Schollevaar
Bestemmingsplan - gemeente Capelle aan den IJssel
Onherroepelijk op 27-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Schollevaar van de gemeente Capelle aan den IJssel.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0502.BP10Schollevaar-5001 met de bijbehorende regels.
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.6 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.7 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 archeologisch deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
1.9 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.11 bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.15 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat is begrensd door twee vloeren, of een vloer en een kap, die zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 carport
overkapping bedoeld voor de stalling van een auto.
1.22 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.23 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.24 dakopbouw
een plat en/of schuin afgedekte constructie ter vergroting van een hoofdgebouw, die zich boven de dakgoot of het boeiboord van het (geheel of gedeeltelijk) platte dak bevindt, waarbij de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) of het platte dak is (zijn) geplaatst en de (platte en schuine) dakvlakken evenwijdig liggen aan de oorspronkelijke dakvlakken.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.27 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.28 garageopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die opgericht wordt op een bij een hoofdgebouw aangebouwde garage en die aan de straatzijde door middel van een kap of gevel aansluit bij de gevel van de onderliggende garage.
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.31 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.32 jongeren ontmoetings plaats
een overdekte ontmoetingsplaats voor jongeren.
1.33 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.34 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van ten minste 30° en ten hoogste 65°.
1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voorzover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.36 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, zorg, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, openbare orde en veiligheid, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.37 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.38 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.39 nokverhoging
het toenemen van de bouwhoogte van een (hoofd)gebouw als gevolg van het realiseren van een dakopbouw of het plaatsen van een extra bouwlaag.
1.40 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
1.41 openbaar gebied
de voor eenieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied.
1.42 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.43 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.44 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.45 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.46 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.47 speelautomaat
een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om verder te spelen.
1.48 speelautomatenhal
een ruimte, ingericht voor de plaatsing van speelautomaten.
1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt (Bijlage 1).
1.50 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt (Bijlage 2).
1.51 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.52 voorerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de voorgevel van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.53 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.54 weg-/straatmeubilair
bij of tot de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verlichting, bewegwijzering en graffiti muren; onder wegmeubilair worden verkooppunten voor motorbrandstoffen niet begrepen.
1.55 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.56 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding.
1.57 'zeer' kwetsbare objecten
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
1.58 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code 9002.1B;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, laad- en losruimte, groen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel;
- d. indien niet in de zij- of achtererfgrens wordt gebouwd dient de afstand van gebouwen tot de zij- of achtererfgrens ten minste 3 m te bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- d. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- g. detailhandelsbedrijven zijn niet toegestaan;
- h. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
- i. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:
- a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
Artikel 4 Centrum
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, met dien verstande dat supermarkten uitsluitend toegestaan zijn ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - 1' en 'specifieke vorm van detailhandel - 2';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1': tevens een supermarkt met een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 1.175 m2;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 2': tevens een supermarkt met een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 806 m2;
- d. maatschappelijke voorzieningen en kantoren;
- e. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': uitsluitend parkeren op het maaiveld;
- g. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- h. wegen, pleinen, fiets- en voetpaden;
- i. voorzieningen ten behoeve van het stallen van fietsen;
- j. straatmeubilair;
- k. opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen;
- l. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, laad- en losruimte, parkeervoorzieningen, groen en water.
een en ander met dien verstande dat waar wonen in één gebouw gecombineerd wordt met een van de onder a t/m f genoemde functies, het wonen op de begane grond niet is toegestaan.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- c. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan;
- d. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van horecabedrijven bedraagt maximaal 600 m²;
- e. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. ten behoeve van de kantoor- en of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 3. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor de directe woonomgeving en geen ernstige afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt en de woning;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt;
- 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. dienstverlening en kantoren uitsluitend op de begane grond;
- d. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' uitsluitend op de begane grond;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1': tevens dienstverlening en kantoren op de verdiepingen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1': tevens bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' op de verdiepingen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel uitsluitend op de begane grond;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie - 1a': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten uitsluitend op de begane grond;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie - 1c': tevens horeca uit ten hoogste categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten uitsluitend op de begane grond;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt': tevens een supermarkt uitsluitend op de begane grond;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': uitsluitend parkeren op het maaiveld;
- l. garagecomplexen;
- m. wegen, inclusief bermen, (hoofd)watergangen, bruggen, duikers, voet- en fietspaden;
- n. groenvoorzieningen waaronder inbegrepen speelvoorzieningen en trapveldjes;
- o. opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen;
- p. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub h, teneinde een garageopbouw te realiseren, indien:
- a. de bouwhoogte van de garage na realisatie van de garageopbouw niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw vermeerderd met 3 m;
- b. na de bouw van de garageopbouw geen inbreuk wordt gedaan op de stedenbouwkundige structuur van de woonbuurt en de typologie van de bebouwing;
- c. de garageopbouw aan de zijde van de openbare ruimte niet uitsteekt ten opzichte van het dakvlak van het hoofdgebouw;
- d. na de bouw van de garageopbouw dienen de omliggende woningen (nog steeds) te voldoen aan de door TNO opgestelde norm van het aantal zonuren (zie Bijlage 3);
- e. de garageopbouw geen afbreuk doet aan het behoud van het oorspronkelijke karakter van het hoofdgebouw zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen en onderlinge maatverhoudingen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- e. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- f. detailhandelsbedrijven zijn niet toegestaan, met uitzondering van de locaties die hiertoe specifiek zijn aangeduid;
- g. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
- h. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan;
- i. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover:
- 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- 2. ten behoeve van de kantoor- en of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 3. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor de directe woonomgeving en geen ernstige afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt en de woning;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt;
- 6. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, voet- en fietspaden, alsmede bermen en straatmeubilair;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': in het bijzonder voor speelvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1': tevens voor een jongeren ontmoetings plaats;
- d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, speelvoorzieningen en opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels om een jongeren ontmoetings plaats te bouwen die:
- a. bescherming tegen wind en regen biedt;
- b. een open karakter heeft;
- c. goed en eenvoudig onderhouden kan worden;
- d. binnen de omgeving past;
- e. verplaatsbaar is;
- f. vandalismebestendig is.
Bij een omgevingsvergunning wordt uitsluitend afgeweken, indien:
- a. de jongeren ontmoetings plaats op een redelijke afstand (vanaf circa 60 meter) van woningen ligt;
- b. de jongeren ontmoetings plaats in de nabijheid van andere voorzieningen ligt;
- c. de jongeren ontmoetings plaats op een eenvoudige wijze gecontroleerd kan worden;
- d. de jongeren ontmoetings plaats in de buurt / wijk ligt waar de jongeren woonachtig zijn die de jongeren ontmoetings plaats gaan gebruiken;
- e. de jongeren ontmoetings plaats van een prullenbak is voorzien;
- f. de jongeren ontmoetings plaats eenvoudig bereikbaar is.
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen groen en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende en daaraan ondergeschikte horeca-activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-1': uitsluitend voor een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen groen en water.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
- d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel.
Artikel 9 Recreatie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen;
- b. sociale- en welzijnsvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin': een speeltuin;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, jeugdvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel.
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen, groen en water.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 11 Verkeer - Railverkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ten hoogste twee spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds, bermsloten en spoorwegovergangen- en onderdoorgangen;
- b. voorzieningen, zoals een stationsgebouw, perrons, horeca uit ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten, detailhandel en overige servicefaciliteiten gericht op reizigers van het openbaar vervoer;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, groen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- c. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
- d. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
- e. de gezamenlijke vloeroppervlakte van horeca- en detailhandelsvoorzieningen en overige servicefaciliteiten, zoals bedoeld in lid 11.1 onder b bedraagt maximaal 500 m²;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang': is tevens een onderdoorgang met een minimale doorganghoogte van 3 m toegestaan.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' wijzigen ten behoeve van spoorwegverdubbeling, naar ten hoogste vier spoorwegen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de spoorverdubbeling mag niet leiden tot een hogere geluidsbelasting dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde zoals bepaald in de Wet geluidhinder op bestaande woningen en op bestaande gevoelige objecten;
- b. de spoorverdubbeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor het aspect externe veiligheid voor wat betreft het plaatsgebonden risico, omdat in de huidige situatie de PR 10-6 contour niet buiten de spoorweg is gelegen.
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. wegen, voet- en fietspaden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': in het bijzonder voor speelvoorzieningen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, groen en water.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang': is tevens een onderdoorgang met een minimale doorganghoogte van 3 m toegestaan.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels om een jongeren ontmoetings plaats te bouwen die:
- a. bescherming tegen wind en regen biedt;
- b. een open karakter heeft;
- c. goed en eenvoudig onderhouden kan worden;
- d. binnen de omgeving past;
- e. verplaatsbaar is;
- f. vandalismebestendig is.
Bij een omgevingsvergunning wordt uitsluitend afgeweken, indien:
- a. de jongeren ontmoetings plaats op een redelijke afstand (vanaf circa 60 meter) van woningen ligt;
- b. de jongeren ontmoetings plaats in de nabijheid van andere voorzieningen ligt;
- c. de jongeren ontmoetings plaats op een eenvoudige wijze gecontroleerd kan worden;
- d. de jongeren ontmoetings plaats in de buurt / wijk ligt waar de jongeren woonachtig zijn die de jongeren ontmoetings plaats gaan gebruiken;
- e. de jongeren ontmoetings plaats van een prullenbak is voorzien;
- f. de jongeren ontmoetings plaats eenvoudig bereikbaar is.
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding en de waterberging.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals keermuren voor de waterbeheersing, beschoeiingen, duikers, bruggen, (inlaat)gemalen, zinkers en steigers, worden gebouwd.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke voorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1': tevens maximaal 2600 m2 aan zorg- en serviceruimten in beide gebouwen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2': tevens maximaal 101 m2 aan dienstverlening en/of detailhandel;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 3': tevens woonvoorzieningen voor ouderen en hieraan gerelateerde dienstverlening;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'; tevens een parkeergarage;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte': tevens praktijkruimten;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend garages en bergplaatsen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': uitsluitend parkeren op het maaiveld;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens een radiostudio met een oppervlakte van maximaal 160 m2;
- l. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, bergingen, tuinen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen en water.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 sub k, teneinde maximaal 50% van het bouwperceel te voorzien van een kap waarbij de bouwhoogte van de woning maximaal 6 m bedraagt, met dien verstande dat:
- a. na de bouw van de kap de omliggende woningen (nog steeds) dienen te voldoen aan de door TNO opgestelde norm van het aantal zonuren (zie Bijlage 3);
- b. de kap geen toegang geeft naar het overige onder plat dak gelegen deel van het hoofdgebouw.
14.3.3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 sub h, teneinde een garageopbouw te realiseren, indien:
- a. de bouwhoogte van de garage na realisatie van de garageopbouw niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw vermeerderd met 3 m;
- b. na de bouw van de garageopbouw geen inbreuk wordt gemaakt op de stedenbouwkundige structuur van de woonbuurt en de typologie van de bebouwing;
- c. de garageopbouw aan de zijde van de openbare ruimte niet uitsteekt ten opzichte van het dakvlak van het hoofdgebouw;
- d. na de bouw van de garageopbouw dienen de omliggende woningen (nog steeds) te voldoen aan de door TNO opgestelde norm van het aantal zonuren (zie Bijlage 3);
- e. de garageopbouw geen afbreuk doet aan het behoud van het oorspronkelijke karakter van het hoofdgebouw zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen en onderlinge maatverhoudingen.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt dat de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt, voor zover:
- a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- b. ten behoeve van de kantoor- en of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor de directe woonomgeving en geen ernstige afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt en de woning;
- d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt;
- f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
Artikel 15 Leiding - Gas
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 30 inch en een druk van ten hoogste70 bar.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 onder b. indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Archeologie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waterstaat
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 onder b. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende technische ruimtes, mits de overschrijding ten hoogste 3 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- c. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- d. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
19.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens de Woningwet op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
19.3 Hoogteaanduidingen
19.3.1. De goothoogte van een gebouw mag worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen.
19.3.2. De maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld - ten hoogste bedragen:
a. | van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel en/of het verlengde daarvan en de openbare weg | 1 m; |
b. | van erf- en terreinafscheidingen elders | 2 m; |
c. | van vrijstaande antenne- installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast | 15 m; |
d. | van vrijstaande antenne- installaties, niet zijnde schotelantennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie | 5 m; |
e. | van antenne- installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes | 5 m; |
f. | van schotelantennes | 3 m; |
g. | van lichtmasten | 12 m; |
h. | van overig straatmeubilair | 4 m; |
i. | van geluidwerende voorzieningen | 4 m; |
j. | van tuinmeubilair | 2 m; |
k. | van overkappingen | 3 m; |
l. | van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m. |
19.3.3. De maximaal toelaatbare goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag – tenzij in hoofdstuk 2 anders geregeld – ten hoogste 3 m bedragen.
19.4 Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².
19.5 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van gebouwen (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen) toegestaan, met dien verstande dat de bouwregels ten aanzien van de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
- 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
- 3. als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen.
- b. Onder strijdig gebruik wordt voorts verstaan gronden en bouwwerken te laten gebruiken als:
- 1. seksinrichting;
- 2. speelautomatenhallen;
- 3. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
- 4. detailhandel in en opslag van consumentenvuurwerk.
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
- 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Vrijwaringszone - vervoer gevaarlijke stoffen
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn 'zeer' kwetsbare objecten niet toegestaan;
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a indien:
- 1. uit onderzoek blijkt dat de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor aanvaardbaar worden geacht;
- 2. maatregelen worden uitgevoerd in de gebouwen dan wel de omgeving om de effecten als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen terug te dringen.
Alvorens 'zeer' kwetsbare objecten mogelijk te maken dient de Veiligheids Regio Rotterdam om advies gevraagd te worden.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 24 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Schollevaar'.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel, gehouden op…
De voorzitter, De griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Voor de wijk Capelle-Schollevaar dient een integrale herziening van de ter plaatse vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen plaats te vinden. De wijk ligt globaal tussen de Rotterdamse wijk Oosterflank aan de westzijde en het open polderlandschap van de Prins Alexanderpolder, behorend tot de gemeente Zuidplas, aan de oostzijde. Het gebied is opgebouwd uit een aantal ruimtelijk te onderscheiden woonbuurten. Centraal door het gebied loopt de spoorlijn Rotterdam-Gouda. Rond het spoorwegstation Capelle Schollevaar bevindt zich tevens het centrum van de wijk, met onder meer winkels en maatschappelijke voorzieningen.
Totdat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, gelden voor (delen van) het gebied verschillende bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen. De ontwikkeling van de wijk Capelle-Schollevaar heeft voor het grootste deel gefaseerd en projectmatig (per bouwplan) plaatsgevonden op basis van een bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheid. De formele uitwerking heeft echter slechts voor een deel plaatsgevonden, waarmee een adequate bestemmingsregeling en toetsingskader voor bouwplannen ontbreekt. Bovendien kenmerken de thans vigerende regelingen, die gedateerd zijn, zich door een grote mate van globaliteit en is voor de uitwerkingsgebieden geen directe toetsing mogelijk. De vigerende regelingen voldoen niet meer aan de hedendaagse eisen.
