KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 9 Water
Artikel 10 Wonen - 1
Artikel 11 Wonen - 3
Artikel 12 Wonen - 4
Artikel 13 Wonen - 5
Artikel 14 Wonen - Uit Te Werken - 1
Artikel 15 Wonen - Uit Te Werken - 2
Artikel 16 Wonen - Uit Te Werken - 3
Artikel 17 Leiding - Brandstof
Artikel 18 Leiding - Gas
Artikel 19 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 20 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 21 Waterstaat
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Antidubbeltelregel
Artikel 24 Algemene Bouwregels
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 27 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Regelingen
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Programmatische Uitgangspunten
3.1 Inleiding
3.2 Wonen
3.3 Overige Functies
Hoofdstuk 4 Gebiedsvisie En Planbeschrijving
4.1 Historische Ontwikkeling Barendrecht
4.2 Visieontwikkeling
4.3 Uitwerking Stedenbouwkundig Ontwerp, Bebouwingsstructuur
4.4 Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling
Hoofdstuk 5 Verkeer
5.1 Verkeersstructuur En Ontsluiting
5.2 Parkeren
5.3 Verkeersintensiteiten
5.4 Mobiliteitseffecten
Hoofdstuk 6 Sectorale Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Wegverkeerslawaai
6.3 Luchtkwaliteit
6.4 Bedrijven En Milieuhinder
6.5 Externe Veiligheid
6.6 Kabels En Leidingen
6.7 Bodemkwaliteit
6.8 Water
6.9 Ecologie
6.10 Archeologie
6.11 Eindconclusie
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Planvorm En Wettelijke Vereisten
7.2 Opbouw Regels
7.3 De Bestemmingen
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Inspraak- En Vooroverlegprocedure
9.2 Zienswijzenprocedure
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Verkeersonderzoek Rondwegen
Bijlage 2 Verkeersstudie Ijsselmondse Knoop En Nieuw Rijerwaard
Bijlage 3 Nadere Analyse Referentiesituatie
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 6 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid Dcmr
Bijlage 9 Risicoberekening Gastransportleiding Kema
Bijlage 10 Aanvullend Advies Externe Veiligheid Dcmr
Bijlage 11 Verantwoording Van Het Groepsrisico
Bijlage 12 Advies Vrr
Bijlage 13 Bureauonderzoek Ecologie
Bijlage 14 Veldinventarisatie Vissen En Amfibieën
Bijlage 15 Archeologisch Onderzoek Vrouwenpolder
Bijlage 16 Nota Inspraak En Overleg

Lagewei - Vrouwenpolder

Bestemmingsplan - Gemeente Barendrecht

Vastgesteld op 31-01-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder van de gemeente Barendrecht.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01 met bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 achtergevel

de gevel van het hoofdgebouw die 'tegenover' de voorgevel is gelegen.

1.9 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf

een onderneming, gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen en diensten.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak/brutovloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.20 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven.

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwhoogte/nokhoogte

de hoogte van een gebouw dat voorzien is van een platte afdekking respectievelijk een kap.

1.25 bouwlaag/woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.30 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.31 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.34 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. Bij bestaande gebouwen wordt hierbij de oorspronkelijke bouw-/omgevingsvergunning betrokken teneinde eventuele aan- en uitbouwen van het hoofdgebouw te onderscheiden.

1.35 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.36 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.38 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals observatiepunten, informatieborden en banken.

1.39 maatschappelijke dienstverlening

dienstverlening inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, kinderopvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.40 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, kinderopvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.41 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 peil

  1. a. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  2. b. ter plaatse van de bestemming Wonen - 3: voor gebouwen waarvan de voorgevel op minder dan 12,5 m uit de grens van de Middeldijk zijn gelegen de hoogte van de kruin van de Middeldijk ter hoogte van de hoofdtoegang.

1.43 perceel

de aaneengesloten, bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende gronden behorende bij een woning, bedrijf of instelling.

1.44 perifere detailhandel

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).

1.45 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.

1.46 recreatief medegebruik

fietsen, wandelen, paardrijden, struinen en natuurobservatie waarvoor geen of slechts in beperkte mate kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen noodzakelijk zijn.

1.47 sociale huurwoning

een huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na in gebruik name is verzekerd.

1.48 sociale koopwoning

een koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26 lid 2 onder g van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na in gebruik name is verzekerd.

1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.50 tijdelijke gebouwen

gebouwen ('tijdelijke huisvesting') bedoeld om niet langer dan 5 jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan ter plaatse te functioneren.

1.51 voorerf

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen voor de voorgevellijn en het verlengde daarvan. Van een woning gelegen op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel.

1.52 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een ander daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. (commerciële) dienstverlening;
  3. c. kantoren;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer': tevens perifere detailhandel;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen en water, ontsluiting van (bedrijfs)percelen, parkeervoorzieningen, kunstuitingen en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. c. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 4 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  2. b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  3. c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  4. d. geluidshinderlijke inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:

  1. a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste een categorie hoger dan in lid 3.1genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  3. c. om de vestiging van perifere detailhandel toe te laten, met dien verstande dat:
    1. 1. een omgevingsvergunning voor perifere detailhandel slechts kan worden verleend indien uit een onderzoek, waarin inzicht is verschaft in de (boven)gemeentelijke effecten van de voorgenomen detailhandelsvestiging, blijkt dat de betreffende perifere detailhandelsvestiging de bestaande detailhandelsstructuur niet onevenredig aantast;
    2. 2. de oppervlakte van de nieuwe vestiging ten minste 1.000 m2bedrijfsvloeroppervlak dient te bedragen;
    3. 3. het parkeren ten behoeve van de perifere detailhandelsvestiging op de bij de perifere detailhandelsvestiging behorende gronden dient plaats te vinden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'park': tevens een park ten behoeve van recreatief medegebruik;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - kleinveetuin': tevens voor het houden van kleinvee;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, bruggen en kunstuitingen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, religieuze voorzieningen en jeugdvoorzieningen;
  2. b. maatschappelijke dienstverlening;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1': uitsluitend voor een kerk;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, wegen, fietspaden, boven- en ondergrondse parkeer- en stallingsruimten, bruggen, kunstuitingen, nutsvoorzieningen, bergingen en paviljoens, water en groen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. parkeervoorzieningen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  3. c. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, paden en wegen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat bestaande erkers en toegangsportalen, waarbij de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de begane grondlaag van het aangrenzende gebouw, zijn toegestaan.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen van een erker of toegangsportaal aan de voorgevel van een woning, waarbij:

  1. a. de diepte gemeten uit de voorgevel niet meer bedraagt dan 2 m;
  2. b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het aangrenzende gebouw.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en groen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': uitsluitend speelvoorzieningen zijn toegestaan;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunst- en reclame-uitingen, water en groen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 4 m.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen, vlonders en steigers, met dien verstande dat:

  1. a. de breedte van een vlonder of een steiger bedraagt ten hoogste 5 m;
  2. b. de (bouw)hoogte van de vlonder of de steiger ten hoogste 0,3 m boven het hoogste waterpeil/waterlijn uitsteekt.

Artikel 10 Wonen - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Met betrekking tot het gebruik geldt dat tijdelijke of permanente bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
  2. b. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m².

Artikel 11 Wonen - 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1': uitsluitend voor detailhandel in perkgoed (bloemen/planten) met een bedrijfsvloeroppervlak van ten hoogste 500 m²;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2': uitsluitend voor bedrijfsmatige opslag alsmede caravanstalling met een bedrijfsvloeroppervlak van ten hoogste 600 m2;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 3': tevens voor kinderopvang;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Met betrekking tot het gebruik geldt dat tijdelijke of permanente bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
  2. b. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m².

Artikel 12 Wonen - 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in de vorm van gestapelde woningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte c.q. nokhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte c.q. nokhoogte;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang met een minimale doorrijhoogte van 5 m te worden gerealiseerd.

Artikel 13 Wonen - 5

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in de vorm van vrijstaande woningen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in 2,0 parkeerplaatsen binnen het bestemmingsvlak.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Met betrekking tot het gebruik geldt dat tijdelijke of permanente bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan.
  2. b. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van het betrokken hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m².

Artikel 14 Wonen - Uit Te Werken - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, in de vorm van grondgebonden woningen en gestapelde woningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen, water en groen;

met dien verstande dat per hoofdgebouw voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke parkeerverordening.

14.2 Uitwerkingsregels

14.3 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.3, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.

Artikel 15 Wonen - Uit Te Werken - 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, in de vorm van gestapelde woningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen, water en groen;

met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke parkeerverordening.

15.2 Uitwerkingsregels

15.3 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.3, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.

Artikel 16 Wonen - Uit Te Werken - 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, in de vorm van grondgebonden woningen en gestapelde woningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke voorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen, water en groen;

met dien verstande dat per woning dan wel maatschappelijke voorziening voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke parkeerverordening.

16.2 Uitwerkingsregels

16.3 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.3, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.

Artikel 17 Leiding - Brandstof

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor een waterstoftransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 onder b. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Leiding - Gas

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde dubbelbestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder b. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Woningwet een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in lid 19.3.

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Woningwet een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in lid 20.3.

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Waterstaat

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 onder c. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning omtrent afwijking te verlenen, wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning omtrent afwijking te verlenen, wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 23 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene Bouwregels

24.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk, als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

24.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van wegverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dan wel de verleende c.q te verlenen hogere grenswaarde niet overschrijdt en de overschrijding van de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

24.3 Hoogteaanduidingen

De maximaal toelaatbare bouwhoogte van de hieronder genoemde bouwwerken, bedraagt - tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald - ten hoogste:

bouwhoogte
- van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan openbaar gebied en/of voor de voorgevel 1 m;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen bij hoekpercelen, voor zover gelegen voor of op 3 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw 1 m;
- van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
- van lichtmasten 12 m;
- van geluidswerende voorzieningen 6 m;
- van vrijstaande antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast 15 m;
- van (schotel)antennes 3 m;
- van tuinmeubilair 2 m;
- van kunstuitingen 8 m;
- van speelvoorzieningen 5 m;
- van overkappingen 3 m;
- van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

24.4 Nutsvoorzieningen, bergingen en paviljoens

Nutsvoorzieningen, bergingen en paviljoens zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, buiten het bouwvlak toegestaan indien de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 4 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m².

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

  1. a. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  2. b. Het college van burgemeester en wethouders betrekt bij de voorgenomen wijziging zoals genoemd in lid a voor bestemmingen binnen het invloedsgebied van de natgasleiding de ontwikkeling van het groepsrisico van de natgasleiding en het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

Artikel 27 Overige Regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling voor de realisatie van de nieuwe wijk Lagewei-Vrouwenpolder. Deze wijk is als laatste grote uitbreidingslocatie van Barendrecht geprojecteerd aan de zuidzijde van het bestaande stedelijke gebied van Barendrecht, globaal tussen de 3e Barendrechtseweg, de Middelweg, de Middeldijk en de Kilweg. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 50 ha.

In de afgelopen jaren is de ontwikkeling van Lagewei-Vrouwenpolder voortvarend ter hand genomen. Naast woningbouw zijn in het deelgebied Lagewei scholen, een sporthal en een kerk gerealiseerd op basis van de medio 2004 ontwikkelde hoofdopzet van de wijk. Gedurende de planontwikkeling is duidelijk geworden dat het plangebied naast woningbouw een belangrijke functie vervult en nog verder kan gaan vervullen voor diverse andere functies.

Begin 2008 heeft Motivaction geadviseerd over de gewenste woonmilieus binnen de wijk, waaraan al eerder in meer algemene zin de kenmerken 'groen' en 'traditioneel tuinstedelijk' waren toegekend1. Daarnaast werd duidelijk dat er spanning kon ontstaan tussen de woonfunctie en andere functies, zoals onderwijs en werkgelegenheid, die ook een plek in de wijk moeten krijgen.

In de loop van 2008 is niet alleen de benodigde forse omvang aan onderwijs en bijbehorende functies concreter geworden, maar ook de wens om functies te bundelen. Daarnaast maakte sectoraal onderzoek naar de rondweg duidelijk dat diverse verkeerskundige aanpassingen nabij Lagewei noodzakelijk zijn.

Het bovenstaande heeft het college eind 2008 doen besluiten een nadere integrale studie naar de gewenste ontwikkeling van Lagewei-Vrouwenpolder te laten opstellen. Een visie waarin naast alle gewenste programmaonderdelen, zoals wonen, onderwijs, werkgelegenheid en overige maatschappelijke voorzieningen, ook nadrukkelijk aandacht is besteed aan aspecten als verkeer en duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Dit heeft geresulteerd in de door de gemeenteraad vastgestelde gebiedsvisie Lagewei-Vrouwenpolder2 die de basis vormt voor het voorliggende bestemmingsplan.

Om op korte termijn nieuwbouw voor de middelbare scholen te kunnen realiseren, is een afzonderlijk bestemmingsplan voor de Campus voorafgaand aan het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht en inmiddels vastgesteld. De regeling uit dat plan is één-op-één overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een woongebied, belangrijke (maatschappelijke) voorzieningen en een strook bedrijven/kantoren. De visie die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan is gericht op het realiseren van een Barendrechtse wijk met een tuinstedelijk karakter. Het stedenbouwkundig plan voor Lagewei is al voor een groot deel gereed en vormt de basis van de bestemmingsregeling voor dit plandeel. Voor grote delen van het deelgebied Vrouwenpolder is het stedenbouwkundig plan nog in voorbereiding. Hier voorziet het bestemmingsplan grotendeels in een globale uit te werken regeling.

  1. 1. Motivaction research and strategy, Gebiedsvisie Lagewei/Vrouwenpolder gemeente Barendrecht, april 2008, projectnummer K1671.
  2. 2. Gemeente Barendrecht, Gebiedsvisie Lagewei-Vrouwenpolder, 12-03-2009.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied (zie figuur 1.1) ligt aan de zuidzijde van het bestaande stedelijke gebied van Barendrecht; ten zuiden van de bestaande woonwijken Molenvliet en Nieuweland en ten westen van de woonwijk Ter Leede. In het zuiden grenst het plangebied aan het buitengebied (de Zuidpolder), dat op termijn wordt getransformeerd van een landbouwgebied naar een openlucht-dagrecreatiegebied met natuurontwikkeling. De oostelijke plangrens wordt gevormd door de 3e Barendrechtseweg, de westelijke plangrens door de Middelweg. In het zuiden vormt de Kilweg de begrenzing, waarbij deze weg tevens onderdeel uitmaakt van het plangebied. Aan de noordzijde van het plangebied vormt de Middeldijk de globale begrenzing van het plangebied.

Het plangebied wordt door het provinciale fietspad in twee deelgebieden opgedeeld: aan de oostzijde Lagewei en aan de westzijde Vrouwenpolder. De groenstrook langs dit fietspad wordt in het kader van de groen- en recreatieontwikkeling in de Zuidpolder en in relatie tot de ontwikkeling van de wijk Lagewei-Vrouwenpolder, ontwikkeld tot wijkpark en maakt onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0001.jpg"

1.3 Vigerende Regelingen

Totdat het voorliggende plan rechtskracht verkrijgt, vigeren in het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan Buitengebied 1986, vastgesteld door de raad van de gemeente Barendrecht op 26 januari 1987, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland op 25 augustus 1987, onherroepelijk geworden op 2 mei 1990;
  • bestemmingsplan Buitengebied Oost, vastgesteld door de raad van de gemeente Barendrecht op 10 december 2001, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland op 16 juli 2002, onherroepelijk geworden op 28 mei 2003.

Tevens is voor de Campus Lagewei op 14 september 2010 een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad, dat integraal is opgenomen in dit plan.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan is deels ontwikkelingsgericht en deels conserverend van aard.

Voor het ontwikkelingsgerichte deel van voorliggend bestemmingsplan is gekozen voor het opstellen van een globaal bestemmingsplan waarbij tevens gebruik is gemaakt van een uitwerkingsbevoegdheid ex artikel 3.6 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Voor die deelgebieden en locaties waar de ruimtelijke invulling reeds gedetailleerder bekend is, dan wel reeds in ontwikkeling of ontwikkeld is, is de regeling gedetailleerder van opzet. Voor de campus is de redelijk gedetailleerde, in 2010 vastgestelde, regeling overgenomen. De dijk met de bestaande bebouwing heeft een passende, op de voorheen vigerende regeling gebaseerde, regeling gekregen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van het vigerend beleidskader. Er wordt aandacht besteed aan het voor het plangebied relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de programmatische uitgangspunten van de planontwikkeling. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het huidige plangebied en de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de verkeersaspecten. Hoofdstuk 6 behandelt de onderzoeken naar de sectorale aspecten. De juridische planbeschrijving is in hoofdstuk 7 opgenomen. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn tot slot in hoofdstuk 8 en 9 opgenomen.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciale beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijke beleid in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

Het Rijk werkt momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels: de AMvB Ruimte. Hiermee wordt in dit bestemmingsplan (nog) geen rekening gehouden. De provincie Zuid-Holland heeft in 2010 een Provinciale Structuurvisie en een Provinciale Verordening Ruimte vastgesteld. De regels uit de Provinciale Verordening Ruimte moeten worden doorvertaald in bestemmingsplannen.

Hieronder is het relevante beleidskader op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. Het samengevatte beleidskader in dit hoofdstuk is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar (sectoraal) beleid of (sectorale) beleidsnotities die in deze paragraaf niet zijn behandeld.

2.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte (2006)

Het Rijk streeft naar versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Daarnaast streeft het kabinet naar basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de zogenaamde bundelingsstrategie. In deze strategie wordt het draagvlak voor voorzieningen in steden en dorpen ondersteund. Het uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels in bestaand bebouwd gebied of direct aansluitend daarop tot stand komt. De beschikbare ruimte in het bestaande stedelijke gebied moet daarvoor optimaal worden gebruikt.

Het Rijk beschouwt de aanwezigheid van voldoende groen als een onderdeel van de te garanderen basiskwaliteit dat alle burgers toegang hebben tot voldoende groene en blauwe recreatiemogelijkheden. De beschikbaarheid daarvan in het buitengebied moet in balans zijn met de ontwikkeling van het bebouwde gebied. Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij deze balans tussen bebouwing en groen/blauw meenemen in hun ruimtelijke plannen. Daarnaast dient er bij ruimtelijke plannen optimaal te worden aangesloten op het watersysteem. Nadelige effecten op het grond- en oppervlaktewater moet worden voorkomen.

AMvB Ruimte (29 mei 2009)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte.

De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Op het plangebied is het volgende artikel van toepassing:

Artikel 2.4 Aanwijzing bestaand bebouwd gebied

De bundelingsstrategie uit de Nota Ruimte is overgenomen in de AMvB Ruimte. De provincies hebben in het besluit een hoofdrol bij het uitwerken en handhaven van het generieke bundelingsbeleid. Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels gelden, dienen provincies bij of krachtens verordening de grens van het bestaande bebouwde gebied voor een periode van maximaal vier jaar, vast te stellen.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Structuurvisie Randstad 2040 (2008)

De Structuurvisie gaat uit van vier speerpunten (principes) om van de Randstad een duurzame en internationaal concurrerende Europese topregio te maken. Bij deze principes heeft het kabinet twaalf ruimtelijke keuzes gemaakt. De keuzes zijn dus uitwerkingen van de speerpunten. Hieronder de relevante speerpunten en keuzes voor het plangebied.

Versterken van de wisselwerking tussen natuur (groen), water (blauw) en bebouwing (rood):

  • beschermen en ontwikkelen van landschappelijke differentiatie;
  • transitie van de landbouw;
  • ontwikkeling van groene woon- en werkmilieus gekoppeld aan de groenblauwe opgave;
  • ontwikkeling groenblauwe topkwaliteit bij steden.

Wat internationaal sterker is, sterker maken:

  • benutten en versterken internationale topfuncties;
  • verbeteren van de internationale verbindingen tussen de Randstad en andere stedelijke regio's.

Krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid:

  • opschalen van de stedelijke regio's: bereikbaarheid op het niveau van de noordelijke en zuidelijke Randstad;
  • optimaal benutten en klimaatbestendig inrichten van de binnenstedelijke ruimte voor wonen, werken en voorzieningen door transformeren, herstructureren en intensiveren.

Ruimtelijk plan Regio Rotterdam 2020 (2005)

In 2005 is een nieuw streekplan vastgesteld voor het gebied dat behoort tot de Stadsregio Rotterdam, het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). Het plan biedt een planologische doorkijk naar 2020. De kern van het RR2020 zit in de balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving. De hoofdopgaven van het plan zijn gericht op 'groen en water', 'economie en leefkwaliteit' en diversiteit in woon-, werk- en verblijfsgebieden. Het plangebied Lagewei-Vrouwenpolder wordt in het RR2020 aangeduid als 'Stads- en dorpsgebied, te ontwikkelen' en in het midden van het plangebied een strook 'Openluchtrecreatie of stedelijk groen, te ontwikkelen'. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, passen binnen het RR2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart RR2020

Provinciale Structuurvisie (2010)

De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland ontwikkeld. De nieuwe Structuurvisie vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie

De provincie Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaande bebouwde gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken.

Verordening Ruimte (2010)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:

Artikel 2 Contouren

Om het stedelijk netwerk te versterken, kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaande stedelijke gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.

Artikel 9 Detailhandel

Het detailhandelsbeleid van de provincie heeft als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra.

Nieuwe regionale winkelcentra kunnen worden ontwikkeld op de in de verordening aangegeven locaties. Uitzonderingen zijn mogelijk voor perifere en kleinschalige detailhandel. Ten behoeve van deze perifere detailhandel zijn opvanglocaties aangewezen. Het plangebied ligt op een klein deel na (uiterste noordwesthoek) buiten de aangewezen opvanglocatie perifere detailhandel.

Regionaal woningbouwscenario 2005-2010 (2004)

In het kader van de afspraken voor de vijfjarenperiode die volgde op de VINEX-periode 1995-2004, is door de Stadsregio Rotterdam medio december 2004 het 'Regionaal Woningbouwscenario 2005-2010' vastgesteld. Uitgangspunt was een productie van 38.000 woningen en een voorgenomen sloop van circa 10.000 woningen in 5 jaar. Voor Barendrecht was voor genoemde planperiode een woningbouwtaakstelling opgenomen van 3.000 woningen, waarvan 2.450 op de woningbouwlocatie Carnisselande. Betreffende taakstelling is aanleiding geweest om de locatie Lagewei-Vrouwenpolder eerder in ontwikkeling te gaan nemen. De afspraken omtrent woningbouwaantallen worden inmiddels voor de gemeente Barendrecht opnieuw vastgelegd in de 'Woningbouwafspraken 2010-2020. Eind 2010 zijn deze afspraken in concept gereed (geplande vaststelling 2e kwartaal 2011). De nieuwe afspraken hebben voor deze locatie geen wijzigingen tot gevolg.

Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010

Met het beleidsplan Groen, Water en Milieu streeft de provincie Zuid-Holland naar een duurzame ontwikkeling en een gezond, groen en veilig Zuid-Holland. De uitdaging voor Zuid-Holland is om nu en in de toekomst zorgvuldig en evenwichtig om te gaan met de schaarse ruimte voor wonen, recreëren, water, natuur en mobiliteit.

2.4 Gemeentelijk Beleid

IHP 2 (Integraal Huisvestingsplan)

Een van de vier thema's die in het collegeprogramma 2006-2010 is opgenomen betreft het thema 'Wonen, Zorg en Welzijn'; onderwijs vormt hierbij een van de hoofddossiers. Voor de uitwerking hiervan is eind 2006 begonnen met de opstelling van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs- en welzijnsvoorzieningen 2008-2025 (IHP). In maart 2007 is besloten om het IHP op te splitsen in twee delen:

  • IHP-deel 1: basisonderwijs, speciaal onderwijs en welzijn;
  • IHP-deel 2: voortgezet onderwijs.

Aan IHP-deel 1 wordt invulling gegeven door in Vrouwenpolder een multifunctionele accommodatie (basisscholen, kinderopvang en andere (maatschappelijke) voorzieningen) mogelijk te maken.

De doelstelling van het 2e deel van het IHP is om voor het voortgezet onderwijs te komen tot een integrale visie op onderwijshuisvesting en een vertaling hiervan naar een huisvestingsplan.

Het IHP biedt een meerjarenperspectief voor de periode 2008-2025 en een kortetermijnperspectief voor deze raadsperiode (2006-2010). Naast het beleid op lange termijn, dienen ook op korte termijn oplossingen te worden gevonden voor een aantal knelpunten, zoals de snelle groei van het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs en de matige kwaliteit van verschillende onderwijsvoorzieningen (tijdelijke en semipermanente huisvesting). Indien zich daarbij kansen voordoen voor samenwerkingsmogelijkheden met sociale en/of commerciële partners, dienen deze te worden benut. Met de realisering van de Campus wordt voorzien in een oplossing voor de bovengenoemde knelpunten.

Woonvisie gemeente Barendrecht 2006-2015 (2006) en Herijking Woonvisie 2010 (2010)

Het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid werd tot 2010 vooral gekenmerkt door de afronding van de VINEX-taakstelling Carnisselande en de uitwerking van de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2005-2010. De kern van het beleid was en is het realiseren van een woningbouwprogramma met een zodanige differentiatie dat er in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan de woningvraag op de lokale en (in mindere mate) regionale markt. Naast nieuwbouw is het beleid na 2010 eveneens gericht op de aanpassing van de bestaande voorraad aan de vraag en ontwikkelingen op de woningmarkt. Een belangrijk aandachtspunt vormt daarbij de positie van zowel starters als ouderen en de toegankelijkheid van de voorraad. De nieuwbouw voor de periode 2010-2020 wordt ingekaderd en vastgelegd in de woningbouwafspraken met de Stadsregio (volgens planning 2e kwartaal 2011).

De herijking gaat op basis van de doelgroepen vooral uit van realisering van gestapelde woningbouw. In de oorspronkelijke opzet van de wijk is uitgegaan van het merendeel grondgebonden woningen. De differentiatie in woningtypen kan een grote invloed hebben op de stedenbouwkundige en de sociale structuur van het gebied. De realisering van ouderen- of zorgwoningen, maar ook van woningen voor jongeren vraagt ook om specifieke voorzieningen in de directe omgeving. Dit moet worden meegenomen bij de programmabepaling van de MFA (Multifunctionele Accommodatie) in Vrouwenpolder en op de Campus. De realisering van ouderen- of zorgwoningen zal echter, vanwege het ontbreken van (winkel)voorzieningen, geen goede optie zijn.

In de herijking is ook bepaald dat het aandeel sociale woningbouw kan worden verlaagd van 30-32% naar 25%. Het percentage gestapelde nieuwbouw (appartementen met lift) is voor heel Barendrecht op circa 65% vastgesteld. De programmataakstelling zal zich voornamelijk (moeten) richten op de lokale markt, met daarbij specifieke aandacht voor starters en vooral ouderen.

