MFA Vrouwenpolder
Uitwerkingsplan - gemeente Barendrecht
Vastgesteld op 05-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het uitwerkingsplan 'MFA Vrouwenpolder' van de gemeente Barendrecht.
1.2 uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0489.BPWGO20120017-VI01 met de bijbehorende regels.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De regels van het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' zijn onverkort van toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
De regels van het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' zijn onverkort van toepassing op dit plan.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De regels van het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' zijn onverkort van toepassing op dit plan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
De regels van het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' zijn onverkort van toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De algemene regels van het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' zijn onverkort van toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsregels
De overgangsregels van het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' zijn onverkort van toepassing op dit plan.
Artikel 7 Slotregel
De regels worden aangehaald als: 'Regels van het uitwerkingsplan MFA Vrouwenpolder'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend uitwerkingsplan is het voornemen om een multifuctionele accommodatie in de wijk Vrouwenpolder te realiseren. Het inrichtingsvoorstel past binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' dat is vastgesteld op 31 januari 2012. Omdat ter plaatse de uit te werken bestemming 'Wonen - Uit te werken -3' met de nadere aanduiding 'maatschappelijk' geldt, is op basis van de benodigde onderzoeken een uitwerkingsplan opgesteld, waarbij de realisatie van de multifunctionele accommodatie (hierna MFA) juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Uitwerkingsgebied
Het uitwerkingsgebied ligt centraal in de wijk Vrouwenpolder (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1 ligging uitwerkingsgebied rood omkaderd.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren bouwplan. Vervolgens vindt in hoofdstuk 3 toetsing aan de voor het plan relevante (milieu)aspecten plaats. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de juridische regeling zoals deze is opgenomen. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Vrouwenpolder
De hoofdopzet van Vrouwenpolder wordt bepaald door de historische noord-zuidrichting in het gebied, het centrale carré en de middel dit uitwerkingsplan te realiseren MFA nabij de entree van de wijk. De wijk is door het raamwerk opgedeeld in herkenbare gebieden die elk een eigen signatuur en kwaliteit zullen krijgen.
De twee noordelijke gebieden worden volledig in laagbouw gerealiseerd. Woningen met een traditionele opbouw in twee lagen met kap vormen hier de boventoon. Alleen in de strook langs het park zijn modernere vrijstaande villa's aan de waterkant voorzien. De noord-zuidrichting is in het stratenpatroon dominant aanwezig. Tussen de dijk en de nieuwbouw is ruimte voor groen en water gereserveerd.
Het centrale carré, dat eigenlijk doorloopt tot aan de zuidgrens van het gebied, zal zowel ruimte voor gestapelde woningen als eengezinswoningen bieden. Hightech en duurzaam zijn de sleutelbegrippen voor de identiteit.
2.2 Mfa
Het entreegebied met de MFA vraagt (ook) nog om nadere studie. Dit deel van de wijk wordt beeldbepalend langs de hoofdentree vanaf de Kilweg. De zone tussen het park en het plein van het carré zal ruimte bieden aan zowel de MFA als aanvullende woningbouw. Het ligt voor de hand om te kiezen voor enige stapeling bij de entree. Daarnaast is bij de entree een (programmatische) verrijking van het beeld gewenst door toevoeging van bijzondere functies die onderdeel uitmaken van de MFA. De zone ten zuiden van dit gebied, tot aan de Kilweg leent zich ook goed voor gestapelde bebouwing met deels zicht op Park Lagewei en op de Zuidpolder. In samenhang met de aanliggende watergang ontstaat hier een modern beeld dat in noordelijke richting wordt voortgezet via de MFA naar de parkrandwoningen.
Er worden verschillende functies geclusterd en deze dienen tezamen een doorlopende leerlijn vorm te geven en elkaar inhoudelijk te versterken. Andere functies dienen inhoudelijke, dan wel ruimtelijke meerwaarde te genereren. Functies mogen elkaar niet 'bijten'.
In de MFA dient ruimtelijke efficiëntie te worden geboekt door het delen van ruimtes. Flexibiliteit van het gebouw is hiervoor een voorwaarde. Daarnaast betreft compartimentering een belangrijk aandachtspunt, in verband met verschillende gebruikstijden van delen van het gebouw.
