Herontwikkeling Hemschool
Bestemmingsplan - gemeente Drechterland
Vastgesteld op 26-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het Bestemmingsplan Herontwikkeling Hemschool met identificatienummer NL.IMRO.0498.BPHemschool-VG01 van de gemeente Drechterland;
1.2 het bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlage;
1.3 aan-huis-verbonden beroep
het door ten minste één lid van het betreffende huishouden uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 bed & breakfast
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, in een woning en bestaande bijbehorende bouwwerken, waarbij het wonen als de hoofdfunctie behouden blijft en waarbij tevens dient te zijn voldaan aan het gestelde voor bed & breakfast in de Beleidsregels Verblijfsrecreatie, vastgesteld op 18 oktober 2016, dan wel de geldende Beleidsregel(s) voor bed & breakfast op het moment van aanvraag van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;
1.5 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, niet zijnde overkapping;
1.6 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.7 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.8 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.9 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.10 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.11 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.12 druiplijn
de lijn die van onderen het dak begrenst;
1.13 erf- en terreinafscheiding
bouwwerk op of in de directe nabijheid van een erfgrens bedoeld om een erf, tuin of terrein af te scheiden;
1.14 erker
een ruimte als uitbreiding van een ruimte of ander vertrek in een gebouw, die buiten de gevel uitsteekt en in open verbinding staat met het bedoelde vertrek. De buitenzijde wordt begrensd door kozijnen;
1.15 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.16 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van bioscoopvoorstellingen, markten als bedoeld in artikel 150, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van de APV, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties en activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.2 en 2.3.3.1 van de APV. Onder evenement wordt tevens verstaan een herdenkingsplechtigheid, een braderie, een optocht niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2 APV op de weg, een feest, een muziekvoorstelling of een wedstrijd op of aan de weg;
1.17 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.18 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 gevelbreedte
de breedte van een naar de weg gekeerde zijde van een hoofdgebouw;
1.20 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.21 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonende personen of groep van personen, die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, een woonkamer, sanitaire voorzieningen en de entree, en waarbij tevens tussen deze personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat (gezin of samenlevingsverband);
1.22 huisvesting buitenlandse werknemers
het huisvesten van arbeidsmigranten, die hier op grond van een EU-paspoort of een tewerkstellingsvergunning legaal tijdelijk werkzaam zijn en hun hoofdverblijf elders hebben;
1.23 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.24 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 'Lijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten' geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel en geen prostitutie zijnde, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.25 kleinschalige duurzame energiewinning
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.26 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.27 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de Structuurvisie landschap, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.28 levensloopbestendige woning
een woning die geschikt is of eenvoudig geschikt is te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners;
1.29 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.30 ondergeschikte horeca
horeca-activiteiten, waarvoor een drank- en horecavergunning niet noodzakelijk is, die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een nevenactiviteit en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;
1.31 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.32 paardenbak
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.33 peil
indien op het land wordt gebouwd:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus ten hoogste 30 cm;
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien op of in het water wordt gebouwd:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.34 permanente bewoning
het (al dan niet tijdelijk) hebben van hoofdverblijf in een gebouw;
1.35 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen enige vergoeding;
1.36 recreatieve bewoning
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.37 restaurant en- of café-restaurant
een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden;
1.38 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 stacaravan
een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken;
1.40 verblijfsrecreatie
recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of recreatieverblijven;
1.41 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.42 webwinkel
een vorm van detailhandel waarbij het showen van producten en de transactie, volledig online geschiedt. Het ter plaatse afhandelen van gekochte goederen is wel toegestaan, met uitzondering van webwinkels in woningen waar geen afhaalpunt is toegestaan;
1.43 wonen
het wonen in een woning ten behoeve van de permanente bewoning;
1.44 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen samenlevingsverband;
1.45 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte gevelelementen;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken, erkers en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van technische installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grens van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.7 de bouwhoogte van een molen
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;
2.8 de doorvaarthoogte
tussen het bouwwerk en het hoogste toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is;
2.9 de doorvaartbreedte
tussen het bouwwerk en enig ander onderdeel daarvan, dan wel het talud of enig ander werk, en tussen het maximaal respectievelijk minimaal toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is;
2.10 lessenaarsdak
de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoge zijde van het dak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Cultuur En Ontspanning
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een speelgebied, met de daarbij behorende voorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
- b. water;
- c. bruggen, dammen en/of duikers en naar de aard daarmee gelijk te stellen kunstwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken en naar de aard daarmee gelijk te stellen groenvoorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
- b. fiets- en voetpaden;
- c. water;
- d. bruggen, dammen en/of duikers en naar de aard daarmee gelijk te stellen kunstwerken,
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder speelvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 Bestemmingsregels
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten en paden met hoofdzakelijk een functie ten behoeve van een goede doorstroming van het verkeer en de ontsluiting van de buurten;
- b. overige verkeers- en verblijfsvoorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers en naar de aard daarmee gelijk te stellen kunstwerken;
- c. groenvoorzieningen;
- d. water;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het aanleggen van wegen en paden of anderszins inrichten van het bestemmingsvlak, zodanig dat wegen uit meer dan twee rijstroken bestaan.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met:
- 1. aan-huis-verbonden beroepen;
- 2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in Bijlage 1 lijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. groenvoorzieningen;
- c. water,
met daaraan ondergeschikt:
- d. kleinschalige duurzame energiewinning,
met de daarbij behorende:
- e. parkeervoorzieningen;
- f. tuinen, erven en terreinen;
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan de in lid 6.1 sub a genoemde bedrijvigheid;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zodanig dat de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep of het bedrijf meer bedraagt dan 40 m²;
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw voor permanente en recreatieve bewoning;
- d. het gebruik van hoofdgebouwen voor meer dan één woning;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
- f. het gebruik van gronden voor de bouw en/of de aanleg van een paardrijdbak, tennisbaan of een zwembad met de daarbij behorende bouwwerken;
- g. het gebruik van woningen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers, welke geen huishouden vormen;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en/of (straat-)prostitutie;
- i. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- j. het gebruik van gronden en bouwwerken, indien er in of aan de woningen geen permanente voorzieningen voor het verblijfplaatsen van vleermuizen, in het bijzonder gewone dwergvleermuis, en ruige dwergvleermuis worden gerealiseerd en in stand gehouden.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 sub a in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed & breakfast.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
7.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
- b. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
- 1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- 2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- b. Vóórdat de lid 7.6, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
8.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
- b. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
- 1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- 2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- b. Vóórdat de lid 8.6, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregel
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- b. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen die langer duren dan twee dagen.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Overschrijding bouw en/of bestemmingsgrenzen
De bouwgrenzen mogen, in afwijking van het op de verbeelding en/of in hoofdstuk 2 bepaalde, uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, veranda's, en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als goot- en kroonlijsten, gevellijsten, pilasters, plinten, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de desbetreffende bepalingen van de planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. het verschuiven van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en nadere aanduidingen, voor zover dit, ten gevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 3 meter mogen bedragen;
- b. het afwijken van maten met ten hoogste 10%, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met uitzondering van:
- 1. percentages
- 2. de maatvoering van bijbehorende bouwwerken
- 3. de op de verbeelding aangegeven aanduiding maximale goot- en bouwhoogte van ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)"
- c. de bouw van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen waarvan de oppervlakte van enig gebouw niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet mag bedragen dan 3,5 meter.