Gebiedsvisie Lagewei-Vrouwenpolder (2009)

In 2009 is de gebiedsvisie Lagewei-Vrouwenpolder vastgesteld. De gebiedsvisie Lagewei-Vrouwenpolder gaat uit van een complete wijk met een duidelijk accent op onderwijs met bijbehorende voorzieningen. Vanuit de gebiedsvisie is het uitgangspunt voor het woonmilieu in Lagewei-Vrouwenpolder de realisering van een groen (tuin) stedelijk beeld met een grote variatie in woningtypen en een passend aandeel gestapeld. In hoofdstuk 4 wordt de gebiedsvisie uitvoerig behandeld.

Barendrecht investeert in ontmoeting (november 2008)

Recent heeft Barendrecht de strategische visie 'Barendrecht investeert in ontmoeting' opgesteld. Door middel van deze langetermijnvisie maakt Barendrecht de kansen en ontwikkelingen inzichtelijk tot 2025. De visie wordt als toetsingskader gebruikt voor te maken keuzes op verschillende beleidsterreinen.

De strategische visie heeft op hoofdlijnen de volgende drie doelen:

  • zorgen dat Barendrecht een aantrekkelijke en duurzame woongemeente blijft;
  • zorgen dat Barendrecht een sterke economie behoudt;
  • zorgen dat sociale cohesie tussen mensen in Barendrecht wordt versterkt.

Wat betreft ruimtelijke ordening constateert de visie dat de ruimte binnen de gemeente beperkt is. Met de afronding van de nieuwe wijk Lagewei-Vrouwenpolder zijn de laatste grote open ruimten gevuld. Er moet dan ook zorgvuldig en weloverwogen met de beschikbare ruimte worden omgegaan.

Voor het plangebied relevante strategische speerpunten zijn onder meer:

  • voldoende sociale voorzieningen in wijken (scholen, wijkcentra, woon-zorgcirkels);
  • levensloopbestendig bouwen;
  • meer en kwalitatief betere groenvoorzieningen ten behoeve van de leefbaarheid;
  • borgen van verkeersveiligheid in wijken;
  • maximaliseren van het aantal parkeerplaatsen in wijken ten behoeve van de leefbaarheid;
  • ontmoeting tussen mensen realiseren in een verbeterde openbare ruimte;
  • een gedifferentieerd woningbouwprogramma voor diverse en uiteenlopende doelgroepen.

De Middeldijk tussen de Barendrechtseweg en Middelweg: Beeld en bestemming (2005)

De nota 'De Middeldijk tussen de Barendrechtseweg en Middelweg: Beeld en bestemming' beschrijft en analyseert de bestaande ruimtelijke opbouw van dit deel van de dijkstructuur en de toekomstige ruimtelijke wijzigingen die hier zullen optreden, mede als gevolg van de realisatie van de wijk Lagewei-Vrouwenpolder. Het geeft deelvoorstellen voor ingrepen langs de dijk, zodat de dijk als oud element herkenbaar blijft, er een goede aansluiting met de nieuwbouw plaatsvindt en er tegelijkertijd sprake is van behoud van een waardevol woonmilieu langs de dijk.

Structuurvisie Barendrecht (2004)

Op grond van deze Nota kunnen besluiten worden genomen over de ontwikkeling in de nabije toekomst. Deze besluiten zijn bepalend voor de gemeentelijke inbreng in regionale plannen zoals het regionaal structuurplan (RR2020) en het regionaal volkshuisvestingsoverleg.

Woningbouw

Het handhaven en uitbreiden van de groene karakteristiek, zowel voor het wonen als voor de natuur- en recreatieontwikkeling, is een belangrijke doelstelling voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. De Structuurvisie heeft een maximumtaakstelling van 4.180 woningen waarvan de realisering naast Carnisselande op de locaties Ter Leede-Hooimeijer, Lagewei-Vrouwenpolder, centrumontwikkeling en kleinere bouwlocaties (inbreiding) moet plaatsvinden. In deze visie wordt uitgegaan van een binnenstedelijke plancapaciteit van circa 1.600 woningen (exclusief centrumontwikkeling).

Omdat het Barendrechts grondgebied voor het grootste gedeelte volgebouwd is, resteren er slechts enkele delen van het grondgebied waarover nog structurele beslissingen omtrent een ingrijpende bestemmingswijziging (bijvoorbeeld ten gunste van bebouwing) genomen zullen worden. Lagewei-Vrouwenpolder is één van deze gebieden. De bouwopgave voor Lagewei-Vrouwenpolder wordt hieronder kort behandeld; daarbij zijn doelen en programmatische uitspraken verenigd. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de programmatische uitgangspunten.

De theoretische capaciteit van het plangebied bedraagt 1.000-1.200 woningen, bij volledige benutting voor woningbouw. De reeds gedane reserveringen voor scholen, een kerkgebouw en de daarmee samenhangende reservering voor overige voorzieningen (bijvoorbeeld parkeren) bedragen globaal 6 ha van het terrein. De ontsluiting kan plaatsvinden via rotondes op de 3e Barendrechtseweg (gecombineerd met Ter Leede/Hooimeijer) en op de Kilweg (in combinatie met een veilige oversteek voor het provinciale fietspad). De extra noodzakelijke waterbergingscapaciteit wordt eveneens ingepast in het plangebied.

Het groene karakter van het gebied staat onder druk door de overige ruimtevraag en een hogere dichtheid als gevolg van een vereist hoger percentage sociale woningbouw; daardoor is wellicht ten dele een dichtheid van 40 woningen/ha nodig en een deel gestapelde woningbouw tot maximaal 5 lagen. De toenemende vraag naar openbaar gebied (water en parkeren) verlaagt de dichtheid (en capaciteit) weer.

Voorzieningen

Barendrecht heeft altijd gezorgd voor een relatief hoogwaardig voorzieningenpakket voor zijn bewoners. Barendrecht beschikt over voldoende gronden (voor voorzieningen) waar de maximale bouwmogelijkheden nog beter benut kunnen worden, als dat nodig is. Nieuwe maatschappelijke behoeften zullen in principe een plaats moeten krijgen op reeds bestaande terreinen. Omdat het Barendrechts grondgebied voor het grootste gedeelte volgebouwd is, resteren er slechts enkele delen van het grondgebied waarover nog structurele beslissingen omtrent een ingrijpende bestemmingswijziging (bijvoorbeeld ten gunste van bebouwing) genomen zullen worden. Lagewei-Vrouwenpolder is één van deze gebieden. In de structuurvisie is de Campus reeds aangewezen als voorzieningencluster (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0003.png"

Uitsnede structuurvisie Barendrecht

Structuurvisie voor het gebied Kilweg-noord (2003)

De Structuurvisie voor het gebied Kilweg-noord geeft de uitgangspunten en de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de wijk Lagewei-Vrouwenpolder. Het geeft de bouwstenen voor de verdere ruimtelijke uitwerking, aan de hand van een analyse van de ruimtelijke en de verkeersstructuur van (de omgeving van) het plangebied, de bepalende ruimtelijke elementen en een eerste inventarisatie van de beperkingen als gevolg van milieuaspecten.

De gestelde uitgangspunten hebben betrekking op de gewenste verkavelingstructuur van de wijk (inclusief plaatskeuze van een school), het aanzien van de verkaveling en de groen- en waterstructuur, welke de (kwaliteits)drager van de wijk zal moeten vormen.

2.5 Conclusie

De in het voorliggende bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling van de uitbreidingswijk Lagewei-Vrouwenpolder past in zowel het rijks-, provinciaal/regionaal als gemeentelijk beleid. In het Ruimtelijk plan Regio Rotterdam 2020 wordt het plangebied Lagewei-Vrouwenpolder reeds als te ontwikkelen stads- en dorpsgebied aangewezen. Bovendien is de taakstelling, zoals vastgelegd in het Regionaal woningbouwscenario 2005-2010, aanleiding geweest om de locatie Lagewei-Vrouwenpolder in ontwikkeling te nemen. De nieuwe wijk levert een belangrijke bijdrage aan de stadsregionale prestatieafspraken en kan op korte termijn verder worden ontwikkeld.

Vanuit de gebiedsvisie is het uitgangspunt voor het woonmilieu in Lagewei-Vrouwenpolder de realisering van een groen (tuin) stedelijk beeld met een grote variatie in woningtypen en een passend aandeel gestapeld. Regionaal beleid is niet meer leidend zoals in de voorgaande periode (2005-2010). Het lokale beleid is nu leidend waardoor het percentage sociale nieuwbouw kan worden verlaagd. Het percentage gestapelde nieuwbouw (appartementen met lift) is voor heel Barendrecht op circa 65% vastgesteld. Daarnaast is er specifiek aandacht voor ouderen en starters.

De uitgangspunten met betrekking tot de gebiedsvisie en de herijking woonvisie conflicteren met elkaar voor wat betreft stapeling. De gebiedsvisie die ten grondslag ligt aan voorliggend bestemmingsplan prefereert hierin boven de woonvisie. Kansrijke locaties voor extra stapeling worden benut indien dit een positieve bijdrage levert aan de structuur.

Hoofdstuk 3 Programmatische Uitgangspunten

3.1 Inleiding

Lagewei-Vrouwenpolder is de laatste grote uitbreidingslocatie van Barendrecht. De woonwijk heeft voor een belangrijk deel de woonfunctie. Daarnaast is in het zuidoosten ruimte gereserveerd voor een behoorlijk aantal maatschappelijke functies (Campus Lagewei). Inmiddels zijn op de Campus Lagewei een kerk, een sporthal en twee middelbare scholen gevestigd. De westrand van de wijk kan vanwege de ligging nabij de A29 alleen met woningbouw worden ingevuld als er omvangrijke geluidsreducerende maatregelen zouden worden genomen. Daarnaast valt een deel van deze rand binnen de veiligheidszones van het nabijgelegen lpg-station. Uitgaande van de wens om een complete wijk ook met ruimte voor werkgelegenheid te maken en mede vanwege deze beperkingen, is ervoor gekozen om deze rand in te vullen met bedrijven/kantoren. Centraal door de wijk voert van noord naar zuid het regionale fietspad met de naastgelegen groenstrook. Deze zone zal worden uitgebreid en ingericht tot wijkpark. In dit hoofdstuk wordt het programma voor Lagewei-Vrouwenpolder nader uitgewerkt waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wonen, maatschappelijke voorzieningen en andere niet-woonfuncties en recreatieve (groen)voorzieningen.

3.2 Wonen

Op basis van het gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in de Structuurvisie (2004), de Woonvisie 2006-2015 en de Herijking Woonvisie 2010, is rekening gehouden met een plancapaciteit van circa 1.000 woningen in het totale plangebied. Op basis van de uitkomsten van de gebiedsvisie en de exploitatieverkenning is het (berekende) totaal te realiseren aantal woningen teruggebracht tot 985. Er is immers meer ruimte gereserveerd voor maatschappelijke voorzieningen en werkgelegenheid. Om dit aantal te halen is tevens aangegeven dat het percentage stapeling niet op circa 25% kan worden gehandhaafd. De belangrijkste reden hiervoor is dat in Lagewei, door het wegvallen van een aanzienlijk gebied voor woningbouw (nu de Campus), het aandeel stapeling zal toenemen. Uitgaande hiervan zal het percentage stapeling voor de totale wijk zeker meer dan 30% bedragen. Dit geeft ruimtelijk bezien overigens nog steeds het beoogde beeld met de nadruk op grondgebonden woningen en sluit al beter aan op de uitgangspunten van de Herijking Woonvisie. Er wordt voorgesteld om niet uit te gaan van een (arbitrair) percentage, maar stapeling in te zetten waar dit een positieve bijdrage aan de structuur vormt. Dit is in de regeling vertaald door een relatief hoog aantal gestapelde woningen toe te staan in de nog uit te werken gebieden. Uitgangspunt voor het woonmilieu in Lagewei-Vrouwenpolder blijft de realisering van een groen (tuin)stedelijk beeld met een grote variatie in woningtypen en een passend aandeel gestapelde bebouwing. Het woningbouwprogramma gaat, uitgaande van de Herijking Woonvisie 2010, uit van een verdeling van 25% sociaal, 35% middelduur en 40% duur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0004.png"

In de Woonvisie gemeente Barendrecht 2006-2015 en de herijking wordt extra aandacht gevraagd voor de starters op de lokale woningmarkt en vooral de grote groep ouderen. Dit resulteert in het volgende woningbouwprogramma.

Tabel 3.1 Woningbouwprogramma Barendrecht 2010-2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0005.png"

De doelgroep voor het plangebied is gemengd, echter met een accent op gezinnen. Voor gezinnen betekent dit dat veel ruimte zal moeten worden gereserveerd voor grondgebonden woningen in met name de duurdere prijsklassen. Doorstromers vormen daarbij een belangrijke groep, omdat juist zij vaak weer een bereikbare woning achterlaten voor starters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0006.png"

Het door Motivaction opgestelde gebiedsprofiel gaat uit van 'Barendrecht Duurzaam'. Identiteiten die hierbij horen zijn: zorgzaam groen, hightech duurzaam en comfortabel en beschut. Deze identiteiten sluiten goed aan op het meer algemeen geformuleerde uitgangspunt van een groene, tuinstedelijke opzet met veel ruimte voor gezinnen en buurtgevoel. Duurzaamheid is daarbij een duidelijke toevoeging 'om trots op te zijn'.

Uitgaande van realisering van de totale wijk in de periode 2006-2018, zal het woningbouwprogramma circa 80-120 woningen per jaar dienen te bedragen. Dit kan binnen het stedenbouwkundige raamwerk (zie Hoofdstuk 4) worden vertaald in afgeronde woonbuurtjes van een aantrekkelijke omvang.

3.3 Overige Functies

Naast woningbouw zal de wijk een aantal bijzondere functies gaan herbergen.

Maatschappelijke voorzieningen

Voor de behoefteraming voor onderwijs wordt uitgegaan van het IHP.

Primair onderwijs

Voor het primair onderwijs (opgezet als een MFA met twee scholen, kinderopvang en (maatschappelijke) voorzieningen) wordt uitgegaan van 9 lokalen met een speel-/sportzaal. Deze MFA zal worden gerealiseerd in Vrouwenpolder nabij de entree van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0007.png"

Voortgezet onderwijs

Het voortgezet onderwijs, bestaande uit Calvijn Groene Hart en het Dalton Lyceum, zal gaan samenwerken om efficiënt met ruimte en groei om te gaan. Het onderwijsdeel 'theorie' zal voor beide scholen samen uitgroeien tot circa 2.750 leerlingen met een piek van 3.000 leerlingen. Uitgaande hiervan is bijna 20.000 m² aan vloeroppervlak voor onderwijsgebouwen noodzakelijk. Daarnaast vraagt een dergelijk leerlingenaantal ook om een groot oppervlak aan buitenruimte. De Campus voorziet hierin.

Bovenstaande functies kennen deels een omvangrijk ruimtegebruik. Daarnaast vragen vooral de locaties van de scholen veel aandacht ten aanzien van bereikbaarheid, gericht op veiligheid/fietsverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0008.png"

Overig, plusprogramma

Op de Campus is ruimte gereserveerd voor het plusprogramma in de MFA. De exacte invulling hiervan is nog niet bepaald, de opzet van de Campus maakt ook verschuivingen daarin mogelijk. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

Bedrijven

De woon-werkbalans in Barendrecht heeft zich in de afgelopen jaren in het nadeel van de werkgelegenheid ontwikkeld. De lijst met aanvragen voor bedrijfsgrond groeit. Om Barendrecht als werkende, complete gemeente in beeld te houden, is besloten om de westrand van de wijk in te vullen als werkgelegenheidslocatie. Bedacht moet worden dat deze rand vanwege diverse milieucontouren niet of nauwelijks geschikt te maken is voor woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0009.png"

Bedrijven kunnen op deze locatie dezelfde kleinschaligheid en uitstraling krijgen als bijvoorbeeld bedrijventerrein Bijdorp, zowel wat betreft de beeldkwaliteit als het soort bedrijven. Er is voldoende vraag van bestaande bedrijven uit Barendrecht om deze strook in te vullen. Het betreft zowel vraag naar uitbreidingsmogelijkheden als bijvoorbeeld gewenste verplaatsing van bedrijven. De ontsluiting kan los van de woonwijk rechtstreeks worden voorzien vanaf de Middelweg.

Toetsing aan de SER-ladder bij behoefte Bedrijventerrein Middelweg

Inhoud SER-ladder

Voor de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen is een belangrijk aspect van beleid op (provinciaal en) rijksniveau de toepassing van de zogenoemde SER-ladder. De Sociaal Economische Raad (SER) heeft de SER-ladder ontwikkeld om zorgvuldig om te kunnen gaan met de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen, zodat negatieve gevolgen van een overaanbod aan bedrijventerrein worden voorkomen. Deze SER-ladder gaat uit van drie stappen waar een gemeente/regio zich aan moet houden bij het faciliteren van de behoefte aan bedrijventerreinen. In de afweging of en hoeveel nieuw bedrijventerrein uitgegeven moet worden gaat de SER uit van de volgende stappen.

  1. 1. Is er ruimte beschikbaar op de bestaande terreinen voor de specifieke behoefte vanuit de markt?
  2. 2. Is het mogelijk het ruimtegebruik op bestaande bedrijventerreinen te intensiveren (onder andere door herstructurering), zodat ruimte beschikbaar komt?
  3. 3. Indien het voorgaande onvoldoende blijkt, dan het ruimtegebruik voor bedrijventerreinen uitbreiden. De invulling hiervan afwegen in een zorgvuldige, gebiedsgerichte aanpak:
    1. a. zorgvuldige keuze van de locatie voor 'rode' functies;
    2. b. investeren in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte;
    3. c. respect voor de kwaliteit van natuur en landschap en waar mogelijk versterking hiervan.

Vraag en aanbod naar bedrijventerrein

Vraag naar bedrijventerrein

De vraag naar nieuwe bedrijfsterrein binnen de gemeente Barendrecht is afgewogen binnen de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam. De conclusies daarvan zijn vastgelegd in de Structuurvisie Zuid-Holland (2010), het actieprogramma Ruimte voor economie (2007) en de Bedrijventerreinenstrategie Stadsregio Rotterdam 2008-2020 (2009).

Structuurvisie Zuid-Holland (2010)

De provincie wil met een concurrerende, innovatieve en duurzame economie bij de koplopers van Europa horen. Daarom wil ze zorgen voor voldoende en passende vestigingslocaties voor bedrijven.

De uitbreidingsbehoefte is gebaseerd op een inventarisatie van de plannen voor bedrijventerreinen, rekening houdend met compensatie voor te transformeren bedrijventerreinen en mogelijke ruimtewinst bij nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen. Door het toepassen van de SER-ladder zal een deel van de bedrijven gevestigd worden op de bestaande bedrijventerreinen. Dit geeft voor Zuid-Holland het volgende beeld voor 2008-2020.

Uitbreidingsbehoefte

autonome vraag 1.228 ha
transformatie 320 ha
strategische reserve 377 ha
saldo vraag 1.925 ha
saldo na 10 procent ruimtewinst 1.732 ha

Actieprogramma Ruimte voor economie 2007-2011 (2009)

In het Actieprogramma Ruimte voor Economie 2007-2011 geeft de provincie aan hoe zij de komende jaren (ruimtelijke) opgaven voor economie aanpakt.

De herstructureringsopgave voor bedrijventerreinen bedraagt in 2007 circa 3.500 ha bruto, waarvan een deel reeds in uitvoering is en een deel bestaat uit initiatieven en plannen. De grootste herstructureringsopgave, ruim 40%, ligt in de regio Rotterdam. Daarnaast blijft er tevens vraag bestaan naar nieuwe vestigingsplaatsen. Voor bedrijventerreinen alleen betreft dit in 2007 een behoefte van 1.725 ha netto. Een groot gedeelte van deze vraag (circa 40%) doet zich voor in de regio Groot Rijnmond (690 ha).

Vraag naar bedrijventerrein per basissector

transport en logistiek industrie en bouw dienst-
verlening
consumenten-diensten totale vraag hogere milieu-
categorie
Groot Rijnmond 545 115 25 5 690 53

In een regionale bedrijventerreinstrategie worden afspraken gemaakt over de kwantitatieve en kwalitatieve afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen.

Bedrijventerreinenstrategie Stadsregio Rotterdam 2008-2020 (2009)

Voor de periode tot en met 2020 wordt er in Groot-Rijnmond Noord een ruimtebehoefte van 518 ha netto verwacht. In de periode tot 2030 komt daar nog eens 260 ha bij. Deze vraag is op basis van de huidige plannen niet te accommoderen binnen de grenzen van de Stadsregio.

Aanzet voor een kantorenstrategie provincie Zuid-Holland (2010)

Circa 15 tot 20% van de totale vraag naar kantoorruimte in Zuid-Holland richt zich op kantoorruimte verspreid over woonwijken. Het betreft hier voor een belangrijk deel kleinschalige kantoorruimtegebruikers gericht op de lokale en/of regionale markt. Concurrentie van andere locatietypen is relatief beperkt en komt vooral van binnenstedelijke locaties. De categorie kantoorvestigingen in woonwijken omvat een brede groep van kantoorgebruikers en locaties. Het gaat overwegend om kleinschalige kantoren in woonwijken buiten het stadscentrum. Het kan gaan om (kleinschalige) woonwerkunits, kantoren in de plint van een appartementencomplex of kantoorverzamelgebouwen. De provincie Zuid-Holland streeft naar een clustering van kantoorgebruikers op kantorenlocaties. Voor kleinere kantoorgebruikers bestaat eveneens de mogelijkheid zich buiten deze kantoorlocaties te vestigen. Daarbij kan gedacht worden aan diverse verschijningsvormen als kleine kantoorruimte in een monumentaal pand, op een bedrijventerrein, een bedrijfsverzamelgebouw, woonwerkeenheden, etc.

Aanbod bedrijventerreinen Barendrecht

In de periode 2000 tot 2010 is bijna 41 ha netto bedrijventerrein uitgegeven voor de lokale en regionale vraag. In Barendrecht is totaal circa 160 ha netto bedrijventerrein aanwezig. Op dit moment is er geen nieuw bedrijventerrein meer uitgeefbaar (bron: Infodesk Bedrijventerreinen, provincie Zuid-Holland, 2010). Stap 1 uit de SER-ladder levert dan ook onvoldoende positief resultaat op.

Vraag is nu of ruimte kan worden gevonden in optimalisering van het ruimtegebruik op bestaande terreinen (stap 2 van de SER-ladder). Veel bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Barendrecht kennen al een efficiënt ruimtegebruik. De eventuele ruimtewinst uit intensivering is beperkt.

Op dit moment speelt alleen de herstructurering op bedrijventerrein Oost/veilingterrein. Het gaat om 59 ha herstructurering en 33 ha upgrading.

Noodzaak voor ontwikkeling Bedrijventerrein Middelweg aanwezig

Tot 2020 is het gewenst in de regio bedrijventerrein te ontwikkelen. De beoogde locatie draagt hieraan bij. In Barendrecht is verder vrijwel geen ruimte meer voor bedrijven.

De derde stap uit de SER-ladder stelt dat de locatie voor het nieuwe bedrijventerrein in een gebiedsgerichte aanpak zorgvuldig en duurzaam moet worden afgewogen.

Regionale afstemming

Uitgangspunt voor de gemeente Barendrecht is het bieden van bedrijfs- en kantoorruimte voor Barendrechtse ondernemers om de woon-werkbalans meer in evenwicht te krijgen. Verplaatsing van werkgelegenheid naar elders in de regio zorgt voor onnodige verkeersbewegingen.

Locatiekeuze

De locatie is zorgvuldig gekozen en de uitstraling past binnen het nieuw te ontwikkelen gebied. Er is door de compacte opzet en de ligging sprake van zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik. Het gebied zorgt voor een goede afscherming van de nieuwe woonwijk. Het netto uitgeefbaar oppervlak past ruimschoots binnen de totale vraag naar bedrijven in de gemeente en de regio. Door de beperkte omvang van de kavels en de lage milieucategorie is deze strook vooral geschikt voor lokale bedrijven. De locatie ligt tussen bestaand bedrijventerrein en een nieuwe woonwijk en er wordt geïnvesteerd in groen en water.

Opzet bedrijvenstrook Middelweg

De beoogde bedrijvenstrook Middelweg ligt ten oosten van de A29, aan de zuidwestkant van Barendrecht. De strook heeft een totaal bruto-oppervlak van circa 2 ha (20.918 m²).

Het gebied wordt de westelijke rand van het nieuwe woongebied Vrouwenpolder en dient met name als overgang tussen bestaand bedrijventerrein en de nieuwe woonwijk. Daarnaast heeft de woon-werkbalans in Barendrecht zich in de afgelopen jaren in het nadeel van de werkgelegenheid ontwikkeld. De lijst met aanvragen van bedrijven uit Barendrecht voor bedrijfsgrond groeit. Voor de bedrijvenstrook met circa 8 kavels aan de Middelweg zijn 16 bedrijven uit Barendrecht geïnteresseerd.

Om Barendrecht als werkende, complete gemeente in beeld te houden en omdat deze rand vanwege diverse milieucontouren niet of nauwelijks geschikt te maken is voor woningbouw, is besloten om de westrand van de wijk in te vullen als werkgelegenheidslocatie. Door de beperkte omvang van de kavels en de ligging naast een woonwijk, is de strook vooral geschikt voor lokale bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0010.png"

Ligging bedrijvenstrook

Stedenbouwkundige uitwerking werklocatie Lagewei-Vrouwenpolder

De werklocatie vormt de westelijke rand van het nieuw te ontwikkelen woongebied Vrouwenpolder. Net als de rest van het woongebied past deze locatie binnen de langgerekte structuur van het groenblauwe raamwerk van Lagewei-Vrouwenpolder. De locatie wordt ontsloten vanaf de Middelweg, eventueel door een rotonde. Het gebied zelf kent een doodlopende verkeersstructuur. Alleen fietsers en bussen kunnen via de werklocatie het woongebied in. Om het vrachtverkeer eventueel te kunnen laten keren kunnen twee openbare inritten worden aangelegd. Dit zal bij de gronduitgifte nader worden bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0011.jpg"Stedenbouwkundige opzet bedrijvenstrook

Tussen de Middelweg en de nieuwe ontsluitingsweg wordt een brede groenstrook en watergang gerealiseerd met een open karakter. In deze groenstrook is ruimte voor enkele haakse parkeerplaatsen.

De bebouwing is naast elkaar in een langgerekte zone gesitueerd. Hierdoor ontstaat een (bijna) dichte wand van bebouwing die het achtergelegen woongebied beschermd tegen geluidsoverlast van de A29. De bedrijfsbebouwing op de hoeken staat iets verder naar voren, zodat de bedrijvenstrook door deze accenten wordt begrensd. De hoekgebouwen in het midden van de strook hebben daarbij een tweezijdige oriëntatie naar het openbaar gebied.