De MFA heeft een voorbeeldfunctie op het gebeid van duurzaamheid (educatieaspect). Belangrijke aspecten van duurzaamheid zijn energie, water, materialen, afval, omgeving en binnenklimaat. Bij de realisatie van de MFA zullen betaalbare en beproefde technieken worden ingezet binnen het beschikbare budget.
2.3 Toetsing Aan Uitwerkingsregels
In het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' zijn aan de vestiging van de MFA voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de regels behorende bij de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 3'. In onderstaand kader zijn de voor de MFA relevante regels opgenomen.
Bestemming 'Wonen - Uit te werken - 3'
Bestemmingsomschrijving De voor ´Wonen - Uit te werken - 3´ aangewezen gronden zijn bestemd voor: b. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke voorzieningen; met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke parkeerverordening. Uitwerkingsregels Algemeen Burgemeester en wethouders werken de genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels: c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 16 m; i. het uitwerkingsplan dient voor advies voorgelegd te worden aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijmond. Stedenbouwkundige structuur Ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur gelden de volgende uitwerkingsregels: a. de historische structuur met lange lijnen in noord-zuidrichting dient herkenbaar te blijven in de nieuwe wijk door middel van zowel de bebouwingsstructuur als de hoofdopzet van het openbaar groen; b. de bebouwing dient primair gericht te zijn op de belangrijkste omringende ontsluitende wegen en deze ruimtelijk te begeleiden; c. centraal binnen het gebied dient door middel van bijzondere bebouwing en inrichting van het openbaar gebied een ruimtelijk accent te worden gerealiseerd; d. bebouwingsaccenten dienen de hoofdopzet van het plan te accentueren en/of de herkenbaarheid van afzonderlijke deelgebieden te versterken; e. relatief grote afstanden tussen voorgevels onderling en situering van voorgevels op ruime afstand van de perceelsgrens, dienen het tuinstedelijke en groene beeld van de wijk te benadrukken; f. het parkeren dient op korte afstand van de woning te worden geprojecteerd; g. bij uitwerking wordt voorzien in een interne, lusvormige ontsluitingsweg ten behoeve van het autoverkeer met een rijbaanbreedte van ten hoogste 6 m. Bouwregels Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels. Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp. |
Toetsing aan bestemming 'Wonen - Uit te werken - 3'
- Bestemmingsomschrijving:
De maatschappelijke functie van de MFA past binnen de kaders als gesteld onder de aanduiding 'maatschappelijk'. Tevens zal met het plan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen.
- Uitwerkingsregels:
Algemeen
De bouwhoogte van de MFA zal niet hoger worden dan 16 meter. Tevens zal het uitwerkingsplan voor advies worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Hiermee voldoet het plan aan de algemene uitwerkingsregels.
Stedenbouwkundige structuur
- a. De MFA zal passend worden gesitueerd in de bebouwingsstructuur van de nieuwe wijk. Hierdoor blijft de historische structuur met lange lijnen herkenbaar;
- b. De MFA wordt primair gericht op de omringende ontsluitende wegen;
- c. Door de bijzondere bouwvorm van de MFA wordt een ruimtelijk accent gerealiseerd;
- d. De bebouwingsaccenten van de MFA zijn in lijn met de karakteristiek van de omliggende bebouwing, waardoor de herkenbaarheid van het gebied wordt versterkt;
- e. De MFA zal op ruime afstand van de perceelsgrenzen worden gebouwd, zodat het ruimtelijke en groene beeld van de wijk wordt versterkt;
- f. Het plan zal voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waardoor de parkeerdruk op de aangrenzende gebieden minimaal blijft;
- g. De uitwerkingsregel als genoemd onder g is niet specifiek van toepassing op deze uitwerking.
- Bouwregels:
Dit uitwerkingsplan voorziet in de juridische regeling waarbinnen eisen zijn gesteld ten aanzien van de bouw van de MFA. Hiermee voldoet het plan aan de opgenomen bouwregel uit het moederplan 'Lagewei-Vrouwenpolder'.
- Afwijken van de bouwregels:
Het afwijken van de bouwregels is met dit uitwerkingsplan niet van toepassing.
Hoofdstuk 3 Sectorale Aspecten
3.1 Inleiding
De onderhavige onderzoeken zijn noodzakelijk voor het uitwerkingsplan in het algemeen. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de deelconclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de uitvoering van het plan in de weg staat.