12.2 Uitzondering
De afwijking wordt niet verleend indien daardoor ernstige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeervoorzieningen
- a. Parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen in vrijstaande en dubbele woningen dienen te worden gerealiseerd op het eigen bouwperceel.
- b. Parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen in rijenwoningen dienen te worden gerealiseerd op het eigen bouwperceel achter het (verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw dan wel op gronden bestemd als 'Verkeer - Verblijf'.
- c. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht.
- d. Onder 'in voldoende mate' wordt verstaan de normering voor het parkeren opgenomen in het beleid verwoord in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW) dan wel het op het moment van het indienen van een aanvraag geldende rechtsopvolger van het ASVV 2012 (uitgave van het CROW).
- e. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub c en d, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- f. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub c en d:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of,
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het Bestemmingsplan Herontwikkeling Hemschool'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Drechterland heeft het planvoornemen om de locatie van de voormalige Hemschool te Hem te herontwikkelen naar een locatie die bestemd is voor zes woningen en speelvoorzieningen waarbij het woongenot van bestaande en nieuwe bewoners centraal staat. Wonen is op de locatie in het geldende bestemmingsplan Drechterland Zuid niet mogelijk, omdat de geldende bestemming 'Maatschappelijk' geen woonfunctie mogelijk maakt. Om woningen op deze locatie te kunnen realiseren zal de locatie doormiddel van een nieuw bestemmingsplan moeten worden herbestemd.
1.2 Plangebied
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij een tweetal percelen aan de Noorder Sluisstraat 31 te Hem. De ligging en begrenzing van het plangebied blijken uit de verbeelding van dit bestemmingsplan en globaal uit onderstaand figuur 1. De gronden waar de aanleg van het planvoornemen plaatsvindt, zijn kadastraal bekend als gemeente Venhuizen, sectie G, perceel 3909 en een deel van perceel 3910 (hierna: het plangebied). Figuur 2 maakt duidelijk waar de locatie binnen Hem is gelegen.
Figuur 1. Globaal plangebied (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 2. Ligging plangebied (Bron: Google Earth Pro)
1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid', vastgesteld op 24 juni 2013. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen als 'Maatschappelijk. Ook kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 2' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 3'. Navolgend figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan weer.
Figuur 3. Uitsnede plankaart behorende bij het bestemmingsplan 'Drechterland Zuid' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn op onderhavige gronden bestemd voor:
- a. gebouwen en overkappingen, ten behoeve van een maatschappelijke voorziening;
- b. bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals bedoeld in bijlage 1 van het geldende bestemmingsplan,
met daaraan ondergeschikt:
- c. kleinschalige duurzame energiewinning;
- d. wegen en paden;
- e. water,
met de daarbij behorende:
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
1.4 Leeswijzer
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hier de beeldkwaliteit uiteengezet. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
In de bestaande situatie staat er op de planlocatie een school. De Hemschool staat sinds de zomer van 2016 leeg, nadat de school steeds minder leerlingen trok. Het schoolgebouw staat in het noordelijke deel van het plangebied. In het zuidelijke deel van het plangebied ligt een sportveldje dat aan weerskanten omsloten is met een hoog hekwerk. Voor de school staan enkele uit baksteen opgetrokken muurtjes. Langs de westkant, parallel aan de Noorder Sluisstraat, ligt een sloot. Via deze westelijke kant vindt ook de ontsluiting van het plangebied plaats. Ten noorden en zuiden van het plangebied liggen woningen. Aan de oostkant van het plangebied is en klein kerkhof gelegen. De gemeente is eigenaar van het schoolgebouw en heeft besloten de locatie te herontwikkelen. De uitgangspunten hiervoor zijn in samenspraak met de buurt opgesteld.