Doel van het voorliggende bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige samenhangende juridisch-planologische regeling, waarbij rekening wordt gehouden met de meest recente wijzigingen in de wetgeving en het beleid. De juridisch-planologische regeling zal in beperkte mate uitbreiding van bestaande functies mogelijk moeten maken, maar dient ook voldoende waarborgen te bieden voor handhaving van de ruimtelijke kwaliteit. Het is slechts mogelijk ontwikkelingen die voldoende concreet zijn en waarvan de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond in het bestemmingsplan op te nemen. Het voorliggende bestemmingsplan is daarom hoofdzakelijk consoliderend van aard. Indien zich na de vaststelling van het bestemmingsplan, gedurende de planperiode (10 jaar), gewenste ontwikkelingen voordoen zou hieraan op basis van een (postzegel)bestemmingsplan of op basis van een omgevingsvergunning (activiteit afwijken van het bestemmingsplan) medewerking kunnen worden verleend.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied, de wijk Capelle-Schollevaar, is gesitueerd aan de noordzijde van de gemeente Capelle aan den IJssel. In het zuiden wordt de wijk gescheiden van de overige wijken door het Schollebos. De Capelseweg vormt de westelijke grens met de Rotterdamse woonwijk Oosterflank. In het oosten grenst het plangebied aan het open polderlandschap van de Prins Alexanderpolder, welke Capelle aan den IJssel scheidt van de gemeente Zuidplas. De noordrand van het plangebied wordt gevormd door de grens met het bedrijventerrein Hoofdweg. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden tot het inwerkingtreden van het onderhavige plan de volgende bestemmings- en uitwerkingsplannen:
- bestemmingsplan Schollevaar(t), vastgesteld op 26 september 1977, goedgekeurd op 14 november 1978;
- bestemmingsplan Schollevaar Herziening I, vastgesteld op 7 mei 1979, goedgekeurd op 24 juni 1980;
- bestemmingsplan Schollevaar Herziening II, vastgesteld op 14 september 1981, goedgekeurd op 26 oktober 1982;
- uitwerkingsplan Oostelijke randweg Schollevaar, vastgesteld op 8 december 1987, goedgekeurd op 19 januari 1988;
- uitwerkingsplan Deelplan 2 Schollevaar, vastgesteld op 17 september 1991, goedgekeurd op 17 maart 1992.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen. Hoofdstuk 6 en 7 gaan ten slotte in op de economische respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied. Het beleid dat is opgenomen in dit hoofdstuk is niet uitputtend. In de diverse paragrafen inzake waterhuishouding, externe veiligheid en flora en fauna (hoofdstuk 4) wordt eveneens ingegaan op sectoraal beleid.
Beleidskader en nieuwe Wro
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of verordeningen.
Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan.
Het Rijk werkt momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte. Wanneer deze in werking is getreden moeten die regels worden doorvertaald in bestemmingsplannen. Op het moment van het maken van dit bestemmingsplan is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan datgene wat in de Nota Ruimte is opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan is ook getoetst aan de (herziening van de) provinciale structuurvisie en verordening.
2.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte (2006)
Het Rijk streeft naar versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
Daarnaast streeft het kabinet naar basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de zogenaamde bundelingstrategie. In deze strategie wordt het draagvlak voor voorzieningen in steden en dorpen ondersteund. Het uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels in bestaand bebouwd gebied of direct aansluitend daarop tot stand komt. De beschikbare ruimte in het bestaande stedelijke gebied moet daarvoor optimaal worden gebruikt.
Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij een balans tussen bebouwing en groen/blauw (groen- en waterstructuren) meenemen in hun ruimtelijke plannen. Het gaat daarbij ook om verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte, zowel door belemmeringen weg te nemen als door het wandel-, fiets- en waterrecreatienetwerk te vergroten.
Ook op nieuwe uitleglocaties fungeert het groen nogal eens als sluitpost. Het Rijk rekent erop dat gemeenten bij de opzet van nieuwe locaties parken en groenstructuren in steden en dorpen behouden.
De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.
Ontwerp AMvB Ruimte (29 mei 2009)
Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte.
De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Op 3 augustus 2011 is de ontwerp AMvB Ruimte voor vaststelling ter inzage gelegd, waarop de mogelijkheid is gegeven een zienswijze in te dienen.
Op het plangebied is het volgende artikel van toepassing:
Artikel 2.4 Aanwijzing bestaand bebouwd gebied
De bundelingsstrategie uit de Nota Ruimte is overgenomen in de AMvB Ruimte. De provincies hebben in het besluit een hoofdrol bij het uitwerken en handhaven van het generieke bundelingsbeleid. Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels gelden, dienen provincies bij of krachtens verordening de grens van het bestaand bebouwd gebied voor een periode van maximaal vier jaar, vast te stellen.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
Ruimtelijk plan Regio Rotterdam 2020 (2005)
In december 2005 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2020 (RR2020) door Gedeputeerde Staten en het bestuur van de stadsregio Rotterdam vastgesteld. Het streekplan RR2020 is een combinatie van een herziening van het streekplan Rijnmond en een regionaal structuurplan voor Rijnmond. Het RR2020 is een integraal plan waarin alle belangrijke thema's en ontwikkelingen in samenhang zijn afgewogen. De opgave voor de regio laat zich samenvatten in 10 punten voor de regio Rotterdam. De kern van de ontwikkelingsopgave is een krachtige ruimtelijk-economische structuurversterking en een belangrijke verbetering van het woon- en leefmilieu. Met betrekking tot het verbeteren van het woon- en leefmilieu is het creëren van een grote diversiteit aan kwalitatief goede woon-, werk- en verblijfsgebieden de belangrijkste opgave voor de regio Rotterdam. Gesteld wordt dat omvangrijke herstructurerings- en nieuwbouwprojecten sinds de jaren negentig het aanbod van aantrekkelijke woonmilieus weliswaar hebben vergroot, maar nog niet op het gewenste niveau hebben gebracht. Als geschikte locaties voor nieuwe woonmilieus worden locaties bij knooppunten, langs de rivieroevers, langs de randen van het stedelijk gebied en in delen van het landelijk gebied genoemd. Naast een verbetering van het woon- en leefmilieu wordt een uitbreiding van de woningvoorraad ook noodzakelijk. Wil de regio voldoende woningaanbod hebben om de natuurlijke bevolkingsgroei op te vangen, dan moet de woningvoorraad in de periode 2005-2020 groeien met 60.000 woningen.
De drie hoofddoelstellingen van het RR2020 zijn:
- verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;
- versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief;
- bevorderen van de sociaal-culturele diversiteit, voor zover deze het gevolg is van de individuele keuzes en leefstijlen van de inwoners en niet leidt tot verschijnselen als segregatie en stigmatisering.
Het Ruimtelijk Plan sluit aan bij het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' van de rijksoverheid. De verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ontwikkeling blijft in de eerste plaats in handen van de gemeenten.
Het plangebied Schollevaar wordt in het RR2020 grotendeels aangeduid als 'Stads- en dorpsgebied' en 'stedelijk groen' en deels 'openluchtrecreatie'. De uitgangspunten die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan passen binnen het RR2020.
Figuur 2.1 Uitsnede plankaart RR2020
Provinciale Structuurvisie (2 juli 2010)
In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Gedupeerde Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie en de Verordening Ruimte komen in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Verordening Ruimte (2 juli 2010)
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze contour.
Artikel 7 Kantoren
De in dit artikel opgenomen regeling betreft op hoofdlijnen een voorzetting van het bestaande kantorenbeleid van de provincie Zuid-Holland. Uitgangspunt van het beleid is dat kantoren gevestigd moeten worden op locaties die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer. Kantoorvestiging dient plaats te vinden binnen een cirkel van 800 m rondom de halte van openbaar vervoer. Dit wordt algemeen gezien als een redelijke loopafstand.
Artikel 9 Detailhandel
Het detailhandelsbeleid van de provincie heeft als doelstelling de detailhandelsstructuur te versterken en de dynamiek in de sector te bevorderen. Het beleid is neergelegd in de structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland 2007. Uitgangspunt is dat nieuwe detailhandel gevestigd moet worden in de bestaande winkelgebieden in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra. Nieuwe regionale winkelcentra kunnen ontwikkeld worden op de locaties die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Voor deze nieuwe locaties zijn in regionaal verband afspraken gemaakt over toegelaten branches, bijvoorbeeld met een thema zoals sport- en recreatie. De provincie ziet erop toe dat deze afspraken worden vastgelegd in de bestemmingsplannen voor deze nieuwe winkelcentra. Uitzonderingen zijn mogelijk voor enkele branches (zogenaamde 'perifere detailhandel') die niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra. Daarnaast zijn enkele uitzonderingen opgenomen voor onder andere kleinschalige detailhandel (zoals buurtwinkels en gemakswinkels op stations en op andere locaties met veel passanten), het afhalen van via internet bestelde producten en de verkoop van consumentenartikelen bij stadions, ijsbanen en andere voorzieningen.
Eerste herziening Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte
Bij de vaststelling van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte in juli 2010 konden enkele onderwerpen nog niet worden meegenomen. De provincie heeft daarom besloten een Eerste herziening Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte te maken op de volgende onderwerpen:
- bouwen buiten de contour;
- landgoederenzones, landgoed- en kasteelbiotopen;
- begrenzing Ecologische Hoofdstructuur;
- procedure voor transformatiegebieden;
- nieuwe glastuinbouwlocaties;
De Eerste Herziening is vastgesteld door Provinciale Staten op 23 februari 2011 en bevat geen relevante aspecten voor dit bestemmingsplan.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Capelle aan den IJssel 2006-2020
Om de juiste keuzes te maken in de vormgeving van de toekomst van Capelle aan den IJssel heeft de gemeente in 2005 een structuurvisie opgesteld. Deze geeft de richting aan voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot aan 2020.
Uitgangspunt van de structuurvisie is dat in 2020 de gemeente Capelle aan de IJssel 65.000 inwoners moet huisvesten. Door vergrijzing en toename van eenoudergezinnen komen er echter steeds minder bewoners per woning. Daarom moeten er voor 2020 nog ruim 3.000 nieuwe woningen in Capelle aan den IJssel worden toegevoegd. Voor het overgrote deel gaat het om herontwikkeling en het opvullen van kleine stukken resterende grond; ruimte voor grootschalige nieuwbouw is er niet. Bij de realisatie van de nieuwe woningen is er veel aandacht voor de bevordering van de woonkwaliteit en de kwaliteit van de woonomgeving.
Voor economische groei en vernieuwing is de komst van nieuwe kleine bedrijven essentieel. Om de dynamiek van dit type ondernemerschap in de stad aan te trekken en te behouden, is het noodzakelijk een aanbod te scheppen dat past tussen de achterkamer in het huis van de startende ondernemer en het bedrijventerrein voor de gevestigde ondernemer. Bij de bedrijvigheid op buurtniveau is het streven om dergelijke bedrijfsgebieden veel meer dan tot nu toe als onderdeel van de woonbuurt te ontwikkelen. Daarbij gaan de gedachten uit naar vormen van bedrijvigheid die weinig overlast veroorzaken, zoals zakelijke dienstverlening. Het mengen van wonen en werken bevordert de werkgelegenheid en de sociale veiligheid en zorgt voor een zekere mate van levendigheid in de woonbuurt. Ook in de woongebieden zal de combinatie wonen en werken aan huis worden gestimuleerd.
Zelfredzaamheid van de Capellenaren is het uitgangspunt bij de beleidsterreinen zorg en maatschappelijke dienstverlening. In Capelle aan den IJssel krijgen ouderen, jongeren en minderheden extra aandacht. Voor deze groepen, die een verhoogde kans hebben om buiten de boot te vallen, bestaan er speciale voorzieningen. Institutionele zorg ziet de gemeente als laatste middel voor diegenen die het zelfstandig niet langer redden. De zorg aan huis en in de wijken is versnipperd over tal van instanties en personen die verspreid over de stad gevestigd zijn. De verschillende wijken worden niet in dezelfde mate en op dezelfde wijze bediend. Om dat wel mogelijk te maken en iedereen een herkenbare en aanspreekbare ingang tot de zorg te bieden, ontwikkelt de gemeente een zorgconcept op twee niveaus: het wijkniveau en het stedelijk niveau.
De verkeersproblemen die Capelle ervaart en voor de toekomst voorziet als gevolg van de toenemende mobiliteit zijn niet beperkt tot het eigen grondgebied. Dat geldt ook voor de oplossingen. Er is dan ook al in een vroeg stadium intensief overlegd met de stadsregio en met de gemeenten Rotterdam (deelgemeente Prins Alexander), gemeente Zuidplas en Krimpen aan den IJssel.
Capelle aan den IJssel beschikt over een goede openbaarvervoerinfrastructuur en goede verbindingen met de rijkswegen A16 en A20. Via NS-station Capelle-Schollevaar is de gemeente aangesloten op het landelijke spoorwegennet. Waar het openbaar vervoer tekortschiet, zullen aanvullende voorzieningen worden gecreëerd dan wel extra ondersteund (bijvoorbeeld de vrijwilligersservice van de ANBO). De NS laat het station Capelle-Schollevaar alleen aandoen door stoptreinen met een betrekkelijk lage frequentie. De korte reisafstand naar het intercitystation Rotterdam-Alexander maakt het desondanks voor Capellenaren - vooral als zij in de buurt van het station wonen - aantrekkelijk om het station Capelle-Schollevaar als startpunt voor hun reis te gebruiken.
Figuur 2.2 Structuurvisie Capelle aan den IJssel
Woonvisie (2007)
De Woonvisie Capelle aan den IJssel 'kiezen voor kwaliteit van wonen' is door de gemeenteraad op 8 oktober 2007 vastgesteld. De gemeentelijke Woonvisie is een vervolg op en sectorale uitwerking van de in december van 2005 door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie. Deze structuurvisie vormt samen met de Nota Hoogbouw, de Kadernota en het Collegewerkprogramma 2006-2010 ('Werken aan Kwaliteit') een belangrijke beleidscontext voor de Woonvisie.
De gemeente Capelle aan den IJssel is jarenlang groeigemeente geweest. De grenzen van de groei komen in zicht. De ruimtelijke mogelijkheden voor nieuwbouw van grondgebonden woningen in een groene setting zijn straks binnen de gemeentegrenzen nauwelijks meer aanwezig. De gemeente staat voor de omslag van groeigemeente naar beheergemeente. Daarbij zijn diverse opgaven en dilemma's aan de orde, waarin keuzes gemaakt moeten worden die richting geven aan de kwaliteit van Capelle aan den IJssel als woon- en werkgemeente.
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft een aantal kernopgaven opgesteld:
- versterking van de identiteit van Capelle aan den IJssel als groene en veilige woon- en werkgemeente, met gedifferentieerde woonwijken en woonmilieus;
- passende huisvesting voor de verschillende doelgroepen, met bijzondere aandacht voor starters en ouderen;
- het woonruimteverdelingsbeleid mede richten op versterken sociale structuren;
- een bereikbare woningvoorraad en vernieuwing van verouderd woningbezit;
- wonen, zorg en welzijn op maat;
- een gedifferentieerd en op doorstroming gericht nieuwbouwprogramma.