3.2 Toetsing Aan Mer-wetgeving
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het uitwerkingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
3.3 Water
Watertoets
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In het uitwerkingsgebied wordt het waterbeheer gevoerd door het waterschap Hollandse Delta.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder, waarvan onderhavig plan een uitwerking is, is in overleg met het waterschap Hollandse Delta de watertoets doorlopen. Deze uitgevoerde watertoets is te vinden in het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder. Hieronder worden de belangrijkste uitgangspunten weergegeven.
Waterstructuur
Bij de beoogde ontwikkelingen in het gebied Lagewei-Vrouwenpolder wordt gestreefd naar een duurzaam waterbeheersysteem, waarbij de aanleg van voldoende open water, het verbeteren van de waterkwaliteit en het selectief afkoppelen van verhard oppervlak prioriteit krijgt. Hierbij wordt ermee rekening gehouden dat het water een bijdrage levert aan de beleving van het openbare gebied, waarbij het totale watersysteem moet voldoen aan de uitgangspunten voor beheer en onderhoud.
In de structuur van de beoogde wijk die is mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder is reeds rekening gehouden met de realisatie van de MFA. De benodigde watercompensatie voor de ontwikkelingen in het gebied, inclusief de realisatie van de MFA, is in de watertoets in het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder geborgd. Voor dit uitwerkingsplan hoeft dan ook niet apart de watercompensatie te worden geregeld.
In het uitwerkingsgebied wordt daarnaast een gescheiden rioolsysteem aangelegd waardoor wordt voldaan aan de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.
3.4 Ecologie
In het kader van bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' is onderzoek gedaan naar de aanwezige ecologische waarden. Hierbij is tevens veldonderzoek uitgevoerd. In onderstaande paragraaf zijn de conclusies van deze onderzoeken met betrekking tot het uitwerkingsgebied opgenomen.
Beoogde ontwikkelingen
Voor de bouw van de MFA moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het uitwerkingsgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Soortenbescherming
Het uitwerkingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van maatschappelijke voorzieningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het uitwerkingsgebied komen (naar verwachting) de volgende beschermde soorten voor:
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, wezel, hermelijn, bunzing, haas, konijn, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en woelrat bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |||
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus |
Conclusie
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
- Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
Het aspect ecologie staat de vaststelling van het uitwerkingsplan niet in de weg.
3.5 Wegverkeerslawaai
Beoogde ontwikkeling
Binnen het MFA wordt onder andere een onderwijsfunctie mogelijk gemaakt. Onderwijsvoorzieningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies. De locatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van diverse gezoneerde wegen. Akoestisch onderzoek dient daarom op grond van de Wgh uitgevoerd te worden.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. De onderwijsvoorziening betreft een basisschool en wordt overwegend tijdens de dagperiode (07.00 uur tot 19.00 uur) gebruikt. Daarom worden de avond- en nachtperiode niet betrokken in het onderzoek.
Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de kant van de weg. In de tabel is deze informatie voor de wegen rondom het uitwerkingsgebied weergegeven.
Tabel 3.1 Geluidszones gezoneerde wegen rondom ontwikkeling
Op grond van tabel 3.1 blijkt dat de ontwikkeling binnen de wettelijke geluidszone van de Rijksweg A29 en de Kilweg ligt.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van onderwijsgebouwen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). In onderhavige situatie is de woning binnenstedelijk gelegen, waardoor de uiterste grenswaarde 63 dB bedraagt. Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidszone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidszone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied, waarvoor een uiterste grenswaarde van 53 dB geldt. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
De gemeente Barendrecht heeft geluidsbeleid vastgesteld waarin de beleidsregels zijn vastgesteld bij het vaststellen van hogere waarden (Visie op het geluidsbeleid, DCMR/gemeente Barendrecht, november 2006). Hierin is opgenomen dat alleen ontheffing wordt verleend voor een hogere grenswaarde indien wordt voldaan aan het "stand-still" principe. Dit houdt in dat het percentage woningen dat een bepaalde geluidsbelasting ondervindt ten gevolge van wegverkeerslawaai, niet verder mag toenemen. Onderhavige ontwikkeling betreft geen bouw van nieuwe woningen, waardoor het "stand-still" principe niet van toepassing is.