Figuur 4. De bestaande situatie (Bron: Google Maps)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie zal het schoolgebouw worden gesloopt en zal de locatie plaatsmaken voor maximaal 6 woningen en een speelveld. Het woongenot van bestaande en nieuwe bewoners staat hierbij centraal. Om de waarde en potentie van de plek te bepalen is in 2017 een participatietraject met de buurt opgestart. Dit heeft geresulteerd in een document met uitgangspunten voor zowel de ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunten voor de invulling van de openbare ruimte (Bijlage 1). In de toekomstige situatie zal de plek waar bebouwing plaatsvindt, omgedraaid zijn ten opzichte van de bestaande situatie. Met andere woorden, op de plek waar voorheen het schoolgebouw stond zal nu een speelgebied worden ingericht en op de plek waar eerst het sportveldje was zal nu woningbouw plaatsvinden. Ten behoeve van het parkeren voor gasten zal een parkeerterrein worden aangelegd naast het speelgebied. De sloot die aan de westkant van het plangebied loopt zal groter worden gemaakt en daarbij deels in oostelijke richting worden getrokken. Drie aanwezige bomen (een plataan, gewone es en een gewone esdoorn) aan de noordwest zijde van het plangebied zullen behouden blijven.
Figuur 5. De toekomstige situatie schematisch weergegeven
De buitenste woning, die het dichtst aan de Noordersluisstraat gelegen zal zijn, wordt een vrijliggende hoekwoning met dubbele oriëntatie. Net als de andere nieuwe woningen zal de voordeur aan de nieuwe ontsluitingsstraat liggen. De gevel aan de zijde van de Noordersluisstraat vraagt bijzondere aandacht. Deze gevel zal met voldoende expressie en openheid (ramen) worden vormgegeven. De hoekwoning heeft daarmee twee prominente gevels.
De geschakelde woningen naast de vrijliggende hoekwoning liggen niet in één lijn. Er zal op één of twee punten een sprong van minimaal 1 meter in de voorgevelrooilijn worden vormgegeven.
Figuur 6. Inrichtingsvoorstel
2.3 Welstandscriteria
Ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw is een beeldkwaliteitskader opgesteld (Bijlage 1). In het beeldkwaliteitskader staan de criteria met betrekking tot de plaatsing, massa, aanzichten/detaillering, opmaak en diverse andere zaken met betrekking tot de kavel, woning, ontsluiting en speelgebied. Het beeldkwaliteitskader vormt, samen met het voorliggende bestemmingsplan, na de uiteindelijke vaststelling door de gemeenteraad, de basis voor de aan te vragen (eventueel collectieve) omgevingsvergunning(en) voor het bouwen. Het beeldkwaliteitskader doorloopt een eigen procedure en wordt apart van het bestemmingsplan vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- Verbeteren van de bereikbaarheid.
- Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen.
Het planvoornemen valt niet onder één van de rijksdoelen. Het planvoornemen is niet in strijd met de uitgangspunten uit de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 30 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de kaders die het Barro heeft gesteld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze Ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten.
De Ladder moet worden doorlopen voor plannen waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor de bouw van 6 nieuwe woningen op een inbreidingslocatie. Hiermee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Motivering van het planvoornemen aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking is daardoor niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel "Kwaliteit door veelzijdigheid") uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld en vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Het doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit. In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het planvoornemen is niet strijdig met de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie 2050.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Om de provinciale belangen, die in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de PRV opgesteld. Hierin is een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen. Het gaat hierbij om onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Het planvoornemen is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
3.2.3 Provinciale woonvisie 2010 -2020
In de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat der in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod, het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners, en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. Het planvoornemen vindt aansluiting bij de provinciale woonvisie.
3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Regionale Woonvisie West-Friesland
Samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) uit 2011 wordt door de Westfriese gemeenten uitvoering gegeven aan realistische doelen die in de regio opgepakt worden om de woningmarkt (meer) toekomstbestendig te maken en te behouden. De Regionale Woonvisie West-Friesland 2017-2027 brengt de actuele situatie van de woningmarkt in beeld en geeft het beleid voor de korte termijn (tot 2020) en de middellange termijn (tot 2030) op hoofdlijnen aan. De Woonvisie benoemt welke richting de Westfriese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden.
De Westfriese Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:
- Bestaande voorraad: kwaliteit en aantrekkelijkheid op peil houden en uitbouwen.
- Vitale kernen: richten op kansrijke producten en locaties.
- Nieuwbouw: vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten.
- Scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen.
- Flexibel kader: houvast voor de regio en ruimte voor marktinitiatieven.
De regio wil dat de woningmarkt positief onderscheidend is ten opzichte van andere regio's. Daarom wordt ingezet op versterking van het Westfriese woonklimaat en het ondersteunen van unieke en kwalitatief hoogwaardige projecten.
Op regionaal niveau wordt voor nieuwbouwplannen een afwegingskader gehanteerd. Het doel hiervan is de speerpunten van de regionale woonvisie te vertalen in plannen en dit als instrument te gebruiken in gesprekken met initiatiefnemers. Het afwegingskader vormt de basis voor de woningbouwprogrammering.
Het plan is niet strijdig met de speerpunten uit de regionale woonvisie.
3.3.1 Structuurvisie landschap gemeente Drechterland
De gemeente heeft op 23 mei 2011 de Structuurvisie Landschap vastgesteld. De structuurvisie biedt de beleidskaders ten aanzien van het landschap in de gemeente Drechterland en geeft kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Drechterland. Het plangebied voor de beoogde woningbouw is op de visiekaart aangeduid als “geleidelijk transformeren”. Het deelgebied geleidelijk transfomeren bestaat uit gebieden waar waardevolle structuren aanwezig zijn maar wel een noodzaak tot opwaardering aanwezig is. De plannen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt sluiten goed aan op de gemeentelijke structuurvisie Landschap.
3.3.2 Woonvisie Drechterland 2012-2020
De Woonvisie van de gemeente Drechterland is vastgesteld op 28 januari 2013. In de visie wordt geconstateerd dat er in de periode 2010-2020 een toename van het aantal huishoudens in Drechterland zal zijn van 650-700 huishoudens. Deze stijging is voor het grootste gedeelte toe te rekenen aan een toename van de eenpersoonshuishoudens. Het grootste deel daarvan bestaat uit 65+'ers. Echter er wordt ook geconstateerd dat ouderen vaak nog grote woningen bewonen en deze maar mondjesmaat verkopen, mede vanwege de (destijds) teruggelopen woningprijzen en de wens van veel ouderen om zo lang mogelijk in de eigen woning te blijven wonen. Om deze reden wordt in de planperiode van de woonvisie ook vraag verwacht naar eengezinswoningen. De nadruk van de vraag zal liggen bij de kernen Hoogkarspel en Venhuizen; de kernen die over de meeste voorzieningen beschikken, en op het woonmilieu "Centrum - Dorps".