De bedrijfspercelen worden rechtstreeks op de nieuwe ontsluitingsweg ontsloten. Indien mogelijk zijn de in-/uitritten gekoppeld aan elkaar. Om een goede overgang naar het woongebied te maken, wordt tussen de bebouwing en het woongebied een (circa 10 m) brede dicht begroeide groenstrook gerealiseerd.

Conclusie

Allereerst is, op basis van bestaande beleidsuitgangspunten, vastgesteld dat in de periode tot 2020 een grote behoefte bestaat aan bedrijventerrein voor de opvang van de lokale en regionale ruimtevraag. Vervolgens is vastgesteld dat binnen de gemeente op dit moment geen uitgeefbaar bedrijventerrein meer beschikbaar is. Door intensivering is in Barendrecht (naast de lopende herstructurering van Bedrijventerrein-Oost) nauwelijks ruimtewinst mogelijk. De conclusie is dat nieuw bedrijventerrein moet worden gevonden. De beoogde locatie kan hier, door haar omvang, in beperkte mate aan bijdragen (20.225 m² netto uitgeefbaar terrein) en is vooral geschikt voor lokale bedrijven. Ten slotte is nagegaan of de ontwikkeling van de bedrijvenstrook past binnen de aanbeveling van de SER om te komen tot zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik. Hierbij is de conclusie dat de locatie voor de nieuwe 'rode' functies zorgvuldig is gekozen omdat de beoogde locatie binnen bestaand stedelijk gebied ligt, niet geschikt is voor woningbouw en de bedrijvenstrook door de afscherming van geluid bijdraagt aan het leefklimaat in de nieuwe woonwijk Vrouwenpolder. Bovendien wordt geïnvesteerd in groen en water om kwalitatieve overgangen naar het omliggende gebied te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0012.png"

Groen, recreatie en spelen

Bewoners van Lagewei en Vrouwenpolder zullen door de ligging nabij de Zuidpolder en de zuidrand van Barendrecht een breed pakket aan groene en recreatieve voorzieningen relatief dicht bij huis aantreffen. Daarnaast vormt de centraal tussen Lagewei en Vrouwenpolder gelegen parkstrook een aanwinst voor de wijk. Verder zal de Campus met zowel groen als meer verharde ruimtes ook een belangrijke functie krijgen als openbaar gebied voor de wijk. Ten slotte zal de wijk omzoomd en doorsneden worden door brede watergangen met aantrekkelijke groene oevers. Uitgaande hiervan bieden de hoofdopzet en omgeving van de wijk een belangrijke basis voor een groen en recreatief woonmilieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0014.png"

Binnen het groene raamwerk van de wijk zullen herkenbare en kleinschalige woonbuurtjes worden ontwikkeld die elk – aangepast op de schaal en omvang – één of meerdere kleine speelterreintjes zullen krijgen. Hiermee wordt een gelijkmatige verdeling en een goede differentiatie in speelmogelijkheden bereikt en wordt met name voor de jongste groepen dicht bij huis voldoende aanbod gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Gebiedsvisie En Planbeschrijving

4.1 Historische Ontwikkeling Barendrecht

Landschappelijke ondergrond

Het oorspronkelijke landschap van IJsselmonde is ontstaan ten gevolge van een proces van landvorming en -afbraak. In tijden van landafbraak, waarbij de invloed van de zee toenam, ontstonden getijdenkreken in het toentertijd uitgestrekte veenlandschap. Bij landvorming was vooral sprake van sedimentatie door de rivieren waardoor zich zandige en later vooral kleiige eilanden vormden.

Na de inpoldering van deze opwassen werd door de toen nog brede rivierarmen en kreken veel sediment afgezet aan de buitenzijde van de ingepolderde opwassen. Ook deze parallel aan de rivier gelegen nieuwere gronden (aanwassen) werden, als zij voldoende hoog waren opgeslibd, ingepolderd en ontgonnen. Telkenmale vormden zich weer nieuwe aanwassen die vervolgens werden ingepolderd en in cultuur gebracht. Hierdoor werd de invloed van het water steeds meer beperkt binnen een smalle stroomgeul, de huidige Oude Maas.

Barendrecht is dan ook grotendeels ontstaan door inpoldering van aanwassen die tegen de oude polders Smeetsland en Van der Woudensland werden afgezet. Kenmerkend is de langgerekte, met de rivier meelopende vorm van de polders en het licht slingerende beloop van de polderdijken. Daarbij ligt iedere jongere polder met de bijbehorende dijk hoger dan de aangrenzende oudere polder met dijk. Zo ligt de rond 1483 ontgonnen polder Binnenland lager dan de Polder Buitenland (rond 1550) en de Zuidpolder (rond 1650). De buitendijkse gronden langs de Oude Maas liggen duidelijk het hoogst.

Ontwikkeling nederzetting en stedelijk gebied

Van oudsher vormde een dijk een goede vestigingsbasis. Veelal bestond de dijkbebouwing uit een zeer open lintbebouwing maar soms ontstond er zoals bij Barendrecht ook een kernvormige dijknederzetting (aan de Voordijk).

De dijk diende niet alleen als vestigingsplaats, maar ook als een belangrijke verbinding naar de omliggende kernen. Ook vormde de dijk een nieuwe ontginningsbasis voor een nieuwe polder. Zo vormde de Voordijk de ontginningsbasis van de Buitenpolder en vervolgens de Middeldijk de ontginningsbasis van de Zuidpolder. Doordat deze dijken een oost-westrichting hebben is er bij Barendrecht sprake van een noord-zuidgerichte verkaveling van de polders. De dijken werden gekruist door een aantal met de verkaveling meelopende polderwegen (zoals de Barendrechtseweg en de Carnisseweg) en door de Oude Haven die de opeenvolgende polders veelal in één rechte lijn doorkruisen.

Soms ontstonden er ook bij de aansluiting van een weg op een dijk of bij een uitwateringssluis buurtschappen, zoals het in de 15e en 16e eeuw gevormde Barendrechtse Veer en Middeldijk.

Na 1850 vond eerst een verdichting van de dijkbebouwing plaats. Ook verscheen nieuwbouw aan de Barendrechtseweg en de Carnisseweg.

Het bestemmingsplangebied van Lagewei-Vrouwenpolder ligt in de noordrand van de Zuidpolder, direct ten zuiden van het historische dijklint van de Middeldijk. Zoals bij iedere dijk ligt ook bij de Middeldijk, de oudste bebouwing (veelal ook de van oorsprong grote boerderijen) op polderniveau aan de binnenzijde (noordzijde) van de dijk.

De buitenzijde van de dijk bleef aanvankelijk enige tijd vrij van bebouwing totdat ook hier alsnog bebouwing verscheen. Deze bestond echter vooral uit burgerwoningen (arbeiderswoningen) die voorkomen op de zuidflank van de dijk en plaatselijk in de vorm van lintbebouwing aan de zuidelijke dijkvoet (ter hoogte en oostelijk van de voormalige trambaan). Door deze woningen hoog aan de dijk te situeren op korte afstand van de verharding lagen zij veilig ten opzichte van het water en namen zij ook zo min mogelijk landbouwgrond in beslag.

De oudere dijkhuisjes concentreerden zich ook rond de kruisingen van de dijk met de voormalige trambaan en de Oude Haven en in mindere mate bij de kruising met de 3e Barendrechtseweg. Opvallend is daarbij dat de bebouwingconcentratie tussen de trambaan 'benedendijks' aan een parallelweg ligt. Maar ook deze bebouwing ligt met de lengte- en nokrichting van de gebouwtjes (woningen en stallen) evenwijdig aan de dijk.

Recentelijk is een aantal oude boerderijen aan de noordzijde van de dijk afgebroken (bijvoorbeeld Middeldijk 62, 64, 74), waarbij de vrijgekomen ruimte is benut voor de bouw van grote woonhuizen in een historiserende halfstedelijke stijl. De nu nog aanwezige boerderijen (of de restanten daarvan) kunnen in oorsprong oud zijn, maar hun huidige grondvorm is toch meestal laat-19e-eeuws. De oude dijkhuisjes zijn vaak iets jonger, waarbij ook architectonische invloeden van de dertiger jaren zijn te herkennen.

De bebouwing langs de 3e Barendrechtseweg is eigenlijk altijd van ondergeschikt belang geweest. Anders dan langs de Middeldijk, waar de bebouwing aansloot op de 'koppen' van de akkers, en er dus een directe relatie kon zijn tussen een kavel en de bebouwing op de kop, gaf de 'langszij'-ligging langs deze weg veel minder aanleiding tot vestiging. De 3e Barendrechtseweg is heel lang de 'achterkant' van het dorp geweest. Aan de oostzijde van de weg liggen, naast wat woonhuizen, enkele op transport/autohandel gerichte bedrijven en de voormalige beschuitfabriek van Hooimeijer (later onderdeel van het Haustconcern). In het kader van de opheffing van deze juist buiten het plangebied gelegen bedrijfsvestiging, zal ook hier woningbouw gaan plaatsvinden, waarmee de uitstraling van deze hoofdentree tot het dorp kan verbeteren.

Langs de recent aangelegde Kilweg, en de oostzijde van de Middelweg, bevindt zich geen bebouwing.

Na 1850 nam ook het aantal noord-zuidverbindingen toe door de aanleg van een tramlijn, een spoorweg en een rijksweg. Daarbij zijn de komst van de Barendrechtse brug (1888) en de tramlijn (1898) van groot belang geweest. Naast de Barendrechtseweg en de Carnisseweg waren dit geruime tijd de enige noord-zuidlijnen, maar werden deze nadien in de 20e eeuw opgeheven.

Na de Tweede Wereldoorlog raakte de dorpsontwikkeling van Barendrecht in een stroomversnelling. De aanleg van de rijksweg A29 en de Heinenoordtunnel heeft voor de structuur van Barendrecht grote gevolgen gehad, en zeker ook voor de structuur en het aanzien van het plangebied. Ook vond een meer planmatige ontwikkeling van grotere aaneengesloten woonwijken en bedrijventerreinen plaats, in het bijzonder door de realisatie van de Vinex-locatie Carnisselande. Om Barendrecht aan te sluiten op de A29, werden de Kilweg en daaropvolgend de Middelweg (als onderdeel van de rondweg) aangelegd. In samenhang hiermee werd bij de afrit van de rijksweg het kleine bedrijventerrein Middelweg aangelegd. Het hier gelegen tankstation vormt nu een dominant ruimtelijk gegeven. De Kilweg is nu een hoofdtoegang tot het dorp. Het stedelijk gebied van Barendrecht zal zich nu verder ontwikkelen in de vorm van de aan de noordzijde van de Kilweg gelegen woonwijken Vrouwenpolder en Lagewei.

Puur ruimtelijk, gekeken naar vormeigenschappen, is er een onderscheid te maken naar dorpse, suburbane en meer stedelijke delen van Barendrecht. De oude dijklinten in Barendrecht hebben een 'dorps' karakter. De uitbreidingswijken tot 1990 zijn 'suburbaan' (met als wezenlijke kenmerken ruime verkavelingen in een lage dichtheid, met veel grondgebonden woningen en veel groen). Carnisselande kan worden benoemd als modern suburbaan: behoorlijk dichtbebouwd, maar met voldoende groen, met relatief grote, ruime woningen en niet al te grote tuinen. Wel zijn hier enkele delen als 'stedelijk' aan te merken.

Plangebied en omgeving

Lagewei-Vrouwenpolder is na Carnisselande de laatste grote stedelijke uitbreidingslocatie van Barendrecht. Het gebied heeft een bijzondere ligging tussen het bestaande woongebied van Barendrecht en de Zuidpolder. Verder grenst het aan de 3eBarendrechtseweg, de historische entree van de gemeente. Midden door het gebied voert het provinciaal fietspad met de te ontwikkelen parkstrook ter plaatse van het oude tramtracé. Ten slotte mag de Oude Haven als historische toegang tot Barendrecht niet onvermeld blijven.

Het gebied heeft sterk verschillende randen die uitstekende aanknopingspunten vormen voor een specifieke invulling. De noordrand wordt gekenmerkt door de kleinschalige dijkbebouwing langs de Middeldijk in een groene context. De oostrand kan het nieuwe gezicht van de wijk langs de 3e Barendrechtseweg gaan worden. Aan de overzijde vindt reeds vernieuwing plaats. De zuidrand is weliswaar hard begrensd door de Kilweg, maar het uitzicht over de weg is mooi en zal in de toekomst nog mooier (groener) worden. De westzijde steekt hier wat schril bij af. De Middelweg is het domein van bedrijvigheid. Door de geluidscontour van de A29 is in een zone hierlangs ook geen woningbouw inpasbaar. Een ruimtelijke koppeling met het woongebied van Carnisselande behoort hierdoor niet tot de mogelijkheden.

Binnen het plangebied zijn de noord-zuidrichting van de agrarische kavels, het provinciaal fietspad en de Oude Haven het meest herkenbaar. De Middeldijk en de Kilweg vormen duidelijke structuurlijnen in oost-westrichting.

Uitgaande van het bovenstaande zijn de navolgende uitgangspunten voor de hoofdopzet van de wijk geformuleerd:

  • inspelen op de verschillende kenmerken en kwaliteiten van de randen van de wijk;
  • verbindingen primair in noord-zuidrichting realiseren, met aandacht voor de nieuwe situatie ten oosten van de 3e Barendrechtseweg;
  • opname van historische landschapselementen, patronen en structuurkenmerken in de nieuwe opzet van de wijk;
  • realisering van een wijk passende in de (bouw- en woon)traditie van Barendrecht ten oosten van de A29.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0015.jpg"

4.2 Visieontwikkeling

Voor de ontwikkeling van het gebied zijn de onderstaande aspecten van belang:

  • de noord-zuidgerichte polderstructuur van smalle, lange kavels en smalle, lange sloten;
  • de ruimtelijke opdeling van het plangebied in twee deelgebieden door het provinciaal fietspad en de naastgelegen groenstrook;
  • de cultuurhistorisch belangrijke Middeldijk met dijkbebouwing, waarbij vooral de hoger gelegen woningen aan de zuidzijde tot nu toe altijd een vrij uitzicht hebben gehad;
  • de ontsluitingsfunctie van de 3e Barendrechtseweg, Middelweg en Kilweg.

Daarnaast vormen de volgende overwegingen belangrijke uitgangspunten voor de planontwikkeling van het nieuwe woongebied Lagewei-Vrouwenpolder:

  • het zorgvuldig omgaan met (de restanten van) de historische situatie en de dorpse en suburbane karaktertrekken van de bebouwing van Barendrecht. Wel dient binnen een deels traditioneel bepaald ruimtelijk kader te worden gestreefd naar een eigen en eigentijdse identiteit van de nieuwe woonwijk. Door onderscheid en diversiteit in de bebouwing aan te brengen, kan een eigentijdse woonwijk worden verkregen die zich goed voegt bij de dorpse sfeer van Barendrecht;
  • het structuur geven en identiteit verlenen aan de woningbouw door de nieuwe woonwijk met behulp van groen en water te geleden in meerdere herkenbare deelgebieden. Voor de structuur van beide wijken is een herkenbaar (bij de karakteristieke polderverkaveling aansluitend) groenblauw raamwerk richtinggevend. Dit raamwerk zorgt ook voor de ruimtelijke samenhang tussen beide wijken;
  • het zorgen voor een goede ruimtelijke inpassing van de bestaande woonpercelen bij de randzones van het plangebied (in het bijzonder de omgeving van de Middeldijk).

De historie met het 'natuurlijke', het 16e-eeuwse en het romantisch-nostalgisch 19e-eeuwse dorpsbeeld, dient als een inspiratiebron en referentiepunt, waarbij elementen uit het verleden worden verwerkt in de stedenbouwkundige structuur van het nieuwe woongebied. Hierbij zijn het ten dele nog aanwezige historische verkavelingspatroon, de voormalige tramlijn en de Oude Haven belangrijke elementen binnen de toekomstige hoofdstructuur van Lagewei-Vrouwenpolder. De duidelijke noord-zuidrichting en het groene karakter van deze elementen vormen een hoofdmotief van de toekomstige stedenbouwkundige verkaveling.

Samen met de noodzakelijke introductie van een oost-westlijn (voor de interne ontsluiting), ontstaan binnen deze ruimtelijk samenhangende reeks van elementen een aantal afzonderlijk te onderscheiden buurten die elk hun eigen karakter kunnen krijgen.

Bij nieuwe wijken bestaat de verplichting, ook van rijkswege, om betrekkelijk hoge dichtheden aan te houden. Dat, gecombineerd met een hoog autobezit en dus hoge parkeerdruk en relatief veel verharding, leidt eerder tot een stedelijk-suburbaan dan tot een dorps-suburbaan eindbeeld. Bij de aanleg van Lagewei-Vrouwenpolder wordt gestreefd naar een dorps tot suburbaan eindbeeld dat goed aansluit bij kenmerken van de wijken in Barendrecht-Centrum.

Ruimtelijke overgang bestaande woonomgeving Middeldijk

Bij het opzetten van de nieuwe ruimtelijke structuur is rekening gehouden met het cultuurhistorisch belang en het eigen karakter van de bebouwde en onbebouwde delen van de dijken en het dijkmilieu. Vanuit het bestaande karakter is aan de dijkzijde een ruim geplaatste bebouwing met een verzorgde, 'groene' inrichting van groot belang. Dit verhoogt de geheel eigen identiteit van de dijk. Toch zal bij de aan de dijk gelegen bebouwing het zicht naar het polderlandschap verdwijnen.

In de planvorming is gestreefd naar een zekere variëteit van de diverse dijkdelen. Door de volgende maatregelen kan er gedifferentieerd worden gereageerd op de bestaande situatie van de dijk en worden het karakter van de dijk en de cultuurhistorie zo goed mogelijk behouden:

  • het deels handhaven van de bestaande erfgrenzen en het grillige tracé van de dijksloot;
  • de landschappelijke inpassing door de aanleg van een ruim gedimensioneerde ecologische zone en de verbreding van de sloot en oeverzones (mede omwille van de privacy en waterberging);
  • de vergroting van een aantal bestaande erven aan de dijk;
  • de versterking van de historische woningconcentratie bij de Oude Haven (bouw van extra woningen).

Uitgangspunt is dat een minimale maat van 30 m tussen de nieuwe (hoofd)bebouwing en de bestaande (hoofd)bebouwing langs de dijk wordt aangehouden.

Hoofdopzet, openbare ruimte

De structuur van een wijk wordt in hoge mate bepaald door de wijze waarop het openbaar gebied is vormgegeven. In de afgelopen jaren is steeds meer het besef gegroeid dat niet een willekeurig vormconcept, maar een op de natuurlijke ondergrond en bestaande structuur geënte planstructuur veel voordelen heeft. Er ontstaat niet alleen een soort duidelijkheid in ordening die veel mensen aanspreekt, maar veelal tegelijkertijd vrij efficiënt ruimtegebruik en een goede basis voor duurzaam omgaan met ruimte en grondstoffen. Ten slotte kunnen juist bestaande kwaliteiten op deze wijze ingepast worden en ontstaan zodoende veel minder breukvlakken en (onnodige) confrontaties met de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0016.png"

Voor Lagewei-Vrouwenpolder is op een heel natuurlijke wijze een groenblauw raamwerk ontworpen dat in hoge mate aansluit op de hiervoor geformuleerde uitgangspunten (zie figuur 4.2).

Het raamwerk is in de eerste plaats duurzaam door de opname van een doorlopend systeem van watergangen die door hun (logische) ligging en omvang de noodzakelijke drooglegging en waterberging van/in het gebied verzorgen. Door het water niet alleen langs de randen maar ook door de wijk te voeren, is het tevens een beeldbepalend en aantrekkelijk ruimtescheppend element in de wijk.

Het raamwerk kent in noord-zuidrichting vooral lijnvormige vrij strakke elementen, en refereert aan de (agrarische) kavelstructuur. In oost-westrichting is sprake van een meer vrije parkachtige structuur langs de dijk (als overgangszone) en langs de Kilweg.

Een belangrijke extra kwaliteit van het raamwerk is de opdeling van het plangebied in kleinere woonbuurtjes. Hierdoor wordt de massaliteit die de hedendaagse nieuwbouw regelmatig kent, doorbroken en wordt tevens ingespeeld op de kenmerken van de beoogde woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0017.png"

Het raamwerk vormt tevens de basis voor een gedifferentieerd aanbod aan (groene) speel- en verblijfsruimten. Hierbij zijn vier schaalniveaus te onderscheiden voor verschillende doelgroepen. Het eerste niveau, eigenlijk buiten de wijk, betreft de Zuidpolder. Het raamwerk begeleidt de routes hier naar toe. Het tweede niveau, het centrale park en de Campus maken onderdeel uit van het raamwerk. Het derde niveau speelt zich ook af op het raamwerk. Op bijzondere plekken - in het zicht van en grenzend aan de directe woonomgeving - zullen diverse speelplekken worden gerealiseerd. Het vierde niveau, voor de allerkleinsten, kan gekoppeld zijn aan het raamwerk, maar kent ook plekken letterlijk voor de deur binnen de woonbuurtjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0018.jpg"

Ontsluiting

Het plangebied is uitstekend verbonden met de hoofdverkeersstructuur van Barendrecht en de regio. Om de doorstroming op de Kilweg en de 3e Barendrechtseweg te garanderen zal de Kilweg verbreed worden en een meerstrooksrotonde op de aansluiting van beide wegen worden gerealiseerd.

De wijk krijgt twee ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer (zie figuur 4.3). De aansluiting op de Kilweg is reeds gerealiseerd, de tweede aansluiting op de 3e Barendrechtseweg wacht nog op de overdracht van gronden. Het meest westelijke deel van de wijk, waar geen woningbouw kan plaatsvinden, krijgt een eigen ontsluiting op de Middelweg.

De gehele wijk wordt 30 km/h-gebied. Dit betekent per definitie fietsers op de rijbaan en voetgangers op de stoep. Langs de randen van de wijk en ten behoeve van schoolroutes zullen echter - deels in afwijking hiervan - fietspaden worden aangelegd. Verder voert centraal door de wijk het provinciaal fietspad.

Door Lagewei is een busroute voorzien met een halte centraal in het plangebied en nabij de parkstrook tussen Lagewei en Vrouwenpolder. De mogelijkheid voor continuering van deze busroute door Vrouwenpolder naar de Middelweg wordt nog onderzocht.

De hoofdroute voor gemotoriseerd verkeer door Lagewei voert vanaf de nieuwe 'Hooimeijer'-rotonde in westelijke richting midden door de wijk. Bij de Oude Haven is een bajonet en een oversteek (brug) voorzien. Vervolgens voert de route door de parkstrook en in zuidelijke richting naar de rotonde in de Kilweg. De buurtontsluitingen worden in de vorm van kleine lussen aan de hoofdontsluiting gekoppeld. De ontsluiting nabij de rotonde Kilweg/3e Barendrechtseweg komt te vervallen.

Vrouwenpolder is bereikbaar via de rotonde vanaf de Kilweg. De hoofdroute door dit deel van de wijk zal naar verwachting een (halfopen) lus vormen rondom het centrale deel van dit woongebied. Aanvullend hierop zal een calamiteitenontsluiting naar de Middelweg worden gemaakt. Deze takt aan op de daar te realiseren ontsluiting voor de westelijke bedrijvenstrook. Fietsers kunnen ook gebruikmaken van deze verbinding naar de Middelweg. Mogelijk wordt hier ook een bussluis ingepast, als het haalbaar blijkt om de busroute ook door Vrouwenpolder te leiden.

4.3 Uitwerking Stedenbouwkundig Ontwerp, Bebouwingsstructuur

De bebouwingsstructuur van de nieuwe wijk kan grofweg worden ingedeeld in vier typologieën (zie figuur 4.4). Het betreft een aanzienlijk deel grondgebonden woningbouw veelal in twee lagen met kap of in combinaties van twee of drie lagen zonder kap. Gestapelde bebouwing in verschillende hoogtes voornamelijk in vier of eventueel vijf lagen op een deels verdiepte plint. Bijzondere bebouwing voor onder meer onderwijs, maatschappelijke voorzieningen, sport en religie vormt de derde typologie. De vierde typologie betreft bedrijven en kantoren.

De laatste groep (bedrijven/kantoren) is gelegen aan de westrand van het plan en wordt ontsloten vanaf de Middelweg. Deze strook zal in de beeldvorming nadrukkelijk worden gerelateerd aan de achterliggende woonomgeving. Dit betekent veel aandacht voor beeldkwaliteit, hoogwaardig materiaalgebruik en goed georganiseerde, opgeruimde en eventueel afgeschermde onbebouwde ruimtes. Tussen deze bebouwing en het woongebied zal een groenzone worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0019.jpg"

De grondgebonden woningen vormen een aanzienlijk deel van het plan en zullen in elk geval in de zone aansluitend aan de dijk worden gesitueerd, om daar een verantwoorde ruimtelijke overgang te realiseren. Verder zullen juist eengezinsrijenwoningen het decor van de vele noord-zuidlopende straten in het plangebied vormen.

Gestapelde bebouwing wordt (traditioneel) ingezet als begeleidend element van hoofdroutes en ter accentuering van bijzondere plekken zoals het centrale carré in Vrouwenpolder. Daarnaast biedt de ligging van de wijk aan de rand van de Zuidpolder juist ook kansen voor gestapelde bebouwing met uitzicht daarop. Ten slotte vormt ook het zuidelijke deel van het centrale park een bijzondere context voor gestapelde woningbouw.

De bijzondere bebouwing (diverse functies) wordt verdeeld over twee locaties, het betreft de Campus in Lagewei en de MFA in Vrouwenpolder. Het westelijke deel van de Campus kent al een zeer gevarieerd bebouwingsbeeld en situering. Samenhang in de totale Campus zal daarom vooral gevormd moeten worden door samenhang in de inrichting van openbare ruimtes en in het beeld van de groenstructuur en het straatmeubilair. In elk geval zal een aantrekkelijk beeldbepalend pand op de hoek Kilweg/3e Barendrechtseweg moeten worden gerealiseerd en een tweede accent bij de (Ter Leede) rotonde de wijk in. De hoofdopzet van de Campus wordt in de volgende paragraaf nog nader uitgewerkt.

De Campus zal door een groene omranding herkenbaar zijn en ruimtelijk worden gescheiden van de woonbuurtjes ten noorden en westen ervan. De hoofdontsluiting (De Zichtwei) en de Oude Haven spelen daarbij ook een rol. Door de woonbuurtjes ten noorden van de Campus met gestapelde bebouwing langs de hoofdontsluiting af te zomen en daarachter als een soort hofjes in te richten krijgen deze een eigen sfeer aansluitend op de identiteiten en woonmilieus zoals aangedragen door Motivaction.

De MFA in Vrouwenpolder gaat de entree van deze wijk markeren. Hier zal ook de aanhechting met het centrale carré worden vormgegeven. Hierdoor ontstaat een 'public space' als brandpunt van de wijk. Realisering van woningen op en nabij de MFA ligt ruimtelijk bezien voor de hand, mede vanwege de potenties ten aanzien van uitzicht naar Park Lagewei.