30 km/h-wegen
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Voor de beoordeling van de geluidsbelasting langs de 30 km/h-wegen wordt gebruikgemaakt van de methode uit de rapportage Cumulatie en Saldobenadering die gebaseerd is op de 'methode Miedema'. Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Omdat de Wgh niet van toepassing is, wordt bij de berekening van de geluidsbelasting geen correctie ex artikel 110g Wgh toegepast.
Tabel 3.2 Beoordeling akoestisch klimaat volgens methode Miedema
Rondom de ontwikkeling zijn de volgende 30 km/h-wegen van belang:
- de Oude Trambaan;
- de Baanvakwei;
- de toegangsweg tot de wijk Vrouwenpolder.
Aftrek ex artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidsbelasting aan de normstellingen uit de Wgh, zoals in onderhavige situatie het geval is. Bij binnenwaardenberekeningen dient te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting exclusief de aftrek conform artikel 110g Wgh.
Uitgangspunten
Voor de ontwikkelingen is akoestisch onderzoek uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- meetvoorschrift geluidhinder 2006. Ten behoeve van de SRM II-methode is een akoestisch overdrachtsmodel opgesteld in het programma Geomilieu V1.91 van DGMR. Hierbij is gebruik gemaakt van het akoestisch model Lagewei-Vrouwenpolder dat voor het gelijknamige bestemmingsplan is gebruikt. In het model zijn alle relevante omgevingselementen meegenomen, zoals afschermende en/of reflecterende elementen, bodemgebieden en maaiveldverloop.
De gehanteerde invoergegevens zijn ontleend aan het akoestisch model Lagewei-Vrouwenpolder, welke is gebruikt voor het gelijknamige bestemmingsplan. Alle uitgangspunten die ten grondslag liggen aan dit akoestische model zijn opgenomen in de rapportage 'Barendrecht, Akoestisch onderzoek Lagewei-Vrouwenpolder' van RBOI (projectnummer 048900.1534400) van 4 mei 2011. In tabel 3.3 en 3.4 is een overzicht gegeven van de belangrijkste invoergegevens voor de voor dit onderzoek relevante wegen. Een overzicht van alle invoergegevens is terug te vinden in bijlage 1.
Tabel 3.3 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal), maximum snelheid en wegdektype
Tabel 3.4 Voertuigverdeling dagperiode
*lv=langzaam verkeer, mv=middelzwaar verkeer, zv=zwaar verkeer
Ruimtelijke gegevens en gegevens MFA
In de geluidsberekeningen is rekening gehouden met alle relevante gebouwde ruimtelijke objecten in de omgeving en de aanwezigheid van reflecterend (bijvoorbeeld verhard oppervlak of water) of absorberend (bijvoorbeeld zandgrond of grasland) bodemgebied. Tevens zijn de maaiveldfluctuaties en hoogteliggingen van ruimtelijke objecten meegenomen. De basisgegevens van het digitale terreinmodel (DTM) en de vectorbestanden ten aanzien van aanwezige bebouwing en bodemgebieden zijn ingekocht bij iDelft.
Op basis van een dxf-ondergrond is de uiterste bebouwingsgrens van de ontwikkelingslocatie ingevoerd. Hierbij is sprake van een worstcase situatie. Om de hoogte van de geluidsbelasting op de bebouwingsgrenzen te kunnen bepalen is op een aantal plaatsen op deze grens een waarneempunt geplaatst. De maximale bebouwingshoogte bedraagt 16 m. In het 'Programma van eisen – MFA Vrouwenpolder' (3P Netwerkpartners i.s.m. gemeente Barendrecht, 2012) is opgenomen dat maximaal twee bouwlagen bestemd zullen zijn voor onderwijsruimten, te weten de begane grond en de eerste verdieping. Derhalve liggen de waarneempunten op 1,5 m en 4,5 m.
Sectorhoek en reflecties
Het maximum aantal reflecties waarmee de berekeningen zijn uitgevoerd bedraagt 1 reflectie en een sectorhoek van 2° conform de aanbeveling van de projectgroep Vergelijkend Onderzoek Akoestische Bureaus (VOAB). In deze projectgroep VOAB zijn afspraken gemaakt om de onderlinge verschillen in rekenprogrammatuur te minimaliseren.