De woonvisie zegt het volgende over de kleine kernen waartoe Hem ook behoort: "Gezien de ontwikkelingen aan de vraagzijde ziet de gemeente geen aanleiding om de woningbouw in de kleine kernen actief te stimuleren. Incidentele nieuwvestiging van particulieren of kleine collectieven blijft daarbij tot de mogelijkheden behoren". De gemeente geeft in haar woonvisie aan dat ze in haar beleid voorrang geeft aan binnenstedelijk boven buitenstedelijk en dat de woningbouw verandert van grootschalig naar kleinschalig. De gemeente zal minder bouwen dan in het verleden en meer flexibel en vraaggericht te werk gaan.
Het planvoornemen betreft kleinschalige woningbouw op een binnenstedelijke locatie waarbij de uitgangspunten voor de ruimtelijke kwaliteit en openbare ruimte in samenspraak met de buurt zijn opgesteld. Hiermee sluit het planvoornemen aan op de woonvisie van de gemeente Drechterland.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Ecologie
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Dit onderzoek is uitgevoerd door Van der Goes en Groot in opdracht van het Samenwerkingsverband 'SED'. De resultaten hiervan zijn in een ecologische quickscan in Bijlage 2 opgenomen. Daarnaast is een aanvulling op het door Van der Goes en Groot geschreven ecologisch onderzoek geschreven door BügelHajema adviseurs naar aanleiding van vragen door de Omgevingsdienst Noord Holland Noord (zie Bijlage 3). Hieronder volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste conclusies van beide rapportages.
Soortenbescherming
- Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
- In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
- In het plangebied kunnen verblijvende vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uitgesloten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of Kennisdocumenten één of meer soorten vleermuizen met verblijfplaatsen aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Dit nader onderzoek naar vleermuizen is gestart in de zomer van 2019 en afgerond in september 2020 (Bijlage 4). Uit het nader onderzoek blijkt dat bij de sloop van de school één paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis verloren gaat. Daarom is voor het plan voor de locatie Hemschool in Hem een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig.
- Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken. Wel wordt geadviseerd om de bosschages ten oosten van de school zoveel mogelijk te behouden of de vegetatie in fases te verwijderen, zodat er te allen tijde beschutting voor huismus aanwezig blijft. In het plangebied is geen geschikte plek aangetroffen voor huismus om een zandbad te nemen.
- Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in hetplangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Gebiedsbescherming
De Wet Natuurbescherming kent naast soortbescherming ook gebiedsbeschermende wet- en regelgeving, in het bijzonder die van de Natura 2000-gebieden en betreffende behoud van grootschalige houtopstanden.
Naast bepalingen uit de Wnb kunnen gebieden ook beschermd zijn onder de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) als onderdeel van het 'Natuurnetwerk Nederland' (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS) of als Provinciaal aangewezen 'Weidevogelleefgebied' of 'Belangrijk weidevogelgebied'. Hieronder wordt aangegeven welke gebiedsbeschermende wetgeving van toepassing is op het plangebied.
Natura 2000
Het plangebied ligt op circa drie kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Markermeer en IJmeer. Gezien de grote afstand en de uit te voeren werkzaamheden en afscherming door bebouwing, wegen e.d., worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden. De emissie en depositie van het plan zijn bepaald met behulp van het AERIUS-pakket op 18 december 2019 (zie Bijlage 5). Er is geen sprake van een negatief effect als gevolg van stikstofdepositie.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk.
Weidevogelgebieden
Het gebied is niet begrensd als een bijzonder te beschermen weidevogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied.Er is geen negatief effect mogelijk op Weidevogelleefgebieden, een nadere toetsing is niet nodig
Houtopstanden
Er worden geen buiten de (volgens de Wnb bepaalde) bebouwde kom gelegen beplantingen gekapt, groter dan 1.000 m2. Daarnaast Er worden geen buiten de (volgens de Wnb bepaalde) bebouwde kom gelegen beplantingen gekapt, groter dan 1.000 m2. Daarnaast voorziet het plan niet in het kappen van meer dan 20 bomen in een rijbeplanting. Op grond hiervan wordt het plangebied niet beschermd als bijzondere houtopstand.
Conclusie
Uit het nader onderzoek naar de vleermuizen blijkt dat een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is voor het verloren gaan van één paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis bij sloop van de school. Deze ontheffing wordt aangevraagd. Dit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan echter niet in de weg omdat het plan voldoende ruimte biedt om binnen het plangebied permanente mitigerende maatregelen te treffen. Om te borgen dat deze permanente mitigerende maatregelen tijdig worden getroffen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels voor het realiseren en de instandhouding van voorzieningen voor het verblijf van vleermuizen in of aan de nieuw te bouwen woningen. De ontheffing Wnb zal in ieder geval moeten zijn aangevraagd en verleend alvorens er sprake kan zijn van sloop van de school.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van beperkingen als gevolg van beschermde natuurwaarden. Voorliggend bestemmingsplan is in dat geval voor wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
4.2 Stikstofdepositie
In het kader van het bestemmingsplan Herontwikkeling Hemschool te Hem is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw van enkele woningen aan de Noorder Sluisstraat in de gemeente Drechterland berekend. Deze berekening is met behulp van het rekenprograma Aerius uitgevoerd. De bijbehorende notitie is in Bijlage 5 te vinden.
De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.