De hoofdopzet van Vrouwenpolder wordt in relatie met de daar voorgestelde woonmilieus hierna nog nader toegelicht.

Lagewei

Voor het woongebied van Lagewei is de planvorming grotendeels uitgekristalliseerd. Kenmerkend is de ruime opzet van het gebied met veel groen in de randzones en binnen de wijk.

Van de groenzones binnen de wijk vormt de Oude Haven het belangrijkste ruimtelijke en cultuurhistorisch element. Door een verbreding van de oeverzone en de aanplant van bomen ontstaat hier een ruime singel. Omdat de hoofdontsluiting van Lagewei geschiedt door middel van een centraal gelegen oost-westgerichte ontsluiting wordt deze groenzone door de ontsluitingsweg gekruist. Ter hoogte van de Oude Haven wordt de kruisende route iets opgeschoven waardoor een bajonetachtige verspringing van de route wordt verkregen. Door deze verspringing wordt de betekenis van de Oude Haven als een historisch structuurelement benadrukt. De route van de hoofdontsluiting wordt ruimtelijk gemarkeerd door aan deze route hogere (veelal gestapelde) bebouwing te situeren.

De langs de 3e Barendrechtseweg gelegen oostelijke randzone zal deels worden benut voor de bouw van woningen, deels ligt hier de Campus. Langs de westzijde van de weg worden een waterloop en een forse bomenrij voorgesteld. In samenhang met de nieuwe woningbouwontwikkeling aan de overzijde (Ter Leede West), zal hier een heel nieuw gebied ontstaan als entree van Barendrecht. Het nieuwe ruimtelijk beeld van de 3eBarendrechtseweg zal zo beter aansluiten bij het bestaande, zeer gevarieerde beeld van 1e en 2e Barendrechtseweg. Er wordt uitgegaan van woonbebouwing bestaande uit rijenwoningen met een bouwhoogte van maximaal 9 m en kleinschalige torenachtige appartementengebouwen aan weerszijden van de rotonde met een maximale bouwhoogte van 19 m.

De woningbouw in Lagewei wordt verdeeld over woonbuurtjes van circa 100 tot 150 woningen, die onderling gescheiden zijn door groenstructuren, wegen en/of watergangen. Binnen deze woonbuurtjes wordt gestapelde bebouwing gecombineerd met laagbouw. Elk woonbuurtje heeft één of meerdere kleine speelplekken voor vooral jonge kinderen. Door verschillen in stedenbouwkundige opzet en architectuur van de woningen krijgen de woonbuurtjes een eigen identiteit waardoor de voor uitbreidingswijken vaak typerende grootschaligheid wordt vermeden.

De overgang van Lagewei naar het oude bebouwingslint van de Middeldijk wordt vormgegeven door middel van een bij de bestaande achtererven aansluitende groenstrook met water. De nieuwe woonbebouwing sluit met zij- of voortuinen aan bij de hier gelegen openbare ruimte. Hierdoor wordt aan de noordzijde van de wijk een duidelijk zachte groene randzone gevormd die in beleving ondergeschikt is aan de meer continue ontworpen groene structuren van bijvoorbeeld de Oude Haven.

Uitwerking Campus

Programma

De Campus zal verder worden ontwikkeld met de volgende bebouwing/functies:

  • het Dalton Lyceum wordt ten zuiden van het huidige schoolgebouw uitgebreid. Het uit te breiden oppervlak bedraagt 2.245 m² bvo;
  • het Calvijn Groene Hart zal de noodhuisvesting verruilen voor een nieuw schoolgebouw in de zuidoosthoek van de Campus. Het betreft nieuwbouw van totaal bijna 9.000 m² bvo;
  • de twee middelbare scholen verwachten in de nabije toekomst een piek in het leerlingaantal. Om deze piek (totaal ruim 1.400 m²) op te kunnen vangen, is in de noordoosthoek van de Campus ruimte gereserveerd voor een multifunctioneel gebouw. Eventueel zou de piek ook aansluitend aan de bestaande sportzaal kunnen worden gerealiseerd;
  • het multifunctionele gebouw vangt niet alleen de piek op, maar kan ook een onderkomen bieden voor bijvoorbeeld extra ruimten voor sport, andere maatschappelijke functies en maatschappelijke dienstverlening. Hierbij kan gedacht worden aan een fysiotherapeut, huisartsenpost, apotheek, kinderopvang etc. De totaal benodigde omvang van dit gebouw is nog niet in te schatten. Het is de bedoeling om een gebouw te maken dat eenvoudig kan worden uitgebreid. Zo wordt een stukje strategische reserveruimte gerealiseerd, passend bij een wijk en Campus in ontwikkeling;
  • de bestaande sportzaal valt wat uit de toon. Door aan deze zaal (met name aan de oostzijde) eventueel (nieuwe) functies aan te bouwen kan een meer passend beeld worden gerealiseerd.

Op grond van lopend onderzoek naar de optimalisatiemogelijkheden in het aanbod (kwalitatief en kwantitatief) en de spreiding van gymnastiek- en sportvoorzieningen over de hele gemeente Barendrecht, wordt in de plannen de mogelijkheid opengehouden voor de realisatie van extra gymnastiek- en sportcapaciteit. Dit kan bijvoorbeeld in het multifunctionele gebouw. Naast bebouwing zal op de Campus in elk geval ook een buitensportvoorziening van formaat worden gerealiseerd die ook voor de hele wijk beschikbaar is. Daarnaast vragen de diverse scholen en andere maatschappelijke functies ieder apart en gezamenlijk om voldoende buitenruimte. Uitgangspunt is dat deze zoveel mogelijk gezamenlijk wordt gefaciliteerd, waarbij wel delen specifiek voor specifieke doelgroepen kunnen worden ingericht. Ten slotte moet worden bedacht dat voor al deze nieuwe en bestaande voorzieningen parkeergelegenheid beschikbaar moet zijn. Voor de scholen, MFA, sporthal en de kerk gaat het daarbij al om totaal circa 236 parkeerplaatsen uitgaande van dubbelgebruik door verschillende piektijden van verschillende functies in het gebied (bijvoorbeeld kerk versus school of sporthal versus school). Voor de kerk zijn reeds 32 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De overige parkeerplaatsen voor de kerk worden in de openbare ruimte gerealiseerd. Uitgaande van zuinig (duurzaam) ruimtegebruik, is daarom al in de gebiedsvisie aangegeven dat gezocht moet worden naar mogelijkheden om het parkeren (deels) onder maaiveld (halfverdiept) en goed ingepast te realiseren.

Hoofdstructuur

De Campus is een bijzondere stedenbouwkundige eenheid binnen de wijk Lagewei. Enerzijds vormt de Campus een enclave van niet-woonfuncties binnen de woonwijk, anderzijds wijken de ruimtelijke opzet en bebouwingsvormen sterk af van de op de oude kavelstructuur geïnspireerde woonclusters. Door de open ruimte en groenstructuur van de Campus aan het groenblauwe raamwerk (zie ook Gebiedsvisie Lagewei-Vrouwenpolder) van de wijk te koppelen, ontstaat er een bijzonder gebied, deels vergelijkbaar met het centrale park. De Campus vormt een belangrijke extra openbare ruimte binnen de woonwijk, een ruimte met een omvang en gebruiksmogelijkheden die duidelijk uit zullen stijgen boven wat gebruikelijk is in een woongebied. De Campus zal door de bewoners van de wijk als recreatieve uitvalbasis gebruikt kunnen worden. Een goede aanhechting met de wijk is dan ook van groot belang.

In essentie bestaat de Campus uit een compositie van verschillende gebouwen met een maatschappelijke functie rond een centrale ruimte. Het is nadrukkelijk geen open ruimte binnen een dichte rand of ring van gebouwen. Door voldoende ruimte tussen de gebouwen te behouden en op deze manier binnen en buiten met elkaar te verbinden is juist sprake van een open parkstructuur. Langs de randen van de Campus zullen zware verbindende groen- en waterstructuren het beeld bepalen, terwijl de centrale ruimte daarentegen een veelkleurig en kleinschaliger beeld zal hebben. De centrale ruimte is de schakel die gebouwen onderling met elkaar verbindt. Deze zal worden ingevuld door de (school)pleinen en een groene ruimte die gebruikt kan worden voor (school)sport en recreatie. De ontsluiting van de Campus gebeurt vanaf de 3e Barendrechtseweg. Het fietsverkeer en autoverkeer wordt zoveel mogelijk gescheiden van elkaar afgewikkeld. Hierbij is het van belang dat de auto zo min mogelijk de centrale open ruimte benut.

De ontsluiting van de Campus gebeurt vanaf de 3e Barendrechtseweg. Het fietsverkeer en autoverkeer wordt zoveel mogelijk gescheiden van elkaar afgewikkeld. Hierbij is het van belang dat de auto zo min mogelijk de centrale open ruimte benut.

Voor de hoofdopzet van de Campus zijn in de gebiedsvisie twee modellen en enkele uitwerkingen gepresenteerd. De modellen zijn in figuur 4.5 opgenomen. Kenmerkend voor beide modellen is de positionering van bebouwing rond de centrale ruimte. Het belangrijkste verschil zit in de parkeeroplossing (zie ook Gebiedsvisie). Uitgangspunt voor de gebiedsvisie was dat een aanzienlijk deel van het parkeren onder een centraal gelegen verhoogd maaiveld plaats zou vinden. Ondertussen is besloten om dit uitgangspunt los te laten. De terugvaloptie is 'in groen ingepakt' parkeren in de randzone. Gelet op de benodigde omvang aan parkeergelegenheid zal de bebouwing voor het Calvijn Groene Hart daarom meer naar binnen moeten worden gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0020.png"

Beeldkwaliteit

De huidige bebouwing op de Campus heeft nu al een grote verscheidenheid in vormgeving en uitstraling. Dit biedt de mogelijkheid om de verschillende functies en gebruikers van het gebied een eigen gezicht te geven en zich zodanig te presenteren. Samenhang binnen het gebied zal vooral moeten worden gerealiseerd door eenheid in het ontwerp van het openbaar gebied en deels door nauwkeurige situering van nog te realiseren bebouwing ten opzichte van elkaar en de al bestaande bebouwing. Dit betekent dat er in hoofdvorm, materiaal- en kleurgebruik van bebouwing een grote vrijheid is, iets wat overigens heel gebruikelijk is binnen campusconcepten.

Het bovenstaande betekent echter niet dat elke bouwvorm en bouwwijze kan worden ingepast. De belangrijkste randvoorwaarden voor de bebouwing komen voort uit de situering en de daarmee samenhangende alzijdigheid van gebouwen, maar ook uit de ambitie om de Campus een voorbeeld van duurzame ruimtelijke ontwikkeling binnen de wijk, de gemeente Barendrecht en de regio te laten zijn.

De bebouwing op de Campus bepaalt de begrenzing van het gebied zonder dat altijd de randen gedefinieerd of benaderd worden. De bebouwing is alzijdig, heeft een aantrekkelijk beeld naar de omgeving, maar wordt primair georiënteerd op de centrale ruimte. De bouwhoogtes en bouwvormen zijn duidelijk verschillend, waarbij de bebouwing op de hoekpunten van de Campus in beperkte mate als accenten kunnen worden vormgegeven. Dit is aan de westzijde al ontstaan doordat de bebouwing dicht tegen de randen van het gebied is gesitueerd. Het beeld vanaf de buitenkant van de Campus mag vrij formeel zijn, waar de aanzienlijke omvang van de aanwezige functies kan worden getoond. De bebouwing kan aan de buitenzijde vrij gesloten worden ontworpen, de entrees zitten immers aan de centrale ruimte. Door voldoende ruimte tussen de gebouwen wordt de relatie tussen de centrale ruimte en het omliggende woongebied (en de Zuidpolder) veiliggesteld. Binnen de Campus is geen sprake van hiërarchie; er is ook geen sprake van een gezamenlijk gebouw zoals een aula die daarin een rol zou moeten spelen. In omvang zijn de gebouwen ook verschillend hoewel dit door vergelijkbare lengte- of breedtematen niet direct opvalt. Daarnaast kunnen diverse gebouwen in de toekomst nog worden uitgebreid, inspelend op nog onbekende vragen.

De gebouwen

Het nieuwe gebouw voor het Calvijn Groene Hart in de zuidoosthoek van de Campus zal de nieuwe entree van de wijk en Barendrecht gaan vormen. Dit vraagt om een bijzondere uitstraling naar zowel de Kilweg als naar de 3e Barendrechtseweg. De hoofdentree van het gebouw wordt gericht op de centrale open ruimte. Door het gebouw compact te houden en te omringen met de openbare ruimte van de Campus, wordt de Campus als geheel ook direct op deze hoek gepresenteerd. Daarbij is een consequente inrichting van de gehele rand van de Campus langs beide wegen essentieel. Het gebouw dient vergelijkbaar met reeds gerealiseerde bebouwing een heldere hoofdvorm te hebben, waarbij sprake kan zijn van aaneenschakeling van eenvoudige elementen. Een kap behoort tot de mogelijkheden hoewel een platte afdekking een logische optie lijkt. Bij een samengestelde bouwmassa kan sprake zijn van een combinatie van kapvormen binnen één architectonisch concept. Uitgangspunt voor de bouwhoogte is het huidige gebouw van het Dalton Lyceum en in zekere mate de kerk. Enige accentuering tot 15 m (exclusief eventuele lichtkappen of installatieruimtes) om een compact gebouw te maken past binnen het concept met behoud van de gewenste gelijkwaardigheid. Door de totale (lengte)maat van het gebouw op te knippen tot onderdelen van maximaal circa 50 m, zal ook het gewenste (horizontale) evenwicht ontstaan. Ruimte voor het stallen van fietsen moet zoveel mogelijk binnen (onder) het gebouw worden gevonden. Uitgaande van halfverdiept stallen van fietsen kan het gebouw een bijzondere split-level opzet krijgen.

De uitbreiding van het Dalton Lyceum dient ten zuiden van het huidige schoolgebouw te worden gerealiseerd ter plaatse van de huidige fietsenstalling. De capaciteit van de huidige fietsenstalling dient ook (uitgebreid) te worden, zo mogelijk binnen (onder) het nieuwe gebouw. Aangezien sprake is van een uitbreiding, weliswaar losstaand, wordt in dit geval uitgegaan van zorgvuldige afstemming op het bestaande schoolgebouw. Het gaat dan zowel om vormconcept als om materialisering en totale uitstraling. Een vergelijkbare bouwhoogte als het huidige gebouw ligt daarbij voor de hand.

De huidige sportvoorziening voldoet onvoldoende aan het algemene uitgangspunt alzijdigheid. Uitgaande van de wens om deze voorziening uit te breiden en zo mogelijk multifunctioneler te maken, kan dit (deels) worden verholpen. Ook hier geldt overigens dat een consequente (groene) inrichting van de omringende ruimte een belangrijke bindende factor moet vormen.

In de noordoosthoek van de Campus is ruimte gereserveerd voor een multifunctioneel gebouw. Dit gebouw kan, zoals eerder is aangegeven, de piek voor de scholen opvangen en voorzien in bijvoorbeeld extra ruimtes voor sport en andere (maatschappelijke of dienstverlenende) functies voor de Campus en de wijk. Alzijdigheid is ook bij dit gebouw uitgangspunt. De entree wordt wederom gericht op de centrale ruimte, maar gelet op de mogelijk bijzondere functie van delen van het gebouw, vooral voor de wijk, kan ook een entree aan de noordzijde opportuun zijn. Het gebouw heeft een eenvoudige, mogelijk samengestelde hoofdvorm. Een bescheiden kap hoort tot de mogelijkheden. De bouwhoogte is met 9 m wat lager dan de bebouwing van de scholen en de kerk.

De openbare ruimte

De beeldkwaliteit voor de openbare ruimte van de Campus kan worden onderverdeeld in twee zones: de buitenrand en de centrale ruimte. Voor beiden geldt dat ze de verbindende factor en daarmee sterk beelddragende continue elementen van de Campus zijn.

De openbare ruimte is de schakel die de gebouwen onderling met elkaar verbindt. Zoals eerder is aangegeven bestaat er een nuancering tussen de randen van de Campus en de centrale ruimte. De Campus zal worden omsloten door grote lommerrijke bomen en waterpartijen. Hierbij zijn strategische doorzichten naar de gebouwen en belangrijke plekken van groot belang. Hierdoor is er vanaf de rand uitzicht en doorzicht, maar vormt vanaf enige afstand een groene rand/ring het beeld en tevens het decor van de individuele gebouwen. De groene rand kan ruimte bieden aan parkeergelegenheid op maaiveld die door golvende groene taluds en hagen aan het oog wordt onttrokken. De groene rand maakt onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk van de wijk, maar zal ook als afzonderlijk element door specifieke inrichting herkenbaar worden gemaakt. De door de Oude Haven gevormde westrand vormt hierop een uitzondering. Deze historische ruimte wordt als continuïteit door het hele woongebied ontworpen en ingericht. De centrale ruimte kent een kleinschaliger beeld en kenmerkt zich door de veelkleurigheid aan functies. Een meer vormgegeven openbare ruimte is hier op zijn plaats. Daarbij mag de verbinding en nauwe relatie met de parkachtige rand niet uit het oog worden verloren. De centrale ruimte zal ruimte moeten bieden voor de (school)pleinen en een groene ruimte voor sport en recreatie, waarbij het gebied niet te veel toegeëigend wordt aan de gebouwen, maar toegankelijk blijft voor iedereen.

Door kleine hoogteverschillen te introduceren kunnen routes door de ruimte worden begeleid, ontstaan informele zitplaatsen en kunnen min of meer afzonderlijke deelgebieden worden gedefinieerd en begrensd zonder dat de openheid en het overzicht worden belemmerd. Binnen het gebied kunnen kleine paviljoenachtige gebouwen worden gerealiseerd in samenhang met het beoogde gebruik. Ten slotte zal binnen het gebied een sportveld van formaat worden gerealiseerd dat op een eenvoudige wijze in het totaalconcept zal worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0021.jpg"

Randvoorwaarden

Om toekomstige bouwplannen te kunnen toetsen of deze voldoen aan het ruimtelijk beeld dat in de ruimtelijke visie wordt voorgesteld, zijn naast de al aangegeven uitgangspunten voor beeldkwaliteit de volgende randvoorwaarden en duurzaamheidsaspecten vastgelegd.

  • De bebouwing zal binnen de aangegeven kaders opgericht worden (zie figuur 4.6).
  • De bouwhoogte van de gebouwen mag niet hoger zijn dan aangegeven op de verbeelding en in figuur 4.6. Een uitzondering hierop wordt gevormd door eventuele lichtkappen en ruimtes voor op het dak geplaatste technische installaties.
  • De bebouwing is alzijdig georiënteerd, maar de entree is primair aan de centrale ruimte gelegen.
  • De gebouwen kennen onderling geen duidelijke hiërarchie.
  • Door eenheid in lengte- of breedtematen (20-40-50 m) te zoeken, wordt door eventuele geleding samenhang gebracht tussen gebouwen van verschillende omvang.
  • Individualiteit van het gebouw en een eigen identiteit vormen de samenhang en kwaliteit van de Campus. Dit betekent grote vrijheid in hoofdvorm, materiaal- en kleurgebruik.
  • Het gebouw van het Calvijn Groene Hart accentueert niet alleen de zuidoosthoek van de Campus, maar geeft ook gezicht aan deze hoek van de wijk.
  • De openbare ruimte is een herkenbare eenheid rondom de bebouwing, met genoeg finesse en afwisseling zonder de eenheid uit het oog te verliezen.
  • De definieerbaarheid van de verschillende functies van de openbare ruimte (schoolpleinen) zal innovatief moeten worden opgelost en niet door hekwerken of gebouwde erfscheidingen.
  • De ruimten tussen de gebouwen vormen een 'open' relatie tussen de centrale ruimte en de omringende gebieden.
  • Het maaiveld van de centrale ruimte dient (gedeeltelijk) verhoogd uitgevoerd te worden, waarbij 'het (visueel) verbinden' van de bebouwing/Campus voorop staat.
  • De Campus dient duidelijk en helder met het groenblauwe raamwerk van de wijk te worden verbonden.
  • Het fiets- en autoverkeer dient binnen de Campus zoveel mogelijk gescheiden van elkaar te worden afgewikkeld.
  • Het parkeren moet langs de randen en duurzaam in de openbare ruimte worden ingepast.

Uitwerking Vrouwenpolder

De hoofdopzet van Vrouwenpolder wordt bepaald door de historische noord-zuidrichting in het gebied, het centrale carré en de MFA nabij de entree van de wijk (zie figuur 4.7). De wijk is door het raamwerk opgedeeld in herkenbare buurtjes die elk een eigen signatuur en kwaliteit zullen krijgen.

De twee noordelijke buurtjes zullen volledig in laagbouw worden gerealiseerd. Woningen met een traditionele opbouw in twee lagen met kap vormen hier de boventoon. Alleen in de strook langs het park zijn modernere vrijstaande villa's aan de waterkant voorzien. De noord-zuidrichting is in het stratenpatroon dominant aanwezig. Tussen de dijk en de nieuwbouw is ruimte voor groen en water gereserveerd. De identiteiten van deze buurtjes zijn 'zorgzaam en groen' en 'comfortabel en beschut'. Een programma dat grotendeels bestaat uit eengezinswoningen van verschillende prijsklassen, parkeren in hofjes en in de straat en kleine speelplekjes tussen de woningen past hier uitstekend bij.

Langs de parkrand zullen enkele vrijstaande woningen een bijzondere en transparante overgang tussen de wijk en Park Lagewei gaan vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0022.jpg"

Het centrale carré, dat eigenlijk doorloopt tot aan de zuidgrens van het plangebied, zal zowel ruimte voor gestapelde woningen als eengezinswoningen bieden. Hightech en duurzaam zijn de sleutelbegrippen voor de identiteit.

Het noordelijke en zuidelijke deel van het carré hebben de meeste potenties voor moderne grondgebonden woningen. Centraal is stapeling stedenbouwkundig zeer gewenst. Een extra accent ten opzichte van de al in Lagewei gerealiseerde 5 lagen is hier naar verwachting goed inpasbaar. In het dwarsprofiel (zie figuur 4.7) is een stapeling in 7 lagen (zes woonlagen op een (parkeer)plint) aangegeven. Die doorsnede maakt duidelijk dat dit door de omringende laagbouw zeer goed inpasbaar is, ook in relatie tot bestaande woningen aan de Middeldijk. Hierbij is de keuze voor accentuering door extra stapeling op het zuidelijke deel van het carré een belangrijke factor.

Meervoudig grondgebruik is uitgangspunt voor het hele carré. Door het centrale deel van het gebied als een soort terp vorm te geven kan zonder heel diep te graven een parkeer- en bergingenlaag worden gemaakt die niet alleen ruimte bespaart, maar ook het ruimtelijk beeld enorm verbetert. Het nieuw te creëren maaiveld daarboven zal binnen de hightech omgeving zeker als een meerwaarde worden gezien.

Een dergelijke opbouw van het gebied biedt tevens diverse extra potenties voor duurzame voorzieningen als grasdaken en grijswatercircuits.

Het entreegebied met de MFA vraagt (ook) nog om nadere studie. Dit deel van de wijk wordt beeldbepalend langs de hoofdentree vanaf de Kilweg. De zone tussen het park en het voorgestelde plein van het carré zal ruimte kunnen bieden aan zowel de MFA als aanvullende woningbouw. Het ligt voor de hand om te kiezen voor zowel enige stapeling bij de entree als aan het plein. Daarnaast is zowel bij de entree als bij het plein een (programmatische) verrijking van het beeld gewenst door toevoeging van bijzondere functies die onderdeel uitmaken van de MFA. Een mogelijkheid die verder moet worden onderzocht is de plaatsing van onderwijsvoorzieningen en kinderopvang nabij de entree, ook in het zicht van Lagewei, en andere voorzieningen juist aan de zijde van het plein. In beide gevallen kan sprake zijn van woningbouw op deze voorzieningen. De zone ten zuiden van dit gebied, totaan de Kilweg leent zich ook goed voor gestapelde bebouwing met deels zicht op Park Lagewei en op de Zuidpolder. In samenhang met de aanliggende watergang kan hier een modern beeld ontstaan dat in noordelijke richting wordt voortgezet via de MFA naar de parkrandwoningen.

De zuidwesthoek van Vrouwenpolder zal vergelijkbaar met de noordelijke woonbuurtjes en het carré het domein van laagbouw zijn. Zorgzaam en groen zijn hier de passende identiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0023.jpg"

Langs de Kilweg

Lagewei-Vrouwenpolder vormt de nieuwe rand van het dorpsgebied van Barendrecht langs de Kilweg. Doordat juist langs deze weg veel verschillende functies een plek krijgen wordt direct getoond dat er sprake is van een complete wijk met wonen, voorzieningen en werkgelegenheid. Het beeld zal daarom bewust gevarieerd zijn, waarbij de brede watergang en omringend groen als verbindende elementen zullen worden ingezet. Om de Kilweg als ontsluitingsweg van Barendrecht te benadrukken en niet als een soort rondweg/sluiproute voor de A29/A15 wordt bewust gekozen voor het achterwege laten van geluidswerende voorzieningen. Hiermee zou immers, ook al zouden die transparant zijn, de weg toch losgeknipt worden van het dorpsgebied. Daarnaast zou dit ook de relatie tussen de wijk en de Zuidpolder extra beperken.

Dit betekent echter wel dat het aantal woningen dat direct grenst aan de Kilweg beperkt moet blijven tot wat is toegestaan in het gemeentelijk geluidsbeleid (zie ook paragraaf 6.2). Deels gebeurt dit door juist geen woonfuncties direct langs de Kilweg te leggen, deels door vooral te kiezen voor grondgebonden woningen. Uitgaande van in totaal circa 950 woningen kunnen circa 50 woningen in de eerste lijn langs de Kilweg worden gebouwd. Door deze woningen vooral met de voorzijde naar de Kilweg te richten krijgt de wijk (ook) een duidelijk woongezicht vanaf de Kilweg.

4.4 Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling

In de ESV 'Barendrecht investeert in ontmoeting' is de Focus op duurzaamheid een van de ankerpunten. Barendrecht kiest voor een duurzame toekomst, waarin de gemeente (beter dan nu het geval is) bewuste keuzes maakt door het milieu prioriteit te geven. Dit betekent het bij elkaar brengen van economische, sociale en ecologische belangen.

Uitgangspunt is om Lagewei-Vrouwenpolder te ontwikkelen tot een duurzame wijk. Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen (aldus de definitie van de VN-commissie Brundtland uit 1987). Dit betekent voor de wijk; duurzaam denken in alle planfasen zowel bij de planontwikkeling, planuitvoering en beheer, maar daarnaast kansen benutten op alle schaalniveaus; op wijkniveau, buurtniveau, gebouwniveau en in de openbare ruimte.

