitzondering van de openbare wegen en parkeervoorzieningen die in de overige bestemmingen mogelijk zijn) in deze bestemming opgenomen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale hoogtemaat opgenomen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting.
Verkeer - Openbaar vervoer
De trambaan met haar bijbehorende halteplaatsen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Openbaar vervoer'.
Water
Binnen de bestemming 'Water' zijn watergangen en waterpartijen opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan. Binnen de overige bestemmingen is eveneens water toegestaan.
Wonen - Lintbebouwing
Deze bestemming is toegekend aan de woningen in het plangebied, met de daarbij behorende erfbebouwing, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overkappingen, erven en ontsluitingspaden. Het zijn doorgaans oudere grondgebonden woningen, boerderijen en nieuwe woningen ter vervanging van oudere woningen. Het gezamenlijk kenmerk is hun grote onderlinge verschil in oorsprong (voormalige boerderij, winkel, bedrijfspandje of gewoon woning), grootte, bouwvorm, afmeting en vorm van het perceel. Gezamenlijk bepalen zij in hoge mate het karakter van deze bebouwing.
Een dergelijke diverse bebouwing vraagt om een regeling die met name ten aanzien van situering en hoofdvorm bescherming biedt. Tevens verdient het aanbeveling om de onderlinge samenhang, zoals die in de loop der tijden tot stand is gekomen, veilig te stellen bij eventuele nieuwbouw of ingrijpende verbouwingen. Dit is gedaan door middel van het toepassen van bouwvlakken waarbinnen het hoofdgebouw gesitueerd dient te worden. Hierdoor vindt afstemming plaats met de aangrenzende bebouwing. Hierbij zijn regels opgenomen ten aanzien van aan te houden afstanden van hoofdgebouwen tot aan de perceelsgrenzen, de hoogte en dergelijke. Ook is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd. Het betreft over het algemeen reeds gerealiseerde bebouwing (schuren behorende bij voormalige boerderijen en dergelijke).
Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)
In het plangebied ligt een planologisch relevante leiding. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leiding zijn verankerd in de regels. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.
Waarde - Archeologie - 1 (dubbelbestemming)
Voor het dijktracé Smitshoek-Heulweg, het terrein met mogelijke resten van het klooster Noel in het Vrijenburgerbos, alsmede het gebied waar zich de resten van een donk in de ondergrond bevinden (Waarde - Archeologie - 1), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m² en die tevens dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie - 2 (dubbelbestemming)
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 0,8 meter beneden maaiveld.
Waterstaat (dubbelbestemming)
Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de (hoofd)watergangen in het plangebied. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden. Er is sprake van een consoliderend plan waarbinnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan binnen de bestaande juridisch-planologische kaders. Er wordt geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening) vastgesteld, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak- En Vooroverlegprocedure
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Noordrand' heeft gedurende twee weken ter inzage gelegen ten behoeve van inspraak onder de bevolking en de in de gemeente belanghebbende instanties. Tevens is het plan tegelijkertijd toegestuurd aan diverse overleginstanties in het kader van het wettelijke vooroverleg ex. artikel 3.1.1 Bro. De ingediende inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak en overleg (zie Bijlage 4).
7.2 Zienswijzenprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan 'Noordrand' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.
Binnen de gestelde termijn zijn 3 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een reactie. Daarbij is tevens aangegeven of de zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 5. De aanpassingen naar aanleiding van de procedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Noordrand'.
Bijlage 1 Svb 'Functiemenging'
Bijlage 1 SvB 'functiemenging'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 4 Nota inspraak en overleg