Conclusie
Het planvoornemen wordt niet gehinderd door de depositie van stikstof.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.3.1 Archeologie
Zoals reeds vermeld in paragraaf 1.3, zijn er voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'waarde - archeologie - 2' en 'waarde - archeologie - 3' van kracht. Voor deze gronden geldt bij 'waarde - archeologie - 2' een beschermingsregime voor ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm onder het maaiveld. Voor 'waarde - archeologie - 3' geldt er een beschermigsregime voor ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm onder het maaiveld. Het bevoegd gezag kan afwijken van dit beschermingsregime mits is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord.
Om te bepalen welke bouwmogelijkheden mogelijk zijn binnen het plan is er door Archeolgie West-Friesland een archeologische quickscan uitgevoerd. De belangrijkste bevindingen zijn in deze paragraaf besproken. De volledige rapportage van deze archeologische quickscan zal te vinden zijn in Bijlage 6.
Uit de archeologische quickscan blijkt dat de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek worden overschreden. Ter plekke van de school is de bodem door de bouw mogelijk verstoord. Voor het hele plangebied geldt een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd. Voor de zuidoosthoek geldt ook een hoge archeologische waarde voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op basis van de geplande bodemingreep die de nieuwbouwwoningen met zich meebrengt en de hoge archeologische verwachting en waarde is een archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus vereist. Door de huidige geplande ontwikkelingen is het niet mogelijk eventueel aanwezige sporen in de bodem te behouden. Dit archeologisch onderzoek dient te bestaan uit een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven.
Ten tijde van de realisatie van de woningen zal het aanvullende onderzoek worden uitgevoerd en worden de benodigde proefsleuven gegraven. Archeolgie West-Friesland wordt bij deze werkzaamheden betrokken.
4.3.2 Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving.
Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.
De projectlocatie is gelegen in het ensemble West-Friesland Oost en is een zeer oud zeekleilandschap dat duidelijke karakteristieken heeft van een veenontginningsgebied. Kenmerkend zijn de lange linten en de opstrekkende kavels haaks op de linten. De linten waar Hoogkarspel deel van uit maakt, tussen Hoorn en Enkhuizen, zijn voor een groot deel verstedelijkt. De linten, waterlopen, het spoor en de wegen zijn van oudsher de dragers voor de ruimtelijke ontwikkelingen. Het behouden van deze structuren vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk (woon)landschap.
Figuur 7. Ontwikkelingsprincipes voor de linten tussen Hoorn en Enkhuizen (bron: Leidraad Landschap & Cultuurhistorie 2018)
Met de realisatie van de woningen wordt geen wijziging in de structuur van de percelen aangebracht. De herkenbaarheid van de linten en de opstrekkende verkaveling blijft behouden. Het voornemen is niet in strijd met de ambities en ontwikkelprincipes in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en vormt geen belemmering voor dit aspect.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie staat uitvoering van de plannen niet in de weg.
4.4 Milieuhinder Bedrijven
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen. De richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt hiervoor gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid en voorzieningen in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor dergelijke nabijgelegen functies. De nieuwe ontwikkeling vormt vanuit het plangebied geen belemmering voor nabijgelegen bedrijvigheid.
In de directe omgeving van het plangebied is een horecabestemming aanwezig. De mogelijke vormen van horeca op deze bestemming vallen volgens de VNG brochure onder milieucategorie 2, waarvoor geldt dat de grootste afstand tussen het bedrijf en geluidsgevoelige objecten ten minste 30 meter moet bedragen op basis van geluid. De afstand tussen de horecabestemming en de gevel van de meest dichtbijgelegen woning in het plan is groter dan 30 meter. Aan de afstandnorm wordt voldaan.
In het plangebied wordt een openbaar toegankelijke algemene speelvoorziening gerealiseerd in de vorm van een natuurspeelplaats. Hierbij kan gedacht worden aan een oude boomstam in combinatie met een bult grond of de bestaande bomen of andere natuurlijke materialen ter plaatse, gecombineerd met enige voorzieningen voor de kleinere jeugd. Bij de inrichting van het terrein wordt de omgeving actief betrokken. Er zal geen sprake zijn van een voetbal/pannakooi of anderszins grote speelvoorziening. Daarnaast zal de speelplaats niet worden verlicht zodat deze alleen tijdens de daguren gebruikt kan worden.
Het betreft hier de realisatie van een speelterrein zoals gebruikelijk is binnen een woonomgeving. Het realiseren van een speelterrein zoals bedoeld is reeds mogelijk binnen de bestaande bestemming 'Maatschappelijk' en de direct aangrenzende 'Wonen - 1' en Wonen -2' bestemmingen. Nader onderzoek naar het speelterrein is dan ook niet nodig.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat betreft het aspect milieuhinder uitvoerbaar geacht worden.
4.5 Geluidhinder
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde in en nabij het plangebied. In de hiernavolgende paragrafen is daarom enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve:
- wegen die deel uitmaken van een woonerf (art. 74.2a);
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art. 74. 2b).
Langs zoneringsplichtige wegen is een geluidszone gelegen waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Indien wordt gebouwd binnen de geluidszone, verplicht de Wet geluidhinder door middel van akoestisch onderzoek aandacht te besteden aan de geluidssituatie.
De naast het plangebied gelegen Noorder Sluisstraat kent een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze weg kent onder de Wgh formeel gezien geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening behoeft deze weg akoestisch niet nader onderzocht te worden. Ook de, ten zuiden van het plangebied gelegen weg, Hemmerbuurt kent ten hoogte van het plangebied een maximum snelheid van 30 km/uur. De weg heeft daarmee in de zin van de Wet geluidhinder geen zone. Hetzelfde geldt voor de Torenweg ten oosten van het plangebied. Akoestisch onderzoek kan derhalve dus achterwege blijven.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat aanvullend onderzoek naar de geluidsbelasting van wegverkeer op het plangebied niet noodzakelijk is.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG of aardgas. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico?s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.