Onderzoek en resultaten
Een overzicht van alle resultaten is opgenomen in bijlage 2. Hieronder worden de belangrijkste conclusies kort toegelicht.
Resultaten A29
Op basis van SRM II-berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de A29 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de westelijke bebouwingsgrens overschrijdt. Dit geldt bij een waarneemhoogte van 4,5 m. De geluidsbelasting bij deze waarneemhoogte bedraagt 49 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh). De uiterste grenswaarde (53 dB) wordt niet overschreden.
Resultaten Kilweg
Op basis van SRM II-berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Kilweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de zuidelijke bebouwingsgrens overschrijdt. Dit geldt zowel bij een waarneemhoogte van 1,5 meter als bij een waarneemhoogte van 4,5 m. De maximale geluidsbelasting bedraagt 50 dB bij een waarneemhoogte van 4,5 m (inclusief aftrek artikel 110g Wgh). De uiterste grenswaarde (63 dB) wordt niet overschreden.
Resultaten Oude Trambaan (niet gezoneerd)
Op basis van SRM II-berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Oude Trambaan maximaal 46 dB bedraagt (exclusief aftrek artikel 110g Wgh). Deze geluidsbelasting wordt op basis van de methode Miedema als 'goed' beoordeeld.
Resultaten Baanvakwei (niet gezoneerd)
Op basis van SRM II-berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Baanvakwei maximaal 39 dB bedraagt (exclusief aftrek artikel 110g Wgh). Deze geluidsbelasting wordt op basis van de methode Miedema als 'goed' beoordeeld.
Resultaten toegangsweg Vrouwenpolder (niet gezoneerd)
Op basis van SRM II-berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Baanvakwei maximaal 57 dB bedraagt (exclusief aftrek artikel 110g Wgh). Deze geluidsbelasting wordt op basis van de methode Miedema als 'matig' beoordeeld.
Gecumuleerde geluidsbelasting
De hoogste gecumuleerde geluidsbelasting op de uiterste bebouwingsgrens bedraagt 58 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh). Deze waarde is lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 65 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh van 2 dB) voor een woning vanwege uitsluitend één weg. Hieruit kan worden geconcludeerd dat cumulatie van geluid niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Alle gecumuleerde waarden per waarneempunt zijn opgenomen in bijlage 2.
Conclusie
Op basis van de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van verkeer op de A29 en de Kilweg. Het nemen van maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van de beoogde ontwikkeling te reduceren stuit op bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige, landschappelijk of financiële aard. Daarnaast is op de wegen die een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde veroorzaken, al een geluidsreducerend wegdektype toegepast. De uiterste grenswaarde van 53 dB voor de A29 en 63 dB voor de overige wegen wordt niet overschreden. Daarom dienen voor beide geluidsbronnen hogere waarden vastgesteld te worden. In tabel 3.5 is een overzicht opgenomen van de vast te stellen hogere waarden.
Voor de niet gezoneerde 30 km/h wegen geldt dat alleen ten gevolge van wegverkeer op de nieuwe toegangsweg Vrouwenpolder de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden (maximaal 57 dB). Deze is als 'matig' beoordeeld. Hieruit wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Ingevolge de Wgh hoeven (en kunnen) voor deze wegen geen hogere waarden te worden vastgesteld.
Tabel 3.5 Hogere waarden
Voor onderwijsgebouwen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, dient (ingevolge het bouwbesluit) het binnenwaardeniveau te worden gewaarborgd. Voor onderwijsgebouwen is dit 28 dB in de verblijfsruimten (zoals de leslokalen). In de overige ruimten geldt een binnenwaarde van 33 dB.
Ook dient vanwege de niet-zoneplichtige wegen (Middeldijk, Oude Trambaan, Baanvakwei, Zichtwei) het binnenniveau te worden gewaarborgd conform het Bouwbesluit indien de geluidsbelasting meer dan 48 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) bedraagt.
De binnenwaarden worden berekend op basis van de gecumuleerde geluidsbelastingen exclusief aftrek artikel 110g Wgh. De gecumuleerde waarde bedraagt maximaal 58 dB.