We streven naar een CO2-neutrale wijk en hanteren de Cradle to Cradle-gedachte. Maar bovenal gaat het om het creëren van een prettige en gezonde leefomgeving voor de (toekomstige) bewoners en gebruikers.

Proces

Voor duurzame ontwikkeling is het belangrijk dat we onze keuzes kunnen verantwoorden. De gemeente heeft hier een enthousiasmerende rol en brengt partners bij elkaar om gezamenlijk de duurzaamheidambitie te realiseren.

Dit betekent dat duurzame ontwikkeling het proces stuurt en deel uitmaakt van ons dagelijks handelen. Duurzaamheid moet dan ook in alle stappen worden geborgd, te noemen:

  • planning;
  • ontwikkeling;
  • uitvoering;
  • exploitatie.

Dit betekent dat we afspraken maken met alle partners in het proces over:

  • kennis delen over duurzaamheid;
  • meetbaar maken van duurzaamheid (gebruik rekenmodellen, keurmerken);
  • zichtbaar maken van duurzaamheid (certificeren, maar ook in architectuur/inrichting openbare ruimte en dergelijke);
  • duurzame ontwikkeling is een vanzelfsprekendheid.

Duurzame wijk

Concreet betekent dit voor geheel Lagewei-Vrouwenpolder:

  • onderzoek naar zinvolle vorm van duurzame energievoorziening voor alle functies binnen de wijk;
  • realisering van een heldere stedenbouwkundige opzet zonder onnodige restruimtes en effectief grondgebruik;
  • specifieke rendabele invulling van de zones die onder grote invloed van milieucontouren liggen;
  • onderzoek naar meervoudig grondgebruik, in elk geval bij gestapelde bebouwing bij bedrijven en onderwijsvoorzieningen;
  • inzetten op het realiseren van ondergrondse/inpandige parkeergelegenheid (onder de gebouwen) bij gestapelde bebouwing;
  • het realiseren van een robuust watersysteem met overmaat en specifieke maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit;
  • opname van bestaande groen- en waterstructuren in de hoofdopzet van het plan;
  • keuze voor een logische ontsluitingsstructuur met goede fietsverbindingen en openbaar vervoer om de mobiliteitsverdeling (auto, fiets, openbaar vervoer) positief te beïnvloeden en onnodig omrijden te voorkomen;
  • een gesloten grondbalans bij voorbereiding, voorbelasting en uitvoering van civieltechnische werken;
  • toepassing van verbeterd gescheiden riolering (of gelijkwaardig);
  • toepassing van gerecyclede en duurzame materialen.

Duurzame Campus

De Campus kan een voorbeeld van duurzame ontwikkeling zijn:

  • door duurzaamheid zichtbaar te maken: Barendrecht heeft nu de laatste kans om voor een duurzame uitstraling te kiezen in inrichting, architectuur, vormgeving en techniek; hiermee heeft het een voorbeeldfunctie voor verdere duurzame ontwikkelingen in Barendrecht;
  • door meervoudig grondgebruik; het uitgangspunt om de openbare ruimte beschikbaar en bruikbaar te maken voor de hele wijk; hierdoor wordt de Campus niet alleen door de bezoekers van de gebouwen gebruikt maar ook door de bewoners van de wijk. Het gaat hier om multifunctionaliteit van de gebouwen, meervoudig grondgebruik van de buitenruimte en de integratie hiertussen;
  • doordat de gebouwen 'los' in de openbare ruimte komen te staan is optimale oriëntatie van de bebouwing op de zon mogelijk;
  • door het fiets- en autoverkeer zo veel mogelijk van elkaar te scheiden, waarbij de route van de auto zo kort mogelijk naar de parkeergelegenheid voert;
  • door op gebouwniveau het duurzaamheidsaspect verder door te voeren; voor alle te realiseren bebouwing geldt dat deze nadrukkelijk wordt beoordeeld op realisering en verbeelding van duurzaamheidsmaatregelen; dit geldt voor bijvoorbeeld materiaalgebruik, groene energie, bezonning, watermanagement, isolatie, CO2-neutraal bouwen en meervoudig grondgebruik.

In opdracht van de gemeente heeft Search Ingenieursbureau B.V. onderzocht welke duurzaamheidsmaatregelen voor de Campus de beste oplossing bieden. Daaruit is gebleken dat in het openbaar gebied vooral de groene randen met brede oeverzones een belangrijke bijdrage leveren aan ecologische en waterkwaliteit. Het eventueel halfverdiept parkeren bleek niet bijzonder te scoren, met name vanwege materiaal- en energieverbruik, flexibiliteit, beheer en veiligheid. Dit en de hoge realiseringskosten heeft geleid tot het collegebesluit om niet uit te gaan van die variant.

Op gebouwniveau zijn (individuele) warmtepompsystemen, als het meest kansrijk beoordeeld. Om de ambitie klimaatneutraal te halen zal verder op locatie elektriciteit moeten worden opgewekt. Voorgesteld wordt om PV-panelen toe te passen en de daken geschikt te maken voor plaatsing van (extra) panelen.

Voor zowel het openbaar gebied als voor de bebouwing wordt gebruik van 'grijswater' aanbevolen. Daarnaast ligt aansluiting bij de ambities van 'Frisse Scholen' voor de hand.

Hoofdstuk 5 Verkeer

5.1 Verkeersstructuur En Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De nieuwe woonwijk Lagewei-Vrouwenpolder is gelegen aan de zuidzijde van Barendrecht nabij de rondweg van Barendrecht. Hiermee ligt zowel een optimale interne als externe bereikbaarheid van de wijk binnen handbereik. De woonwijk zal geheel als 30 km/h-wijk worden ontwikkeld. Hierbij zal de verblijfsfunctie voorrang hebben boven de verkeersfunctie op de interne wegen. De wijk zal voor gemotoriseerd verkeer worden ontsloten vanaf de 3e Barendrechtseweg via de Zichtwei en vanaf de Kilweg via de Oude Trambaan. Vanaf beide gebiedsontsluitende wegen zullen centrale wijkontsluitingswegen (erftoegangswegen type I) de woonwijk invoeren en zich vertakken naar verschillende buurtverzamelwegen (erftoegangswegen type II). De wijkontsluitingswegen (Zichtwei en Oude Trambaan) zijn intern met elkaar verbonden via de Baanvakwei, teneinde twee ontsluitingsopties in verschillende richtingen te kunnen aanbieden en de verkeersstromen te verdelen over twee routes. Naast deze twee ontsluitingsroutes via de Zichtwei en Oude Trambaan zal een calamiteitenroute richting de Middelweg worden gerealiseerd. Deze zal aansluiten op de hier te realiseren ontsluiting van de bedrijvenstrook. De aansluitingen op de hoofdontsluitingswegen van Barendrecht worden duurzaam veilig vormgegeven bij voorkeur door middel van rotondes. Bij de aanleg van de rotondes zullen minimaal de landelijke richtlijnen conform de aanbevelingen van het CROW worden gevolgd.

De 3e Barendrechtseweg geeft in zuidelijke richting verbinding met de Kilweg/Leedeweg (randweg Barendrecht) en in noordelijke richting met de overige wijken en het centrum van Barendrecht. De Kilweg en Leedeweg maken onderdeel uit van de randweg van Barendrecht welke een gebiedsontsluitende functie verzorgt voor geheel Barendrecht en verbinding geeft met de rijkswegen A15 (Europoort-Nijmegen) en A29 (Rotterdam-Bergen op Zoom).

De interne verkeersstructuur van Lagewei-Vrouwenpolder is zodanig van opzet dat vanuit de gehele woonwijk een goede en directe ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer aanwezig is. Doorgaand verkeer door de wijk wordt voorkomen en binnen de wijk wordt het verblijfskarakter benadrukt. Een duurzame verkeersveiligheid heeft binnen de gemeente Barendrecht hoge prioriteit. Evenals alle andere Barendrechtse woonwijken zal de gehele wijk worden opgenomen binnen een 30 km/h-zone. De interne wegenstructuur zal op basis van de principes van het concept 'Duurzaam Veilig' en de inrichtingseisen vanuit de wegencategorisering voor 30 km/h-erftoegangswegen, worden vormgegeven en ingericht. Verder zal de barrièrewerking van de omringende wegen verder worden verminderd door de aanleg van goede en veilige oversteekvoorzieningen voor langzaam verkeer nabij de te realiseren rotondes en waar mogelijk de realisatie van ongelijkvloerse kruisingsmogelijkheden.

Langzaam verkeer

De gemeente Barendrecht streeft naar een veilig en een hoogwaardig routenetwerk voor fietsers en voetgangers. Bij de ontwikkeling van de nieuwe wijken Lagewei en Vrouwenpolder zal naast een goed en veilig bereikbaar routenetwerk voor fietsers en voetgangers het bestaande hoogwaardige routenetwerk verder worden uitgebreid en versterkt. Voorzien zal worden in vrijliggende routes langs de randen van de nieuwe wijk, maar ook midden door het plangebied (van noord naar zuid en van west naar oost). Zo zal langs de Kilweg een tweerichtingenfietspad worden gerealiseerd welke de fietspaden langs de 3e Barendrechtseweg en de Middelweg met elkaar gaat verbinden en een belangrijke functie zal hebben voor het fietsverkeer van en naar de scholen. Binnen de wijk wordt verder een fijnmazig netwerk van fiets- en voetgangersroutes gerealiseerd met verbindingen in alle richtingen, welke aansluiten op de regionale fietsroutes die samenkomen in Barendrecht.

In Lagewei bevindt zich een belangrijke scholenconcentratie waar momenteel twee scholen voor voortgezet onderwijs gevestigd zijn (het Dalton lyceum en het Calvijn Groene Hart). In het plandeel Vrouwenpolder is nabij de entree van de wijk (Oude Trambaan) primair onderwijs voorzien. De scholen zorgen voor belangrijke en aanzienlijke langzaamverkeersstromen van en naar Lagewei-Vrouwenpolder. Integrale verkeersveiligheid voor de schoolgaande jeugd is daarom een belangrijk uitgangspunt bij het ontwerp van de verkeersstructuur. De scholen locaties in de wijk zullen voor fietsverkeer optimaal bereikbaar worden gemaakt vanaf de interne fietsstructuur en de regionale fietsstructuur. Voor voetgangers en schoolgaande jeugd en ouders te voet zullen goede, veilige en directe voetgangersvoorzieningen binnen de wijk worden gerealiseerd zodat alle voorzieningen en scholen in de wijk vanuit het gehele plangebied snel en veilig te bereiken zijn.

Barendrecht ligt op een knooppunt van vijf regionale fietsroutes. Ook voor recreatief fietsverkeer in de regio vervult het hoogwaardige routenetwerk binnen Barendrecht een belangrijke functie. Door het plangebied loopt van noord naar zuid, tussen de Middeldijk en het Kilpad, het provinciaal tweerichtingenfietspad (parallel aan Oude Trambaan) en wordt de Kilweg gekruist via de aanwezige fietstunnel. De Middeldijk ten noorden van de wijken Lagewei en Vrouwenpolder kent eveneens een belangrijke functie voor langzaam verkeer als oost-westverbinding door Barendrecht en is voorzien van een tweerichtingenfietspad. Het gebied ten zuiden van plangebied (de Zuidpolder) zal ontwikkeld worden tot nieuw recreatiegebied. Het natuurgebied langs de Oude Maas maakt deel uit van het fietsknooppuntennetwerk van Barendrecht. De fietsstructuur via het plangebied heeft dan ook een belangrijke functie voor recreatief verkeer vanuit Rotterdam en Barendrecht richting de Oude Maas.

Fietsers worden gebruikelijk conform de uitgangspunten van het concept 'Duurzaam Veilig' op de interne 30 km/h-wegen gemengd met het gemotoriseerde verkeer afgewikkeld. Uit onderzoek blijkt dat een gemengde verkeersafwikkeling op 30 km/h-wegen het veiligste is aangezien op deze wijze de automobilisten worden geconfronteerd en geattendeerd op de fietsers en daarmee het feit dat men zich in een verblijfsgebied bevindt waar snelheid en gedrag dienen te worden aangepast aan de langzame verkeersdeelnemers. Eveneens worden zo oversteekconflicten op centrale oversteeklocaties voorkomen aangezien op kruispunten een gemengde kruispuntafwikkeling plaatsvindt waarbij verkeer van rechts voorrang heeft. Landelijk is hiervoor gekozen om eenduidigheid en uniformiteit te verkrijgen binnen 30 km/h-gebieden. In principe heeft een gemengde verkeersafwikkeling op de 30 km/h-wegen dan ook de voorkeur.

Door de inpassing van met name de middelbare scholen is binnen het plangebied sprake van relatief hoge fietsintensiteiten die hun route zoeken via de wijkontsluitingswegen. Door de verdere ontwikkeling van de woonwijk en de uitbreiding van de middelbare scholen in Lagewei zal het aantal fietsers van en naar het plangebied verder toenemen. Om de fietsstromen van en naar de scholen optimaal te faciliteren en deze fietsstromen door de woonwijk te beperken zal een nieuwe fietsstructuur worden gerealiseerd. Hiermee ontstaan nieuwe directe en aantrekkelijke fietsroutes van en naar de scholen als alternatief voor routes door de woonwijk. Door de aanleg van het nieuwe fietspad ten noorden van de Kilweg (tussen provinciaal fietspad en 3e Barendrechtseweg) en een nieuwe toegang vanaf dit fietspad naar de scholen (ter hoogte van de kerk) zal fietsverkeer door de woonwijk beperkt worden. Door de aanleg van een nieuw fietspad vanaf de rotonde 3e Barendrechtseweg-Zichtwei zal fietsverkeer van en naar de scholen door de woonwijk Lagewei eveneens afnemen. De toename van het fietsverkeer van en naar de scholen zal zich in de toekomst dan ook hoofdzakelijk via de nieuwe fietspaden afwikkelen.

Vanwege de te verwachten hoge fietsintensiteiten in het plangebied op de centrale ontsluitingswegen wordt afgeweken van de landelijke richtlijnen van gemengde verkeersafwikkeling en is op een aantal locaties gekozen voor een vrijliggende fietsvoorziening. Binnen het plangebied dienen bromfietsers van de rijbaan gebruik te blijven maken en zijn de fietspaden niet toegankelijk voor bromfietsers. Scheiding van fietsers en voetgangers vormt eveneens een belangrijk aandachtspunt binnen de wijken en met name bij fietsbruggen en -tunnels welke gecombineerd worden met voetgangersroutes. Voor voetgangers zullen langs alle wegen minimaal eenzijdige voetgangersvoorzieningen (trottoirs) worden gerealiseerd. Voetgangers kunnen gebruikmaken van een fijnmazig netwerk van voetgangersvoorzieningen parallel aan de fietsroutestructuur. De fiets- en voetgangerstunnel onder de Kilweg kan gebruikt worden om de Kilweg te kruisen en het recreatiegebied ten zuiden van de Kilweg te bereiken. Ter hoogte van de rotondes zal worden voorzien in veilige oversteekvoorzieningen voor voetgangers. Op deze wijze zal het bestaande dorpsgebied van Barendrecht vanuit de nieuwe wijken Lagewei en Vrouwenpolder goed bereikbaar zijn voor voetgangers en fietsers en zal de mogelijkheid voor het maken van 'ommetjes' in het buitengebied aanwezig zijn voor bewoners.

Ook in het ingediende burgerinitiatief van 17 maart 2008 inzake de verkeersveiligheid in Lagewei, wordt gepleit voor een vrijliggende fietsvoorzieningenstructuur gezien de specifieke drukbereden fietsschoolroutes door de wijk. Met het burgerinitiatief is rekening gehouden door vrijliggende fietsvoorzieningen als uitgangspunt te hanteren bij de centrale wijkontsluitingswegen (erftoegangswegen type I) waar zich relatief veel gemotoriseerd verkeer bevindt en die tevens onderdeel uitmaken van schoolfietsroutes. Langs deze wegen zullen specifieke veilige fietsvoorzieningen (fietspaden of parallelle fietsstructuur via buurtverzamelwegen) worden gerealiseerd als alternatief voor een gemengde verkeersafwikkeling op de rijbaan. In het onderstaande kader wordt de uitwerking van de fietsverbindingen, op basis van de reactiememo van 24 april 2008 op het burgerinitiatief verkeersveiligheid Lagewei, nader toegelicht. Figuur 4.3 geeft een overzicht van de voorgestane toekomstige fietsstructuur.

Om de barrièrewerking van de omringende wegen te beperken zullen, ter hoogte van de rotondes bij de aansluitingen op de Kilweg en 3e Barendrechtseweg, duurzaam veilige oversteekvoorzieningen worden gerealiseerd. Omdat de snelheden van het gemotoriseerd verkeer nabij de rotondes beperkt zijn, worden de oversteekvoorzieningen zoveel mogelijk bij de rotondes gerealiseerd. De Kilweg hoeft ter hoogte van het provinciaal fietspad niet te worden overgestoken door fietsers en voetgangers aangezien een fiets- en voetgangerstunnel aanwezig is nabij de rotonde Oude Trambaan-Kilweg. Vanzelfsprekend kan ook de rijksweg A29 ongelijkvloers worden overgestoken richting Carnisselande via de fiets- en voetgangerstunnel in het verlengde van de Middeldijk en via de onderdoorgang van het Kilpad.

De volgende aanvullingen op de bestaande fietsstructuur worden voorgestaan bij de ontwikkeling van de woonwijk Lagewei-Vrouwenpolder:

Uitwerking fietsverbindingen binnen plangebied
Fietsverbinding tussen 3e Barendrechtseweg en Provinciaal fietspad
De oost-westverbinding door de wijk (tussen 3e Barendrechtseweg en het provinciale fietspad) zal worden vormgegeven door de aanleg van een (vrijliggende) fietsstructuur bestaande uit verbindende tweerichtingenfietspaden. Dit betekent een tweerichtingenfietspad aan de zuidzijde van de Zichtwei dat vervolgens middels een dam verbonden is met de zuidzijde van de Baanvakwei. Ter hoogte van het park wordt aangesloten op het provinciale fietspad.

Fietsverbinding tussen provinciaal fietspad en Middelweg
Ook binnen Vrouwenpolder zal worden voorzien in een vrij directe fietsroute tussen het provinciaal fietspad en het tweerichtingenfietspad langs de Middelweg. Hierbij kan worden gedacht aan een combinatie van vrijliggende fietspaden en het gebruik van parallelle buurtverzamelwegen langs de hoofdontsluitingsroutes. De calamiteitenontsluiting voor gemotoriseerd verkeer ter hoogte van de bedrijvenstrook langs de Middelweg zal worden uitgevoerd als fietspad met naastgelegen voetpad en aparte rijbaan die wellicht (ook) busbaan wordt.

Op deze wijze ontstaat een directe en comfortabele fietsverbinding tussen de fietspaden langs de Middelweg en de 3e Barendrechtseweg via de wijken Vrouwenpolder en Lagewei.

Fietsverbinding van en naar gebied ten zuiden van Barendrecht
Naast bovenstaande fietsstructuur zal direct ten noorden van de Kilweg een vrijliggend tweerichtingenfietspad worden gerealiseerd tussen de rotonde op de kruising van de 3e Barendrechtseweg en de Kilweg en de rotonde Oude Trambaan-Kilweg. Op termijn zal naar verwachting eveneens een tweerichtingenfietspad direct ten noorden van de Kilweg tussen de Oude Trambaan en de Middelweg worden gerealiseerd, uitgaande van het beleid dat voorziet in de aanleg van de tweezijdige tweerichtingenfietsroutes langs alle gebiedsontsluitende wegen binnen de bebouwde kom. Het fietspad zal in de zuidrand van de wijk Lagewei-Vrouwenpolder een oost-westverbinding voor het fietsverkeer gaan vormen. Om de scholenlocatie in Lagewei optimaal bereikbaar te maken voor fietsende schooljeugd vanaf dit vrijliggend tweerichtingenfietspad zal worden voorzien in een fietsbrug tussen de kerk en de sporthal. Hiermee wordt een snelle, directe en comfortabele fietsroute geboden als alternatief voor routes door de wijk, vooral voor fietsende schooljeugd uit het gebied ten zuiden (en gedeeltelijk ten oosten en westen) van Barendrecht. Het fietspad zal via de fietstunnel onder de Kilweg ook aansluiten op het Kilpad. Tevens worden zo verbindingen gelegd met de fietspaden langs de 3e Barendrechtseweg, de Middelweg en de Middeldijk.

Openbaar vervoer

Barendrecht is per openbaar vervoer uitstekend bereikbaar met de trein, streekbus en tram. Het openbaar vervoer in de regio wordt door vervoerbedrijven uitgevoerd in opdracht van de Stadsregio Rotterdam. De gemeente overlegt met vervoerbedrijven en met de Stadsregio voor een zo effectief mogelijk openbaar vervoer. Er is een treinverbinding met Rotterdam en Dordrecht waarbij om de 15 minuten een trein arriveert. Bussen geven verbindingen naar Rotterdam-Zuidplein, Rotterdam-Kralingse Zoom, Heerjansdam, de woonwijk Portland in de gemeente Albrandswaard en het busstation Heinenoord in de Hoeksche Waard. De wijk Carnisselande is gelegen aan een TramPlusverbinding die verbinding geeft met het centrum van Rotterdam en de wijk Schiebroek van Rotterdam. Hierbij rijdt elke 10 minuten een tram van en naar Rotterdam. Carnisselande is met de overige woonwijken van Barendrecht verbonden door busdiensten.

De woonwijk Lagewei-Vrouwenpolder zal door het openbaar vervoer ontsloten worden door de realisatie van een nieuwe openbaarvervoerroute (busroute) tussen Carnisselande en het centrum/NS-station van Barendrecht centraal door de wijk. Hierbij wordt gedacht aan een route via de Zichtwei, Baanvakwei en Oude Trambaan. Binnen het plangebied kunnen dan minimaal 2 bushaltes worden gerealiseerd (nabij de scholenconcentratie Campus in Lagewei en aan de Oude Trambaan in Vrouwenpolder). Op termijn zal met de realisatie van Vrouwenpolder nader onderzocht worden of een openbaarvervoerroute door Vrouwenpolder naar de Middelweg (via de calamiteitenroute) en/of wellicht naar de Strausslaan (aansluitend op bestaande busroutenetwerk) tot de mogelijkheden behoort. De nieuwe openbaarvervoerroute door de woonwijk Lagewei-Vrouwenpolder zal aansluiten op de reeds bestaande openbaarvervoerlijnen binnen Barendrecht. Hiermee zal zowel het NS-station Barendrecht als de hoogwaardige TramPluslijn in de wijk Carnisselande eveneens bereikbaar zijn per bus. Het NS-station van Barendrecht is per fiets goed bereikbaar vanuit Lagewei en Vrouwenpolder en bevindt zich op 2 tot 3 km fietsafstand. Tevens is de hoogwaardige TramPluslijn in Carnisselande op een geringe fietsafstand van 1 tot 2 km bereikbaar. Er zal in de toekomst dan ook sprake zijn van een met andere wijken in Barendrecht vergelijkbaar niveau van ontsluiting door het openbaar vervoer.

5.2 Parkeren

Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe woningen, scholen en voorzieningen in de wijk Lagewei-Vrouwenpolder dient te worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. De gemeente Barendrecht beschikt over eigen parkeerbeleid (Parkeernota Barendrecht, 14 mei 2008). Hierin wordt uitgegaan van een parkeernorm van tussen de 1,5 en 1,8 parkeerplaatsen per appartement en 1,8 en 2 parkeerplaatsen per grondgebonden woning. Voor de overige functies en voorzieningen wordt uitgegaan van de maximale parkeerkencijfers op basis van het ASVV 2004 opgesteld door het CROW. Ook voor fietsparkeren wordt uitgegaan van de parkeernormen zoals opgenomen in het ASVV 2004 van het CROW. Bij de parkeernormen geldt de maximale norm van de gegeven bandbreedte in het ASVV 2004, als vertrekpunt. Uitgangspunt is om ruim te faciliteren.

Door op basis van dit parkeerbeleid en de parkeernormen bij de ontwikkeling te voorzien in voldoende parkeercapaciteit voor de nieuwe woningen, scholen en voorzieningen zullen parkeerproblemen worden voorkomen. De parkeervoorzieningen worden hiertoe evenredig verdeeld over de woonwijk op acceptabele loopafstand van woningen, voorzieningen en scholen. Bij de uitvoering zal gebruik worden gemaakt van de algemene richtlijnen en eisen voor parkeervoorzieningen zoals opgenomen in de Parkeernota van de gemeente.

5.3 Verkeersintensiteiten

De verkeersgegevens en snelheden van de gemeentelijke wegen voor 2020 zijn berekend met het verkeersmodel van Barendrecht (juli 2009). Hierin zijn de studies rondwegen en centrumplan opgenomen. Dit model is vervolgens aangevuld met een maximale uitbreiding van het centrumplan met 13.300 m² vvo (verhuurbaar vloeroppervlakte van winkels en maatschappelijke voorzieningen). Hierin is ook uitgegaan van een verdubbeling van het aantal rijstroken op de Kilweg ten oosten van de Oude Trambaan naar 2x2 rijstroken en het aanleggen van een rotonde op de 3eBarendrechtseweg ter hoogte van het plangebied. Op het kruispunt met de Middeldijk wordt een nieuwe verkeersregelinstallatie (VRI) geplaatst. De verdeling van het verkeer op de beschouwde wegvakken is gebaseerd op tellingen uitgevoerd door de gemeente in 2006 en 2007. De verkeersintensiteitsprognoses voor de A29 zijn aangeleverd door Rijkswaterstaat. De verkeersmodelcijfers zijn geëxtrapoleerd voor het jaar 2022. Voor de Middeldijk, het Kilpad en Oude Trambaan/Baanvakwei/Zichtwei is een verdeling aangehouden van vergelijkbare wegen.

Tabel 5.1 Verkeersintensiteiten 2022 (prognose)

weg(vak) intensiteit (in mvt/ etmaal) dagperiode avondperiode nachtperiode
% uur %
lv
% mv % zv % uur %
lv
% mv % zv % uur %
lv
% mv % zv
A29 112.400 5.1 90.8 3.1 6.2 2.7 95.1 1.3 3.6 1.1 89.7 3.3 7.0
Kilweg 24.500 6.4 90.0 6.0 4.0 4.0 93.8 3.8 2.5 0.9 90.8 5.6 3.7
3e Barendrechtse- weg 9.750 6.6 92.3 4.7 3.1 4.1 96.8 1.9 1.3 0.6 94.5 3.3 2.2
Middelweg 11.400 6.9 96.8 1.9 1.3 3.2 96.4 2.2 1.5 0.5 97.2 1.7 1.1
Kilpad 100 8.0 97.0 1.8 1.2 0.5 97.0 1.8 1.2 0.3 97.0 1.8 1.2
Middeldijk 2.100 6.3 95.1 2.9 2.0 4.9 97.0 1.8 1.2 0.7 95.2 2.9 1.9
Interne 30km/h- wegen 1.200 7.3 97.0 1.8 1.2 1.8 97.0 1.8 1.2 0.6 97.0 1.8 1.2

LV: lichte motorvoertuigen; MV: middelzware motorvoertuigen; ZV: zware motorvoertuigen.