Figuur 8. uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
In de nabijheid van het plangebied (in bovenstaande kaart weergegeven met blauwe omlijning) valt af te lezen dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtsbijzijnde risicovolle intsallaties liggen op ruim 900 meter afstand en betreffen twee ammoniakkoelinstallaties. De bijbehorende richtafstanden op basis van gevaar zijn respectievelijk 30 en 50 meter. Deze risicovolle inrichtingen liggen dus ruim voldoende afstand van het plangebied. Met het planvoornemen komen er ook geen nieuwe risicobronnen tot stand binnen het plangebied, welke van invloed zouden kunnen zijn op in de buurt gelegen kwetsbare objecten
Conclusie
De voorgenomen woningbouw wordt niet belemmerd door externe risico's.
4.7 Parkeren En Verkeer
Elke ruimtelijke functie trekt een bepaalde hoeveelheid verkeer aan en genereert daarmee een parkeerbehoefte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan de vraag naar parkeerplaatsen stijgen. In dat geval is het van belang dat die ontwikkeling ook gepaard gaat met de aanleg van parkeerplaatsen. Uitgangspunt van het planvoornemen is dat per toegevoegde wooneenheid ook voldoende parkeerplaatsen worden toegevoegd. Hiermee voorziet het plan als zodanig op zichzelf in de behoefte aan parkeerplaatsen die hiermee ontstaat. Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
4.7.1 Parkeren
De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Het CROW gaat in haar richtlijnen uit van een tweetal gebiedsindelingen, namelijk naar stedelijkheidsgraad en een verdere verdeling binnen de betreffende gemeente. Hem kan op basis van de cijfers van het CBS over de omgevingsadressendichtheid getypeerd worden als 'niet stedelijk'. Daarnaast worden de kencijfers onderscheiden naar stedelijke zone. Het plangebied kan beschouwd worden als 'rest bebouwde kom'. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van het gemiddelde kencijfer. Per woning komt 0,3 parkeerplaats ten goede van bezoekers.
Parkeerkencijfers per woning | |||||
aantal | type woning | totaal | |||
min | max | gemiddeld | |||
1 | Koop, huis, vrijstaand | 1,9 | 2,7 | 2,3 | 2,3 |
5 | Koop, huis, tussen/hoek | 1,6 | 2,4 | 2 | 10 |
Totaal (afgerond naar boven): | 13 | ||||
Opmerking: waarvan aandeel bezoekers (0,3 pp per woning) | 2 |
Parkeren zal plaatsvinden naast de woning en op het parkeerterrein naast het speelgebied. Binnen het plangebied is hier voldoende ruimte voor gereserveerd.
4.7.2 Verkeer
Het plan voorziet in de mogelijkheid om maximaal 6 woningen te realiseren. Deze woningen genereren verkeer. Daarom is het nodig om aandacht te schenken aan de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in het plangebied en de omgeving. Voor het berekenen van de extra verkeersgeneratie kan gebruik gemaakt worden van de publicatie van het CROW 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). De vraag naar parkeerplaatsen en de omvang van de verkeersgeneratie wordt bepaald door:
- de locatie van een functie
- het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen.
Aan de hand van de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" uit december 2018 is berekend dat het plan ongeveer 46 ritten per etmaal genereert. Hierbij is uitgegaan van het gemiddelde tussen de minimale en maximale verkeersgeneratie per etmaal.
Verkeersgeneratie per etmaal | |||||
aantal | type woning | ritten per woning | ritten totaal | ||
min | max | gemiddeld | |||
1 | Koop, huis, vrijstaand | 7,8 | 8,6 | 8,2 | 8,2 |
5 | Koop, huis, tussen/hoek | 7,0 | 7,8 | 7,4 | 37 |
37 | |||||
Totaal (afgerond naar boven): | 46 |
De extra verkeersgeneratie die het planvoornemen teweegbrengt zijn van een dusdanige lage intensiteit dat er geen problemen worden verwacht met betrekking tot de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in het plangebied en de omgeving. Daarnaast kan men stellen dat toen de Hemschool nog open was de intensiteit van het verkeer rondom de school veel hoger lag in verband met het halen en brengen van leerlingen naar de school.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat betreft het aspect verkeer uitvoerbaar worden geacht en voorziet in voldoende parkeerruimte binnen het plangebied.
4.8 Luchtkwaliteit
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer) dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5 normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan. Aan de hand van de NIBM-tool kan berekend worden wat het effect is van het planvoornemen. Onderstaande figuur geeft de uitkomsten hiervan weer. Hierbij is uitgegaan van de maximale verkeersgeneratie per woning van 7,8 ritten voor de geschakelde woningen en 8,6 ritten voor de vrijstaande hoekwoning. Voor de berekening is uitgegaan van 48 ritten.
Figuur 9. Worst-case berekening bijdrage van extra verkeer op de luchtkwaliteit
Conclusie
De bijdrage van de extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan is niet in betekenende mate op de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig en het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.9 Bodem
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD-NHN, per 1 juli 2019 Omgevingsdienst Noord-Holland Noord ) is uit naam van gemeente Drechterland aan HB Adviesbureau opdracht verleend voor het uitvoeren van een verkennend en aanvullend bodem- en indicatief asbest in grondonderzoek ter plaatse van de Noorder Sluisstraat 31 te Hem. Dit onderzoek is in Bijlage 7 opgenomen.
Doel van het onderzoek is het vastleggen van:
- de milieuhygiënische situatie op de locatie;
- de indicatieve verwerkingsmogelijkheden van de grond;
- de in acht te nemen veiligheidsklasse conform de CROW 132.