3.6 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 3.6 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het uitwerkingsgebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek
Voor het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder, waar voorliggende plan een uitwerking van is, is reeds het effect op de luchtkwaliteit ter plaatse van het uitwerkingsgebied onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder.
Op basis van dit uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de maatgevende wegen ruimschoots beneden de grenswaarden liggen. Aangezien direct langs de wegen wordt voldaan aan bovengenoemde voorwaarden zal dit ook in het uitwerkingsgebied het geval zijn. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen namelijk af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Ook wanneer apart rekening wordt gehouden met bijdrage aan de luchtkwaliteit vanwege de nabijgelegen A29 (met een kans op dubbeltelling) wordt aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
3.7 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies:
- ter plaatse van de milieugevoelige functies een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van een MFA mogelijk. Een dergelijke inrichting is enerzijds milieugevoelig en anderzijds milieuhinderlijk. Bij deze ontwikkeling moet dus rekening worden gehouden met bestaande en beoogde bedrijvigheid en woningen in de omgeving.
Ten westen van het uitwerkingsgebied ligt het bedrijventerrein Kilweg-noord. Op dat bedrijventerrein is de vestiging van bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan waarvoor een richtafstand geldt van 100 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Aangezien de afstand tot de beoogde MFA circa 390 m bedraagt, wordt ruim aan deze richtafstand voldaan. In de omgeving van het uitwerkingsgebied zijn verder geen bedrijven gelegen die van invloed kunnen zijn op de leefomgevingskwaliteit ter plaatse van het uitwerkingsgebied.
Met het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder worden ten westen van het uitwerkingsgebied, aansluitend op het bedrijventerrein Kilweg-noord bedrijfs- en katoorruimte mogelijk gemaakt. Ter plaatse zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' mogelijk met een bijbehorende richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Het uitwerkingsgebied ligt op circa 260 m afstand van deze beoogde bedrijfsactiviteiten. Dit is ruim buiten de richtafstand. De beoogde bedrijfsactiviteiten vormen dus geen belemmering voor de beoogde MFA.
De beoogde activiteiten binnen het uitwerkingsgebied behoren zelf tot categorie 2 met een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied, waarbij het aspect geluid bepalend is. Het speelterrein of schoolplein, waar kinderen buiten kunnen spelen, is de meest voorkomende bron van geluid naar de omgeving. Door de aanwezigheid van drukke doorgaande wegen als de Kilweg en de A29 en het bedrijventerrein Kilweg-noord is het omliggende gebied van de beoogde MFA ook na realisatie van de beoogde woningbouw te categoriseren als gemengd gebied, waardoor de richtafstand van 10 m geldt. Bij de indeling binnen het uitwerkingsgebied en bij de ontwikkelingen van het gebied rondom het uitwerkingsgebied wordt rekening gehouden met deze zonering.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling en de omliggende woningen is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
3.8 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Inrichtingen
In de omgeving van het uitwerkingsgebied bevindt zich de Bevi-inrichting Shell tankstation Ziedewij (Middelweg 3). Het gaat om een lpg-tankstation met een vergunde doorzet van 1.000 m³ lpg per jaar. Voor deze inrichting geldt een afstand tot de PR 10-6-contour van 45 m en een invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 m. Het uitwerkingsgebied ligt op ruim 300 m afstand van deze inrichting. Dit is ruim buiten het invloedsgebied. De aanwezigheid van de risicovolle inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Over de Kilweg, die ten zuiden van het uitwerkingsgebied ligt, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De aard en de frequentie van dit vervoer zijn zodanig dat er geen sprake is van risico's in de omgeving van de weg. Daarnaast ligt het uitwerkingsgebied op ruim 100 m van deze weg.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden van het uitwerkingsgebied, parallel aan de Kilweg, liggen twee buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze leidingen zijn weergegeven in onderstaand figuur.
Figuur 3.1 Buisleidingen en lpg-station in de omgeving van het uitwerkingsgebied (bron: www.risicokaart.nl)
In tabel 3.7 zijn de kenmerken van beide leidingen weergegeven.
Tabel 3.7 Kenmerken leidingen
type leiding | diameter (inch) | druk (bar) | PR 10-6 (m) | invloedsgebied GR(m) | zakelijk rechtstrook |
waterstofleiding Air products | 6 inch | 40 bar | 0 m | 100 m | 5 m |
natgasleiding NAM | 12 inch | 110 bar | 0 m* | 150 m | 5 m |
* Na toepassing van maatregelen.