Masterplan Woonzorginfrastructuur (2007)
De op 8 juni 2007 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde visie is opgesteld in opdracht van de gemeente Capelle aan den IJssel en de provincie Zuid-Holland. In de bestuurlijke visie op het Masterplan Woon-Zorginfrastructuur is de visie van de gemeente samengevat in de volgende speerpunten:
- wonen, zorg en welzijn hangen nauw met elkaar samen en zijn ten minste deels communicerende vaten en worden daarom in samenwerking benaderd; het is belangrijk dat de visie op wonen, welzijn en zorg niet los van elkaar ontwikkeld en uitgevoerd worden;
- maatwerk per wijk is belangrijk;
- burgers met een beperking zijn meer aangewezen op hun directe leefomgeving; daarom is een goede toegankelijkheid en nabijheid van dienstverlening van belang, die is toegesneden op de behoeften in de wijk;
- burgers moeten zolang als het kan en als men wil thuis kunnen blijven wonen;
- goede beschikbaarheid en toegankelijkheid van eerstelijnszorg heeft grote prioriteit; de huisartsenzorg is hierbij een belangrijk aandachtspunt;
- beschikbaarheid en spreiding van ziekenhuiszorg is van groot belang;
- ketenzorg is van groot belang: de zorgprocessen moeten rond de zorgaanvrager zijn geconcentreerd.
Wat betreft de toekomstige zorginfrastructuur is het streven gericht op:
- wijkgericht opzetten van zorg- en welzijnsvoorzieningen;
- koppelingen van 'care' (maatschappelijk werk, (jeugd) gezondheidszorg, cultureel werk etc.) en 'cure' (eerste- en tweedelijnszorg) door samenwerking;
- ontwikkelingen multidisciplinaire centra waar 'care' en 'cure' bij elkaar komen, waarin mogelijk de zorgmanager als 'voorportaal' wordt ingezet.
Op basis van de in de verschillende wijken aanwezige voorzieningen en ontwikkelkansen zal een oplossing op maat voor de verschillende wijken moeten worden ontwikkeld. Daarbij onderscheidt het Masterplan de volgende gebieden:
- 's Graveland/Capelle west/Fascinatio: ontwikkelen eerstelijns multidisciplinair gezondheidscentrum (EMGC);
- Middelwatering/Oostgaarde: ontwikkeling EMGC;
- Schollevaar: ontwikkeling EMGC (Moordrechtflat en Spoorlaan 20).
Woonzorgservicecentrum Schollevaar (20 mei 2010)
Het beleid van landelijke en gemeentelijke overheden is erop gericht om burgers zolang mogelijk zelfstandig te laten wonen (zelfredzaamheid) en actief deel te laten nemen aan de samenleving (participatie). Niet alleen vanuit de overheden, maar ook vanuit de ouderen is er een groeiende behoefte aan nieuwe woonvormen, die het mogelijk maken dat zij zo lang mogelijk de regie over hun eigen leven behouden.
Veranderende woonwensen van mensen met of zonder functiebeperking vragen om woonvoorzieningen op maat. Daarnaast dient er voldoende passende zorg aanwezig te zijn (24-uurs) alsmede een uitgebreid scala aan welzijnsvoorzieningen, ontmoetingsmogelijkheden en op maat gesneden dienstverlening, die aansluit bij de behoefte van bewoners. De gemeente staat voor de uitdaging om de leefbaarheid en de sociale samenhang van haar wijken te verbeteren. Niet alleen voor ouderen, maar voor alle wijkbewoners, van jong tot oud. Doel daarbij is dat verschillende doelgroepen met verschillende leefstijlen in goede harmonie samen kunnen leven.
Om aan deze beleidsdoelen invulling te geven, stimuleert de gemeente Capelle aan den IJssel de ontwikkeling van woonzorgservicezones in verschillende Capelse wijken, waaronder Schollevaar en Oostgaarde. Doel is een integraal en samenhangend aanbod aan voorzieningen en diensten op het gebied van wonen, welzijn en zorg te creëren.
Notitie Jongeren Ontmoetings Plaatsen (JOP's) (11 mei 2005)
De openbare ruimte fungeert voor (groepen) jongeren vaak als ontmoetingsplek. Dat is prima, maar het verloopt niet altijd zonder problemen. Soms is er sprake van hinderlijk gedrag, vervuilend gedrag, een dreigende werking van een groep, of andere vormen van overlast. Dit doet zich vooral voor bij 'kwetsbare' plekken als winkelcentra, portieken, directe omgeving woningen en dergelijke. De beschikbare ruimte voor jongeren wordt door bebouwing steeds minder.
Ook in Capelle aan den IJssel is dit onderwerp actueel. In het zogenoemde JOP-overleg, waaraan naast de gemeente tevens de politie, Stichting Jongerenwerk, Com-wonen en een bewonersondersteuner deelnemen, worden jaarlijks tientallen overlastgevende groepen 'gevolgd' en besproken. Het creëren van een specifieke ontmoetingsplek in de vorm van een JOP kan een oplossing zijn om overlast te voorkomen dan wel te beperken. Bovendien kan het zijn dat een groep jongeren zelf om een JOP vraagt.
In de notitie wordt een JOP gedefinieerd als een overdekte ontmoetingsplaats. Hoewel het ontmoetingsplekken betreft, gaat het hierbij niet om gebouwen, zoals jeugdhonken.
JOP's vormen een instrument in het preventieve jeugdbeleid. Het is een plek waar jongeren naar kunnen worden verwezen indien de aanwezigheid op andere plekken niet is toegestaan dan wel minder gewenst. Zij dienen dan tevens als vindplaatsen voor de jongerenwerkers en de buurtagenten. Hierdoor kunnen eenvoudig contacten worden gelegd en onderhouden met de jongeren.
Visie Detailhandel Wijk- en buurtwinkelcentra/Capelle XL (2010)
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft de Visie Detailhandel op 26 januari 2010 vastgesteld. In deze nota is onder andere een functionele winkelhiërarchie vastgesteld, met een verdeling naar hoofdwinkelcentrum, wijk- en buurtwinkelcentra en buurtsteunpunten. In Capelle aan den IJssel is sprake van een mooie spreiding van de winkelgebieden over de woonplaats en functioneren deze vrijwel allemaal ook naar behoren. Op dit moment is er vrijwel overal voldoende aanbod voorhanden en mag de opbouw van het winkelapparaat worden gekoesterd. In de gemeentelijke structuurvisie Capelle 2006-2020 is aangegeven dat de detailhandelsstructuur in Capelle aan den IJssel gehandhaafd dient te blijven. Dat wil zeggen dat de prominente positie van wijk- en buurtwinkelcentra moet worden behouden.
Geconstateerd is dat de marktsituatie in Capelle aan den IJssel vrijwel in evenwicht is op dit moment. Het ene buurt- of wijkwinkelcentrum doet het wel beter dan het andere, maar in zijn geheel genomen voldoet het op dit moment. De meeste benodigde veranderingen in het winkelcentrum De Scholver zijn van fysieke aard. Door verandering van onder meer de entreepartijen en de overkapping, zou de uitstraling van het winkelcentrum De Scholver verbeterd kunnen worden. Het winkelcentrum De Scholver zou hierdoor een meer uniform karakter krijgen, waarmee ook de sociale veiligheid wordt vergroot.
Evaluatie speelruimteplan 2000
In het kader van het participatiebeleid in de gemeente Capelle aan den IJssel kan gesteld worden dat de ouders in grote mate de verantwoordelijkheid dragen voor hun kinderen en de belangen van hun kinderen. Burgers en gemeente zijn daarom samen verantwoordelijk voor de invulling van dit recht op (in)formele speelruimte. Getracht is te komen tot een praktisch speelruimteplan. In dit plan zijn de beleidsuitgangspunten voor spelen aangescherpt en is geschetst of het huidige voorzieningenniveau hieraan voldoet. De bijbehorende visie is dat er in de openbare ruimte voldoende en veilige speelruimte is. Naast deze zogenaamde informele speelruimte moet er een evenredig verdeeld aanbod van formele speelvoorzieningen aanwezig zijn. Beide dienen aan te sluiten bij het aantal, de leeftijd en de behoefte van de doelgroep per wijk. Voor het aanbod van formele speelvoorzieningen dienen voldoende financiële middelen te zijn, zodat het mogelijk is passend beheer, onderhoud en vervanging uit te voeren.
Welstandsnota 2007
In de Welstandsnota van Capelle aan den IJssel wordt aangegeven aan welke criteria bouwplannen getoetst worden door de welstandscommissie en op welke accenten er in bepaalde gebieden of bij bijzondere objecten specifiek wordt gelet. Op deze manier wordt de helderheid en de openheid bij de beoordeling door de welstandscommissie vergroot.
In de welstandsnota wordt het plangebied op de typologiekaart met de codering W1.3 aangegeven en is het basisniveau van welstand van toepassing. In het woongebied zijn twee typen bebouwingselementen te onderscheiden:
- seriematige objecten;
- bijzondere bebouwingselementen.
De waarde van het woongebied schuilt vooral in de stedenbouwkundige opzet: de ruime groene aanleg en de (eenvoudige) compositie van de bouwmassa's. De architectonische waarde van de verschillende gebouwencomplexen verschilt onderling sterk. De bouwdynamiek is in deze woongebieden groot, maar is hoofdzakelijk toegespitst op de kleinere bouwwerken waarvoor een lichte bouwvergunning nodig is. Met name wordt getoetst aan de sneltoetscriteria. Voor wat betreft de reguliere bouwvergunningsaanvraag in dit gebied geldt een basisniveau van welstand. Bij het basisniveau van welstand wordt de toets door welstandstoezicht beperkt tot die aspecten die te maken hebben met de situering van het bouwwerk (bouwmassa, bouwhoogte, kapvorm en kapinrichting), de schaal en geleding van het gebouw, het overwegende materiaalgebruik en de gebruikte kleurtoon. Voor de gebieden gebouwd in het woonerfconcept (W.1.3) gelden aparte criteria. In de nota zijn deze gebiedsgerichte criteria aangegeven. Voor de voorzieningenstrook in de wijk Schollevaar gelden aanvullende specifieke criteria.
Nota parkeernormen 2006
In artikel 2.5.30, eerste lid, eerste volzin van de Bouwverordening van de gemeente Capelle aan den IJssel, is bepaald dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Deze niet in de Bouwverordening ingevulde dan wel geconcretiseerde parkeernorm van 'In voldoende mate', is uitgewerkt in de gemeentelijke Nota parkeernormen (maart 2006). In deze Nota is vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen bij een bestemming moeten worden gerealiseerd, ten einde te waarborgen dat de toekomstige ontwikkeling in haar eigen parkeerbehoefte kan voorzien. Blijkens de inleiding van de Nota kan van deze norm worden afgeweken. In de Nota parkeernormen zijn parkeernormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij herinrichting van bestaande woongebieden.
Milieubeleidsplan Capelle aan den IJssel 2009-2012
In november 2009 heeft de raad het Milieubeleidsplan 2009-2012 'van ambitie naar actie' vastgesteld. Uitgangspunt van het nieuwe milieubeleidsplan is het op hoger ambitieniveau brengen van het milieubeleid. De nadruk van het milieubeleidsplan ligt op de uitvoering van acties, waarbij de integrale benadering met andere beleidsvelden voorop staat, waaronder ruimtelijke ordening.
Belangrijke speerpunten van het milieubeleid liggen dan ook op het gebied van klimaat, duurzame ontwikkeling, geluid, externe veiligheid, bodem en licht.
In het milieubeleidplan worden 3 ambitieniveaus onderscheiden:
1. | Basis: | uitvoeren van de wettelijke taken/regelgeving op alle milieuthema's (voortzetten van huidig beleid en voldoen aan nieuwe wettelijk verplichte taken). |
2. | Plus: | extra aandacht en gebruikmaken van beleidsruimte of financiële inspanningen. |
3. | Koploper: | streeft naar maximaal milieurendement om een optimaal resultaat te bereiken; daarbij ook inzetten op maatregelen en activiteiten die op lange termijn rendement hebben. |
Voor duurzame ontwikkeling en energie/klimaat is als ambitieniveau gekozen voor koploper, terwijl voor geluid, externe veiligheid en licht als ambitieniveau voor plus is gekozen.
Dit betekent dat er gestreefd wordt naar het realiseren van woningen die een lagere Energy Performance Certificates(EPC) hebben dan het bouwbesluit en gebruikmaken van een laag temperatuursysteem. Daarnaast wordt het gebruik van duurzame materialen zoals het gebruik van FSC-hout en het zoveel mogelijk hergebruiken van materialen gestimuleerd (bijvoorbeeld toepassen van beton met maximaal 20% betongranulaat.
Archeologie
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft uitgesproken op verantwoorde wijze met het archeologische erfgoed in de bodem om te willen gaan. Binnen het grondgebied van de gemeente zijn diverse vindplaatsen uit de ijzertijd, de Romeinse tijd en de middeleeuwen vanaf circa 1000 na christus bekend. Vermoedelijk gaat het in werkelijkheid om een veelvoud van dergelijke vindplaatsen.
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 20 september 2010 archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd (Nota Archeologie 2010 – 2014). Meer specifiek is het doel van het archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Deze werkwijze sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat zijn weerslag vindt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007).
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Groenvisie (2011)
De Groenvisie is op 19 september 2011 vastgesteld. Deze visie laat zien hoe Capelle aan den IJssel er op het gebied van groen voor staat en geeft een antwoord op de vraag: "Hoe zorgen we ervoor dat die groene kwaliteit blijft, mee ontwikkeld en sterker wordt?" De hoofddoelstelling van de Groenvisie is het instandhouden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdig, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant.
De visie wijst de hoofdgroenstructuur van Capelle aan den IJssel aan. Deze bestaat uit de dragers 'landschap en cultuurhistorie', 'ecologie' en 'cultuurlijk groen'. De hoofdstructuur is onaantastbaar en krijgt optimale aandacht op het gebied van inrichting, beheer en onderhoud. De Groenvisie geeft daarnaast uitgangspunten voor de thema's ontwerp, inrichting en sortiment, beheer en onderhoud, bomen, ecologie, duurzaamheid en milieu en communicatie en participatie. In de uitvoeringsagenda worden de vervolgacties benoemd om de visie waar nodig concreter te maken.