Voor de milieuberekeningen ten aanzien van wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit is uitgegaan van bovenstaande verkeersprognoses.

5.4 Mobiliteitseffecten

Uitgevoerd onderzoek

Teneinde de mobiliteitseffecten van de planontwikkeling inzichtelijk te maken is nader onderzoek uitgevoerd binnen de studie 'Verkeersonderzoek rondwegen' van de gemeente Barendrecht (zie Bijlage 1). Daarnaast is het verkeersonderzoek 'Verkeersstudie IJsselmondse Knoop en Nieuw Rijerwaard' (zie Bijlage 2) uitgevoerd. Dit onderzoek naar een integrale aanpak van de verkeersafwikkeling in de regio is ook gebruikt bij het analyseren van de mobiliteitseffecten. Als aanvulling hierop is een nadere analyse uitgevoerd naar de referentiesituatie 2020 en de spitseffecten als gevolg van de ontwikkeling van Lagewei-Vrouwenpolder op de (aansluitingen bij de) A29 (zie Bijlage 3).

Verkeersproductie en attractie planontwikkeling

Het aantal aankomsten en vertrekken per etmaal vanuit het gehele plangebied (woningen en voorzieningen in Lagewei-Vrouwenpolder en de bedrijvenstrook aan de Middelweg) bedraagt bijna 6.500 mvt/etmaal. Deze cijfers zijn verkregen door ophoging van de spitscijfers naar etmaalcijfers. Als gevolg van de ontwikkeling nemen de verkeersintensiteiten ten opzichte van de referentiesituatie zonder de ontwikkeling toe. De absolute en procentuele toe- en afnames per wegvak (inclusief de op- en afritten van de A29) is inzichtelijk gemaakt in de nadere analyse (zie Bijlage 3).

Afwikkelingscapaciteit en infrastructurele ingrepen lokale wegenstructuur en A29

De afwikkelingscapaciteit van de wegen rond de woonwijk Lagewei-Vrouwenpolder zal de komende jaren gehandhaafd blijven door het nemen van capaciteitsverruimende maatregelen en het weren van doorgaand sluipverkeer. De interne wegen zullen zodanig worden uitgevoerd en ingericht dat voldoende afwikkelingscapaciteit aanwezig is. In het 'Verkeersonderzoek Rondwegen' (zie Bijlage 1) is geconcludeerd dat capaciteitsverruimende maatregelen noodzakelijk zijn ten behoeve van een goede verkeersafwikkeling. Zo zal de 3e Barendrechtseweg op korte termijn (2013) worden gereconstrueerd en is inmiddels een meerstrooksrotonde gerealiseerd ten behoeve van de aansluiting van de Oude Trambaan op de Kilweg. De Kilweg zal tussen de 3eBarendrechtseweg en de Oude Trambaan worden verdubbeld van 2x1 naar 2x2 rijstroken (2014). Optimalisatie van de verkeersregelinstallatie op de Middeldijk wordt in 2011-2012 uitgevoerd. Tevens bevestigde het verkeersonderzoek de bevindingen uit eerdere studies dat de verkeersregelinstallaties op de Kilweg ter hoogte van de toe- en afritten van de A29 geoptimaliseerd moeten worden. Uit de nadere analyse van DHV blijkt dat door de ontwikkeling van Lagewei-Vrouwenpolder deze optimalisaties van de verkeersregelinstallaties vóór 2014 dienen te worden uitgevoerd, waar deze zonder de ontwikkeling een aantal jaren later pas noodzakelijk zouden zijn. De gemeente Barendrecht voert momenteel verder onderzoek uit naar verbetering van de verkeerssituatie op de Kilweg en de aansluitingen op de A29. Oplossingen voor verdere verbeteringen zijn aanwezig op het onderliggende wegennet waarbij de toe- en afritten van de A29 nog qua capaciteit uitgebreid kunnen worden. Afhankelijk van de conclusies van het nadere onderzoek zal een capaciteitsuitbreiding en/of optimalisering van de verkeersregelinstallaties op de toe- en afritten worden voorgesteld (verwachtte uitvoering in 2014). De bijdrage van de ontwikkeling aan de verkeersafwikkeling op het hoofdwegennet A29 en A15 is zodanig gering dat ten opzichte van de referentiesituatie zonder ontwikkeling geen wijzigingen zullen optreden die aanleiding geven tot andere dan reeds voorgestane maatregelen aan het hoofdwegennet (integrale aanpak verkeersafwikkeling A29, A15 en IJsselmondseknoop).

Hoofdstuk 6 Sectorale Aspecten

6.1 Inleiding

De wet en de jurisprudentie stellen eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn de onderhavige onderzoeken noodzakelijk voor het bestemmingsplan. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de deelconclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. In enkele gevallen wordt verwezen naar uitgevoerde onderzoeken waarvan de conclusies in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

6.2 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden nieuwe woningen en scholen mogelijk gemaakt middels rechtstreekse bestemmingen en uitwerkingsbevoegdheden. De rechtstreekse bestemmingen zijn reeds gedeeltelijk gerealiseerd en bevinden zich in het centrale gebied van het plan. De uitwerkingsbevoegdheden voor nog uit te werken bestemmingen bevinden zich aan de zijde van de 3e Barendrechtseweg in Lagewei (uitwerkingsgebied W-U-1 en 2) en tussen de Oude Trambaan en de Middelweg in Vrouwenpolder (uitwerkingsgebied W-U-3). Ingevolge de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn nieuwe woningen en onderwijsgebouwen als geluidsgevoelig aangemerkt en wordt akoestisch onderzoek vereist indien deze binnen de geluidszone van een gezoneerde weg gelegen zijn. Aangezien in voorliggend plan hiervan sprake is, is akoestisch onderzoek3 naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Wettelijk kader

Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wgh geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: 'het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens' (artikel 1 Wgh). Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de 3e Barendrechtseweg, de Middelweg, het Kilpad (geluidszones 200 m uit kant van de weg), de Kilweg (geluidszones 350 m uit kant van de weg) en de rijksweg A29 (geluidszones 600 m uit kant van de weg).

Op de Middeldijk, de Oude Trambaan, Baanvakwei, Zichtwei en de interne ontsluitingsweg Vrouwenpolder geldt een maximumsnelheid van 30 km/h waardoor deze wegen niet-zoneplichtig zijn volgens de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het uitgevoerde akoestisch onderzoek ook inzicht gegeven in de geluidsbelasting vanwege deze wegen binnen een afstand van 100 m van de wegkant.

Nieuwe woningen en onderwijsgebouwen waaronder scholen dienen ingevolge de Wgh te voldoen aan de wettelijke normen die gesteld zijn in de Wgh. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh). Deze voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, is onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen) en maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels). Zijn deze maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden hogere waarden vaststellen. De hogere waarden mogen in deze situatie de uiterste grenswaarde van 63 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) niet te boven gaan in binnenstedelijke situaties. Ten aanzien van buitenstedelijke situaties (in onderhavige situatie is dit het geval voor de geluidsbelasting als gevolg van de A29) mag de uiterste grenswaarde van 53 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) niet worden overschreden.

Voor directe bestemmingen in het bestemmingsplan dienen de hogere grenswaarde tezijn vastgesteld voordat het bestemmingsplan kan worden vastgesteld. Voor uit te werken bestemmingen is dit niet direct verplicht en geldt dat de hogere grenswaarden ook pas later bij de uitwerking vastgesteld kunnen worden.

De gemeente Barendrecht heeft geluidsbeleid vastgesteld waarin de beleidsregels zijn vastgelegd bij het vaststellen van hogere waarden4. In het geluidsbeleid wordt gesteld dat de gemeente Barendrecht de ambitie heeft om zo veel mogelijk het 'stand still'-principe te hanteren. Het 'stand still'-principe houdt in dat de gemeente Barendrecht geen geluidsbelastingen boven de saneringswaarde wil toelaten en het percentage geluidsgehinderden niet wil laten toenemen ten opzichte van 2006.

Het 'stand still'-principe dat de gemeente Barendrecht hanteert is als volgt samen te vatten:

  1. 1. geen geluidssituaties creëren waarbij de geluidsbelasting boven de saneringswaarde (68 dB) komt te liggen;
  2. 2. het percentage geluidsgehinderden niet laten toenemen ten opzichte van 2006;
  3. 3. een ontheffing hogere grenswaarde (= toestemming voor een geluidsniveau boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB) alleen verlenen als wordt voldaan aan het 'stand still'-principe.

Voor het monitoren van het 'stand still'-principe is een klasse-indeling met percentage woningen in elke geluidsklasse gemaakt. In de onderstaande tabel is deze indeling weergegeven.

Tabel 6.1 Het percentage woningen per geluidsklasse voor verkeerslawaai voor heel Barendrecht

klasse percentage woningen
Van 0 tot 55 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) 81,2
Van 55 tot 60 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) 12,8
Van 60 tot 65 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) 5,2
Van 65 tot 70 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) 0,7

Om aan het 'stand still'-principe te voldoen mogen de percentages van woningen in de hoogste klassen in de toekomst niet verder toenemen.

Resultaten en conclusies

Het akoestisch onderzoek voor het bestemmingsplan is uitgevoerd5. Hieruit komen de volgende conclusies naar voren.

  • Ten aanzien van de geluidshinder als gevolg van de A29 zal bij maximaal 115 woningen in het westelijk deel van Vrouwenpolder de voorkeursgrenswaarde worden overschreden. De vast te stellen hogere waarden lopen uiteen van 51 dB tot maximaal 53 dB.
  • Ten aanzien van geluidshinder als gevolg van de Kilweg zal bij maximaal 185 woningen in het zuidelijk deel van het plangebied parallel aan de Kilweg, de voorkeursgrenswaarde worden overschreden. De vast te stellen hogere waarden lopen uiteen van 51 dB tot maximaal 62 dB.
  • Ten aanzien van geluidshinder als gevolg van de 3e Barendrechtseweg zal bij maximaal 40 woningen sprake zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De vast te stellen hogere waarden lopen uiteen van 52 dB tot maximaal 57 dB.
  • Ten aanzien van geluidshinder als gevolg van de Middelweg zal geen sprake zijn van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Hiermee wordt voldaan aan de normen en eisen vanuit de Wgh en hoeven voor deze weg geen hogere waarden te worden vastgesteld.
  • Ten aanzien van geluidshinder als gevolg van het Kilpad wordt aan geen enkele woning de voorkeursgrenswaarde overschreden. Ingevolge de Wgh hoeven ook voor deze weg geen hogere waarden te worden vastgesteld.
  • Ten aanzien van geluidshinder als gevolg van de 30 km/h-wegen is sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau. Ingevolge de Wgh hoeven (en kunnen) voor deze wegen geen hogere waarden te worden vastgesteld.

In het akoestisch onderzoek is onderzocht welke geluidsafschermende voorzieningen naast de toepassing van geluidsreducerend asfalt mogelijk en effectief zijn. Hieruit kwam naar voren dat relatief hoge en lange geluidsschermen/-wallen nodig zijn om de geluidsbelastingen voldoende te beperken. Op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige en financiële argumenten worden afschermende voorzieningen vooralsnog ongewenst geacht. Om de Kilweg als ontsluitingsweg van Barendrecht te benadrukken en niet als een soort rondweg/sluiproute voor de A29/A15, wordt bewust gekozen voor het achterwege laten van geluidswerende voorzieningen. Hiermee zou immers, ook al zouden die transparant zijn, de weg toch losgeknipt worden van het dorpsgebied. Daarnaast zou dit ook de relatie tussen de wijk en de Zuidpolder extra beperken.

Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied voldaan wordt aan de voorwaarden van het gemeentelijk geluidsbeleid. De akoestische situatie binnen Barendrecht zal ten opzichte van de situatie in 2006 voor Barendrecht als geheel niet verslechteren.

Voor het bestemmingsplan is gekozen om alleen hogere grenswaarden vast te stellen voor de direct te bestemmen woningen langs de Kilweg, gelegen ten oosten van de Oude Trambaan en ten zuiden van de Baanvakwei (plan 'Smit'). Voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de gebieden met uitwerkingsplicht zullen de hogere waarden bij de nadere uitwerking van deze gebieden worden vastgesteld. In tabel 6.2 is een overzicht opgenomen van de vast te stellen hogere waarden. Het besluit hogere waarden is opgenomen in Bijlage 5.

Tabel 6.2 Vast te stellen hogere waarden plan 'Smit'

bron aantal woningen vast te stellen hogere waarden op basis van 'worstcase'situatie
uiterste grenswaarde
Kilweg 14 60 dB 63 dB
Kilweg 5 58 dB 63 dB
Kilweg 4 56 dB 63 dB
Kilweg 2 55 dB 63 dB
Kilweg 2 54 dB 63 dB
Kilweg 4 52 dB 63 dB

Voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, dient (ingevolge het bouwbesluit) het binnenwaardeniveau te worden gewaarborgd. Voor woningen is dit 33 dB. Ook dient vanwege de niet-zoneplichtige wegen (Middeldijk, Oude Trambaan, Baanvakwei, Zichtwei) het binnenniveau te worden gewaarborgd conform het Bouwbesluit indien de geluidsbelasting meer dan 48 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) bedraagt. De binnenwaarden worden berekend op basis van de gecumuleerde geluidsbelastingen exclusief aftrek artikel 110g Wgh. De gecumuleerde waarden zijn gegeven in de bijlagen van het akoestisch onderzoek. Toetsing dient plaats te vinden bij de omgevingsvergunningaanvraag.

  1. 3. DHV, Akoestisch onderzoek, Lagewei-Vrouwenpolder te Barendrecht, dossier: C6700-01.001, registratienummer: MD-MK20092184, versie 03, oktober 2009.
  2. 4. Visie op het geluidsbeleid, DCMR/gemeente Barendrecht, november 2006.
  3. 5. DHV, Akoestisch onderzoek Lagewei-Vrouwenpolder te Barendrecht, dossier: C6700-01.001, registratienummer: MD-MK20092184, versie 03, oktober 2009.

6.3 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 6.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.

Onderzoek

Gelet op de omvang van de ontwikkelingen die met het voorliggende plan mogelijk worden gemaakt dient het effect op de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te worden onderzocht. De verkeersintensiteiten op de maatgevende wegen, waarin rekening is gehouden met de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied, zijn overgenomen uit paragraaf 5.3. De maatgevende wegen zijn de Kilweg, de 3e Barendrechtseweg en de Middelweg. De luchtkwaliteitsberekeningen voor deze wegen zijn uitgevoerd met het CAR II-programma dat een indicatieve berekening geeft van de luchtkwaliteit langs wegen in stedelijk gebied. De invoergegevens en de berekeningsresultaten zijn opgenomen in Bijlage 6. In de CAR-berekeningen is de bijdrage van het verkeer op de nabijgelegen A29 en overige bronnen in de omgeving verwerkt in de achtergrondconcentraties. Ter informatie is tevens apart inzicht gegeven in de verspreiding van PM10 en NO2 langs de A29 als gevolg van het verkeer op deze weg.

Conclusie

Op basis van de berekeningsresultaten die zijn opgenomen in Bijlage 6, wordt geconcludeerd dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de maatgevende wegen ruimschoots beneden de grenswaarden liggen. Aangezien direct langs de wegen wordt voldaan aan bovengenoemde voorwaarden zal dit ook in het plangebied het geval zijn. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen namelijk af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Ook wanneer apart rekening wordt gehouden met bijdrage aan de luchtkwaliteit vanwege de nabijgelegen A29 (met een kans op dubbeltelling) wordt aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

6.4 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en normstelling

Ten aanzien van de ontwikkelingen in het plan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Het voorliggende plan maakt direct en indirect (door middel van een uitwerkingsbevoegdheid) de ontwikkeling van het gebied Lagewei-Vrouwenpolder mogelijk. Bij deze ontwikkeling moet rekening worden gehouden met bestaande en beoogde bedrijvigheid in de omgeving van woningen. In de omgeving van het plan, ten westen van het plangebied, is het bedrijventerrein Kilweg-noord gelegen. Op dat bedrijventerrein is de vestiging van bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan waarvoor een richtafstand geldt van 100 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Aangezien de afstand tot de beoogde woningen in het plangebied circa 130 m bedraagt, wordt aan deze richtafstand voldaan. Daarbij komt dat de woningen van het bedrijventerrein zijn gescheiden door kantoren en bedrijfsbebouwing die eveneens met het voorliggende plan mogelijk worden gemaakt. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen bedrijven gelegen die van invloed kunnen zijn op de leefomgevingskwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Met het voorliggende plan worden in de zone aan de westrand van het plangebied bedrijfsruimten/kantoren mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de bestemming 'Gemengd' zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' mogelijk met een bijbehorende richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk (zie Bijlage 7). Aangrenzend aan de bedrijfsbestemming worden woningen mogelijk gemaakt door middel van een uit te werken woonbestemming. De bedrijfsactiviteiten worden afgeschermd door een circa 10 m brede groenstrook. De afstand van de beoogde bedrijfsgebouwen tot de toekomstige woonbebouwing zal circa 25 m bedragen. Gelet op deze afstand, de groenstrook en het feit dat aan de zijde van de woningen geen activiteiten buiten de bedrijfsbebouwing plaatsvinden, wordt gesteld dat er ter hoogte van de naastgelegen woningen geen sprake zal zijn van onaanvaardbare milieuhinder. Indien noodzakelijk zal bij het uitwerkingsplan voor de woonbestemming een nadere onderbouwing worden gegeven, bijvoorbeeld op basis van de van toepassing zijnde milieuregelgeving of op basis van specifiek onderzoek.

In het plan wordt tevens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee bedrijven uit de naastgelegen hogere categorie, categorie 3.1, zich kunnen vestigen mits zij kunnen aantonen dat zij qua aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten en invloed op de omgeving overeenkomen met bedrijfsactiviteiten uit de algemene toelaatbare categorieën.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Ter plaatse van de woningen in het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

6.5 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken6 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten7. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht8. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Met de wijziging van de Circulaire per 1 januari 2010 zijn, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid transportroutes gevaarlijke stoffen, de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de Circulaire.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit was reeds enige tijd in voorbereiding. Op grond van dit besluit dient bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee Bevi-inrichtingen. Aan de Middelweg 3 is het Shell tankstation Ziedewij aanwezig. Het gaat om een lpg-tankstation met een vergunde doorzet van 1.000 m³ lpg per jaar. Voor deze inrichting geldt met ingang van 1 januari 2011 een afstand tot de PR 10-6-contour van 35 m en een invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 m. Het plan maakt de ontwikkeling van bedrijfsruimten en kantoren mogelijk die deels zijn gelegen binnen het invloedsgebied van het lpg-tankstation. De beoogde woningen bevinden zich op een afstand van meer dan 150 m van het tankstation. Het aantal extra personen dat als gevolg van de ontwikkeling aanwezig is binnen het invloedsgebied zorgt echter niet voor een significante verhoging van het GR. De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft een GR-berekening uitgevoerd voor het lpg-tankstation waaruit blijkt dat het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft (zie Bijlage 8).

Een tweede Bevi-inrichting in de omgeving van het plangebied betreft de gasbehandelingsinstallatie van de NAM ten westen van de A29 op het bedrijventerrein Vaanpark. Voor deze inrichting geldt een PR 10-6-contour van 60 m. Er is geen QRA voor deze inrichting opgesteld, het invloedsgebied voor het GR is onbekend. Gezien de afstand tot het plangebied, die circa 480 m bedraagt, wordt aangenomen dat de gasbehandelingsinstallatie voor het plan geen relevante risicobron vormt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Over de Kilweg, die is gelegen ten zuiden van het plangebied, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De aard en de frequentie van dit vervoer zijn zodanig dat er geen sprake is van risico's in de omgeving van de weg.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de omgeving van het plangebied zijn drie buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. Deze leidingen zijn weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0489.BPWGO20090004-VI01_0024.png"

Figuur 6.1 Buisleidingen en lpg-station in de omgeving van het plangebied Lagewei-Vrouwenpolder (bron: www.risicokaart.nl)

Parallel aan de A29, ten westen ervan, is een aardgastransportleiding gelegen met een diameter van 18 inch en een druk van 80 bar. Voor deze leiding geldt een inventarisatieafstand van 260 m. Daarbinnen dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek worden uitgevoerd naar de invloed op de hoogte van het GR. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 380 m zodat deze leiding voor dit plan geen relevante risicobron vormt.

Parallel aan de Kilweg zijn twee buisleidingen gelegen. Ten zuiden van de Kilweg is een buisleiding voor het vervoer van waterstof gelegen die wordt beheerd door Air products. DCMR Milieudienst Rijnmond heeft ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen in het gebied Lagewei-Vrouwenpolder een advies gegeven over het aspect externe veiligheid9 waarin is aangegeven dat de waterstofleiding geen relevante risicobron is. De ontwikkelingen binnen het plangebied vinden plaats buiten de PR-contour. Er is geen sprake van een GR als gevolg van deze leiding.

Ten noorden van de Kilweg is een zogenaamde natgasleiding gelegen die wordt beheerd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Deze leiding vormt een relevante risicobron. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van beide leidingen weergegeven.

Tabel 6.4 Kenmerken leidingen

type leiding diameter (inch) druk
(bar)
PR 10-6
(m)
invloedsgebied GR(m) zakelijk rechtstrook
waterstofleiding Air products 6 inch 40 bar 0 m 0 m 5 m
natgasleiding NAM 12 inch 110 bar 0 m* onbekend 5 m

* Na toepassing van maatregelen.

Natgasleiding

Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is in opdracht van leidingbeheerder NAM een risicoanalyse10 uitgevoerd door KEMA (zie Bijlage 9). De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met het programma PIPESAFE. De risicoberekeningen die in het verleden door DCMR zijn uitgevoerd waren verricht met het programma Safeti dat minder geschikt is voor buisleidingen. Uit de risicoberekeningen van KEMA blijkt dat in de huidige situatie sprake is van een PR dat lokaal meer bedraagt dan 10-6. Er is tevens sprake van een overschrijding van het groepsrisico met een factor 3.36. Gelet op het maatschappelijk belang van de ontwikkeling van het gebied Lagewei-Vrouwenpolder, is in overleg met de leidingbeheerder tevens onderzoek uitgevoerd naar het effect van maatregelen om de risico's te beperken. Uit de risicoberekening blijkt dat de RP 10-6-contour 0 m bedraagt indien bovenop de leiding 0,6 m extra gronddekking wordt aangebracht of wanneer de druk in de leiding wordt teruggebracht naar 84,5 bar. Uit een eerder advies11 van DCMR is gebleken dat het aanbrengen van een graafbeveiliging met waarschuwingslint eveneens zorgt voor een daling van de faalfrequentie van de leiding zodat de PR 10-6-contour niet buiten de leiding is gelegen (zie Bijlage 10). In alle gevallen daalt tevens het groepsrisico tot onder de oriënterende waarde. In overleg met de leidingbeheerder wordt een graafbeveiliging met waarschuwingslint aangebracht. Na uitvoering van deze maatregel wordt aan de normstelling ten aanzien van externe veiligheid voldaan.

Vanwege de toename van de personendichtheid als gevolg van de ontwikkeling van het plan, is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld waar is ingegaan op de effectafstanden (zie Bijlage 11). Het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (zie Bijlage 12) is in deze verantwoording verwerkt. Uit het advies van de VRR volgt dat ten aanzien van de natgasleiding rekening moet worden gehouden met twee scenario's.

Het eerste scenario betreft het worstcasescenario waarin sprake is van een breuk van de leiding. Dit scenario wordt als maatgevend scenario gehanteerd voor de beoordeling van nieuwe zeer kwetsbare bestemmingen zoals kinderdagverblijven, zorginstellingen en dergelijke waar sterk verminderd zelfredzame personen verblijven. De 100% en de 1% letaliteitcontour in dit scenario bedragen respectievelijk 30 m en 150 m. De VRR adviseert om binnen aan afstand van 30 m geen zeer kwetsbare functies toe te staan waar verminderd zelfredzame personen kunnen verblijven. Voor de nieuwe zeer kwetsbare functies die binnen de uit te werken woonbestemming mogelijk worden gemaakt met de aanduiding 'maatschappelijk' geldt dat aan deze afstand ruimschoots wordt voldaan. De afstand tot de leiding bedraagt circa 175 m zodat deze functies zelfs buiten de 1% letaliteitcontour zijn gelegen. Verder zijn op grond van het bestemmingsplan binnen de bestemming Maatschappelijk diverse maatschappelijke functies mogelijk. Binnen een afstand van 30 m tot de leiding is één gebouw reeds aanwezig. In de huidige situatie is ter plaatse een kerk aanwezig. Om te voorkomen dat hier in de toekomst een zeer kwetsbare functie wordt ontwikkeld waar sterk verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn is voor dit bouwvlak een aanduiding opgenomen waarmee is bepaald dat enkel een kerk is toegestaan.

Het tweede scenario betreft het meest waarschijnlijke scenario waarin sprake is van een lek. Voor dat scenario is geen 100% letaliteitcontour bekend, de 1% letaliteitcontour bedraagt 20 m. De VRR adviseert om binnen de 1% letaliteitcontour geen nieuwe woningen mogelijk te maken. Aangezien de afstand van de leiding tot de grens van het uit te werken woongebied meer dan 20 m bedraagt, wordt aan het advies van de VRR voldaan. Bij de uitwerking van de woonbestemming zal de afstand tot de daadwerkelijke woningen waarschijnlijk nog groter zijn. Verder adviseert de VRR over maatregelen bij nieuwe woningen in de zone van 150 m van de leiding waarmee de mate van zelfredding wordt verhoogd en het effect kan worden teruggedrongen. Bij de uitwerking van de woonbestemming zal op deze maatregelen nader worden ingegaan, het uitwerkingsplan zal wederom voor advies worden voorgelegd aan de VRR.

Toekomstige ontwikkelingen

De Kilweg die ten zuiden van het plangebied loopt zal naar verwachting in 2013 worden verbreed. Ten behoeve van de verbreding zal de natgasleiding moeten worden verlegd naar de zuidzijde van de Kilweg. Dit betekent dat de natgasleiding verder van het plangebied af komt te liggen. Dit heeft een gunstige invloed op de hoogte van groepsrisico van de natgasleiding.