Met bovenstaande doelstellingen is nagegaan of er belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen bouw- en herinrichtingswerkzaamheden van de opdrachtgever. Uit de toetsing blijkt dat het bodemonderzoek conform de vigerende NEN normen is uitgevoerd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat aan de oostzijde van de locatie een gedempte sloot aanwezig is. De noordzijde van deze sloot is over een lengte van circa 25 a 30 meter gedempte met puinhoudend materiaal. Analytisch is aangetoond dat een deel van de gedempte sloot in de ondergrond sterk verontreinigd is met PAK (Polycyclische aromatische koolwaterstoffen). Uitgaande van een lengte van 10 meter en een breedte van 4 meter is totaal circa 48 m2 sterk verontreinigd met PAK, waardoor sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Derhalve is formeel een saneringsplicht aanwezig. Indicatief is in het materiaal geen asbest aangetoond. In het overig deel van de gedempte sloot is zand aangetroffen. De boven- en ondergrond op het overige terrein is over het algemeen niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Plaatselijk is in de ondergrond een lichte verontreiniging met PAK aangetoond.
De RUD heeft dit bodemonderzoek beoordeeld. De beoordeling hiervan is terug te vinden in Bijlage 8. De aanbevelingen van HB Adviesbureau bv worden door de RUD onderschreven.
De bodemkwaliteit kan mogelijk een belemmering zijn voor het in werking treden van de omgevingsvergunning bouwen afhankelijk van het toekomstige gebruik van de gronden ter plaatse. In het plangebied bevindt zich een sterke verontreiniging met PAK in de ondergrond. In de toekomstige situatie bevindt de verontreiniging met PAK zich ter plaatse van de aangegeven parkeerstrook. Omdat de verontreiniging is gelegen onder een parkeerstrook en hierdoor wordt geisoleerd kan deze blijven zitten. De verontreiniging vormt bij deze inrichting geen belemmering voor de ontwikkeling. Voorafgaand aan het aanleggen van het parkeerterrein is een BUS melding nodig en mogelijk moet er een hoeveelheid licht verontreinigde bovengrond moet worden afgevoerd.
Conclusie
Nu de verontreiniging zich onder de aangegeven parkeerstrook bevindt vormt deze geen belemmering voor de ontwikkeling. Het aspect bodem staat uitvoering van het project niet in de weg.
4.10 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening verplicht de initiatiefnemer tot het overwegen van de belangen van de waterbeheerder in het plan of project. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). In het kader hiervan is voor het plan op 22 juli 2019 een watertoets uitgevoerd. De volledige watertoets is in Bijlage 9 opgenomen.
Vanwege de zonering van de primaire waterloop aan de westzijde van het plangebied, dient de normale watertoetsprocedure te worden doorlopen en is overleg met het hoogheemraadschap vereist. Een toename van het verharde oppervlak kan negatieve gevolgen voor het watersysteem hebben. Bijvoorbeeld doordat het hemelwater versneld afstroomt en direct in de afvoer terecht komt. Er is geen compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie noodzakelijk omdat er geen verhardingstoename van meer dan 800 m² plaatsvindt.
Binnen het plangebied is geen sprake van activiteiten die ervoor kunnen zorgen dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Het HHNK adviseert daarom een gescheiden stelsel aan te leggen. Hiermee wordt in de planuitwerking rekening gehouden.
Voor het graven van extra wateroppervlak binnen het speelgebied is een watervergunning van het HHNK nodig. Deze vergunning wordt aangevraagd. De onderhoudbaarheid van oppervlaktewater is inherent verbonden aan de inrichting van het watersysteem. Het hoogheemraadschap heeft met de gemeente de afspraak dat het hoogheemraadschap het stedelijk water onderhoud, mits dit zo is ingericht dat het goed te onderhouden is. Uitgangspunten van het hoogheemraadschap zijn:
Het oppervlaktewater moet goed bereikbaar zijn om van de kant te worden onderhouden. Dat betekent er langs de oevers een schouwstrook van tenminste 3 meter breed moet zijn, waarop geen opstallen, opgaande houtige beplanting en andere bouwwerken geplaatst (mogen) worden.
Bij de nadere uitwerking en inrichting van het eventueel nieuw te graven oppervlaktewater worden de uitgangspunten van het hoogheemraadschap toegepast zodat het oppervlaktewater goed onderhoudbaar is.
Tot slot wordt ook geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen, zoals koper, lood en zink, bij de bouw zoveel mogelijk te voorkomen. Ook dit wordt in de uitvoering van het plan meegenomen.
Conclusie
Het advies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt voldoende bij het plan betrokken. In de verdere uitwerking van het plan zullen de uitgangspunten van het HNNK toegepast worden. Hiermee wordt het planvoornemen wat betreft het omgevingsaspect water uitvoerbaar geacht.
4.11 Duurzaamheid
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (per 1 juli 2019 Omgevingsdienst Noord-Holland Noord) heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. Vanaf 2020 mogen alleen nog energieneutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan.
4.12 Vormvrije M.e.r.- Beoordeling
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Onderzoek
Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing. D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het planvoornemen voor de realisatie van maximaal 6 grongebonden woningen is een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Volgens de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. en diverse jurisprudentie is er sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Gelet op hetgeen is vermeld in de voorgaande paragrafen kan gesteld worden dat de realisatie van 6 woningen zich niet als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D.11.2 kwalificeert. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling. Nu deze beoordeling niet aan de orde is, hoeft deze ook niet te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.
Conclusie
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Het Juridisch Systeem
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het SVBP voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:
- standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (bouwregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, en dergelijke);
- de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen;
- een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
- een aantal standaard begripsbepalingen;
- een standaard wijze van meten;
- vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming;
- standaard benamingen van aanduidingen.
De bestemmingen die opgenomen zijn in dit bestemmingsplan sluiten aan bij de bestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan Hoogkarspel 2014. Wel is het voorliggende plan voorzien van een flexibele regeling, om te kunnen komen tot een optimale invulling van het plangebied.