2.5 Conclusie
Met voorliggende herziening van de vigerende (bestemmings)plannen voor Schollevaar wordt voorzien in het opstellen van een consoliderend bestemmingsplan, welke de bestaande ruimtelijk-functionele kwaliteiten van het plangebied vastlegt en beschermt. Mogelijkheden voor ruimtelijke verdichting zijn niet of nauwelijks in het gebied aanwezig. Doelstelling is dan ook het behoud en waar mogelijk verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Belangrijk aspect hierbij is het beheer van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte. Conform het gemeentelijk beleid verdient de bescherming van het groene karakter van de wijk en het bieden van mogelijkheden aan zowel gemeentelijke als aan particuliere initiatieven bij de concrete invulling van bestemmingen (bouw- en gebruiksmogelijkheden) speciale aandacht.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke En Functionele Analyse
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.2 een ruimtelijke analyse, in paragraaf 3.3 de verkeersstructuur en in paragraaf 3.4 een functionele analyse van het plangebied beschreven. Afsluitend is de conclusie van deze analyse in paragraaf 3.5 weergegeven.
3.2 Ruimtelijke Analyse
Ruimtelijke situering en hoofdopzet
De wijk Schollevaar is ontworpen als zelfstandige woonwijk in de Alexanderpolder. Hoewel onderdeel van Capelle aan den IJssel, is de wijk door haar perifere ligging binnen de gemeente in ruimtelijk opzicht meer gericht op de Rotterdamse wijken Oosterflank en Prins Alexanderpolder dan op de omliggende wijken van Capelle aan den IJssel. Deze oriëntatie is het gevolg van een op deze Rotterdamse wijken gerichte verkeersontsluiting en de ligging van het stadsdeelpark Het Schollebos.
De wijk is grotendeels in de periode 1980-1985 planmatig en gefaseerd gebouwd en kent een duidelijke hiërarchische ruimtelijk-functionele opbouw. De hoofdstructuur van de wijk is organisch van opbouw, waarbij de verkeersstructuur en de groenstructuur de belangrijkste dragers vormen. Figuur 3.1 geeft een beeld van de ruimtelijke structuur van het plangebied.
Het centrum van de wijk bevindt zich rond het NS-station, waar de bebouwing een hogere bouwhoogte en bebouwingsdichtheid kent. De overige delen van het plangebied zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit monofunctionele woonbuurten, bestaande uit zowel grondgebonden als gestapelde woningen in verschillende woningtypen.
Belangrijk structuurbepalend element is de primaire lusontsluiting van de wijk, welke als een slingerend lint door het plangebied loopt en de verschillende woonbuurten met elkaar verbindt. Centraal in de wijk zijn aan deze doorgaande hoofdroute commerciële en maatschappelijke voorzieningen gesitueerd, complementair aan het centrumgebied, maar in een lagere bebouwingsdichtheid en concentratie. Deze voorzieningenzone vormt als het ware de ruggegraat van de wijk. Langs de randen van de wijk, met uitzondering van de zuidrand, en parallel aan de spoorbaan Rotterdam-Gouda, liggen doorgaande hoofdverkeersontsluitingswegen, welke als een randweg de wijk ontsluiten en verbinden met de omliggende wijken.
Een tweede belangrijk structuurbepalend element is de spoorbaan Rotterdam-Gouda, welke het plangebied in twee ongelijke delen deelt. Hoewel beide delen ruimtelijk met elkaar verbonden zijn door een aantal afzonderlijke doorgaande routes voor langzaam verkeer en autoverkeer, vormt de spoorbaan een duidelijke fysieke scheiding en
daarmee een barrière tussen de twee delen van de wijk.
De groen- en waterstructuur van de wijk is complementair aan de wegen en bebouwingsstructuur en dringt op een aantal plaatsen als 'groene vingers' in het plangebied door. Deze groene zones staan in verbinding met het Schollebos, waardoor het plangebied een duidelijke ruimtelijke relatie en verbondenheid met dit stadsdeelpark heeft. Ter hoogte van het centrumgebied heeft de 'groene ader' de grootste breedte en een meer openbaar karakter. Deze sterke verwevenheid tussen 'groen' en 'rood' is een belangrijke kwaliteit van het plangebied.
Bebouwingskenmerken/beeldkwaliteit
De wijk kenmerkt zich door een duidelijk onderscheid in bebouwingskarakteristiek tussen de centraal gelegen oost-westlopende woonwerk- en voorzieningenzone inclusief het centrumgebied en de meer perifeer gelegen 'wooneilanden'. De centrale zone en centrumgebied kennen een meer stedelijke bebouwingskarakteristiek, met een hogere bebouwingsdichtheid en bouwhoogte. De omliggende woonbuurten zijn kleinschaliger van opzet, voornamelijk opgebouwd uit zowel grondgebonden eengezinswoningen als gestapelde wooncomplexen in een grote variatie aan woningtypen.
Vooral de zuidelijk in de wijk gelegen buurten kenmerken zich door een bebouwingstructuur van kleinschalige hofjes met een grote variatie in woningtypen, verspringing in bouwhoogte, gevelindeling en rooilijnen. Deze grote bebouwingsdiversiteit, in combinatie met de slingerende verkeersstructuur van de wijk, heeft geleid tot een organisch structuurbeeld, waarbij veelvuldig min of meer willekeurig gevormde openbare (rest)ruimtes zijn ontstaan.
In het centrumgebied zijn de buitenruimtes, zoals het versteende Pier Panderplein, sterker vormgegeven. Hoewel de ruimtelijke structuur van het centrumgebied is opgezet als een formele structuur, waarbij een doorgaande 'as' het wooncomplex aan de noordzijde van het spoor via het centrumgebied verbindt met het Schollebos, is deze structuur ruimtelijk nauwelijks te ervaren. Het verhoogd liggende, overdekte winkelcentrum vormt een duidelijke complexmatige bebouwingsstructuur.
3.3 Verkeersstructuur
Figuur 3.2 geeft een overzicht van de verkeersstructuur van het plangebied. Hieronder wordt per verkeerscategorie de verkeersstructuur toegelicht.
Ontsluiting autoverkeer
Externe ontsluiting
De woonwijk Schollevaar ligt in het noordoosten van Capelle aan den IJssel. Deze woonwijk wordt voor het autoverkeer ontsloten via een ring van gebiedsontsluitingswegen: Capelseweg, Hoofdweg, Burgemeester Schalijlaan en de Burgemeester van Beresteijnlaan. Op deze wijkontsluitingsstructuur geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. De Capelseweg ontsluit via de Burgemeester van Dijklaan het woongebied richting de A20, die zich bevindt ten noorden van de wijk Schollevaar. De oost-westgeoriënteerde A20 heeft een stroomfunctie tussen Gouda en Hoek van Holland via Rotterdam. Ten zuiden van de woonwijk ligt de N219 (lokaal bekend als de Abram van Rijckevorselweg). Deze weg heeft een lokaal verbindende functie in oostelijke richting naar Nieuwerkerk aan den IJssel en in westelijke richting naar de rijksweg A16 (ring Rotterdam). De A16 verbindt Dordrecht met Rotterdam. Capelle aan den IJssel is door de centrale ligging en de goede ontsluiting vanaf het autosnelwegennet goed bereikbaar voor het autoverkeer.
De interne wijkontsluitingsstructuur is voor het autoverkeer op een beperkt aantal plaatsen aangesloten op de externe ringvormige wijkontsluitingsstructuur: In de noordwesthoek via de Hoofdweg op de Burgemeester van Dijklaan, in de noordoosthoek via de Burgemeester Schalijlaan op de Filosofentuin (2 maal) en het Dubbelspoor en rond het station/centrumgebied via de Burgemeester Schalijlaan op de Burgemeester Bakkerlaan en via de Burgemeester van Beresteijnlaan op de Operalaan en de Hermitage.
Interne ontsluiting
Het verkeer dat het woongebied in- en uitgaat, moet zoveel mogelijk gebruikmaken van de ringvormige wijkontsluitingsstructuur. Naast de ring van gebiedsontsluitingswegen, is de wijk Schollevaar daarom opgebouwd uit een centrale as in oost-westrichting (de Burgemeester van Dijklaan en de Burgemeester Bakkerlaan) en een aantal 'lussen' die alle eveneens de functie van gebiedsontsluitingsweg hebben met een maximumsnelheid van 50 km/h. Deze lussen worden gevormd door de Vrijheidsdans, Reidans, Filomeentje-erf en Beatrijserf in het westen van de wijk, de Herenburg, Posthoorn en Hobo ten westen van het wijkcentrum en de Operalaan en Hermitage ten oosten van het wijkcentrum.
Alle overige wegen in Schollevaar zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg (met een maximumsnelheid van 30 km/h) of woonerf.
Aan de zuidzijde van het NS-station is het Stationsplein bereikbaar voor het doorgaande reguliere autoverkeer.
Ontsluiting langzaam verkeer
In tegenstelling tot het autoverkeer, kan het langzaam verkeer wel gebruikmaken van een groot aantal direct verbindende wegen en (fiets)paden die de verschillende buurten van de wijk onderling verbinden. Op erven en wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h kunnen autoverkeer en langzaam verkeer gemengd van de weg gebruikmaken.
Daarnaast is er een groot aantal fietspaden aanwezig die de verschillende delen van Schollevaar met elkaar verbinden en het gebied aansluiten op de overige wijken van Capelle aan den IJssel en Rotterdam en het ten zuiden van Schollevaar gelegen Schollebos. Deze fietspaden kruisen de ring van ontsluitingswegen voor het autoverkeer en de Burgemeester van Dijklaan ongelijkvloers, zodat sprake is van een goede, directe en veilige ontsluiting voor het langzaam verkeer. Uit het Fietsplan “Slim op de fiets” (door de raad vastgesteld in juni 2010) is naar voren gekomen dat er een aantal knelpunten in de fietsverbindingen is. De komende jaren zal worden getracht deze op te lossen. Het bestemmingsplan “Schollevaar” biedt hiervoor de planologische mogelijkheid. Langs vrijwel alle wegen in het gebied zijn voetpaden aanwezig.
Parkeren
Het parkeren voor de woningen vindt voor het grootste deel plaats op maaiveld in de vorm van geclusterde parkeerplaatsen, langsparkeerplaatsen of parkeren op eigen erf. Onder sommige woonblokken is daarnaast ook sprake van parkeren op maaiveld (onder de woningen). De parkeercapaciteit loopt in vele buurten in Schollevaar tegen zijn grenzen aan. Er zijn buurten waar regelmatig te weinig parkeermogelijkheden zijn voor de bewoners. Hierdoor zijn er vaak geparkeerde auto's op de trottoirs te vinden of voor (eigen) uitritten en garages.
Openbaar vervoer
Het plangebied wordt van oost naar west doorsneden door de spoorlijn Rotterdam-Gouda. Op het NS-station Capelle Schollevaar wordt gehalteerd door treinen die een regelmatige verbinding verzorgen met Rotterdam, Nieuwerkerk aan den IJssel, Gouda, Woerden en Utrecht, maar ook met onder andere Breukelen, Abcoude en Amsterdam. Het station bevindt zich centraal in de wijk en is voor alle vervoerssoorten goed bereikbaar. Daarnaast rijden centraal door het woongebied in oost-westrichting drie buslijnen die het gebied verbinden met NS-station Capelle Schollevaar, NS/metro station Alexander, de metrostations Oosterflank, Capelle centrum en De Terp en Capelle Middelwatering, Oostgaarde en het Hoofdweggebied. Bushaltes bevinden zich binnen het gebied op het Filomeentje-erf ter hoogte van de Heksendans, het Sara Burgerharterf en de Posthoorn, op het Stationsplein, op de Operalaan en op de Hermitage. Door de gunstige ligging van de haltes bedraagt de loopafstand tot een bushalte vanuit het plangebied nergens meer dan 400 m. Samenvattend kan dan ook worden gesteld dat de bereikbaarheid per openbaar vervoer goed kan worden genoemd.
Uitgangspunten spoorwegverdubbeling
De nieuwe Provinciale structuurvisie geeft aan dat voor 2020 het spoor ter hoogte van Capelle aan den IJssel verdubbeld zal worden van 2 naar 4 sporen.
De plannen en uitvoeringstermijn van de spoorverdubbeling op het traject Rotterdam-Utrecht ter hoogte van de wijk Schollevaar zijn nog onvoldoende bekend en concreet om deze te kunnen vertalen in het voorliggende bestemmingsplan. Opname van een flexibele regeling die spoorverdubbeling zonder meer mogelijk maakt, is vanwege de ligging dwars door een dichtbebouwd woongebied, milieutechnisch niet verantwoord en derhalve niet opportuun.
Gelet op de beschikbare ruimte en de afstand van gevoelige bestemmingen tot het spoor, kunnen evenwel op voorhand de navolgende gemeentelijke uitgangspunten worden geformuleerd:
- het huidige eigendom van Prorail, zoals vertaald in het bestemmingsplan, zal ook bij verdubbeling de begrenzing van het spoor moeten vormen;
- de spoorverdubbeling mag niet leiden tot een hogere geluidsbelasting op bestaande gevoelige objecten; tegelijkertijd dient een oplossing te worden gevonden voor de bestaande saneringssituatie (geluid);
- de verdubbeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de actuele situatie ten aanzien van externe veiligheid (plaatsgebonden risico).
Eventuele aanpassing van de fysieke begrenzing van het spoor en eventuele aanpassingen van hoogteligging en of wijze van afscherming van de spoorbaan, zijn alleen toelaatbaar indien deze noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de bovenstaande milieutechnische uitgangspunten. In dat geval zal overigens ook een ruimtelijke toets moeten plaatsvinden teneinde een zorgvuldige ruimtelijke inpassing te garanderen.
3.4 Functionele Analyse
Bevolking
Het plangebied telt op 1 januari 2008 circa 17.349 inwoners (bron: Buurtmonitor 2008, gemeente Capelle aan den IJssel). Dit is circa 26,5% van het totaal aantal inwoners van de gemeente Capelle aan den IJssel (65.272 inwoners). De bevolkingsopbouw van de wijk kent in vergelijking met omliggende wijken een naar verhouding jonge leeftijdsopbouw.
Wonen
De wijk Capelle Schollevaar is grotendeels in de periode 1980-1985 planmatig gebouwd. In het kader van het groeikernenbeleid uit deze periode is de wijk als 'satellietwijk' van Rotterdam gepland. Het plangebied telt op 1 januari 2008 8.029 woningen,waarvan 48% koopwoningen en 52% huurwoningen. In vergelijking met de overige omliggende woonwijken kent de wijk een hoog aandeel aan vrije sectorkoopwoningen. Verspreid in de wijk zijn tevens verschillende wooncomplexen met bijzondere woonvormen gelegen. Het betreft onder meer woonvormen voor ouderen waaronder gemeenschappelijke en zelfstandige wooncentra alsook woon-zorgcomplexen. De gemeente telt op 1 januari 2009 29.301 woningen, waarvan 49% koopwoningen en 51% wordt verhuurd (particuliere verhuur 11%, sociale verhuur 40%).
Werken
De wijk Capelle Schollevaar heeft voornamelijk een woonfunctie. Bedrijvigheid is hoofdzakelijk geconcentreerd in het gebied ten noorden van de wijk, in het Hoofdweggebied. De in het plangebied aanwezige kantoren zijn geconcentreerd op enkele (zicht)locaties, zoals langs doorgaande wegen, langs de spoorlijn Rotterdam-Gouda en in de directe omgeving van het station.