Conclusie

Na uitvoering van de beheersmaatregel bij de natgasleiding en de graafbeveiliging met waarschuwingslint, voldoet het plan aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. De toename van de personendichtheid in de omgeving van de natgasleiding en de externe veiligheidssituatie na uitvoering van het plan is verantwoord. Het aanbrengen van een graafbeveiliging met waarschuwingslint kan niet als voorwaarde worden opgenomen in het bestemmingsplan. De gemeente neemt daarom gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan een besluit over de uitvoering van deze beheersmaatregel aan de natgasleiding. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

  1. 6. Dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar.
  2. 7. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  3. 8. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per km en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
  4. 9. DCMR, Plan Lagewei/Vrouwenpolder Barendrecht, Advies over het aspect externe veiligheid, 20968765, 8 oktober 2009.
  5. 10. KEMA, Risicoberekening gastransportleiding 415100, 66900155-GCS 10-51227, 17 augustus 2010
  6. 11. DCMR, Plan Lagewei/Vrouwenpolder Barendrecht: aanvullend advies DCMR aspect externe veiligheid, 20981653, 13 november 2009.

6.6 Kabels En Leidingen

In het plangebied en de directe omgeving zijn, naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die zijn genoemd in de paragraaf externe veiligheid, geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van de ontwikkeling. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

6.7 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De provincie Zuid-Holland hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd12. Het plangebied is in het verleden in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Tevens bevindt zich in het plangebied een voormalige stortplaats. Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat bodem en grondwater in het plangebied maximaal licht zijn verontreinigd met verschillende parameters. De verontreinigingen geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek en leveren geen belemmering inzake de voorgenomen nieuwbouwactiviteiten.

Ter plaatse van de voormalige stortlocatie 'Kilweg' gelegen aan de Middeldijk 45 zijn in twee fasen bodemsaneringswerkzaamheden uitgevoerd. Aanleiding voor de saneringswerkzaamheden waren de vastgestelde (immobiele) verontreinigingen en de voorgenomen herinrichting als landschapspark. Doel van de uitgevoerde bodemsanering was de locatie geschikt te maken voor het toekomstig gebruik. De sanering betrof voor fase 1 het ontgraven van de verontreiniging in het zuidelijke deel van de stortlocatie en voor fase 2 het herschikken van de immobiele verontreinigingen binnen de voormalige stortlocatie in combinatie met het aanbrengen van een leeflaag met een minimale dikte van 1 m. Dit conform het beleid van de provincie Zuid-Holland. Op basis van de uitgevoerde controlemonsters na afloop van de saneringswerkzaamheden voor fase 1 en controles met betrekking tot de dikte van de aangebrachte leeflaag (fase 2) wordt geconcludeerd dat de saneringsdoelstelling is bereikt. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik als landschapspark. Het grondwater ter plaatse van de voormalige stortlocatie is in het kader van het project Nazorg Voormalige Stortplaatsen (NAVOS) tussen 2000 en 2003 onderzocht. Uit de onderzoeken is gebleken dat het grondwater rondom de voormalige stortlocatie plaatselijk matig tot sterk verontreinigd is met barium en/of arseen. In 2007 heeft het bureau Nazorg van de provincie Zuid-Holland een herbeoordeling uitgevoerd van de aanbevelingen uit de rapportage van het NAVOS-programma. Hieruit werd geconcludeerd dat de matige tot sterke grondwaterverontreinigingen met arseen en/of barium, niet zijn te relateren aan de aanwezigheid van de stortlocatie. Deze verhoogde gehalten worden aangemerkt als verhoogde achtergrondconcentraties. Voortzetting van de monitoring, waarbij uitsluitend verhoogde arseen en/of bariumconcentraties zijn geconstateerd, wordt niet zinnig geacht en is daarom gestaakt. Voor fase 1 van de saneringsevaluatie stortlocatie 'Kilweg' gelegen aan de Middeldijk 45 is door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 1 juni 2006 instemming verleend. De beschikking op de saneringsevaluatie door Gedeputeerde Staten voor fase 2 is in eerste instantie opgeschort omdat ook de kwaliteit van het grondwater ter plaatse van de voormalige stortlocatie in beeld gebracht dient te worden. Dat grondwateronderzoek is inmiddels afgerond. Uit het onderzoek kwam naar voren dat het grondwater ter plaatse van de voormalige stortlocatie ten hoogste licht verontreinigd is met xylenen, cadmium en barium. Gedeputeerde Staten heeft bij beschikking van 9 december 2010 ingestemd met het evaluatieverslag.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater voldoende is voor de geplande functies. Het aspect bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

  1. 12. Uitgevoerde bodemonderzoeken: - Alex Stewart Environmental Consultancy B.V., Verkennend bodemonderzoek perceel D-8211; - Middeldijk te Barendrecht, rapportnr. 50203-B, d.d. 20 oktober 2003; - Alex Stewart Environmental Consultancy B.V., Verkennend bodemonderzoek Vrouwenpolder Middeldijk achter nr. 57-73 te Barendrecht, rapportnr. 199806, d.d. 19 mei 2006; - Alex Stewart Environmental Consultancy B.V., Verkennend waterbodemonderzoek Drie waterbodemtrajecten Lagewei te Barendrecht, rapportnr. 190005, d.d. 11 januari 2006; - Alex Stewart Environmental Consultancy B.V., Beperkt verkennend bodemonderzoek Nieuwbouwlocatie Lagewei te Barendrecht, rapportnr. 171405, d.d. 27 juni 2005; - Alex Stewart Environmental Consultancy B.V., Verkennend waterbodemonderzoek Noordzijde Kilweg te Barendrecht, rapportnr. 152604, d.d. 11 januari 2005; - Alex Stewart Environmental Consultancy B.V., Verkennend bodemonderzoek Nieuwbouwlocatie Walburgcollege aan de Kilweg te Barendrecht, rapportnr. 140204, d.d. 24 november 2004; - Alex Stewart Environmental Consultancy B.V., Verkennend waterbodemonderzoek Poldersloten perceel D-8211 en D-7463 Middeldijk te Barendrecht, rapportnr. 50203-C, d.d. 13 oktober 2003.

6.8 Water

Watertoets en waterbeheer

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het waterschap Hollandse Delta.

In het kader van de verplichte watertoets is voor het plangebied overleg gevoerd met het waterschap Hollandse Delta. Vervolgens zijn de opmerkingen van het waterschap verwerkt in deze paragraaf. Het waterschap heeft op 31 oktober 2005 formeel ingestemd met deze waterparagraaf. In de overlegreactie van 10 mei 2010 is wederom ingestemd met de waterparagraaf waarbij de gewenste aanpassingen zijn doorgegeven.

Beleid waterbeheer

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (vastgesteld 26 november 2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Onderzoek

Korte karakterisering onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied Lagewei-Vrouwenpolder is gelegen in de Zuidpolder en wordt aan de zuidzijde begrensd door de Kilweg welke een onderdeel vormt van de rondweg van Barendrecht. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de lintbebouwing van de Middeldijk. Aan de oostzijde en westzijde vormen de wegenstructuur van de Barendrechtseweg en de Middelweg de beëindiging van het plangebied. De ontwikkeling van dit plangebied vormt aldus een afronding van de stedelijke zuidrand van Barendrecht met voornamelijk woningbouw. Tussen het plan van Lagewei-Vrouwenpolder en Ter Leede wordt de zogenaamde 'Haust'locatie ontwikkeld tot woningbouwgebied. Met name voor de ontwikkeling van de waterstructuur is de totaalvisie van groot belang en dient de invulling van het water voor het plangebied te worden afgestemd op de toekomstige ontwikkelingen.

De gronden worden door een aantal kavelsloten in noord-zuidrichting doorkruist. De slotenstructuur vormt hiermee een verbinding tussen de watergang langs de zuidzijde van de Middeldijk met de watergang aan de noordzijde van de Kilweg. Deze watergangen hebben in de huidige structuur de functie van respectievelijk dijksloot en hoofdwatergang. Naast gemelde sloten wordt het gebied tevens doorsneden door de hoofdwatergang 'Oude Haven'. Deze watergang heeft in het verleden daadwerkelijk een verbinding gevormd tussen de rivier de Oude Maas en de oude kern van Barendrecht. Vandaar dat deze watergang in het gemeentelijke waterplan de bestemming 'Historisch water' heeft meegekregen waarbij de huidige ligging gehandhaafd dient te blijven.

Het maaiveld in het onderzoeksgebied ligt thans op ongeveer NAP -0,95 m. Het straatpeil als gevolg van de bestemmingsverandering komt te liggen op ongeveer NAP -0,43 m. De waterhuishouding van het onderzoeksgebied vormt een onderdeel van het watersysteem van de Zuidpolder welke een peil heeft van NAP -2 m.

Kenmerken van het watersysteem

Het aandeel van water is in de bestaande situatie zeer beperkt vanwege het agrarische gebruik van het huidige gebied. De kavelsloten welke noord-zuidgericht zijn lozen hun water op de watergangen langs de Middeldijk en de Kilweg. Door het onderzoeksgebied loopt de hoofdwatergang 'Oude Haven' welke de afvoer verzorgt van het gebied ten noorden van de Middeldijk, te weten de wijken Buitenoord, Molenvliet, Paddewei en Nieuweland. Ook de watergangen langs de Kilweg en Middeldijk takken hier op aan. De polderhoofdwatergang 'Oude Haven' (haaks op de Kilweg) kruist ter plaatse van het onderzoeksgebied de Kilweg en gaat over in de polderhoofdwatergang 'Groote Duiker'. Deze hoofdwatergang (evenwijdig aan de Kilweg) transporteert het overtollige water in westelijke richting naar het hoofdgemaal Breeman alwaar het uitgeslagen wordt op de Oude Maas.

Het inlaten van het water gebeurt vanuit de Waal. Dit water komt ter hoogte van de Ziedewijdsedijk de Zuidpolder binnen. Via de 'Kleine Duiker' en 'Groote Duiker' wordt bij watertekort het onderzoeksgebied van water voorzien. De watergang 'Oude Haven' heeft een historische waarde en krijgt binnen het watersysteem een beschermde status.

Het (peil)gebied staat als gevolg van de ligging ten opzichte van de rivier onder invloed van kwel. Voor dit gebied is sprake van 'zoete' kwel.

Ondanks dat het aandeel aan open water vrij gering is, leidt dit niet tot wateroverlast. Dit wordt in grote mate beïnvloed door de korte afstand van het onderzoeksgebied ten opzichte van het hoofdgemaal. De waterkwaliteit in dit deel van Barendrecht is niet voldoende (dat wil zeggen niet biologisch gezond). Als uitgangspunt dient minimaal 5% oppervlaktewater aanwezig te zijn. De ambitie is dan ook om het watersysteem robuuster te krijgen. Dit werd mede verwoord in het Waterstructuurplan 2004 van het waterschap. Toekomstige ontwikkelingen binnen de Zuidpolder bieden hier mogelijkheden toe. Nadere invulling van deze waterschapstaak zal in nader overleg met de gemeente worden bepaald.

Specifieke gegevens over de fysisch-chemische waterkwaliteit zijn niet bekend. In het algemeen kan gesteld worden dat het stikstofgehalte rond de grens van de landelijke MTR-normen ligt, terwijl de norm van het fosfaat vaak ruim wordt overschreden. Ook het zuurstofgehalte is in het algemeen aan de lage kant.

Beheerders van de watersystemen zijn:

  • waterschap Hollandse Delta: beheerder waterkwantiteit;
  • waterschap Hollandse Delta: beheerder waterkwaliteit;
  • gemeente Barendrecht: beheerder riolering en verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van afvalwater richting afvalwaterzuivering.

Gewenste ontwikkelingen

In het algemeen zal gestreefd worden naar een duurzaam waterbeheersysteem, waarbij de aanleg van voldoende open water, het verbeteren van de waterkwaliteit en het selectief afkoppelen van verhard oppervlak prioriteit krijgt. Hierbij dient rekening te worden gehouden dat het water een bijdrage dient te leveren aan de beleving van het openbare gebied, waarbij het totale watersysteem moet voldoen aan de uitgangspunten voor beheer en onderhoud.

In het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder zal rekening worden gehouden met de huidige plannen voor de inrichting van het gebied ten zuiden van de Kilweg. Concreet betekent dit dat een tweedeling van de Zuidpolder ten oosten van de A29 wordt voorgestaan. Hierbij vormt de rondweg de scheiding tussen de gebieden. Het gebied ten noorden van de rondweg wordt ontwikkeld tot een woningbouwgebied. Het zuidelijke gebied zal voornamelijk een groen, agrarisch en recreatief karakter krijgen en vormt hiermee een ecologische verbinding tussen de Waal en de Gaatkensplas binnen Carnisselande/Portland. Het resultaat van deze tweedeling is, dat het watersysteem van het groengebied niet nadelig wordt beïnvloed door de waterkwaliteit van het stedelijke gebied. Dit biedt de mogelijkheid om het watersysteem van de Gaatkensplas te koppelen met het gebied ten zuiden van de Kilweg.

Voor de toekomstige afvoer van het water van het stedelijke gebied betekent dit dat de afvoer niet meer via de 'Groote Duiker' zal kunnen lopen. Op termijn zal deze overgenomen moeten worden door een polderwatergang binnen het stedelijke gebied. Gekozen werd om deze watergang direct ten noorden van de Kilweg te situeren. Bij de huidige planontwikkeling wordt hierop geanticipeerd. Dit sluit aan bij de uitgangspunten welke staan vermeld in het Waterstructuurplan IJsselmonde. Door de afvoercapaciteit voor Lagewei door te rekenen op de eindsituatie, is een minimaal profiel voor deze hoofdwatergang vastgesteld. Uitgaande van een waterdiepte van 1,5 m en een taludhelling van 1:2 betekent dit dat er een minimale bodembreedte van 2,8 m aanwezig dient te zijn. Bij het toepassen van plasbermen van 1 m zal de minimale breedte op streefpeil hierdoor 10 m bedragen. De toekomstige kruising met de A29 zal plaats moeten vinden met een duiker met een lengte van 210 m met een minimale natte doorsnede van 3,5 m. Bij een minimale diepte van 1,2 m wordt de duiker 3 m breed. Hierbij heeft het de voorkeur om de afvoer van de Zuidpolder benedenstrooms van de rotonde in de Carnissebaan te laten uitkomen gezien de grote belasting van de duiker in de huidige situatie. In samenwerking met het waterschap is door middel van een modelberekening het benodigde percentage open water bepaald om inundatie te voorkomen, de provincie hanteert hierbij 10% van het bruto-oppervlak van het plangebied als richtlijn. Dit bedraagt 5,3%. Wordt dit opgehoogd met de extra berging, dan komt dit uit op 5,7%.

Aangezien bij deze percentages regelmatig forse peilstijgingen zullen optreden, wordt gekozen voor een percentage van 7,9%, waarbij een bui met een periodiciteit van 25 jaar een peilstijging van 0,30 m wordt verwacht. Uiteraard komt dit percentage tevens ten goede aan de robuustheid van het systeem. Het huidige ontwerp van Lagewei-Vrouwenpolder voldoet aan deze uitgangspunten. Omdat uit berekeningen blijkt dat 7,9% oppervlaktewater voldoende is, kan van de provinciale richtlijn afgeweken worden. In het plangebied is nu reeds, met uitzondering van het uit te werken gebied, rekening gehouden met 7,4% open water. Dit is vastgelegd in het bestemmingsplan door toekenning van de bestemming 'Water'.

Voor verdere kwaliteitverbetering dienen waar mogelijk natuurvriendelijke oevers langs het watersysteem te worden toegepast, waardoor beplanting een positieve bijdrage kan leveren op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Natuurvriendelijke oevers zullen niet worden toegepast in situaties waarbij woningen direct zijn gelegen aan het water.

In het waterbeheerplan van het waterschap is het beleid voor het omgaan met hemelwater beschreven. Het op perceelsniveau afkoppelen geniet de voorkeur. Hierbij dient het risico op vervuiling afgewogen te worden. Wel zal het afkoppelen van dakvlakken selectief plaatsvinden. Hierbij zal de afweging gemaakt worden tussen de positieve bijdrage ten opzichte van het zuiveringsproces en de kans op het ontstaan van diffuse lozingen op het oppervlaktewater. Mede bepalend hierbij is het gebruik van duurzame materialen voor daken en goten. Voor de bebouwing binnen het plangebied wordt gekozen om de dakvlakken van de bebouwing direct gelegen aan watergangen te lozen op dit oppervlaktewater.

Drainage zal dienen te lozen op het oppervlaktewater. Binnen de projectgroep Riolering is een systeem onderzocht, waarbij het drainagewater in combinatie met een deel van het regenwater van het verharde oppervlak op het singelwater zal lozen. Inzameling en transport zullen via het reguliere hemelwaterstelsel plaatsvinden, waarbij dit stelsel wordt uitgebreid met een filterconstructie en een drainagepomp. Deze pomp zal het 'gezuiverde' regenwater op het open water pompen.

Overstorten mogen alleen plaatsvinden vanuit het hemelwaterstelsel. Het gekozen rioleringsstelsel zal een verbeterd gescheiden systeem zijn. Het hoofdgemaal zal een plaats krijgen in de parkstrook midden in het plangebied. Hierdoor zullen zowel het plandeel Lagewei als het plandeel Vrouwenpolder van dit gemaal gebruik kunnen maken voor de afvoer van vuilwater. Vanuit dit gemaal zal een verbinding gemaakt worden op de bestaande persleiding langs de Kilweg.

De ontwikkeling van de woningbouw in dit gebied zal tevens zorgen voor een sanering van de voormalige agrarische activiteiten en hiermee voor een vermindering zorgen van de belasting van diffuse bronnen. Hiernaast zullen de overstortingen en lozingen binnen het plangebied op een milieutechnisch verantwoorde wijze plaatsvinden, zodat verwacht mag worden dat de aanpassing van het watersysteem een positief effect zal hebben op de ecologie van het gebied.

Uit de provinciale risicokaart blijkt dat bij een dijkdoorbraak het plangebied met 0,8 m tot 2 m kan overstromen. Het plangebied ligt in een kom waarin reeds kapitaalintensieve functies aanwezig zijn. Het peilvak is dan ook reeds geheel ingericht op deze functies.

In regionaal verband is een Basisplan Overstromingen ontwikkeld (Regionaal Basisplan Overstromingen Zuid-Holland Zuid, Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, 25 november 2009). De gehele gemeente Barendrecht (inclusief het plangebied) maakt onderdeel uit van de Dijkring 17 IJsselmonde (Zwijndrechtse waard). Dit plan is voor de gemeente Barendrecht leidend in het geval van (dreigende) dijkdoorbraken en overstromingen. Hierin zijn tijdsintervallen opgenomen bij een dijkdoorbraak. Door de tijdsintervallen kan in combinatie met de mogelijke dreiging een goede (tijds)inschatting worden gemaakt van een overstroming in Lagewei-Vrouwenpolder. In het plan zijn verder heldere coördinatiemechanismen met aangrenzende veiligheidsregio's bij dreigend hoogwater opgenomen.

Het vloerpeil van de nieuwbouw zal op NAP -0,23 m komen te liggen, waar het maaiveld binnen het plangebied varieert tussen de circa NAP -1,34 en NAP -0,3 m. In het plangebied zijn vluchtroutes in zowel oostelijke, westelijke als noordelijke richting aanwezig. Deze vluchtroutes leiden naar de hoger gelegen Middeldijk.

Functies

Voor het oppervlaktewater in het onderzoeksgebied zijn de volgende functies vastgesteld:

  • Oude Haven: hoofdwatergang, historisch water;
  • watergang ten noorden van de Kilweg: hoofdwatergang;
  • watergang aan de zuidzijde van de Middeldijk: dijksloot;
  • overige watergangen/waterberging: basisfunctie.

Keur

Ten behoeve van de uitvoering is een keurvergunning vereist van het waterschap, waarvoor overleg dient te worden gevoerd; nadere uitwerking en detaillering van het watersysteem komt in dit overleg aan de orde.

Water en regulering in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden de watergangen bestemd als 'Water'. De Middeldijk wordt aangemerkt als regionale waterkering. Deze waterkering is voorzien van een beschermingszone, te weten 'Waterstaat-Waterkering'. Voor werkzaamheden binnen de keurzone van deze waterkering is ontheffing op grond van de Keur noodzakelijk. De beschermingszones van de hoofdwatergangen zijn tevens voorzien van een passende dubbelbestemming 'Waterstaat'.

6.9 Ecologie

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 13. In Bijlage 14 is het uitgevoerde veldonderzoek opgenomen.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, groenstroken, watergangen, agrarische percelen en deels al bouwrijp gemaakte percelen.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied worden woningen, maatschappelijke voorzieningen en bedrijfsgebouwen gebouwd, worden groenstroken aangelegd en worden bestaande watergangen verbreed en nieuwe watergangen aangelegd. Ook worden kassen en noodgebouwen van de school gesloopt. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen, maatschappelijke voorzieningen en bedrijfsgebouwen, de aanleg van groenstroken en de sloop van noodgebouwen en kassen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen (naar verwachting) de volgende beschermde soorten voor:

vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 mol, egel, wezel, hermelijn, bunzing, haas, konijn, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en woelrat

bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 kleine modderkruiper
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen
bijlage IV HR alle vleermuizen
vogels cat. 1 t/m 4 huismus

Conclusie

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • De te slopen noodgebouwen en de kassen zijn niet geschikt voor vaste verblijfsplaatsen van vogels en vleermuizen.
  • Tijdens werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
  • In de oostelijke sloot parallel aan de Middelweg is de kleine modderkruiper in hoge dichtheden vastgesteld. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden conform de uitgangspunten, aanvullende maatregelen en/of voorschriften zoals die zijn vastgelegd in de gedragscode van de gemeente Barendrecht (paragraaf 5.3.4 van de gedragscode) dan kunnen de werkzaamheden aan de watergang zonder ontheffing worden uitgevoerd. Dit houdt dus in dat de werkzaamheden in de periode 15 juli tot 1 november (na het broedseizoen en de voortplantingsvermogen en voor de winterslaap van amfibieën en reptielen) moeten worden uitgevoerd. Daarnaast moeten voorafgaand aan de werkzaamheden de vissen onder deskundige begeleiding worden weggevangen en teruggeplaatst in een geschikt biotoop in de directe omgeving. In het geval van de kleine modderkruiper kan de watergang worden leeggevist met behulp van elektrovisserij.

Vanwege de aanleg van allerlei groenstroken en nieuwe watergangen wordt het leefgebied van de meeste soorten overigens vergroot. Het aspect ecologie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

6.10 Archeologie

Regelgeving en beleid

De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Rond het jaar 1000 werden de veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw. De oudste middeleeuwse bewoningssporen vinden we in het hart van IJsselmonde op een veenondergrond. Vindplaatsen uit de 11e-13e eeuw in Barendrecht kennen we uit Bijdorp en uit Vrijenburg. Door het inklinken van de bodem als gevolg van het ontwateren van het veen kwamen de ontgonnen gebieden zo laag te liggen dat ze op den duur door dijken beschermd moesten worden tegen binnendringend water. Op den duur ontstond in het centrale deel van IJsselmonde een grote polder, de Riederwaard. De voortgaande klink van het veengebied zorgde er uiteindelijk voor dat de bewoning daar tot een eind kwam en zich naar het zuiden, richting Maas, verplaatste.

Het plangebied Lagewei-Vrouwenpolder maakte in de late middeleeuwen deel uit van de Riederwaard. De oudst bekende vermelding van de Riederwaard dateert uit 1214. In de periode 1373-1375 gaat de Riederwaard als gevolg van overstromingen verloren. De schade was enorm: nederzettingen als Pendrecht, Carnisse, West-Barendrecht en Oost-Barendrecht verdronken en de uitgestrekte ontginningen van de Riederwaard gingen verloren. In de eeuwen die volgden op de rampjaren werd het overstroomde land in fasen weer ingedijkt. De Zuidpolder, waar Lagewei-Vrouwenpolder deel van uitmaakte, is pas rond 1650 ontstaan, zo'n 275 jaar na de ondergang van de Riederwaard. Het dijkenstelsel om de Riederwaard ligt ten zuiden en ten zuidwesten van het plangebied.

Tussen de Middeldijk in het noorden en de Achterzeedijk in het zuiden bevinden zich de resten van de Oude Haven met aan de westzijde een dam. De dam is in 1623 aangelegd tussen de Middeldijk en het eilandje 'Den Ouden Dijck', met het doel aanslibbing te bevorderen om de Zuidpolder te kunnen bedijken. 'Den Ouden Dijck' is een in historische bronnen vermeld - en ook op kaarten uit de 17e eeuw afgebeeld - eilandje, waarvan wordt aangenomen dat het om een stuk land gaat dat gespaard is gebleven bij de overstromingen in de 14e-eeuw. Volgens 16e- en 17e-eeuwse getuigenverklaringen lagen op dit eilandje de resten van de in 1373 verdronken kerk en kerkhof van Barendrecht. Andere getuigen beweren daarentegen dat de kerk tussen het eilandje en Heerjansdam heeft gestaan. 'Den Ouden Dijck' is rond 1650 wellicht opgenomen in de Achterzeedijk. Deze bevindt zich ten zuiden van het plangebied, het noordelijk deel van de Oude Haven en de dam liggen in het plangebied Lagewei-Vrouwenpolder (dat wordt begrensd door de Kilweg in het zuiden).

Over de bewoningsgeschiedenis van het plangebied in de prehistorie, de Romeinse tijd (begin jaartelling tot 350 na Chr.), de vroege middeleeuwen (350-1000) en late middeleeuwen A (1000-1200) zijn nog weinig gegevens beschikbaar. Er is een vindplaats uit de late middeleeuwen, vermoedelijk een restant van een perceleringssysteem en onderdeel van de waterhuishouding van vóór de overstromingen van 1373. Aan de oostkant van het plangebied is verkennend en karterend onderzoek uitgevoerd (zie onder).

Uit de aangrenzende gebieden in Barendrecht en Heerjansdam zijn vindplaatsen bekend uit het neolithicum (tot 2000 voor Chr.), bronstijd (2000-800 voor Chr.), ijzertijd (800 voor Chr.-begin jaartelling), de Romeinse tijd, vroege en late middeleeuwen. Aangezien de het bestemmingsplangebied een (veronderstelde) vergelijkbare bodemopbouw heeft als deze gebieden, mogen ook hier resten uit genoemde perioden worden verwacht. Als gevolg van de laat-middeleeuwse overstromingen kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied zijn geërodeerd.

Onderzoek en archeologische verwachting

In het kader van het bestemmingsplan Vrouwenpolder is in 2004 door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) een verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Lelivelt, R.A, 2004: Barendrecht Vrouwenpolder. Een archeologische inventarisatie door middel van grondboringen. BOOR-rapporten 212). Het onderzoeksgebied beslaat slechts een deel van het plangebied Vrouwenpolder (daar waar de verwachting op de CHS middelhoog was). Voor twee deelgebieden - A en B - is, op basis van bureauonderzoek en de resultaten van het booronderzoek vervolgonderzoek geadviseerd.