5.2 Toelichting Op De Regels
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
Bouwregels
In de bouwregels is aangegeven welke bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Het bevoegd gezag, vaak burgemeester en wethouders, kan in deze gevallen een omgevingsvergunning verlenen waarin toestemming wordt gegeven om af te wijken van de bouwregels. Afwijkingen van de regels met een omgevingsvergunning zijn tevens bedoeld om in specifieke situaties kwaliteit te kunnen garanderen. Van geval tot geval wordt een brede en maatwerkgerichte afweging gemaakt.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen mogen slechts worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Ter verduidelijking zijn waar nodig de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Afwijken van de gebruiksregels
Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een afwijking van de gebruiksregels met een omgevingsvergunning opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging aangegeven zijn als afwijkingen van de gebruiksregels waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. De omgevingsvergunning waarin toestemming wordt gegeven om af te wijken van de regels, wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen. Nadat deze omgevingsvergunning is verleend, zijn de bouwregels die bij de betreffende bestemming horen van overeenkomstige toepassing.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een plicht van een omgevingsvergunning. Dit geldt ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. Dat betekent dat deze werken en/of werkzaamheden pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, vaak burgemeester en wethouders, is verkregen. Veelal dient hiervoor een archeologische beoordeling plaats te vinden.
5.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Cultuur en ontspanning
De bestemming 'Cultuur en ontspanning' isopgenomen ten behoeve een speelgebied, met de daarbij behorende voorzieningen;
Groen
Het ontwikkelgebied wordt langs de Noorder Sluisstraat, de zuidelijk aangrenzende kavels en de begraafplaats omzoomd door een haag. Deze haag heeft de bestemming 'Groen' gekregen. De bestemming is toegepast omdat de haag van structurele waarde is voor de beeldkwaliteit van het plangebied en waar niet gebouwd mag worden.
Verkeer - Verblijf
De weg die ingericht wordt ten behoeve van de bereikbaarheid van de nieuwe woningen is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Het gaat hier uitsluitend om bestemmingsverkeer. Het parkeerterreintje naast het speelgebied heeft ook de bestemming 'Verkeer - Verblijf".
Wonen
In de bestemming 'Wonen' mag worden gewoond ten behoeve van de permanente bewoning al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in Bijlage 1 lijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Daarnaast is een aantal gelijkwaardige functies toegestaan, zoals groenvoorzieningen, tuinen, erven, terreinen, water, parkeervoorzieningen. In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aanbrengen voor voorzieningen voor het verblijf van vleermuizen in of aan de te bouwen woningen. Deze voorzieningen vormen een permanente mitigerende maatregel in verband met de mogelijk aan te treffen vleermuizen in de te slopen school en zijn noodzakelijk om een ontheffing Wnb te krijgen voor de sloop van de school. Tijdelijke mitigerende voorzieningen worden gerealiseerd voorafgaand aan de sloop van de school.
Waarde - Archeologie 2
Op een deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische waarden niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 100 m².
Waarde - Archeologie 3
Ook kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Om ervoor te zorgen dat deze archeologische waarden niet worden beschadigd, stelt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' aanvullende bouwregels. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek vereist is zo gauw bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -Mv wordt geroerd en de oppervlakte van het bouwwerk groter is dan 500 m².
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Proces
In paragraaf 2.2 en Bijlage 1 is ingegaan op het proces voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure. Er is reeds overleg geweest met omwonenden en belanghebbenden over het plan. Daarnaast hebben deze partijen ook in het kader van de bestemmingsplanprocedure hun zienswijze kunnen indienen op de plannen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het plan toegestuurd aan een aantal overlegpartijen. Deze hebben hun advies gegeven over het plan. Binnen de termijn zijn reacties ontvangen. Deze reacties zijn gebundeld in de reactienota (Bijlage 10 bij deze toelichting). Hierin wordt nader ingegaan op de inhoud van deze overlegreacties en hoe die in het ontwerpbestemmingsplan zijn verwerkt.
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op de bouw van maximaal 6 woningen en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder a: "de bouw van één of meer woningen".
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Met het grondexploitatieplan wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan geborgd.
Hoofdstuk 7 Raadsvaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 29 december 2020 tot en met 8 februari 2021 ter visie gelegen. Er is één zienswijze op het ontwerpplan ingediend. Deze is afkomstig van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De zienswijze is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.
Met het Hoogheemraadschap is overeenstemming bereikt over de zienswijze. In het ontwerp-bestemmingsplan was onvoldoende rekening gehouden met de uitgangspunten voor beheer van de nieuwe waterpartij door het Hoogheemraadschap. Deze uitgangspunten dienen te worden opgenomen in de waterparagraaf van de toelichting van het bestemmingsplan. De benodigde uitgangspunten zijn alsnog opgenomen. Een ambtshalve wijziging voldoet hiertoe.
Ambtshalve wijziging
Vanwege ondergrondse infrastructuur-overwegingen is de afstand van voorgevelrooilijn ten opzichte van de nieuwe ontsluitingsweg aangepast van 3 meter naar 2,5 meter.
Het bestemmingsplan is op 26 april 2021 gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage12 bij deze toelichting.
Bijlage 1 Lijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Lijst kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Bijlage 1 Ruimtelijke Kwaliteit Bebouwing En Openbare Ruimte
Bijlage 1 Ruimtelijke kwaliteit bebouwing en openbare ruimte
Bijlage 2 Ecologische Quickscan
Bijlage 2 Ecologische quickscan
Bijlage 3 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Aanvullend ecologisch onderzoek
Bijlage 4 Nader Ecologisch Onderzoek Vleermuizen Hemschool, Hem
Bijlage 4 Nader ecologisch onderzoek vleermuizen Hemschool, Hem
Bijlage 5 Aeriusberekening
Bijlage 6 Archeologische Quickscan
Bijlage 6 Archeologische quickscan
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Beoordeling Bodemonderzoek Rud
Bijlage 8 Beoordeling bodemonderzoek RUD