Verspreid over de wijk is kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aanwezig. In het plangebied zijn enkele zogenaamde 'woon-werkwoningen' gebouwd. Menging van kleinschalige en milieuvriendelijke bedrijvigheid met woningbouw is een gewenste, passende ontwikkeling, welke in onderhavige bestemmingsplanregeling mogelijk wordt gemaakt.
Voorzieningen
In het centrumgebied van de wijk, nabij het NS-station, zijn in het winkelcentrum 'De Scholver' een aantal commerciële voorzieningen (winkels) en overige voorzieningen (bibliotheek, apotheek) geconcentreerd. Het winkelcentrum is overdekt en gelegen boven een parkeergarage. Het winkelcentrum fungeert als het wijkverzorgende winkelcentrum voor Schollevaar. De Scholver is planmatig ontwikkeld en geopend in 1983. Het bruto vloeroppervlak van het winkelcentrum is 6.600 m² (4.200 m² bruto winkeloppervlak). Typerend voor wijkwinkelcentra is dat het aanbod zich vooral richt op dagelijkse goederen en niet-dagelijkse goederen met een hoge aankoopfrequentie. Het aanbod in de Scholver weerspiegelt dit: de belangrijkste publiekstrekkers in het winkelcentrum zijn supermarkten en dergelijke. In totaal bevinden zich ruim 20 winkels in het winkelcentrum. Op zaterdag is er bij het winkelcentrum een (kleine) warenmarkt.
De overige voorzieningen zijn planmatig geconcentreerd in een centraal in de wijk gelegen zone. Het betreft detailhandel, commerciële dienstverlening en verschillende maatschappelijke voorzieningen, waaronder een kerk en scholen. Aan de noordzijde van de spoorbaan is tevens een aantal voorzieningen gelegen.
Recreatie
In de directe woonomgeving zijn allereerst de in de wijk gelegen groen- en waterzones van grote waarde. De recreatie voor kinderen en bewoners is in de nabijheid van de woningen gelegen. Door de stedenbouwkundige opzet van de gehele wijk is er ruimte voor spelen op pleinen en in het groen. De groene gebieden vormen de uitlopers van het 'Schollebos', een stadsdeelpark. Dit is een groot semi-natuurbos dat aan de zuidzijde van de wijk ligt. In het bos zijn verschillende functies als speeltuinen en in de nabije toekomst ook sportvoorzieningen (rugby, cricket en jeu de boules) beschikbaar. Verder is er in en in de directe omgeving van Schollevaar een aantal sportvoorzieningen. In de wijk zijn ondermeer een sporthal en sportscholen. Tot slot ligt er in de zuid-westhoek van het Schollebos ook nog een volkstuinencomplex.
Water is voor geheel Capelle aan den IJssel een beeldbepalend onderdeel, zo ook voor Schollevaar. Een watergang uit de periode van de drooglegging van de Prins Alexanderpolder, de Nieuwerkerkse Tocht vormt de overgang van de woon- en werkwijk naar het 'Schollebos'. Het water van de wetering, het water in het 'Schollebos' en van de watergangen in de wijk Schollevaar zijn de basis voor hengelsport, kanoroutes, water (speel)pleinen, waterkunstwerken en natuurwaarde (paai- en opgroeigebieden, ondermeer voor snoek en ruisvoorn).
Aan de zuid-westzijde van de wijk Schollevaar ligt het sportpark Schenkel. Via dit sportpark en het Prinsenpark in de deelgemeente Prins Alexander is ook het recreatiegebied Kralingse Plas te bereiken.
Aan de zuid-oostzijde van de wijk Schollevaar ligt het recreatiegebied Hitland en de Groene Zoom (gemeente Zuidplas) dat mede als buiten recreatiegebied dienst zal gaan doen voor de bewoners uit de wijk Schollevaar. Ook ligt ten zuiden van deze woonwijk in het verlengde van het Schollebos het golfterrein van de golfclub Golf&Country Club Capelle. Aan de westzijde van dit terrein en door dit terrein loopt de noord-zuidelijke fietsroute. Door de opzet van de wijk en de verbondenheid met het 'Schollebos' ontstaat een netwerk van recreatiegebieden vanaf de Krimpenerwaard, via het recreatiegebied Hitland, de Groene Zoom naar het Rottemerengebied.
Sociale veiligheid en waardering
De wijk Capelle-Schollevaar kent, in vergelijking met de andere wijken van Capelle, enkele buurten met een relatief hoog aantal politiemeldingen bij sociale problemen (bron: Buurtmonitor 2008). Tevens blijkt uit een gehouden bewonersenquête (meetdatum: november 2009) dat de wijk, met name ten zuiden van de spoorbaan, een relatief laag algemeen waarderingscijfer heeft. Uit dezelfde enquête blijkt eveneens dat een aantal buurten van de wijk, zowel in het noordelijk als het zuidelijk deel, laag scoort met betrekking tot sociale cohesie.
3.5 Conclusie
De ruimtelijke kwaliteit van de wijk Capelle-Schollevaar wordt in grote mate gevormd door de aanwezige groen- en waterstructuur. De langzaamverkeersroutes liggen in/langs belangrijke groen- en waterstructuren. Ook de (hiërarchische) functionele opzet van de wijk, met een concentratie van voorzieningen in het centrumgebied en complementaire voorzieningen in de centrale zone, waarbij veel mogelijkheden van werken aan huis worden geboden, draagt bij aan het woon- en leefmilieu. Sociaal bezien kent de wijk een aantal aandachtsgebieden.
Mogelijkheden voor ruimtelijke verdichting zijn niet of nauwelijks in het gebied aanwezig. Recentelijk is echter de Moordrechtflat gerealiseerd. Doelstelling van onderhavige bestemmingsplan is dan ook het behoud en waar mogelijk verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Belangrijk aspect hierbij is het beheer van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte, de bescherming van het groene karakter van de wijk en het bieden van mogelijkheden aan zowel gemeentelijke als aan particuliere initiatieven bij de concrete invulling van bestemmingen (bouw- en gebruiksmogelijkheden).
De verwachting bestaat dat de algemene trend van vergrijzing en ontgroening (afname aandeel jongeren), welke zich zowel nationaal alsook in de oudere wijken van Capelle aan den IJssel voordoet, zich tevens in de wijk Capelle-Schollevaar zal manifesteren. Als gevolg van deze vergrijzing en ontgroening zijn knelpunten te verwachten ten aanzien van de woningvoorraad en ten aanzien van het gebruik van voorzieningen en inrichting van het openbaar gebied. Met het opstellen van onderhavige bestemmingsplan wordt de ruimtelijke kwaliteit vastgelegd. Eventuele toekomstig gewenste aanpassingen aan de woningvoorraad door het aanpassen van woningen en herinrichting van het openbaar gebied is mogelijk binnen de kaders die het bestemmingsplan biedt.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. In het geval er specifieke onderzoeken zijn uitgevoerd zijn de conclusies daarvan opgenomen in de betreffende paragraaf. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan weg- en railverkeerslawaai, bedrijven en milieuhinder, waterhuishouding, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, kabels en leidingen, externe veiligheid, ecologie en archeologie.
4.2 Weg- En Railverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones van bestaande en nieuwe wegen dienen getoetst te worden aan de normen van de Wgh die gelden voor de betreffende nieuwe situatie.
Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen en mag daarbij de voorkeursgrenswaarde (48 dB) in principe niet overschrijden. Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).
Ook langs spoorwegen bevinden zich onderzoekszones, waarvan de breedte per traject varieert. Binnen deze zones, waarvan de breedte is opgenomen in het Besluit Geluidhinder (2006) dient te worden aangetoond dat de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige objecten voldoet aan de wettelijke normen.
In het kader van de EU-richtlijn omgevingslawaai heeft de gemeente Capelle aan den IJssel een geluidsrapportage opgesteld voor haar grondgebied. Aan de hand van deze inventarisatie heeft de gemeente een actieplan opgesteld waarin staat aangegeven welke maatregelen er in de toekomst worden genomen om de geluidshinder verder terug te dringen. Momenteel worden voor de wijk Schollevaar ten behoeve van het spoorweglawaai verschillende varianten onderzocht van bron- en/of overdrachtsmaatregelen (zoals raildempers en geluidsschermen). Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek wordt waarschijnlijk in 2013 gestart met het uitvoeren van maatregelen.
Binnen het plangebied bevinden zich een aantal gezoneerde wegen, alsmede een gezoneerde spoorlijn. Bij de ontwikkeling van de woningen is een aantal geluidswerende voorzieningen gerealiseerd teneinde het woon- en leefklimaat te waarborgen. Op grond van onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ook worden er geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt, waardoor bestaande geluidsgevoelige objecten binnen de zone van een gezoneerde weg komen te liggen. Nader onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai en railverkeer kan derhalve achterwege blijven.
4.3 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt doorgaans gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. In Bijlage 1 bij deze toelichting is een Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen die is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Deze Staat gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies zoals wonen. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk". Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd.
Bedrijven in het plangebied
Voor delen van het plangebied is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn, naast bijvoorbeeld wonen, detailhandel, voorzieningen en kantoren, tevens bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar. De menging van deze functies met wonen is in deze gebieden gewenst. Vanwege de beperkte milieuhinder worden bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 direct naast woningen toelaatbaar geacht. De aanwezigheid van deze bedrijfsactiviteiten zal niet leiden tot onevenredige milieuhinder.
De bestemming 'Gemengd' is ook toegekend aan de 'werkwoningen'. Deze vorm van wonen en werken is gewenst en daarom zijn kleinschalige, licht-milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten toegestaan. Verder komen verspreid in het plangebied maatschappelijke voorzieningen zoals kinderdagverblijven en detailhandel voor. De aanwezigheid van deze voorzieningen in het woongebied is gewenst.
Bedrijfsinventarisatie
De aanwezige bedrijven zijn ingeschaald in categorie 1 of 2 en passen daarmee in de algemene toelaatbaarheid. Er is één bedrijfslocatie waar in de huidige situatie bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. Omdat het een bestaande situatie betreft wordt voor deze activiteit een specifieke bedrijfsbestemming opgenomen. Dat betekent dat alleen een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid zich hier mag vestigen of een bedrijf dat voldoet aan de omschrijving van de specifieke bedrijfsbestemming. Het gaat om het perceel aan de Spoorlaan 18A, gelegen tussen de spoorlijn Rotterdam-Gouda en de Spoorlaan. Ter plaatse is de gemeentewerf/afval-inzameldepot aanwezig. Het betreft een dependance van de gemeentewerf die is gelegen aan de Groenedijk. Op deze locatie vindt de aansturing van de medewerkers en de opslag van de gemeentelijke plantsoendienst plaats en wordt geen afval ingezameld. De bedrijfsactiviteiten vallen in categorie 3.1. Tevens is een rioolgemaal aanwezig.
Bedrijven in de omgeving van het plangebied
Op het bedrijventerrein Hoofdweg, ten noorden van het plangebied, zijn bedrijven uit categorie 1 tot en met 3 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten gevestigd. Verder is in het bestemmingsplan een vrijstellingsbepaling opgenomen voor bedrijfsactiviteiten uit categorie 4 mits kan worden aangetoond dat deze activiteiten qua aard en invloed op de omgeving gelijk zijn aan bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 tot en met 3. Grenzend aan de wijk Schollevaar zijn alleen bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan (richtafstand 30 m). In de omgeving van deze bedrijven worden met het plan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De aanwezigheid van deze bedrijven heeft geen invloed op het plan.
Horeca-activiteiten
In het plangebied zijn verschillende horecagelegenheden aanwezig. Net als bij bedrijvigheid, wordt er ook bij horeca naar gestreefd de milieubelasting voor omliggende woningen zoveel mogelijk te beperken door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van de activiteiten. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten: aanwezige horecagelegenheden worden volgens deze Staat ingeschaald. In de Staat van Horeca-activiteiten wordt middels verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar wordt geacht. In Bijlage 2 bij deze toelichting is een Standaard Staat van Horeca-activiteiten opgenomen. In het plangebied zijn horecagelegenheden uit de categorieën 1a van de Staat van Horeca-activiteiten algemeen toelaatbaar. Dit is lichte horeca (die slechts beperkte hinder voor de omwonenden veroorzaakt) met een geringe verkeersaantrekkende werking.
In tabel 4.1 zijn de aanwezige horecabedrijven in het plangebied geïnventariseerd en ingeschaald in de Staat van Horeca-activiteiten. Bijna alle aangegeven horecagelegenheden passen binnen de algehele toelaatbaarheid, met uitzondering van het Afhaalrestaurant Nieuw-Azië dat specifiek is aangeduid. Daarnaast bevindt zich in het plangebied een buurthuis waar ondergeschikte horeca-activiteiten plaatsvinden. Deze is niet meegenomen in onderstaande inventarisatie vanwege het ondergeschikte karakter. Zelfstandige horeca is ter plaatse niet toegestaan.
Tabel 4.1 Inventarisatie horecabedrijven
naam | adres | categorie SvH | bijzonderheden |
Café Picasso | Picassopassage 8 | 1a | gesloten café, teruggeschaald |
Cafetaria Family | Picassopassage 6-6a | 1a | |
Lunchroom Cobas | Picassopassage 34 | 1a | |
Snackbar Hartman VOF | Stationsplein 1 | 1a | |
Afhaalrestaurant Nieuw-Azië | Prado 2 | 1c | afhaaldienst |
't Snackhuijs VOF | Maria Danneelserf 32 | 1a | |
Super Lekker | Kleine Inez Erf 9a | 1a |
Industrielawaai
Ten westen van het plangebied, nabij de A20, is de warmtekrachtcentrale ROCA gelegen. Rond het terrein waar deze centrale is gelegen is een geluidszone vastgesteld in verband met industrielawaai. Deze zonegrens (50 dB(A)) ligt echter buiten het plangebied zodat er geen gevolgen zijn voor het bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.4 Waterhuishouding
Inleiding en watertoets
In Capelle aan den IJssel is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard verantwoordelijk voor het kwalitatief en kwantitatief waterbeheer. Tevens is het Hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud aan de waterkeringen. Alle watergangen zijn in beheer bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Dit betekent dat geen enkele verandering aan de waterhuishouding zal kunnen plaatsvinden zonder de nadrukkelijke toestemming van de waterbeheerder.
Deze waterparagraaf gaat achtereenvolgens in op het waterschapsbeleid en de beschrijving van de huidige en de toekomstige situatie van een tweetal zaken: watersysteem en waterketen. Hieronder wordt aangegeven wat onder deze begrippen wordt verstaan:
- watersysteem: onder het begrip watersysteem wordt in algemene zin verstaan het samenhangend geheel van grond- en oppervlaktewater dat binnen een gebied aanwezig is. In het kader van dit plan wordt hieronder verstaan de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater binnen een gebied;
- waterketen: onder het begrip waterketen wordt in algemene zin verstaan het verzamelen, transporteren en zuiveren van afvalwater en het beperken van verontreiniging van het oppervlaktewater door lozingen (emissies). In het kader van dit plan wordt daarmee tevens afstromend regenwater van verhard oppervlak bedoeld. Lozingen op het oppervlaktewater via bijvoorbeeld (nood-)uitlaten en overstorten beïnvloeden de kwaliteit van het watersysteem.
Waterschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Huidige waterkwantiteit
Het aspect waterkwantiteit heeft uitsluitend betrekking op het watersysteem.
Watersysteem
Voor de Polder Prins Alexander waar de wijk Schollevaar in ligt geldt het polderpeil van NAP -6,2 m dat in het peilbesluit voor de Polder Prins Alexander is vastgelegd. Het Hoofdweggebied vormt een eigen watersysteem met een waterpeil van NAP -6,53 m. Het maaiveld ligt op circa NAP -4,9 m en er is sprake van kwel.
Overtollig water en kwel worden onder vrij verval richting de Schollevaartsche tocht ten oosten van het plangebied afgevoerd. De Schollevaartsche tocht voert het water af richting het gemaal bij de Ringvaart van de Polder Prins Alexander, dat het water uitslaat op deze Ringvaartboezem.
Ten behoeve van het uit te voeren onderhoud aan de hoofdwatergang, dienen onderhoudsstroken te worden vrijgehouden van ten minste 5 m over de gehele lengte van de watergang. Nadere bijzonderheden over de onderhoudsverplichtingen zijn vastgelegd in de legger van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De onderhoudsstroken van de betreffende hoofdwatergangen zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat'. De watergangen in het plangebied worden bestemd met de bestemming 'Water'.
Huidige waterkwaliteit
Het aspect waterkwaliteit heeft zowel betrekking op het watersysteem als op de waterketen. Voortbouwend op deze tweedeling is de beschrijving van de waterkwaliteit aangegeven.
Watersysteem
In de polders van Capelle wordt op verschillende meetpunten de waterkwaliteit bepaald. In het plangebied ligt één meetpunt. Uit het waterkwaliteitsspooronderzoek (2006) blijkt dat de kwaliteit over het algemeen slecht is. In het algemeen is de water(bodem)kwaliteit in het gebied slecht. In het water komen verontreinigingen en meststoffen vanuit het landelijke en het stedelijke gebied voor (afspoeling wegen, riooloverstorten, bestrijdingsmiddelen, etc.).
In Schollevaar spelen verder nog diverse problemen: te laag liggende duikers, een slechte doorstroming, dikke sliblagen, klachten van bewoners over overmatige kroosvorming en stank zijn daar mede het gevolg van en een zeer matige bereikbaarheid vanaf de waterkant voor onderhoudsmaterieel.
Waterketen
Op 16 december 1996 is door de raad het gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld. In dit plan zijn de uitgangspunten voor het beheer en de aanleg van de riolering in Capelle aan den IJssel vastgelegd. Voor een beschrijving van het transport en de verwerking van rioolwater uit Capelle aan den IJssel wordt naar dit plan verwezen.
Het plangebied is grotendeels voorzien van een gemengd rioolstelsel. Het huishoudelijk afvalwater uit het gebied wordt momenteel afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) Groenendijk (ten zuidoosten van het plangebied).
Het rioolstelsel van het Hoofdweggebied is grotendeels een gescheiden stelsel.
Toekomstige waterkwantiteit
Watersysteem
Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen geldt vanuit het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard een wens van minimale drooglegging van 1,3 m voor de vloerpeilen van woningen en 1 m voor het maaiveld. Met betrekking tot de waterkwantiteit is op dit moment geen (grootschalige) verandering te verwachten. De basisstructuur van het huidige watersysteem zal als gevolg van het bestemmingsplan niet worden aangetast.
Toekomstige waterkwaliteit
Watersysteem
Een verdere verslechtering van de huidige waterkwaliteit dient te worden voorkomen. Met het oog op de doelstelling van duurzame waterhuishouding wordt ernaar gestreefd de waterkwaliteit te verbeteren. Dit is mogelijk door zoveel mogelijk de doorstroming in de watergangen te bevorderen, watergangen te voorzien van voldoende waterdiepte en door de aanleg van natuurvriendelijke oevers daar waar mogelijk (en daar waar deze nog niet aanwezig zijn). Natuurvriendelijk ingerichte oevers bevorderen het zelfreinigend vermogen en geven een impuls aan de ecologische potenties van het water. Tevens kan bij de aanleg ervan het waterbergend vermogen van de watergang worden vergroot, van belang voor de waterkwantiteit.
Gemeente en Waterschap werken in dit kader ook aan een verbeterplan voor het watersysteem; het deelwaterplan Schollevaar-Hoofdweggebied-Schollebos. Een belangrijke maatregel is het bij de bestaande bebouwing afkoppelen van de hemelwaterafvoer van het gemengde rioolstelsel. Inmiddels zijn er concrete plannen om te starten met afkoppelen van verhard oppervlak. In de planperiode van het volgende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zal het gemeentelijke gemengde rioolstelsel in Schollevaar grotendeels worden vervangen, waarbij een groot deel van het verhard oppervlak zal worden afgekoppeld.
Waterketen
In het plangebied worden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De hoeveelheid huishoudelijk afvalwater uit het gebied zal hierdoor niet toenemen. Uitgangspunt voor eventuele nieuwbouw is de aanleg van een gescheiden rioleringsstelsel (direct afkoppelen van dakoppervlakken naar open water daar waar mogelijk).
In de 'Leidraad aan- en afkoppelen verharde oppervlakten' van de werkgroep Riolering West-Nederland (WRW) is aangegeven welke oppervlakken in aanmerking komen voor afkoppeling. Daarnaast geeft de Leidraad aan op welke manier en onder welke voorwaarden deze oppervlakken kunnen worden afgekoppeld. Het dakoppervlak van nieuwbouw komt in principe altijd in aanmerking voor afkoppeling. Hierbij zal er op worden toegezien dat geen uitlogende materialen worden gebruikt in de dakconstructies.
4.5 Bodemkwaliteit
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Met het voorliggend bestemmingsplan worden geen functiewijzigingen mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Volgens de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart valt het plangebied binnen zone 'C19 woonwijk 1970-1990', waar ophoging met onverdacht zand heeft plaatsgevonden. Verder blijkt uit een verkennend bodemonderzoek uit 2005 van twee percelen aan de Spoorlaan dat er geen sprake is van bodemverontreinigingen. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek
Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waardoor er geen sprake van een effect op de luchtkwaliteit als gevolg van het plan. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit. Met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), kan voor PM10 en NO2 inzicht worden gegeven in de achtergrondconcentraties en jaargemiddelde concentraties langs maatgevende wegen in diverse prognosejaren. De maatgevende wegen in en om het plangebied zijn de Capelseweg, gelegen aan de westzijde van het plangebied, de Hoofdweg aan de noordzijde van het plangebied en de Burgemeester van Beresteijnlaan aan de oostzijde van het plangebied.
Uit de saneringstool blijkt dat in 2011 direct langs de Capelseweg de jaargemiddelde concentraties NO2 maximaal 34,4 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentraties PM10bedraagt in datzelfde jaar maximaal 26,9 µg/m³. Voor de Hoofdweg bedraagt in 2011 de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 34,0 µg/m³, voor PM10 is dat maximaal 26,2 µg/m³. Langs de Burgemeester van Beresteijnlaan bedragen, eveneens in 2011, de jaargemiddelde concentraties maximaal 27,0 µg/m³ voor NO2 en maximaal 24,9 µg/m³ voor PM10. Deze concentraties zijn gebaseerd op de bijdrage van de wegen en de heersende achtergrondconcentratie waarin de invloed van omliggende bronnen, zoals de A16/A20, is verwerkt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in 2011 ruimschoots beneden de grenswaarden zijn gelegen. Aangezien direct langs de wegen aan de grenswaarden wordt voldaan zal dit ook elders in het plangebied het geval zijn, de concentraties nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat. De Wlk staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.7 Kabels En Leidingen
Normstelling en beleid
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek en conclusie
Langs de hoofdwatergang (Schollevaartsche Tocht) in het oostelijk deel van het plangebied loopt een hogedrukaardgasleiding (A 518) met een druk van 66 bar en een diameter van 30 inch. De risicokaart (www.risicokaart.nl) geeft geen informatie over de PR 10-6-contour die behoort bij deze leiding. De afstand tot de meest nabijgelegen woningen bedraagt circa 60 m. Aangezien de PR 10-6-contour voor aardgasleidingen met een dergelijke druk en diameter ruim beneden de 60 m ligt zijn er in het plangebied geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen in de PR 10-6-contour.
De inventarisatieafstand in verband met het groepsrisico bedraagt voor deze leiding 380 m aan weerszijden van de leiding. Binnen deze inventarisatieafstand worden met het voorliggende plan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gelet op de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de buisleiding zal er in de huidige situatie geen sprake zijn van een overschrijding van het groepsrisico. Een nadere beschouwing van het groepsrisico is daarom achterwege gelaten. Het aspect externe veiligheid rond buisleidingen levert geen belemmering op voor de uitvoering van het plan.
4.8 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht2. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (zie onder) is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid
Het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) is in ontwerp gepubliceerd. In dat Besluit en de bijbehorende basisnetten (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden (gewichtige redenen zoals aangegeven in het BTEV). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden), ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied dienen te worden verantwoord. De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
Inrichtingen
In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Bevi, met uitzondering van het lpg-tankstation aan de Burgemeester van Dijklaan 1, net buiten het plangebied. In de milieuvergunning van het Shell-tankstation is een doorzetbeperking voor lpg opgenomen van 1.000 m³ per jaar. Op grond van de Regeling externe veiligheid inrichtingen dient rekening te worden gehouden met een PR 10-6-contour van 45 m en een invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 m rond het vulpunt. Een deel van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied, het plan maakt echter geen ontwikkelingen mogelijk die zouden leiden tot een toename van het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied. Uit de FN curve voor het groepsrisico rond het lpg-tankstation, die is opgenomen in de gebiedsinventarisatie3 die is uitgevoerd door DCMR Milieudienst Rijnmond (zie Bijlage 3) blijkt dat het groepsrisico rond het tankstation de oriënterende waarde benadert, maar dat geen sprake is van een overschrijding. Gezien het feit dat de uitvoering van het plan niet resulteert in een toename van het groepsrisico en het groepsrisico in de huidige situatie onder de oriënterende waarde is gelegen, is een verantwoording van het groepsrisico van het LPG tankstation achterwege gelaten.
Aan de Lisbaan 6, ten noorden van het plangebied, bevindt zich het bedrijf MK Automotive Services BV. Vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen dient voor dit bedrijf rekening te worden gehouden met een PR 10-6-contour van 135 m. Deze contour ligt voor een klein deel over het plangebied, waarbinnen bedrijven zijn gelegen. De toegestane bevolkingsdichtheid binnen de PR 10-6-contour wordt echter niet overschreden.
Verkoop consumentenvuurwerk
Ingevolge het Vuurwerkbesluit (in werking getreden in 2002), dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. In dit bestemmingsplan is een algemene gebruiksregel opgenomen waardoor de opslag van consumentenvuurwerk als een vorm van strijdig gebruik wordt aangemerkt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen
Over de wegen A16 en A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor de A16 geldt dat de externe veiligheidsrisico's rond de weg, gelet op de afstand het plangebied, niet relevant zijn voor het bestemmingsplan.
Voor de A20 zijn RBM berekeningen4 uitgevoerd door DCMR Milieudienst Rijnmond met behulp van vervoersaantallen en prognose van de Adviesgroep van Verkeer en Vervoer (AVV) van Rijkswaterstaat (zie Bijlage 4). Uit deze berekeningen blijkt dat de PR 10-6-contour in de toekomst (2040) op circa 5 m van de weg is gelegen. De PR 10-8-contour is in de toekomst gelegen op een afstand van circa 218 m. Gezien het feit dat de afstand tot het plangebied circa 500 m bedraagt is de PR 10-6-contour buiten het plangebied gelegen. Aangezien het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen sprake van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Uit de GR-berekeningen die zijn uitgevoerd blijkt dat het GR in de huidige en toekomstige situatie beneden de oriënterende waarde is gelegen. Wel kunnen effecten van (toxische) incidenten reiken tot in het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (spoorlijn Rotterdam-Gouda)
Over de spoorlijn Rotterdam-Gouda vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Door de DCMR is een risicoanalyse5 uitgevoerd, gebaseerd op de realisatiecijfers van ProRail voor het jaar 2006 en de maximaal gewenste vervoersaantallen (2010-2020) zoals die zullen worden opgenomen in het Basisnet. Uit de berekeningen blijkt dat er bij huidige en bij toekomstige vervoersaantallen geen sprake is van een PR 10-6-contour buiten de spoorbaan. Het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie nadert de oriënterende waarde, deze wordt echter niet overschreden. Overigens worden in de toekomstige vervoersaantallen nog rekening gehouden met het transport van chloor, maar deze transporten zijn op deze spoorlijn inmiddels beëindigd. Aangezien het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt is een nadere beschouwing van het groepsrisico achterwege gelaten. Omdat de spoorlijn is gelegen in het plangebied en zich in de omgeving van de spoorlijn woningen bevinden is advies gevraagd aan de VRR ten aanzien van de zelfredzaamheid van burgers en de rampenbestrijding in geval van een calamiteit. Het advies van de VRR (zie Bijlage 5) is verwerkt in een verantwoording van het groepsrisico die in Bijlage 6 is opgenomen.
Om ontwikkelingen tegen te gaan die 'zeer' kwetsbare bestemmingen mogelijk maken binnen de 100% letaliteitscontour (een gebied van 140 m langs het spoor) wordt in de regels en op de verbeelding een regeling opgenomen (gebiedsaanduiding) waarin is aangegeven dat binnen deze 100% letaliteitscontour nieuwe 'zeer' kwetsbare bestemmingen alleen zijn toegestaan nadat een beoordeling heeft plaatsgevonden van de externe veiligheidsrisico's. Hierbij zal per specifieke ontwikkeling de VRR om advies gevraagd worden.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.7.
Conclusie
Het plan, dat consoliderend van aard is, voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
- 1. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
- 2. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
- 3. DCMR, Gebiedsinventarisatie Schollevaar, Capelle aan den IJssel, 20928757, 15 juni 2009.
- 4. DCMR, Notitie voorontwerpbestemmingsplan Schollevaar, 7 december 2007.
- 5. DCMR, Notitie voorontwerpbestemmingsplan Schollevaar, 7 december 2007.
4.9 Ecologie
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 1. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.'
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied ligt buiten de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het plangebied grenst aan de oostkant wel aan een provinciale ecologische verbindingszone (Zevenhuizerplas-Groene Zoom). Gestreefd wordt hier naar een 30 m brede moerasverbinding met plaatselijk bosvorming. Het beheer concentreert zich op de waterkwaliteit. Doelsoorten voor de zone zijn matkop, gehakkelde aurelia, landkaartje, houtpantserjuffer en boomsprinkhaan. Gezien het consoliderende karakter van het voorliggende bestemmingsplan, wordt het functioneren van deze nog te realiseren zone niet beïnvloed door nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van de inrichting of het gebruik van het plangebied. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in het plangebied aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de ingrepen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Deze analyse is gebaseerd op een veldbezoek en ecologische inventarisatiegegevens van vergelijkbare stedelijke gebieden en algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Gedetailleerde ecologische gegevens van dit gebied zijn volgens het natuurloket vrijwel afwezig.