Deelgebied A betreft de Oude Haven en een strook van 12 m aan weerszijden daarvan. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat zich in de nabijheid van de Oude Haven mogelijk resten bevinden van een dam. De haven dateert uit ongeveer het midden van de 17e eeuw; de dam is iets ouder. In de boringen zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een dam. Benadrukt moet worden dat dergelijke aardwerken lastig te traceren zijn met booronderzoek. Wel is geconstateerd dat de opbouw van de bodem grotendeels intact is. De in het veld aan weerszijden van de haven zichtbare lichte verhogingen zijn waarschijnlijk ontstaan door het regelmatig uitbaggeren van de haven, waarbij de baggerspecie in de oeverstroken werd gedeponeerd. Op grond van het intact zijn van de bodemopbouw blijft het gebied van de Oude Haven zijn archeologische potentie houden: het kan archeologische resten bevatten uit de periode vanaf ongeveer het midden van de 17e eeuw tot heden. Voor deelgebied A - het gebied van de Oude Haven en circa 12 m aan weerskanten hiervan - wordt dan ook aanbevolen om een waarderend archeologisch onderzoek uit te voeren door het graven van één of meer proefsleuven, indien hier bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van rioolsleuven, het graven van waterpartijen en heiwerkzaamheden. Hierbij zal de aandacht uitgaan naar het al dan niet aanwezig zijn van resten van de dam, de opbouw en datering ervan en naar de constructiewijze van de Oude Haven. Niet uit te sluiten valt dat zich in een eventuele vulling van de haven waardevolle archeologische resten bevinden.

In deelgebied B (een Calais-geulsysteem in het gebied rond boring 65) is het vervolgonderzoek uitgevoerd in 2006 (Lelivelt, R.A. 2006: Barendrecht Vrouwenpolder Fase II. Een bureauonderzoek en een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen. BOOR-rapporten 299).

Hierbij zijn resten van een mogelijk 17e-eeuws slotenpatroon met kades aangetroffen, die in verband staan met de Oude Haven en de dam (gebied A). In de archeologische kansrijke stroomgordelafzettingen van Calais/Gorkum zijn in het onderzoeksgebied geen archeologische indicatoren gevonden.

In 2006 is in een meer westelijk gelegen deel van het plangebied eveneens een verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Lelivelt, R.A. 2006: Barendrecht Lagewei-Vrouwenpolder. Een bureauonderzoek en een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen. BOOR-rapporten 290). Hierbij zijn in enkele boringen 'antropogene niveaus' aangetroffen, mogelijk een oude percelering. Vervolgonderzoek (Dorst, M.C. 2007: Gemeente Barendrecht Plangebied Lagewei-Vrouwenpolder. Een karterend en waarderend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefput. BOOR-rapporten 372) leverde een vindplaats op, bestaande uit een sloot en een houten staakje. Het zijn waarschijnlijk perceelsafscheidingen en de sloot maakte mogelijk deel uit van het laat-middeleeuwse waterhuishoudingssysteem in het gebied vóór 1373. Sporen van bebouwing zijn op deze vindplaats niet aangetroffen. Het onderzoeksgebied kan geïnterpreteerd worden als een locatie die gedurende de laat-middeleeuwse periode een agrarische functie had. De vindplaats is gekenmerkt als niet-behoudenswaardig.

Uit het verrichte onderzoek in en direct buiten het bestemmingsplangebied blijkt dat er archeologische waarden uit de prehistorie, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd zijn te verwachten. Het onderzoek dat is uitgevoerd ging uit van de verstoring door de geplande woonwijk. Op basis van die verstoring (geschat op maximaal 1 m beneden maaiveld) is in de bovengenoemde rapporten het gebied vrijgegeven en was vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Dit is gebaseerd op het grotendeels ontbreken van archeologische indicatoren en het gegeven dat de bovenste 1,5 m bestaat uit een laat-middeleeuws overstromingsdek. In de diepere ondergrond kunnen nog wel vindplaatsen uit de steentijd (neolithicum) aanwezig zijn. Daarom wordt voor dit bestemmingplan een vrijstellingsmarge gehanteerd van 1,5 m beneden maaiveld bij grootschalige bodemingrepen (groter dan 200 m²). Het westelijke deel van het gebied is destijds niet onderzocht omdat op de CHS hiervoor een lage verwachting geldt. Conform de huidige gemeentelijke AWK is er een redelijk tot hoge verwachting vanaf 80 cm beneden maaiveld. Deze grens wordt voor dit bestemmingsplan bijgesteld naar de genoemde 1,5 m beneden maaiveld, gebaseerd op het onderzoek in het oostelijk deel van het plangebied.

Begin 2011 is in opdracht van de gemeente Barendrecht archeologisch onderzoek uitgevoerd in Vrouwenpolder (zie Bijlage 15). Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt, dat het plangebied tot aan de vorming van het Hollandveen waarschijnlijk zeer nat is geweest. De kans op het voorkomen van resten uit het neolithicum in de top van de Afzettingen van Calais wordt daarom laag geacht. De top van het Hollandveen is verdeeld over het plangebied in ongeveer de helft van de boringen geërodeerd. In een aantal boringen is erosie van de top van dit pakket niet vastgesteld en in twee boringen is in de top van het veen een laag veraard veen aangetroffen, waarin houtskool aanwezig was. De kans dat in dit niveau nog resten uit de late middeleeuwen aanwezig zijn, wordt redelijk hoog geacht. Hoewel in het plangebied wel restgeulen zijn gevonden in het Hollandveen, zijn de veraarde veenlagen op basis van de resultaten van het booronderzoek niet te correleren aan de aanwezigheid van deze geulen. In de bouwvoor en aan het maaiveld zijn indicatoren gevonden voor de aanwezigheid van resten uit de late middeleeuwen en Nieuwe tijd. De resten bestaan naar verwachting vooral uit perceelsafscheidingen, maar omdat deze sinds de ontginning van de polder nauwelijks veranderd zijn, wordt de informatiewaarde hiervan niet hoog geacht. Van de boezem en de watermolen zijn geen resten gevonden. Vermoedelijk liggen deze onder de huidige Kilweg of zijn ze door de aanleg van de weg verstoord. Op basis van de resultaten van het inventariserend onderzoek met behulp van boringen wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te laten voeren op delen van de locatie waar de bodem tot in het Hollandveen of de daarboven liggende oudere Afzettingen van Duinkerke III zal worden verstoord. Dit betekent, dat bij verstorende activiteiten van dieper dan 200 cm –NAP onderzoek uitgevoerd zal worden naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden, waarbij de nadruk ligt op waarden uit de ijzertijd tot en met de late middeleeuwen tot 1373. Geadviseerd wordt om in dat geval gravend onderzoek uit te laten voeren.

Op basis van het booronderzoek is geen relatie vastgesteld tussen de aanwezige landschappelijke eenheden zoals geulen en de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten. Om hierin meer inzicht te verkrijgen wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van proefsleuven. Met behulp van proefsleuven kan meer inzicht verkregen worden in de landschappelijke ontwikkeling van het plangebied en de relatie tot eventuele archeologische niveaus. Het archeologisch onderzoek is gecontroleerd en beoordeeld door de bevoegde overheid, in dit geval door het BOOR namens de gemeente Barendrecht. Deze heeft het advies niet overgenomen en stelt dat de geplande bouw- en inrichtingswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder verdere archeologische bemoeienis.

Aanbevelingen

Voor de Oude Haven en een strook van 12 m aan weerszijden daarvan (Waarde - Archeologie-1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld en tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 m². Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie-2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 m beneden maaiveld en tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 m².

6.11 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de ontwikkeling van het plangebied ten aanzien van de milieu- en overige aspecten. Er is vanuit het oogpunt van de hiervoor beschreven aspecten sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

7.1 Planvorm En Wettelijke Vereisten

Planvorm

Dit bestemmingsplan is bedoeld is om de ontwikkeling van het plangebied tot nieuwe woonwijk juridisch-planologisch mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan is deels ontwikkelingsgericht en deels conserverend van aard. Om bij de verdere ontwikkeling en uitwerking van het stedenbouwkundige plan te kunnen beschikken over flexibiliteit is voor het ontwikkelingsgerichte deel van voorliggend bestemmingsplan, gekozen voor het opstellen van een globaal bestemmingsplan op basis van artikel 3.1 van de Wro waarbij tevens gebruik is gemaakt van een uitwerkingsplicht ex artikel 3.6 van de Wro. Door de keuze voor uit te werken bestemmingen kan, nadat de verkaveling meer gedetailleerd ontworpen is, de situatie door middel van uitwerkingsplannen gedetailleerd worden bestemd en toegespitst worden op de beheersituatie. Voor die deelgebieden en locaties waar de ruimtelijke invulling reeds gedetailleerder bekend is, dan wel reeds in ontwikkeling is, is de regeling gedetailleerder van opzet. Voor deze gebieden zal het bestemmingsplan tevens fungeren als beheerregeling. Voor het conserverende deel, de bestaande functies en bebouwing welke in het kader van dit plan niet wordt herontwikkeld, hebben een gedetailleerde bestemmingsregeling. Dit betreft met name de bestaande woningen aan de Middeldijk.

Een belangrijk juridisch verschil tussen uit te werken bestemmingen en gedetailleerde, rechtstreekse bestemmingen heeft betrekking op het verlenen van omgevingsvergunningen. Voor uit te werken bestemmingen geldt een zogenoemd voorlopig bouwverbod. Het verlenen van omgevingsvergunningen is niet rechtstreeks mogelijk. Het is de bedoeling dat de uit te werken bestemmingen worden uitgewerkt in de vorm van één of meer uitwerkingsplannen. Op basis van deze uitwerkingsplannen kan vervolgens een omgevingsvergunning worden verleend. Het plan bevat overigens een afwijkingsregeling (binnenplanse anticipatie) om nog voordat een uitwerkingsplan in werking is getreden een omgevingsvergunning voor het bouwen te kunnen verlenen op basis van een vastgesteld of een ontwerpuitwerkingsplan.

Gedetailleerde, rechtstreekse bestemmingen kunnen wel dienen als basis voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

Wettelijke vereisten

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de SVBP bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden (voor zover van toepassing) gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

7.2 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

7.3 De Bestemmingen

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen. De bestemming is het centrale onderdeel van een bestemmingsplan. Niet iedere functie leent zich voor een bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf worden de bestemmingen in het plangebied behandeld en beknopt toegelicht.

Wonen

Omwille van de leesbaarheid en begrijpelijkheid is ervoor gekozen om een onderverdeling aan te brengen binnen de bestemming 'Wonen'. Hierbij wordt een onderscheidt gemaakt in meerdere soorten woonbestemmingen die corresponderen met het type woningen dat in het plangebied voorkomt. In de op te stellen bestemmingsplannen van de gemeente Barendrecht zal onderstaande systematiek toegepast worden. Voor iedere soort bestemming die is aangegeven met een cijfer gelden afwijkende bouw- en/of gebruiksregels. De bestemming 'Wonen - 2' komt niet voor in het plangebied en is daarom ook niet benoemd. Het gaat bij deze bestemming om grondgebonden woningen waarvoor uit ruimtelijk oogpunt een strak op de bebouwing begrensd bouwvlak gewenst is.

De bestemming 'Wonen - 1' is toegekend aan de reeds uitgewerkte delen van het plangebied waarbinnen uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan. Hierbij zijn regels opgenomen ten aanzien van aan te houden afstanden van hoofdgebouwen tot aan de perceelsgrenzen, de diepte van hoofdgebouwen, hoogte en dergelijke. Ook is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd.

Aangezien de bestaande woningen langs de Middeldijk reeds voorzien zijn van een passende regeling in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied-Oost wordt hierbij aansluiting gezocht. Deze tot de lintbebouwing van de dijken behorende woonbebouwing wordt bestemd als 'Wonen - 3'. Het ruimtelijk beeld van de dijken wordt mede bepaald door de groene voorerven en het directe zicht vanaf de hoger gelegen dijken naar de voorerven van de als 'Wonen - 3' bestemde percelen. Daar waar mogelijk is rekening gehouden met een verruiming van de percelen in verband met de planontwikkeling. Deze bestemming is gericht op het vastleggen van de huidige situatie. Ook is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd, zodat op basis van de huidige situatie eventuele uitbreidingsmogelijkheden duidelijk zijn.

De bestemming 'Wonen - 4' is toegekend aan de reeds uitgewerkte delen van het plangebied waarbinnen uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. Hierbij zijn met name regels opgenomen ten aanzien van de maatvoering.

De bestemming 'Wonen - 5' is toegekend aan de voorziene parkrandwoningen in Vrouwenpolder. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Aangezien de percelen zodanig ruim zijn, is er hierbij voor gekozen om regels op te nemen ten aanzien van aan te houden afstanden van hoofdgebouwen tot aan de perceelsgrenzen, de oppervlakte respectievelijk inhoud van hoofdgebouwen, hoogtes en dergelijke. Het aantal parkrandwoningen bedraagt maximaal één per bouwvlak. Daarnaast is de ligging en de maatvoering van de erfbebouwing vastgelegd met name gezien de bijzondere ligging aan het park en het water.

Woningsplitsing is in geen geval toegestaan binnen de woonbestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat het aantal woningen toe kan nemen.

Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

In de bestemmingsomschrijving is een regeling opgenomen voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor de grondgebonden woningen. Wat hieronder dient te worden verstaan, volgt uit de begrippen in combinatie met de regeling zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

De regeling bevat ook een kwalitatief criterium waaruit volgt dat het beroep of de activiteit geen afbreuk mag doen aan de ruimtelijke uitstraling van de woning en de woonomgeving. Omdat de toetsing aan dit criterium sterk zal afhangen van de omstandigheden en de feiten van het concrete geval, is het onwenselijk dit criterium in het bestemmingsplan verder uit te werken.

Uit te werken bestemming voor Wonen (W-U-1, W-U-2 en W-U-3)

Ten behoeve van de ontwikkeling van de resterende woongebieden in Lagewei is voor de betreffende gronden de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 1' en 'Wonen - Uit te werken - 2' opgenomen, met uitwerkingsplicht ex artikel 3.6 van de Wro. Ten behoeve van de ontwikkeling van het woongebied in Vrouwenpolder is voor de betreffende gronden de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 3' opgenomen, met uitwerkingsplicht ex artikel 3.6 van de Wro.

De gronden met de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 1' zijn bestemd voor het wonen in de vorm van gestapelde woningen en grondgebonden woningen (en in samenhang daarmee voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten), alsmede voor bijbehorende voorzieningen.

De gronden met de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 2' zijn bestemd voor het wonen in de vorm van gestapelde woningen en voor bijbehorende voorzieningen.

De gronden met de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 3' zijn bestemd voor het wonen in de vorm van gestapelde woningen en grondgebonden woningen (en in samenhang daarmee voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten), alsmede voor bijbehorende voorzieningen. Daarnaast is nabij de entree van Vrouwenpolder door middel van de toepassing van de aanduiding 'maatschappelijk' ook ruimte gereserveerd voor het realiseren van niet-woonfuncties. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden in dit gebied een brede (basis)school te realiseren.

In de regeling zijn uitwerkingsregels opgenomen, welke betrekking hebben op het programma, de bebouwing, de stedenbouwkundige opzet, de ontsluiting, groen en water. De gewenste ruimtelijke hoofdstructuur van het plangebied is op de verbeelding vastgelegd door de opname van de reeds bekende verkeersstructuur en de belangrijke water- en groenzones.

Maatschappelijk

Aan de gronden voor de voorzieningen in het zuidoostelijk deel van het plangebied, is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. Deze bestemming maakt de realisering en uitbreiding van de scholen, sportvoorzieningen, jeugdvoorzieningen, de kerk, maatschappelijke dienstverlening zoals fysiotherapie, maar ook wegen, pleinen, parkeren, groen en dergelijke mogelijk. De gebouwen, uitgezonderd de tijdelijke gebouwen en verdiepte parkeer- en stallingsruimte, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangegeven kaders (bouwvlakken), waarbij de bouwmogelijkheden zijn opgenomen in de bij dit plan behorende verbeelding (regels en plankaart). Voor de overige delen binnen de bestemming zijn nutsvoorzieningen, bergingen en paviljoens van ten hoogste 4 m hoog toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 30 m².

Gemengd

Een strook aan de westzijde van het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd'. In dit deel zijn bedrijven, (commerciële) dienstverlening en kantoren voorzien. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn opgenomen in de bij dit plan behorende verbeelding (regels en plankaart). De locatie waar gebouwen mogen worden gerealiseerd worden in het voorliggende bestemmingsplan voorzien van globale bouwvlakken. Wanneer de gebouwen gerealiseerd zijn en het later te herziene bestemmingsplan voor dit gebied wordt opgesteld zal een op het beheer gerichte regeling worden toegepast waarbij de gerealiseerde gebouwen worden voorzien van een bouwvlak. Het bouwvlak zal dan ook kleiner worden.

Groen

Het centrale groen- en recreatiegebied, gelegen langs het provinciale fietspad dat een functie als wijkpark krijgt, heeft de bestemming 'Groen' met de nadere aanduiding 'park' toebedeeld gekregen. Deze regeling is grotendeels afgestemd op de vigerende regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied-Oost en biedt ruimte aan onder meer beplantingen, grasveld en water alsmede het recreatief gebruik hiervan met bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - kleinveetuin' zijn de gronden tevens bestemd voor het houden van kleinvee. Binnen deze bestemming zijn eveneens de openbare groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen die verspreidt over het plangebied voorkomen opgenomen. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

Water

Binnen de bestemming 'Water' zijn watergangen opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan. Binnen de overige bestemmingen is eveneens water toegestaan. De beschermingszones van de hoofdwatergangen zijn voorzien van een passende dubbelbestemming.

Tuin

Deze bestemming is gebruikt voor de voor- en zijtuinen behorende bij de woningen (bestemming 'Wonen - 3') en voor een aantal andere gronden waarvoor in het kader van dit bestemmingsplan geen gebouwen worden toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Verkeer

De rondom het plangebied aanwezige hoofdverkeerswegen/stroomwegen inclusief bijbehorende voet- en fietspaden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale hoogtemaat opgenomen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting.

Verkeer - Verblijfsgebied

Wegen met een verblijfsfunctie (over het algemeen 30 km/h-wegen) daarentegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze laatste is gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is een aantal speelplekken specifiek aangeduid. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale hoogtemaat opgenomen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting.

Leidingen (dubbelbestemmingen)

Langs de Kilweg ligt een tweetal planologisch relevante leidingen. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leidingen zijn verankerd in de regels. Door deze regeling worden bouwwerkzaamheden en de in de regels genoemde aanlegactiviteiten getoetst aan de belangen verbonden aan de betrokken leiding.

De externe veiligheidsaspecten van de natgastransportleiding en de waterstofleiding worden niet geregeld via deze dubbelbestemming. Deze aspecten zijn in het bestemmingsplan verwerkt door bij de bestemmingslegging waarbij gevoelige functies (zoals woningen en scholen) mogelijk worden gemaakt de hiervoor geldende afstanden aan te houden.

Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is voorzien in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden.

Waterstaat (dubbelbestemming)

Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de hoofdwatergangen. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning van het plan afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

In verband met de aanwezigheid van een regionale waterkering (Middeldijk) is aan enkele bestemmingen een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend, waardoor de belangen van de dijkbeheerder worden veiliggesteld. Binnen deze zone 'Waterstaat - Waterkering' is de Keur van kracht. Alle bouw- en graafwerkzaamheden zijn verboden en dienen te worden getoetst door het waterschap of deze de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, voordat ontheffing van de Keur wordt afgegeven.

7.4 Handhaving

In de gemeentelijke handhavingsnota wordt aandacht besteed aan de handhaving van de bouwregelgeving zoals opgenomen in de Woningwet (Bouwbesluit en bouwverordening) en de handhaving van bestemmingsplannen op basis van de Wro. In zijn algemeenheid wordt hierin aangegeven dat handhaving zorgt voor de geloofwaardigheid en legitimiteit van beleid en regels, rechtsverwezenlijking, het beschermen van kwetsbare (openbare en private) belangen en het verwezenlijken van de achterliggende doelen (bijvoorbeeld leefbaarheid, veiligheid) die met wet- en regelgeving beoogd worden.

De nota geeft een aantal algemene uitgangspunten voor handhaving, mede op basis van een voorafgaande risicoanalyse en prioriteitenstelling. Deze uitgangspunten hebben betrekking op onder andere bestaande ongewenste situaties, waarbij wordt aangegeven dat onder meer bestemmingsplannen een duidelijk ruimtelijk kader scheppen waaraan ieder bouwplan of illegaal bouwwerk wordt getoetst. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de volgorde van aanpak van handhavingsgevallen, het stilleggen van illegale bouwwerkzaamheden, de kwaliteit van de openbare ruimte, welstandsexcessen en vermeend vergunningsvrij bouwen.

De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee voornamelijk om de regels betreffende het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wro bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Dit betekent dat de vestiging van niet in de diverse bestemmingsomschrijvingen genoemde functies in beginsel niet mogelijk is. De regels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven.

Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft bouw- en woningtoezicht hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt een handhavingstraject ingezet. Als sluitstuk op het handhavingsinstrumentarium is het overtreden van een aantal verbodsregels aangeduid als strafbaar feit (economisch delict). Hierdoor behoort strafrechtelijk optreden op grond van de Wet op de economische delicten tot de mogelijkheden.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de bouwgrondontwikkeling van Lagewei-Vrouwenpolder zijn exploitatieberekeningen opgesteld. De locatie Campus, met onder andere schoolgerelateerde functies, maakt deel uit van de grondexploitatie Lagewei. In de grondexploitaties is rekening gehouden met kosten voor verwerving, sloopwerkzaamheden, bouw- en woonrijp maken, overige infrastructurele voorzieningen, planontwikkelingskosten en overige uitgaven (bijvoorbeeld afdracht ten behoeve van de regio en planschade).

Aan de opbrengstenkant is uitgegaan van grondopbrengsten voor woningbouw, sociale maatschappelijk voorzieningen en bedrijven. In totaal wordt rekening gehouden met de bouwgrondontwikkeling van 985 woningen, waarvan er al 374 gerealiseerd zijn of in aanbouw zijn. In totaal wordt circa 37.000 m² aan voorzieningen toegevoegd. Ten behoeve van werkgelegenheid wordt circa 20.000 m² grond uitgegeven. De grondopbrengsten zijn op basis van de huidige marktomstandigheden bepaald en uitgefaseerd.

Het resultaat van de grondexploitatie Lagewei, waarvan de Campus deel uitmaakt, bedraagt circa € 8,5 miljoen negatief per 01-01-2010 (Netto Contante Waarde). In 2009 is een voorziening getroffen van € 6,5 miljoen. Deze voorziening is in 2010 verhoogd met circa € 2 miljoen.

Het resultaat van de grondexploitatie Vrouwenpolder bedraagt circa € 6,5 miljoen positief per 01-01-2010 (Netto Contante Waarde).

De grondexploitatie is in beginsel een gemeentelijke aangelegenheid. Dit wil zeggen dat ervan uit wordt gegaan, dat de gemeente alle benodigde gronden verwerft, deze bouwrijp maakt, bouwrijpe kavels uitgeeft en de openbare ruimte inricht. Daarnaast draagt de gemeente zorg voor de aanleg van infrastructurele werken, zoals rotondes, fietspaden etc. Het risico bestaat echter dat een aantal grondeigenaren de voorkeur geeft aan zelfrealisatie en dat de gemeente geen overeenstemming weet te bereiken over een exploitatiebijdrage. Om kostenverhaal in zo'n geval veilig te stellen zal een exploitatieplan moeten worden opgesteld.

Zowel voor de ontwikkeling van Lagewei als de ontwikkeling van Vrouwenpolder zijn percelen van derden benodigd. Ondanks intensieve onderhandeling verwacht de Gemeente Barendrecht niet tijdig over de gronden te beschikken. Derhalve is een exploitatieplan opgesteld om kostenverhaal veilig te stellen.

Daarnaast dient de gemeente op basis van artikel 6.13 Wro een exploitatieplan vast te stellen indien zij eisen wenst te stellen aan werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte en de wijze waarop deze werkzaamheden moeten worden verricht. Tevens kan de gemeente in een exploitatieplan regels stellen ten aanzien van tijdvakken waarbinnen de exploitatie zal plaatsvinden en eventueel een fasering opnemen van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen en zo nodig koppelingen hiertussen. Ook regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid kunnen worden opgenomen. Het gaat daarbij in ieder geval om regels over aantallen en situering van sociale huur- en sociale koopwoningen.

Onder andere vanwege bovenstaande redenen zal gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan een ontwerpexploitatieplan in procedure worden gebracht.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Inspraak- En Vooroverlegprocedure

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' heeft gedurende zes weken, van 11 maart tot en met 22 april 2010, ter inzage gelegen ten behoeve van inspraak onder de bevolking en de in de gemeente belanghebbende instanties. Tevens is het plan tegelijkertijd toegestuurd aan diverse overleginstanties in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. Op 25 maart 2010 is een inloopavond gehouden in de aula van het Dalton Lyceum in Lagewei. De ingediende inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak en overleg (zie Bijlage 16).

9.2 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' heeft gedurende zes weken, van 17 juni 2011 tot en met 28 juli 2011, ter inzage gelegen. De terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is volgens de wettelijke verplichtingen gepubliceerd in 'Blik op Barendrecht', de gemeentelijke website alsmede de Staatscourant. Daarbij is de mededeling gedaan dat een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen kon indienen bij de gemeenteraad. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Bijlage 1 Verkeersonderzoek Rondwegen

Bijlage 1 Verkeersonderzoek rondwegen

Bijlage 2 Verkeersstudie Ijsselmondse Knoop En Nieuw Rijerwaard

Bijlage 2 Verkeersstudie IJsselmondse Knoop en Nieuw Rijerwaard

Bijlage 3 Nadere Analyse Referentiesituatie

Bijlage 3 Nadere analyse referentiesituatie

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 5 Besluit hogere waarden

Bijlage 6 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 7 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'

Bijlage 7 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid Dcmr

Bijlage 8 Advies externe veiligheid DCMR

Bijlage 9 Risicoberekening Gastransportleiding Kema

Bijlage 9 Risicoberekening gastransportleiding KEMA

Bijlage 10 Aanvullend Advies Externe Veiligheid Dcmr

Bijlage 10 Aanvullend advies externe veiligheid DCMR

Bijlage 11 Verantwoording Van Het Groepsrisico

Bijlage 11 Verantwoording van het groepsrisico

Bijlage 12 Advies Vrr

Bijlage 12 Advies VRR

Bijlage 13 Bureauonderzoek Ecologie

Bijlage 13 Bureauonderzoek ecologie

Bijlage 14 Veldinventarisatie Vissen En Amfibieën

Bijlage 14 Veldinventarisatie vissen en amfibieën

Bijlage 15 Archeologisch Onderzoek Vrouwenpolder

Bijlage 15 Archeologisch onderzoek Vrouwenpolder

Bijlage 16 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 16 Nota inspraak en overleg