Waterstofleiding
Ten zuiden van de Kilweg is een buisleiding voor het vervoer van waterstof gelegen die wordt beheerd door Air products. DCMR Milieudienst Rijnmond heeft ten behoeve van het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder een advies gegeven over het aspect externe veiligheid waarin is aangegeven dat de waterstofleiding geen relevante risicobron is.
De ontwikkeling van de multifunctionele accommodatie vindt plaats buiten de PR-contour en buiten het invloedsgebied van deze leiding. Er is geen sprake van een GR als gevolg van deze leiding.
Natgasleiding
Ten noorden van de Kilweg ligt een zogenaamde natgasleiding die wordt beheerd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).
De ontwikkeling van de multifunctionele accommodatie vindt plaats buiten de PR-contour en buiten het invloedsgebied van deze leiding. Aan deze natgasleiding worden maatregelen getroffen om aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor andere delen van Lagewei- Vrouwenpolder te kunnen voldoen. De ontwikkeling van de multifunctionele accommodatie is ook getoetst aan het “Kwetsbaarheidzonemodel” van de VRR. Daaruit is gebleken dat er geen aanvullende maatregelen nodig zijn met betrekking tot het worstcase scenario (hitte) van de natgasleiding. Het ontwerp-uitwerkingsplan is om die reden dan ook niet aan de VRR voorgelegd.
Toekomstige ontwikkelingen
De Kilweg die ten zuiden van het uitwerkingsgebied loopt zal naar verwachting in 2013 worden verbreed. Ten behoeve van de verbreding zal de natgasleiding moeten worden verlegd naar de zuidzijde van de Kilweg. Dit betekent dat de natgasleiding verder van het uitwerkingsgebied af komt te liggen. Dit heeft een gunstige invloed op de hoogte van groepsrisico van de natgasleiding.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
3.9 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Ter plaatse van het uitwerkingsgebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. In aanvulling op eerder uitgevoerde onderzoeken is een historisch onderzoek uitgevored door Koenders en Partners (d.d. 3 december 2012). Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de locatie wordt aangemerkt als onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit staat hierdoor de vaststelling van het plan niet in de weg.
3.10 Archeologie
Beleidskader
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Archeologische verwachting
Het uitwerkingsgebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waardenkaart Barendrecht wordt aan de locatie een redelijk hoge archeologische verwachting toegekend. Conform het Bestemmingsplan 'Lagewei/Vrouwenpolder' geldt voor deze locatie een bouwregeling en een aanlegvergunning (nu: omgevingsvergunning) voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m2. Binnen de contouren van het uitwerkingsgebied zijn nog geen archeologische vindplaatsen bekend.
Rond het jaar 1000 werden de veengebieden op IJsselmonde ontgonnen. Door het graven van sloten werd het veen ontwaterd waardoor het gebied geschikt werd voor bewoning en landbouw. De oudste middeleeuwse bewoningssporen vinden we in het hart van IJsselmonde op een veenondergrond. Vindplaatsen uit de 11e - 13e eeuw in Barendrecht kennen we uit Bijdorp en uit Vrijenburg. Door het inklinken van de bodem als gevolg van het ontwateren van het veen kwamen de ontgonnen gebieden zo laag te liggen dat ze op den duur door dijken beschermd moesten worden tegen binnendringend water. Op den duur ontstond in het centrale deel van IJsselmonde een grote polder, de Riederwaard. De voortgaande klink van het veengebied zorgde er uiteindelijk voor dat de bewoning daar tot een eind kwam en zich naar het zuiden, richting Maas, verplaatste. Het plangebied Lagewei-Vrouwenpolder met daarin onderhavig uitwerkingsgebied MFA Vrouwenpolder maakte in de Late Middeleeuwen deel uit van de Riederwaard. De oudst bekende vermelding van de Riederwaard dateert uit 1214. In de periode 1373-1375 gaat de Riederwaard als gevolg van overstromingen verloren. In de eeuwen die volgden op de rampjaren werd het overstroomde land in fasen weer ingedijkt. De Zuidpolder, waar Lagewei- Vrouwenpolder deel van uitmaakte, is pas rond 1650 ontstaan, zo'n 275 jaar na de ondergang van de Riederwaard. Het dijkenstelsel om de Riederwaard ligt ten zuiden en ten zuidwesten van onderhavig uitwerkingsgebied.