Flora
Het plangebied herbergt plantensoorten van zeer voedselrijke graslanden, ruigtes, oevers, sloten, bossen en struwelen. Bijzondere (Rode Lijst)plantensoorten zijn, vanwege dit voedselrijke karakter van bodem en water, niet aanwezig. De in het plangebied aanwezige flora beperkt zich tot enkele in Nederland zeer algemene plantensoorten. In de oevervegetatie is mogelijk de wettelijk beschermde zwanenbloem aanwezig. Deze soort is in het Groene Hart vrij algemeen vanwege zijn tolerantie ten opzichte van verontreinigd water. Overige soorten, die bescherming op grond van de Flora- en faunawet genieten, ontbreken.
Vogels
Het ruim aanwezige openbaar- en privégroen is rijk aan struweelvogels en vormen het leefgebied voor soorten als merel, zanglijster, houtduif, roodborst, winterkoning, heggenmus, zwartkop, tjiftjaf en boomkruiper. De gebouwen bieden broedgelegenheid aan soorten als huismus, spreeuw, witte kwikstaart en kauw. De oevervegetatie vormt het broedgebied voor meerkoet, wilde eend en waterhoen. Het plangebied vormt in de herfst, winter en vroege voorjaar de tijdelijke verblijfplaats van vogels die broeden in Noord- en Oost-Europa. De beplantingen herbergen in de trektijd soorten als koperwiek, kramsvogel, staartmees, gaai en sijs. Ook is het gebied in de winter een aantrekkelijk jachtterrein voor sperwers.
Zoogdieren
Binnen het plangebied hebben egel, veldmuis en mol vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen. In de oevervegetatie komen mogelijk ook andere beschermde soorten voor zoals dwergmuis, bosspitsmuis, huisspitsmuis, bunzing, wezel en hermelijn. Al deze soorten zijn algemeen voorkomend. De in het plangebied aanwezige gebouwen en bomen zijn mogelijk geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen, zoals ruige en gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Het plangebied is mogelijk ook onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen.
Amfibieën en vissen
In het plangebied is veel open water aanwezig. In 2003 heeft ecologisch veldonderzoek plaatsgevonden in het 1,5 km zuidelijker gelegen gebied 's-Gravenweg-west. Hier zijn aangetroffen (onderstreept: wettelijk beschermd, cursief: Rode Lijst) snoek, zeelt, blankvoorn,baars, kroeskarper, kleine modderkruiper, tiendoornige stekelbaars, middelste groene kikker, bruine kikker, gewone pad. Genoemde soorten zijn waarschijnlijk ook in het plangebied aanwezig. Bruine kikker en groene pad gebruiken groenvoorzieningen en tuinen om in te overwinteren.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.3 is aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.3 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling | ontheffingsregeling Ffw | ||||
tabel 1 | tabel 2 | tabel 3 | vogels | ||
bijlage 1 AMvB | bijlage IV HR | cat. 1 t/m 4 | cat. 5 | ||
zwanenbloem egel, mol, veldmuis, dwergmuis, bosspitsmuis, huisspitsmuis, bunzing, wezel en hermelijn bruine kikker, groene kikker en gewone pad | kleine modder- kruiper | geen | alle vleer- muizen | huismus | spreeuw |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
Ingeval van ontwikkelingen waarbij gebouwen gesloopt of bomen gekapt moeten worden is nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats noodzakelijk. Bij werkzaamheden aan of demping van watergangen (anders dan regulier onderhoud) is nader onderzoek naar de kleine modderkruiper noodzakelijk.
Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen en broedvogels aanwezig blijken en aangetast worden door eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor eventuele werkzaamheden aan de watergang(en) een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Indien mitigerende maatregelen genomen worden mag verwacht worden dat de ontheffing zal worden verleend.
Indien de vereiste maatregelen worden genomen in geval van ontwikkelingen zal overtreding van de Ffw niet plaatsvinden. De Ffw staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.10 Archeologie
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap.
Op 20 september 2010 heeft de gemeenteraad de Nota Archeologie 2010 - 2014 vastgesteld. Met de vaststelling van deze nota wordt getracht een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen te waarborgen.
Onderzoek
Bewoningsgeschiedenis
Het plangebied maakte oorspronkelijk deel uit van een veengebied dat in de 11e/12eeeuw is ontgonnen, door middel van een strookvormige verkaveling met de boerderijen gegroepeerd in bewoningslinten. In de 18e/19e eeuw werd in het gebied turf gegraven als brandstof. Daarbij verdween het veengebied grotendeels en vond de vorming van plassen plaats. Na de droogmaling van de plassen, liggen nu de oude prehistorische landschapselementen aan of dicht onder het oppervlak. Het gaat in het plangebied om fossiele rivierlopen (stroomgordels, Afzettingen van Gorkum) die nu vrijwel aan de oppervlakte liggen. De geologische en de (oude) bodemkaart geven een enigszins verschillende omvang en verloop van de stroomgordels. In het noordwestelijk deel van het plangebied zijn in de diepe ondergrond rivierduinafzettingen aanwezig. De toppen van deze afzettingen (donken) alsmede de oeverzones van de stroomgordels werden in de prehistorie als woonplaats benut.
Vanaf ongeveer 5000 voor Christus verandert het gebied definitief in een veenmoeras. Een klein deel van het veen is in het plangebied mogelijk bewaard gebleven in het tracé van enkele veenkaden en veeneilanden. Verschillende vindplaatsen in de wijdere omgeving wijzen uit dat het veen bewoond kan zijn geweest in de IJzertijd (800 voor Christus), de Romeinse tijd (0-350 na Christus) en de Late middeleeuwen (vanaf de 10e/11e eeuw).
Archeologische verwachting
Gelet op het voorgaande kunnen op verschillende plaatsen in het plangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen uit het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus), het begin van het Neolithicum (5300-2000 voor Christus), IJzertijd, Romeinse tijd en Late middeleeuwen. Rivierduinafzettingen en stroomgordelafzettingen zijn als archeologisch waardevol aan te merken. De ervaring leert dat ook andere binnen het plangebied gelegen afzettingen (bijvoorbeeld kleine niet gekarteerde zijgeultjes) en de veenrestanten een hoge archeologische potentie bezitten. Wel zal voor het hele gebied gelden dat ten minste de eerste meter beneden het huidige oppervlak verstoord zal zijn ten gevolge van de vroegere meervorming en de huidige moderne bebouwing.
Conclusie
Voor het hele plangebied geldt een omgevingsvergunningplicht voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 1 m beneden het maaiveld.
4.11 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het voorliggende consoliderende bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
5.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een gedetailleerd eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zoals in de inleiding is gesteld, is het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard, waarbij een gedetailleerde wijze van bestemmen is toegepast. Het plan vervult een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Wro
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit gediend.
5.2 Uitgangspunten Bestemmingsregeling
Begin 2010 zijn uitgangspunten (voor erfbebouwing) opgesteld. Hierbij zijn in het kader van het te herziene bestemmingsplan uitgangspunten geformuleerd ten behoeve van een meer samenhangende visie op de toekomstige vergroting van de woningen en de situering en bouw van erfbebouwing. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op een verrichte inventarisatie en analyse van de binnen Schollevaar aanwezige bebouwingstypologie en de wijze waarop uitbreidingen van de hoofdgebouwen en de situering van erfbebouwing in het verleden hebben plaatsgevonden. Deze uitgangspunten zijn vervolgens vertaald in de voorliggende regeling.
Karakteristiek voor Schollevaar is het relatief grote oppervlak aan bebouwde voorerven. Het faciliteren van stallingsruimte voor bijvoorbeeld fietsen aan de voorzijde van woningen heeft een duidelijke impact op het straatbeeld omdat dit gepaard gaat met het oprichten van bijgebouwen of aanbouwen. Ook kan de hoeveelheid erfverharding aan de voorzijde van de woning toenemen. De situering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan de voorzijde van de woning heeft een sterk verdichtend effect op het straatbeeld. Bij sommige woningen ontbreekt een achterpad bij de achtertuinen. In dat geval is de situering van ten minste een deel van de erfbebouwing aan de voorzijde van de woning een noodzakelijk gegeven, met name waar het gaat om het kunnen stallen van bijvoorbeeld (brom)fietsen.
Naast aandacht voor de mogelijke situering van erfbebouwing aan de voorzijde van de woning, is ook aandacht geschonken aan de aanwezigheid van erfbebouwing aan de achterzijde van de woning indien de achtertuin grenst aan een belangrijke groen- en waterzone. In dergelijke gevallen is het van belang dat het beeld van het openbaar gebied niet gedomineerd wordt door een veelheid van in het zicht geplaatste erfbebouwing in achtertuinen.
Ten slotte is specifiek aandacht besteed aan de mogelijkheid om een opbouw op een woning of een garage te plaatsen (al dan niet na het verlenen van een omgevingsvergunning middels toepassing van een afwijkingsbevoegdheid).
5.3 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.4 De Bestemmingen
In dit bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd.
Bedrijf
Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied aanwezige bedrijven. Voor de bedrijfsbestemming is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die regelt dat het bevoegd gezag onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af kan wijken om bedrijven toe te staan die één categorie hoger in de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen. Binnen deze bestemming zijn detailhandel, bedrijfswoningen en benzinestations niet toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' zijn uitsluitend nutsvoorzieningen toegestaan. De bouwhoogte van de gebouwen, alsmede het bebouwingspercentage binnen de bedrijfsbestemming is aangegeven in de regels en op de verbeelding.
Centrum
Voor het centrumgebied van de wijk Capelle-Schollevaar is gekozen voor de bestemming 'Centrum', waarbinnen de verschillende centrumfuncties een plaats hebben gekregen. In hoofdzaak betreft het detailhandels-, horeca- en dienstverlenende bedrijven, kantoren, woningen en maatschappelijke voorzieningen. De toegestane horecabedrijven zijn gekoppeld aan een bij de regels behorende 'Staat van Horeca-activiteiten'. Dit is een staat die horecabedrijven indeelt in categorieën, gebaseerd op het potentieel overlastgevende karakter van de verschillende typen horecabedrijven. In bijlage 2 is een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten opgenomen.
Waar het wonen in één gebouw gecombineerd wordt met detailhandels- en dienstverlenende bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en/of horecabedrijven is het wonen op de begane grond niet toegestaan. Deze bepaling is bedoeld om in een dergelijk geval de publiekstrekkende functies van het gebouw (blijvend) op de meest toegankelijke en visueel meest geschikte plaats te situeren.
Gemengd
Voor delen van de centrale voorzieningenzone en aantal woonwerk-units ten noorden van het spoor is gekozen voor de bestemming 'Gemengd', waarbinnen verschillende functies zijn opgenomen. Het betreft hoofdzakelijk woningen, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. In bijlage 1 is een toelichting op de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' is eveneens een supermarkt toegestaan. De bouwregels, waaronder de erfbebouwingsregeling, zijn afgestemd en vergelijkbaar met die van de bestemming Wonen.
Groen
De groenvoorzieningen van enig formaat met een beeldbepalend karakter zijn in deze bestemming ondergebracht. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Snippergroen langs wegen zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer' dan wel 'Verkeer – Verblijfsgebied'. Nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes en rioolgemalen zijn binnen deze bestemming toegestaan alsmede voet- en fietspaden. Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' zijn speelvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' is tevens een jongeren ontmoetings plaats toegestaan.
Kantoor
Binnen deze bestemming zijn kantoren toegestaan. De maximaal toegestane hoogte van de gebouwen is aangegeven in de regels en op de verbeelding, evenals het percentage van de gronden dat met gebouwen mag worden bebouwd. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor parkeer- en nutsvoorzieningen, groen en water toegestaan.
Maatschappelijk
Alle maatschappelijke voorzieningen (de (overheids)voorzieningen inzake welzijn, zorg, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, openbare orde en veiligheid, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en daarmee gelijk te stellen instellingen), in het plangebied hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De maximaal toegestane hoogte van de gebouwen is aangegeven in de regels en op de verbeelding, evenals het percentage van de gronden dat met gebouwen mag worden bebouwd. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor parkeer- en nutsvoorzieningen, groen en water.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1' is uitsluitend een kinderdagverblijf en een buitenschoolse opvang toegestaan overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan. Overige maatschappelijke voorzieningen zijn hier niet toegestaan.
Recreatie
Deze bestemming ziet op de dagrecreatieve voorzieningen en de sociale en welzijnsvoorzieningen die in het plangebied voorkomen. Binnen deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' de speeltuin gereguleerd. Bij deze bestemming zijn nuts- en parkeervoorzieningen, groen en water toegestaan. Ten behoeve van de bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de hoofdwegen in het plangebied. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor straatmeubilair, nuts-, parkeer- en geluidswerende voorzieningen, opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen, water en groen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Verkeer - Railverkeer
Binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' zijn het station, het stationsgebouw, spoorwegvoorzieningen, waaronder inbegrepen verkeersvoorzieningen, mogelijk evenals bijbehorende voorzieningen zoals bermen, spoorwegovergangen, water, taluds, geluidswerende voorzieningen en groenvoorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen is gereguleerd in de regels en op de verbeelding. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is gereguleerd in de regels.
In deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij Burgemeester en wethouders de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' kunnen wijzigen ten behoeve van een spoorwegverdubbeling naar ten hoogste vier spoorwegen. Hierbij geldt echter dat:
- de spoorverdubbeling niet mag leiden tot een hogere geluidsbelasting dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde zoals opgenomen in de Wet geluidhinder op bestaande woningen en op bestaande gevoelige objecten;
- de spoorverdubbeling geen negatieve gevolgen mag hebben voor het aspect externe veiligheid voor wat betreft het plaatsgebonden risico, omdat in de huidige situatie de PR 10-6 contour niet buiten de spoorweg is gelegen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze wegen zijn vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts- en parkeervoorzieningen, groen en water. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is gereguleerd in de regels.
Water
De omschrijving van deze bestemming spreekt voor zich. Het water vervult niet alleen een functie voor de waterhuishouding, maar maakt tevens deel uit van de ruimtelijk-landschappelijke hoofdstructuur. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, waterbeheersing, beschoeiingen, zinkers en steigers en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Wonen
Binnen deze bestemming zijn woningen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. De maximaal toegestane goothoogte dan wel bouwhoogte van de gebouwen is aangegeven in de regels en op de verbeelding. In de regels en op de verbeelding is tevens aangegeven waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Binnen deze bestemming zijn erven, tuinen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water opgenomen. In de woonvoorzieningen voor ouderen worden ook zorgfaciliteiten aangeboden. Deze voorzieningen zijn aangeduid in het plan. Bij de woningen zijn ook erfbebouwing en dakopbouwen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn specifieke bouwregels van toepassing die betrekking hebben op de patiowoningen.
Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die in een deel van de woning en/of de erfbebouwing, worden uitgeoefend en die binnen een woongebied aanvaardbaar zijn, is een specifieke gebruiksregel opgenomen. Hierin is bepaald dat, onder voorwaarden, het gebruik van een gedeelte van een woning (30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning) voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en aan-huis-gebonden beroepen niet strijdig is met de bestemming van de woning.
Dakopbouwen
Bij grondgebonden woningen kunnen de volgende eisen worden gesteld aan een eventuele dakopbouw:
- dakopbouwen mogen alleen worden geplaatst op geheel platte daken óf op platte delen van het dak als uitbreiding van de hoogste bouwlaag;
- de dakopbouw mag geen toegang geven naar het overige onder plat dak gelegen deel van het hoofdgebouw teneinde dakterrassen uit te sluiten;
- een dakopbouw mag slechts uit één bouwlaag bestaan;
- om het straatbeeld zo minimaal mogelijk aan te tasten dient de dakopbouw ten minste 1,5 m te zijn teruggelegd vanuit de voorgevel;
- ter voorkoming van het in ernstige mate hinderen van het uitzicht en de privacy van (over)buren en omwonenden, dient de opbouw of de kap aan de achterzijde ten minste 1,5 m te zijn teruggelegd vanuit de achtergevel;
- indien - aan de achterzijde van een woning - de afstand tussen het eerstvolgende bouwblok en de hoofdmassa van de woning waarop een dakopbouw wordt gerealiseerd ten minste 2 keer de nieuwe bouwhoogte bedraagt, mag de dakopbouw worden geplaatst in de achtergevel van de hoofdmassa. Na de bouw van een dakopbouw is dan aan de achterzijde van de dakopbouw een minimale afstand aanwezig tussen de dakopbouw en de gevel van het aan de achterzijde gelegen eerstvolgende bouwblok van ten minste twee keer de nieuwe bouwhoogte. In het geval dat dit niet zo is, dient de dakopbouw ook aan de achterzijde minimaal 1,5 m te zijn teruggelegd.
Bij rijenwoningen in 3 bouwlagen onder platte daken worden geen uitbreidingsmogelijkheden door middel van een dakopbouw geboden. Hiertoe is een maximale bouwhoogte bepaald in de regeling (de bouwhoogte van de woning inclusief dakopbouw is op 10 m vastgelegd). Bij patiowoningen worden geen uitbreidingsmogelijkheden door middel van een dakopbouw geboden vanwege het bijzondere karakter van deze woningen.
Erfbebouwing
De gebruikelijke regeling voor de bouw van bijgebouwen en van aan- en uitbouwen voldoet in het algemeen goed en houdt voldoende rekening met de mogelijkheden in het kader van het vergunningsvrij bouwen. In Schollevaar komen echter bij de eengezinsrijenwoningen veel situaties voor waarbij de erfbebouwing niet is opgericht in de achter- c.q. zijtuin maar op het voorerf. Het gaat hierbij zowel om bijgebouwen als om aan- of uitbouwen en carports. In deze uitzonderingssituaties kan het zijn dat de gebruikelijke regeling (erfbebouwing op achter- en zijerf) niet volstaat omdat bijvoorbeeld een achterpadontsluiting ontbreekt of omdat de achtertuinen een zeer beperkte omvang hebben of spits toe lopen. Voor deze uitzonderingssituaties is een specifieke regeling opgenomen in het bestemmingsplan.
Bij een situering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen aan de voorzijde van de woning doen zich de volgende mogelijkheden voor:
- a. bijgebouwen voor de woning;
- b. aan- en uitbouwen aan de voorzijde van de woning;
- c. aan- en uitbouwen met een vergelijkbare dakhelling als hoofdgebouw, waarbij de bouwhoogte van het bijgebouw minder bedraagt dan de aansluitende goothoogte van het hoofdgebouw (ondergeschikte volume verspringt ten opzichte van het hoofdgebouw);
- d. aan- en uitbouwen met een vergelijkbare dakhelling als hoofdgebouw, waarbij de bouwhoogte van het bijgebouw gelijk is aan de aansluitende goothoogte van het hoofdgebouw (het dakvlak van het bijgebouw, de aanbouw of uitbouw loopt door in het aansluitende dakvlak van het hoofdgebouw).
Type A, B en C
Bij een groot deel van type A zijn later de bijgebouwen vergroot, meestal door het bijgebouw naar de woning door te trekken of met de woning te verbinden. Daarnaast zijn bij type B en C aan- en uitbouwen uitgebreid in de richting van de straat. Voor type A, B en C geldt dat er in beginsel geen overwegende bezwaren zijn met betrekking tot het vergroten van deze aan-, uit- en bijgebouwen. De vergroting dient bij de drie typen plaats te vinden haaks op de woning in het verlengde van de bestaande erfbebouwing. Na vergroting van de erfbebouwing aan de voorzijde van de woning mag maximaal 50% van het totale bij het hoofdgebouw behorende voor-, zij- en/of achtererf bebouwd zijn met een maximum van 50 m2 aan erfbebouwing. Bij type A-, B- en C–woningen en bij woningen waarbij de gebruikelijke regeling voor erfbebouwing op achter- en zijerf niet volstaat omdat bijvoorbeeld een achterpadontsluiting ontbreekt of omdat de achtertuinen een zeer beperkte omvang hebben of spits toe lopen, is in het bestemmingsvlak de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' opgenomen waarbij geldt dat erfbebouwing eveneens aan de voorzijde van de woning is toegestaan. De regeling waarbij 50% aan erfbebouwing met een maximale oppervlakte van 50 m² is toegestaan, is eveneens van toepassing op de erfbebouwing aan de voorzijde van de woning.
Type D
Bij dit type woning is sprake van een ver over het voorerf doorlopende aan- of uitbouw. Een vergroting van de oppervlakte aan erfbebouwing dient hier niet aan de voorzijde maar uitsluitend aan de achterzijde van de woning plaats te vinden. Het bouwvlak wordt gelegd op de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw met inbegrip van de aanbouw. De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' is op dit type woningen niet van toepassing.
Carports
Carports worden in de regeling behandeld als erfbebouwing en staan doorgaans - los of aangebouwd - aan de zij- of voorkant van het hoofdgebouw. In een aantal gevallen zijn aan de voorzijde ook carports met bergingen aanwezig. De regeling waarbij 50% aan erfbebouwing met een maximale oppervlakte van 50 m² is toegestaan is hierdoor eveneens op carports van toepassing.
Afwijkingen vergroten woningen (anders dan door erfbebouwing en dakopbouwen)
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het plaatsen van een kap die maximaal tweederde van een patio (50% van het bouwperceel) beslaat en het realiseren van een garageopbouw bij tweekappers.
Leiding - Gas (dubbelbestemming)
In het plangebied komt een gastransportleiding voor. Deze planologisch relevante leiding is op de verbeelding aangegeven. De in de omgevingsvergunningregels genoemde werken en werkzaamheden ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden door het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Deze bestemming is opgenomen voor het gehele plangebied. De ter plaatse aanwezige waarden dienen bij eventuele werken en werkzaamheden veiliggesteld te worden. Deze veiligstelling is vormgegeven door een dubbelbestemming. De in de omgevingsvergunningregels genoemde werken en werkzaamheden mogen bovendien niet eerder worden uitgevoerd dan nadat het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden hebben afgegeven. De archeologische waarden mogen door werken en werkzaamheden niet worden geschaad.
Waterstaat (dubbelbestemming)
Deze bestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de (hoofd)watergangen in het plangebied. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Vrijwaringszone - vervoer gevaarlijke stoffen (gebiedsaanduiding)
Om ontwikkelingen tegen te gaan die 'zeer' kwetsbare bestemmingen mogelijk maken binnen de 100% letaliteitscontour (een gebied van 140 m langs het spoor) wordt in de regels en op de verbeelding een regeling opgenomen waarin is aangegeven dat binnen deze 100% letaliteitscontour nieuwe 'zeer' kwetsbare bestemmingen alleen zijn toegestaan nadat een beoordeling heeft plaatsgevonden van de externe veiligheidsrisico's. Hierbij zal per specifieke ontwikkeling de VRR om advies gevraagd worden.
5.5 Handhaving
Het college van burgemeester en wethouders heeft voor het grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel de beleidsnotitie 'Algemeen handhavingsbeleid bestuursrecht' vastgesteld op 26 augustus 2003. Het doel van deze notitie is het creëren van een vaste gedragslijn in de relatieve vrijheid die het gemeentebestuur heeft ten aanzien van de wijze waarop en wanneer de haar toekomende handhavingsbevoegdheden worden ingezet. Daarbij wordt een structurele en integrale aanpak van handhaving nagestreefd. Het gemeentebestuur heeft aangegeven in welke mate en wijze (in verband met de prioritering en personele bezetting) uitvoering wordt gegeven aan het handhaven van regels. Onder handhaving verstaat het gemeentebestuur alle handelingen die normconform gedrag bewerkstelligen.
De nota heeft betrekking op de handhaving van publiekrechtelijke wetgeving, alsmede de daaraan gerelateerde (gemeentelijke) beleidsnota's, waarvoor de gemeentelijke bestuursorganen bevoegd gezag zijn, voor zover de wetgeving toeziet op de regeling van bestemming, inrichting, milieu, gebruik en gedragingen op het grondgebied van de gemeente Capelle aan den IJssel. De nota geeft in een algemene gedragslijn aan hoe de tot handhaving bevoegde gemeentelijke bestuursorganen handelen bij handhaving. Expliciet is aangegeven dat in afzonderlijk beleid van deze nota kan worden afgeweken, hetzij gedeeltelijk, hetzij in zijn geheel. Dit kan geschieden door een handhavingparagraaf op te nemen in die afzonderlijke beleidsnota, die op een bepaald aspect ingaat. In dergelijke gevallen is sprake van een gedifferentieerd sanctiebeleid. Een voorbeeld waarin een dergelijk gedifferentieerd sanctiebeleid tot uiting kan komen is het bestemmingsplan Schollevaar.
De beleidsnotitie 'Algemeen handhavingsbeleid bestuursrecht' vormt, gelet op het bovenstaande, de basis voor deze handhavingsparagraaf en biedt dientengevolge een stevige juridische basis voor de uitvoering van het handhavingsbeleid in Capelle aan den IJssel in het algemeen en in Schollevaar in het bijzonder.
Het in voormelde beleidsnotitie ontvouwde beleid is onverkort van toepassing in Schollevaar. Kort gezegd betekent dat, dat van de tenuitvoerlegging van het stringente handhavingsbeleid een preventieve werking uitgaat. Daarbij wordt voorrang gegeven aan situaties, waarbij de kans op een overtreding relatief groot is en/of ernstige gevolgen dreigen voor belangen die de wetgeving probeert te beschermen. Controles spelen daarin een sleutelrol. Handhaving op bestuursrechtelijke wijze staat, meer dan op strafrechtelijke en privaatrechtelijke wijze, centraal in het handhavingsbeleid. Voorts is gedogen in principe niet toegestaan. Een omgevingsvergunning plichtige activiteit of toestand zonder die omgevingsvergunning is niet toegestaan. Tot slot gaat het gemeentebestuur uit van het beginsel 'gelijke monniken gelijke kappen'.
Bij de uitoefening van de handhavingsbevoegdheden hanteren de bestuursorganen een tweestappenplan, inhoudende dat, voorafgaande aan de bestuursdwangbeschikking of de last onder dwangsom, de overtreder wordt gewaarschuwd door middel van een bestuurlijke voorwaarschuwing. In bijzondere - spoedeisende - situaties kan de voorwaarschuwing achterwege worden gelaten.
Voor Schollevaar, een woonwijk die zich kenmerkt door een hoge bebouwings- en inwonerdichtheid, geldt te meer het belang van een stringent handhavingsbeleid, hetgeen uitgangspunt is van het algemene beleid. Het belang van het bereiken van vooraf geformuleerde ruimtelijke doelstellingen en het belang van de rechtszekerheid liggen daaraan ten grondslag. De aandacht bij de controle op de naleving gaat dan ook in het bijzonder uit naar het gebruik van de gronden en de bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming. Dat geldt te meer daar het motief om tot de regeling over te gaan, primair gelegen is in consolidatie van het bestaande gebied, ofwel regulering van het (bestaande) grondgebruik. De bestemmingsomschrijving is voor iedere bestemmingscategorie duidelijk en concreet beschreven. In artikel 7.10 Wro is bepaald dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Aangezien de bestemmingsomschrijvingen duidelijk en concreet zijn, biedt dat artikel een concrete grondslag voor bestuursrechtelijke handhaving. Inmiddels is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden (1 oktober 2010). De bestuursrechtelijke handhaving van het gehele omgevingsrecht zal plaats vinden op basis van de Wabo. Dit geldt voor handhaving van het bestemmingsplan.
Gelet op het bovenstaande worden aanpassingen van het gemeentelijk beleid in het kader van dit bestemmingsplan, anders dan dat de uitvoering slechts mag zijn gericht op het bereiken van die doelen en belangen die door het ruimtelijk ordeningsrecht respectievelijk worden beoogd en beschermd, niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden uit te voeren door of in opdracht van het gemeentebestuur. Er is sprake van een consoliderend plan waarbinnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan.
6.2 Exploitatieplan
Er is geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening) vastgesteld, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Wettelijk Vooroverleg
Het college van burgemeester en wethouders heeft het voorontwerpbestemmingsplan Schollevaar bij besluit van 14 december 2010 vrijgegeven voor de inspraak en het wettelijk vooroverleg. Het voorontwerpbestemmingsplan Schollevaar heeft, om gelegenheid tot inspraak te geven op grond van artikel 2 van de gemeentelijke inspraakverordening, van 6 januari tot en met 16 februari 2011 ter inzage gelegen. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan Schollevaar toegezonden aan diverse overleginstanties met het verzoek te reageren in het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Tijdens de termijn van terinzagelegging is eenieder in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen. Op 20 januari 2011 is een inloopavond gehouden in de kerk 'De Morgenster', aan de Spoorlaan 2 in Schollevaar. De ingediende inspraak- en overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording bij het voorontwerpbestemmingsplan (zie Bijlage 7).
7.2 Zienswijzenprocedure
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.8, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan Schollevaar gedurende zes weken, met ingang van 13 oktober 2011 tot en met 23 november 2011, beschikbaar gesteld en raadpleegbaar gemaakt via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Tevens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende genoemde termijn ter inzage gelegen in het informatiecentrum in het gemeentehuis, Rivierweg 111. Tijdens de termijn van terinzagelegging is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen en bij de vaststelling van het bestemmingsplan “Schollevaar” aangebrachte wijzigingen (zie Bijlage 8).
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Bezonningsnorm
Bijlage 1 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Gebiedsinventarisatie Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Gebiedsinventarisatie bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 4 Notitie externe veiligheid
Bijlage 5 Advies Vrr
Bijlage 6 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 6 Verantwoording groepsrisico
Bijlage 7 Nota Van Beantwoording Bij Het Voorontwerpbestemmingsplan
Bijlage 7 Nota van beantwoording bij het voorontwerpbestemmingsplan