Uit onderzoek in en in de omgeving van het uitwerkingsgebied blijkt dat er archeologische waarden uit de prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn te verwachten. Het onderzoek dat is uitgevoerd ging uit van de verstoring door de geplande woonwijk. Op basis van die verstoring (geschat op maximaal 1 m beneden maaiveld) is het gebied vrijgegeven en was vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Dit is gebaseerd op het grotendeels ontbreken van archeologische indicatoren en het gegeven dat de bovenste 1,5 m bestaat uit een laat-middeleeuws overstromingsdek.
In de diepere ondergrond kunnen vindplaatsen uit de steentijd (Neolithicum) aanwezig zijn. Resten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd zijn potentieel te vinden langs (verlande) waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied.
In de rest van het uitwerkingsgebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de latere prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein projectgebied (kleiner dan 200 m2), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Met betrekking tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek heeft het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) advies uitgebracht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Conclusie
Voor het gehele uitwerkingsgebied geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 1,5 m beneden maaiveld. Deze regeling is opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'.
3.11 Cultuurhistorie
Nota Belvedère (1999)
De Alblasserwaard en Vijfheerenlanden zijn door het Rijk aangewezen als Belvedèregebied. In de Nota Belvedère pleit het Rijk ervoor cultuurhistorische kwaliteit te integreren met ruimtelijke ontwikkelingen.
In plaats van een op behoud en bescherming gericht beleid, wil het Rijk cultuurhistorische elementen een plaats geven in een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Ruimtelijke ordening kan ertoe bijdragen dat de betekenis van cultuurhistorische elementen en structuren groter wordt, door ze in te passen of een nieuwe functie te geven. Een en ander is mede van belang om de recreatieve belevingswaarde van die elementen en gebieden te versterken.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)
De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.
Figuur 3.2. Cultuurhistorische waarden (bron: CHS provincie Zuid-Holland)
Onderzoek en conclusie
Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 3.2) is te zien dat voor het uitwerkingsgebied geen cultuurhistorische waarden gelden. Het aspect cultuurhistorie staat de vaststelling van het uitwerkingsplan niet in de weg.
3.12 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 4 Juridische Regeling
Het uitwerkingsplan MFA Vrouwenpolder maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder'. De regels van het bestemmingsplan Lagewei-Vrouwenpolder zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in het voorliggend uitwerkingsplan.
Bestemmingsvlakken
In dit plan wordt gebruik gemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Bestemmingsregelingen
Voor het plan geldt dat wordt verwezen naar de regels van het moederplan 'Lagewei-Vrouwenpolder'. Omdat dit uitwerkingsplan onderdeel uit gaat maken van het moederplan, ligt het voor de meeste regels ook niet voor de hand om af te wijken van de bepalingen in het moederplan. Aanvullende regels kunnen ook worden gesteld binnen de juridische kaders die in het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' zijn toegestaan.
Voor de overige bestemmingen geldt dat het bestemmingsplan 'Lagewei-Vrouwenpolder' onverkort van toepassing is.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente Barendrecht is grondeigenaar voor de locatie waar het MFA wordt gerealiseerd. De investeringskosten voor de school en de gymnastiekvoorziening zijn – na de vaststelling van het IHP 2011- in de begroting opgenomen. Bij de bovengenoemde investeringsbedragen voor de school en de gymzaal is ook rekening gehouden met de aanleg en inrichting van het schoolplein. De aanlegkosten voor infrastructuur en omgeving zijn opgenomen in de grondexploitatie van Vrouwenpolder. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee gewaarborgd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Gelet op de aard van het plan (zijnde een uitwerkingsplan) is ervan afgezien om het voorontwerp van het uitwerkingsplan voor de inspraak ter visie te leggen en overleg met instanties te voeren. Vanzelfsprekend is het uitwerkingsplan wel - als ontwerp - ter visie gelegd. Tijdens deze ter visie legging zijn geen zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Invoergegevens Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Invoergegevens akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Resultaten Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Resultaten akoestisch onderzoek